ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)
20 juli 2017 ( *1 )
„Prejudiciële verwijzing – Verzekering wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen – Richtlijn 72/166/EEG – Artikel 3, lid 1 – Tweede richtlijn 84/5/EEG – Artikel 2, lid 1 – Verzekeringsovereenkomst gesloten op basis van valse verklaringen over de eigendom van het voertuig en de identiteit van de gebruikelijke bestuurder ervan – Verzekeringnemer – Gebrek aan economisch belang bij het sluiten van deze overeenkomst – Absolute nietigheid van de verzekeringsovereenkomst – Rechtsgevolgen ten aanzien van derden die het slachtoffer zijn geworden van een ongeval”
In zaak C‑287/16,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Supremo Tribunal de Justiça (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Portugal) bij beslissing van 4 mei 2016, ingekomen bij het Hof op 23 mei 2016, in de procedure
Fidelidade-Companhia de Seguros SA
tegen
Caisse Suisse de Compensation,
Fundo de Garantia Automóvel,
Sandra Cristina Crystello Pinto Moreira Pereira,
Sandra Manuela Teixeira Gomes Seemann,
Catarina Ferreira Seemann,
José Batista Pereira,
Teresa Rosa Teixeira,
wijst
HET HOF (Zesde kamer),
samengesteld als volgt: E. Regan, kamerpresident, A. Arabadjiev (rapporteur) en C. G. Fernlund, rechters,
advocaat-generaal: P. Mengozzi,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
– |
de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes, M. Figueiredo en M. Rebelo als gemachtigden, |
– |
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door P. Costa de Oliveira en K.‑P. Wojcik als gemachtigden, |
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1 |
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB 1972, L 103, blz. 1; hierna: „Eerste richtlijn”), artikel 2, lid 1, van de Tweede richtlijn 84/5/EEG van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB 1984, L 8, blz. 17; hierna: „Tweede richtlijn”), en artikel 1 van de Derde richtlijn 90/232/EEG van de Raad van 14 mei 1990 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB 1990, L 129, blz. 33; hierna: „Derde richtlijn”). |
2 |
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen enerzijds de Fidelidade-Companhia de Seguros SA en anderzijds de Caisse Suisse de Compensation, de Fundo de Garantia Automóvel (waarborgfonds motorverkeer), Sandra Cristina Crystello Pinto Moreira Pereira, Sandra Manuela Teixeira Gomes Seemann, Catarina Ferreira Seemann, José Batista Pereira en Teresa Rosa Teixeira betreffende de overeenstemming met de bovengenoemde bepalingen van een nationale wettelijke regeling volgens welke een verzekeringsovereenkomst die is gesloten op basis van valse verklaringen over de identiteit van de eigenaar van een voertuig en van de gebruikelijke bestuurder ervan, absoluut nietig is. |
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3 |
In artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn wordt bepaald: „Iedere lidstaat treft […] de nodige maatregelen opdat de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de deelneming aan het verkeer van voertuigen die gewoonlijk op zijn grondgebied zijn gestald, door een verzekering is gedekt. De dekking van de schade alsmede de voorwaarden van deze verzekering worden in deze maatregelen vastgesteld.” |
4 |
De zesde en de zevende overweging van de Tweede richtlijn luiden: „Overwegende dat moet worden bepaald dat een orgaan waarborgt dat het slachtoffer schadevergoeding ontvangt ingeval het voertuig dat het ongeval heeft veroorzaakt, niet is verzekerd of niet is geïdentificeerd; dat het van belang is, zonder wijzigingen aan te brengen in de bepalingen die de lidstaten toepassen inzake het al of niet subsidiaire karakter van de tussenkomst van dit orgaan en de regels inzake subrogatie, voor te schrijven dat het slachtoffer van een dergelijk ongeval zich rechtstreeks kan wenden tot dit orgaan als eerste contactpunt; dat de lidstaten evenwel de mogelijkheid moet worden gegeven om bepaalde beperkte uitsluitingen toe te passen met betrekking tot de tussenkomst van dit orgaan en te bepalen dat de vergoeding van materiële schade, veroorzaakt door een niet-geïdentificeerd voertuig, gezien het gevaar van bedrog, mag worden beperkt of uitgesloten; Overwegende dat het in het belang van de slachtoffers is dat de gevolgen van bepaalde uitsluitingsclausules worden beperkt tot de betrekkingen tussen de verzekeraar en de voor het ongeval aansprakelijke persoon; dat de lidstaten evenwel in geval van door diefstal of geweldpleging verkregen voertuigen mogen bepalen dat het slachtoffer door bovengenoemd orgaan wordt vergoed.” |
5 |
Artikel 1, lid 4, van de Tweede richtlijn bepaalt dat elke lidstaat een orgaan instelt of erkent dat tot doel heeft materiële schade en lichamelijk letsel die zijn veroorzaakt door een niet-geïdentificeerd of niet-verzekerd voertuig, ten minste binnen de grenzen van de verplichte verzekering te vergoeden (hierna: „nationaal orgaan”). De derde alinea van deze bepaling luidt: „De lidstaten kunnen […] van de tussenkomst door dit orgaan uitsluiten degenen die geheel vrijwillig plaats hebben genomen in het voertuig dat de schade heeft veroorzaakt, wanneer het orgaan kan bewijzen dat zij wisten dat het voertuig niet verzekerd was.” |
6 |
Artikel 2, lid 1, van de Tweede richtlijn bepaalt: „Iedere lidstaat neemt de nodige maatregelen, opdat alle wettelijke bepalingen of contractuele clausules in een verzekeringspolis, afgegeven overeenkomstig artikel 3, lid 1, van [de Eerste richtlijn], op grond waarvan van de verzekering is uitgesloten het gebruik of het besturen van voertuigen:
voor de toepassing van artikel 3, lid 1, van [de Eerste richtlijn] geacht worden niet te gelden inzake aanspraken van derden die slachtoffer zijn van een ongeval. De in het eerste streepje bedoelde bepaling of clausule kan echter worden tegengeworpen aan personen die geheel vrijwillig hebben plaatsgenomen in het voertuig dat de schade heeft veroorzaakt, wanneer de verzekeraar kan bewijzen dat zij wisten dat het voertuig gestolen was. […]” |
7 |
In de vierde overweging van de Derde richtlijn staat te lezen: „Overwegende dat ervoor dient te worden gezorgd dat slachtoffers van ongevallen met motorrijtuigen een vergelijkbare behandeling krijgen, ongeacht de plaats in de Gemeenschap waar het ongeval zich heeft voorgedaan”. |
8 |
Artikel 1, eerste alinea, van deze richtlijn luidt: „Onverminderd artikel 2, lid 1, tweede alinea, van [de Tweede richtlijn], dekt de in artikel 3, lid 1, van [de Eerste richtlijn] bedoelde verzekering de aansprakelijkheid voor lichamelijk letsel van de inzittenden van een voertuig, met uitzondering van de bestuurder, ten gevolge van de deelneming van dat voertuig aan het verkeer.” |
Portugees recht
9 |
De Eerste richtlijn is in Portugees recht omgezet bij Decreto-Lei no 522/85 – Seguro Obrigatório de Responsabilidade Civil Automóvel (wetsdecreet nr. 522/85 inzake de verplichte verzekering wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen) van 31 december 1985. In artikel 1, lid 1, van dit wetsdecreet, zoals gewijzigd bij Decreto-Lei no 72-A/2003 – Lei do Seguro Obrigatório (wetsdecreet nr. 72‑A/2003 betreffende de wet op de verplichte verzekering) van 14 april 2003, dat van kracht was ten tijde van de feiten in het hoofdgeding (hierna: „wetsdecreet nr. 522/85”), wordt bepaald dat motorrijtuigen als volgt moeten worden verzekerd: „Eenieder die civielrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor vergoeding van materiële en niet-materiële schade als gevolg van lichamelijke letsels of een materieel verlies die aan een derde is berokkend door een motorrijtuig, een aanhangwagen of oplegger ervan, moet voor deelneming van deze voertuigen aan het verkeer overeenkomstig dit wetsdecreet een aansprakelijkheidsverzekering sluiten.” |
10 |
Artikel 2 van wetsdecreet nr. 522/85, betreffende de verzekeringsplichtigen, luidt als volgt: „1 – Verzekeringsplichtig is de eigenaar van het voertuig, behalve in geval van vruchtgebruik, verkoop met eigendomsvoorbehoud en leasing, in welke gevallen de verzekeringsplicht rust op, respectievelijk, de vruchtgebruiker, de koper of de leasingnemer. 2 – Indien een derde met betrekking tot het voertuig een verzekeringsovereenkomst aangaat die voldoet aan het bepaalde in dit wetsdecreet, is voldaan aan de verzekeringsplicht van de in het vorige lid genoemde personen gedurende de duur van deze overeenkomst. […]” |
11 |
Artikel 14 van ditzelfde wetsdecreet, betreffende de werking van excepties jegens de benadeelden, bepaalt: „Afgezien van de uitsluitingen en nietigheidsgronden die in het onderhavige wetsdecreet zijn vastgesteld, kan de verzekeraar de beëindiging van de overeenkomst volgens artikel 13, lid 1, of de ontbinding of nietigheid ervan, volgens de geldende voorschriften, enkel aan de slachtoffers tegenwerpen wanneer zij dateren van vóór het schadegeval.” |
12 |
De artikelen 428 en 429 van titel XV van het Portugees wetboek van koophandel hebben betrekking op verzekeringen en luiden als volgt: „Artikel 428 Voor wiens rekening de verzekering kan worden gesloten Een verzekering kan worden aangegaan voor eigen rekening of voor rekening van een derde. 1. Indien de persoon voor wie of in wiens naam de verzekering is gesloten, geen belang heeft in de verzekerde zaak, is de verzekering nietig. 2. Indien in de verzekeringspolis niet is vermeld dat de verzekering is aangegaan voor rekening van een derde, wordt zij geacht te zijn aangegaan voor rekening van degene die ze heeft gesloten. […] Artikel 429 Nietigheid van de verzekering wegens onjuistheden of omissies Elke onjuiste verklaring en elke vrijwillige omissie van feiten of omstandigheden waarmee de verzekerde of degene die de verzekering aangaat bekend is en die het bestaan of de voorwaarden van het contract hadden kunnen beïnvloeden, brengen de nietigheid van de verzekering mee. Enige paragraaf. Indien de partij die de verklaringen heeft afgelegd te kwader trouw was, kan de verzekeraar de premie eisen.” |
Feiten van het hoofdgeding en prejudiciële vraag
13 |
Op 20 mei 2004 heeft zich een verkeersongeval voorgedaan tussen een motorvoertuig – dat werd bestuurd door Teixeira Pereira en eigendom was van Crystello Pinto Moreira Pereira – en een motorfiets – die werd bestuurd door de eigenaar ervan, Seemann – waarbij beide bestuurders het leven hebben gelaten. |
14 |
De Caisse Suisse de Compensation heeft op 11 januari 2010 tegen het waarborgfonds motorverkeer en Crystello Pinto Moreira Pereira een vordering in rechte ingesteld tot terugbetaling van een bedrag van 285980,54 EUR, dat zij had betaald aan de familieleden van haar verzekerde, Seemann. |
15 |
Verwerende partijen hebben de vordering betwist op grond van de exceptie van het ontbreken van passieve legitimatie, aangezien op de datum van het ongeval een rechtsgeldige verzekeringsovereenkomst bestond met de verzekeringsmaatschappij – thans genaamd Fidelidade-Companhia de Seguros (hierna: „verzekeraar”) – die de civielrechtelijke aansprakelijkheid van het motorrijtuig dekte. De in vrijwaring opgeroepen verzekeraar heeft aangevoerd dat de verzekeringsovereenkomst wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen ongeldig was omdat de verzekeringnemer bij het sluiten van de overeenkomst bedrieglijk heeft verklaard dat hij de eigenaar en de gebruikelijke bestuurder van het voertuig was. |
16 |
De rechter in eerste aanleg heeft geoordeeld dat de verzekeringsovereenkomst ongeldig was en dat deze ongeldigheid kon worden tegengeworpen aan de slachtoffers. De Tribunal da Relação do Porto (rechter in tweede aanleg Porto, Portugal), waarbij beroep is ingesteld, heeft geoordeeld dat deze overeenkomst ongeldig was maar dat deze ongeldigheid niet kon worden tegengeworpen aan de slachtoffers. De verzekeraar heeft tegen het arrest van de Tribunal da Relação hogere voorziening ingesteld bij de Supremo Tribunal de Justiça en daartoe aangevoerd dat de in het geding zijnde verzekeringsovereenkomst absoluut nietig was en dat deze nietigheid kon worden tegengeworpen aan het slachtoffer, Seemann, en aan de Caisse Suisse de Compensation. |
17 |
De verwijzende rechterlijke instantie is met betrekking tot de uitlegging van de Eerste, de Tweede en de Derde richtlijn betreffende de motorrijtuigenverzekering van oordeel dat er twijfel bestaat of de absolute nietigheid van de verzekeringsovereenkomst in de zin van artikel 428, lid 1, van het Portugees wetboek van koophandel, opponeerbaar is aan de benadeelden. |
18 |
In de rechtspraak van de Supremo Tribunal de Justiça wordt die vraag immers op uiteenlopende wijze uitgelegd. Volgens een eerste opvatting is de verzekeringsovereenkomst absoluut nietig wanneer de verzekeringnemer bedrieglijk verklaart de eigenaar en de gebruikelijke bestuurder van het voertuig te zijn, met als doel de verzekeraar ertoe te brengen een overeenkomst ter verzekering van de wettelijke aansprakelijkheid te sluiten en/of deze overeenkomst te sluiten onder voor de verzekerde minder belastende voorwaarden. De absolute nietigheid is met name gegrond op het ontbreken van het wettelijke vereiste van „belang” van de verzekeringnemer, zoals dit wordt opgelegd door artikel 428, lid 1, van het Portugese wetboek van koophandel. Volgens deze rechterlijke benadering kan krachtens artikel 14 van wetsdecreet nr. 522/85 de absolute nietigheid worden tegengeworpen aan het slachtoffer. Deze opvatting houdt rekening met het feit dat het slachtoffer altijd beschermd blijft door tussenkomst van het waarborgfonds motorverkeer. |
19 |
Volgens de tweede opvatting vormt de mogelijkheid dat de verplichte verzekeringsovereenkomst door een derde wordt gesloten, een afwijking van het wettelijke vereiste van „belang” van de verzekeringnemer. Bijgevolg moet de problematiek worden beslecht tegen de achtergrond van de specifieke regeling van valse verklaringen bij het sluiten van een verzekeringsovereenkomst, die enkel voorziet in een relatieve nietigheid, die niet kan worden tegengeworpen aan het slachtoffer. |
20 |
In die omstandigheden heeft de Supremo Tribunal de Justiça de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag: „Verzetten artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn, artikel 2, lid 1, van de Tweede richtlijn en artikel 1 van de Derde richtlijn zich tegen een nationale wettelijke regeling volgens welke een verzekeringsovereenkomst absoluut nietig is als gevolg van valse verklaringen over de eigenaar van het motorrijtuig, alsmede over de identiteit van de gebruikelijke bestuurder ervan, wanneer de overeenkomst is gesloten door een persoon die geen economisch belang heeft in de deelname van het voertuig aan het verkeer en als oorzaak heeft het bedrieglijk oogmerk van de betrokkenen (de verzekeringnemer, de eigenaar en de gebruikelijke bestuurder van het voertuig) om verzekeringsdekking tegen verkeersrisico’s te verkrijgen door (i) een verzekeringsovereenkomst te sluiten die de verzekeraar niet zou hebben gesloten indien hij de identiteit van de verzekeringnemer had gekend en (ii) een lagere premie te betalen dan de premie die gelet op de leeftijd van de gebruikelijke bestuurder verschuldigd zou zijn geweest?” |
Beantwoording van de prejudiciële vraag
21 |
Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn, artikel 2, lid 1, van de Tweede richtlijn en artikel 1 van de Derde richtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling die ertoe leidt dat in omstandigheden als die van het hoofdgeding de nietigheid van een verzekeringsovereenkomst wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen als gevolg van valse initiële verklaringen van de verzekeringnemer over de identiteit van de eigenaar van het voertuig in kwestie en van de gebruikelijke bestuurder ervan, of over het feit dat de persoon voor wie of in wiens naam deze verzekeringsovereenkomst wordt gesloten geen economisch belang had bij het sluiten van deze overeenkomst, kan worden tegengeworpen aan derden die het slachtoffer zijn geworden van een ongeval. |
22 |
In herinnering moet worden gebracht dat uit de considerans van de Eerste en de Tweede richtlijn blijkt dat deze richtlijnen enerzijds het vrije verkeer beogen te waarborgen, zowel van gewoonlijk op het grondgebied van de Europese Unie gestalde motorrijtuigen als van de inzittenden, en anderzijds willen verzekeren dat de slachtoffers van door deze motorrijtuigen veroorzaakte ongevallen een vergelijkbare behandeling krijgen, ongeacht de plaats in de Unie waar het ongeval zich heeft voorgedaan (arrest van 23 oktober 2012, Marques Almeida, C‑300/10, EU:C:2012:656, punt 26en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
23 |
Daartoe verplicht artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn, zoals deze bepaling is verduidelijkt en aangevuld bij de Tweede en de Derde richtlijn, de lidstaten ervoor te zorgen dat de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de deelneming aan het verkeer van voertuigen die gewoonlijk op hun grondgebied zijn gestald, wordt gedekt door een verzekering, en preciseert het met name welke soorten schade en welke derden die het slachtoffer van een ongeval zijn geworden, door deze verzekering moeten worden gedekt (arrest van 1 december 2011, Churchill Insurance Company Limited en Evans, C‑442/10, EU:C:2011:799, punt 28). |
24 |
Met betrekking tot de rechten van derden die het slachtoffer zijn geworden van een ongeval, verzet artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn zich ertegen dat de onderneming die de burgerlijke aansprakelijkheid voor motorrijtuigen verzekert, met een beroep op wettelijke bepalingen of contractuele clausules kan weigeren derden die slachtoffer zijn van een door het verzekerde voertuig veroorzaakt ongeval, schadeloos te stellen (arrest van 1 december 2011, Churchill Insurance Company Limited en Evans, C‑442/10, EU:C:2011:799, punt 33en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
25 |
Het Hof heeft eveneens geoordeeld dat artikel 2, lid 1, eerste alinea, van de Tweede richtlijn die verplichting louter in herinnering roept met betrekking tot in dat artikel bedoelde wettelijke bepalingen of contractuele bepalingen in een verzekeringspolis op grond waarvan schade die aan benadeelde derden is toegebracht ten gevolge van het gebruik of het besturen van verzekerde voertuigen door personen die niet gemachtigd zijn het betrokken voertuig te besturen, personen die geen rijbewijs hebben of personen die de wettelijke technische vereisten inzake de toestand en veiligheid van het betrokken voertuig niet hebben nageleefd, van de motorrijtuigenverzekering is uitgesloten (arrest van 1 december 2011, Churchill Insurance Company Limited en Evans, C‑442/10, EU:C:2011:799, punt 34en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
26 |
Het is juist dat artikel 2, lid 1, tweede alinea, van de Tweede richtlijn in afwijking van die verplichting bepaalt dat de verzekeringsmaatschappij in bepaalde gevallen kan weigeren de schade te vergoeden, gelet op de situatie die de slachtoffers zelf hebben gecreëerd, namelijk in geval van personen die geheel vrijwillig hebben plaatsgenomen in het voertuig dat de schade heeft veroorzaakt, wanneer deze onderneming kan bewijzen dat zij wisten dat dit voertuig gestolen was. Zoals het Hof reeds heeft vastgesteld, kan evenwel uitsluitend in dat specifieke geval worden afgeweken van artikel 2, lid 1, eerste alinea, van de Tweede richtlijn (arrest van 1 december 2011, Churchill Insurance Company Limited en Evans, C‑442/10, EU:C:2011:799, punt 35). |
27 |
Mitsdien moet worden opgemerkt dat het feit dat de verzekeringsmaatschappij deze overeenkomst op basis van omissies of valse verklaringen van de verzekeringnemer heeft gesloten, haar niet in staat stelt een beroep te doen op wettelijke bepalingen betreffende de nietigheid van de overeenkomst en deze nietigheid tegen te werpen aan een derde die het slachtoffer van een ongeval is geworden teneinde zich te onttrekken aan haar uit artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn voortvloeiende verplichting om deze laatste schadeloos te stellen voor een door het verzekerde voertuig veroorzaakt ongeval. |
28 |
Dit geldt ook indien de verzekeringnemer niet de gebruikelijke bestuurder van het voertuig is. |
29 |
Het Hof heeft immers geoordeeld dat het feit dat een voertuig wordt bestuurd door een persoon die niet geregistreerd staat in de verzekeringspolis van dat voertuig, niet betekent, met name gelet op de met de Eerste, de Tweede en de Derde richtlijn nagestreefde doelstelling slachtoffers van verkeersongevallen te beschermen, dat een dergelijk voertuig niet verzekerd is in de zin van artikel 1, lid 4, derde alinea, van de Tweede richtlijn (arrest van 1 december 2011, Churchill Insurance Company Limited en Evans, C‑442/10, EU:C:2011:799, punt 40). |
30 |
In deze context wenst de verwijzende rechterlijke instantie van het Hof te vernemen of een verzekeringsmaatschappij zich in het geval van een lopende verplichte verzekeringsovereenkomst wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen, en teneinde zich te onttrekken aan haar verplichting de derden die het slachtoffer zijn geworden van een door het verzekerde voertuig veroorzaakt ongeval schadeloos te stellen, kan beroepen op een wettelijke bepaling, zoals artikel 428, lid 1, van het Portugese wetboek van koophandel, waarin wordt gesteld dat een verzekeringsovereenkomst nietig is indien de persoon voor wie of in wiens naam de verzekering is gesloten, geen economisch belang heeft bij het sluiten van deze overeenkomst. |
31 |
Opgemerkt moet worden dat een dergelijke kwestie de wettelijke voorwaarden voor de geldigheid van de verzekeringsovereenkomst betreft, die niet door het Unierecht maar door het recht van de lidstaten worden geregeld. |
32 |
De lidstaten zijn evenwel verplicht ervoor te zorgen dat de civielrechtelijke aansprakelijkheid die volgens hun nationaal recht van toepassing is, gedekt is door een verzekering die in overeenstemming is met de bepalingen van de drie bovengenoemde richtlijnen. Tevens volgt uit de rechtspraak van het Hof dat zij bij de uitoefening van hun bevoegdheden op dit gebied het Unierecht in acht dienen te nemen en dat de nationale bepalingen die de vergoeding regelen van schade veroorzaakt door ongevallen ten gevolge van de deelneming van motorrijtuigen aan het verkeer, de Eerste, de Tweede en de Derde richtlijn hun nuttige werking niet mogen ontnemen (arrest van 23 oktober 2012, Marques Almeida, C‑300/10, EU:C:2012:656, punten 30 en 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
33 |
Zoals de Commissie heeft opgemerkt, kunnen de voorwaarden voor de geldigheid van de verzekeringsovereenkomst, zoals de in artikel 428, lid 1, en artikel 429, eerste alinea, van het Portugees wetboek van koophandel neergelegde algemene bepalingen, afbreuk doen aan het recht op schadeloosstelling van de slachtoffers van een ongeval. |
34 |
Dergelijke bepalingen kunnen dan ook ertoe leiden dat derden die het slachtoffer van een ongeval zijn geworden, geen schadevergoeding ontvangen en dat de nuttige werking van die richtlijnen bijgevolg wordt ondermijnd. |
35 |
Aan deze vaststelling wordt niet afgedaan door de omstandigheid dat het slachtoffer een schadevergoeding kan verkrijgen van het waarborgfonds motorverkeer. De vergoeding door het in artikel 1, lid 4, van de Tweede richtlijn bedoelde nationale orgaan is immers opgevat als een ultiem middel, uitsluitend voor het geval dat de schade is veroorzaakt door een voertuig waarvoor niet aan de in artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn bedoelde verzekeringsplicht is voldaan, dit wil zeggen een voertuig waarvoor geen verzekeringsovereenkomst bestaat. Deze beperking vloeit voort uit de vaststelling dat elke lidstaat krachtens deze bepaling, zoals in punt 23 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, onverminderd de afwijkingen van artikel 4 van laatstgenoemde richtlijn ervoor moet zorgen dat iedere eigenaar of houder van een voertuig dat gewoonlijk op zijn grondgebied is gestald, een overeenkomst sluit met een verzekeringsmaatschappij, zodat diens wettelijke aansprakelijkheid waartoe dat voertuig aanleiding kan geven, binnen de grenzen van het Unierecht is gedekt (zie in die zin arrest van 11 juli 2013, Csonka e.a., C‑409/11, EU:C:2013:512, punten 30 en 31). |
36 |
Zoals in punt 29 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, kan uit het feit dat een voertuig wordt bestuurd door een persoon die niet geregistreerd staat in de verzekeringspolis van dat voertuig, niet worden afgeleid dat dit voertuig niet verzekerd is in de zin van artikel 1, lid 4, derde alinea, van de Tweede richtlijn. |
37 |
Gelet op een en ander dient op de prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn en artikel 2, lid 1, van de Tweede richtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling die ertoe leidt dat in omstandigheden als die van het hoofdgeding de nietigheid van een verzekeringsovereenkomst wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen als gevolg van valse initiële verklaringen van de verzekeringnemer over de identiteit van de eigenaar van het desbetreffende voertuig en van de gebruikelijke bestuurder ervan dan wel over het feit dat de persoon voor wie of in wiens naam deze verzekeringsovereenkomst werd gesloten geen economisch belang had bij het sluiten van deze overeenkomst, kan worden tegengeworpen aan derden die het slachtoffer zijn geworden van een ongeval. |
Kosten
38 |
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. |
Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht: |
Artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid en artikel 2, lid 1, van de Tweede richtlijn 84/5/EEG van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling die ertoe leidt dat in omstandigheden als die van het hoofdgeding de nietigheid van een verzekeringsovereenkomst wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen als gevolg van valse initiële verklaringen van de verzekeringnemer over de identiteit van de eigenaar van het betreffende voertuig en van de gebruikelijke bestuurder ervan dan wel over het feit dat de persoon voor wie of in wiens naam deze verzekeringsovereenkomst werd gesloten geen economisch belang had bij het sluiten van deze overeenkomst, kan worden tegengeworpen aan derden die het slachtoffer zijn geworden van een ongeval. |
ondertekeningen |
( *1 ) Procestaal: Portugees.