ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)

19 december 2019 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Versnelde procedure – Institutioneel recht – Burger van de Europese Unie die in het Europees Parlement is gekozen terwijl hij in het kader van een strafzaak in voorlopige hechtenis is geplaatst – Artikel 14 VEU – Begrip ‚lid van het Europees Parlement’ – Artikel 343 VWEU – Immuniteiten die nodig zijn ter vervulling van de taak van de Unie – Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie – Artikel 9 – Immuniteiten die worden genoten door de leden van het Europees Parlement – Onderweg genoten immuniteit – Tijdens de zitting genoten immuniteit – Personele, temporele en materiële werkingssfeer van deze immuniteiten – Opheffing van de immuniteit door het Europees Parlement – Verzoek om opheffing van de immuniteit door een nationale rechterlijke instantie – Akte betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen – Artikel 5 – Mandaat – Artikel 8 – Verkiezingsprocedure – Artikel 12 – Onderzoek van de geloofsbrieven van de leden van het Europees Parlement na de officiële bekendmaking van de verkiezingsuitslagen – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikel 39, lid 2 – Verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse, vrije en geheime algemene verkiezingen – Passief kiesrecht”

In zaak C‑502/19,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunal Supremo (hoogste rechterlijke instantie, Spanje) bij beslissing van 1 juli 2019, ingekomen bij het Hof op dezelfde dag, in de strafzaak tegen

Oriol Junqueras Vies,

in tegenwoordigheid van:

Ministerio Fiscal,

Abogacía del Estado,

Partido político VOX,

wijst

HET HOF (Grote kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, president, R. Silva de Lapuerta, vicepresident, J.‑C. Bonichot, A. Arabadjiev, A. Prechal, L. S. Rossi en I. Jarukaitis, kamerpresidenten, E. Juhász, J. Malenovský (rapporteur), L. Bay Larsen, C. Toader, N. Piçarra, A. Kumin, N. Jääskinen en N. Wahl, rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 14 oktober 2019,

gelet op de opmerkingen van:

Oriol Junqueras Vies, vertegenwoordigd door A. Van den Eynde Adroer, abogado,

het Ministerio Fiscal, vertegenwoordigd door F. Cadena Serrano, C. Martinez-Pereda, J. Moreno Verdejo en J. Zaragoza Aguado,

de Partido político VOX, vertegenwoordigd door M. Castro Fuertes, abogada, bijgestaan door M. Hidalgo López, procuradora,

de Spaanse regering, vertegenwoordigd door S. Centeno Huerta en A. Rubio González als gemachtigden,

het Europees Parlement, vertegenwoordigd door C. Burgos, F. Drexler en N. Görlitz als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door F. Erlbacher en I. Martínez del Peral als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 12 november 2019,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie (PB 2012, C 326, blz. 266; hierna: „Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Unie”).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een beroep dat Oriol Junqueras Vies accessoir aan een op hem betrekking hebbende strafzaak heeft ingesteld tegen een beschikking van de Tribunal Supremo (hoogste rechterlijke instantie, Spanje) waarbij na de bekendmaking van de officiële uitslagen van de verkiezingen voor het Europees Parlement van 26 mei 2019 werd geweigerd de voorlopige hechtenis op te heffen waarin hij zich sinds november 2017 bevond, welke opheffing hem in staat zou stellen te voldoen aan een formaliteit die volgens het Spaanse recht een voorwaarde is om lid van dit Parlement te worden.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Unie

3

Hoofdstuk III van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Unie, welk hoofdstuk betrekking heeft op de „leden van het Europees Parlement”, bevat onder meer artikel 9, dat als volgt luidt:

„Tijdens de zittingsduur van het Europees Parlement genieten de leden:

a)

op hun eigen grondgebied, de immuniteiten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend,

b)

op het grondgebied van elke andere lidstaat, vrijstelling van aanhouding en gerechtelijke vervolging in welke vorm ook.

De immuniteit beschermt hen eveneens, wanneer zij zich naar de plaats van de bijeenkomst van het Europees Parlement begeven of daarvan terugkeren.

Op deze immuniteit kan geen beroep worden gedaan in geval van ontdekking op heterdaad, terwijl zij evenmin kan verhinderen dat het Europees Parlement het recht uitoefent de immuniteit van een van zijn leden op te heffen.”

Verkiezingsakte

4

De akte betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, als bijlage gevoegd bij besluit 76/787/EGKS, EEG, Euratom van de Raad van 20 september 1976 (PB 1976, L 278, blz. 1), is laatstelijk gewijzigd bij besluit 2002/772/EG, Euratom van de Raad van 25 juni 2002 en van 23 september 2002 (PB 2002, L 283, blz. 1) (hierna: „verkiezingsakte”).

5

Volgens artikel 1, lid 3, van de verkiezingsakte worden de leden van het Europees Parlement gekozen door middel van rechtstreekse, algemene, vrije en geheime verkiezingen.

6

Artikel 5 van deze akte luidt als volgt:

„1.   De periode van vijf jaar waarvoor de leden van het Europees Parlement zijn gekozen begint bij de opening van de eerste zitting na iedere verkiezing.

[…]

2.   Het mandaat van ieder lid van het Europees Parlement begint en eindigt tegelijk met de in lid 1 bedoelde periode.”

7

Artikel 6, lid 2, van deze akte bepaalt:

„De leden van het Europees Parlement genieten de voorrechten en immuniteiten die op hen van toepassing zijn uit hoofde van het [Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Unie].”

8

Artikel 8, eerste alinea, van dezelfde akte bepaalt:

„Behoudens de bepalingen van deze akte gelden voor de verkiezingsprocedure in elke lidstaat de nationale bepalingen.”

9

Artikel 11, leden 3 en 4, van de verkiezingsakte is als volgt verwoord:

„3.   Onverminderd artikel [229 VWEU] komt het Europees Parlement van rechtswege bijeen op de eerste dinsdag na het verstrijken van een termijn van een maand, te rekenen vanaf het einde van de verkiezingsperiode.

4.   Het aftredende Europees Parlement is niet meer in functie zodra het nieuwe Europees Parlement voor het eerst bijeenkomt.”

10

Artikel 12 van die akte bepaalt het volgende:

„Het Europees Parlement onderzoekt de geloofsbrieven van de leden van het Europees Parlement. Hiertoe neemt het Europees Parlement nota van de officieel door de lidstaten bekendgemaakte uitslagen en beslist het over de bezwaren die eventueel kunnen worden ingebracht op grond van de bepalingen van deze akte met uitsluiting van de nationale bepalingen waarnaar deze akte verwijst.”

Spaans recht

Spaanse grondwet

11

Artikel 71 van de Spaanse grondwet luidt:

„1.   Afgevaardigden en senatoren genieten onschendbaarheid voor de in de uitoefening van hun taken geuite opvattingen.

2.   Afgevaardigden en senatoren genieten gedurende hun mandaat immuniteit en kunnen slechts worden aangehouden in het geval van ontdekking op heterdaad. Zij kunnen niet in staat van beschuldiging worden gesteld of worden vervolgd zonder voorafgaande toestemming van de desbetreffende Kamer.

3.   In zaken tegen afgevaardigden en senatoren is de strafkamer van de Tribunal Supremo bevoegd.

[…]”

Kieswet

12

In de Ley Orgánica 5/1985, de Régimen Electoral General (organieke wet 5/1985 houdende de algemene regeling voor de organisatie van verkiezingen) van 19 juni 1985 (BOE nr. 147 van 20 juni 1985, blz. 19110), in de op de feiten van het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: „kieswet”), wordt in artikel 224 het volgende bepaald:

„1.   De Junta Electoral Central (Centrale kiesraad, Spanje) gaat uiterlijk op de twintigste dag na de verkiezingen over tot het tellen van de stemmen op nationaal niveau, het toewijzen van de zetels aan de kandidaten en het bekendmaken van gekozen afgevaardigden.

2.   Gekozen kandidaten moeten binnen vijf dagen na hun verkiezing de eed of gelofte van trouw aan de grondwet afleggen ten overstaan van de Junta Electoral Central. Na het verstrijken van deze termijn verklaart de Junta Electoral Central de zetels van afgevaardigden van het Europees Parlement die geen trouw aan de grondwet hebben gezworen of beloofd vacant en schorst hij alle door hen uit hoofde van hun ambt genoten voorrechten totdat die eed of gelofte van trouw is afgelegd.

[…]”

Reglement van de Congreso de los Diputados

13

De Reglamento del Congreso de los Diputados (reglement van de Spaanse Kamer van Afgevaardigden) van 10 februari 1982 (BOE nr. 55 van 5 maart 1982, blz. 5765), bepaalt in artikel 20:

„1.   De afgevaardigde wiens verkiezing is bekendgemaakt, verwerft de volledige hoedanigheid van afgevaardigde door gelijktijdig aan de volgende voorwaarden te voldoen:

1)

het door het bevoegde orgaan van de kiesraad afgegeven mandaat aan het algemeen secretariaat voorleggen;

2)

melding maken van zijn werkzaamheden overeenkomstig de bepalingen van [de kieswet];

3)

tijdens de eerste plenaire vergadering die hij bijwoont, de eed of gelofte van trouw aan de grondwet afleggen.

2.   De rechten en prerogatieven zijn van kracht vanaf het moment dat de afgevaardigde wordt verkozen. Indien echter drie plenaire vergaderingen zijn gehouden zonder dat de afgevaardigde die hoedanigheid overeenkomstig het voorgaande lid heeft verworven, geniet hij of zij deze rechten en prerogatieven pas wanneer deze verwerving heeft plaatsgevonden.”

Wetboek van strafvordering

14

Artikel 384 bis van de Ley de Enjuiciamiento Criminal (wetboek van strafvordering), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie, bepaalt:

„Nadat een vervolgingsbeschikking definitief is geworden en de voorlopige hechtenis is gelast voor een strafbaar feit dat is gepleegd door een persoon die lid is van, of is verbonden met, een gewapende bende dan wel terroristen of opstandelingen, wordt de verdachte die een openbaar ambt of openbare functie bekleedt automatisch geschorst in de uitoefening van dat ambt of die functie zolang hij zich in hechtenis bevindt.”

15

In artikel 503 van dit wetboek is het volgende bepaald:

„1.   Voorlopige hechtenis kan slechts worden gelast indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

1)

in de strafzaak zijn een of meer feiten vastgesteld die een strafbaar feit vormen dat wordt bestraft met een vrijheidsstraf van ten minste twee jaar, of met een kortere vrijheidsstraf indien de strafrechtelijk vervolgde of verdachte persoon ten gevolge van een eerdere veroordeling voor een opzettelijk gepleegd strafbaar feit nog altijd een strafblad heeft dat niet kan worden geschrapt.

[…]

2)

er zijn in de strafprocedure voldoende redenen om aan te nemen dat de persoon tegen wie de beslissing tot detentie moet worden genomen, verantwoordelijk is voor een strafbaar feit;

3)

met de voorlopige hechtenis wordt een van de volgende doeleinden nagestreefd:

a)

waarborgen dat de strafrechtelijk vervolgde of verdachte persoon aanwezig is bij de terechtzitting wanneer redelijkerwijs kan worden vermoed dat er vluchtgevaar bestaat.

[…]”

16

De artikelen 750 tot en met 754 van dit wetboek luiden als volgt:

„Artikel 750

De rechter die of het gerecht dat redenen ziet voor vervolging voor een rechterlijke instantie van een senator of afgevaardigde van de Cortes [(het Spaanse parlement)] wegens een strafbaar feit, onthoudt zich hiervan gedurende de zittingsperiode van de Cortes, totdat er toestemming is verkregen van de parlementaire Kamer waarvan de betrokkene lid is.

Artikel 751

Indien de senator of afgevaardigde op heterdaad is betrapt, kan hij worden aangehouden en vervolgd voor een strafrechter zonder de in het vorige artikel bedoelde toestemming; binnen 24 uur na de aanhouding of voorgeleiding moet evenwel de parlementaire Kamer waarvan de betrokkene lid is, worden geïnformeerd.

De desbetreffende parlementaire Kamer wordt tevens in kennis gesteld van elke lopende strafzaak tegen degene die in de fase van de terechtzitting is gekozen tot senator of afgevaardigde.

Artikel 752

Indien een senator of afgevaardigde gedurende een parlementair interregnum aan een rechter wordt voorgeleid, moet de rechter die of het gerecht dat de strafzaak behandelt de betrokken parlementaire Kamer hiervan onverwijld in kennis stellen.

Hetzelfde geldt wanneer een gekozen senator of afgevaardigde voordat de Cortes bijeen zijn gekomen aan een rechter is voorgeleid.

Artikel 753

In ieder geval schorst de griffier de strafzaak vanaf de dag waarop de Cortes daarvan in kennis worden gesteld, ongeacht of de Cortes in zitting zijn, waarbij de zaak wordt aangehouden in de stand waarin deze zich op dat moment bevindt, totdat de betrokken parlementaire Kamer zich heeft uitgesproken.

Artikel 754

Indien [de betrokken parlementaire Kamer] de gevraagde toestemming weigert, wordt de procedure tegen de senator of afgevaardigde zonder beslissing afgedaan; ten aanzien van overige verdachten wordt de strafzaak evenwel voortgezet.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

17

Verzoeker in het hoofdgeding, Junqueras Vies, was vicepresident van de Gobierno autonómico de Cataluña (autonome regering van Catalonië, Spanje) toen Ley 19/2017 del Parlamento de Cataluña, reguladora del referéndum de autodeterminación (wet 19/2017 van het parlement van Catalonië betreffende regels voor het referendum over zelfbeschikking) van 6 september 2017 (DOGC nr. 7449A van 6 september 2017, blz. 1), en Ley 20/2017 del Parlamento de Cataluña, de transitoriedad jurídica y fundacional de la República (wet 20/2017 van het parlement van Catalonië inzake de juridische overgang naar en stichting van de Republiek Catalonië) van 8 september 2017 (DOGC nr. 7451A van 8 september 2017, blz. 1), werden vastgesteld en toen op 1 oktober 2017 het referendum over zelfbeschikking werd gehouden waarin de eerste van deze twee wetten voorzag en waarvan de bepalingen intussen waren opgeschort door een beslissing van de Tribunal Constitucional (grondwettelijk hof, Spanje).

18

Nadat deze wetten waren vastgesteld en dit referendum was gehouden, hebben het Ministerio Fiscal (openbaar ministerie, Spanje), de Abogado del Estado (landsadvocaat, Spanje) en de Partido Político VOX (politieke partij VOX) strafvervolging ingesteld tegen een aantal personen, onder wie Junqueras Vies, omdat zij van oordeel waren dat deze personen hadden deelgenomen aan een afscheidingsproces en in dat kader feiten hadden gepleegd die onder drie strafrechtelijke kwalificaties vallen, te weten rebellie (of oproer), insubordinatie en verduistering.

19

Junqueras Vies is tijdens de onderzoeksfase van die strafprocedure in voorlopige hechtenis genomen, ter uitvoering van een beslissing die op 2 november 2017 werd genomen op grond van artikel 503 van het wetboek van strafvordering. Deze beslissing is sindsdien verschillende malen verlengd, zodat de betrokkene zich nog steeds in voorlopige hechtenis bevond toen het verzoek om een prejudiciële beslissing werd ingediend dat aan dit arrest ten grondslag lag.

20

Nadat in deze strafprocedure de procesfase was geopend, heeft Junqueras Vies zich kandidaat gesteld bij de verkiezingen voor de Congreso de los Diputados van 28 april 2019, waarna hij werd verkozen tot afgevaardigde.

21

Bij beschikking van 14 mei 2019 heeft de Tribunal Supremo geoordeeld dat het niet nodig was de in artikel 71, lid 2, van de Spaanse grondwet bedoelde voorafgaande toestemming te vragen aan de Congreso de los Diputados, aangezien Junqueras Vies tot afgevaardigde was verkozen na de opening van de procesfase in de strafprocedure die onder anderen tegen hem was ingesteld. Overeenkomstig de rechtspraak van die rechterlijke instantie wordt de immuniteit waarin die grondwettelijke bepaling voorziet, namelijk alleen aan Spaanse afgevaardigden en senatoren verleend in geval van strafprocedures waarin de procesfase nog niet is geopend op de datum waarop zij worden gekozen of hun hoedanigheid van afgevaardigde of senator verkrijgen.

22

Bij dezelfde beschikking heeft de Tribunal Supremo in antwoord op een verzoek in die zin van Junqueras Vies, hem buitengewoon gevangenisverlof verleend opdat hij onder politietoezicht aan de eerste plenaire vergadering van de Congreso de los Diputados zou kunnen deelnemen en bij die gelegenheid zou kunnen voldoen aan de vereisten voor het innemen van zijn zetel, zoals bepaald in artikel 20 van het reglement van de Congreso de los Diputados.

23

Nadat Junqueras Vies aan die vereisten had voldaan en zijn zetel had ingenomen, en vervolgens naar de gevangenis was teruggekeerd, werd hij bij besluit van het bureau van de Congreso de los Diputados van 24 mei 2019, overeenkomstig artikel 384 bis van het wetboek van strafvordering, geschorst in de uitoefening van zijn functie van afgevaardigde.

24

Tijdens de procesfase in de onder anderen tegen hem ingestelde strafprocedure heeft Junqueras Vies zich tevens kandidaat gesteld bij de verkiezingen voor het Europees Parlement op 26 mei 2019. Bij deze verkiezingen werd hij verkozen in het Europees Parlement, zoals blijkt uit de verkiezingsresultaten die overeenkomstig artikel 224, lid 1, van de kieswet officieel bekend zijn gemaakt bij besluit van de Junta Electoral Central van 13 juni 2019 tot bekendmaking van de bij de verkiezingen van 26 mei 2019 voor het Europees Parlement verkozen leden (BOE nr. 142 van 14 juni 2019, blz. 62477). In dit besluit heeft de Junta Electoral Central, zoals in dezelfde bepaling is voorzien, ook de zetels van het Koninkrijk Spanje in het Europees Parlement toegewezen aan de gekozenen, onder wie Junqueras Vies.

25

Bij beschikking van 14 juni 2019 heeft de Tribunal Supremo een verzoek van Junqueras Vies afgewezen tot verkrijging van een buitengewoon gevangenisverlof teneinde onder politietoezicht ten overstaan van de Junta Electoral Central de eed of gelofte van trouw aan de Spaanse grondwet af te leggen, zoals in artikel 224, lid 2, van de kieswet wordt vereist.

26

Op 20 juni 2019 heeft de Junta Electoral Central een besluit vastgesteld waarin werd bepaald dat Junqueras Vies de betreffende eed of gelofte niet had afgelegd, en overeenkomstig artikel 224, lid 2, van de kieswet, de zetel van de betrokkene in het Europees Parlement vacant verklaard en alle door hem uit hoofde van zijn ambt genoten voorrechten geschorst.

27

Op 2 juli 2019 opende de voorzitter van het Europees Parlement de eerste zitting van de zittingsperiode in de samenstelling van na de verkiezingen voor het Europees Parlement van 26 mei 2019.

28

Junqueras Vies heeft bij de Tribunal Supremo beroep ingesteld tegen de in punt 25 van dit arrest genoemde beschikking, waarin hij zich beroept op de immuniteiten bedoeld in artikel 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Unie.

29

Gevraagd om hun opmerkingen dienaangaande in te dienen, stelden het openbaar ministerie, de landsadvocaat en de politieke partij VOX dat de betrokkene niet door de aan de orde zijnde immuniteiten werd beschermd.

30

In zijn verwijzingsbeslissing vermeldt de Tribunal Supremo om te beginnen dat hij uitleggingsvragen met betrekking tot het Unierecht aan het Hof voorlegt die niet rijzen in het kader van de voorbereiding van zijn beslissing ten gronde in de strafzaak tegen onder anderen Junqueras Vies, maar in het kader van het beroep dat deze laatste heeft ingesteld tegen de in punt 25 van dit arrest bedoelde beschikking. De verwijzende rechter is bovendien van oordeel dat de behandeling van een dergelijk beroep niet van invloed is op de inhoud van deze beslissing ten gronde, onverminderd het – door hem als „afgeleid of indirect” omschreven – mogelijke effect op deze beslissing van de handelingen die kunnen worden vastgesteld na toestemming, of weigering daarvan, om de gevangenis te verlaten. Ten slotte wijst de verwijzende rechter erop dat hij de in zijn verwijzingsbeslissing gestelde vragen aan het Hof moet voorleggen als rechterlijke instantie die krachtens artikel 71, lid 3, van de Spaanse grondwet in eerste en enige aanleg oordeelt over het door Junqueras Vies ingestelde beroep.

31

Met betrekking tot deze vragen geeft de Tribunal Supremo in de eerste plaats aan dat bij de in dit beroep aan de orde gestelde beschikking wordt geweigerd om een buitengewoon gevangenisverlof toe te kennen aan een persoon die tot lid van het Europees Parlement is gekozen terwijl hij zich in voorlopige hechtenis bevond en terwijl in de tegen hem ingeleide strafprocedure de procesfase al was geopend, opdat hij dankzij dit verlof de eed of gelofte van trouw aan de Spaanse grondwet kon afleggen, zoals volgens artikel 224 van de kieswet van een persoon die tot een dergelijke functie is verkozen, wordt geëist.

32

In de tweede plaats zet de verwijzende rechter de context uiteen waarin deze beschikking is vastgesteld en de factoren waarmee bij die vaststelling rekening is gehouden. Daarbij merkt hij allereerst op dat de feiten waarvan Junqueras Vies wordt beschuldigd, bijzonder ernstige strafbare feiten kunnen vormen en als zodanig kunnen worden bestraft, aangezien zij gericht waren op het ondermijnen van het constitutionele bestel.

33

Vervolgens zet deze rechter uiteen dat Junqueras Vies in voorlopige hechtenis is genomen omdat bij hem sprake was van vluchtgevaar.

34

Ten slotte verduidelijkt deze rechter dat hij bij de vaststelling van de beschikking waarbij werd geweigerd om Junqueras Vies buitengewoon gevangenisverlof te verlenen, niet alleen – gelet op artikel 503 van het wetboek van strafvordering – rekening heeft gehouden met de in de twee voorgaande punten van dit arrest genoemde factoren. Hij heeft ook de verschillende rechten en belangen afgewogen die volgens hem in dit kader in aanmerking moesten worden genomen.

35

In dit verband verklaart de verwijzende rechter dat hij uiteindelijk het belang van de voorlopige vrijheidsberoving van Junqueras Vies zwaarder heeft laten wegen dan diens recht om als politicus deel te nemen aan de werkzaamheden van het Europees Parlement, teneinde ervoor te zorgen dat het doel achter de onder anderen tegen de betrokkene ingeleide strafprocedure nog steeds kon worden nagestreefd, hetgeen definitief moeilijker zou worden indien de betrokkene toestemming had gekregen om het Spaanse grondgebied te verlaten. De Tribunal Supremo stelt hieromtrent vast dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen enerzijds de verkiezing van Junqueras Vies in de Congreso de los Diputados, waarna hem zonder problemen toestemming kon worden verleend om de zitting van dit wetgevende orgaan bij te wonen alvorens terug te keren naar de gevangenis, en anderzijds zijn verkiezing tot lid van het Europees Parlement. Deelname van de betrokkene aan de eerste zitting van de nieuwe zittingsperiode van deze instelling veronderstelde dat hij zich buiten het Spaanse grondgebied zou begeven. In een context die wordt gekenmerkt door grenzen aan de binnen de Europese Unie bestaande justitiële samenwerking in strafzaken, zou dat hebben geleid tot een verlies aan controle over de voorlopige hechtenis waarin de betrokkene zich bevond.

36

In de derde plaats is het volgens de Tribunal Supremo gerechtvaardigd om de eerste twee prejudiciële vragen te stellen omdat bekend moet zijn wanneer de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement is verworven.

37

In dit verband merkt deze rechterlijke instantie op dat het Hof in de arresten van 12 mei 1964, Wagner (101/63, EU:C:1964:28), en 10 juli 1986, Wybot (149/85, EU:C:1986:310), artikel 9, eerste alinea, van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Unie heeft uitgelegd en daarbij heeft verklaard dat ten eerste het daarin opgenomen begrip „zittingsduur” autonoom en niet onder verwijzing naar het nationale recht van de lidstaten moet worden gedefinieerd, teneinde te waarborgen dat alle leden van het Europees Parlement gedurende een gelijke periode immuniteiten genieten, en ten tweede de temporele werkingssfeer van deze immuniteiten ruim moet worden afgebakend, zodat zij gelden gedurende het hele tijdvak waarin deze instelling in gewone zittingen bijeen is.

38

De verwijzende rechter merkt evenwel op dat deze rechtspraak niet aangeeft of de in artikel 9, eerste en tweede alinea, van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Unie vastgestelde immuniteiten van toepassing zijn in de periode voorafgaand aan het begin van de eerste zitting van het Europees Parlement na de verkiezingen. Deze rechter voegt daaraan toe dat, gelet op de bewoordingen van deze bepalingen, het daarmee nagestreefde doel en hun normatieve context zoals door het Hof vastgesteld in zijn arresten van 7 juli 2005, Le Pen/Parlement (C‑208/03 P, EU:C:2005:429), en van 30 april 2009, Italië en Donnici/Parlement (C‑393/07 en C‑9/08, EU:C:2009:275), kan worden geoordeeld dat de in deze bepalingen bedoelde immuniteiten uitsluitend van toepassing zijn op de leden van het Europees Parlement die hun zetel in deze instelling hebben ingenomen, of ten minste op de personen die door de bevoegde nationale autoriteiten zijn opgenomen op de lijst van personen die hebben voldaan aan de in het nationale recht van de lidstaten gestelde voorwaarden voor het verkrijgen van de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement. Niettemin dient zowel deze uitlegging als die volgens welke deze immuniteiten van toepassing zijn op alle personen die zijn gekozen tot lid van het Europees Parlement, gelet op hun praktische gevolgen, aan een onderzoek te worden onderworpen.

39

In de vierde en laatste plaats vraagt de verwijzende rechter zich, in het geval dat de immuniteiten van artikel 9, eerste en tweede alinea, van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Unie van toepassing zijn, in essentie af welke gevolgen dat heeft voor het beroep van Junqueras Vies tegen de in punt 25 van dit arrest genoemde beschikking. Meer in het bijzonder wenst de verwijzende rechter met zijn derde prejudiciële vraag te vernemen of, en zo ja hoe en door wie, een afweging kan worden gemaakt tussen de bescherming die deze immuniteiten bieden en de andere rechten en belangen die bij de behandeling van een dergelijk beroep in aanmerking moeten worden genomen, rekening houdend met artikel 39 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de overeenkomstige bepalingen van artikel 3 van het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

40

In die omstandigheden heeft de Tribunal Supremo de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Is artikel 9 van het [Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Unie] vóór de aanvang van de ‚zittingsperiode’ van toepassing op een persoon die wordt verdacht van ernstige strafbare feiten en die zich in voorlopige hechtenis bevindt op grond van een beslissing die is gegeven vóór het begin van het verkiezingsproces waarin de betrokkene is gekozen in het Europees Parlement, maar aan wie bij een rechterlijke beslissing een buitengewoon gevangenisverlof dat hem in staat zou stellen om te voldoen aan de bepalingen van de nationale verkiezingswetgeving als bedoeld in artikel 8 van de [verkiezingsakte], is geweigerd?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, houdt de ruime uitlegging van de term ‚zittingsperiode’ dan stand indien het bij de nationale verkiezingswetgeving aangewezen orgaan, op grond van de vaststelling dat de gekozen afgevaardigde de in die verkiezingswetgeving neergelegde vereisten niet heeft vervuld (gezien de onmogelijkheid om de zetel in te nemen als gevolg van een beperking van zijn persoonlijke vrijheid die voortvloeit uit de voorlopige hechtenis waarin hij zich bevindt in het kader van een strafprocedure wegens ernstige strafbare feiten), het Europees Parlement heeft meegedeeld dat de betrokkene de hoedanigheid van afgevaardigde niet heeft verworven zolang hij niet aan die vereisten voldoet, niettegenstaande de tijdelijk onbeantwoorde verwachting van de betrokkene dat hij zijn zetel kan innemen?

3)

Indien het antwoord op de tweede vraag bevestigt dat een ruime uitlegging moet worden gegeven, is de rechterlijke autoriteit die de hechtenis heeft gelast dan gehouden, gezien de zinsnede ,wanneer zij zich naar de plaats van de bijeenkomst van het Europees Parlement begeven of daarvan terugkeren’ in artikel 9 van [het Protocol], tot het opheffen van de hechtenis in absolute zin, op nagenoeg automatische wijze, teneinde de betrokkene in staat te stellen de formaliteiten voor het innemen van zijn zetel in het Europees Parlement te verrichten en zich te verplaatsen naar en van het Europees Parlement, indien de gekozene zich reeds sedert geruime tijd, van lang vóór de aanvang van het verkiezingsproces, in voorlopige hechtenis bevindt in het kader van de procedure die tegen hem wordt gevoerd wegens ernstige strafbare feiten, of moet die autoriteit een criterium toepassen van relatieve weging, tegen de achtergrond van de specifieke omstandigheden van de zaak, van de rechten en belangen die voortvloeien uit het belang van de rechtspleging en de behoorlijke procesgang enerzijds en die welke verband houden met de ingestelde immuniteit anderzijds, zowel met betrekking tot de inachtneming van de werking en onafhankelijkheid van het Parlement als ten aanzien van het recht van de gekozene om openbare ambten uit te oefenen?”

41

Op 14 oktober 2019 heeft de verwijzende rechter een arrest ten gronde gewezen in de strafzaak tegen onder anderen Junqueras Vies (hierna: „arrest van 14 oktober 2019”), waarbij hem een vrijheidsstraf van dertien jaar is opgelegd en als straf tevens voor dertien jaar een volstrekte ontzegging van bepaalde rechten is uitgesproken die leidde tot het definitieve verlies van al zijn ambten en openbare functies, met inbegrip van door verkiezing verkregen mandaten, en het hem onmogelijk maakte om nieuwe mandaten te verkrijgen of uit te oefenen.

42

Bij brief van dezelfde dag heeft de verwijzende rechter het Hof in kennis gesteld van dit arrest en aangegeven dat zijn verzoek om een prejudiciële beslissing nog steeds belang heeft en nuttig is, aangezien de antwoorden op de in zijn verwijzingsbeslissing gestelde vragen gelden ongeacht of de detentie van Junqueras Vies een voorlopig karakter heeft of het gevolg is van een veroordeling.

Procedure voor het Hof

Versnelde procedure

43

In zijn verwijzingsbeslissing heeft de Tribunal Supremo verzocht om de prejudiciële verwijzing die heeft geleid tot dit arrest volgens een versnelde procedure op grond van artikel 105 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof te behandelen. Tot staving van zijn verzoek heeft deze rechterlijke instantie in wezen aangevoerd dat zijn prejudiciële vragen betrekking hadden op de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement en de samenstelling van deze instelling, dat de antwoorden van het Hof op deze prejudiciële vragen indirect kunnen leiden tot opschorting van de vrijheidsberoving van Junqueras Vies, en dat deze vrijheidsberoving overeenkomt met de situatie die wordt bedoeld in artikel 267, vierde alinea, VWEU.

44

Volgens artikel 105, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering kan de president van het Hof op verzoek van de verwijzende rechter, of bij wijze van uitzondering ambtshalve, de rechter-rapporteur en de advocaat-generaal gehoord, beslissen een prejudiciële verwijzing te behandelen volgens een versnelde procedure wanneer de aard van de zaak een behandeling binnen een korte termijn vereist.

45

In het onderhavige geval heeft de president van het Hof op 19 juli 2019, de rechter-rapporteur en de advocaat-generaal gehoord, besloten het in punt 43 van dit arrest bedoelde verzoek van de verwijzende rechter in te willigen. Deze beslissing werd onderbouwd met, ten eerste, het feit dat Junqueras Vies zich ten tijde van de indiening van het verzoek om een prejudiciële beslissing in voorlopige hechtenis bevond, zodat de prejudiciële vragen van de Tribunal Supremo moesten worden geacht te zijn gesteld in het kader van een geding betreffende een gedetineerde persoon in de zin van artikel 267, vierde alinea, VWEU, en, ten tweede, het feit dat deze vragen waren bedoeld om de uitlegging te verkrijgen van een bepaling van Unierecht die naar haar aard gevolgen kan hebben voor de voortzetting van de detentie van Junqueras Vies, voor het geval deze bepaling op hem van toepassing is [zie in die zin beschikking van de president van het Hof van 30 september 2011, Achughbabian, C‑329/11, niet gepubliceerd, EU:C:2011:630, punten 912, en, naar analogie, arrest van 25 juli 2018, minister for Justice and Equality (Gebreken in het gerechtelijk apparaat), C‑216/18 PPU, EU:C:2018:586, punten 2931].

Verzoek om heropening van de mondelinge behandeling

46

Bij een op 12 november 2019 ter griffie van het Hof neergelegde akte heeft Junqueras Vies, nadat de advocaat-generaal zijn conclusie had genomen, het Hof verzocht de heropening van de mondelinge behandeling te gelasten en aangevoerd dat zich een nieuw feit had voorgedaan doordat de Tribunal Supremo hem op 30 oktober 2019 in kennis had gesteld van een beschikking tot opschorting van de tenuitvoerlegging van de hem bij het arrest van 14 oktober 2019 opgelegde volstrekte ontzegging van bepaalde van zijn rechten.

47

In dit verband bepaalt artikel 83 van het Reglement voor de procesvoering dat het Hof in elke stand van het geding, de advocaat-generaal gehoord, de heropening van de mondelinge behandeling kan gelasten, onder meer wanneer het zich onvoldoende voorgelicht acht, wanneer een partij na afsluiting van deze behandeling een nieuw feit aanbrengt dat van beslissende invloed kan zijn voor zijn beslissing, of wanneer een zaak moet worden beslecht op grond van een argument waarover de belanghebbenden hun standpunten niet voldoende hebben kunnen uitwisselen.

48

In het onderhavige geval moet echter worden opgemerkt dat het nieuwe feit waarop het verzoek om heropening van de mondelinge behandeling is gebaseerd, zoals duidelijk blijkt uit de bewoordingen van dat verzoek, zich heeft voorgedaan in de in punt 30 van dit arrest bedoelde strafprocedure en niet in het beroep tegen de in punt 25 van dit arrest bedoelde beschikking, welk beroep voor de Tribunal Supremo aanleiding was om zich tot het Hof te wenden.

49

Rekening houdend met dit gegeven is het Hof, de advocaat-generaal gehoord, van oordeel dat dit nieuwe feit niet van beslissende invloed kan zijn voor zijn beslissing.

50

Bijgevolg is er geen reden de heropening van de mondelinge behandeling te gelasten.

Ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing

51

Nadat het openbaar ministerie tijdens de terechtzitting voor het Hof was gevraagd welke invloed het arrest van 14 oktober 2019 zou kunnen hebben op het verzoek om een prejudiciële beslissing en welke gevolgen de Tribunal Supremo aan de door het Hof op zijn vragen gegeven antwoorden zou moeten verbinden, heeft het openbaar ministerie geantwoord dat het aan de verwijzende rechter staat om consequenties te verbinden aan het in de onderhavige zaak gewezen arrest en om, indien uit dit arrest zou volgen dat Junqueras Vies op grond van artikel 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Unie immuniteit geniet, vast te stellen welke gevolgen een dergelijke immuniteit heeft in het kader van het beroep dat de betrokkene heeft ingesteld tegen de in punt 25 van dit arrest genoemde beschikking.

52

De Spaanse regering meende van haar kant in essentie dat een eventuele immuniteit van Junqueras Vies op grond van artikel 9, eerste alinea, onder a), van het Protocol betreffende voorrechten en immuniteiten van de Unie geen invloed zou hebben.

53

De materiële inhoud van deze immuniteit wordt namelijk gedefinieerd onder verwijzing naar het nationale recht van de lidstaten, en de Tribunal Supremo heeft er in zijn in punt 21 van dit arrest bedoelde beschikking op gewezen dat het Spaanse recht Spaanse afgevaardigden en senatoren alleen immuniteit waarborgt ten aanzien van strafprocedures waarin de procesfase nog niet was geopend op de datum waarop zij werden verkozen of hun hoedanigheid van afgevaardigde of senator verkregen. In het onderhavige geval benadrukt de verwijzende rechter dat de procesfase in de in punt 30 van dit arrest bedoelde strafrechtelijke procedure was geopend vóórdat Junqueras Vies werd gekozen tot lid van het Europees Parlement. Een immuniteit kan dus niet beletten dat de betrokkene in voorlopige hechtenis blijft. Bovendien bevindt hij zich inmiddels niet meer in voorlopige hechtenis, maar werd hij op 14 oktober 2019 ertoe veroordeeld een vrijheidsstraf te ondergaan.

54

De Spaanse regering lijkt dus van mening te zijn dat de prejudiciële vragen, voor zover zij in essentie betrekking hebben op het bestaan van een immuniteit, hypothetisch van aard zijn en dat dit hypothetische karakter sinds het arrest van 14 oktober 2019 nog duidelijker is geworden, zodat getwijfeld kan worden aan de ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing.

55

Uit vaste rechtspraak van het Hof volgt dat het uitsluitend een zaak is van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing om, gelet op de bijzonderheden van het geval, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof stelt, te beoordelen (arrest van 10 december 2018, Wightman e.a.,C‑621/18, EU:C:2018:999, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

56

Bijgevolg worden vragen die de nationale rechterlijke instanties hebben gesteld, vermoed relevant te zijn en kan het Hof alleen weigeren hierop te antwoorden wanneer de gevraagde uitlegging geen verband blijkt te houden met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of wanneer het Hof niet beschikt over de feitelijke en juridische gegevens die noodzakelijk zijn om een zinvol antwoord te geven op deze vragen (zie in die zin arrest van 10 december 2018, Wightman e.a., C‑621/18, EU:C:2018:999, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

57

In het onderhavige geval volgt om te beginnen ondubbelzinnig uit de in punt 42 van dit arrest genoemde brief van de Tribunal Supremo dat deze rechterlijke instantie van oordeel is dat een prejudiciële beslissing nog steeds noodzakelijk is om uitspraak te kunnen doen op het beroep dat aan de onderhavige zaak ten grondslag ligt en dat de vragen van deze rechterlijke instantie volledig relevant blijven.

58

Voorts blijkt uit deze brief en uit de in de punten 30, 31 en 36 tot en met 39 van dit arrest samengevatte uiteenzettingen uit de verwijzingsbeslissing dat de door de Tribunal Supremo gevraagde uitlegging rechtstreeks verband houdt met het voorwerp van het hoofdgeding en dat het in dit geding en het verzoek om een prejudiciële beslissing aan de orde gestelde probleem ten eerste niet hypothetisch maar reëel is, en dat het ten tweede na de uitspraak van het arrest van 14 oktober 2019 nog niet is opgelost. Toen de verwijzende rechter de zaak aan het Hof voorlegde, was hij immers – en bij de uitspraak van dit arrest is hij immers nog steeds – gehouden om zich, los van dit arrest, als rechter in eerste en enige aanleg uit te spreken over het beroep van Junqueras Vies tegen de in punt 25 van dit arrest bedoelde beschikking, waarbij deze rechter heeft geweigerd hem een buitengewoon gevangenisverlof te verlenen dat bedoeld was om hem in staat te stellen een voorwaarde na te leven waar hij volgens het Spaanse recht na zijn verkiezing tot lid van het Europees Parlement aan moest voldoen. Bovendien wenst deze rechterlijke instantie met het oog daarop te vernemen of de betrokken persoon immuniteit geniet uit hoofde van artikel 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Unie en, zo ja, welke gevolgen een dergelijke immuniteit heeft.

59

Hieruit volgt dat het verzoek om een prejudiciële beslissing ontvankelijk is en dat de door de verwijzende rechter gestelde vragen derhalve moeten worden beantwoord.

Beantwoording van de prejudiciële vragen

60

Vooraf moet worden vastgesteld dat uit de verwijzingsbeslissing, zoals samengevat in de punten 24 en 25 van dit arrest, volgt dat de Tribunal Supremo na de officiële bekendmaking van Junqueras Vies’ verkiezing tot lid van het Europees Parlement, heeft geweigerd om hem een buitengewoon gevangenisverlof te verlenen dat hem in staat zou stellen om, ten eerste, een formaliteit te vervullen die volgens het Spaanse recht een voorwaarde is om lid van het Europees Parlement te worden en, ten tweede, zich na de vervulling van deze formaliteit naar de vergaderplaats van deze instelling te begeven om deel te nemen aan de eerste zitting van de zittingsperiode met de samenstelling van na de verkiezingen voor het Europees Parlement van 26 mei 2019.

61

In dit verband wenst de Tribunal Supremo met zijn drie vragen, die samen moeten worden onderzocht, in essentie te vernemen of artikel 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Unie aldus moet worden uitgelegd dat een persoon wiens verkiezing in het Europees Parlement officieel is bekendgemaakt terwijl hij in voorlopige hechtenis was geplaatst in het kader van een procedure wegens ernstige strafbare feiten en aan wie geen toestemming is verleend om te voldoen aan bepaalde vereisten die volgens het nationale recht na een dergelijke bekendmaking moeten plaatsvinden en evenmin om zich naar het Europees Parlement te begeven teneinde deel te nemen aan de eerste zitting ervan, moet worden geacht uit hoofde van dit artikel immuniteit te genieten. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, vraagt de verwijzende rechter zich bovendien af of deze immuniteit de opheffing met zich meebrengt van de voorlopige hechtenis waarin de betrokkene zich bevindt, teneinde hem in staat te stellen zich naar het Europees Parlement te begeven en daar de benodigde formaliteiten te vervullen.

62

In dit verband kent artikel 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Unie in de eerste en tweede alinea ervan immuniteiten toe aan „de leden [van het Europees Parlement]”. In dit artikel wordt echter geen definitie gegeven van het begrip „lid” van het Europees Parlement, dat derhalve moet worden begrepen in het licht de context en de doelstellingen ervan.

63

Wat de context van deze bepaling betreft, moet er ten eerste aan worden herinnerd dat de werking van de Unie volgens de bewoordingen van artikel 10, lid 1, VEU, gegrond is op het beginsel van de representatieve democratie, dat een concrete uitwerking vormt van de democratie als een in artikel 2 VEU genoemde waarde (zie in die zin arrest van heden, Puppinck e.a./Commissie, C‑418/18 P, EU:C:2019:1113, punt 64).

64

Ter toepassing van dit beginsel bepaalt artikel 14, lid 3, VEU, dat de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse, vrije en geheime algemene verkiezingen voor een periode van vijf jaar worden gekozen.

65

Uit deze bepaling volgt dat iemands hoedanigheid van lid van het Europees Parlement voortvloeit uit diens verkiezing door middel van rechtstreekse, vrije en geheime algemene verkiezingen, waarbij het mandaat van de leden van deze instelling hun belangrijkste kenmerk van deze hoedanigheid is.

66

Ten tweede bepaalt artikel 223, lid 1, VWEU, wat de procedure voor de verkiezing van de leden van het Europees Parlement betreft, enerzijds dat het Europees Parlement een ontwerp opstelt met het oog op de vaststelling van de nodige bepalingen voor deze rechtstreekse algemene verkiezing volgens een in alle lidstaten eenvormige procedure of volgens beginselen die alle lidstaten gemeen hebben, en anderzijds dat de Raad van de Europese Unie deze bepalingen vaststelt.

67

Op 20 september 1976 is de verkiezingsakte vastgesteld waarin wordt verduidelijkt welke gemeenschappelijke beginselen van toepassing zijn op de procedure voor de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen.

68

In dit verband gelden volgens artikel 8, eerste alinea, van deze akte, behoudens de overige bepalingen ervan, „voor de verkiezingsprocedure in elke lidstaat de nationale bepalingen”. Bovendien bepaalt artikel 12 van deze akte met name dat het Europees Parlement „de geloofsbrieven van de leden van het Europees Parlement [onderzoekt]” en „nota neemt van de officieel door de lidstaten bekendgemaakte [verkiezings]uitslagen”.

69

Uit deze bepalingen, in hun onderlinge samenhang gelezen, volgt dat de lidstaten bij de huidige stand van het Unierecht in beginsel bevoegd blijven om de verkiezingsprocedure te regelen en om aan het einde daarvan over te gaan tot de bekendmaking van de verkiezingsuitslagen. Het Europees Parlement beschikt van zijn kant niet over een algemene bevoegdheid om de regelmatigheid van een dergelijke bekendmaking in twijfel te trekken noch om erop toe te zien of deze in overeenstemming is met het Unierecht (zie in die zin arrest van 30 april 2009, Italië en Donnici/Parlement, C‑393/07 en C‑9/08, EU:C:2009:275, punten 5557, 60 en 67).

70

Voorts blijkt uit dezelfde bepalingen dat het voor het Europees Parlement, wanneer het „nota […] neemt” van de officieel door de lidstaten bekendgemaakte verkiezingsuitslagen, noodzakelijkerwijs een vaststaand feit is dat de personen wier verkiezing officieel bekend is gemaakt, daardoor lid zijn geworden van deze instelling en dat het Europees Parlement om die reden zijn bevoegdheid ten aanzien van hen moet uitoefenen door hun geloofsbrieven te onderzoeken.

71

Zoals de advocaat-generaal in punt 70 van zijn conclusie heeft opgemerkt, moeten deze bepalingen derhalve aldus worden begrepen dat de verkrijging van de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement, wat de toepassing van artikel 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Unie betreft, plaatsvindt als gevolg van, en op het tijdstip van, de officiële bekendmaking van de verkiezingsuitslagen door de lidstaten.

72

Vervolgens wordt in de verkiezingsakte de duur van het mandaat van de leden van het Europees Parlement vastgesteld via de bepaling in artikel 5, leden 1 en 2, dat dit mandaat samenvalt met de periode van vijf jaar die begint bij de opening van de eerste zitting na iedere verkiezing, zodat dit mandaat op hetzelfde moment begint en eindigt als die periode van vijf jaar.

73

Dienaangaande volgt uit artikel 11, leden 3 en 4, van de verkiezingsakte dat het „nieuwe” Europees Parlement van rechtswege bijeenkomt op de eerste dinsdag na het verstrijken van een termijn van een maand, te rekenen vanaf het einde van de verkiezingsperiode, en dat het „aftredende” Europees Parlement niet meer in functie is zodra het „nieuwe” Europees Parlement voor het eerst bijeenkomt. Bovendien toetst het „nieuwe” Europees Parlement overeenkomstig artikel 12 van deze akte tijdens deze eerste vergadering de geloofsbrieven van zijn leden en beslist het over de bezwaren die eventueel kunnen worden ingebracht op grond van de bepalingen van deze akte.

74

Hieruit volgt dat – anders dan het geval is met de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement, die wordt verkregen op het moment waarop officieel bekend wordt gemaakt dat iemand is verkozen, zoals is bepaald in punt 71 van dit arrest, en waarbij een relatie tot stand komt tussen deze persoon en de instelling waarvan hij voortaan deel uitmaakt – het mandaat van een lid van het Europees Parlement een band creëert tussen deze persoon en de zittingsperiode waarvoor hij is verkozen. Deze zittingsperiode begint echter pas bij de opening van de eerste zitting van het „nieuwe” Europees Parlement na de verkiezingen, welke zitting wordt verondersteld later plaats te vinden dan de officiële bekendmaking van de verkiezingsuitslag door de lidstaten.

75

Ten slotte wordt in artikel 6, lid 2, van de verkiezingsakte bepaald dat de leden van het Europees Parlement de immuniteiten genieten die zijn vastgelegd in het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Unie.

76

Wat de rechtsgrond van deze immuniteiten betreft, bepaalt artikel 343 VWEU dat de Unie onder de in het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Unie vastgestelde voorwaarden, op het grondgebied van de lidstaten de voorrechten en immuniteiten geniet welke nodig zijn ter vervulling van haar taak. Ook al verwijst dit artikel met betrekking tot de vaststelling van de voorwaarden waaronder immuniteiten moeten worden verleend, dus naar dit protocol, in dit artikel wordt niettemin geëist dat de Unie en in het bijzonder de leden van haar instellingen de immuniteiten genieten welke nodig zijn voor de vervulling van haar taak. Hieruit volgt dat deze voorwaarden, zoals bepaald in dat protocol en, voor zover dit laatste naar het recht van de lidstaten verwijst, in de nationale wet- en regelgeving, moeten waarborgen dat het Europees Parlement in staat is de hem toevertrouwde taken volledig uit te voeren.

77

In dit verband volgt uit zowel de bewoordingen van artikel 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Unie als het opschrift van hoofdstuk III daarvan, waarvan dit artikel deel uitmaakt, dat dergelijke immuniteiten worden verleend aan „leden van het Europees Parlement”, en dus aan personen die deze hoedanigheid hebben verkregen op grond van de officiële bekendmaking van de verkiezingsuitslagen door de lidstaten, zoals uiteengezet in punt 71 van dit arrest.

78

Wat de aldus aan de leden van het Europees Parlement gewaarborgde immuniteiten betreft, voorziet artikel 9, eerste alinea, van dit protocol in immuniteiten die de leden van het Europees Parlement gedurende de gehele zittingsduur van een bepaalde zittingsperiode ervan op voet van gelijkheid genieten, ook wanneer het Europees Parlement niet daadwerkelijk vergadert (zie in die zin arrest van 10 juli 1986, Wybot, 149/85, EU:C:1986:310, punten 12 en 27).

79

Artikel 9, tweede alinea, van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Unie heeft daarentegen een verschillende temporele draagwijdte.

80

In deze bepaling wordt namelijk vastgesteld dat de immuniteit ook geldt voor de leden van het Europees Parlement wanneer zij zich naar de plaats van de bijeenkomst van het Europees Parlement begeven of daarvan terugkeren, en dus met name wanneer zij zich begeven naar de eerste bijeenkomst die na de officiële bekendmaking van de verkiezingsuitslagen wordt gehouden, teneinde mogelijk te maken dat de constituerende zitting van de nieuwe zittingsperiode kan plaatsvinden en de geloofsbrieven van de leden kunnen worden onderzocht, zoals in punt 73 van dit arrest is uiteengezet. Deze leden genieten de betrokken immuniteit dus al vóór het begin van hun ambtstermijn.

81

Uit een en ander volgt dat een persoon wiens verkiezing tot lid van het Europees Parlement officieel is bekendgemaakt, moet worden geacht door dat feit en vanaf dat tijdstip de hoedanigheid van lid van deze instelling te verkrijgen voor de toepassing van artikel 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Unie en uit hoofde daarvan de in de tweede alinea van dat artikel bedoelde immuniteit te genieten.

82

Deze benadering wordt bevestigd door de doelstellingen van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Unie. Blijkens de rechtspraak van het Hof zijn deze doelstellingen het volledig en doeltreffend beschermen van de instellingen van de Unie tegen belemmeringen van hun goede werking en onafhankelijkheid of tegen risico’s op aantasting daarvan (zie in die zin arrest van 10 juli 1986, Wybot, 149/85, EU:C:1986:310, punten 12 en 22; beschikking van 13 juli 1990, Zwartveld e.a., C‑2/88-IMM, EU:C:1990:315, punt 19, en arrest van 22 maart 2007, Commissie/België, C‑437/04, EU:C:2007:178, punt 56).

83

In het geval van het Europees Parlement impliceren deze doelstellingen immers niet alleen dat de samenstelling ervan, overeenkomstig het in punt 63 van dit arrest en artikel 14 VEU genoemde beginsel van de representatieve democratie, een getrouwe en volledige weerspiegeling moet vormen van de door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen gemaakte vrije keuze van de burgers van de Unie voor de personen door wie zij tijdens een bepaalde zittingsperiode wensen te worden vertegenwoordigd. Deze doelstellingen impliceren ook dat het Europees Parlement bij de uitoefening van zijn werkzaamheden moet worden beschermd tegen belemmeringen, of gevaar voor aantasting, van zijn goede werking.

84

Om die twee redenen beogen de immuniteiten die de leden van het Europees Parlement genieten, de onafhankelijkheid ervan bij de vervulling van zijn taak te waarborgen, zoals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft opgemerkt met betrekking tot verschillende soorten parlementaire immuniteit die onderdeel zijn van democratische politieke systemen (zie in die zin EHRM, 17 mei 2016, Karácsony e.a. tegen Hongarije, CE:ECHR:2016:0517JUD004246113, § 138, en EHRM, 20 december 2016, Uspaskich tegen Litouwen, CE:ECHR:2016:1220JUD001473708, § 98).

85

Overeenkomstig die doelstellingen en het in punt 76 van dit arrest in herinnering gebrachte vereiste waarborgt de immuniteit van artikel 9, tweede alinea, van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Unie, zoals de advocaat-generaal in de punten 92 en 94 van zijn conclusie heeft opgemerkt, dat de goede werking en de onafhankelijkheid van het Europees Parlement worden beschermd door alle leden ervan de zekerheid te bieden dat zij na de officiële bekendmaking van de verkiezingsresultaten de mogelijkheid hebben om zich ongehinderd naar de eerste bijeenkomst van de nieuwe zittingsperiode te begeven zodat ten aanzien van hen de in artikel 12 van de verkiezingsakte bedoelde handelingen kunnen worden verricht en het Parlement in de samenstelling van de nieuwe zittingsperiode kan worden geconstitueerd.

86

Door personen die zijn gekozen tot lid van het Europees Parlement in staat te stellen de nodige stappen te ondernemen om hun mandaat uit te oefenen, draagt deze immuniteit er aldus tevens aan bij de doeltreffendheid te verzekeren van het passief kiesrecht dat wordt gewaarborgd in artikel 39, lid 2, van het Handvest van de grondrechten, welke bepaling de uitdrukking in het Handvest is van rechtstreekse, vrije en geheime algemene verkiezingen, zoals vastgelegd in artikel 14, lid 3, VEU en artikel 1, lid 3, van de verkiezingsakte (zie naar analogie arrest van 6 oktober 2015, Delvigne, C‑650/13, EU:C:2015:648, punt 44).

87

Een persoon zoals Junqueras Vies, wiens verkiezing in het Europees Parlement officieel is bekendgemaakt terwijl hij in voorlopige hechtenis was geplaatst in het kader van een procedure wegens ernstige strafbare feiten en aan wie geen toestemming is verleend om te voldoen aan bepaalde vereisten die volgens het nationale recht na deze bekendmaking moeten plaatsvinden en evenmin om zich naar het Europees Parlement te begeven teneinde deel te nemen aan de eerste zitting ervan, moet derhalve worden geacht immuniteit te genieten krachtens artikel 9, tweede alinea, van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Unie.

88

In deze omstandigheden moet overeenkomstig het verzoek van de verwijzende rechter worden onderzocht of deze immuniteit de opheffing met zich meebrengt van de voorlopige hechtenis waarin een dergelijke persoon zich bevindt, teneinde hem in staat te stellen zich naar het Europees Parlement te begeven en daar de benodigde formaliteiten te vervullen.

89

In dit verband is Junqueras Vies, zoals is aangegeven in punt 24 van dit arrest, lid van het Europees Parlement geworden op 13 juni 2019, dat wil zeggen op de dag waarop de bevoegde Spaanse autoriteiten de resultaten van de op 26 mei 2019 gehouden verkiezingen voor het Europees Parlement officieel hebben bekendgemaakt. Op deze datum bevond betrokkene zich in voorlopige hechtenis.

90

Uit de overwegingen in de punten 83 tot en met 86 van dit arrest volgt dat de in artikel 9, tweede alinea, van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Unie bedoelde immuniteit zich er met name tegen verzet dat de leden van het Europees Parlement door een gerechtelijke maatregel zoals een plaatsing in voorlopige hechtenis kunnen worden belemmerd in hun vrijheid om zich te begeven naar de plaats waar de eerste bijeenkomst van de nieuwe zittingsperiode wordt gehouden teneinde daar de in de verkiezingsakte voorgeschreven formaliteiten te vervullen.

91

In die omstandigheden is de bevoegde nationale rechter, indien naar zijn oordeel een persoon die de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement heeft verworven, in voorlopige hechtenis moet blijven, gehouden het Europees Parlement zo spoedig mogelijk te verzoeken om ingevolge artikel 9, derde alinea, van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Unie de bij de tweede alinea van dat artikel verleende immuniteit op te heffen.

92

Gelet op een en ander moet aan de verwijzende rechterlijke instantie worden geantwoord dat de immuniteit van artikel 9, tweede alinea, van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Unie impliceert dat de voorlopige hechtenis van een persoon die deze immuniteit geniet, moet worden opgeheven om hem in staat te stellen zich naar het Europees Parlement te begeven en daar de benodigde formaliteiten te vervullen. Indien het volgens de bevoegde nationale rechterlijke instantie evenwel nodig is deze voorlopige hechtenis toch te handhaven nadat de betrokken persoon de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement heeft verkregen, moet zij het Europees Parlement zo spoedig mogelijk om opheffing van deze immuniteit verzoeken op grond van artikel 9, derde alinea, van dit protocol.

93

Bovendien staat het aan de verwijzende rechterlijke instantie om te beoordelen welke gevolgen de immuniteiten van Junqueras Vies hebben in eventuele andere procedures, zoals die bedoeld in punt 30 van dit arrest, en bij die beoordeling het Unierecht en met name het beginsel van loyale samenwerking van artikel 4, lid 3, eerste alinea, VEU, te eerbiedigen (zie in die zin arrest van 21 oktober 2008, Marra, C‑200/07 en C‑201/07, EU:C:2008:579, punt 41). Daarbij dient die rechterlijke instantie in het bijzonder rekening te houden met de in de punten 64, 65, 76 en 82 tot en met 86 van dit arrest genoemde factoren.

94

Gelet op een en ander moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat artikel 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Unie aldus moet worden uitgelegd dat:

een persoon wiens verkiezing in het Europees Parlement officieel is bekendgemaakt terwijl hij in voorlopige hechtenis was geplaatst in het kader van een procedure wegens ernstige strafbare feiten en aan wie geen toestemming is verleend om te voldoen aan bepaalde vereisten die volgens het nationale recht na een dergelijke bekendmaking moeten plaatsvinden en evenmin om zich naar het Europees Parlement te begeven teneinde deel te nemen aan de eerste zitting ervan, moet worden geacht immuniteit te genieten krachtens de tweede alinea van dit artikel;

deze immuniteit impliceert dat de voorlopige hechtenis van de betrokken persoon moet worden opgeheven om hem in staat te stellen zich naar het Europees Parlement te begeven en daar de benodigde formaliteiten te vervullen. Indien het volgens de bevoegde nationale rechterlijke instantie niettemin nodig is deze voorlopige hechtenis te handhaven nadat deze persoon de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement heeft verkregen, moet zij het Europees Parlement zo spoedig mogelijk om opheffing van deze immuniteit verzoeken op grond van artikel 9, derde alinea, van dit protocol.

Kosten

95

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Grote kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 9 van het Protocol (nr. 7) betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie moet aldus worden uitgelegd dat:

 

een persoon wiens verkiezing in het Europees Parlement officieel is bekendgemaakt terwijl hij in voorlopige hechtenis was geplaatst in het kader van een procedure wegens ernstige strafbare feiten en aan wie geen toestemming is verleend om te voldoen aan bepaalde vereisten die volgens het nationale recht na een dergelijke bekendmaking moeten plaatsvinden en evenmin om zich naar het Europees Parlement te begeven teneinde deel te nemen aan de eerste zitting ervan, moet worden geacht immuniteit te genieten krachtens de tweede alinea van dit artikel;

 

deze immuniteit impliceert dat de voorlopige hechtenis van de betrokken persoon moet worden opgeheven om hem in staat te stellen zich naar het Europees Parlement te begeven en daar de benodigde formaliteiten te vervullen. Indien het volgens de bevoegde nationale rechterlijke instantie niettemin nodig is deze voorlopige hechtenis te handhaven nadat deze persoon de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement heeft verkregen, moet zij het Europees Parlement zo spoedig mogelijk om opheffing van deze immuniteit verzoeken op grond van artikel 9, derde alinea, van dit protocol.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Spaans.