BESCHIKKING VAN HET HOF (Zesde kamer)

17 juli 2014 (*)

„Hogere voorziening – Niet-contractuele aansprakelijkheid – Verordening (EG) nr. 1468/2006 – Heffing in sector melk en zuivelproducten – Kennelijke niet-ontvankelijkheid”

In zaak C‑643/13 P,

betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 26 november 2013,

Melkveebedrijf Overenk BV, gevestigd te Sint Anthonis (Nederland),

Maatschap Veehouderij Kwakernaak, gevestigd te Oosterwolde (Nederland),

Mulders Agro vof, gevestigd te Heerle (Nederland),

Melkveebedrijf Engelen vof, gevestigd te Grashoek (Nederland),

Melkveebedrijf De Peel, gevestigd te Heusden (Nederland),

Mathijs Moonen, wonende te Nederweert (Nederland),

vertegenwoordigd door P. E. Mazel en A. van Beelen, advocaten,

rekwiranten,

andere partij in de procedure:

Europese Commissie, vertegenwoordigd door H. Kranenborg en Z. Malůšková als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster in eerste aanleg,

geeft

HET HOF (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: A. Borg Barthet, kamerpresident, E. Levits en F. Biltgen (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: A. Calot Escobar,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om overeenkomstig artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof bij met redenen omklede beschikking uitspraak te doen,

de navolgende

Beschikking

1        Met hun hogere voorziening verzoeken Melkveebedrijf Overenk BV, Maatschap Veehouderij Kwakernaak, Mulders Agro vof, Melkveebedrijf Engelen vof, Melkveebedrijf De Peel en Mathijs Moonen om vernietiging van de beschikking van het Gerecht van de Europese Unie in de zaak Melkveebedrijf Overenk e.a./Commissie (T‑540/11, EU:T:2013:492; hierna: „bestreden beschikking”), waarbij het Gerecht heeft afgewezen hun vordering tot vergoeding van de schade die zij stellen te hebben geleden door verordening (EG) nr. 1468/2006 van de Commissie van 4 oktober 2006 tot wijziging van verordening (EG) nr. 595/2004 houdende vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1788/2003 van de Raad tot vaststelling van een heffing in de sector melk en zuivelproducten (PB L 274, blz. 6; hierna: „litigieuze verordening”).

 Aan het geding ten grondslag liggende feiten

2        Rekwiranten zijn melkproducenten die behoren tot de groep van de vetmelkers, dit zijn producenten die beschikken over een melkquotum met een referentievetgehalte dat hoger is dan 4,5 %.

3        Vóór de inwerkingtreding van de litigieuze verordening voorzag verordening (EG) nr. 595/2004 van de Commissie van 30 maart 2004 houdende vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1788/2003 van de Raad tot vaststelling van een heffing in de sector melk en zuivelproducten (PB L 94, blz. 22) in een systeem van negatieve vetcorrectie. In het kader van dat systeem werd, wanneer een producent melk leverde met een vetgehalte dat lager was dan zijn individuele referentiegehalte, de geleverde hoeveelheid melk aangepast overeenkomstig in artikel 10, lid 1, van verordening nr. 595/2004 vastgestelde coëfficiënten. De eventuele heffing op de door een producent geleverde overschotten werd dan berekend op basis van de overeenkomstig die coëfficiënten aangepaste hoeveelheden.

4        Bij de litigieuze verordening is een vierde alinea ingevoegd in voormeld artikel 10, lid 1, die in wezen bepaalt dat wanneer de aangepaste hoeveelheid door een vetmelker geleverde melk minder dan 75 % van de daadwerkelijk geleverde hoeveelheid melk bedraagt, de afrekening van de te betalen heffing op basis van 75 % van de daadwerkelijk geleverde hoeveelheid wordt vastgesteld. Bijgevolg werd de aanpassing van de vetmelkers die in het vorige systeem een aanzienlijke aanpassing genoten, kleiner, hetgeen resulteerde in een hogere heffing.

5        Op aandringen van de vetmelkers heeft de Nederlandse regering ter compensatie aangeboden om de helft van de door die melkveehouders te betalen verhoging van de heffing over het heffingsjaar 2007/2008 voor haar rekening te nemen.

 Procesverloop voor het Gerecht en bestreden beschikking

6        Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 4 oktober 2011, hebben rekwiranten een beroep ingesteld strekkende tot, primair, veroordeling van de Europese Commissie tot betaling van een vergoeding voor de schade die zij zouden hebben geleden door het gestelde onrechtmatige karakter van de litigieuze verordening, en, subsidiair, veroordeling van de Commissie tot betaling van een vergoeding voor de abnormale en bijzondere schade die zij zouden hebben geleden door die verordening.

7        Bij de bestreden beschikking heeft het Gerecht het hierboven genoemde beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

8        Het Gerecht memoreerde in punt 12 van de bestreden beschikking de vaste rechtspraak van het Hof volgens welke aansprakelijkheid voor rechtmatig handelen vereist dat is voldaan aan drie cumulatieve voorwaarden, te weten het reële karakter van de schade, het bestaan van een oorzakelijk verband tussen deze schade en de betrokken handeling en het abnormale en bijzondere karakter van deze schade, en voegde daar vervolgens aan toe dat het instellen van een beroep om een dergelijke aansprakelijkheid te doen vaststellen in elk geval onderworpen is aan de ontvankelijkheidsvoorwaarden van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.

9        Dienaangaande heeft het Gerecht om te beginnen in punt 13 van de bestreden beschikking erop gewezen dat het verzoekschrift ingevolge artikel 21, eerste alinea, van het Statuut van het Hof, dat volgens artikel 53, eerste alinea, van dit Statuut van toepassing is op de procedure voor het Gerecht, en artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht het onderwerp van het geschil en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen moet bevatten. Die gegevens dienen voldoende duidelijk en nauwkeurig te zijn opdat de verwerende partij haar verweer kan voorbereiden en het Gerecht uitspraak kan doen op het beroep, zo nodig zonder extra informatie. Om de rechtszekerheid en een goede rechtsbedeling te waarborgen, wordt voor de ontvankelijkheid van een beroep voorts verlangd dat de wezenlijke elementen, feitelijk en rechtens, waarop het beroep is gebaseerd, op zijn minst summier, maar coherent en begrijpelijk zijn weergegeven in de tekst van het verzoekschrift zelf. In punt 14 van de bestreden beschikking heeft het Gerecht gepreciseerd dat de voorwaarde van artikel 44, lid 1, sub c, van zijn Reglement voor de procesvoering een middel van openbare orde is, dat het ambtshalve in het geding kan brengen.

10      Vervolgens heeft het Gerecht in de punten 15 en 16 van de bestreden beschikking eraan herinnerd dat een beroep tot vergoeding van de beweerdelijk door een instelling van de Europese Unie veroorzaakte schade, om aan voormelde vereisten te voldoen, de gegevens moet bevatten die het mogelijk maken te bepalen welke gedraging de verzoekende partij aan de instelling verwijt, waarom zij meent dat er tussen die gedraging en de schade die zij zou hebben geleden, een oorzakelijk verband bestaat, en welke aard en omvang die schade heeft. Zelfs indien er sprake is van een onrechtmatige handelwijze van een instelling, is de Unie slechts aansprakelijk indien de verzoekende partij erin is geslaagd aan te tonen dat zij werkelijk schade heeft geleden.

11      Bovendien heeft het Gerecht onder verwijzing naar punt 62 van het arrest Hectors/Parlement (C‑150/03 P, EU:C:2004:555) in punt 17 van de bestreden beschikking verklaard dat wat de omvang van de beweerde materiële schade betreft, een beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard wanneer de verzoekende partij niet heeft aangetoond, en zelfs niet aangevoerd, dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat de beweerdelijk geleden schade niet in het verzoekschrift is berekend.

12      Ten slotte heeft het Gerecht in punt 18 van de bestreden beschikking in herinnering gebracht dat volgens zijn vaste rechtspraak het verzoekschrift weliswaar op specifieke punten kan worden onderbouwd en aangevuld met verwijzingen naar bepaalde passages in bijgevoegde stukken, maar dat een algemene verwijzing naar andere schrifturen, ook al zijn die bij het verzoekschrift gevoegd, geen alternatief kan zijn voor de vermelding van de essentiële bestanddelen van het juridische betoog, die in het verzoekschrift moeten staan. Daaraan heeft het Gerecht toegevoegd dat het niet zijn taak is om in de bijlagen de middelen en argumenten te zoeken en te ontdekken die het als grondslag voor het beroep zou kunnen beschouwen, daar de bijlagen slechts als bewijsmiddel dienen. Hieruit heeft het Gerecht afgeleid dat het verzoekschrift duidelijk moet aangeven op welk middel het beroep precies is gebaseerd, zodat een louter abstracte vermelding ervan niet voldoet aan de vereisten van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.

13      In casu heeft het Gerecht in de eerste plaats in punt 19 van de bestreden beschikking vastgesteld dat rekwiranten weliswaar argumenten aandroegen betreffende de aard van de gestelde schade, maar niet de omvang van de schade aangaven. In de tekst van het verzoekschrift hebben rekwiranten immers aangevoerd dat die schade het gevolg was van het feit dat zij aanzienlijk hogere bedragen aan overschotheffing op melk hadden moeten afdragen dan vóór de inwerkingtreding van verordening nr. 1468/2006 het geval was, en van het feit dat hun quota niet waren verruimd, maar zij hebben de gestelde schade niet cijfermatig beoordeeld en zich ertoe beperkt herhaaldelijk te verwijzen naar de tabellen die als bijlage bij het verzoekschrift zijn gevoegd. In dat verband heeft het Gerecht in punt 21 van de bestreden beschikking opgemerkt dat rekwiranten hebben aangetoond noch aangevoerd dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die konden rechtvaardigen dat de schade niet cijfermatig was geraamd.

14      In de tweede plaats heeft het Gerecht in punt 22 van de bestreden beschikking geoordeeld dat het verzoekschrift het niet mogelijk maakte na te gaan of er een oorzakelijk verband bestond tussen de aan de Commissie verweten – rechtmatige of onrechtmatige – gedraging en de door rekwiranten aangevoerde schade.

15      Op grond daarvan kwam het Gerecht in punt 23 van de bestreden beschikking tot de slotsom dat het verzoekschrift niet voldeed aan de minimumeisen van artikel 44, lid 1, sub c, van zijn Reglement voor de procesvoering.

 Conclusies van partijen voor het Hof

16      Rekwiranten verzoeken het Hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht.

17      De Commissie verzoekt het Hof de hogere voorziening af te wijzen en rekwiranten te verwijzen in de kosten.

 Hogere voorziening

18      Volgens artikel 181 van zijn Reglement voor de procesvoering kan het Hof, wanneer de principale of de incidentele hogere voorziening geheel of gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, in elke stand van het geding op voorstel van de rechter-rapporteur, de advocaat-generaal gehoord, beslissen om deze hogere voorziening geheel of gedeeltelijk bij met redenen omklede beschikking af te wijzen. Deze bepaling dient in de onderhavige hogere voorziening te worden toegepast.

 Eerste middel

 Argumenten van partijen

19      Met hun eerste middel verwijten rekwiranten het Gerecht dat het in punt 23 van de bestreden beschikking heeft geoordeeld dat hun verzoekschrift niet voldeed aan de vereisten van artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, en dat het in punt 24 van de beschikking op die grond hun beroep kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard.

20      Dienaangaande betogen rekwiranten in de eerste plaats dat zij, anders dan het Gerecht heeft geoordeeld in punt 19 van de bestreden beschikking, in hun verzoekschrift duidelijke gegevens hebben verschaft die het mogelijk maakten de aard en de omvang te bepalen van de schade waarvan zij vergoeding vorderden. Daarbij verwijzen zij naar de bedragen die voor elk van hen worden gevorderd op basis van de bijlagen A 13 tot en met A 18 bij hun inleidend verzoekschrift voor het Gerecht, en merken zij op dat deze bedragen zijn gebaseerd op deskundigenonderzoek. Rekwiranten betwisten punt 20 van de bestreden beschikking, waarin het Gerecht heeft geoordeeld dat die bijlagen geen cijfermatige raming bevatten van de schade die elk van hen zou hebben geleden. Uit de bijlagen is immers op te maken welke schade door elke rekwirant is geleden. Uit bijlage A16 bij hun inleidend verzoekschrift voor het Gerecht blijkt met name dat door Melkveebedrijf Engelen vof voor de periode 2012‑2015 een bedrag van 2 164 255 EUR aan superheffing is verschuldigd als direct gevolg van de gewijzigde vetcorrectie. De schade als gevolg van gemiste melkpremies bedraagt 535 370 EUR.

21      Bovendien zijn rekwiranten van mening dat de bijlagen alle nadere gegevens bevatten aan de hand waarvan kan worden aangetoond dat de gestelde schade ophanden en voorzienbaar is. Voorts betogen zij dat het ontbreken van concrete bedragen in het verzoekschrift het recht van verweer van de Commissie niet heeft geschonden.

22      Rekwiranten betogen in de tweede plaats dat het Gerecht in punt 22 van de bestreden beschikking ten onrechte heeft geoordeeld dat het oorzakelijk verband tussen de aan de Commissie verweten gedraging en de gestelde schade niet viel op te maken uit hun verzoekschrift. Dat verband volgt uit het feit dat de schade is geleden als gevolg van de vaststelling door de Commissie van de litigieuze verordening, waarbij de vetcorrectie werd beperkt en als direct gevolg waarvan door rekwiranten substantieel hogere bedragen aan superheffing verschuldigd werden en nog zullen worden tot aan de afschaffing van de melkquota in 2015.

23      De Commissie stelt dat het eerste middel ongegrond moet worden verklaard, aangezien het Gerecht op goede gronden heeft geoordeeld dat het verzoekschrift niet voldeed aan de minimumeisen van artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.

24      De Commissie wijst erop dat de door rekwiranten beweerdelijk geleden schade slechts op zeer algemene wijze wordt beschreven, zonder dat er nadere cijfergegevens worden gegeven, en dat de door hen gevorderde bedragen slechts in de tekst van het verzoekschrift zijn opgenomen in de vorm van algemene verwijzingen naar de bijlagen. Voorts hebben rekwiranten in hun inleidend verzoekschrift voor het Gerecht aangetoond noch aangevoerd dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die het achterwege blijven van een cijfermatige raming kunnen rechtvaardigen. De Commissie leidt daaruit af dat, aangezien de drie vereisten voor het vestigen van de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie cumulatief zijn, het niet nader aangeven van de omvang van de beweerdelijk geleden schade al voldoende is om het beroep tot schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren.

 Beoordeling door het Hof

25      Om te beginnen zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak van het Hof voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie moet zijn voldaan aan drie cumulatieve voorwaarden, te weten de vaststelling dat de aan de instellingen verweten gedraging onrechtmatig is, het bestaan van reële en zekere schade en een rechtstreeks oorzakelijk verband tussen de gedraging van de betrokken instelling en de gestelde schade (zie in die zin arresten Oleifici Mediterranei/EEG, 26/81, EU:C:1982:318, punt 16, en Bergaderm en Goupil/Commissie, C‑352/98 P, EU:C:2000:361, punten 41 en 42).

26      Wat de vaststelling van de schade betreft, heeft het Gerecht in punt 18 van de bestreden beschikking geoordeeld dat het niet zijn taak is om in de talrijke bijlagen bij het inleidend verzoekschrift van rekwiranten de elementen te zoeken en te ontdekken waarop hun argumenten kunnen worden gebaseerd, welke elementen in het verzoekschrift zelf moeten staan, aangezien de bijlagen slechts als bewijsmiddel dienen. Bijgevolg heeft het in punt 19 van de bestreden beschikking daaruit afgeleid dat rekwiranten niet rechtens genoegzaam de omvang van hun schade hadden aangegeven in hun inleidend verzoekschrift, omdat daarin geen cijfermatige raming was opgenomen.

27      Aan die vaststelling wordt niet afgedaan door het argument van rekwiranten waarmee zij enkel stellen dat zij in hun verzoekschrift duidelijke gegevens hebben verschaft die het mogelijk maken de aard en de omvang te bepalen van de gestelde schade, terwijl zij voor de cijfermatige raming van die schade verwijzen naar de bijlagen bij hun inleidend verzoekschrift. Dat argument moet dus kennelijk ongegrond worden verklaard.

28      Wat de argumenten van rekwiranten betreft die zijn gebaseerd op het feit dat het ontbreken van een cijfermatige raming van hun schade zijn rechtvaardiging zou vinden in het feit dat de schade toekomstig is en dat dit ontbreken het recht van verweer van de Commissie niet heeft geschonden, zij eraan herinnerd dat het Hof inderdaad heeft erkend dat in bepaalde gevallen, met name wanneer de gestelde schade moeilijk te berekenen is, het niet noodzakelijk is om in het verzoekschrift de precieze omvang van de schade aan te geven en het bedrag van de gevraagde vergoeding te berekenen (zie arrest Inalca en Cremonini/Commissie, C‑460/09 P, EU:C:2013:111, punt 104 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

29      Zoals het Gerecht opmerkt in punt 21 van de bestreden beschikking, hebben rekwiranten in hun bij het Gerecht ingediende verzoekschrift evenwel niet aangetoond en zelfs niet aangevoerd dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die het feit rechtvaardigden dat het hun onmogelijk was om daarin een cijfermatige raming van de gestelde schade op te nemen. Derhalve moeten die argumenten kennelijk ongegrond worden verklaard.

30      Hieruit volgt dat het Gerecht op goede gronden in punt 23 van de bestreden beschikking heeft geoordeeld dat het inleidend verzoekschrift niet voldeed aan de minimumeisen van artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.

31      In die omstandigheden moet worden vastgesteld dat het argument van rekwiranten betreffende het oorzakelijk verband tussen de aan de Commissie verweten gedraging en de gestelde schade de in het vorige punt van de onderhavige beschikking vermelde oordeel van het Gerecht niet kan beïnvloeden en dus als irrelevant moet worden afgewezen.

32      Bijgevolg moet het eerste middel in zijn geheel worden verworpen.

 Tweede middel

 Argumenten van partijen

33      Met hun tweede middel verwijten rekwiranten het Gerecht dat het het Unierecht heeft geschonden door hun beroep kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren hoewel de Commissie geen exceptie van niet-ontvankelijkheid had opgeworpen en zelfs had verzocht om opschorting van de beoordeling en vaststelling van de schade op grond van artikel 64, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.

34      Rekwiranten betogen dat zij redelijkerwijs erop mochten vertrouwen dat het Gerecht gevolg zou geven aan dat verzoek om opschorting, aangezien het in zaken betreffende schadevergoedingsvorderingen gebruikelijk is dat in een eerste stadium wordt beslist over de vraag of het gedrag van de instellingen tot aansprakelijkheid van de Unie kan leiden, en het onderzoek van de vragen betreffende het oorzakelijk verband en de aard en de omvang van de schade voor een later stadium wordt bewaard.

35      De Commissie meent dat dit middel niet-ontvankelijk moet worden verklaard, aangezien rekwiranten niet duidelijk aangeven welke rechtsgrondslagen zij inroepen om de bestreden beschikking aan te vechten. In elk geval is dit middel volgens de Commissie ongegrond.

 Beoordeling door het Hof

36      Zoals blijkt uit punt 30 van de onderhavige beschikking voldeed het inleidend verzoekschrift voor het Gerecht niet aan de vereisten van artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, zodat het Gerecht het beroep op goede gronden kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard.

37      In die omstandigheden was het op grond van artikel 64, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht gedane verzoek van de Commissie om opschorting van de beoordeling en vaststelling van de schade zonder voorwerp geraakt. Derhalve kan het Gerecht niet worden verweten dat het geen gevolg heeft gegeven aan dat verzoek.

38      Bovendien moet worden vastgesteld dat, zoals het Gerecht in punt 14 van de bestreden beschikking heeft geoordeeld, de voorwaarde van artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht een middel van openbare orde is, zodat het ambtshalve door het Gerecht in het geding moet worden gebracht. De omstandigheid dat de Commissie het niet nodig heeft geacht een exceptie van niet-ontvankelijkheid op te werpen is dan ook in casu niet relevant.

39      Bijgevolg moet het tweede middel kennelijk ongegrond worden verklaard.

 Derde middel

 Argumenten van partijen

40      Met hun derde middel, dat is gebaseerd op schending van artikel 111 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, verwijten rekwiranten het Gerecht dat het in de bestreden beschikking niet heeft aangegeven dat de advocaat-generaal was gehoord, hoewel die bepaling dat dwingend voorschrijft.

41      Volgens rekwiranten valt niet uit te sluiten dat de advocaat-generaal van oordeel zou zijn geweest dat hun vordering in het inleidend verzoekschrift voldoende deugdelijk was omschreven en dat zij terecht mochten vertrouwen op het verzoek van de Commissie om de discussie over de omvang van de schadevergoeding uit te stellen totdat het Gerecht uitspraak zou hebben gedaan over de aansprakelijkheid van de Commissie.

42      De Commissie is van mening dat dit middel ongegrond moet worden verklaard.

 Beoordeling door het Hof

43      De verplichting voor het Gerecht om de advocaat-generaal te horen alvorens overeenkomstig artikel 111 van zijn Reglement voor de procesvoering te beslissen bij met redenen omklede beschikking, moet worden gelezen tegen de achtergrond van de artikelen 2, lid 2, 18 en 19 van dat Reglement. Uit die bepalingen volgt enerzijds dat de aanwijzing van een rechter van het Gerecht als advocaat-generaal facultatief is wanneer het Gerecht in kamersamenstelling zit, en anderzijds dat de verwijzingen naar de advocaat-generaal in dat Reglement voor de procesvoering alleen van toepassing zijn als daadwerkelijk een rechter is aangewezen als advocaat-generaal (zie in die zin beschikkingen Srinivasan/Ombudsman, C‑580/08 P, EU:C:2009:402, punt 35, en Altner/Commissie, C‑289/12 P, EU:C:2013:153, punt 18).

44      In casu zat het Gerecht in kamersamenstelling en heeft het geen rechter aangewezen om de functie van advocaat-generaal uit te oefenen. Bijgevolg vond de in artikel 111 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht vastgestelde verplichting om de advocaat-generaal te horen geen toepassing.

45      In elk geval moet, zo het argument van rekwiranten aldus zou moeten worden opgevat dat daarmee wordt beoogd aan te vechten dat het Gerecht geen advocaat-generaal heeft aangewezen, worden opgemerkt dat die rechterlijke instantie bij de toepassing van artikel 111 van zijn Reglement voor de procesvoering over een beoordelingsmarge beschikt en dat het niet aan het Hof staat om in een hogere voorziening zijn beoordeling in de plaats van die van het Gerecht te stellen.

46      Bijgevolg moet het derde middel, gebaseerd op schending door het Gerecht van artikel 111 van zijn Reglement voor de procesvoering, kennelijk ongegrond worden verklaard.

47      Gelet op een en ander moet de hogere voorziening in haar geheel worden afgewezen.

 Kosten

48      Ingevolge artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, dat op grond van artikel 184, lid 1, van dat Reglement van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen, voor zover dit is gevorderd. Daar de Commissie heeft geconcludeerd tot verwijzing van rekwiranten in de kosten en deze in het ongelijk zijn gesteld, dienen zij in de kosten te worden verwezen.

Het Hof (Zesde kamer) beschikt:

1)      De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)      Melkveebedrijf Overenk BV, Maatschap Veehouderij Kwakernaak, Mulders Agro vof, Melkveebedrijf Engelen vof, Melkveebedrijf De Peel en Mathijs Moonen worden verwezen in de kosten.

ondertekeningen


* Procestaal: Nederlands.