ARREST VAN HET HOF (Negende kamer)
15 januari 2015 ( *1 )
„Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 93/13/EEG — Werkingssfeer — Consumentenovereenkomsten — Tussen een advocaat en een consument gesloten overeenkomst voor het verlenen van juridische diensten”
In zaak C‑537/13,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas (Litouwen) bij beslissing van 7 oktober 2013, ingekomen bij het Hof op 14 oktober 2013, in de procedure
Birutė Šiba
tegen
Arūnas Devėnas,
wijst
HET HOF (Negende kamer),
samengesteld als volgt: J. Malenovský, waarnemend voor de president van de Negende kamer, M. Safjan (rapporteur) en A. Prechal, rechters,
advocaat-generaal: J. Kokott,
griffier: M. Aleksejev, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 1 oktober 2014,
gelet op de opmerkingen van:
— |
A. Devėnas, vertegenwoordigd door zichzelf, bijgestaan door I. Vėgėlė, advokatas, |
— |
de Litouwse regering, vertegenwoordigd door G. Taluntytė, A. Svinkūnaitė, R. Krasuckaitė en D. Kriaučiūnas als gemachtigden, |
— |
Ierland, vertegenwoordigd door E. Creedon en A. Joyce als gemachtigden, bijgestaan door E. Carolan, BL, en D. McDonald, SC, |
— |
de Spaanse regering, vertegenwoordigd door J. García-Valdecasas Dorrego en A. Gavela Llopis als gemachtigden, |
— |
de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde, |
— |
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. van Beek, A. Steiblytė en J. Jokubauskaitė als gemachtigden, |
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1 |
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB L 95, blz. 29). |
2 |
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen B. Šiba en A. Devėnas, in diens hoedanigheid van advocaat, over een vordering tot betaling van honoraria. |
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3 |
De tiende, de twaalfde, de veertiende, de zestiende en de achttiende overweging van richtlijn 93/13 luiden als volgt: „Overwegende dat door het vaststellen van eenvormige voorschriften op het gebied van oneerlijke bedingen een doeltreffender bescherming van de consument kan worden bewerkstelligd; dat deze voorschriften van toepassing moeten zijn op alle overeenkomsten tussen verkopers en consumenten; dat bijgevolg met name van deze richtlijn zijn uitgesloten arbeidsovereenkomsten, overeenkomsten betreffende erfrechten, overeenkomsten met betrekking tot de gezinssituatie en overeenkomsten met betrekking tot de oprichting en de statuten van vennootschappen; [...] Overwegende [...] dat met name alleen de bedingen in overeenkomsten waarover niet afzonderlijk is onderhandeld onder deze richtlijn vallen; [...] [...] Overwegende [...] dat deze richtlijn ook van toepassing is op beroepsactiviteiten met een openbaar karakter; [...] Overwegende dat de beoordeling, aan de hand van de vastgestelde algemene criteria, van het oneerlijke karakter van bedingen, met name met betrekking tot beroepsactiviteiten met een openbaar karakter betreffende collectieve diensten waarbij een solidariteit tussen de gebruikers wordt vooropgesteld, moet worden aangevuld met een middel voor de afweging van de onderscheidene belangen die in het geding zijn; dat dit de goede trouw is; dat er bij de beoordeling van de goede trouw in het bijzonder moet worden gelet op de min of meer sterke respectieve onderhandelingsposities van de partijen en op de vraag of de consument op enigerlei wijze ertoe is aangezet zijn instemming met het beding te betuigen en of de goederen of diensten op speciale bestelling van de consument zijn verkocht of geleverd; dat de verkoper aan de eis van goede trouw kan voldoen door op eerlijke en billijke wijze te onderhandelen met de andere partij, waarvan hij de legitieme belangen in aanmerking dient te nemen; [...] Overwegende dat de aard van de goederen of de diensten van invloed moet zijn op de beoordeling van het oneerlijke karakter van de bedingen”. |
4 |
Artikel 1 van richtlijn 93/13 luidt: „1. Deze richtlijn strekt tot de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten betreffende oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen een verkoper en een consument. 2. Contractuele bedingen waarin dwingende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen of bepalingen of beginselen van internationale overeenkomsten waarbij de lidstaten of de Gemeenschap partij zijn, met name op het gebied van vervoer, zijn overgenomen, zijn niet aan deze richtlijn onderworpen.” |
5 |
Artikel 2 van deze richtlijn bepaalt: „In deze richtlijn wordt verstaan onder: [...]
|
6 |
Artikel 3, lid 1, van de richtlijn luidt als volgt: „Een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, wordt als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort.” |
7 |
Artikel 4, lid 1, van richtlijn 93/13 luidt: „Onverminderd artikel 7 worden voor de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding van een overeenkomst alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst, alsmede alle andere bedingen van de overeenkomst of van een andere overeenkomst waarvan deze afhankelijk is, op het moment waarop de overeenkomst is gesloten in aanmerking genomen, rekening houdend met de aard van de goederen of diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft.” |
8 |
Artikel 5 van de richtlijn bepaalt: „In het geval van overeenkomsten waarvan alle of bepaalde aan de consument voorgestelde bedingen schriftelijk zijn opgesteld, moeten deze bedingen steeds duidelijk en begrijpelijk zijn opgesteld. In geval van twijfel over de betekenis van een beding, prevaleert de voor de consument gunstigste interpretatie. [...]” |
Litouws recht
9 |
Artikel 50 van de Advokatūros įstatymas (wet betreffende de uitoefening van het beroep van advocaat) van 18 maart 2004 (Žin., 2004, nr. 50‑1632) bepaalt: „1. De cliënt vergoedt de kosten van de juridische diensten die de advocaat uit hoofde van de overeenkomst verleent, door betaling van de tussen partijen overeengekomen vergoeding. [...] 3. Bij het bepalen van de hoogte van de aan de advocaat verschuldigde vergoeding voor de verleende juridische diensten moet rekening worden gehouden met de complexiteit van de zaak, de kwalificaties en ervaring van de advocaat, de draagkracht van de cliënt en andere relevante omstandigheden.” |
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
10 |
Šiba heeft met Devėnas, in diens hoedanigheid van advocaat, drie standaardovereenkomsten gesloten voor het tegen betaling verlenen van juridische diensten, namelijk op 25 februari 2008 een overeenkomst om haar belangen te behartigen in een procedure tot echtscheiding, boedelverdeling en woonplaatsbepaling van haar kind, op 14 november 2008 een overeenkomst om haar belangen te behartigen in een procedure tot nietigverklaring van een transactie van de heer Šiba, en op 21 januari 2010 een overeenkomst waarbij Šiba Devėnas heeft geïnstrueerd om in hoger beroep te gaan bij de Klaipėdos apygardos teismas (regionale rechtbank te Klaipėda, Litouwen) en haar belangen te behartigen in de procedure bij die rechtbank. |
11 |
De voor de honoraria geldende betalingscondities en de termijnen waarbinnen betaling moest plaatsvinden, waren niet in die overeenkomsten vastgelegd, en er was evenmin precies aangegeven voor welke verschillende juridische diensten betaling werd verlangd en hoeveel deze diensten kostten. |
12 |
Nadat Šiba de honoraria niet binnen de door Devėnas gestelde termijn had betaald, heeft Devėnas zich tot de Klaipėdos miesto apylinkės teismas (districtsrechtbank te Klaipėda, Litouwen) gewend en betaling gevorderd van een bedrag van 15000 Litouwse litas (LTL), zijnde de verschuldigde honoraria. |
13 |
Bij beschikking van 8 juli 2011 en bij vonnis van 11 april 2012 heeft de Klaipėdos miesto apylinkės teismas de vordering van Devėnas toegewezen. |
14 |
In het door Šiba aangespannen hoger beroep heeft de Klaipėdos apygardos teismas afwijzend beslist bij arrest van 30 oktober 2012. |
15 |
Tegen dat arrest heeft Šiba cassatieberoep ingesteld bij de verwijzende rechter. Daarin stelt zij met name dat door de lagere rechterlijke instanties geen rekening is gehouden met het feit dat zij consument is, zodat, in strijd met de relevante bepalingen van nationaal recht, de litigieuze overeenkomsten niet in voor haar gunstige zin zijn uitgelegd. |
16 |
Volgens de verwijzende rechter dient te worden nagegaan of een advocaat, die een vrij beroep uitoefent, als „verkoper” kan worden aangemerkt en of bij een overeenkomst voor juridische dienstverlening tussen een advocaat en een natuurlijke persoon sprake is van een consumentenovereenkomst, met alle daarbij behorende waarborgen voor de natuurlijke persoon. |
17 |
Tegen deze achtergrond heeft de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas (hooggerechtshof van Litouwen) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
|
Beantwoording van de prejudiciële vragen
18 |
Met zijn vragen, die tezamen moeten worden behandeld, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of richtlijn 93/13 aldus moet worden uitgelegd dat zij ook ziet op standaardovereenkomsten voor juridische dienstverlening als die in het hoofdgeding, die worden gesloten tussen een advocaat en een niet in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf handelende natuurlijke persoon. |
19 |
Dienaangaande moet erop worden gewezen dat richtlijn 93/13 blijkens de artikelen 1, lid 1, en 3, lid 1, ervan betrekking heeft op in „overeenkomsten tussen een verkoper en een consument” opgenomen bedingen „waarover niet afzonderlijk is onderhandeld” (zie in die zin arrest Constructora Principado, C‑226/12, EU:C:2014:10, punt 18). |
20 |
Volgens de tiende overweging van richtlijn 93/13 moeten de eenvormige voorschriften op het gebied van oneerlijke bedingen van toepassing zijn op „alle overeenkomsten” tussen verkopers en consumenten, zoals gedefinieerd in artikel 2, onder b) en c), van richtlijn 93/13 (zie arrest Asbeek Brusse en De Man Garabito, C‑488/11, EU:C:2013:341, punt 29). |
21 |
Richtlijn 93/13 bepaalt de overeenkomsten waarop zij van toepassing is dus aan de hand van de hoedanigheid van de contractspartijen, naargelang zij al dan niet in de uitoefening van beroep of bedrijf handelen (arrest Asbeek Brusse en De Man Garabito, EU:C:2013:341, punt 30). |
22 |
Dit criterium strookt met de gedachte waarop het beschermingsstelsel van deze richtlijn berust, namelijk dat de consument zich tegenover de verkoper in een zwakke onderhandelingspositie bevindt en over minder informatie dan deze laatste beschikt, wat ertoe leidt dat hij met de door de verkoper tevoren opgestelde voorwaarden instemt zonder op de inhoud daarvan invloed te kunnen uitoefenen (arrest Asbeek Brusse en De Man Garabito, EU:C:2013:341, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
23 |
Met betrekking tot overeenkomsten voor juridische dienstverlening als die in het hoofdgeding moet erop worden gewezen dat er wat door advocaten verleende diensten betreft, in beginsel sprake is van onevenwichtigheid tussen „cliënten/consumenten” en advocaten, met name omdat de mate waarin zij over informatie beschikken, verschillend is. Advocaten hebben immers verregaande technische bekwaamheden waarover de consument niet noodzakelijkerwijs beschikt, zodat het voor de consument mogelijk lastig is om de kwaliteit van de hem geleverde diensten te beoordelen (zie in die zin arrest Cipolla e.a., C‑94/04 en C‑202/04, EU:C:2006:758, punt 68). |
24 |
Hieruit volgt dat een advocaat die, zoals in het hoofdgeding, in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf tegen betaling juridische diensten verleent aan een voor privédoeleinden handelende natuurlijke persoon, een „verkoper” in de zin van artikel 2, onder c), van richtlijn 93/13 is. De overeenkomst die ziet op het verlenen van dergelijke diensten, valt dan ook binnen de werkingssfeer van de richtlijn. |
25 |
Dat de werkzaamheden van advocaten een publiek karakter hebben, doet niet af aan deze constatering, aangezien artikel 2, onder c), van richtlijn 93/13 „publiekrechtelijke of privaatrechtelijke” beroepsactiviteiten betreft en de richtlijn volgens de veertiende overweging ervan „ook van toepassing is op beroepsactiviteiten met een openbaar karakter”. |
26 |
Maakt een advocaat in zijn zakelijke betrekkingen met cliënten gebruik van tevoren door hemzelf of door zijn beroepsorganisatie opgestelde standaardbedingen, dan worden die bedingen op initiatief van de advocaat rechtstreeks opgenomen in de betreffende overeenkomsten. |
27 |
Wanneer een advocaat ervoor kiest om gebruik te maken van standaardbedingen waarin geen dwingende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen zijn overgenomen in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 93/13, kan voorts niet worden gesteld dat de toepassing van de richtlijn ertoe kan leiden dat afbreuk wordt gedaan aan de bijzondere verhouding tussen een advocaat en zijn cliënt en aan de beginselen waarop de uitoefening van het beroep van advocaat berust. |
28 |
Gelet op de met richtlijn 93/13 beoogde bescherming van de consument kan het publieke of private karakter van de werkzaamheden van de verkoper of diens specifieke taak immers niet bepalend zijn voor de al dan niet toepasselijkheid van de richtlijn (zie naar analogie arrest Zentrale zur Bekämpfung unlauteren Wettbewerbs, C‑59/12, EU:C:2013:634, punt 37). |
29 |
Zoals de Europese Commissie ter terechtzitting heeft opgemerkt, zou het van de werkingssfeer van richtlijn 93/13 uitsluiten van vele overeenkomsten tussen „cliënten/consumenten” en beoefenaars van vrije beroepen, welke beroepen door onafhankelijkheid en de voor vrijberoepsbeoefenaars geldende gedragsregels worden gekenmerkt, ertoe leiden dat al die „cliënten/consumenten” geen aanspraak kunnen maken op de bescherming van de richtlijn. |
30 |
Wat in het bijzonder de omstandigheid betreft dat op advocaten bij de uitoefening van hun werkzaamheden, in hun betrekkingen met „cliënten/consumenten”, de verplichting tot geheimhouding rust, is er dus geen sprake van een beletsel voor de toepasselijkheid van richtlijn 93/13 op standaardbedingen in overeenkomsten voor het verlenen van juridische diensten. |
31 |
Contractuele bedingen waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, met name voor algemeen gebruik opgestelde bedingen, bevatten als zodanig immers geen persoonlijke informatie over cliënten van advocaten waarvan de openbaarmaking kan leiden tot schending van het beroepsgeheim van advocaten. |
32 |
De specifieke bewoordingen van een contractueel beding, met name het beding over de voor het honorarium van de advocaat geldende condities, kunnen inderdaad, op zijn minst incidenteel, leiden tot openbaarmaking van bepaalde aspecten van de verhouding tussen advocaat en cliënt die geheim moeten blijven. Over een dergelijk beding zou echter afzonderlijk worden onderhandeld, zodat het niet binnen de werkingssfeer van richtlijn 93/13 zou vallen, zoals blijkt uit punt 19 van het onderhavige arrest. |
33 |
Overeenkomstig artikel 4, lid 1, van richtlijn 93/13, gelezen tegen de achtergrond van de achttiende overweging ervan, moet er met de aard van de diensten waarop de onder de richtlijn vallende overeenkomsten betrekking hebben, toch rekening worden gehouden bij de beoordeling of de bedingen van die overeenkomsten al dan niet oneerlijk zijn. De nationale rechter moet bij die beoordeling immers alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst, op het moment waarop de overeenkomst is gesloten, in aanmerking nemen, rekening houdend met de aard van de diensten (zie in die zin arrest Aziz, C‑415/11, EU:C:2013:164, punt 71, en beschikking Sebestyén, C‑342/13, EU:C:2014:1857, punt 29). |
34 |
Derhalve staat het ten aanzien van overeenkomsten voor juridische dienstverlening als die in het hoofdgeding, aan de verwijzende rechter om met de bijzondere aard van die dienstverlening rekening te houden bij zijn overeenkomstig artikel 5, eerste zin, van richtlijn 93/13 uitgevoerde beoordeling van de duidelijkheid en begrijpelijkheid van de contractuele bedingen, en om in geval van twijfel daar op grond van de tweede zin van dat artikel de voor de consument gunstigste interpretatie aan te geven. |
35 |
Gelet op het voorgaande moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat richtlijn 93/13 aldus moet worden uitgelegd dat zij ook ziet op standaardovereenkomsten voor juridische dienstverlening als die in het hoofdgeding, die worden gesloten tussen een advocaat en een niet in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf handelende natuurlijke persoon. |
Kosten
36 |
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. |
Het Hof (Negende kamer) verklaart voor recht: |
Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moet aldus worden uitgelegd dat zij ook ziet op standaardovereenkomsten voor juridische dienstverlening als die in het hoofdgeding, die worden gesloten tussen een advocaat en een niet in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf handelende natuurlijke persoon. |
ondertekeningen |
( *1 ) Procestaal: Litouws.