Zaak C‑138/09

Todaro Nunziatina & C. Snc

tegen

Assessorato del Lavoro, della Previdenza Sociale, della Formazione Professionale e dell’Emigrazione della regione Sicilia

(verzoek van het Tribunale ordinario di Palermo om een prejudiciële beslissing)

„Prejudiciële verwijzing – Staatssteun – Beschikkingen van Commissie – Uitlegging – Steun die regio Sicilië heeft toegekend aan ondernemingen die leer‑ en werkervaringscontracten sluiten of deze contracten omzetten in contracten voor onbepaalde tijd – Uiterste datum voor toekenning van steun – Budgettaire grenzen – Vertragingsrente – Niet-ontvankelijkheid”

Samenvatting van het arrest

1.        Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van Hof – Grenzen – Kennelijk irrelevante vraag

2.        Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van Hof – Grenzen – Bevoegdheid van nationale rechter – Vaststelling en beoordeling van feiten van geding

(Art. 234 EG)

3.        Steunmaatregelen van de staten – Verbod – Afwijkingen – Steunregeling die opleiding en creatie van banen in regio beoogt te bevorderen

(Art. 88, lid 3, EG)

4.        Steunmaatregelen van de staten – Bestaande steunmaatregelen en nieuwe steunmaatregelen – Kwalificatie als nieuwe steun

(Art. 88 EG; verordening nr. 659/1999 van de Raad, art. 1, sub c)

5.        Steunmaatregelen van de staten – Verbod – Afwijkingen – Steunregeling die voorziet in maximumbudget

6.        Steunmaatregelen van de staten – Voorgenomen steunmaatregelen – Aanmelding bij Commissie – Beschikking van Commissie om geen bezwaar te maken – Vertragingsrente bij te late betaling van steun vanaf datum van beschikking van Commissie

(Art. 88, lid 3, EG)

1.        Het Hof kan besluiten om op een prejudiciële vraag betreffende de geldigheid van een gemeenschapshandeling geen uitspraak te doen, wanneer duidelijk blijkt dat de door de nationale rechterlijke instantie gestelde vraag over de geldigheid geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding.

(cf. punt 16)

2.        Het is uitsluitend een zaak van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid voor de te geven rechterlijke beslissing draagt, om gelet op de bijzonderheden van de zaak zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis te beoordelen, als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt.

(cf. punt 25)

3.        Een beschikking van de Commissie om geen bezwaar te maken tegen een steunregeling die de opleiding en de creatie van banen in een regio beoogt te bevorderen en ten eerste bestaat uit de verlening van een subsidie voor het salaris van werknemers met een leer‑ of werkervaringscontract, voor de volledige looptijd van de contracten, mits de werknemers in de loop van een bepaalde periode zijn aangeworven, en ten tweede uit de verlening van een degressieve subsidie voor het salaris van de werknemers wanneer een dergelijk contract gedurende de eerste drie jaren daarvan wordt omgezet in een contract voor onbepaalde tijd, mits deze omzetting gebeurt in de loop van diezelfde periode en vóór deze periode aangeworven werknemers betreft, moet aldus worden uitgelegd dat met de gemeenschappelijke markt verenigbaar is, een steunregeling bestaande uit deze twee niet cumuleerbare maatregelen waarvan het feit dat aanleiding geeft tot de steun, namelijk de aanwerving van een werknemer of de omzetting van het contract in een contract voor onbepaalde tijd, moet dateren van vóór afloop van deze periode, terwijl de betalingen waartoe zij aanleiding kunnen geven, na deze datum mogen gebeuren voor zover toepasselijke nationale budgettaire en financiële regelingen daar niet aan in de weg staan en het door de Commissie goedgekeurde budget wordt gerespecteerd.

(cf. punten 29‑30, 34‑38, dictum 1)

4.        Artikel 1 van beschikking 2003/195 betreffende werkgelegenheidssteun in Sicilië moet aldus worden uitgelegd dat de steunregeling waarmee Italië de periode voor de uitvoering van een eerder goedgekeurde steunregeling ter bevordering van de opleiding en de creatie van banen wil verlengen, een nieuwe steun is die verschilt van de steunregeling die de Commissie heeft goedgekeurd. De beschikking verzet zich dus ertegen dat subsidies worden verleend voor de aanwerving van werknemers met een leer‑ of werkervaringscontract of de omzetting van de leer‑ en werkervaringscontracten in contracten van onbepaalde tijd na afloop van de termijn van de door de Commissie goedgekeurde steunregeling.

Daar namelijk als nieuwe steun moeten worden beschouwd, de maatregelen die na de inwerkingtreding van het Verdrag zijn genomen ter invoering of wijziging van steunmaatregelen, met dien verstande dat deze wijzigingen betrekking kunnen hebben op bestaande steunmaatregelen of op bij de Commissie aangemelde ontwerpen, heeft Italië door zowel in een verhoging van het budget voor de steunregeling als in een verlenging van de periode waarin de toekenningsvoorwaarden toepasselijk waren, te voorzien, een nieuwe steun in het leven geroepen die verschilt van de in de beschikking van geen bezwaar tegen de eerdere steunregeling bedoelde steun.

(cf. punten 46‑47, dictum 2)

5.        In het geval van een door de Commissie goedgekeurde steunregeling die voorziet in een maximumbudget, staat het aan de betrokken lidstaat om te bepalen welke partij in een bij een nationale rechter aanhangig geding inzake steun die onder deze regeling valt, het bewijs moet leveren dat het voor de bedoelde steunmaatregelen toegekende maximumbudget niet is opgebruikt.

Bij gebrek aan communautaire regelgeving ter zake staat het namelijk aan de nationale rechtsorde van elke lidstaat om de modaliteiten en de bewijsregels vast te stellen om aan te tonen dat het budget voor de bij de beschikking van de Commissie toegelaten steunregeling niet is overschreden.

Beklemtoond moet echter worden dat de nationale autoriteiten in staat moeten zijn om, met name op verzoek van de Commissie, de stand van de betalingen van een steunregeling te rechtvaardigen, wanneer de Commissie uitspraak heeft gedaan over een steunregeling waarvoor de lidstaat heeft voorzien in een maximumbudget dat individueel aan de begunstigden van de steunregeling mag worden uitbetaald.

(cf. punten 54‑55, dictum 3)

6.        Artikel 88, lid 3, eerste volzin, EG bepaalt dat de lidstaten verplicht zijn om elk voornemen tot invoering of wijziging van steunmaatregelen aan te melden. Overeenkomstig artikel 88, lid 3, tweede volzin, EG vangt de Commissie, indien zij meent dat het aangemelde voornemen volgens artikel 87 EG onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, onverwijld de procedure van artikel 88, lid 2, EG aan. Overeenkomstig artikel 88, lid 3, laatste volzin, EG kan de lidstaat die voornemens is steun te verlenen, de voorgenomen maatregelen niet tot uitvoering brengen voordat die procedure tot een eindbeslissing van de Commissie heeft geleid.

Het in deze bepaling neergelegde verbod beoogt te waarborgen dat een steunmaatregel geen gevolgen heeft voordat de Commissie een redelijke tijd heeft gehad om het ontwerp nauwkeurig te onderzoeken en, in voorkomend geval, de procedure van lid 2 van ditzelfde artikel in te leiden.

Een beschikking van de Commissie om geen bezwaar te maken tegen een steunregeling verklaart deze de steunregeling pas vanaf de datum van deze beschikking verenigbaar met de gemeenschappelijke markt, zodat alleen voor de te late betaling van na deze datum verschuldigde steun rente in rekening kan worden gebracht.

Het bedrag van de eventueel verschuldigde wettelijke rente bij te late betaling van door de beschikking van de Commissie goedgekeurde steun voor de periode na deze beschikking mag overigens niet worden begrepen in het bedrag van het budget dat door deze beschikking is toegestaan. Het nationale recht bepaalt de rentevoet en de toepassingsmodaliteiten ervan.

(cf. punten 58‑62, dictum 4)







ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

20 mei 2010 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Staatssteun – Beschikkingen van Commissie – Uitlegging – Steun die regio Sicilië heeft toegekend aan ondernemingen die leer‑ en werkervaringscontracten sluiten of deze contracten omzetten in contracten voor onbepaalde tijd – Uiterste datum voor toekenning van steun – Budgettaire grenzen – Vertragingsrente – Niet-ontvankelijkheid”

In zaak C‑138/09,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Tribunale ordinario di Palermo (Italië) bij beslissing van 23 januari 2009, ingekomen bij het Hof op 15 april 2009, in de procedure

Todaro Nunziatina & C. Snc

tegen

Assessorato del Lavoro, della Previdenza Sociale, della Formazione Professionale e dell’Emigrazione della Regione Sicilia,

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: J.‑C. Bonichot, kamerpresident, C. Toader, K. Schiemann, P. Kūris (rapporteur) en L. Bay Larsen, rechters

advocaat-generaal: N. Jääskinen,

griffier: R. Şereş, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 3 maart 2010,

gelet op de opmerkingen van:

–        de Assessorato del Lavoro, della Previdenza Sociale, della Formazione Professionale e dell’Emigrazione della regione Sicilia, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door F. Arena, avvocato dello Stato,

–        Todaro Nunziatina & C. Snc, vertegenwoordigd door G. Bentivegna, avvocato,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door D. Grespan als gemachtigde,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van beschikking SG (95) D/15975 van de Commissie van 11 december 1995 inzake regionale wet nr. 27 van de regio Sicilië van 15 mei 1991 betreffende interventies ten behoeve van de werkgelegenheid (staatssteun NN 91/A/95) (hierna: „beschikking van 1995”) en van beschikking 2003/195/EG van de Commissie van 16 oktober 2002 betreffende staatssteun die Italië voornemens is te verlenen ten behoeve van de werkgelegenheid in de regio Sicilië – C 56/99 (ex N 668/97) (PB 2003, L 77, blz. 57), en de geldigheid van deze beschikkingen.

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Todaro Nunziatina & C. Snc (hierna: „Todaro Nunziatina”), een vennootschap met zetel in Sicilië (Italië), en de Assessorato del Lavoro, della Previdenza Sociale, della Formazione Professionale e dell’Emigrazione della regione Sicilia (hierna: „amministrazione”) inzake de betaling van een bedrag van 45 320,64 EUR plus wettelijke rente, op grond van subsidies waarin is voorzien in artikel 10 van regionale wet nr. 27 van de regio Sicilië van 15 mei 1991 betreffende interventies ten behoeve van de werkgelegenheid (GURS nr. 25 van 18 mei 1991; hierna: „wet nr. 27/91”).

 Toepasselijke bepalingen

 Gemeenschapsregeling

3        Artikel 1, sub c, van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [88 EG] (PB L 83, blz. 1) bepaalt:

„Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

[…]

c)      ,nieuwe steun’, alle steun, dat wil zeggen steunregelingen en individuele steun die geen bestaande steun is, met inbegrip van wijzigingen in bestaande steun”.

4        In de beschikking van 1995 heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen geen bezwaren geuit tegen de in wet nr. 27/91 geplande steunmaatregelen, daar deze volgens haar verenigbaar waren met het EG-Verdrag. In die beschikking nodigde de Commissie de betrokken lidstaat wel uit om in geval van herfinanciering van deze steunregelingen na het jaar 1997 de wet in kwestie opnieuw aan te melden.

5        In punt 10 van de beschikking 2003/195 heeft de Commissie opgemerkt dat „artikel 11, lid 1, van [regionale wet nr. 16 van de regio Sicilië van 27 mei 1997 houdende machtiging tot uitgaven voor het gebruik van de bedragen die zijn geboekt onder de algemene fondsen van de begroting van de regio voor het boekjaar 1997 (GURS nr. 27 van 31 mei 1997; hierna: ,wet nr. 16/97’)] de herfinanciering [betreft], voor de jaren 1997 en 1998, van steunregeling (NN 91/A/95) die werd ingevoerd bij artikel 10 van [wet nr. 27/91], welke door de Commissie op 14 november 1995 was goedgekeurd en eind 1996 zou aflopen.”

6        Artikel 1 van beschikking 2003/195 luidt:

„De steunregeling zoals bepaald in artikel 11, lid 1, van de Siciliaanse regionale wet nr. 16 van 27 mei 1997, die Italië voornemens is uit te voeren, is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

Deze regeling mag derhalve niet ten uitvoer worden gelegd.”

 Nationale regeling

7        De artikelen 9 tot en met 11 van wet nr. 27/91 voorzien in diverse vormen van steun om de werkgelegenheid in Sicilië te bevorderen.

8        Artikel 10 van nr. wet 27/91 bepaalt met name:

„1.      De regionale minister van arbeid, sociale zekerheid, beroepsopleiding en emigratie mag in het kader van de overeenkomsten voorzien in artikel 8 van regionale wet nr. 35 van 8 november 1988 aan ondernemingen die werkzaam zijn in de sectoren ambachtelijk werk, toerisme en milieu, alsmede aan in de beroepsregisters ingeschreven werkgevers die werknemers in dienst nemen met leer‑ en werkervaringscontracten in de zin van artikel 3 van wetsbesluit nr. 726 van 30 oktober 1984, gewijzigd bij wet nr. 863 van 19 december 1984, en op basis van projecten die vooraf zijn goedgekeurd door de Commissione regionale per l’impiego (regionale commissie voor werkgelegenheid), loonsubsidies verlenen van:

a)      30 % van het salaris dat krachtens de collectieve arbeidsovereenkomst van de bedrijfstak verschuldigd is voor de gehele duur van het leer‑ en werkervaringscontract. Dit percentage wordt verhoogd tot 50 % wanneer werknemers in dienst worden genomen voor projecten conform de overeenkomsten bedoeld in artikel 8 van regionale wet nr. 35 van 8 november 1988, of in de gevallen bedoeld in artikel 9, lid 2, daarvan;

b)      50 %, 40 % en 25 % van het salaris dat krachtens de collectieve arbeidsovereenkomst van de bedrijfstak verschuldigd is voor respectievelijk het eerste, het tweede en het derde jaar, indien de leer‑ en werkervaringscontracten van de aangenomen werknemers worden omgezet in contracten voor onbepaalde tijd. In de gevallen bedoeld in artikel 9, lid 2, wordt het percentage verhoogd tot 65 %, 50 % en 50 % voor respectievelijk het eerste, het tweede en het derde jaar.

2.      De in lid 1 genoemde maatregelen gelden voor werknemers met leer‑ en werkervaringscontracten die zijn aangenomen op enig tijdstip tussen de eerste dag van de maand volgende op die in welke deze wet van kracht wordt en 31 december 1996, op voorwaarde dat de ondernemingen in de twaalf voorafgaande maanden hun personeelsbestand niet hebben verminderd. De in lid 1 genoemde bepalingen gelden voor de sub b voorziene gevallen eveneens indien de leer‑ en werkervaringscontracten van de aangenomen werknemers gedurende die periode worden omgezet in overeenkomsten voor onbepaalde tijd.

[…]”

9        Artikel 11, lid 1, van wet nr. 16/97 bepaalt:

„Voor de in artikel 10 van [wet nr. 27/91] genoemde doeleinden wordt voor het boekjaar 1997 een aanvullende uitgave van 82 miljard LIT (hoofdstuk 33709) goedgekeurd. De in artikel 69 van regionale wet nr. 6 van 7 maart 1998 vastgelegde datum van 31 december 1999 geldt ook voor bijstand krachtens de artikelen 9 en 10 van wet [nr. 27/91], zoals later gewijzigd en aangevuld.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

10      Blijkens de verwijzingsbeslissing heeft Todaro Nunziatina bij de amministrazione een steunaanvraag ingediend op grond van artikel 10, lid 1, sub a en b, van wet nr. 27/91, in verband met de aanwerving van twee arbeiders onder leer‑ en werkervaringscontract, welke later zijn omgezet in contracten van onbepaalde tijd. Daartoe diende zij voor de periode van 1 juni 1996 tot en met 30 september 1999 zes subsidieaanvragen in.

11      Aangezien de amministrazione haar deze steun niet heeft uitgekeerd, heeft Todaro Nunziatina bij het Tribunale ordinario di Palermo tegen haar een beroep ingesteld tot betaling van 45 320,64 EUR plus wettelijke rente. De amministrazione verzet zich tegen deze vordering en stelt in wezen dat zij op grond van beschikking 2003/195 niet gemachtigd is om deze steun toe te kennen.

12      Daarop heeft het Tribunale ordinario di Palermo de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Was het de bedoeling van de [Commissie], gelet op het feit dat de steunregeling (ref. NN 91/A/95) die de regio Sicilië bij artikel 10 van [wet nr. 27/91] heeft ingevoerd, een mechanisme voor bijstand bevatte voor een minimum van twee en een maximum van vijf jaar (twee jaar voor werknemers die op basis van leer‑ en werkervaringscontracten waren aangenomen plus maximum drie jaar wanneer die contracten werden omgezet in contracten voor onbepaalde tijd), om met [de beschikking van 1995] waarbij de uitvoeringsregeling is goedgekeurd:

–        deze in tijdelijk en economisch opzicht omvangrijke wijziging van de steun (twee + drie jaar) toe te staan, of

–        alleen en alternatief de verlening van bijstand voor werknemers die op basis van leer‑ en werkervaringscontracten waren aangenomen (voor de tweejarige duur van die contracten) toe te staan, dan wel de verlening van bijstand toe te staan voor de omzetting van de leer‑ en werkervaringscontracten van werknemers die aanvankelijk op basis van een dergelijk contract waren aangenomen, in een contract voor onbepaalde tijd (voor de drie jaar die voor de omzetting is voorzien)?

2)      Moet de termijn van het begrotingsjaar 1997 voor de uitvoering van de staatssteun, waarnaar de [Commissie] in de [beschikking van 1995] verwijst bij de goedkeuring van de bij artikel 10 van [wet nr. 27/91] ingevoerde steunregeling, worden opgevat als:

–        de oorspronkelijke uitgavenraming voor steun die in elk geval in de volgende jaren moest worden betaald (volgens de verschillende bovenvermelde mogelijke uitleggingen van de genoemde steun), of juist als

–        de termijn voor de daadwerkelijke betaling van de bijstand door de bevoegde regionale instanties?

3)      Mocht (en moest) de regio Sicilië, voor werknemers die op grond van artikel 10 van [wet nr. 27/91] op basis van leer‑ en werkervaringscontracten waren aangenomen, bijvoorbeeld op 1 januari 1996, en dus binnen de in [de beschikking van 1995] vastgelegde termijn, de betrokken steunregeling daadwerkelijk voor alle toegestane jaren (dat wil zeggen twee + drie) uitvoeren, en zelfs wanneer de uitvoering van de steunregeling, zoals in het genoemde voorbeeld, de feitelijke betaling van bijstand tot 31 december 2001 inhield (dat wil zeggen, 1996 + 5 jaar = 2001)?

4)      Was het de bedoeling van de [Commissie], door in artikel 1 van beschikking 2003/195 [...] te verklaren dat ‚de steunregeling zoals bepaald in artikel 11, lid 1, van [wet nr. 16/97], die Italië voornemens is uit te voeren, [onverenigbaar is] met de gemeenschappelijke markt’ en dat ‚deze regeling [derhalve] niet ten uitvoer [mag] worden gelegd’:

–        om de ‚nieuwe’ bij artikel 11 van [wet nr. 16/97] ingevoerde steunregeling niet goed te keuren, omdat de Commissie die regeling beschouwde als een ‚autonoom’ stelsel, bedoeld om de periode voor de uitvoering van de bij artikel 10 van [wet nr. 27/91] ingevoerde steun te verlengen tot na de termijn van 31 december 1996, zodat ook de kosten van aangenomen werknemers en/of omgezette contracten in de jaren 1997 en 1998 daaronder vielen, of

–        diende de beschikking in feite juist te verhinderen dat de regio financiële middelen vergaarde teneinde de daadwerkelijke betaling van de bij artikel 10 van [wet nr. 27/91] ingevoerde staatssteun te verhinderen, zelfs voor werknemers en/of contracten die vóór 31 december 1996 waren aangenomen respectievelijk omgezet?

5)      Indien [beschikking 2003/195] moet worden uitgelegd volgens de eerste optie in de vierde vraag, is die beschikking dan verenigbaar met de uitlegging van artikel 87 EG die de Commissie heeft gegeven in soortgelijke zaken betreffende de vrijstelling van de socialezekerheidsbijdragen voor leer‑ en werkervaringscontracten in beschikking 2000/128/EG van 11 mei 1999 [betreffende de steun verleend door Italië voor maatregelen ten behoeve van de werkgelegenheid (PB 2000, L 42, blz. 1) ] ([...] uitdrukkelijk genoemd in de motivering van de afwijzende beschikking van 2002) en beschikking 2003/739/EG van 13 mei 2003 [betreffende de overheidssteun die Italië voornemens is ten uitvoer te leggen ten gunste van de werkgelegenheid in de regio Sicilië (PB L 267, blz. 29)] [...]?

6)      Indien [beschikking 2003/195] moet worden uitgelegd volgens de tweede optie van de vierde vraag, welke uitlegging moet dan worden gegeven aan de vroegere beschikking waarbij de steunmaatregelen werden goedgekeurd, gelet op de dubbele betekenis die kan worden toegeschreven aan het adjectief ‚verdere’, dat wil zeggen ‚verdere in verband met de begroting zoals opgenomen in de beschikking van de Commissie’ dan wel ‚verdere in verband met de door de regio alleen tot en met het begrotingsjaar 1996 voorziene financiering’?

7)      Welke steunmaatregelen moeten volgens de Commissie uiteindelijk als rechtmatig en welke als onrechtmatig worden aangemerkt?

8)      Welke partij in deze procedure [Todaro Nunziatina of de amministrazione] dient te bewijzen dat de begroting die de Commissie zelf heeft vastgesteld, niet is overschreden?

9)      Is de eventuele toekenning aan steunontvangende ondernemingen van wettelijke rente wegens te late betaling van de rechtmatig en toelaatbaar geachte bijstand al dan niet van belang voor de bepaling of de oorspronkelijk bij [de beschikking van 1995] [...] goedgekeurde begroting mogelijkerwijs is overschreden?

10)      Indien de toekenning van rente van belang is voor de bepaling of die begroting is overschreden, welk rentepercentage moet dan worden toegepast?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Ontvankelijkheid van de tweede, vijfde en achtste vraag

 Ontvankelijkheid van de vijfde vraag

–       Bij het Hof ingediende opmerkingen

13      De Commissie is van mening dat deze vraag de geldigheid van beschikking 2003/195 betreft. Volgens haar wenst de verwijzende rechter te vernemen of deze beschikking verenigbaar is met de uitlegging van artikel 87 EG die de Commissie heeft gevolgd in de beschikkingen 2000/128 en 2003/739. Dienaangaande merkt de Commissie op dat de vijfde vraag geen enkel belang heeft voor de beslechting van het hoofdgeding.

14      Todaro Nunziatina voert aan dat deze vraag irrelevant is om uitspraak te kunnen doen in het hoofdgeding, daar de beschikkingen 2000/128 en 2003/739 andere situaties betreffen dan de situatie van het hoofdgeding.

–       Beoordeling door het Hof

15      De verwijzende rechter vraagt of beschikking 2003/195 geldig is.

16      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat het Hof kan besluiten om op een prejudiciële vraag betreffende de geldigheid van een gemeenschapshandeling geen uitspraak te doen, wanneer duidelijk blijkt dat de door de nationale rechterlijke instantie gestelde vraag over de geldigheid geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding (arrest van 10 januari 2006, Cassa di Risparmio di Firenze e.a., C‑222/04, Jurispr. blz. I‑289, punt 75, en aldaar aangehaalde rechtspraak).

17      Beschikking 2003/195 onderzoekt de verenigbaarheid met de artikelen 87 EG en volgende van artikel 11, lid 1, van wet nr. 16/97 wat betreft de herfinanciering, voor de jaren 1997 en 1998, van een bij artikel 10 van wet nr. 27/91 ingevoerde steunregeling, die is goedgekeurd bij de beschikking van 1995.

18      Beschikking 2000/128 onderzoekt daarentegen de verenigbaarheid met de artikelen 87 EG en volgende van een geheel van steunregelingen ten behoeve van de werkgelegenheid die op nationaal niveau door de Italiaanse republiek zijn uitgevoerd, andere dan de in beschikking 2003/195 bedoelde steunregelingen, en erkent dat deze steunregelingen gedeeltelijk verenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt.

19      Verder onderzoekt beschikking 2003/739 eveneens in het licht van de artikelen 87 EG en volgende de herfinanciering, voor de periode 2000‑2006, van een steunregeling voor de werkgelegenheid in de regio Sicilië die de Commissie op 25 februari 1998 heeft goedgekeurd en is gebaseerd op regionale wet nr. 30/97, die voorzag in steun in de vorm van een volledige vrijstelling van lasten voor een looptijd van maximaal zes jaar, wanneer banen worden gecreëerd die al dan niet met een investering verband houden.

20      Bijgevolg moet worden vastgesteld dat de verwijzende rechter geen enkele toelichting heeft gegeven inzake de verschillende uitlegging van artikel 87 EG waarvan de beschikkingen 2000/128 en 2003/739 blijk zouden geven.

21      De beschikkingspraktijk van de Commissie in andere zaken, zoals de beschikkingen 2000/128 en 2003/739, kan hoe dan ook niet de geldigheid aantasten van beschikking 2003/195, die alleen mag worden uitgelegd in het licht van de objectieve regels van het Verdrag.

22      De vijfde vraag moet dus niet-ontvankelijk worden verklaard.

 Ontvankelijkheid van de tweede en de achtste vraag

–       Bij het Hof ingediende opmerkingen

23      Todaro Nunziatina meent dat de tweede vraag niet-ontvankelijk is omdat zij uitlegging vereist van de nationale regelgeving, waartoe het Hof niet bevoegd is.

24      De Commissie en de amministrazione werpen op dat de achtste vraag niet-ontvankelijk is omdat het aspect van het gemeenschapsrecht waarvan de verwijzende rechter om uitlegging verzoekt niet duidelijk identificeerbaar is.

–       Beoordeling door het Hof

25      Er zij aan herinnerd dat het uitsluitend een zaak is van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid voor de te geven rechterlijke beslissing draagt, om gelet op de bijzonderheden van het geval zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis te beoordelen, als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt (zie met name arresten van 17 juni 1999, Piaggio, C‑295/97, Jurispr. blz. I‑3735, punt 24, en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 9 maart 2010, ERG e.a., C‑378/08, Jurispr. blz. I‑00000, punt 73).

26      Het volstaat vast te stellen dat de tweede vraag, inzake de uitlegging van het begrip „termijn van het begrotingsjaar 1997 voor de uitvoering van de staatssteun”, verband houdt met de beschikking van 1995 en rechtstreekse invloed heeft op de beslechting van het hoofdgeding, en dat de achtste vraag niet elke band met de beschikking van 1995 ontbeert, aangezien de verwijzende rechter op grond ervan kan vaststellen hoeveel van het budget voor de in deze beschikking bedoelde steun werd opgebruikt.

27      De tweede en de achtste vraag moeten dus worden beantwoord.

 Eerste en derde prejudiciële vraag

28      Met zijn eerste en zijn derde vraag, die samen moeten worden onderzocht, verzoekt de verwijzende rechter het Hof de beschikking van 1995 uit te leggen om er de strekking van te bepalen.

29      Vastgesteld moet worden dat de Commissie in de beschikking van 1995 heeft beslist om geen bezwaar te maken tegen een in wet nr. 27/91 voorziene steunregeling ten behoeve van de werkgelegenheid.

30      Deze door de regio Sicilië opgezette steunregeling beoogde de opleiding en de creatie van banen te bevorderen. Zij moest van toepassing zijn vanaf het jaar 1991, maar is door de Italiaanse regering pas op 18 mei 1995 overeenkomstig artikel 88, lid 3, EG bij de Commissie aangemeld.

31      Om de beschikking van 1995 te kunnen uitleggen moet niet alleen de tekst zelf ervan worden onderzocht, waarvan in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1995 alleen een samenvatting is gepubliceerd, maar ook de aanmelding van de maatregelen door de Italiaanse regering op 18 mei 1995.

32      Uit het onderzoek van die stukken blijkt dat de aldus aangemelde steunmaatregelen die zijn waarin is voorzien in de artikelen 9 tot en met 11 van wet nr. 27/91, ter financiering waarvan een jaarlijks budget is vastgesteld.

33      Gelet op de door de verwijzende rechter gestelde vragen, moet het onderzoek naar de strekking van de beschikking van 1995 beperkt blijven tot artikel 10 van wet nr. 27/91.

34      Dit artikel 10 voorziet in wezen in twee steunmaatregelen voor de werkgelegenheid. De eerste maatregel betreft de verlening van een subsidie van 30 % of 50 % van het salaris van werknemers met een leer‑ of werkervaringscontract, voor de volledige looptijd van de contracten, mits de werknemers zijn aangeworven op enig tijdstip tussen de eerste dag van de maand volgende op de inwerkingtreding van wet nr. 27/91 en 31 december 1996.

35      De tweede maatregel betreft de verlening van een degressieve subsidie van 50 % tot 25 % van het salaris van de werknemers wanneer een dergelijk contract gedurende de eerste drie jaren daarvan wordt omgezet in een contract voor onbepaalde tijd en mits deze omzetting gebeurt op enig tijdstip tussen de eerste dag van de maand volgende op de inwerkingtreding van wet nr. 27/91 en 31 december 1996, en de vóór dit tijdstip aangeworven werknemers betreft.

36      Bijgevolg moet in de eerste plaats worden vastgesteld dat deze twee steunregelingen niet voor één en dezelfde werknemer in de tijd kunnen worden gecumuleerd, aangezien de tweede steunregeling – wegens omzetting in een contract voor onbepaalde tijd – slechts kan worden genoten indien de werknemer is aangeworven vóór de datum van inwerkingtreding van wet nr. 27/91.

37      In de tweede plaats kunnen op grond van de toegekende steun toegewezen bedragen onder voorbehoud van de nationale budgettaire regels worden betaald na 31 december 1996.

38      Het feit dat aanleiding geeft tot de steun, namelijk de aanwerving van de werknemer in het eerste geval, of de omzetting van het contract in een contract voor onbepaalde tijd in het tweede geval, moet daarentegen dateren van vóór 31 december 1996.

39      Zoals blijkt uit de bij de aanmeldingsbrief van 18 mei 1995 gevoegde beschrijvende notitie, bedraagt bovendien het door de Commissie goedgekeurde budget voor het geheel van deze in artikel 10 van wet nr. 27/91 vervatte twee maatregelen 159 miljard LIT voor de jaren 1991 tot en met 1996, dus ongeveer 79,5 miljoen EUR.

40      Dienaangaande moet worden vermeld dat de beschikking van 1995 slechts het maximale budget vastlegt, en dat deze beschikking de regels inzake de betaling van deze steun niet verduidelijkt, noch ermee interfereert, welke regels onder de nationale bepalingen blijven vallen.

41      Gelet op een en ander moet op de eerste tot en met derde vraag worden geantwoord dat de beschikking van 1995 aldus moet worden uitgelegd, dat met de gemeenschappelijke markt verenigbaar is, een steunregeling bestaande uit de twee in artikel 10, lid 1, sub a en b, van wet nr. 27/91 vervatte, niet cumuleerbare maatregelen waarvan het feit dat er aanleiding toe geeft, namelijk de aanwerving van een werknemer of de omzetting van het contract in een contract voor onbepaalde tijd, moet dateren van vóór 31 december 1996, terwijl de betalingen waartoe zij aanleiding geven na deze datum mogen gebeuren, voor zover de toepasselijke nationale budgettaire en financiële regelingen daar niet aan in de weg staan en het door de Commissie goedgekeurde budget wordt gerespecteerd.

 Vierde, zesde en zevende prejudiciële vraag

42      Met zijn vierde, zijn zesde en zijn zevende vraag, die samen moeten worden onderzocht, verzoekt de verwijzende rechter het Hof in wezen artikel 1 van beschikking 2003/195 uit te leggen om te bepalen of de steun waarover deze beschikking uitspraak doet nieuwe steun is.

43      In artikel 1 van beschikking 2003/195 heeft de Commissie de steunregeling van artikel 11, lid 1, van wet nr. 16/97 onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaard.

44      Dit artikel voorziet blijkens punt 10 van deze beschikking in de herfinanciering voor de jaren 1997 en 1998 van de bij artikel 10 van wet nr. 27/91 ingevoerde steunregeling, voor een aanvullend bedrag van 82 miljard LIT, dus ongeveer 42,3 miljoen EUR.

45      Als nieuwe steun in de zin van artikel 1, sub c, van verordening nr. 659/1999 moet worden beschouwd „alle steun, dat wil zeggen steunregelingen en individuele steun die geen bestaande steun is, met inbegrip van wijzigingen in bestaande steun”.

46      Bovendien moeten volgens vaste rechtspraak als nieuwe steunmaatregelen worden beschouwd, de maatregelen die na de inwerkingtreding van het Verdrag zijn genomen tot invoering of wijziging van steunmaatregelen, waarbij zij aangetekend dat de wijzigingen betrekking kunnen hebben op bestaande steunmaatregelen of op bij de Commissie aangemelde ontwerpen (arrest van 23 februari 2006 Atzeni e.a., C‑346/03 en C‑529/03, Jurispr. blz. I‑1875, punt 51, en aldaar aangehaalde rechtspraak).

47      Door zowel het budget voor de in artikel 10 van wet nr. 27/91 bedoelde steunregeling te verhogen, namelijk met meer dan 50 %, als de periode waarin de toekenningsvoorwaarden toepasselijk waren, met twee jaar te verlengen, heeft artikel 11, lid 1, van wet nr. 16/97 dus een nieuwe steun in het leven geroepen die verschilt van de in de beschikking van 1995 bedoelde steun. Enkel deze nieuwe steun is door de Commissie in beschikking 2003/195 onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaard.

48      De aanwervingen van werknemers met leer‑ en werkervaringscontracten of de omzetting van leer‑ en werkervaringscontracten in contracten voor onbepaalde tijd vanaf 1 januari 1997 komen dus niet meer voor enige vorm van steun in aanmerking.

49      Bijgevolg moet op de vierde, zesde en zevende vraag worden geantwoord dat artikel 1 van beschikking 2003/195 aldus moet worden uitgelegd dat de in artikel 11, lid 1, van wet nr. 16/97 vervatte steunregeling een nieuwe steunregeling is die verschilt van die van artikel 10 van wet nr. 27/91. Dit artikel 1 verzet er zich tegen dat voor een vanaf 1 januari 1997 daterende aanwerving van werknemers met een leer‑ en werkervaringscontract of de omzetting van leer‑ en werkervaringscontracten in contracten van onbepaalde tijd subsidies worden verleend.

 Achtste prejudiciële vraag

50      Met zijn achtste vraag verzoekt de verwijzende rechter in wezen dat wordt bepaald welke partij in het geding het bewijs moet leveren dat het toegewezen budget voor de in artikel 10, lid 1, sub a en b, van wet nr. 27/91 bedoelde steunmaatregelen, die bij de beschikking van 1995 zijn toegestaan, niet is opgebruikt.

51      In de eerste plaats zij eraan herinnerd dat, zoals in de punten 39 en 40 van dit arrest is opgemerkt, het door de beschikking van 1995 aanvaarde budget datgene is dat door de regio Sicilië is toegewezen aan de in artikel 10, lid 1, sub a en b, van wet nr. 27/91 vervatte steunregelingen, zoals bepaald in de aanmelding van de maatregelen door de Italiaanse regering bij de Commissie van 18 mei 1995.

52      In de tweede plaats heeft de beschikking van 1995 als gevolg dat een steunregeling wordt goedgekeurd doordat deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard, maar niet dat deze steunregeling aan de lidstaat in kwestie wordt opgelegd.

53      Met de beschikking van 1995 wordt dus niet beoogd en bereikt dat de Italiaanse republiek wordt verplicht de in artikel 10, lid 1, sub a en b, van wet nr. 27/91 bedoelde steun toe te kennen, maar wordt zij gemachtigd deze steunregeling tot uitvoering te brengen indien zij dit nog steeds wenst (zie in die zin arrest van 20 november 2008, Foselev Sud-Ouest, C‑18/08, Jurispr. blz. I‑8745, punt 16).

54      Bij gebrek aan communautaire regelgeving ter zake staat het bijgevolg aan de nationale rechtsorde van elke lidstaat om de modaliteiten en de bewijsregels vast te stellen om aan te tonen dat het budget voor de bij de beschikking van 1995 toegelaten steunregeling niet is overschreden.

55      Beklemtoond moet worden dat de nationale autoriteiten in staat moeten zijn om, met name op verzoek van de Commissie, de stand van de betalingen van een steunregeling te rechtvaardigen, wanneer, zoals het geval is voor de beschikking van 1995, de Commissie uitspraak heeft gedaan over een steunregeling waarvoor de lidstaat heeft voorzien in een maximumbudget dat individueel aan de begunstigden van de steunregeling mag worden uitbetaald.

56      Op de achtste vraag moet dus worden geantwoord dat het aan de betrokken lidstaat staat om te bepalen welke partij in het geding het bewijs moet leveren dat het toegewezen budget voor de in artikel 10, lid 1, sub a en b, van wet nr. 27/91 bedoelde steunmaatregelen, die bij de beschikking van 1995 zijn toegestaan, niet is opgebruikt.

 Negende en tiende prejudiciële vraag

57      Met zijn negende en zijn tiende vraag, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het bedrag van de wettelijke rente die de regio Sicilië eventueel verschuldigd is bij te late betaling van de steun moet worden begrepen in het bedrag van het budget dat door de beschikking van 1995 is toegestaan, en zo ja, wat de toepasselijke rentevoet is.

58      Dienaangaande zij er in de eerste plaats aan herinnerd dat artikel 88, lid 3, eerste volzin, EG bepaalt dat de lidstaten verplicht zijn om elk voornemen tot invoering of wijziging van steunmaatregelen aan te melden (arrest van 12 februari 2008, CELF en ministre de la Culture et de la Communication, C‑199/06, Jurispr. blz. I‑469, punt 33).

59      Overeenkomstig artikel 88, lid 3, tweede volzin, EG vangt de Commissie, indien zij meent dat het aangemelde voornemen volgens artikel 87 EG onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, onverwijld de procedure van artikel 88, lid 2, EG aan (arrest CELF en ministre de la Culture et de la Communication, reeds aangehaald, punt 34).

60      Overeenkomstig artikel 88, lid 3, laatste volzin, EG kan de lidstaat die voornemens is steun te verlenen, de voorgenomen maatregelen niet tot uitvoering brengen voordat die procedure tot een eindbeslissing van de Commissie heeft geleid (arrest CELF en ministre de la Culture et de la Communication, reeds aangehaald, punt 35).

61      Het in dit artikel neergelegde verbod beoogt te waarborgen, dat een steunmaatregel geen gevolgen heeft voordat de Commissie een redelijke tijd heeft gehad om het ontwerp nauwkeurig te onderzoeken en, in voorkomend geval, de procedure van lid 2 van ditzelfde artikel in te leiden (arrest van 14 februari 1990, Frankrijk/Commissie, „Boussac Saint Frères”, C‑301‑87, Jurispr. blz. I‑307, punt 17, en arrest CELF en ministre de la Culture et de la Communication, reeds aangehaald, punt 36).

62      Aangezien de beschikking van 1995 de steunregeling van artikel 10, lid 1, sub a en b, van wet nr. 27/91 slechts vanaf de datum van deze beschikking verenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaart, kan bijgevolg alleen rente worden berekend voor de te late betaling van na deze datum verschuldigde steun.

63      In de tweede plaats volgt uit het antwoord op de achtste vraag dat het nationale recht bepaalt of bij te late betaling van de steun een recht op betaling van rente bestaat, en wat de modaliteiten van die rente en de toepasselijke rentevoet zijn.

64      Verduidelijkt moet echter worden dat de beschikking van 1995 enkel betrekking heeft op de in wet nr. 27/91, in het bijzonder in artikel 10, lid 1, sub a en b, voorziene steunmaatregelen binnen de perken van het budget dat is vermeld in de aanmelding van de maatregelen door de Italiaanse regering van 18 mei 1995.

65      Het bedrag van de eventueel verschuldigde rente bij te late betaling van die steun kan daarentegen noch volledig, noch gedeeltelijk als steun worden gekwalificeerd, en kan dus niet worden betaald met de middelen uit het voor de steun bestemde budget.

66      Gelet op een en ander moet op de negende en de tiende vraag worden geantwoord dat het bedrag van de eventueel verschuldigde wettelijke rente bij te late betaling van door de beschikking van 1995 toegelaten steun voor de periode na deze beschikking, niet moet worden begrepen in het bedrag van het budget dat door deze beschikking is toegestaan. Het nationale recht bepaalt de rentevoet en de toepassingsmodaliteiten ervan.

 Kosten

67      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

1)      Beschikking SG (95) D/15975 van de Commissie van 11 december 1995 inzake regionale wet nr. 27 van Sicilië van 15 mei 1991 betreffende interventies ten behoeve van de werkgelegenheid (staatssteun NN 91/A/95) moet aldus worden uitgelegd dat met de gemeenschappelijke markt verenigbaar is, een steunregeling bestaande uit de twee in artikel 10, lid 1, sub a en b, van deze regionale wet nr. 27 vervatte, niet cumuleerbare maatregelen waarvan het feit dat er aanleiding toe geeft, namelijk de aanwerving van een werknemer of de omzetting van het contract in een contract voor onbepaalde tijd, moet dateren van vóór 31 december 1996, terwijl de betalingen waartoe zij aanleiding geven na deze datum mogen gebeuren, voor zover de toepasselijke nationale budgettaire en financiële regelingen daar niet aan in de weg staan en het door de Commissie van de Europese Gemeenschappen goedgekeurde budget wordt gerespecteerd.

2)      Artikel 1 van beschikking 2003/195/EG van de Commissie van 16 oktober 2002 betreffende staatssteun die Italië voornemens is te verlenen ten behoeve van de werkgelegenheid in de regio Sicilië – C 56/99 (ex N 668/97) moet aldus worden uitgelegd dat de in artikel 11, lid 1, van regionale wet nr. 16 van de regio Sicilië van 27 mei 1997 houdende machtiging tot uitgaven voor het gebruik van de bedragen die zijn geboekt onder de algemene fondsen van de begroting van de regio voor het boekjaar 1997 vervatte steunregeling een nieuwe steunregeling is die verschilt van die van artikel 10 van regionale wet nr. 27 van de regio Sicilië van 15 mei 1991 betreffende interventies ten behoeve van de werkgelegenheid. Dit artikel 1 verzet er zich tegen dat voor een vanaf 1 januari 1997 daterende aanwerving van werknemers met een leer‑ en werkervaringscontract of de omzetting van leer‑ en werkervaringscontracten in contracten van onbepaalde tijd subsidies worden verleend.

3)      Het staat aan de betrokken lidstaat om te bepalen welke partij in het geding het bewijs moet leveren dat het toegewezen budget voor de in artikel 10, lid 1, sub a en b, van regionale wet nr. 27 van de regio Sicilië van 15 mei 1991 betreffende interventies ten behoeve van de werkgelegenheid bedoelde steunmaatregelen, die bij beschikking SG (95) D/15975 zijn toegestaan, niet is opgebruikt.

4)      Het bedrag van de eventueel verschuldigde wettelijke rente bij te late betaling van door beschikking SG (95) D/15975 toegelaten steun voor de periode na deze beschikking moet niet worden begrepen in het bedrag van het budget dat door deze beschikking is toegestaan. Het nationale recht bepaalt de rentevoet en de toepassingsmodaliteiten ervan.

ondertekeningen


* Procestaal: Italiaans.