Zaak C‑410/09

Polska Telefonia Cyfrowa sp. z o.o.

tegen

Prezes Urzędu Komunikacji Elektronicznej

(verzoek van de Sąd Najwyższy om een prejudiciële beslissing)

„Akte betreffende voorwaarden voor toetreding tot Europese Unie – Artikel 58 – Richtlijn 2002/21/EG – Richtsnoeren van Commissie – Ontbreken van bekendmaking in Publicatieblad van Europese Unie in taal van lidstaat – Tegenwerpbaarheid”

Samenvatting van het arrest

Toetreding van nieuwe lidstaten tot Gemeenschappen – Toetredingsakte van 2003 – Richtsnoeren door Commissie vastgesteld krachtens richtlijn 2002/21 – Ontbreken van bekendmaking in Publicatieblad van Europese Unie in taal van nieuwe lidstaat, die officiële taal van Europese Unie is – Tegenwerpbaarheid aan particulieren

(Toetredingsakte van 2003, art. 58; richtlijn 2002/21 van het Europees Parlement en de Raad, art. 15 en 16)

Artikel 58 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond (toetredingsakte van 2003) moet aldus worden uitgelegd dat het zich er niet tegen verzet dat een nationale regelgevende instantie (NRI) verwijst naar de richtsnoeren van de Commissie van 2002 betreffende de marktanalyse en de beoordeling van aanmerkelijke marktmacht in het bestek van het gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten in een beslissing waarbij deze instantie bepaalde regulerende verplichtingen oplegt aan een operator van elektronische communicatie, al zijn deze richtsnoeren niet in de taal van de betrokken lidstaat, die nochtans een officiële taal van de Unie is, bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De artikelen 15 en 16 van richtlijn 2002/21 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten, die expliciet tot de NRI’s zijn gericht, vormen de rechtsgrondslag voor deze richtsnoeren. Zij houden geen enkele verplichting in die, rechtstreeks of onrechtstreeks, aan particulieren kan worden opgelegd. Het ontbreken van bekendmaking van deze richtsnoeren in het Publicatieblad van de Europese Unie in de taal van een lidstaat verzet zich er dus niet tegen dat de NRI van die lidstaat ernaar verwijst in een tot een particulier gerichte beslissing.

Artikel 58 van de Toetredingsakte van 2003 verplicht de Raad, de Commissie of de Europese Centrale Bank niet om alle besluiten van de instellingen en van de Europese Centrale Bank die werden goedgekeurd vóór de toetreding van de nieuwe lidstaten, te vertalen naar de negen nieuwe in dit artikel genoemde talen. Dit artikel, dat het taalregime en de bekendmaking van de vóór de toetreding genomen besluiten van de instellingen en de Europese Centrale Bank regelt, bepaalt immers alleen dat van deze besluiten vanaf de toetreding alleen deze waarvan de tekst is vastgelegd in de talen van de nieuwe lidstaten, die officiële talen van de Unie zijn, op gelijke wijze authentiek zijn als de in de andere talen vastgestelde teksten en in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt in de gevallen waarin ook deze laatste zijn bekendgemaakt. Het betrokken artikel houdt dus in dat de lidstaten en de instellingen bepalen welke besluiten die in het Publicatieblad van de Europese Unie moeten worden bekendgemaakt, en sluit niet uit dat bepaalde besluiten niet worden bekendgemaakt. Bijgevolg vereiste artikel 58 van de Toetredingsakte van 2003 niet dat de Poolse taalversie van de richtsnoeren van 2002 in het Publicatieblad werden bekendgemaakt.

(cf. punten 31, 34, 37, 39 en dictum)







ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

12 mei 2011 (*)

„Akte betreffende voorwaarden voor toetreding tot Europese Unie – Artikel 58 – Richtlijn 2002/21/EG – Richtsnoeren van Commissie – Geen bekendmaking in Publicatieblad van de Europese Unie in taal van lidstaat – Tegenwerpbaarheid”

In zaak C‑410/09,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Sąd Najwyższy (Polen) bij beslissing van 28 oktober 2009, ingekomen bij het Hof op dezelfde dag, in de procedure

Polska Telefonia Cyfrowa sp. z o.o.

tegen

Prezes Urzędu Komunikacji Elektronicznej,

in tegenwoordigheid van:

Prezes Urzędu Ochrony Konkurencji i Konsumentów,

wijst

HET HOF (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: J. N. Cunha Rodrigues, kamerpresident, A. Arabadjiev, A. Rosas, A. Ó Caoimh en P. Lindh (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: P. Cruz Villalón,

griffier: B. Fülöp, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 30 november 2010,

gelet op de opmerkingen van:

–        Polska Telefonia Cyfrowa sp. z o.o., vertegenwoordigd door M. Korcz en S. Dudzik, radcy prawni,

–        Prezes Urzędu Komunikacji Elektronicznej, vertegenwoordigd door M. Kołtoński en D. Pawłowska, radcy prawni,

–        de Poolse regering, vertegenwoordigd door M. Szpunar als gemachtigde,

–        de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek als gemachtigde,

–        Ierland, vertegenwoordigd door D. O’Hagan als gemachtigde,

–        De Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Braun en K. Mojzesowicz als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 58 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond (PB 2003, L 236, blz. 33, hierna: „Toetredingsakte van 2003”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geschil tussen Polska Telefonia Cyfrowa sp. z o.o. (hierna: „PTC”) en de Prezes Urzędu Komunikacji Elektronicznej (hoofd van de dienst Elektronische communicatie, hierna: „Prezes”) betreffende bepaalde regulerende verplichtingen die door deze laatste aan PTC zijn opgelegd.

 Toepasselijke bepalingen

 Toetredingsakte van 2003

3        Artikel 2 van de Toetredingsakte van 2003 bepaalt:

„Onmiddellijk bij de toetreding zijn de oorspronkelijke Verdragen en de door de instellingen en de Europese Centrale Bank vóór de toetreding genomen besluiten verbindend voor de nieuwe lidstaten en in deze staten toepasselijk onder de voorwaarden waarin wordt voorzien door die Verdragen en door deze Akte.”

4        Artikel 58 van de Toetredingsakte van 2003 bepaalt:

„De teksten van de vóór de toetreding aangenomen besluiten van de instellingen en van de Europese Centrale Bank die door de Raad, de Commissie of de Europese Centrale Bank in de Estse, de Hongaarse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Poolse, de Sloveense, de Slowaakse en de Tsjechische taal zijn vastgesteld, zijn vanaf het tijdstip van toetreding op gelijke wijze authentiek als de in de elf huidige talen vastgestelde teksten. Zij worden in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt, wanneer de teksten in de huidige talen aldus zijn bekendgemaakt.”

 Verordening nr. 1

5        Volgens artikel 1 van verordening nr. 1 van de Raad van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (PB 1958, 17, blz. 385), zoals gewijzigd bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden, zijn de officiële talen van de Unie:

„het Deens, het Duits, het Engels, het Ests, het Fins, het Frans, het Grieks, het Hongaars, het Italiaans, het Lets, het Litouws, het Maltees, het Nederlands, het Pools, het Portugees, het Sloveens, het Slowaaks, het Spaans, het Tsjechisch en het Zweeds”.

6        Artikel 4 van deze verordening bepaalt:

„De verordeningen en andere stukken van algemene strekking worden gesteld in de twintig officiële talen.”

7        Artikel 5 van de verordening luidt:

„Het Publicatieblad van de Europese Unie verschijnt in de twintig officiële talen.”

8        Artikel 8 van de verordening bepaalt:

„Wat de lidstaten betreft waar verschillende officiële talen bestaan, zal het gebruik van de taal op verzoek van de betrokken staat worden vastgesteld volgens de algemene regels welke uit de wetgeving van die staat voortvloeien.”

 Richtlijn 2002/21/EG

9        Artikel 1, lid 1, van richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten („kader”-richtlijn) (PB L 108, blz. 33), luidt:

„Bij deze richtlijn wordt een geharmoniseerd kader voor de regulering van elektronischecommunicatiediensten, elektronischecommunicatienetwerken, bijbehorende faciliteiten en bijbehorende diensten vastgesteld. De richtlijn legt taken van de nationale regelgevende instanties vast alsmede een reeks procedures om de geharmoniseerde toepassing van het regelgevingskader in de gehele [Unie] te waarborgen.”

10      Artikel 15 van richtlijn 2002/21 betreffende de procedure voor marktdefinitie, bepaalt in de leden 1 tot en met 3:

„1.      Na openbare raadpleging en overleg met de nationale regelgevende instanties neemt de Commissie een aanbeveling aan inzake relevante markten voor producten en diensten (hierna: ‚aanbeveling’). Daarin worden overeenkomstig bijlage I de markten voor producten en diensten in de sector elektronische communicatie vermeld waarvan de kenmerken zodanig kunnen zijn dat het opleggen van wettelijke verplichtingen als beschreven in de bijzondere richtlijnen gerechtvaardigd kan zijn, onverminderd markten die in bepaalde gevallen uit hoofde van het mededingingsrecht kunnen worden gedefinieerd. De Commissie definieert de markten overeenkomstig de beginselen van het mededingingsrecht.

De Commissie herziet de aanbeveling op gezette tijden.

2.      De Commissie publiceert, uiterlijk op de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn, richtsnoeren voor marktanalyse en de beoordeling van aanmerkelijke marktmacht (hierna: ‚richtsnoeren’), in overeenstemming met de beginselen van het mededingingsrecht.

3.      De nationale regelgevende instanties bepalen, zoveel mogelijk rekening houdend met de aanbeveling en de richtsnoeren, de relevante markten die overeenkomen met de nationale omstandigheden, met name relevante geografische markten binnen hun grondgebied, overeenkomstig de beginselen van het mededingingsrecht. De nationale regelgevende instanties volgen de procedures van de artikelen 6 en 7 voordat zij markten definiëren die verschillen van de in de aanbeveling genoemde.”

11      Artikel 16 van richtlijn 2002/21 met als opschrift „Marktanalyseprocedure”, bepaalt in de leden 1 tot en met 5:

„1.      Zo spoedig mogelijk na de aanneming van de aanbeveling of een bijwerking daarvan voeren de nationale regelgevende instanties, zoveel mogelijk met inachtneming van de richtsnoeren een analyse van de relevante markten uit. De lidstaten zorgen ervoor dat deze analyse, in voorkomend geval, in samenwerking met de nationale mededingingsinstanties wordt uitgevoerd.

2.      Wanneer een nationale regelgevende instantie [hierna: ‚NRI’] krachtens de artikelen 16, 17, 18 of 19 van richtlijn 2002/22/EG (universeledienstrichtlijn), of de artikelen 7 of 8 van richtlijn 2002/19/EG (toegangsrichtlijn) moet bepalen of ten aanzien van ondernemingen verplichtingen moeten worden opgelegd, gehandhaafd, gewijzigd of ingetrokken, bepaalt zij overeenkomstig de richtsnoeren op basis van haar analyse volgens lid 1 van dit artikel of een relevante markt daadwerkelijk concurrerend is.

3.      Wanneer een [NRI] concludeert dat de markt daadwerkelijk concurrerend is, mag zij niet een van de specifieke wettelijke verplichtingen als beschreven in lid 2 opleggen of handhaven. Wanneer er reeds sectorspecifieke verplichtingen bestaan, trekt zij die verplichtingen van ondernemingen op die relevante markt in. Partijen die gevolgen ondervinden van het intrekken van die verplichtingen worden tijdig in kennis gesteld.

4.      Wanneer een [NRI] vaststelt dat een relevante markt niet daadwerkelijk concurrerend is, gaat zij na welke ondernemingen op die markt een aanmerkelijke marktmacht in de zin van artikel 14 hebben en legt zij de ondernemingen in kwestie passende specifieke wettelijke verplichtingen op als beschreven in lid 2 of handhaaft zij deze verplichtingen wanneer zij reeds bestaan.

5.      In het geval van transnationale markten die worden omschreven in de beschikking als bedoeld in artikel 15, lid 4, dragen de betrokken [NRI] samen zorg voor de uitvoering van de marktanalyse, waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de richtsnoeren, en spreken zij zich op gecoördineerde wijze uit over het opleggen, handhaven, wijzigen of opheffen van wettelijke verplichtingen als bedoeld in lid 2 van dit artikel.”

12      Overeenkomstig artikel 15, lid 2, van richtlijn 2002/21, heeft de Commissie richtsnoeren goedgekeurd betreffende de marktanalyse en de beoordeling van aanmerkelijke marktmacht in het bestek van het gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (PB 2002, C 165, blz. 6; hierna: „richtsnoeren van 2002”).

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

13      PTC is een van de belangrijkste telecommunicatieoperatoren in Polen.

14      Op 17 juli 2006 heeft de Prezes geoordeeld dat PTC over een aanmerkelijke macht op de markt voor gespreksafgiftediensten beschikte en beslist om aan deze onderneming bepaalde regulerende verplichtingen op te leggen.

15      Het beroep van PTC tegen deze beslissing van de Prezes is door de rechterlijke instanties in eerste aanleg en in hoger beroep verworpen. In het kader van een voorziening bij de verwijzende rechter, voert PTC aan dat de richtsnoeren van 2002, waarop de betrokken beslissing is gebaseerd, niet aan haar kunnen worden tegengeworpen, aangezien zij in het Publicatieblad van de Europese Unie niet in het Pools zijn gepubliceerd.

16      Bij de Sąd Najwyższy is twijfel gerezen over de gevolgen van dit ontbreken van bekendmaking.

17      Deze rechterlijke instantie herinnert eraan dat het Hof heeft geoordeeld dat artikel 58 van de Toetredingsakte van 2003 zich ertegen verzet dat verplichtingen die zijn opgenomen in een gemeenschapsregeling die in het Publicatieblad van de Europese Unie niet werd bekendgemaakt in de taal van een nieuwe lidstaat, hoewel deze taal een officiële taal van de Europese Unie is, worden opgelegd aan particulieren in deze staat, ook al hadden deze personen via andere wegen van deze regeling kennis kunnen nemen (arresten van 11 december 2007, Skoma-Lux, C‑161/06, Jurispr. blz. I‑10841, punten 57‑59, en van 4 juni 2009, Balbiino, C‑560/07, Jurispr. blz. I‑4447, punt 30).

18      Uit deze rechtspraak leidt de verwijzende rechter af dat de Poolse telecommunicatieondernemingen in een minder gunstige situatie verkeren dan de ondernemingen die in andere lidstaten dan de Republiek Polen zijn gevestigd en die kennis kunnen nemen van de richtsnoeren in de officiële taal van die lidstaten.

19      De verwijzende rechter vraagt zich af of de formule „verplichtingen die zijn opgenomen in een gemeenschapsregeling”, die in punt 51 van het reeds aangehaalde arrest Skoma-Lux wordt gebruikt, uitsluitend betrekking heeft op verordeningen en beslissingen die, van nature, verplichtingen creëren ten aanzien van particulieren, dan wel of zij tevens betrekking heeft op andere besluiten van de instellingen van de Unie die een invloed hebben op de rechten en verplichtingen van particulieren, die worden geregeld door de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van communautaire richtlijnen. In dit verband merkt hij op dat het Hof, in zijn arrest van 10 maart 2009, Heinrich (C‑345/06, Jurispr. blz. I‑1659), het begrip „gemeenschapsregeling” ruim lijkt te hebben opgevat, als een begrip dat alle besluiten van de instellingen van de Unie kan omvatten. Hij benadrukt tevens dat uit het arrest van 21 juni 2007, ROM-projecten (C‑158/06, Jurispr. blz. I‑5103), lijkt te volgen dat niet alleen de rechtshandelingen van de Unie die verplichtingen aan particulieren opleggen, moeten worden bekendgemaakt, maar dat het volstaat dat een handeling een lidstaat een verplichting oplegt om een concrete handeling te verrichten ten aanzien van particulieren om een dergelijke bekendmaking te vereisen.

20      De verwijzende rechter merkt op dat de richtsnoeren van 2002 rechtsverwachtingen creëren in hoofde van de personen die onder de werkingssfeer ervan vallen. Bovendien vloeit de goedkeuring van deze richtsnoeren door de Commissie rechtstreeks voort uit een in artikel 15, lid 2, van richtlijn 2002/21 neergelegde verplichting. De artikelen 15, lid 3, en 16, lid 1, ervan bepalen dat de NRI’s „zoveel mogelijk” rekening moeten houden met de richtsnoeren, zowel voor de definitie van de relevante markten als voor de analyse ervan.

21      In deze omstandigheden heeft de Sąd Najwyższy beslist de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Kunnen krachtens artikel 58 van de [Toetredingsakte van 2003] de [richtsnoeren van 2002], waarmee, overeenkomstig artikel 16, lid 1, van [richtlijn 2002/21], een [NRI] bij een analyse van de relevante markten zoveel mogelijk rekening moet houden, aan particulieren in een bepaalde lidstaat worden tegengeworpen wanneer deze richtsnoeren in het Publicatieblad van de Europese Unie niet zijn bekendgemaakt in de taal van deze lidstaat, die nochtans een officiële taal van de Europese Unie is?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

22      Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 58 van de Toetredingsakte van 2003 aldus moet worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een NRI in een beslissing waarbij deze instantie bepaalde regulerende verplichtingen oplegt aan een elektronische communicatieoperator, verwijst naar de richtsnoeren van 2002, aangezien deze richtsnoeren in het Publicatieblad van de Europese Unie niet werden bekendgemaakt in de taal van de betrokken lidstaat, hoewel deze taal een officiële taal van de Europese Unie is.

23      Teneinde deze vraag te beantwoorden, zij eraan herinnerd dat een fundamenteel beginsel in de rechtsorde van de Unie vereist dat een overheidsbesluit niet aan de justitiabelen kan worden tegengeworpen voordat deze ervan kennis hebben kunnen nemen (arrest van 25 januari 1979, Racke, 98/78, Jurispr. blz. 69, punt 15).

24      Uit artikel 2 van de Toetredingsakte van 2003 volgt bovendien dat onmiddellijk bij de toetreding de door de instellingen vóór de toetreding genomen besluiten verbindend zijn voor de nieuwe lidstaten en in deze staten toepasselijk zijn. Dergelijke besluiten kunnen evenwel slechts worden tegengeworpen aan natuurlijke en rechtspersonen in deze staten indien aan de algemene voorwaarden voor tenuitvoerlegging van het recht van de Unie in de lidstaten is voldaan, zoals deze zijn vastgesteld in de oorspronkelijke Verdragen en, voor de nieuwe lidstaten, in de Toetredingsakte van 2003 zelf (arrest Skoma-Lux, reeds aangehaald, punt 32).

25      Wat de verordeningen van de Raad en van de Commissie betreft evenals de richtlijnen van deze instellingen die aan alle lidstaten zijn gericht, volgt uit de bepalingen van artikel 254, lid 2, EG dat deze besluiten slechts rechtsgevolgen kunnen sorteren wanneer zij in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt (zie in die zin arrest Skoma-Lux, reeds aangehaald, punt 33).

26      Bovendien kunnen deze besluiten aan natuurlijke en rechtspersonen in een lidstaat niet worden tegengeworpen voordat deze ervan kennis hebben kunnen nemen door een regelmatige bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie (reeds aangehaalde arresten Racke, punt 15, en Skoma-Lux, punt 37).

27      Deze beginselen dienen ook te worden geëerbiedigd – met dezelfde gevolgen – wanneer een regeling van de Unie de lidstaten verplicht om ter uitvoering ervan maatregelen te nemen die verplichtingen opleggen aan particulieren. Derhalve moeten nationale maatregelen die ter uitvoering van een regeling van de Unie verplichtingen opleggen aan particulieren, worden bekendgemaakt opdat deze laatsten er kennis van kunnen nemen (zie in die zin arrest van 20 juni 2002, Mulligan e.a., C‑313/99, Jurispr. blz. I‑5719, punten 51 en 52). In een dergelijke situatie moeten de belanghebbenden zich tevens op de hoogte kunnen stellen van de bron van de nationale maatregelen waarbij aan hen verplichtingen worden opgelegd. Derhalve moet in een dergelijke situatie niet alleen de betrokken nationale regeling worden bekendgemaakt, maar ook de rechtshandeling van de Unie die de lidstaten verplicht maatregelen te nemen die verplichtingen opleggen aan particulieren (zie in die zin arrest Heinrich, reeds aangehaald, punten 45‑47).

28      Bovendien volgt uit artikel 58 van de Toetredingsakte van 2003 in samenhang met de artikelen 4, 5 en 8 van verordening nr. 1 dat voor een lidstaat waarvan de taal een officiële taal van de Unie is, een regelmatige bekendmaking van een verordening van de Unie de bekendmaking van deze handeling in die taal in het Publicatieblad van de Europese Unie inhoudt (arrest Skoma-Lux, reeds aangehaald, punt 34).

29      Het Hof heeft aldus geoordeeld dat artikel 58 van de Toetredingsakte zich ertegen verzet dat de verplichtingen die zijn opgenomen in een regeling van de Unie die niet in het Publicatieblad van de Europese Unie werd bekendgemaakt in de taal van een nieuwe lidstaat, hoewel deze een officiële taal van de Unie is, kunnen worden opgelegd aan particulieren in deze staat, ook al hadden deze personen via andere wegen van deze regeling kennis kunnen nemen (reeds aangehaalde arresten Skoma-Lux, punt 51, en Balbiino, punt 30).

30      In het licht van de in de punten 23 tot en met 29 van onderhavig arrest in herinnering gebrachte rechtspraak, die is ingegeven door de beginselen van rechtszekerheid en het verbod van discriminatie, dient te worden nagegaan of de richtsnoeren van 2002 vanwege hun inhoud aan particulieren verplichtingen opleggen. Is dit het geval, dan kunnen deze richtsnoeren, bij ontbreken van een bekendmaking in het Pools in het Publicatieblad van de Europese Unie, in Polen niet aan particulieren worden tegengeworpen.

31      De artikelen 15 en 16 van richtlijn 2002/21, die expliciet tot de NRI’s zijn gericht, vormen de rechtsgrondslag voor de richtsnoeren van 2002. Deze laatste bieden steun aan de NRI’s bij de definitie en de analyse van de relevante markten, zodat kan worden bepaald of deze markten aan regelgeving ex ante moeten worden onderworpen. Volgens punt 1 van de richtsnoeren worden daarin immers de beginselen geformuleerd die de NRI’s dienen toe te passen bij de analyse van de markten en de daadwerkelijke mededinging in het bestek van het gemeenschappelijke regelgevingskader voor elektronische communicatie. Daarnaast blijkt uit punt 6 van deze richtsnoeren dat zij dienen als gids voor de NRI’s bij de uitoefening van hun nieuwe bevoegdheden ten aanzien van het definiëren van de markten en het beoordelen van aanmerkelijke marktmacht (arrest van 3 december 2009, Commissie/Duitsland, C‑424/07, Jurispr. blz. I‑11431, punten 75 en 76).

32      De richtsnoeren van 2002 bevatten, in de eerste drie afdelingen ervan, een samenvatting van de methodes en de criteria, die nuttig zijn voor de definitie van de markt, de beoordeling van aanmerkelijke marktmacht en de aanwijzing van ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht. Het gaat voornamelijk om een samenvatting van de rechtspraak terzake, aangevuld met een overzicht van drie bekendmakingen van de Commissie, die in het Publicatieblad van de Europese Unie in het Pools zijn bekendgemaakt, namelijk respectievelijk de bekendmaking van de Commissie inzake de definitie van de relevante markt voor het gemeenschappelijke mededingingsrecht (PB 1997, C 372, blz. 5, en de speciale editie van het Publicatieblad van de Europese Unie in het Pools, deel 1, hoofdstuk 8, blz. 155), de richtsnoeren voor de toepassing van de mededingingsregels van de Gemeenschap in de telecommunicatiesector (PB 1991, C 233, blz. 2, en de speciale editie van het Publicatieblad van de Europese Unie in het Pools, deel 1, hoofdstuk 8, blz. 43), en de bekendmaking van de Commissie betreffende de toepassing van de mededingingsregels op de toetredingsakkoorden in de telecommunicatiesector (PB 1998, C 265, blz. 2, en de speciale editie van het Publicatieblad van de Europese Unie in het Pools, deel 1, hoofdstuk 8, blz. 255).

33      De drie laatste afdelingen hebben meer bepaald betrekking op de tenuitvoerlegging van richtlijn 2002/21. De vierde afdeling, met als opschrift „Opleggen, handhaven, wijzigen of intrekken van verplichtingen uit hoofde van het regelgevingskader”, beoogt de NRI’s aanwijzingen te geven over de te nemen maatregelen naar aanleiding van de analyse van de mededinging die op de markt heerst. De vijfde en de zesde afdeling hebben enerzijds betrekking op de onderzoeksbevoegdheden en de procedures inzake coördinatie met het oog op de marktanalyse en anderzijds op de procedures voor raadpleging en bekendmaking van voorgestelde NRI-besluiten. Naast een herinnering aan de relevante bepalingen van het toepasselijke regelgevingskader beogen deze drie afdelingen het functioneren van de mechanismen voor samenwerking tussen de NRI’s, de nationale mededingingsautoriteiten en de Commissie te preciseren.

34      Uit deze elementen blijkt dat de richtsnoeren van 2002 geen enkele verplichting inhouden die, rechtstreeks of onrechtstreeks, aan particulieren kan worden opgelegd. Het ontbreken van bekendmaking van deze richtsnoeren in het Pools in het Publicatieblad van de Europese Unie verzet zich er niet tegen dat de NRI van de Republiek Polen ernaar verwijst in een tot een particulier gerichte beslissing.

35      Overigens zij opgemerkt dat deze richtsnoeren in 2002 in de „C”-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie werden bekendgemaakt. Anders dan de „L”-serie ervan, beoogt de C-serie niet de bekendmaking van juridisch bindende handelingen, maar enkel van mededelingen, aanbevelingen en adviezen betreffende de Europese Unie.

36      PTC is niettemin van mening dat diezelfde richtsnoeren, aangezien zij in 2002 in het Publicatieblad van de Europese Unie werden bekendgemaakt, overeenkomstig artikel 58 van de Toetredingsakte van 2003, tevens in de officiële talen van de nieuwe lidstaten diende te worden bekendgemaakt, met name in het Pools.

37      Opgemerkt zij evenwel dat artikel 58 van de Toetredingsakte van 2003 de Raad, de Commissie of de Europese Centrale Bank niet verplicht alle besluiten van de instellingen en van de Europese Centrale Bank die werden goedgekeurd vóór de toetreding van de nieuwe lidstaten, te vertalen naar de negen nieuwe in dit artikel opgesomde talen. Dit artikel dat het taalregime regelt en de voorwaarden voor bekendmaking van de vóór de toetreding genomen besluiten van de instellingen en de Europese Centrale Bank, bepaalt immers enkel dat van deze besluiten vanaf de toetreding alleen deze, waarvan de tekst is vastgelegd in de talen van de nieuwe lidstaten, die officiële talen van de Unie zijn, op gelijke wijze authentiek zijn als de in de andere talen vastgestelde teksten en dat zij in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt in de gevallen waarin ook deze laatste zijn bekendgemaakt. Het betrokken artikel houdt dus in dat de lidstaten en de instellingen overgaan tot een selectie van de besluiten die in het Publicatieblad van de Europese Unie moeten worden bekendgemaakt en sluit niet uit dat bepaalde besluiten niet worden bekendgemaakt. Bijgevolg vereiste artikel 58 van de Toetredingsakte van 2003 niet de bekendmaking in dit Publicatieblad van de richtsnoeren van 2002 in het Pools.

38      Voor het overige zij benadrukt dat het Hof het bestaan heeft uitgesloten van een algemeen beginsel van het Unierecht dat elke burger kan eisen dat alles wat zijn belangen zou kunnen raken, onder alle omstandigheden in zijn eigen taal wordt gesteld (zie in die zin arrest van 9 september 2003, Kik/OHMI, C‑361/01 P, Jurispr. blz. I‑8283, punten 82 en 83).

39      Gelet op het voorgaande dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat artikel 58 van de Toetredingsakte van 2003 aldus moet worden uitgelegd dat het zich er niet tegen verzet dat een NRI verwijst naar de richtsnoeren van 2002 in een beslissing waarbij deze instantie bepaalde regulerende verplichtingen oplegt aan een operator in elektronische communicatie, al zijn deze richtsnoeren niet bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie in de taal van de betrokken lidstaat, die nochtans een officiële taal van de Unie is.

 Kosten

40      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:

Artikel 58 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, moet aldus worden uitgelegd dat het zich er niet tegen verzet dat een nationale regelgevende instantie verwijst naar de richtsnoeren van de Commissie betreffende de marktanalyse en de beoordeling van aanmerkelijke marktmacht in het bestek van het gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten in een beslissing waarbij deze instantie bepaalde regulerende verplichtingen oplegt aan een operator van elektronische communicatie, al zijn deze richtsnoeren niet bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie in de taal van de betrokken lidstaat, die nochtans een officiële taal van de Unie is.

ondertekeningen


* Procestaal: Pools.