ARREST VAN HET HOF (Tiende kamer)

30 april 2020 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Sociale politiek – Bescherming van veiligheid en gezondheid van werknemers – Richtlijn 2003/88/EG – Werkingssfeer – Uitzondering – Artikel 1, lid 3 – Richtlijn 89/391/EEG – Artikel 2, lid 2 – Activiteiten van de interventie-eenheden van de politie”

In zaak C‑211/19,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Miskolci Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság (bestuurs‑ en arbeidsrechter Miskolc, Hongarije) bij beslissing van 21 februari 2019, ingekomen bij het Hof op 6 maart 2019, in de procedure

UO

tegen

Készenléti Rendőrség,

wijst

HET HOF (Tiende kamer),

samengesteld als volgt: I. Jarukaitis, kamerpresident, E. Juhász en C. Lycourgos (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: G. Pitruzzella,

griffier: M. Longar, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting van 29 januari 2020,

gelet op de opmerkingen van:

UO, vertegenwoordigd door I. Balázs, kamarai jogtanácsos,

de Készenléti Rendőrség, vertegenwoordigd door A. Kenyhercz, kamarai jogtanácsos,

de Hongaarse regering, vertegenwoordigd door G. Koós, M. Z. Fehér en M. M. Tátrai als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door L. Havas, M. van Beek en N. Ruiz García als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 2, lid 2, van richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (PB 1989, L 183, blz. 1), en van artikel 1, lid 3, en artikel 2, punten 1 en 2, van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB 2003, L 299, blz. 9).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen UO en de Készenléti Rendőrség (interventiepolitie, Hongarije), over de vergoeding die verschuldigd is voor door hem verrichte wachtdiensten.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

Richtlijn 89/391

3

Artikel 2 van richtlijn 89/391 bepaalt het volgende:

„1.   Deze richtlijn is van toepassing op alle particuliere of openbare sectoren (industriële, landbouw-, handels-, administratieve, dienstverlenende, educatieve, culturele, vrijetijdsactiviteiten, enz.).

2.   Deze richtlijn geldt niet wanneer bijzondere aspecten die inherent zijn aan bepaalde activiteiten in overheidsdienst, bij voorbeeld bij de strijdkrachten of de politie, of aan bepaalde activiteiten in het kader van de bevolkingsbescherming, de toepassing ervan in de weg staan.

In dat geval moet ervoor worden gezorgd dat de veiligheid en de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk worden verzekerd, met inachtneming van de doelstellingen van deze richtlijn.”

Richtlijn 2003/88

4

Artikel 1 van richtlijn 2003/88 luidt:

„1.   Deze richtlijn bepaalt minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid op het gebied van de organisatie van de arbeidstijd.

2.   Deze richtlijn is van toepassing op:

a)

de minimale dagelijkse en wekelijkse rusttijden en de minimale jaarlijkse vakantie, alsmede op de pauzes en de maximale wekelijkse arbeidstijd, en

b)

bepaalde aspecten van nacht‑ en ploegenarbeid en van het werkrooster.

3.   Onverminderd de artikelen 14, 17, 18 en 19 is deze richtlijn van toepassing op alle particuliere of openbare sectoren in de zin van artikel 2 van richtlijn 89/391/EEG.

[…]”

5

In artikel 2 van die richtlijn is het volgende bepaald:

„Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.

arbeidstijd: de tijd waarin de werknemer werkzaam is, ter beschikking van de werkgever staat en zijn werkzaamheden of functie uitoefent, overeenkomstig de nationale wetten en/of gebruiken;

2.

rusttijd: de tijd die geen arbeidstijd is;

[…]”

6

Artikel 17, lid 3, van de voorgenoemde richtlijn luidt:

„Overeenkomstig lid 2 van dit artikel worden afwijkingen van de artikelen 3, 4, 5, 8 en 16 toegestaan:

[…]

c)

voor werkzaamheden waarbij de continuïteit van de dienst of de productie moet worden gewaarborgd, met name in geval van:

[…]

iii)

pers, radio, televisie, filmproductie, post en telecommunicatie, diensten van ambulances, brandweer en civiele bescherming;

[…]”

Hongaars recht

7

§ 102, lid 1, van rendvédelmi feladatokat ellátó szervek hivatásos állományának szolgálati jogviszonyáról szóló 2015. évi XLII. törvény [wet XLII van 2015 over de rechtspositie van het beroepspersoneel van rechtshandhavingsdiensten] is als volgt verwoord:

„Een lid van het beroepspersoneel is in het kader van zijn dienstvervulling verplicht om

a)

op de aangegeven plaats en op het aangegeven tijdstip aanwezig te zijn, klaar om te worden ingezet, tijdens de gehele duur van de dienst inzetbaar te blijven en de hem opgedragen taken te verrichten, en voor dit doel beschikbaar te zijn,

[…]”

8

In § 141, lid 1, is het volgende bepaald:

„De leidinggevende kan een lid van het beroepspersoneel verplichten om zich buiten diensttijd om redenen van dienstbelang op een plaats – die niet zijn standplaats is – op te houden, alwaar hij te allen tijde bereikbaar en voor dienst inzetbaar is.

[…]”

9

§ 364, lid 1, van de voorgenoemde wet bepaalt het volgende:

„Deze wet, samen met de regelingen uitgevaardigd op grond van de bevoegdheden verleend in §§ 340 en 341, beoogt uitvoering te geven aan

[…]

5.

richtlijn [2003/88]

[…]”

10

§ 58, lid 1, van rendőrségről szóló 1994. évi XXXIV. törvény (wet XXXIV van 1994 over de politie) luidt:

„Politieambtenaren zijn in patrouille inzetbaar

[…]

b)

om gebeurtenissen waar grote groepen mensen bij betrokken zijn, te beëindigen wanneer het leven en de eigendommen van personen daardoor in gevaar worden gebracht, dan wel om gewelddaden te voorkomen die dergelijke consequenties kunnen hebben, en om de daders aan te houden;

[…]

j)

in andere, bij wet bepaalde gevallen.”

11

§ 2, lid 1, van rendőrség szerveiről és a rendőrség szerveinek feladat- és hatásköréről szóló 329/2007 korm. rendelet (regeringsbesluit 329/2007 over politiediensten en hun taken en bevoegdheden) van 13 december 2007 bepaalt het volgende:

„De voor de uitvoering van bepaalde taken in het leven geroepen eenheden van de algemene politiedienst zijn:

a)

de interventiepolitie;

[…]”

12

De Magyar Köztársaság rendőrségének csapatszolgálati Szabályzata kiadásáról szóló 11/1998 ORFK utasítás (ambtsinstructie 11/1998 van de generale staf van de politie houdende het dienstreglement voor ambtenaren van politie van de Hongaarse Republiek) van 23 april 1998 luidt:

„[…]

12. […]

[…]

Paraatheidsdienst van een patrouille

Het doel van de paraatheidsdienst is om de patrouille in een zodanige staat van paraatheid te houden dat ze zo snel mogelijk met haar taak van start kan gaan. Dit omvat de samentrekking, de plaatsing en de bevoorrading van de patrouille, de oprichting van de noodzakelijke diensteenheden, dienstgroepen en teams, de opbouw van de voor de taakvervulling noodzakelijke fysieke middelen en de voorbereiding en het op peil houden van de inzetbaarheid van de manschappen.

14. De oproeping van de manschappen van een patrouille voor het verrichten van paraatheidsdienst wordt vooraf gepland – indien de uit te voeren taken van tevoren bekend zijn – of geschiedt via alarm. Oproeping via alarm kan met name plaatsvinden indien een patrouille reeds is vertrokken voor de uitvoering van een taak en een nieuwe patrouille geformeerd moet worden, maar de oproeping van personeel werkzaam in andere diensteenheden niet mogelijk of niet toereikend is.

[…]

17. De paraatheidsgraad van de patrouille is de snelheid waarmee zij in staat is om te beginnen met de uitvoering van de opgedragen taak. Dit hangt af van de mate waarin het hoofd van de betrokken politie-eenheid van tevoren heeft gezorgd dat voldaan is aan de voor de uitvoering van de taak noodzakelijke voorwaarden. De patrouille is – naargelang van de mate waarin aan die voorwaarden is voldaan – in verhoogde of in normale staat van paraatheid.

[…]

19. De paraatheidsdienst vangt aan wanneer de vastgestelde paraatheidsgraad is bereikt en duurt tot de opheffing ervan of tot het overgaan naar andere activiteiten. De patrouille die paraatheidsdienst verricht, dient in een situatie van verhoogde staat van paraatheid binnen 15 minuten en in een situatie van algemene staat van paraatheid binnen één uur gereed te staan voor vertrek. Het hoofd van de dienst die de patrouille bijeen heeft geroepen kan de normtijden naargelang van de aard van de te verwachten taak en de paraatheidsgraad van de betrokken manschappen verkorten.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

13

UO is op 1 januari 2011 als politieambtenaar in dienst getreden bij de interventiepolitie. De interventiepolitie is een zelfstandige eenheid van de algemene politie, die over bijzondere bevoegdheden beschikt en specifieke taken verricht op het gehele Hongaarse grondgebied. De interventiepolitie neemt onder meer deel aan de uitvoering van niet vooraf te plannen taken die een onmiddellijk optreden van een patrouille vereisen. UO was binnen de interventiepolitie ingedeeld bij de grensbewakingseenheid van Miskolc (Hongarije).

14

UO heeft vanaf juli 2015 tot april 2017 in een patrouille paraatheidsdienst verricht. Gedurende deze periode verrichtte hij de grensbewakingstaken niet op zijn gebruikelijke standplaats Miskolc, maar langs de zuidelijke grens van Hongarije in de provincie Csongrád (Hongarije).

15

Tijdens die periode is UO door zijn werkgever opgedragen om in het kader van grensbewakingstaken een buitengewone paraatheidsdienst en een wachtdienst buiten zijn reguliere werkuren te verrichten, telkens als lid van een patrouille.

16

Die werkgever heeft de tijd die werd doorgebracht in wachtdienst als rusttijd aangemerkt. UO is daarentegen van mening dat hij gedurende die tijd in feite paraatheidsdienst verrichtte bovenop zijn reguliere dagelijkse werkuren, die moest worden aangemerkt als „arbeidstijd”, en dat hij om die reden recht heeft op een vergoeding voor buitengewone paraatheidsdienst in plaats van wachttoeslag.

17

De verwijzende rechter stelt dat volgens § 364, lid 1, punt 5, van de wet over de rechtspositie van het beroepspersoneel van rechtshandhavingsdiensten, deze wet richtlijn 2003/88 in nationaal recht beoogt om te zetten, maar geen definitie van de begrippen „arbeidstijd” en „rusttijd” geeft, en voorts dat UO zijn vordering op deze richtlijn baseert.

18

De verwijzende rechter vraagt zich evenwel af of bovengenoemde richtlijn en in het bijzonder de definities in artikel 2, punten 1 en 2, ervan van toepassing zijn op UO in zijn hoedanigheid van lid van de interventiepolitie, aangezien de betrokken werkzaamheden verschilden van de werkzaamheden die hij in normale omstandigheden verrichtte.

19

De verwijzende rechter wenst te vernemen of de personele werkingssfeer van richtlijn 2003/88 wordt bepaald door artikel 2 van richtlijn 89/391. Bij een bevestigend antwoord wenst de verwijzende rechter verder te vernemen of de werkzaamheden van een lid van de interventiepolitie bijzondere aspecten behelzen die inherent zijn aan bepaalde activiteiten in overheidsdienst, die de toepassing van richtlijn 89/391 en artikel 2, punten 1 en 2, van richtlijn 2003/88 in de weg staan.

20

Volgens de verwijzende rechter is dit het geval. Hij merkt immers op dat de interventiepolitie een bijzondere politie-eenheid is, die bij wet omschreven bijzondere politietaken uitvoert, hoewel UO in casu tevens belast was met de uitvoering van algemene politietaken. De verwijzende rechter voegt daaraan toe dat UO in dienst is bij deze bijzondere eenheid en derhalve bijzondere politiewerkzaamheden in overheidsdienst verrichtte, en dat bijgevolg de in artikel 2 van richtlijn 2003/88 gegeven definities niet op hem van toepassing kunnen zijn.

21

Daarop heeft de Miskolci Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság (bestuurs‑ en arbeidsrechter Miskolc, Hongarije) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)

Moet artikel 1, lid 3, van richtlijn [2003/88/EG] aldus worden uitgelegd dat de personele werkingssfeer van deze richtlijn wordt bepaald door artikel 2 van richtlijn [89/391]?

2)

Zo ja, moet artikel 2, lid 2, van richtlijn [89/391] aldus worden uitgelegd dat artikel 2, punten 1 en 2, van richtlijn [2003/88] niet van toepassing is op politieambtenaren die behoren tot het beroepspersoneel van de interventiepolitie?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Ontvankelijkheid

22

Volgens de Hongaarse regering zijn de gestelde vragen niet-ontvankelijk omdat het hoofdgeding betrekking heeft op de vergoeding van werknemers.

23

In dat verband moet erop worden gewezen dat richtlijn 2003/88, behoudens het bijzondere geval van de jaarlijkse vakantie met behoud van loon als bedoeld in artikel 7, lid 1, van deze richtlijn, enkel bepaalde aspecten van de organisatie van de arbeidstijd regelt, ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers, en dat zij dus in beginsel niet van toepassing is op de vergoeding van de werknemers (arrest van 20 november 2018, Sindicatul Familia Constanţa e.a., C‑147/17, EU:C:2018:926, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

24

Deze vaststelling houdt evenwel niet in dat de in de onderhavige zaak gestelde vragen niet hoeven te worden beantwoord.

25

De verwijzende rechter is immers van oordeel dat de uitlegging van sommige bepalingen van richtlijn 2003/88 noodzakelijk is om zich te kunnen uitspreken over het bij hem aanhangige geschil. In het bijzonder wenst de verwijzende rechter te weten of de leden van de politiediensten die taken verrichten als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, binnen de werkingssfeer van richtlijn 2003/88 vallen, zodat hij kan bepalen of bij de kwalificatie van de door UO verrichte wachtdiensten als „arbeidstijd” of als „rusttijd” rekening moet worden gehouden met de definities in artikel 2, punten 1 en 2, van deze richtlijn, alvorens vast te stellen welke loonschaal op deze wachtdiensten dient te worden toegepast. Hieruit volgt dat de vraag of deze richtlijn van toepassing is op het bij de verwijzende rechter aanhangige geschil, net zoals de vraag of deze toepasselijkheid afhankelijk is van richtlijn 89/391, moet worden onderzocht vóór de vraag of er sprake is van een recht op betaling van een aanvullende vergoeding, die de verwijzende rechter dient te beoordelen.

26

Derhalve dient te worden vastgesteld dat de gestelde vragen relevant zijn voor de beslechting van het bij de verwijzende rechter aanhangige geschil, zodat deze vragen ontvankelijk zijn.

Ten gronde

27

Met zijn twee vragen, die tezamen behandeld moeten worden, vraagt de verwijzende rechter in wezen of artikel 1, lid 3, van richtlijn 2003/88 aldus moet worden uitgelegd dat artikel 2, punten 1 en 2, van deze richtlijn van toepassing is op de leden van de ordehandhavingsdiensten die de buitengrenzen van een lidstaat bewaken in het geval van een toestroom van onderdanen van derde landen aan deze grenzen.

28

Uit de verwijzingsbeslissing en de terechtzitting voor het Hof blijkt dat het hoofdgeding betrekking heeft op de vergoeding van de wachtdiensten die UO tussen juli 2015 en april 2017 heeft verricht. Tijdens deze periode heeft UO bewakingstaken uitgevoerd aan de grens tussen Hongarije en de Republiek Servië, de Republiek Kroatië en Roemenië, die geen deel uitmaken van het Schengengebied.

29

Artikel 1, lid 3, van richtlijn 2003/88 bepaalt de werkingssfeer van deze richtlijn door te verwijzen naar artikel 2 van richtlijn 89/391.

30

Volgens artikel 2, lid 1, van richtlijn 89/391 is deze richtlijn van toepassing op „op alle particuliere of openbare sectoren” met inbegrip van „dienstverlenende activiteiten”.

31

Uit artikel 2, lid 2, eerste alinea, van richtlijn 89/391 volgt echter dat deze richtlijn niet geldt wanneer bijzondere aspecten die inherent zijn aan bepaalde activiteiten in overheidsdienst, bij voorbeeld bij de strijdkrachten of de politie, of aan bepaalde activiteiten in het kader van de bevolkingsbescherming, de toepassing ervan in de weg staan. Artikel 2, lid 2, tweede alinea, van deze richtlijn bepaalt evenwel dat in dergelijke gevallen ervoor gezorgd moet worden dat de veiligheid en de gezondheid van de werknemers zo veel mogelijk worden verzekerd, met inachtneming van de doelstellingen van deze richtlijn.

32

Derhalve moet worden nagegaan of taken zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde taak kunnen vallen onder de uitzondering van artikel 2, lid 2, eerste alinea, van richtlijn 89/391, dat aldus moet worden uitgelegd dat de strekking ervan wordt beperkt tot hetgeen strikt noodzakelijk is voor het veiligstellen van de belangen die de lidstaten op grond van deze uitzondering mogen beschermen (arresten van 5 oktober 2004, Pfeiffer e.a., C‑397/01–C‑403/01, EU:C:2004:584, punt 54, en 20 november 2018, Sindicatul Familia Constanţa e.a., C‑147/17, EU:C:2018:926, punt 53).

33

In dit verband dient in de eerste plaats te worden vastgesteld dat de bewaking van de buitengrenzen van een lidstaat in het kader van een toestroom van onderdanen van derde landen een activiteit in overheidsdienst is in de zin van artikel 2, lid 2, eerste alinea, van richtlijn 89/391.

34

In de tweede plaats dient erop te worden gewezen dat dergelijke activiteiten bepaalde specifieke kenmerken kunnen hebben ten opzichte van andere activiteiten in overheidsdienst in het algemeen of andere ordehandhavingsactiviteiten in het bijzonder.

35

Derhalve dient, in de derde plaats, te worden nagegaan of bijzondere aspecten die inherent zijn aan die bepaalde activiteit in overheidsdienst, wegens de absolute noodzaak een daadwerkelijke bescherming van de gemeenschap te garanderen, de toepassing van richtlijn 2003/88 op die activiteit in de weg staan (zie in die zin van arrest van 20 november 2018, Sindicatul Familia Constanţa e.a., C‑147/17, EU:C:2018:926, punt 55).

36

In dit verband betoogt de Hongaarse regering dat het ondenkbaar was om de arbeidstijd van de leden van de interventiepolitie die waren toegewezen aan de buitengrenzen te plannen, gelet op de noodzaak om een continue aanwezigheid en dienstverlening te garanderen en op de onmogelijkheid om te anticiperen op de omvang van de door die dienst te verrichten taken. Ter terechtzitting voor het Hof heeft de interventiepolitie in wezen hetzelfde standpunt verdedigd.

37

Het is juist dat het feit dat voor bepaalde specifieke activiteiten in overheidsdienst naar hun aard geen planning van de arbeidstijd kan worden gemaakt, een van de bijzondere aspecten is die inherent zijn aan dergelijke activiteiten en die overeenkomstig artikel 2, lid 2, eerste alinea, van richtlijn 89/391 rechtvaardigen dat wordt afgeweken van de regels inzake de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers (arresten van 5 oktober 2004, Pfeiffer e.a., C‑397/01–C‑403/01, EU:C:2004:584, punt 55, en 20 november 2018, Sindicatul Familia Constanţa e.a., C‑147/17, EU:C:2018:926, punt 64).

38

Artikel 2, lid 2, eerste alinea, van richtlijn 89/391 maakt het dus mogelijk de doeltreffendheid te verzekeren van dergelijke specifieke activiteiten van de overheidsdienst waarvan de continuïteit onontbeerlijk is voor de daadwerkelijke uitoefening van de essentiële taken van de staat (arrest van 20 november 2018, Sindicatul Familia Constanţa e.a., C‑147/17, EU:C:2018:926, punt 65 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

39

Bij de beoordeling van dit continuïteitsvereiste moet echter rekening worden gehouden met de specifieke aard van de activiteit in kwestie (arrest du 20 november 2018, Sindicatul Familia Constanţa e.a., C‑147/17, EU:C:2018:926, punt 66).

40

Zo blijkt ten eerste uit vaste rechtspraak van het Hof dat het voor diensten op het gebied van de openbare gezondheid, veiligheid en orde geldende continuïteitsvereiste er niet aan in de weg staat dat de activiteiten van die diensten, wanneer zij onder normale omstandigheden worden verricht, kunnen worden georganiseerd, met inbegrip van de arbeidsuren van het personeel, en dat de in artikel 2, lid 2, eerste alinea, van richtlijn 89/391 bedoelde uitzondering bijgevolg slechts op dergelijke diensten van toepassing is in omstandigheden van uitzonderlijke ernst en omvang (zie in die zin met name arresten van 5 oktober 2004, Pfeiffer e.a., C‑397/01–C‑403/01, EU:C:2004:584, punten 55 en 57; 12 januari 2006, Commissie/Spanje, C‑132/04, niet gepubliceerd, EU:C:2006:18, punt 26, en 20 november 2018, Sindicatul Familia Constanţa e.a., C‑147/17, EU:C:2018:926, punt 67).

41

Uit de rechtspraak van het Hof volgt dus dat richtlijn 2003/88 van toepassing is op activiteiten op het gebied van de openbare gezondheid, veiligheid en orde, ook al worden deze activiteiten uitgevoerd door de interventiepolitie op het terrein en zij hulpverlening tot doel hebben, voor zover zij alleen in gebruikelijke omstandigheden overeenkomstig de aan de betrokken dienst opgedragen taak worden uitgeoefend, ook al zijn de interventies die met deze activiteiten zijn verbonden naar hun aard niet te voorzien en kunnen de ingezette werknemers aan bepaalde gevaren voor hun veiligheid en/of gezondheid worden blootgesteld (zie in die zin arrest van 5 oktober 2004, Pfeiffer e.a., C‑397/01–C‑403/01, EU:C:2004:584, punt 57, en beschikking van 14 juli 2005, Personalrat der Feuerwehr Hamburg, C‑52/04, EU:C:2005:467, punt 52).

42

Hieruit volgt dat de toepassing van artikel 2, lid 2, eerste alinea, van richtlijn 89/391 op diensten op het gebied van de openbare gezondheid, veiligheid en orde, slechts gerechtvaardigd is in uitzonderlijke omstandigheden, zoals technologische of natuurrampen, aanslagen of zware ongevallen waarvan de ernst en omvang maatregelen vereisen die onontbeerlijk zijn ter bescherming van het leven en de gezondheid alsook de veiligheid van de gemeenschap en waarvan het welslagen onzeker is indien alle voorschriften van richtlijn 2003/88 moeten worden nageleefd. Dergelijke omstandigheden rechtvaardigen dat absolute voorrang wordt gegeven aan de doelstelling van bescherming van de bevolking, ten koste van de naleving van de bepalingen van deze richtlijn, waaraan deze diensten zich tijdelijk niet hoeven te houden (zie in die zin beschikking van 14 juli 2005, Personalrat der Feuerwehr Hamburg, C‑52/04, EU:C:2005:467, punten 5355).

43

Ten tweede moet eraan worden herinnerd dat de in punten 40 tot en met 42 van dit arrest aangehaalde rechtspraak niet aldus kan worden uitgelegd dat het uitgesloten is dat bepaalde specifieke activiteiten van de overheidsdienst, zelfs wanneer zij onder normale omstandigheden worden verricht, dermate specifieke kenmerken vertonen dat zij zich naar hun aard dwingend ertegen verzetten dat de arbeidstijd wordt georganiseerd met inachtneming van de voorschriften van richtlijn 2003/88 (arrest van 20 november 2018, Sindicatul Familia Constanţa e.a., C‑147/17, EU:C:2018:926, punt 68).

44

Uit de stukken waarover het Hof beschikt blijkt echter niet dat de door de interventiepolitie uitgevoerde bewakingstaken aan de buitengrenzen dermate specifieke kenmerken vertonen. Zo staat niet vast dat het feit dat een lid van de interventiepolitie met regelmatige tussenpozen recht moet krijgen op uren of dagen rust nadat hij een bepaald aantal uren of dagen heeft gewerkt, afbreuk zou doen aan een wezenlijk aspect van de taken die deze werknemer gewoonlijk moet uitvoeren omdat deze taken vanwege de inherente kenmerken ervan enkel continu en door deze werknemer kunnen worden uitgevoerd. Daaraan moet worden toegevoegd dat de kosten die voor de werkgever voortvloeien uit de noodzaak om deze werknemer te vervangen tijdens de rusttijden die hem krachtens richtlijn 2003/88 moeten worden toegekend, geen rechtvaardiging kunnen vormen voor de niet-toepassing van deze richtlijn (zie in die zin arrest van 9 september 2003, Jaeger, C‑151/02, EU:C:2003:437, punten 66 en 67).

45

Het staat bijgevolg aan de verwijzende rechter om na te gaan of de door UO in de betrokken periode verrichte taken zijn uitgevoerd in omstandigheden van uitzonderlijke ernst en omvang die de toepassing van de uitzondering van artikel 2, lid 2, eerste alinea, van richtlijn 89/391 rechtvaardigen.

46

Daarbij zal de verwijzende rechter rekening moeten houden met alle relevante omstandigheden, met name met het feit dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde taken meerdere maanden hebben geduurd.

47

Het staat met name aan hem om te bepalen of een toestroom van onderdanen van derde landen aan de buitengrenzen van Hongarije heeft verhinderd dat de bewaking van deze grenzen in heel de betrokken periode onder gebruikelijke omstandigheden werd uitgevoerd, overeenkomstig de taak die aan de interventiepolitie is opgedragen.

48

Daartoe zal de verwijzende rechter rekening moeten houden met het feit dat deze dienst volgens de verwijzingsbeslissing juist is opgericht om deel te nemen aan de uitvoering van spoedeisende taken en voorts met de in punt 41 van dit arrest gememoreerde rechtspraak van het Hof, volgens welke richtlijn 2003/88 van toepassing is op de activiteiten van de ordehandhavingsdiensten die onder gebruikelijke omstandigheden en in overeenstemming met de hun opgedragen taak worden uitgevoerd, zelfs wanneer de interventies waartoe deze activiteiten aanleiding kunnen geven naar hun aard niet te voorzien zijn en een risico voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemers vormen.

49

Bovendien zal de verwijzende rechter zich ervan moeten vergewissen dat het, gelet op de ernst en de omvang van de omstandigheden, onmogelijk was de betrokken dienst zodanig te organiseren dat alle leden ervan een rusttijd konden genieten overeenkomstig de in richtlijn 2003/88 gestelde eisen.

50

Daartoe zal hij moeten nagaan of het onmogelijk was om, althans vanaf een bepaald punt in de betrokken periode, te voorzien in een rotatiesysteem voor het personeel waarmee elke werknemer een rusttijd overeenkomstig de vereisten van richtlijn 2003/88 kon worden gegarandeerd.

51

Ten slotte moet daaraan worden toegevoegd dat de verwijzende rechter, gesteld dat hij tot de slotsom komt dat de bijzondere aspecten die inherent zijn aan de taken die de leden van de interventiepolitie tussen juli 2015 en april 2017 hebben uitgevoerd zich naar hun aard niet lenen voor de planning van de arbeidstijd, rekening zal moeten houden met het feit dat artikel 2, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 89/391 bepaalt dat de bevoegde autoriteiten zelfs in dat geval ervoor moeten zorgen dat de veiligheid en de gezondheid van de werknemers zo veel mogelijk wordt verzekerd.

52

Gelet op een en ander moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat artikel 1, lid 3, van richtlijn 2003/88 aldus moet worden uitgelegd dat artikel 2, punten 1 en 2, van deze richtlijn van toepassing is op leden van de ordehandhavingsdiensten die de buitengrenzen van een lidstaat bewaken in geval van een toestroom van onderdanen van derde landen aan deze grenzen, behalve wanneer in het licht van alle relevante omstandigheden blijkt dat de taken worden uitgevoerd in uitzonderlijke omstandigheden waarvan de ernst en omvang maatregelen vereisen die onontbeerlijk zijn ter bescherming van het leven en de gezondheid alsook de veiligheid van de gemeenschap en waarvan het welslagen onzeker is indien alle voorschriften van deze richtlijn moeten worden nageleefd, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.

Kosten

53

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Tiende kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 1, lid 3, van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd moet aldus worden uitgelegd dat artikel 2, punten 1 en 2, van deze richtlijn van toepassing is op leden van de ordehandhavingsdiensten die de buitengrenzen van een lidstaat bewaken in geval van een toestroom van onderdanen van derde landen aan deze grenzen, behalve wanneer in het licht van alle relevante omstandigheden blijkt dat de taken worden uitgevoerd in uitzonderlijke omstandigheden waarvan de ernst en omvang maatregelen vereisen die onontbeerlijk zijn ter bescherming van het leven en de gezondheid alsook de veiligheid van de gemeenschap en waarvan het welslagen onzeker is indien alle voorschriften van deze richtlijn moeten worden nageleefd, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Hongaars.