ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)
21 februari 2018 ( *1 )
„Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 2003/88/EG – Bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers – Organisatie van de arbeidstijd – Artikel 2 – Begrippen ‚arbeidstijd’ en ‚rusttijd’ – Artikel 17 – Afwijkingen – Brandweer – Wachtdienst – Thuiswachtdiensten”
In zaak C‑518/15,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de cour du travail de Bruxelles (arbeidshof Brussel, België) bij beslissing van 14 september 2015, ingekomen bij het Hof op 28 september 2015, in de procedure
Stad Nijvel
tegen
Rudy Matzak,
wijst
HET HOF (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: J. L. da Cruz Vilaça, kamerpresident, E. Levits (rapporteur), A. Borg Barthet, M. Berger en F. Biltgen, rechters,
advocaat-generaal: E. Sharpston,
griffier: V. Giacobbo-Peyronnel, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 15 december 2016,
gelet op de opmerkingen van:
– |
de stad Nijvel, vertegenwoordigd door L. Markey, avocate, |
– |
Rudy Matzak, vertegenwoordigd door P. Joassart, A. Percy en P. Knaepen, avocats, |
– |
de Belgische regering, vertegenwoordigd door M. Jacobs en L. Van den Broeck als gemachtigden, bijgestaan door F. Baert en J. Clesse, avocats, |
– |
de Franse regering, vertegenwoordigd door D. Colas en R. Coesme als gemachtigden, |
– |
de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door M. K. Bulterman, M. Noort en J. Langer als gemachtigden, |
– |
de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door G. Brown, S. Simmons en D. Robertson als gemachtigden, bijgestaan door R. Hill en B. Lask, barristers, |
– |
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door D. Martin en J. Tomkin als gemachtigden, |
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 26 juli 2017,
het navolgende
Arrest
1 |
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 2 en artikel 17, lid 3, onder c), iii), van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB 2003, L 299, blz. 9). |
2 |
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de stad Nijvel en Rudy Matzak over de vergoeding voor bij de brandweer van die stad verrichte prestaties. |
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3 |
Artikel 1 van richtlijn 2003/88 bepaalt: „1. Deze richtlijn bepaalt minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid op het gebied van de organisatie van de arbeidstijd. 2. Deze richtlijn is van toepassing op:
3. Onverminderd de artikelen 14, 17, 18 en 19 is deze richtlijn van toepassing op alle particuliere of openbare sectoren in de zin van artikel 2 van richtlijn 89/391/EEG [van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (PB 1989, L 183, blz. 1)]. […] 4. Het bepaalde in richtlijn 89/391[…] is ten volle van toepassing op de in lid 2 bedoelde aangelegenheden, onverminderd strengere en/of meer specifieke bepalingen die in deze richtlijn zijn vervat.” |
4 |
Artikel 2 van richtlijn 2003/88, met als opschrift „Definities”, bepaalt in de punten 1 en 2: „Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
|
5 |
Artikel 15 van die richtlijn, met als opschrift „Gunstiger bepalingen”, luidt: „Deze richtlijn staat er niet aan in de weg dat de lidstaten wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen toepassen of invoeren die gunstiger zijn voor de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers, dan wel de toepassing bevorderen of mogelijk maken van collectieve overeenkomsten of bedrijfsakkoorden tussen de sociale partners die gunstiger zijn voor de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers.” |
6 |
Artikel 17 van richtlijn 2003/88, met als opschrift „Afwijkingen”, bepaalt: „1. Met inachtneming van de algemene beginselen inzake de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers, kunnen de lidstaten afwijken van de artikelen 3 tot en met 6, 8 en 16 […] […] 3. Overeenkomstig lid 2 van dit artikel worden afwijkingen van de artikelen 3, 4, 5, 8 en 16 toegestaan: […]
[…]” |
Belgisch recht
7 |
Richtlijn 2003/88 is wat de openbare sector betreft omgezet in Belgisch recht bij de Wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector (Belgisch Staatsblad van 5 januari 2001, blz. 212). |
8 |
Artikel 3 van die wet luidt: „Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder:
|
9 |
In artikel 8 van die wet wordt de arbeidstijd gedefinieerd als „de tijd gedurende welke de werknemer ter beschikking is van de werkgever”. |
10 |
Artikel 186 van de Wet van 30 december 2009 houdende diverse bepalingen (Belgisch Staatsblad van 31 december 2009, blz. 82925) luidt: „Artikel 3 van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector, wordt aldus uitgelegd dat de vrijwilligers van de openbare brandweerdiensten en van de hulpverleningszones zoals bedoeld in de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid en de vrijwilligers van de operationele eenheden van de civiele bescherming niet onder de definitie van werknemers vallen.” |
11 |
Het organiek reglement van de brandweer van de stad Nijvel, dat is vastgesteld krachtens het Koninklijk besluit van 6 mei 1971 tot vaststelling van de modellen van gemeentelijke reglementen betreffende de organisatie van de gemeentelijke brandweerdiensten (Belgisch Staatsblad van 19 juni 1971, blz. 7891), regelt aangelegenheden met betrekking tot de personeelsleden van die brandweer. |
12 |
Dat reglement bevat bepalingen inzake het beroepspersoneel en het vrijwilligerspersoneel. Met betrekking tot de aanwerving, die voor beide categorieën onder dezelfde voorwaarden gebeurt, bepaalt artikel 11 bis, punt 1, van dat reglement: „Na afloop van het eerste stagejaar moet de vrijwilliger op proef […] voldoen aan het volgende woonplaatsvereiste:
op een zodanige plaats wonen of verblijven dat het onder normale verkeersomstandigheden en met inachtneming van de verkeersregels niet meer dan acht minuten kost om bij de kazerne van Nijvel te arriveren. Ieder lid van het vrijwilligerspersoneel van de kazerne van Nijvel moet tijdens een bereikbaarheidsdienst:
|
13 |
Met betrekking tot de bezoldiging van en de vergoeding voor het personeel bepaalt artikel 39 van het organiek reglement van de brandweer van de stad Nijvel dat het beroepspersoneel wordt betaald conform de in de bezoldigingsregeling van het personeel van de stad Nijvel vastgestelde voorwaarden. |
14 |
Het vrijwilligerspersoneel ontvangt de in artikel 40 van dat reglement uitvoerig beschreven toelagen. Zij worden berekend naar rato van de gepresteerde uren. Voor de „thuiswachtdiensten” van de officieren is een jaarlijkse vergoeding vastgesteld, die overeenkomt met die van het beroepspersoneel. |
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
15 |
De brandweer van de stad Nijvel bestaat uit beroepsbrandweerlieden en brandweervrijwilligers. |
16 |
Brandweervrijwilligers nemen deel aan interventies. Tot de andere hun toegewezen taken behoort met name het verrichten van aanwezigheidsdiensten op de kazerne en van bereikbaarheidsdiensten, volgens een aan het begin van het jaar opgesteld tijdschema. |
17 |
Matzak is op 1 augustus 1980 in dienst gekomen van de stad Nijvel en een jaar later heeft hij de hoedanigheid van brandweervrijwilliger verkregen. Hij is bovendien in dienst van een particuliere onderneming. |
18 |
Op 16 december 2009 heeft Matzak een gerechtelijke procedure ingesteld met het oog op de veroordeling van de stad Nijvel tot betaling aan hem van een provisionele schadevergoeding van een euro wegens niet‑betaling tijdens zijn dienstjaren van de vergoeding voor zijn prestaties als brandweervrijwilliger, met name voor de door hem verrichte thuiswachtdiensten. |
19 |
Bij vonnis van 22 maart 2012 heeft de tribunal du travail de Nivelles (arbeidsrechtbank Nijvel, België) het beroep van Matzak grotendeels toegewezen. |
20 |
De stad Nijvel heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld bij de cour du travail de Bruxelles (arbeidshof Brussel, België). |
21 |
Bij arrest van 14 september 2015 heeft de verwijzende rechter dat hoger beroep gedeeltelijk toegewezen. Met betrekking tot de vergoeding die Matzak vordert voor de thuiswachtdiensten, die volgens hem als arbeidstijd moeten worden aangemerkt, vraagt de verwijzende rechter zich af of dergelijke diensten kunnen worden geacht onder de definitie van arbeidstijd in de zin van richtlijn 2003/88 te vallen. |
22 |
Daarom heeft de cour du travail de Bruxelles de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
|
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Opmerkingen vooraf
23 |
Vooraf moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat zowel de stad Nijvel als de Europese Commissie aanvoert dat de prejudiciële vragen niet-ontvankelijk zijn, aangezien zij betrekking hebben op het begrip vergoeding. Richtlijn 2003/88, die is gebaseerd op artikel 153, lid 2, VWEU, is krachtens lid 5 van hetzelfde artikel immers niet van toepassing op de beloning van de binnen haar werkingssfeer vallende werknemers. Het hoofdgeding betreft echter de vergoeding van Matzak voor de als brandweervrijwilliger bij de stad Nijvel verrichte thuiswachtdiensten. |
24 |
In dit verband moet worden vastgesteld dat richtlijn 2003/88, behoudens het bijzondere geval van de jaarlijkse vakantie met behoud van loon als bedoeld in artikel 7, lid 1, van deze richtlijn, enkel bepaalde aspecten van de organisatie van de arbeidstijd regelt, ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers, zodat zij in beginsel niet van toepassing is op de beloning van de werknemers (arrest van 26 juli 2017, Hälvä e.a., C‑175/16, EU:C:2017:617, punt 25en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
25 |
Dit betekent echter niet dat de in casu aan het Hof gestelde prejudiciële vragen geen beantwoording behoeven. |
26 |
Zoals de advocaat-generaal in punt 20 van haar conclusie heeft opgemerkt, valt uit de verwijzingsbeslissing immers op te maken dat de nationale rechter verduidelijking wenst over de uitlegging van artikel 2 en artikel 17, lid 3, onder c), iii), van richtlijn 2003/88, die hij noodzakelijk acht voor de beslechting van het bij hem aanhangige geding. Het feit dat dit geding uiteindelijk een vergoeding betreft, is in deze context irrelevant, aangezien het niet aan het Hof, maar aan de nationale rechter staat om over deze kwestie een beslissing te nemen in het kader van het hoofdgeding. |
27 |
In de tweede plaats heeft het Hof geoordeeld dat richtlijn 2003/88 toepasselijk is op de activiteiten van de brandweer, ook al worden deze activiteiten – ongeacht of zij brandbestrijding of andere hulpverlening tot doel hebben – uitgeoefend door interventieteams, voor zover zij onder normale omstandigheden overeenkomstig de aan de betrokken dienst opgedragen taak worden uitgeoefend en ook al zijn de interventies die met deze activiteiten zijn verbonden, naar hun aard niet te voorzien en kunnen de ingezette werknemers aan bepaalde gevaren voor hun veiligheid en/of gezondheid worden blootgesteld (beschikking van 14 juli 2005, Personalrat der Feuerwehr Hamburg, C‑52/04, EU:C:2005:467, punt 52). |
28 |
In de derde plaats, wat de kwalificatie van Matzak als „werknemer” betreft, moet erop worden gewezen dat voor de toepassing van richtlijn 2003/88 dit begrip niet naargelang van het nationale recht verschillend mag worden uitgelegd, maar een specifieke betekenis in het Unierecht heeft (arrest van 14 oktober 2010, Union syndicale Solidaires Isère, C‑428/09, EU:C:2010:612, punt 28). Volgens vaste rechtspraak ter zake moet als „werknemer” worden aangemerkt, iedereen die reële en daadwerkelijke arbeid verricht, met uitsluiting van werkzaamheden van zo geringe omvang dat zij louter marginaal en bijkomstig zijn. Kenmerkend voor een arbeidsverhouding is dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag prestaties levert en als tegenprestatie een vergoeding ontvangt (arrest van 26 maart 2015, Fenoll, C‑316/13, EU:C:2015:200, punt 27en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
29 |
Voorts heeft het Hof verduidelijkt dat het rechtskarakter van een arbeidsverhouding naar nationaal recht geen gevolgen mag hebben voor de hoedanigheid van werknemer in de zin van het Unierecht (arrest van 20 september 2007, Kiiski, C‑116/06, EU:C:2007:536, punt 26en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
30 |
Met betrekking tot het hoofdgeding is het feit dat Matzak naar nationaal recht niet de hoedanigheid van beroepsbrandweerman maar van brandweervrijwilliger heeft, derhalve niet relevant voor zijn kwalificatie als „werknemer” in de zin van richtlijn 2003/88. |
31 |
Gelet op het voorgaande moet worden aangenomen dat een persoon in de situatie van Matzak als „werknemer” in de zin van richtlijn 2003/88 moet worden aangemerkt, aangezien uit de informatie waarover het Hof beschikt, blijkt dat Matzak is toegelaten tot de brandweer van de stad Nijvel, waarbij hij onder leiding van een andere persoon bepaalde reële activiteiten heeft verricht waarvoor hij is betaald, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan. |
32 |
In de vierde plaats, aangezien de artikelen 1 tot en met 8 van richtlijn 2003/88 in wezen gelijk zijn verwoord als de artikelen 1 tot en met 8 van richtlijn 93/104/EG van de Raad van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB 1993, L 307, blz. 18), zoals gewijzigd bij richtlijn 2000/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 2000 (PB 2000, L 195, blz. 41), kan de uitlegging door het Hof van deze laatste artikelen worden toegepast op de voormelde artikelen van richtlijn 2003/88 (beschikking van 4 maart 2011, Grigore, C‑258/10, niet gepubliceerd, EU:C:2011:122, punt 39en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
Eerste vraag
33 |
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 17, lid 3, onder c), iii), van richtlijn 2003/88 aldus moet worden uitgelegd dat de lidstaten met betrekking tot bepaalde categorieën van door openbare brandweerdiensten aangeworven brandweerlieden mogen afwijken van alle verplichtingen die voortvloeien uit de bepalingen van die richtlijn, daaronder begrepen artikel 2 ervan, waarin met name de begrippen „arbeidstijd” en „rusttijd” worden gedefinieerd. |
34 |
In dit verband heeft het Hof geoordeeld dat artikel 2 van richtlijn 2003/88 niet behoort tot de bepalingen van die richtlijn waarvan mag worden afgeweken (beschikking van 4 maart 2011, Grigore, C‑258/10, niet gepubliceerd, EU:C:2011:122, punt 45). |
35 |
Volgens de tekst van artikel 17, lid 1, van richtlijn 2003/88 kunnen de lidstaten immers afwijken van de artikelen 3 tot en met 6, 8 en 16 van die richtlijn, terwijl lid 3 van dat artikel 17 bepaalt dat voor de daarin vermelde diensten, waaronder brandweerdiensten, afwijkingen van de artikelen 3, 4, 5, 8 en 16 van die richtlijn worden toegestaan. |
36 |
Derhalve staat de tekst zelf van artikel 17 van richtlijn 2003/88 geen afwijking toe van artikel 2 van die richtlijn, waarin de belangrijkste begrippen van die richtlijn worden gedefinieerd. |
37 |
Bovendien, zoals de advocaat-generaal in punt 27 van haar conclusie heeft opgemerkt, is er geen ruimte voor een ruime uitlegging van artikel 17 van de voornoemde richtlijn die verder kan gaan dan de formulering zelf van de bij dat artikel toegestane afwijkingen. |
38 |
Uit de rechtspraak van het Hof volgt immers dat, met betrekking tot de in richtlijn 2003/88, met name in artikel 17, bepaalde afwijkingsmogelijkheden als uitzonderingen op de in die richtlijn bepaalde regeling van de Europese Unie inzake de organisatie van de arbeidstijd, die afwijkingen aldus moeten worden uitgelegd dat de strekking ervan beperkt blijft tot hetgeen strikt noodzakelijk is om de met deze afwijkingen beschermde belangen veilig te stellen (zie in die zin arrest van 14 oktober 2010, Union syndicale Solidaires Isère, C‑428/09, EU:C:2010:612, punten 39 en 40). |
39 |
Gelet op het voorgaande moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 17, lid 3, onder c), iii), van richtlijn 2003/88 aldus moet worden uitgelegd dat de lidstaten met betrekking tot bepaalde categorieën van door openbare brandweerdiensten aangeworven brandweerlieden niet mogen afwijken van alle verplichtingen die voortvloeien uit de bepalingen van die richtlijn, daaronder begrepen artikel 2 van die richtlijn, waarin met name de begrippen „arbeidstijd” en „rusttijd” worden gedefinieerd. |
Tweede vraag
40 |
Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 15 van richtlijn 2003/88 aldus moet worden uitgelegd dat het de lidstaten toestaat om een definitie van het begrip „arbeidstijd” te handhaven of vast te stellen die ruimer is dan de in artikel 2 van die richtlijn gegeven definitie. |
41 |
Voor de beantwoording van die vraag moet de tekst van artikel 15 van richtlijn 2003/88 worden onderzocht in het licht van de bij die richtlijn ingevoerde regeling en de doelstelling ervan. |
42 |
Volgens de tekst van artikel 15 van richtlijn 2003/88 kunnen de lidstaten wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen toepassen of invoeren die gunstiger zijn voor de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers. Uit dat artikel volgt dat de nationale bepalingen waarnaar in dat artikel wordt verwezen, bepalingen zijn die vergelijkbaar zijn met de bepalingen van richtlijn 2003/88 ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers. |
43 |
Deze laatste bepalingen kunnen uitsluitend de bepalingen zijn die, gezien hun functie en voorwerp, tot doel hebben een minimumniveau van bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers vast te stellen. Dat is het geval voor de bepalingen van de hoofdstukken 2 en 3 van de voornoemde richtlijn. De bepalingen van hoofdstuk 1 van die richtlijn, dat de artikelen 1 en 2 omvat, zijn daarentegen verschillend van aard. Deze laatste bepalingen voorzien immers niet in minimumrusttijden en hebben geen betrekking op andere aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, maar bevatten de definities die noodzakelijk zijn voor de afbakening van het voorwerp en de werkingssfeer van richtlijn 2003/88. |
44 |
Uit de tekst van artikel 15 van richtlijn 2003/88, gelezen in het licht van de bij die richtlijn ingevoerde regeling, volgt derhalve dat de mogelijkheid waarin dit laatste artikel voorziet, niet geldt voor de definitie van het begrip „arbeidstijd” in artikel 2 van die richtlijn. |
45 |
Deze vaststelling vindt steun in de doelstelling van richtlijn 2003/88. Zoals de advocaat-generaal in punt 33 van haar conclusie heeft opgemerkt, heeft die richtlijn immers tot doel om op de binnen haar werkingssfeer vallende gebieden alle werknemers in de Unie een minimale bescherming te waarborgen. Daartoe en om de volle werking van die richtlijn te verzekeren, mogen de definities van artikel 2 van die richtlijn niet verschillend worden uitgelegd naargelang van het nationale recht, maar hebben zij, zoals is gepreciseerd in punt 28 van het onderhavige arrest met betrekking tot het begrip „werknemer”, een specifieke betekenis in het Unierecht (zie in die zin arrest van 1 december 2005, Dellas e.a., C‑14/04, EU:C:2005:728, punt 44en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
46 |
In dit verband moet evenwel worden benadrukt dat de lidstaten weliswaar niet bevoegd zijn om de definitie van „arbeidstijd” in de zin van artikel 2 van richtlijn 2003/88 te wijzigen, maar dat, zoals in herinnering is gebracht in punt 42 van het onderhavige arrest, het hun vrijstaat om in hun nationale recht bepalingen op te nemen waarin wordt voorzien in gunstigere arbeidstijden en rusttijden voor de werknemers dan die waarin die richtlijn voorziet. |
47 |
Gelet op het voorgaande moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 15 van richtlijn 2003/88 aldus moet worden uitgelegd dat het de lidstaten niet toestaat om een definitie van het begrip „arbeidstijd” te handhaven of vast te stellen die ruimer is dan de in artikel 2 van die richtlijn gegeven definitie. |
Derde vraag
48 |
Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 2 van richtlijn 2003/88 aldus moet worden uitgelegd dat het de lidstaten verplicht om de vergoeding voor perioden van thuiswachtdienst als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, vast te stellen naargelang die perioden als „arbeidstijd” dan wel als „rusttijd” zijn aangemerkt. |
49 |
In dit verband zij eraan herinnerd, zoals de verwijzende rechter opmerkt, dat vaststaat dat richtlijn 2003/88 niet de beloning van de werknemers regelt, aangezien dat aspect krachtens artikel 153, lid 5, VWEU niet onder de bevoegdheid van de Unie valt. |
50 |
Derhalve hebben de lidstaten weliswaar het recht de beloning van de binnen de werkingssfeer van richtlijn 2003/88 vallende werknemers vast te stellen op basis van de definitie van de begrippen „arbeidstijd” en „rusttijd” in artikel 2 van die richtlijn, maar zijn zij daar niet toe verplicht. |
51 |
Derhalve kunnen de lidstaten in hun nationale recht voorzien dat de beloning van een werknemer in „arbeidstijd” verschilt van die van een werknemer in „rusttijd”, en zij kunnen zelfs zover gaan dat rusttijd niet wordt vergoed. |
52 |
Gelet op het voorgaande moet op de derde vraag worden geantwoord dat artikel 2 van richtlijn 2003/88 aldus moet worden uitgelegd dat het de lidstaten niet verplicht om de vergoeding voor perioden van thuiswachtdienst als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, vast te stellen naargelang die perioden als „arbeidstijd” dan wel als „rusttijd” zijn aangemerkt. |
Vierde vraag
53 |
Met zijn vierde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 2 van richtlijn 2003/88 aldus moet worden uitgelegd dat de thuiswachtdienst die wordt verricht door een werknemer, waarbij deze verplicht is om binnen acht minuten gehoor te geven aan oproepen van zijn werkgever, zodat zijn mogelijkheid om andere activiteiten te ondernemen zeer sterk wordt beperkt, als „arbeidstijd” moet worden aangemerkt. |
54 |
In dit verband zij eraan herinnerd dat het Hof zich reeds heeft kunnen uitspreken over de kwalificatie van de door binnen de werkingssfeer van richtlijn 2003/88 vallende werknemers verrichte wachtdienst als „arbeidstijd” dan wel als „rusttijd”. |
55 |
In die context heeft het Hof allereerst verduidelijkt dat de begrippen „arbeidstijd” en „rusttijd” elkaar uitsluiten (zie in die zin arresten van 3 oktober 2000, Simap, C‑303/98, EU:C:2000:528, punt 47, en 10 september 2015, Federación de Servicios Privados del sindicato Comisiones obreras, C‑266/14, EU:C:2015:578, punt 26en aldaar aangehaalde rechtspraak). Derhalve moet worden vastgesteld dat, in de huidige stand van het Unierecht, de wachtdienst die door een werknemer wordt verricht in het kader van zijn voor zijn werkgever uitgevoerde activiteiten, als „arbeidstijd” dan wel als „rusttijd” moet worden aangemerkt. |
56 |
Voorts behoort de intensiteit van de door de werknemer verrichte arbeid of zijn rendement niet tot de kenmerken van het begrip „arbeidstijd” in de zin van artikel 2 van richtlijn 2003/88 (arrest van 1 december 2005, Dellas e.a., C‑14/04, EU:C:2005:728, punt 43). |
57 |
Vervolgens is geoordeeld dat de fysieke aanwezigheid en de beschikbaarheid van de werknemer op de werkplek tijdens de wachtdienst met het oog op het verrichten van zijn beroepswerkzaamheden, moeten worden geacht onder de uitoefening van zijn functies te vallen, al varieert de daadwerkelijk ontplooide activiteit naargelang de omstandigheden (zie in die zin arrest van 3 oktober 2000, Simap, C‑303/98, EU:C:2000:528, punt 48). |
58 |
Wanneer de wachtdienst met fysieke aanwezigheid op de werkplek wordt uitgesloten van het begrip „arbeidstijd”, zou dit immers erop neerkomen dat afbreuk wordt gedaan aan de doelstelling van richtlijn 2003/88, namelijk het verzekeren van de veiligheid en de gezondheid van werknemers, door hen minimumrusttijden en voldoende pauzes te gunnen (zie in die zin arrest van 3 oktober 2000, Simap, C‑303/98, EU:C:2000:528, punt 49). |
59 |
Bovendien volgt uit de rechtspraak van het Hof dat voor de kwalificatie als „arbeidstijd” in de zin van richtlijn 2003/88, beslissend is dat de werknemer fysiek aanwezig moet zijn op de door de werkgever aangewezen plek en zich daar ter beschikking van hem moet houden om indien nodig onmiddellijk de nodige prestaties te kunnen leveren. Deze verplichtingen, waardoor de betrokken werknemers hun plaats van verblijf tijdens de wachtdienst niet vrij kunnen kiezen, maken immers deel uit van de uitoefening van hun functies (zie in die zin arrest van 9 september 2003, Jaeger, C‑151/02, EU:C:2003:437, punt 63, en beschikking van 4 maart 2011, Grigore, C‑258/10, niet gepubliceerd, EU:C:2011:122, punt 53en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
60 |
Ten slotte moet worden opgemerkt dat de situatie anders is wanneer de werknemer een bereikbaarheidsdienst verricht waarbij hij permanent beschikbaar moet zijn, doch zonder dat hij op de werkplek aanwezig moet zijn. Hoewel de werknemer ter beschikking van zijn werkgever staat, in die zin dat hij bereikbaar moet zijn, kan hij in die situatie immers zijn tijd vrijer besteden en zich met zijn eigen zaken bezighouden. In die omstandigheden moet enkel de tijd die is verbonden met het werkelijk verrichten van diensten worden beschouwd als „arbeidstijd” in de zin van richtlijn 2003/88 (zie in die zin arrest van 9 september 2003, Jaeger, C‑151/02, EU:C:2003:437, punt 65en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
61 |
In het hoofdgeding moest Matzak, volgens de informatie waarover het Hof beschikt en die door de verwijzende rechter moet worden gecontroleerd, niet alleen bereikbaar zijn tijdens zijn wachtdienst. Hij moest binnen acht minuten gehoor geven aan oproepen van zijn werkgever en voorts fysiek aanwezig zijn op de door de werkgever aangewezen plek. Die plek was echter de woonplaats van Matzak en niet, zoals in de zaken die hebben geleid tot de in de punten 57 tot en met 59 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak, zijn werkplek. |
62 |
In dit verband zij eraan herinnerd dat volgens de rechtspraak van het Hof de begrippen „arbeidstijd” en „rusttijd” in de zin van richtlijn 2003/88 begrippen van Unierecht zijn die volgens objectieve kenmerken moeten worden omschreven op basis van het stelsel en de doelstelling van die richtlijn, die beoogt minimumvoorschriften vast te stellen om de levens- en arbeidsomstandigheden van de werknemers te verbeteren (arrest van 10 september 2015, Federación de Servicios Privados del sindicato Comisiones obreras, C‑266/14, EU:C:2015:578, punt 27). |
63 |
De verplichting om fysiek aanwezig te blijven op de door de werkgever aangewezen plek en de verplichting die uit geografisch en temporeel oogpunt voortvloeit uit de eis om binnen acht minuten op de werkplek te arriveren, kunnen de mogelijkheid voor een zich in de situatie van Matzak bevindende werknemer om zich aan zijn persoonlijke en sociale interesses te wijden, objectief beperken. |
64 |
Gelet op die verplichtingen verschilt de situatie van Matzak van die van een werknemer die tijdens zijn wachtdienst slechts ter beschikking van zijn werkgever moet staan zodat deze laatste hem kan bereiken. |
65 |
Bijgevolg moet het begrip „arbeidstijd” in artikel 2 van richtlijn 2003/88 aldus worden uitgelegd dat het van toepassing is op een situatie waarin een werknemer de wachtdienst thuis moet verrichten, zich daar ter beschikking van zijn werkgever moet houden en in staat moet zijn binnen acht minuten op zijn werkplek te arriveren. |
66 |
Uit al het voorgaande volgt dat op de vierde vraag moet worden geantwoord dat artikel 2 van richtlijn 2003/88 aldus moet worden uitgelegd dat de thuiswachtdienst die wordt verricht door een werknemer, waarbij deze verplicht is om binnen acht minuten gehoor te geven aan oproepen van zijn werkgever, zodat zijn mogelijkheid om andere activiteiten te ondernemen zeer sterk wordt beperkt, als „arbeidstijd” moet worden aangemerkt. |
Kosten
67 |
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. |
Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht: |
|
|
|
|
ondertekeningen |
( *1 ) Procestaal: Frans.