ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)
13 december 2012 ( *1 )
„Beroep tot nietigverklaring — Institutioneel recht — Rooster van periodes van voltallige zittingen van het Europees Parlement voor 2012 en 2013 — Protocollen inzake vaststelling van zetels van instellingen en van bepaalde organen, organisaties en diensten van de Europese Unie”
In de gevoegde zaken C-237/11 en C-238/11,
betreffende twee beroepen tot nietigverklaring krachtens artikel 263 VWEU, ingesteld op 17 mei 2011,
Franse Republiek, vertegenwoordigd door E. Belliard, G. de Bergues en A. Adam als gemachtigden,
verzoekster,
ondersteund door:
Groothertogdom Luxemburg, vertegenwoordigd door C. Schiltz als gemachtigde,
interveniënt,
tegen
Europees Parlement, vertegenwoordigd door C. Pennera, N. Lorenz en E. Waldherr als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verweerder,
wijst
HET HOF (Derde kamer),
samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta, waarnemend voor de president van de Derde kamer, K. Lenaerts, G. Arestis, T. von Danwitz (rapporteur) en D. Šváby, rechters,
advocaat-generaal: P. Mengozzi,
griffier: R. Şereş, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 5 juni 2012,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 6 september 2012,
het navolgende
Arrest
1 |
Met haar verzoekschriften in de zaken C-237/11 en C-238/11 verzoekt de Franse Republiek om nietigverklaring van de besluiten van het Europees Parlement van 9 maart 2011 betreffende het rooster van de zittingsperiodes van het Parlement voor 2012 en voor 2013 (hierna: „bestreden besluiten”). |
Toepasselijke bepalingen
2 |
Op 12 december 1992 hebben de regeringen van de lidstaten op basis van artikel 216 EEG-Verdrag, artikel 77 EGKS-Verdrag en artikel 189 EGA-Verdrag in onderlinge overeenstemming het besluit inzake de vaststelling van de zetels van de instellingen en van bepaalde organisaties en diensten van de Europese Gemeenschappen vastgesteld (PB C 341, blz. 1; hierna: „besluit van Edinburgh”). |
3 |
Tijdens de intergouvernementele conferentie die heeft geleid tot de vaststelling van het Verdrag van Amsterdam is de tekst van het besluit van Edinburgh overgenomen als protocol nr. 12 bij het EU-Verdrag, het EG-Verdrag, het EGKS-Verdrag en het EGA-Verdrag. |
4 |
Thans bepalen protocol nr. 6 bij het VEU en het VWEU alsmede protocol nr. 3 bij het EGA-Verdrag, inzake de vaststelling van de zetels van de instellingen en van bepaalde organen, organisaties en diensten van de Europese Unie (hierna: „protocollen inzake de zetels van de instellingen”), in een enig artikel, sub a, in identieke bewoordingen als artikel 1, sub a, van het besluit van Edinburgh: „Het Europees Parlement heeft zijn zetel te Straatsburg voor de twaalf periodes van de maandelijkse voltallige zittingen met inbegrip van de begrotingszitting. De bijkomende voltallige zittingen worden gehouden te Brussel. De commissies van het Europees Parlement zetelen te Brussel. Het Secretariaat-generaal van het Europees Parlement en zijn diensten blijven in Luxemburg gevestigd.” |
Voorgeschiedenis van het geding
5 |
De Conferentie van voorzitters heeft op 3 maart 2011 twee voorstellen betreffende het rooster van de zittingsperiodes vastgesteld, een voor 2012 en een voor 2013. Voor oktober 2012 voorzag het voorstel in twee periodes van voltallige zittingen, de eerste van 1 tot en met 4 oktober en de tweede van 22 tot en met 25 oktober. Voor oktober 2013 voorzag het voorstel eveneens in twee periodes van voltallige zittingen, de eerste van 30 september tot en met 3 oktober en de tweede van 21 tot en met 24 oktober. |
6 |
Op 7 maart 2011 heeft A. Fox, lid van het Europees Parlement, twee amendementen op die voorstellen van de Conferentie van voorzitters ingediend. |
7 |
Het eerste amendement betreffende 2012 luidde: „Het rooster van de zittingsperiodes voor 2012 wordt gewijzigd als volgt:
|
8 |
Het tweede amendement betreffende 2013 luidde: „Het rooster van de zittingsperiodes voor 2013 wordt gewijzigd als volgt:
|
9 |
Het eerste amendement betreffende het rooster van de zittingsperiodes voor 2012 is aangenomen met 357 stemmen voor, 255 stemmen tegen en 41 onthoudingen. |
10 |
Onder deze omstandigheden bepaalt het aldus gewijzigde rooster van de zittingsperiodes voor 2012 dat de twee periodes van voltallige zittingen van oktober zullen plaatsvinden in dezelfde week van die maand, namelijk op 22 en 23 oktober en op 25 en 26 oktober. |
11 |
Het tweede amendement betreffende het rooster van de zittingsperiodes voor 2013 is aangenomen met 356 stemmen voor, 253 stemmen tegen en 35 onthoudingen. |
12 |
Onder deze omstandigheden bepaalt het aldus gewijzigde rooster van de zittingsperiodes voor 2013 dat de twee voltallige zittingen van oktober zullen plaatsvinden in dezelfde week van die maand, namelijk op 21 en 22 oktober en op 24 en 25 oktober. |
13 |
Daar de Franse Republiek van mening is dat de besluiten die na die amendementen tijdens de zitting van het Parlement van 9 maart 2011 zijn genomen, in strijd zijn met de protocollen inzake de zetels van de instellingen, heeft zij de onderhavige beroepen ingesteld. |
Procesverloop voor het Hof en conclusies van partijen
14 |
Bij beschikking van de president van het Hof van 21 september 2011 is het Groothertogdom Luxemburg in de zaken C-237/11 en C-238/11 toegelaten tot interventie aan de zijde van de Franse Republiek. |
15 |
Bij beschikking van de president van het Hof van 9 januari 2012 zijn de zaken C-237/11 en C-238/11 voor de mondelinge behandeling en voor het arrest gevoegd. |
16 |
De Franse regering verzoekt het Hof:
|
17 |
Het Parlement verzoekt het Hof:
|
18 |
Het Groothertogdom Luxemburg verzoekt het Hof:
|
Beroepen
Ontvankelijkheid
19 |
Het Parlement betwist de ontvankelijkheid van de beroepen, op grond dat de stemming over zijn zittingsrooster een handeling betreffende de interne organisatie is die niet „vatbaar is voor een beroep” in de zin van artikel 263 VWEU. |
20 |
Dienaangaande volstaat de vaststelling dat de vraag of de bestreden besluiten uitsluitend betrekking hebben op de interne organisatie van het Parlement dan wel tegenover derden rechtsgevolgen in het leven roepen, volgens vaste rechtspraak onlosmakelijk verbonden is met het onderzoek van de inhoud daarvan, en derhalve met het onderzoek ten gronde van de beroepen, zodat moet worden overgegaan tot het onderzoek ten gronde van die beroepen (arresten van 10 februari 1983, Luxemburg/Parlement, 230/81, Jurispr. blz. 255, punt 30; 22 september 1988, Frankrijk/Parlement, 358/85 en 51/86, Jurispr. blz. 4821, punt 15, en 28 november 1991, Luxemburg/Parlement, C-213/88 en C-39/89, Jurispr. blz. I-5643, punt 16). |
Ten gronde
Argumenten van de partijen
21 |
De Franse Republiek voert één middel tot nietigverklaring aan, ontleend aan de schending, bij de bestreden besluiten, van de protocollen inzake de zetels van de instellingen en derhalve van het arrest van 1 oktober 1997, Frankrijk/Parlement (C-345/95, Jurispr. blz. I-5215). Met die besluiten schrapt het Parlement één van de twaalf maandelijkse voltallige zittingen die elk jaar in Straatsburg (Frankrijk) moeten worden gehouden. |
22 |
In de eerste plaats is het Parlement gebonden aan zijn praktijk betreffende de duur van zijn zittingsperiodes, welke is vastgelegd in de protocollen inzake de zetels van de instellingen. Door te bepalen dat twee van de twaalf periodes van maandelijkse voltallige zittingen worden teruggebracht van vier tot twee dagen en plaatsvinden in dezelfde week van de maand oktober, ontneemt het Parlement die protocollen bovendien een deel van hun inhoud. |
23 |
In de tweede plaats verbreken de in de maand oktober vastgestelde zittingsperiodes de „regelmaat” waarmee de twaalf periodes van voltallige zittingen volgens punt 29 van het reeds aangehaalde arrest van 1 oktober 1997, Frankrijk/Parlement, moeten worden gehouden. |
24 |
In de derde plaats heeft het Hof in dat arrest geoordeeld dat periodes van bijkomende voltallige zittingen slechts dan op een andere plaats van werkzaamheden kunnen worden bepaald, indien het Parlement zijn twaalf periodes van gewone voltallige zittingen te Straatsburg houdt. |
25 |
Ten slotte kan het Parlement zich ter rechtvaardiging van de bestreden besluiten niet beroepen op argumenten ontleend aan de interne organisatie van zijn werkzaamheden. |
26 |
Het Parlement stelt in antwoord hierop om te beginnen dat de protocollen inzake de zetels van de instellingen niet de duur van een periode van een maandelijkse voltallige zitting bepalen. |
27 |
Integendeel, uit de punten 15 en 16 van het arrest van 10 juli 1986, Wybot (149/85, Jurispr. blz. 2391), blijkt dat de vaststelling van de duur van de zittingsperiodes tot de interne organisatiebevoegdheid van het Parlement behoort. Dit arrest betreft weliswaar de duur van de jaarlijkse zitting, doch er is geen reden om met betrekking tot de vaststelling van de duur van de periodes van maandelijkse voltallige zittingen tot een andere conclusie te komen. Bij gebreke van een uitdrukkelijke bepaling van de duur van een periode van een voltallige zitting, mag het Parlement op grond van artikel 232 VWEU dus vrijelijk de duur van de periodes van voltallige zittingen bepalen. |
28 |
Voorts is het Parlement van mening dat artikel 341 VWEU, volgens hetwelk „de zetel van de instellingen der Unie in onderlinge overeenstemming door de lidstaten wordt vastgesteld”, eng moet worden uitgelegd. |
29 |
In punt 32 van het reeds aangehaalde arrest van 1 oktober 1997, Frankrijk/Parlement, heeft het Hof derhalve erkend dat de lidstaten geen inbreuk hadden gemaakt op de interne organisatiebevoegdheid van het Parlement door hem bepaalde verplichtingen met betrekking tot de organisatie van zijn werkzaamheden op te leggen, daar deze inherent zijn aan de noodzaak de zetel van het Parlement vast te stellen met behoud van de pluraliteit van de plaatsen waar het Parlement zijn werkzaamheden verricht. |
30 |
De vaststelling van de duur van de periodes van maandelijkse voltallige zittingen is evenwel niet noodzakelijk om de zetel van de instelling te bepalen, zodat deze tot de uitsluitende bevoegdheid van het Parlement behoort. In deze omstandigheden staat het niet aan de regeringen van de lidstaten om in de protocollen inzake de zetels van de instellingen de duur van de periodes van voltallige zittingen te bepalen, zodat het Parlement vrij is om op grond van artikel 232 VWEU de duur daarvan te bepalen. |
31 |
Ten slotte stelt het Parlement dat de protocollen inzake de zetels van de instellingen aldus moeten worden gelezen dat een nuttige werking aan zijn interne organisatiebevoegdheid wordt gegeven. |
32 |
Dienaangaande beroept het Parlement zich ten eerste op het feit dat zijn vroegere praktijk met betrekking tot de duur van zijn periodes van voltallige zittingen hem niet kan binden voor de toekomst. Gelet op de fundamentele wijzigingen die sinds 1992 op het niveau van zijn bevoegdheden, samenstelling en werking hebben plaatsgevonden, kan niet worden verlangd dat het zijn praktijk van vóór de vaststelling van het besluit van Edinburgh handhaaft. In dit verband herinnert het Parlement eraan dat het aantal periodes van bijkomende voltallige zittingen die in Brussel worden gehouden, continu en aanmerkelijk is verminderd. Waar het aantal periodes van bijkomende jaarlijkse voltallige zittingen tussen 1999 en 2004 varieerde van zes tot acht, is het voor de jaren 2004 tot en met 2009 teruggebracht tot zes, in 2010 en 2011 tot vijf en in 2012 en 2013 tot vier. De vermindering van het aantal periodes weerspiegelt, evenals de bestreden besluiten, de wijzigingen in de werkwijze van het Parlement. Er is binnen deze instelling immers sprake van een progressieve toename van het aantal bijeenkomsten van commissies, daar zijn werkzaamheden veeleer binnen de commissies worden uitgeoefend dan tijdens voltallige zittingen. |
33 |
Ten tweede wil het Parlement met de bestreden besluiten de invloed op zijn functioneren verminderen van de plaats waar zijn zetel is bepaald. De nuttige werking van zijn interne organisatiebevoegdheid betekent immers dat het in staat moet zijn om de ongemakken voortvloeiende uit de verschillende plaatsen waar het zijn werkzaamheden verricht, te beperken. Om die reden moet het de economische knelpunten en de knelpunten op het gebied van het vervoer en het milieu die uit die situatie voortvloeien, minimaliseren door twee periodes van voltallige zittingen in de loop van één week te organiseren. Het wijst er in dit verband op dat de kosten voortvloeiende uit de geografische verspreiding van de plaatsen waar het zijn werkzaamheden verricht, ongeveer 160 miljoen EUR bedragen en dat naar schatting 2,5 miljoen EUR had kunnen worden bezuinigd door in september 2008 twee zittingsperiodes in Brussel in plaats van in Straatsburg te houden. |
34 |
Ten derde herinnert het Parlement eraan dat de bestreden besluiten voor de betrokken twee jaren slechts twee van de twaalf periodes van voltallige zittingen betreffen. Bovendien moesten, daar er geen periode van voltallige zittingen in augustus is, in elk geval twee zittingen in de loop van oktober plaatsvinden. In dit verband preciseert het Parlement met betrekking tot de begrotingszitting die in de loop van diezelfde maand moet plaatsvinden, dat ofschoon de uitoefening van de begrotingsbevoegdheid in voltallige zitting noch overbodig noch doelloos is, niettemin rekening moet worden gehouden met het feit dat de begrotingsprocedure slechts enkele uren van een zittingsperiode in beslag neemt. Ten slotte beklemtoont het Parlement dat de door de Franse Republiek geuite vrees dat het steeds algemener zal worden om de duur van de periodes van maandelijkse voltallige zittingen te verminderen, louter hypothetisch is. |
35 |
Het Groothertogdom Luxemburg stelt in zijn memorie in interventie om te beginnen dat de vaststelling van de bestreden besluiten door het Parlement geen deel uitmaakt van de uitoefening van zijn interne organisatiebevoegdheid met het oog op het verbeteren van zijn eigen functioneren, maar dat het feitelijk zelf de plaats van zijn zetel wil vaststellen. Voorts herinnert het aan het onderscheid tussen de periodes van maandelijkse voltallige zittingen die in Straatsburg worden gehouden en de periodes van bijkomende voltallige zittingen die het Parlement in Brussel mag houden. Deze verschillende periodes van zittingen, die eveneens verschillen qua duur daar de zittingen in Brussel korter moeten zijn, zijn niet onderling verwisselbaar. De twee periodes van voltallige zittingen die de betrokken besluiten voor oktober 2012 en 2013 hebben voorzien, moeten worden aangemerkt als één enkele periode van maandelijkse zittingen. In deze omstandigheden is het aantal periodes van maandelijkse voltallige zittingen die in Straatsburg worden gehouden, beperkt tot elf, en dit in strijd met de protocollen inzake de zetels van de instellingen. |
Beoordeling door het Hof
36 |
Om te beginnen moet worden herinnerd aan de lering die kan worden getrokken uit het reeds aangehaalde arrest van 1 oktober 1997, Frankrijk/Parlement. Ook al betreft dat arrest de uitlegging van het besluit van Edinburgh, dit besluit is zonder wijziging overgenomen door de protocollen inzake de zetels van de instellingen. Voorts zijn partijen het niet alleen eens over het belang van dat arrest voor de onderhavige zaken, maar baseren zij zich hierop ter onderbouwing van hun uiteenlopende standpunten. |
37 |
Dat arrest is gebaseerd op overwegingen betreffende de samenhang tussen de bevoegdheid van de lidstaten om de zetel van het Parlement te bepalen enerzijds en de interne organisatiebevoegdheid van het Parlement anderzijds. |
38 |
Met betrekking tot de bevoegdheid van de lidstaten om de plaats van de zetel van het Parlement vast te stellen heeft het Hof erkend dat, gelet op de verschillende plaatsen waar het Parlement zijn werkzaamheden verricht, de uitoefening van deze bevoegdheid niet enkel de verplichting inhield de zetel van het Parlement vast te stellen, maar ook het recht om dit begrip te preciseren door de aldaar te verrichten werkzaamheden te omschrijven (zie arrest van 1 oktober 1997, Frankrijk/Parlement, reeds aangehaald, punt 24). |
39 |
Dienaangaande heeft het Hof vastgesteld dat de lidstaten hebben willen bepalen dat de zetel van het Parlement, te weten Straatsburg, de plaats is waar de instelling in principe bijeenkomt in gewone voltallige zittingen, en dat zij daartoe het aantal aldaar te houden zittingsperiodes bindend hebben vastgelegd. Voorts heeft het vastgesteld dat de uitoefening door het Parlement van zijn begrotingsbevoegdheid in voltallige zitting moet plaatsvinden tijdens een van de periodes van gewone voltallige zittingen die in de zetel van de instelling worden gehouden (zie arrest van 1 oktober 1997, Frankrijk/Parlement, reeds aangehaald, punten 25 en 28). |
40 |
Gelet op deze overwegingen, heeft het Hof geoordeeld dat het besluit van Edinburgh aldus moet worden uitgelegd dat daarin de zetel van het Parlement wordt gedefinieerd als de plaats waar met een zekere regelmaat twaalf periodes van gewone voltallige zittingen van deze instelling moeten worden gehouden, daaronder begrepen de zittingen tijdens welke het Parlement de begrotingsbevoegdheden moet uitoefenen die hem door het Verdrag zijn verleend. Bovendien heeft het Hof vastgesteld dat periodes van bijkomende voltallige zittingen slechts dan op een andere plaats van werkzaamheden kunnen worden bepaald, indien het Parlement zijn twaalf periodes van gewone voltallige vergaderingen houdt te Straatsburg, de plaats waar het zijn zetel heeft (zie arrest van 1 oktober 1997, Frankrijk/Parlement, reeds aangehaald, punt 29). |
41 |
Voorts heeft het Hof geoordeeld dat de lidstaten, door de zetel van het Parlement aldus te definiëren, geen inbreuk hebben gemaakt op zijn interne organisatiebevoegdheid. Ook al is het Parlement op grond van die interne organisatiebevoegdheid gerechtigd, passende maatregelen te nemen om zijn goede werking en het goede verloop van zijn procedures te verzekeren, die besluiten moeten immers wel de bevoegdheid van de lidstaten om de zetel van de instellingen vast te stellen, eerbiedigen (arrest van 1 oktober 1997, Frankrijk/Parlement, reeds aangehaald, punten 30 en 31). |
42 |
Daartegenover zijn de lidstaten verplicht, bij de uitoefening van hun bevoegdheid om de zetel van de instellingen te bepalen, de interne organisatiebevoegdheid van het Parlement te eerbiedigen en erop toe te zien dat een dergelijk besluit de goede werking van die instelling niet belemmert. In dit verband heeft het Hof opgemerkt dat de dwang die het besluit van Edinburgh aan het Parlement oplegt inherent is aan de noodzaak de zetel van het Parlement vast te stellen met behoud van de pluraliteit van plaatsen waar het zijn werkzaamheden verricht, en bovendien niet ingaat tegen de normale praktijk van het Parlement (zie arrest van 1 oktober 1997, Frankrijk/Parlement, reeds aangehaald, punt 32 en aangehaalde rechtspraak). |
43 |
Gelet op deze lering, moet worden onderzocht of het Parlement, zoals de Franse Republiek stelt, de protocollen inzake de zetels van de instellingen heeft miskend door te bepalen dat voor de jaren 2012 en 2013, naast de tien periodes van maandelijkse voltallige zittingen die elke maand, behalve in augustus en oktober, plaatsvinden, twee periodes van voltallige zittingen van elk twee dagen in dezelfde week van oktober plaatsvinden. |
44 |
Dienaangaande staat vast dat het Parlement na de door Fox, lid van het Europees Parlement, ingediende amendementen, met de bestreden besluiten is afgeweken van de voorstellen van de Conferentie van voorzitters voor de periodes van maandelijkse voltallige zittingen die voor oktober 2012 en 2013 waren voorzien. |
45 |
De voorstellen van de Conferentie van voorzitters hielden in dat elke maand periodes van voltallige zittingen te Straatsburg werden gehouden, behalve in augustus, waarvoor geen zitting was voorzien, en in oktober, waarvoor twee periodes van zittingen waren voorzien. Die periodes zouden in 2012 van 1 tot en met 4 en van 22 tot en met 25 oktober zijn, en in 2013 van 30 september tot en met 3 oktober en van 21 tot en met 24 oktober. |
46 |
Die voorstellen waren in overeenstemming met de praktijk van de instelling, zowel wat het ontbreken van een periode van voltallige zittingen in augustus betreft, welke periode dus in de loop van een andere maand moet plaatsvinden en bij de reeds voor die andere maand voorziene periode komt, alsook wat de duur van de periodes van maandelijkse voltallige zittingen betreft. Volgens de eensluidende stellingen van partijen ter terechtzitting beslaan die periodes volgens de gebruikelijke praktijk van het Parlement immers vier dagen, te weten van maandag 17.00 uur tot en met donderdag 17.00 uur. |
47 |
Zoals volgt uit de bestreden besluiten, zijn de voor 2012 voorziene periodes van maandelijkse voltallige zittingen, die eerst waren vastgesteld van 1 tot en met 4 en van 22 tot en met 25 oktober, vervangen door twee periodes in de loop van dezelfde week, namelijk op 22 en 23 alsmede op 25 en 26 oktober. Ook voor 2013 zijn de periodes van maandelijkse voltallige zittingen die eerst waren vastgesteld van 30 september tot en met 3 oktober en van 21 tot en met 24 oktober, vervangen door periodes die in dezelfde week zijn gepland, namelijk op 21 en 22 oktober alsmede op 24 en 25 oktober. |
48 |
Vastgesteld moet worden dat de periodes van voltallige zittingen die aldus in de bestreden besluiten voor oktober 2012 en 2013 zijn voorzien, niet voldoen aan de eisen voortvloeiende uit de protocollen inzake de zetels van de instellingen. |
49 |
In de eerste plaats moet de ontstaansgeschiedenis van de bestreden besluiten, de bewoordingen van de amendementen die daaraan ten grondslag liggen en de praktijk van het Parlement worden onderzocht. |
50 |
Uit lezing van de in de punten 5 en 45 van dit arrest genoemde voorstellen van de Conferentie van voorzitters blijkt allereerst dat het ontwerprooster van de periodes van voltallige zittingen die voor oktober 2012 en oktober 2013 waren vastgesteld, duidelijk verschilt van het rooster dat in de bestreden besluiten is opgenomen. |
51 |
Vervolgens blijkt uit de bewoordingen van de amendementen die aan de bestreden besluiten ten grondslag liggen, dat deze de eerste periode van voltallige zittingen die voor oktober 2012 en 2013 was voorgesteld beoogden te „schrappen” en de tweede periode wilden „splitsen in tweeën”. |
52 |
Volgens de bewoordingen van die amendementen moest één van de twee zittingsperiodes voor oktober van de beide betrokken jaren, die zich over vier dagen uitstrekte, dus worden geschrapt, terwijl de andere in tweeën gesplitste periode twee zittingsperiodes van elk twee dagen opleverde. |
53 |
Deze lezing van de bestreden besluiten wordt ten slotte bevestigd door de praktijk van het Parlement, zoals die volgt uit de agenda van de zittingen van 22 en 23 oktober alsmede van 25 en 26 oktober 2012. |
54 |
Uit die agenda blijkt immers dat de eerste zitting heeft plaatsgevonden op maandag 22 oktober van 17.00 tot 23.00 uur en op dinsdag 23 oktober van 8.30 tot 23.00 uur, terwijl de tweede zitting heeft plaatsgevonden op donderdag 25 oktober van 9.00 tot 23.00 uur en op vrijdag 26 oktober van 9.00 tot 13.30 uur. |
55 |
De twee voor 2012 nieuw gecreëerde periodes van voltallige zittingen voldoen dus niet aan de duur van één periode van gewone voltallige zittingen zoals vastgesteld voor de andere maanden van 2012. Die periodes beginnen in de regel immers op maandag om 17.00 uur om te eindigen om 23.00 uur, en worden voortgezet op dinsdag van 9.00 tot 23.00 uur, woensdag van 9.00 tot 23.00 uur en ten slotte donderdag van 9.00 tot 17.00 uur. |
56 |
Uit deze vergelijking van het rooster blijkt dus dat de bestreden besluiten objectief een aanzienlijke vermindering meebrengen van de tijd die het Parlement in oktober 2012 en 2013 aan zijn debatten of zijn beraadslagingen kan wijden. Vergeleken met de periodes van gewone voltallige zittingen is de tijd die daadwerkelijk beschikbaar is voor de zittingsperiodes in deze maand met meer dan de helft verminderd. |
57 |
In de tweede plaats volgt uit punt 29 van het reeds aangehaalde arrest van 1 oktober 1997, Frankrijk/Parlement, dat de zetel van het Parlement de plaats is waar met een zekere regelmaat „twaalf periodes van gewone plenaire vergaderingen” van deze instelling moeten worden gehouden en dat deze twaalf periodes moeten worden onderscheiden van de „[...] periodes van [bijkomende] plenaire vergaderingen”, die slechts dan kunnen worden bepaald indien het Parlement die eerste zittingsperiodes daadwerkelijk houdt. |
58 |
Dit onderscheid veronderstelt dat wil een zittingsperiode onder de categorie „periodes van gewone voltallige zittingen” vallen, deze gelijkwaardig moet zijn aan de andere periodes van gewone maandelijkse zittingen die overeenkomstig de protocollen inzake de zetels van de instellingen zijn bepaald, met name wat de duur van die zittingen betreft. |
59 |
Zoals volgt uit de vaststellingen in de punten 54 tot en met 56 van het onderhavige arrest, zijn de zittingsperiodes voor oktober 2012 en oktober 2013, gelet op de duur ervan, echter niet gelijkwaardig aan de andere periodes van gewone maandelijkse zittingen die bij diezelfde besluiten zijn bepaald. |
60 |
Wat in de derde plaats het argument van het Parlement inzake zijn interne organisatiebevoegdheid betreft, moet worden opgemerkt dat het Parlement ofschoon het ontegenzeglijk over die bevoegdheid beschikt, deze bevoegdheid, zoals in punt 41 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, moet uitoefenen met eerbiediging van de bevoegdheid van de lidstaten op het gebied van de vaststelling van de plaats van de zetel van deze instelling, daar de protocollen inzake de zetels van de instellingen worden beheerst door de wederzijdse eerbiediging van de respectieve bevoegdheden van de lidstaten en van het Parlement. |
61 |
Hoe dan ook moet worden opgemerkt dat het Parlement in de loop van de procedure voor het Hof geen aan de uitoefening van zijn interne organisatiebevoegdheid ontleende redenen heeft aangevoerd die, en dit ondanks de voortdurende toename van zijn bevoegdheden, een rechtvaardiging kunnen opleveren voor de aanzienlijke verkorting van de duur van de twee periodes van voltallige zittingen voor oktober 2012 en 2013 vergeleken met de tien andere periodes van maandelijkse voltallige zittingen en de praktijk van het Parlement. |
62 |
Met betrekking tot het argument ontleend aan de toename van het aantal vergaderingen van de commissies van het Parlement en de werkzaamheden die thans binnen die commissies plaatsvinden, moet worden opgemerkt dat die toename weliswaar voor een groot deel kan worden verklaard door de constante uitbreiding van de bevoegdheden van het Parlement, maar geen verklaring vormt voor het feit dat het werk dat in voltallige zitting moet worden verricht, zou afnemen noch waarom die toename van de werkzaamheden in de commissies nu juist gevolgen zou hebben voor de voltallige zittingen van de maand oktober. |
63 |
Het Parlement heeft enerzijds immers niet kunnen uitleggen waarom de duur van de tweede periode van voltallige zittingen van de maand oktober zoals voorzien in de voorstellen van de Conferentie van voorzitters, voor het jaar 2012 is teruggebracht tot slechts anderhalve dag. |
64 |
Zoals de advocaat-generaal in punt 69 van zijn conclusie heeft opgemerkt, heeft de vertegenwoordiger van het Parlement, toen hij ter terechtzitting op dat punt werd ondervraagd, niet duidelijk gemaakt waarom zou moeten worden aangenomen dat de agenda van de tweede zittingsperiode die voor oktober was voorzien licht zou zijn, en heeft hij zelfs erkend dat het voor het Parlement niet mogelijk is om op het moment van de stemming over zijn rooster vooruit te lopen op de inhoud van de agenda van de verschillende zittingen. |
65 |
Anderzijds is de verkorting van de duur van de eerste periode van voltallige zittingen tot anderhalve dag, waarvoor als reden wordt aangevoerd dat de begrotingszitting thans in de praktijk niet lang behoeft te duren, onverenigbaar met het belang van de begrotingszitting. |
66 |
Het belang van de begrotingszitting wordt immers onderstreept door de omstandigheid dat de protocollen inzake de zetels van de instellingen uitdrukkelijk melding maken van deze zitting. Zoals blijkt uit punt 28 van het reeds aangehaalde arrest van 1 oktober 1997, Frankrijk/Parlement, hebben de regeringen van de lidstaten, door te preciseren dat de begrotingszitting te Straatsburg wordt gehouden, tot uiting willen brengen dat de uitoefening door het Parlement van zijn begrotingsbevoegdheid in voltallige zitting moet plaatsvinden tijdens een van de periodes van gewone voltallige zittingen die in de zetel van de instelling worden gehouden. |
67 |
Dienaangaande kan worden volstaan met op te merken dat de begrotingsbevoegdheden waarover het Parlement beschikt, sinds de uitspraak van dat arrest continu zijn toegenomen. |
68 |
De uitoefening door het Parlement van zijn begrotingsbevoegdheid in voltallige zitting vormt dus, zoals het Parlement erkent, een fundamenteel moment van het democratische leven van de Europese Unie en moet dus met de door een dergelijke verantwoordelijkheid vereiste aandacht, nauwkeurigheid en betrokkenheid plaatsvinden. De uitoefening van die bevoegdheid vereist met name een openbaar debat in voltallige zitting, zodat de burgers van de Unie kennis kunnen nemen van de verschillende politieke standpunten en zich aldus een politieke mening kunnen vormen over het optreden van de Unie. |
69 |
Bijgevolg kan het argument dat het Parlement aan het reeds aangehaalde arrest Wybot ontleent, niet slagen daar de bepaling van de periodes van voltallige zittingen voor de maand oktober 2012 en 2013 niet kan worden gemotiveerd met de uitoefening van zijn interne organisatiebevoegdheid om de duur van de periodes van maandelijkse voltallige zittingen te bepalen. Uit deze vaststelling volgt eveneens dat de beroepen overeenkomstig de in punt 20 van het onderhavige arrest genoemde rechtspraak ontvankelijk zijn. |
70 |
Ten slotte moet worden opgemerkt dat ook al is erkend dat ongemakken en kosten ontstaan doordat het Parlement zijn werkzaamheden op verschillende plaatsen verricht, hetgeen het in het kader van de onderhavige procedure heeft aangevoerd, het noch aan het Parlement noch aan het Hof staat om hieraan een einde te maken, maar, indien nodig, aan de lidstaten bij de uitoefening van de hun toekomende bevoegdheid om de zetel van de instellingen te bepalen. |
71 |
Gelet op de voorgaande overwegingen, moet worden vastgesteld dat de twee periodes van voltallige zittingen die in de betrokken besluiten voor oktober 2012 en 2013 zijn bepaald, niet kunnen worden aangemerkt als twee periodes van maandelijkse voltallige zittingen in de zin van de protocollen inzake de zetels van de instellingen. |
72 |
De bestreden besluiten moeten derhalve nietig worden verklaard, voor zover daarbij voor 2012 en 2013 niet twaalf periodes van maandelijkse voltallige zittingen in Straatsburg worden bepaald. |
Kosten
73 |
Volgens artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen. Aangezien het Parlement in het ongelijk is gesteld en de Franse Republiek tot verwijzing van het Parlement in de kosten heeft geconcludeerd, dient het Parlement in de kosten te worden verwezen. Volgens artikel 140, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering draagt het Groothertogdom Luxemburg als interveniënt zijn eigen kosten. |
Het Hof (Derde kamer) verklaart: |
|
|
|
ondertekeningen |
( *1 ) Procestaal: Frans.