ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

1 maart 2012 ( *1 )

„Consumentenbescherming — Buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten — Richtlijn 85/577/EEG — Werkingssfeer — Uitsluiting — Unit-linked verzekeringsovereenkomsten”

In zaak C-166/11,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Audiencia Provincial de Oviedo (Spanje) bij beslissing van 24 maart 2011, ingekomen bij het Hof op 5 april 2011, in de procedure

Ángel Lorenzo González Alonso

tegen

Nationale Nederlanden Vida Cia De Seguros y Reaseguros SAE,

wijst

HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: M. Safjan, kamerpresident, E. Levits en M. Berger (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: V. Trstenjak,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

Ierland, vertegenwoordigd door D. O’Hagan als gemachtigde,

de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door J. Baquero Cruz als gemachtigde,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3, lid 2, sub d, van richtlijn 85/577/EEG van de Raad van 20 december 1985 betreffende de bescherming van de consument bij buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten (PB L 372, blz. 31).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Á. L. González Alonso en Nationale Nederlanden Vida Cia de Seguros y Reaseguros SAE (hierna: „Nationale Nederlanden”) over een beroep tot ontbinding van een zogenaamde „unit-linked” verzekeringsovereenkomst en tot terugbetaling van de door González Alonso op grond van deze overeenkomst betaalde premies.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

Artikel 3, lid 2, sub d, van richtlijn 85/577 bepaalt:

„Deze richtlijn is niet van toepassing op:

[...]

d)

verzekeringsovereenkomsten.”

4

Artikel 2 van richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekering (PB L 345, blz. 1; hierna: „levensverzekeringsrichtlijn”), met als opschrift „Toepassingsgebied”, bepaalt:

„Deze richtlijn heeft betrekking op de toegang tot en de uitoefening van het directe verzekeringsbedrijf [...] met betrekking tot de hierna omschreven werkzaamheden:

1.

de volgende verzekeringen voor zover zij uit een overeenkomst voortvloeien:

a)

de levensverzekeringsbranche, dat wil zeggen de branche die onder andere de verzekering bij leven, de verzekering bij overlijden [...] omvat;

b)

de lijfrenteverzekering;

[...]

[...]”

5

Artikel 35 van deze richtlijn, met als opschrift „Opzegtermijn”, bepaalt:

„1.   Elke lidstaat schrijft voor dat de verzekeringnemer die een individuele levensverzekering aangaat, beschikt over een termijn van 14 tot 30 dagen, te rekenen vanaf het tijdstip waarop hij ervan in kennis wordt gesteld dat de overeenkomst is gesloten, om deze overeenkomst op te zeggen.

De kennisgeving van de verzekeringnemer waarin hij de overeenkomst opzegt, heeft ten gevolge dat hij voor de toekomst wordt ontheven van alle uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen.

De andere rechtsgevolgen en de voorwaarden van de opzegging worden beheerst door het op de overeenkomst toepasselijke recht, als gedefinieerd in artikel 32, met name voor wat betreft de wijze waarop de verzekeringnemer ervan in kennis wordt gesteld dat de overeenkomst gesloten is.

[...]”

6

Artikel 36 van deze richtlijn, met als opschrift „Informatie aan verzekeringnemers”, bepaalt:

„1.   Vóór de sluiting van de verzekeringsovereenkomst dienen aan de verzekeringnemer ten minste de in bijlage III, onder A, vermelde gegevens te worden medegedeeld.

[...]

4.   De toepassingsvoorschriften betreffende dit artikel en bijlage III worden door de lidstaat van de verbintenis vastgesteld.”

7

Punt III van bijlage I bij de levensverzekeringsrichtlijn vermeldt als onder deze richtlijn vallende directe verzekeringsbranche, „[v]erzekeringen als bedoeld in artikel 2, punt 1, sub a en b, welke verbonden zijn met beleggingsfondsen”.

8

Punt A, sub a.13, van bijlage III bij deze richtlijn bepaalt dat de „[w]ijze van uitoefening van het recht van opzegging” vóór de sluiting van de overeenkomst aan de verzekeringnemer moet worden meegedeeld.

9

Artikel 1 van de Eerste richtlijn (79/267/EEG) van de Raad van 5 maart 1979 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe levensverzekeringsbedrijf, en de uitoefening daarvan (PB L 63, blz. 1) bepaalt:

„Deze richtlijn heeft betrekking op de toegang tot en de uitoefening van het directe verzekeringsbedrijf [...] met betrekking tot de hierna omschreven werkzaamheden:

1.   De volgende verzekeringen voor zover zij uit een overeenkomst voortvloeien:

a)

de levensverzekeringsbranche [...];”

10

Punt III van de bijlage bij deze richtlijn duidt als levensverzekeringsbranche aan, „[v]erzekeringen als bedoeld in artikel 1, punt 1, sub a [...], welke verbonden zijn met beleggingsfondsen”.

Nationaal recht

11

Richtlijn 85/577 is in Spaans recht omgezet bij Ley 26/1991, sobre contratos celebrados fuera de los establecimientos mercantiles van 21 november 1991 (BOE nr. 283 van 26 november 1991; wet 26/1991 betreffende buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten). Ley 26/1991, die tot 1 december 2007 van kracht was, is van toepassing op de feiten in het hoofdgeding.

12

Ley 26/1991 geldt krachtens artikel 2, lid 1, punt 3, ervan niet voor „verzekeringsovereenkomsten”.

13

Artikel 3, leden 1 en 2, van Ley 26/1991 bepaalt:

„1.   De overeenkomst of het aanbod [...] wordt schriftelijk vastgesteld in twee exemplaren, vergezeld van een herroepingsformulier, en wordt eigenhandig door de consument gedateerd en ondertekend.

2.   De overeenkomst bevat [...] de duidelijke en nauwkeurige vermelding dat de consument het recht heeft om zijn toestemming in te trekken en vermeldt de voorwaarden voor de uitoefening van dit recht en de gevolgen ervan.”

14

Artikel 4, eerste alinea, van Ley 26/1991 bepaalt dat „de overeenkomst die wordt gesloten, of een aanbod dat wordt gedaan, in strijd met de voorwaarden van het vorige artikel, [...] op verzoek van de consument [kan] worden ontbonden.”

Aan het hoofdgeding ten grondslag liggende feiten en prejudiciële vraag

15

Blijkens de verwijzingsbeslissing heeft een werknemer van Nationale Nederlanden González Alonso in juli 2007 op zijn werkplek bezocht om hem een financieel product aan te bieden. Deze werknemer heeft hem meegedeeld dat het betrokken product bestond in een rentedragende rekening met een hoog rendement, waarbij de deposant te allen tijde het geïnvesteerde kapitaal kon terugkrijgen.

16

De verwijzende rechter heeft gepreciseerd dat González Alonso op het aanbod is ingegaan en een reeks documenten heeft ondertekend die bestonden uit een zogenaamde „Segur Fondo Dinámico”-verzekering, een verzekeringsvragenlijst betreffende de gegevens van de ondertekenaar en zijn gezondheidstoestand en een doorlopende machtiging voor zijn bank tot betaling van de verzekeringspremie. Na de ondertekening van deze documenten is Nationale Nederlanden de bankrekening van González Alonso beginnen te debiteren voor de opeenvolgende premies van 3 september 2007 tot en met 30 mei 2008, voor een totaalbedrag van 3083,30 EUR.

17

In juli 2008 heeft González Alonso Nationale Nederlanden verzocht om het volledige door hem betaalde bedrag terug te geven, wat hem is geweigerd. Gezien deze weigering heeft González Alonso bij de rechter te Oviedo krachtens artikel 4 van Ley 26/1991 beroep ingesteld tot ontbinding van de overeenkomst en tot terugbetaling van de betaalde premies.

18

In hoger beroep heeft de Audiencia Provincial de Oviedo geoordeeld dat het door González Alonso ondertekende zogenaamde „Segur Fondo Dinámico”-document een levensverzekering inhoudt met een verzekerd kapitaal in geval van overlijden van minimaal 3000 EUR, waarvan de door de verzekeringnemer aangewezen begunstigden de verzekerde zelf en zijn kinderen zijn. Aan de verzekering zijn andere soorten dienstverleningen toegevoegd, die de eigen kenmerken van een levensverzekeringsovereenkomst veranderen en hier een gemengde overeenkomst van maken. De vergoedingen die eigen zijn aan deze verzekeringsovereenkomst, worden immers gecombineerd met de vergoedingen van een echt beleggingsproduct.

19

De verwijzende rechter merkt op dat de maandelijks door de verzekeringnemer betaalde premies worden belegd, waarbij de cliënt de spreiding van zijn tegoeden kan kiezen overeenkomstig de hem te koop aangeboden portefeuille. Zo heeft González Alonso ervoor gekozen de premies voor 30 % te beleggen in een intern fonds dat wordt beheerd door Nationale Nederlanden, voor 60 % tegen een variabele rentevoet en voor 10 % tegen een vaste rentevoet.

20

Volgens de verwijzende rechter heeft González Alonso dus een unit-linked overeenkomst gesloten, die wordt gekenmerkt door het feit dat de verzekeringsmaatschappij slechts het actuariële risico draagt, aangezien het financiële investeringsrisico op de verzekeringnemer rust. De verzekeringnemer neemt dit risico op zich in ruil voor bepaalde belastingvoordelen.

21

Daarom twijfelt de verwijzende rechter, ondanks de uitsluiting in artikel 3, lid 2, sub d, van richtlijn 85/577 van verzekeringsovereenkomsten van de werkingssfeer van deze richtlijn, en de daarmee overeenstemmende uitsluiting in artikel 2, lid 1, punt 3, van Ley 26/1991, eraan of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde overeenkomst binnen de werkingssfeer van deze richtlijn valt. Volgens deze rechter kan een dergelijke uitlegging immers gerechtvaardigd zijn, gelet op de rechtspraak van het Hof, dat herhaaldelijk heeft benadrukt dat de in artikel 3 van richtlijn 85/577 bedoelde uitsluitingen restrictief moeten worden uitgelegd.

22

De verwijzende rechter merkt op dat indien een financieel product dat wordt beschouwd als een unit-linked overeenkomst binnen de werkingssfeer van de richtlijn 85/577 kan vallen, het moet voldoen aan de in de artikelen 3 en 4 van Ley 26/1991 gestelde formele voorwaarden, en dat bijgevolg de door verzoeker in het hoofdgeding getekende overeenkomst kan worden ontbonden.

23

Daarop heeft de Audiencia Provincial de Oviedo de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Moet artikel 3, lid 2, sub d, van richtlijn [85/577] strikt worden uitgelegd, zodat het niet geldt voor een buiten een verkoopruimte gesloten overeenkomst waarin een levensverzekering wordt aangeboden tegen maandelijkse betaling van een premie die voor een deel wordt belegd tegen een vaste rentevoet, voor een deel tegen een variabele rentevoet, en voor een deel in beleggingsproducten van de verzekeringsonderneming zelf?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

24

Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of een buiten een verkoopruimte gesloten overeenkomst waarin een levensverzekering wordt aangeboden tegen maandelijkse betaling van een premie die voor een deel wordt belegd tegen een vaste rentevoet, voor een deel tegen een variabele rentevoet, en voor een deel in beleggingsproducten van de medecontracterende vennootschap, overeenkomstig artikel 3, lid 2, sub d, van richtlijn 85/577 buiten de werkingssfeer van deze richtlijn valt.

25

In dit verband zij ten eerste erop gewezen dat richtlijn 85/577 geen enkele definitie bevat van het begrip „verzekeringsovereenkomst”. Bovendien verwijst deze richtlijn evenmin uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten op dit punt. Bijgevolg vereisen de eenvormige toepassing van het Unierecht en het gelijkheidsbeginsel dat de draagwijdte van de term „verzekeringsovereenkomst” wordt achterhaald rekening houdend met de context van deze richtlijn, en in de hele Europese Unie autonoom en uniform wordt uitgelegd (zie in die zin arresten van 14 januari 1982, Corman, 64/81, Jurispr. blz. 13, punt 8, en 6 maart 2008, Nordania Finans en BG Factoring, C-98/07, Jurispr. blz. I-1281, punt 17).

26

Ten tweede dienen afwijkingen van de Unierechtelijke regels inzake consumentenbescherming volgens vaste rechtspraak restrictief te worden uitgelegd (zie arresten van 13 december 2001, Heininger, C-481/99, Jurispr. blz. I-9945, punt 31, en 15 april 2010, E. Friz, C-215/08, Jurispr. blz. I-2947, punt 32).

27

Zoals het Hof reeds heeft gepreciseerd, is de met richtlijn 85/577 beoogde consumentenbescherming echter niet absoluut en kent zij zekere beperkingen (zie arrest van 10 april 2008, Hamilton, C-412/06, Jurispr. blz. I-2383, punten 39 en 40, en arrest E. Friz, reeds aangehaald, punt 44). De in artikel 3, lid 2, van richtlijn 85/577 opgenomen uitsluitingen maken deel uit van deze beperkingen. Een te enge uitlegging van deze uitsluitingen zou tot gevolg hebben dat daaraan elke nuttige werking wordt ontnomen, en kan derhalve niet worden aanvaard.

28

De in het hoofdgeding aan de orde zijnde soort overeenkomst voorziet echter met name in een levensverzekering in de strikte zin van het woord. De kwalificatie van deze overeenkomst als „verzekeringsovereenkomst” in de zin van richtlijn 85/577 komt dus niet kennelijk onjuist voor. Weliswaar wordt in de in het hoofdgeding aan de orde zijnde overeenkomst een levensverzekering aangeboden tegen maandelijkse betaling van premies die worden belegd tegen een vaste rentevoet, tegen een variabele rentevoet, en in financiële producten, waarvan het financiële risico op de verzekeringnemer rust, maar dergelijke contractuele bedingen zijn immers niet ongewoon.

29

Integendeel, zogenaamde „unit-linked” of „met beleggingsfondsen verbonden” overeenkomsten, zoals die gesloten door González Alonso, komen veel voor in het verzekeringsrecht. Bijgevolg heeft de Uniewetgever, zoals uitdrukkelijk blijkt uit punt III van bijlage I bij de levensverzekeringsrichtlijn juncto artikel 2, punt 1, sub a, van deze richtlijn, geoordeeld dat dit soort overeenkomsten tot de levensverzekeringsbranche behoort.

30

Voorts werd van verzekeringen die verbonden zijn met beleggingsfondsen, reeds vóór de inwerkingtreding van richtlijn 85/577 overeenkomstig artikel 1, punt 1, sub a, van de Eerste richtlijn en punt III van de bijlage bij deze richtlijn, aangenomen dat zij tot de levensverzekeringsbranche behoren. De Uniewetgever heeft bij de vaststelling van richtlijn 85/577 het begrip „verzekeringsovereenkomst” echter niet aldus beperkt dat het niet de verzekeringen omvat die verbonden zijn met beleggingsfondsen.

31

Aldus moet bij gebreke van andersluidende bepalingen worden geoordeeld dat de Uniewetgever bij de vaststelling van richtlijn 85/577 en de uitsluiting van alle verzekeringsovereenkomsten van de werkingssfeer van deze richtlijn, verzekeringsovereenkomsten die verbonden zijn met beleggingsfondsen, als verzekeringsovereenkomsten heeft beschouwd.

32

Derhalve moet worden vastgesteld dat deze overeenkomsten niet binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallen.

33

Deze uitlegging van artikel 3, lid 2, sub d, van richtlijn 85/577 belet consumenten overigens niet zonder meer om onder bepaalde omstandigheden een verzekeringsovereenkomst op te zeggen. De levensverzekeringsrichtlijn bepaalt immers in artikel 35, lid 1, junctis artikel 36 en punt A, sub a.13, van bijlage III bij deze richtlijn, dat de verzekeringnemer het recht heeft om de verzekeringsovereenkomst op te zeggen. Het staat echter uitsluitend aan de verwijzende rechter om na te gaan of in het bij hem aanhangige geschil is voldaan aan de voorwaarden voor de uitoefening van dit recht.

34

Gelet op een en ander dient op de prejudiciële vraag te worden geantwoord dat een buiten een verkoopruimte gesloten overeenkomst waarin een levensverzekering wordt aangeboden tegen maandelijkse betaling van een premie die voor een deel wordt belegd tegen een vaste rentevoet, voor een deel tegen een variabele rentevoet, en voor een deel in beleggingsproducten van de medecontracterende vennootschap, overeenkomstig artikel 3, lid 2, sub d, van richtlijn 85/577 buiten de werkingssfeer van deze richtlijn valt.

Kosten

35

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

 

Een buiten een verkoopruimte gesloten overeenkomst waarin een levensverzekering wordt aangeboden tegen maandelijkse betaling van een premie die voor een deel wordt belegd tegen een vaste rentevoet, voor een deel tegen een variabele rentevoet, en voor een deel in beleggingsproducten van de medecontracterende vennootschap, valt overeenkomstig artikel 3, lid 2, sub d, van richtlijn 85/577/EEG van de Raad van 20 december 1985 betreffende de bescherming van de consument bij buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten, buiten de werkingssfeer van deze richtlijn.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Spaans.