ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)
26 februari 2015 ( *1 )
„Prejudiciële verwijzing — Verordening (EG) nr. 785/2004 — Luchtvervoerders en exploitanten van luchtvaartuigen — Verzekeringen — Eisen — Begrippen ‚passagier’ en ‚bemanningslid’ — Helikopter — Vervoer van een deskundige in het veroorzaken van lawines met explosieven — Schade geleden tijdens een vlucht bij de uitvoering van arbeid — Schadevergoeding”
In zaak C‑6/14,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) bij beslissing van 19 december 2013, ingekomen bij het Hof op 9 januari 2014, in de procedure
Wucher Helicopter GmbH,
Euro-Aviation Versicherungs AG
tegen
Fridolin Santer,
wijst
HET HOF (Eerste kamer),
samengesteld als volgt: A. Tizzano, kamerpresident, S. Rodin (rapporteur), A. Borg Barthet, E. Levits en F. Biltgen, rechters,
advocaat-generaal: Y. Bot,
griffier: K. Malacek, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 20 november 2014,
gelet op de opmerkingen van:
— |
Wucher Helicopter GmbH en Euro-Aviation Versicherungs AG, vertegenwoordigd door J. J. Janezic, Rechtsanwalt, |
— |
F. Santer, vertegenwoordigd door Ch. Schlechl en M. Peter, Rechtsanwälte, |
— |
de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door C. Colelli, avvocato dello Stato, |
— |
de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde, |
— |
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door W. Mölls, G. Braun en F. Wilman als gemachtigden, |
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1 |
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3, onder g), van verordening (EG) nr. 785/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende de verzekeringseisen voor luchtvervoerders en exploitanten van luchtvaartuigen (PB L 138, blz. 1), en van artikel 17, lid 1, van het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer, gesloten te Montreal op 28 mei 1999, ondertekend door de Europese Gemeenschap op 9 december 1999 op de grondslag van artikel 300, lid 2, EG, en namens laatstgenoemde goedgekeurd bij besluit 2001/539/EG van de Raad van 5 april 2001 (PB L 194, blz. 38; hierna: „Verdrag van Montreal”). |
2 |
Dit verzoek is ingediend in het kader van een beroep tot „Revision” dat door Wucher Helicopter GmbH (hierna: „Wucher”), een Oostenrijkse luchtvervoerder, en Euro-Aviation Versicherungs AG (hierna: „Euro-Aviation”), een Duitse verzekeringsmaatschappij, tegen F. Santer is ingesteld betreffende de schadeloosstelling van Santer voor een bij een luchtvaartongeval veroorzaakt letsel. |
Toepasselijke bepalingen
Internationaal recht
3 |
Artikel 3, leden 1, 2 en 5, van het Verdrag van Montreal luidt als volgt: „1. Bij het vervoer van passagiers dient een individueel of collectief vervoersdocument te worden afgegeven, bevattende:
2. De afgifte van het in het eerste lid bedoelde vervoersdocument kan worden vervangen door het gebruik van ieder ander middel waardoor de in dat lid vermelde gegevens worden vastgelegd. Indien een dergelijk ander middel wordt gebruikt, biedt de vervoerder aan, de passagier een schriftelijke verklaring te verstrekken van de aldus vastgelegde gegevens. [...] 5. Niet-inachtneming van het bepaalde in de voorgaande leden doet niet af aan het bestaan of de geldigheid van de vervoersovereenkomst, die desondanks onderworpen zal zijn aan de regels van dit verdrag, met inbegrip van die betreffende de beperking van de aansprakelijkheid.” |
4 |
Artikel 17, lid 1, van voormeld verdrag bepaalt het volgende: „De vervoerder is aansprakelijk voor schade die wordt geleden in geval van dood of lichamelijk letsel van een passagier, op grond van het enkele feit dat het ongeval dat de dood of het letsel heeft veroorzaakt, plaats heeft gehad aan boord van het luchtvaartuig of tijdens enige handeling verband houdende met het aan boord gaan of het verlaten van het luchtvaartuig.” |
Unierecht
5 |
Verordening (EG) nr. 2027/97 van de Raad van 9 oktober 1997 betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders met betrekking tot het luchtvervoer van passagiers en hun bagage (PB L 285, blz. 1) is gewijzigd bij verordening (EG) nr. 889/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 13 mei 2002 (PB L 140, blz. 2; hierna: „verordening nr. 2027/97”). |
6 |
Overweging 8 van verordening nr. 889/2002 luidt als volgt: „Binnen de interne luchtvaartmarkt wordt niet langer onderscheid gemaakt tussen nationaal en internationaal vervoer en daarom dienen zowel voor het internationale als het nationale vervoer binnen de Gemeenschap dezelfde mate en aard van aansprakelijkheid te gelden.” |
7 |
Artikel 1 van verordening nr. 2027/97 luidt als volgt: „Deze verordening geeft uitvoering aan de bepalingen van het Verdrag van Montreal over het luchtvervoer van passagiers en hun bagage en bevat een aantal aanvullende bepalingen. Tevens breidt zij de toepassing van de bepalingen in kwestie uit tot het luchtvervoer binnen de grenzen van één en dezelfde lidstaat.” |
8 |
Artikel 2, lid 2, van deze verordening bepaalt het volgende: „Aan in deze verordening voorkomende begrippen die niet in lid 1 zijn omschreven, wordt dezelfde betekenis gehecht als daaraan in het Verdrag van Montreal wordt gegeven.” |
9 |
Artikel 3, lid 1, van voormelde verordening luidt als volgt: „De aansprakelijkheid van een luchtvervoerder van de Gemeenschap met betrekking tot de passagiers en hun bagage is onderworpen aan alle bepalingen van het Verdrag van Montreal die op die aansprakelijkheid betrekking hebben.” |
10 |
Artikel 3, aanhef, onder g), van verordening nr. 785/2004 luidt als volgt: „Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: [...]
[...]” |
11 |
Punt 1.c. van bijlage IV bij verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van richtlijn 91/670/EEG, verordening (EG) nr. 1592/2002 en richtlijn 2004/36/EG (PB L 79, blz. 1), luidt als volgt: „Vóór iedere vlucht moeten de taken en verantwoordelijkheden van ieder bemanningslid worden bepaald. De gezagvoerder moet verantwoordelijk zijn voor veilig gebruik van het luchtvaartuig en voor de veiligheid van alle bemanningsleden, passagiers en vracht aan boord.” |
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
12 |
Op 9 februari 2009 raakte Santer als inzittende van een helikopter die eigendom was van Wucher en waarvoor laatstgenoemde een verplichte wettelijke aansprakelijkheidsverzekering bij Euro-Aviation had afgesloten, zwaar gewond tijdens een binnenlandse vlucht boven het gletsjergebied van Sölden (Oostenrijk). |
13 |
Santer, een werknemer van Ötztaler Gletscherbahn-GmbH&Co. KG (hierna: „Ötztaler”), is als lid van de lawinecommissie verantwoordelijk voor de veiligheid in het gebied van de door zijn werkgever geëxploiteerde gletsjers en skipistes. De taak van Santer bestaat er met name in te beoordelen waar met explosieven lawines moeten worden veroorzaakt. De explosieven worden tot ontploffing gebracht vanuit een helikopter. |
14 |
Wucher heeft van Ötztaler op de dag van het ongeval een verzoek gekregen om „een vlucht met het oog op het met explosieven veroorzaken van lawines” uit te voeren. Tijdens deze vlucht werd de door Wucher tewerkgestelde piloot vergezeld door Santer en twee andere werknemers van Ötztaler. Santer heeft de piloot naar de plek geleid waar de explosieven moesten worden afgeworpen. Bij deze opdracht moest Santer op bevel van de piloot de deur openen en openhouden om de springstoffenspecialist in staat te stellen de explosieven af te werpen. In de loop van deze procedure heeft een windstoot de enigszins op een kier staande deur gegrepen, zodat deze opensprong. Aangezien Santer niet in staat was het deurhandvat tijdig los te laten, heeft hij een ernstig letsel aan het ellebooggewricht opgelopen. |
15 |
Santer heeft bij de Oostenrijkse rechtbank van eerste aanleg tegen Wucher en Euro-Aviation een schadevordering ingesteld. Deze rechterlijke instantie heeft beslist dat de schadevordering in beginsel gegrond was en dat geoordeeld diende te worden dat Santer als passagier aan de vlucht deelnam. Op basis van de overweging dat de beperking van de aansprakelijkheid van de werkgever niet van toepassing kon worden geacht, heeft deze rechterlijke instantie geoordeeld dat Wucher en Euro-Aviation naar Oostenrijks recht aansprakelijk dienden te worden geacht. |
16 |
De appelrechter heeft het vonnis in eerste aanleg bevestigd, maar geoordeeld dat Santer niet meereisde als „passagier” in de zin van het Verdrag van Montreal, omdat het niet ging om vervoer van de ene plek naar de andere, maar het voornaamste doel van de betrokken vlucht was bij te dragen tot het veroorzaken van lawines door middel van explosieven. Volgens deze rechter stond verordening nr. 2027/97 niet in de weg aan de toepassing van de Oostenrijkse luchtvaartwet, aangezien het Verdrag van Montreal, waarnaar deze verordening verwijst, van toepassing is op passagiers en hun bagage. |
17 |
De appelrechter heeft besloten dat Wucher voor de aan Santer toegebrachte schade aansprakelijk was wegens de aan haar toerekenbare fout van de piloot alsook wegens eigen fouten van Wucher als organisatie, en dat Santer op basis van de overeenkomst tussen zijn werkgever en Wucher een eigen contractueel recht op schadevergoeding had. Volgens deze rechter rust naar Oostenrijks recht een verhoogde civiele aansprakelijkheid op Wucher en is de beperking van de aansprakelijkheid bijgevolg niet van toepassing. |
18 |
Verzoeksters in het hoofdgeding hebben tegen deze beslissing bij het Oberste Gerichtshof beroep tot „Revision” ingesteld, omdat zij van mening waren dat de appelrechter verordening nr. 2027/97 onjuist had uitgelegd en de beperking van de aansprakelijkheid van de werkgever ten onrechte buiten toepassing had verklaard, aangezien Santer volgens hen geen passagier maar bemanningslid was, wat de toepassing van het Oostenrijkse algemene socialeverzekeringsrecht uitsluit. |
19 |
Het Oberste Gerichtshof is van oordeel dat de vraag of Santer als „passagier” dient te worden beschouwd, bepalend is voor de toepassing van de aansprakelijkheidsregeling van het Verdrag van Montreal. Deze rechterlijke instantie merkt op dat een definitie van dit begrip in het Verdrag van Montreal en in de rechtspraak van het Hof ontbreekt. Tevens brengt zij in herinnering dat een vlucht die met een specifiek doel wordt uitgevoerd, door verschillende rechterlijke instanties niet als commercieel vervoer, maar als „arbeid in de lucht” wordt beschouwd. Evenwel uit de verwijzende rechter twijfel over de mogelijkheid om Santer aan te merken als „passagier” dan wel hetzij als „bemanningslid” hetzij als „derde”. Hij is van oordeel dat een minimumverzekeringsniveau dient te worden gewaarborgd om de rechten van de consumenten te beschermen en dat een uniforme uitlegging van het begrip „passagier” in het Unierecht en in het Verdrag van Montreal wenselijk is. |
20 |
Daarom heeft het Oberste Gerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
|
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste vraag
21 |
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, onder g), van verordening nr. 785/2004 aldus moet worden uitgelegd dat de inzittende van een helikopter die gehouden wordt door een luchtvervoerder van de Gemeenschap, wanneer hij op grond van een overeenkomst tussen zijn werkgever en deze luchtvervoerder wordt vervoerd om een specifieke taak als in het hoofdgeding te verrichten, een „passagier” is dan wel deel uitmaakt van het „vlucht- en cabinepersoneel dat [dienst heeft] tijdens de vlucht” in de zin van deze bepaling. |
22 |
Ter beantwoording van deze vraag zij eraan herinnerd dat het begrip „passagier” in de zin van artikel 3, onder g), van verordening nr. 785/2004 alle personen omvat die met toestemming van de luchtvervoerder of de exploitant van luchtvaartuigen aan een vlucht deelnemen, met uitsluiting van het vlucht- en cabinepersoneel dat dienst heeft tijdens de vlucht. |
23 |
Daaruit volgt dat de rangschikking van een persoon onder de categorie „vlucht- of cabinepersoneel” een uitzondering vormt op de regel dat deze persoon tot de categorie „passagiers” behoort. |
24 |
Van meet af aan zij erop gewezen dat het vaste rechtspraak is dat uitzonderingen strikt dienen te worden uitgelegd om te voorkomen dat algemene regelingen worden uitgehold (zie arrest Commissie/Verenigd Koninkrijk, C‑346/08, EU:C:2010:213, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
25 |
Bijgevolg dient te worden onderzocht of verweerder in het hoofdgeding niet behoort tot de categorieën „vluchtpersoneel” of „cabinepersoneel”. |
26 |
In het hoofdgeding heeft Santer, zoals blijkt uit de door de verwijzende rechter beschreven feiten, als werknemer van een vennootschap die skipistes exploiteert, aan de vlucht deelgenomen als „met de omgeving vertrouwde gids” en had hij tot taak tijdens de vlucht op bevel van de piloot de helikopterdeur te openen en vervolgens op een bepaalde wijze en voor een bepaalde duur open te houden. |
27 |
Daaruit volgt dat Santer geen taken heeft uitgevoerd in verband met het besturen van het luchtvaartuig en bijgevolg behoort hij niet tot de categorie „vluchtpersoneel”. |
28 |
Anders dan Wucher betoogt, volstaat bovendien het feit dat Santer tot taak had op bevel van de piloot de deur te openen, niet om Santer aan te merken als „cabinepersoneel”. De piloot is immers in zijn hoedanigheid van gezagvoerder altijd bevoegd aanwijzingen te geven aan alle personen die zich aan boord van een luchtvaartuig bevinden, met inbegrip van de passagiers. |
29 |
Daaruit volgt dat Santer evenmin behoort tot de categorie „cabinepersoneel”. |
30 |
Bijgevolg dient te worden vastgesteld dat een persoon als Santer moet worden beschouwd als een „passagier” in de zin van verordening nr. 785/2004. |
31 |
Gelet op de voorgaande overwegingen moet artikel 3, onder g), van verordening nr. 785/2004 aldus worden uitgelegd dat de inzittende van een helikopter die gehouden wordt door een luchtvervoerder van de Gemeenschap, wanneer hij op grond van een overeenkomst tussen zijn werkgever en deze luchtvervoerder wordt vervoerd om een specifieke taak als in het hoofdgeding te verrichten, een „passagier” is in de zin van deze bepaling. |
Tweede en derde vraag
32 |
Met zijn tweede en zijn derde vraag, die gezamenlijk dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 17 van het Verdrag van Montreal aldus moet worden uitgelegd dat een persoon die onder het begrip „passagier” in de zin van artikel 3, onder g), van verordening nr. 785/2004 valt, ook onder het begrip „passagier” in de zin van voormeld artikel 17 valt. |
33 |
Dienaangaande staat vast dat het Verdrag van Montreal een integrerend bestanddeel van de rechtsorde van de Unie vormt en dat het Hof bevoegd is om een prejudiciële beslissing te geven over de uitlegging ervan (zie arresten IATA en ELFAA, C‑344/04, EU:C:2006:10, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak, punt 40, en Walz, C‑63/09, EU:C:2010:251, punt 20 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
34 |
Voormeld verdrag is op vluchten die binnen een enkele lidstaat worden uitgevoerd, van toepassing geworden krachtens verordening nr. 2027/97, die ertoe strekt bij zowel het internationale als het nationale vervoer binnen de Europese Unie dezelfde mate en aard van aansprakelijkheid te waarborgen ten aanzien van luchtvervoerders en luchtvervoerders van de Gemeenschap. |
35 |
Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat Wucher valt onder het begrip „luchtvervoerder van de Gemeenschap”, op wie verordening nr. 2027/97 van toepassing is, aangezien Wucher een luchtvervoeronderneming is die houder is van een exploitatievergunning die door de Republiek Oostenrijk is afgegeven overeenkomstig de bepalingen van verordening (EEG) nr. 2407/92 van de Raad van 23 juli 1992 betreffende de verlening van exploitatievergunningen aan luchtvaartmaatschappijen (PB L 240, blz. 1). |
36 |
Nagegaan dient dus te worden of in het hoofdgeding aan de andere voorwaarden voor de toepassing van het Verdrag van Montreal is voldaan. Dienaangaande dient te worden vastgesteld of Santer onder het begrip „passagier” in de zin van dit verdrag valt, hetgeen inhoudt dat wordt nagegaan of het doel van de betrokken vlucht het „vervoer van passagiers” in de zin van voormeld verdrag was. |
37 |
Daartoe is het van belang vast te stellen dat volgens artikel 3, leden 1 en 2, van het Verdrag van Montreal de status van „passagier” in de zin van dit verdrag inderdaad afhangt van de afgifte van een individueel of collectief vervoersdocument, waarvan de inhoud wordt omschreven in lid 1 of, bij wijze van alternatief, van een ander soort document met een dergelijke inhoud. |
38 |
Evenwel volgt tevens uit artikel 3, lid 5, van voormeld verdrag dat niet-naleving van de bepalingen die aan dit lid 5 voorafgaan, niet afdoet aan het bestaan of de geldigheid van de vervoersovereenkomst, die desondanks onderworpen zal zijn aan de regels van dit verdrag, met inbegrip van die betreffende de beperking van de aansprakelijkheid. |
39 |
Indien er een vervoersovereenkomst is en aan alle andere voorwaarden voor de toepassing van voormeld verdrag is voldaan, is dit verdrag derhalve van toepassing, ongeacht de vorm van de vervoersovereenkomst. |
40 |
Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat Santer, een werknemer van Ötztaler, die als lid van de lawinecommissie verantwoordelijk is voor de veiligheid in het gebied van de gletsjers en skipistes, zijn taak om met explosieven lawines te veroorzaken heeft uitgevoerd als deel van zijn dagelijkse arbeid. Bovendien is het juist op contractuele basis dat Wucher Santer en de andere werknemers van Ötztaler heeft overgebracht van de plaats van vertrek van de helikopter naar de plaatsen waar lawines dienden te worden veroorzaakt, en hen daarna naar deze plaats van vertrek heeft teruggebracht. |
41 |
Daaruit volgt dat het doel van de betrokken vlucht bestond in het vervoer van werknemers van Ötztaler naar de plaatsen waar zij hun dagelijkse arbeid dienden te verrichten. |
42 |
Uit een en ander vloeit voort dat artikel 17 van het Verdrag van Montreal aldus moet worden uitgelegd dat een persoon die onder het begrip „passagier” in de zin van artikel 3, onder g), van verordening nr. 785/2004 valt, ook onder het begrip „passagier” in de zin van artikel 17 van dit verdrag valt, wanneer deze persoon is vervoerd op basis van een „vervoersovereenkomst” in de zin van artikel 3 van voormeld verdrag. |
Kosten
43 |
Ten aanzien van partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. |
Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht: |
|
|
ondertekeningen |
( *1 ) Procestaal: Duits.