ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

2 juli 2009 ( *1 )

„Verzoek om prejudiciële beslissing — Geldigheidstoetsing — Ontvankelijkheid — Verordeningen (EEG) nr. 2081/92 en (EG) nr. 1347/2001 — Geldigheid — Soortnaam — Co-existentie van merk en beschermde geografische aanduiding”

In zaak C-343/07,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Corte d’appello di Torino (Italië) bij beslissing van 6 juli 2007, ingekomen bij het Hof op , in de procedure

Bavaria NV,

Bavaria Italia Srl

tegen

Bayerischer Brauerbund eV,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, T. von Danwitz, R. Silva de Lapuerta (rapporteur), E. Juhász en J. Malenovský, rechters,

advocaat-generaal: J. Mazák,

griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 18 september 2008,

gelet op de opmerkingen van:

Bavaria NV en Bavaria Italia Srl, vertegenwoordigd door G. van der Wal en F. van Schaik, advocaten, en door M. Sterpi en L. Ghedina, avvocati,

Bayerischer Brauerbund eV, vertegenwoordigd door R. Knaak, Rechtsanwalt, en door L. Ubertazzi en B. Ubertazzi, avvocati,

de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door I. M. Braguglia als gemachtigde, bijgestaan door W. Ferrante, avvocato dello Stato,

de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek als gemachtigde,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door M. Lumma en J. Kemper als gemachtigden,

de Griekse regering, vertegenwoordigd door V. Kontolaimos en I. Chalkias als gemachtigden,

de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door C. M. Wissels en M. de Grave als gemachtigden,

de Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door F. Florindo Gijón, A. Lo Monaco en Z. Kupčová als gemachtigden,

de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door C. Cattabriga en B. Doherty als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 18 december 2008,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de geldigheid en de uitlegging van verordening (EG) nr. 1347/2001 van de Raad van 28 juni 2001 tot aanvulling van de bijlage bij verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie betreffende de registratie van de geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen in het kader van de procedure van artikel 17 van verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad (PB L 182, blz. 3), en van verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 208, blz. 1).

2

Dit verzoek is ingediend in een geding tussen Bayerischer Brauerbund eV (hierna: „Bayerischer Brauerbund”) en Bavaria NV en Bavaria Italia Srl (hierna respectievelijk: „Bavaria” en „Bavaria Italia”), betreffende het recht van deze laatsten om bepaalde merken te gebruiken die het woord „Bavaria” bevatten, rekening houdend met het bestaan van de geografische oorsprongsaanduiding „Bayerisches Bier”.

Toepasselijke bepalingen

3

Artikel 1, lid 1, van verordening nr. 2081/92 bepaalt:

„In deze verordening worden de voorschriften vastgesteld voor de bescherming van de oorsprongsbenamingen en de geografische aanduidingen van de voor menselijke voeding bestemde landbouwproducten die vermeld staan in bijlage II van het Verdrag en van de levensmiddelen die vermeld staan in bijlage I bij deze verordening alsmede van de landbouwproducten die vermeld staan in bijlage II bij deze verordening.

Deze verordening is niet van toepassing op producten van de wijnbouwsector noch op gedestilleerde dranken.

Bijlage I kan volgens de procedure van artikel 15 worden gewijzigd.”

4

Artikel 2, lid 2, van verordening nr. 2081/92 omschrijft de beschermde oorsprongsbenaming (hierna: „BOB”) en de beschermde geografische aanduiding (hierna: „BGA”) als volgt:

„In deze verordening wordt verstaan onder:

a)

‚oorsprongsbenaming’: de naam van een streek, van een bepaalde plaats of, in uitzonderlijke gevallen, van een land, die wordt gebruikt in de benaming van een landbouwproduct of levensmiddel:

dat afkomstig is uit die streek, die bepaalde plaats of dat land

en

waarvan de kwaliteit of de kenmerken hoofdzakelijk of uitsluitend aan het geografische milieu, dat factoren van natuurlijke en menselijke aard omvat, zijn toe te schrijven en waarvan de productie, de verwerking en de bereiding in het geografische gebied geschieden;

b)

‚geografische aanduiding’: de naam van een streek, van een bepaalde plaats of, in uitzonderlijke gevallen, van een land, die wordt gebruikt in de benaming van een landbouwproduct of levensmiddel:

dat afkomstig is uit die streek, die bepaalde plaats of dat land

en

waarvan een bepaalde hoedanigheid, de faam of een ander kenmerk aan deze geografische oorsprong kan worden toegeschreven en waarvan de productie en/of de verwerking en/of de bereiding in het bepaalde geografische gebied geschieden.”

5

Artikel 3 van verordening nr. 2081/92 luidt als volgt:

„1.   Benamingen die soortnamen zijn geworden, kunnen niet worden geregistreerd.

In de zin van deze verordening wordt onder een benaming die een soortnaam is geworden, verstaan de naam van een landbouwproduct of een levensmiddel, die weliswaar verband houdt met de plaats of streek waar dit product of dit levensmiddel oorspronkelijk werd geproduceerd of in de handel gebracht, doch de gangbare naam is geworden van een product of een levensmiddel.

Om vast te stellen of een naam al dan niet een soortnaam is geworden, wordt rekening gehouden met alle factoren, in het bijzonder:

de bestaande situatie in de lidstaat waar de naam zijn oorsprong heeft en in het traditionele verbruiksgebied,

de situatie in andere lidstaten,

de relevante nationale of communautaire wetgeving.

Indien aan het slot van de procedure als bedoeld in de artikelen 6 en 7, een registratieaanvraag wordt afgewezen omdat een benaming een soortnaam is geworden, maakt de Commissie deze beslissing bekend in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

2.   Een naam kan niet als oorsprongsbenaming of als geografische aanduiding worden geregistreerd indien hij strijdig is met de naam van een planten- of dierenras en het publiek daardoor zou kunnen worden misleid met betrekking tot de werkelijke oorsprong van het product.

3.   Vóór de inwerkingtreding van deze verordening gaat de Raad, die op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen daarover besluit, over tot de opstelling en de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen van een indicatieve lijst van de namen van landbouwproducten en levensmiddelen die binnen de werkingssfeer van deze verordening vallen en krachtens lid 1 als soortnamen worden beschouwd en uit dien hoofde niet behoeven te worden geregistreerd op grond van deze verordening.”

6

Artikel 13, leden 1 en 3, van verordening nr. 2081/92 bepaalt:

„1.   Geregistreerde benamingen zijn beschermd tegen:

a)

elk rechtstreeks of onrechtstreeks gebruik door de handel van een geregistreerde benaming voor producten die niet onder de registratie vallen, voor zover deze producten vergelijkbaar zijn met de onder deze benaming geregistreerde producten of voor zover het gebruik van de benaming betekent dat wordt geprofiteerd van de reputatie van deze beschermde benaming;

b)

elk misbruik, elke nabootsing of voorstelling, zelfs indien de werkelijke oorsprong van het product is aangegeven of indien de beschermde benaming is vertaald, of vergezeld gaat van uitdrukkingen zoals ‚soort’, ‚type’, ‚methode’, ‚op de wijze van’, ‚imitatie’, en dergelijke;

c)

elke andere valse of misleidende aanduiding met betrekking tot de herkomst, de oorsprong, de aard of de wezenlijke hoedanigheden van het product op de binnen- of buitenverpakking, in reclamemateriaal of documenten betreffende het betrokken product, alsmede het gebruik van een recipiënt die tot misverstanden over de oorsprong van het product aanleiding kan geven;

d)

elke andere praktijk die het publiek ten aanzien van de werkelijke oorsprong van het product kan misleiden.

Indien een geregistreerde benaming de naam omvat van een landbouwproduct of levensmiddel die als soortnaam wordt beschouwd, wordt het gebruik van die soortnaam op dat landbouwproduct of levensmiddel niet beschouwd als strijdig met het bepaalde sub a of b.

[…]

Beschermde benamingen mogen geen soortnamen worden.”

7

Artikel 14 van verordening nr. 2081/92 bepaalt:

„1.   Wanneer een oorsprongsbenaming of een geografische aanduiding overeenkomstig de bepalingen van deze verordening is geregistreerd, wordt de aanvraag tot registratie van een merk dat overeenkomt met een van de in artikel 13 vermelde situaties en dat hetzelfde type product betreft, afgewezen, mits de aanvraag tot registratie van het merk wordt ingediend na de in artikel 6, lid 2, bedoelde datum van bekendmaking.

Merken die in strijd met deze bepalingen zijn geregistreerd, vervallen.

Dit lid geldt eveneens wanneer de aanvraag tot registratie van een merk wordt ingediend vóór de datum van bekendmaking van de registratieaanvraag bedoeld in artikel 6, lid 2, mits deze bekendmaking geschiedt vóór de registratie van het merk.

2.   Met inachtneming van het gemeenschapsrecht kan een merk dat overeenkomt met een van de in artikel 13 vermelde situaties en dat te goeder trouw is geregistreerd vóór de datum van indiening van het verzoek om registratie van de oorsprongsbenaming of de geografische aanduiding, ondanks de registratie van een oorsprongsbenaming of een geografische aanduiding verder worden gebruikt wanneer er geen gronden voor nietigheid of vervallenverklaring, respectievelijk bedoeld in [de] Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, artikel 3, lid 1, sub c en sub g, en in artikel 12, lid 2, sub b, van toepassing zijn op het merk.

3.   Een oorsprongsbenaming of een geografische aanduiding wordt niet geregistreerd indien de registratie, rekening houdend met de faam en bekendheid van een merk en met de tijd dat het reeds in gebruik is, de consument kan misleiden ten aanzien van de werkelijke identiteit van het product.”

8

Artikel 17 van verordening nr. 2081/92 bepaalt:

„1.   Binnen [zes] maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening delen de lidstaten de Commissie mee, welke van hun wettelijk beschermde benamingen of, in de lidstaten waar geen beschermingssysteem bestaat, welke van hun door het gebruik algemeen gangbaar geworden benamingen zij krachtens deze verordening willen laten registreren.

2.   De Commissie registreert volgens de procedure van artikel 15 de in lid 1 bedoelde benamingen die overeenkomen met de eisen van de artikelen 2 en 4. Artikel 7 is niet van toepassing. Soortnamen worden evenwel niet geregistreerd.

3.   De lidstaten kunnen de nationale bescherming van de overeenkomstig lid 1 meegedeelde benamingen handhaven totdat een besluit over de registratie is genomen.”

9

Bijlage I bij verordening nr. 2081/92 bepaalt:

„Levensmiddelen bedoeld in artikel 1, lid 1

Bier

[…]”

10

De benaming „Bayerisches Bier” is bij artikel 1 van verordening nr. 1347/2001 als BGA geregistreerd.

11

De punten 1 tot en met 5 van de considerans van deze verordening luiden als volgt:

„(1)

Voor een door Duitsland overeenkomstig artikel 17 van verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad meegedeelde benaming is aanvullende informatie gevraagd om na te gaan of deze benaming met de artikelen 2 en 4 van de genoemde verordening in overeenstemming is. Uit onderzoek van die aanvullende informatie is gebleken dat die benaming aan de eisen van de genoemde artikelen voldoet. Bijgevolg moet die benaming worden geregistreerd en worden toegevoegd aan de bijlage bij verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie […].

(2)

Na de kennisgeving van de aanvraag door de Duitse autoriteiten om de benaming ‚Bayerisches Bier’ als [BGA] te registreren, hebben de Nederlandse en de Deense autoriteiten de Commissie in kennis gesteld van het bestaan van biermerken die deze benaming bevatten.

(3)

Uit de verstrekte informatie blijkt het bestaan van het merk ‚Bavaria’ alsmede de geldigheid van dit merk. Verder is geoordeeld dat, gelet op de feiten en de beschikbare informatie, de registratie van de benaming ‚Bayerisches Bier’ niet van dien aard is dat de consument wordt misleid ten aanzien van de werkelijke identiteit van het product. Derhalve is bij de geografische aanduiding ‚Bayerisches Bier’ en het merk ‚Bavaria’ geen sprake van de in artikel 14, lid 3, van verordening (EEG) nr. 2081/92 bedoelde situatie.

(4)

Sommige merken, zoals het Nederlandse merk ‚Bavaria’ en het Deense merk ‚Høker Bajer’, kunnen, ondanks de registratie van de geografische aanduiding ‚Bayerisches Bier’ verder worden gebruikt, mits zij voldoen aan het bepaalde in artikel 14, lid [2], van verordening (EEG) nr. 2081/92.

(5)

Overeenkomstig artikel 3 van verordening (EEG) nr. 2081/92 moet, om vast te stellen of een naam al dan niet een soortnaam is geworden, in welk geval deze naam niet zou kunnen worden geregistreerd, rekening worden gehouden met de situatie in de gehele Gemeenschap. In dit geval bestaan er weliswaar aanwijzingen dat de termen ‚bajersk’ en ‚bajer’, vertalingen in het Deens van de term ‚Bayerisches’, langzamerhand een synoniem voor de term ‚bier’ en derhalve een soortnaam aan het worden is, maar er is niet aangetoond dat de term ‚Bayerisches’ of de vertaling ervan in alle talen van de Gemeenschap een soortnaam is.”

12

Punt 13 van de considerans van verordening (EG) nr. 692/2003 van de Raad van 8 april 2003 houdende wijziging van verordening (EEG) nr. 2081/92 (PB L 99, blz. 1) luidt als volgt:

„De vereenvoudigde procedure van artikel 17 van verordening (EEG) nr. 2081/92, die indertijd is vastgesteld om bestaande benamingen die in de lidstaten al wettelijk beschermd waren of door het gebruik algemeen gangbaar geworden, op communautair niveau te registreren, voorziet niet in een bezwaarrecht. Om redenen van rechtszekerheid en transparantie is het dienstig deze bepaling nu te schrappen. Bovendien moet, met het oog op de coherentie, de in artikel 13, lid 2, vastgestelde overgangsperiode van vijf jaar voor uit hoofde van die bepaling geregistreerde benamingen worden ingetrokken, onverminderd aflopende toepassing ervan voor op grond van artikel 17 geregistreerde benamingen.”

13

Artikel 1, punt 15, van verordening nr. 692/2003 bepaalt:

„Artikel 13, lid 2, en artikel 17 worden geschrapt. Het bepaalde in die artikelen blijft evenwel van toepassing op geregistreerde benamingen of op benamingen waarvoor uit hoofde van de procedure van artikel 17 een registratieaanvraag is ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening.”

14

Artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB 1989, L 40, blz. 1) bepaalt:

„Niet ingeschreven worden of, indien ingeschreven, nietig verklaard kunnen worden:

[…]

c)

merken die uitsluitend bestaan uit tekens of benamingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van soort, hoedanigheid, hoeveelheid, bestemming, waarde, plaats van herkomst of het tijdstip van vervaardiging van de waren of verrichting van de dienst of andere kenmerken van de waren of diensten;

[…]

g)

merken die tot misleiding van het publiek kunnen leiden, bij voorbeeld ten aanzien van aard, hoedanigheid of plaats van herkomst van de waren of diensten;

[…]”

15

Artikel 12, lid 2, van de Eerste richtlijn (89/104) bepaalt:

„Een merk kan eveneens vervallen worden verklaard wanneer het, na de datum waarop het is ingeschreven:

[…]

b)

als gevolg van het gebruik dat ervan wordt gemaakt door de merkhouder, of met zijn instemming, voor de waren of diensten waar voor het ingeschreven is, het publiek kan misleiden, met name over de aard, de hoedanigheid of de plaats van herkomst van deze waren of diensten.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

16

Bayerischer Brauerbund is een Duitse vereniging die tot doel heeft de gemeenschappelijke belangen van de Beierse bierbrouwers te beschermen. Volgens een attest van het Amtsgericht München dateren haar statuten van 7 december 1917. In 1968 was Bayerischer Brauerbund houder van de geregistreerde collectieve merken Bayrisch Bier en Bayrisches Bier.

17

Bavaria is een Nederlandse handelsonderneming die bier brouwt. Zij is internationaal actief. De vennootschap is oorspronkelijk opgericht onder de naam „Firma Gebroeders Swinkels” en maakt sinds 1925 gebruik van het woord „Bavaria”, dat zij in 1930 in haar naam heeft opgenomen. Bavaria was en is nog steeds houdster van verschillende geregistreerde merken en figuratieve bestanddelen die het woord „Bavaria” bevatten. Deze zijn geregistreerd in 1947, 1971, 1982, 1991, 1992 en 1995. Een aantal van de inschrijvingen zijn vernieuwd. Bavaria Italia maakt deel uit van de Bavaria-groep.

18

Over de benaming „Bayerisches Bier” zijn bilaterale overeenkomsten inzake de bescherming van herkomstaanduidingen, oorsprongsbenamingen en andere geografische benamingen gesloten tussen de Bondsrepubliek Duitsland, enerzijds, en de Franse Republiek (1961), de Italiaanse Republiek (1963), de Helleense Republiek (1964), de Zwitserse Bondsstaat (1967) en het Koninkrijk Spanje (1970), anderzijds.

19

Op 28 september 1993 heeft Bayerischer Brauerbund in samenspraak met de verenigingen Münchener Brauereien eV en Verband Bayerischer Ausfuhrbrauereien eV krachtens artikel 17, lid 1, van verordening nr. 2081/92, dat voorziet in de zogenaamde „vereenvoudigde” procedure, een aanvraag tot registratie als BGA bij de Duitse regering ingediend.

20

Op 20 januari 1994 heeft de Duitse regering overeenkomstig artikel 17, lid 1, van deze verordening de aanvraag tot registratie van de BGA „Bayerisches Bier” aan de Commissie doorgestuurd.

21

Ter aanvulling van het dossier is veel informatie uitgewisseld tussen de Commissie en de Duitse autoriteiten. Op 20 mei 1997 werd het dossier als volledig beschouwd.

22

Het definitieve dossier is aan de Commissie toegezonden bij brief van 28 maart 2000, waarbij vijf biersoorten die oorspronkelijk werden gedekt door de BGA waarvoor een aanvraag tot registratie was ingediend, werden uitgesloten omdat zij niet voldeden aan de beschrijving in dit dossier.

23

De Commissie achtte de aanvraag gegrond en heeft dan ook op 5 mei 2000 een ontwerpverordening ter registratie van „Bayerisches Bier” als BGA aan het Regelgevend Comité voor beschermde geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen (hierna: „comité”) voorgelegd.

24

Verschillende lidstaten hebben zich tegen deze registratie verzet. De discussie binnen het comité draaide om twee vragen, namelijk of er merken bestonden die ook de uitdrukking „Bayerisches Bier” of een vertaling ervan omvatten, en of het woord „Bayerisches” of een van de vertalingen ervan een soortnaam was geworden.

25

Na het onderzoek van de gestelde vragen (dat zelfs werd voorafgegaan door een formeel onderzoek in alle lidstaten met betrekking tot de tweede vraag), heeft de Commissie geconcludeerd dat de argumenten die tegen de registratie van „Bayerisches Bier” als BGA werden aangevoerd, ongegrond waren. Bijgevolg is op 30 maart 2001 een tweede ontwerpverordening aan het comité voorgelegd. Dit heeft evenwel geen advies uitgebracht, omdat de meerderheid van artikel 15, tweede alinea, van verordening nr. 2081/92 niet was bereikt.

26

Aangezien het comité dus niet binnen de gestelde termijn een advies heeft uitgebracht, heeft de Commissie haar ontwerp omgevormd tot een voorstel voor een verordening van de Raad. Deze laatste heeft vervolgens verordening nr. 1347/2001 vastgesteld, waarbij „Bayerisches Bier” als BGA is geregistreerd.

27

Bavaria en Bavaria Italia hebben geen beroep tegen verordening nr. 1347/2001 ingesteld.

28

Op 27 september 2004 heeft Bayerischer Brauerbund Bavaria en Bavaria Italia gedagvaard voor het Tribunale di Torino — nadat zij reeds soortgelijke initiatieven had genomen in andere lidstaten — en verzocht om incidenteel vast te stellen dat de in punt 17 van het onderhavige arrest genoemde merken nietig of vervallen zijn omdat zij inbreuk maken op de BGA „Bayerisches Bier” in de zin van de artikelen 13 en 14 van verordening nr. 2081/92 en hoe dan ook omdat zij een generieke en misleidende geografische aanduiding bevatten, aangezien het gaat om Nederlandse bier, en om deze ondernemingen vervolgens verbod op te leggen om de Italiaanse versie van deze merken te gebruiken.

29

Bij vonnis van 30 november 2006 heeft het Tribunale di Torino de vordering van Bayerischer Brauerbund gedeeltelijk toegewezen. Bavaria en Bavaria Italia hebben beroep ingesteld tegen dit vonnis.

30

In deze omstandigheden heeft de Corte d’Appello di Torino de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)

Is [verordening nr. 1347/2001], eventueel ten gevolge van de ongeldigheid van andere handelingen, ongeldig om de volgende redenen:

 

Schending van algemene beginselen

wegens de ongeldigheid van artikel 1, lid 1, van [verordening nr. 2081/92], gelezen in samenhang met bijlage I bij deze verordening, voor zover hierbij de registratie wordt toegestaan van geografische aanduidingen die betrekking hebben op ‚bier’, dat een alcoholische drank is die (ten onrechte) in deze bijlage wordt genoemd als een van de ‚levensmiddelen’ bedoeld in artikel 1, lid 1, maar dat niet behoort tot de ‚landbouwproducten’ die worden genoemd in bijlage I bij het EG-Verdrag en de artikelen 32 EG en 37 EG, waarop de Raad zijn bevoegdheid om [verordening nr. 2081/92] vast te stellen heeft gebaseerd;

wegens de ongeldigheid van artikel 17 van [verordening nr. 2081/92], voor zover hierbij wordt voorzien in een versnelde registratieprocedure waardoor de rechten van belanghebbenden ernstig worden beperkt en aangetast, aangezien deze bepaling niet voorziet in een bezwaarrecht, wat kennelijk in strijd is met de beginselen van transparantie en rechtszekerheid, zoals met name blijkt uit de complexiteit van de procedure voor de registratie van ‚Bayerisches Bier’ als geografische herkomstaanduiding, die meer dan zeven jaar, van 1994 tot 2001, heeft geduurd, en uit de uitdrukkelijke erkenning hiervan in punt 3 van de considerans van [verordening nr. 692/2003], waarvan artikel 15 om bovengenoemde redenen artikel 17 van [verordening nr. 2081/92] heeft geschrapt;

 

Niet-naleving van vormvoorwaarden

omdat de benaming ‚Bayerisches Bier’ niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 17 van [verordening nr. 2081/92] om in aanmerking te komen voor registratie volgens de daarin vastgestelde vereenvoudigde procedure, aangezien deze benaming op het ogenblik dat het verzoek tot registratie werd ingediend, geen ‚wettelijk beschermde benaming’ in Duitsland was en evenmin aldaar ‚door het gebruik algemeen gangbaar geworden’ was;

omdat niet naar behoren is onderzocht of de benaming ‚Bayerisches Bier’ voldoet aan de voorwaarden om te worden geregistreerd, noch door de Duitse regering vóór de indiening van het verzoek, noch door de Commissie zelf na ontvangst ervan, dit in strijd met de rechtspraak van het Hof (arrest van 6 december 2001, [Carl Kühne e.a., C-269/99, Jurispr. blz. I-9517]);

omdat de Duitse regering het verzoek tot registratie van de benaming ‚Bayerisches Bier’ niet heeft ingediend binnen de in artikel 17, lid 1, van [verordening nr. 2081/92] gestelde termijn (zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening, op 24 juli 1993), aangezien het oorspronkelijk door verzoekster ingediende verzoek betrekking had op acht verschillende benamingen — waarbij de mogelijkheid van latere, niet nader bepaalde variaties open werd gelaten — die pas lang na het verstrijken van de termijn op zijn samengesmolten tot de thans als enige resterende benaming ‚Bayerisches Bier’;

 

Niet-naleving van materiële voorwaarden

omdat de benaming ‚Bayerisches Bier’ niet voldoet aan de materiële voorwaarden van artikel 2, lid 2, sub b, van [verordening nr. 2081/92] om voor registratie als een beschermde geografische aanduiding in aanmerking te komen, gelet op de generieke aard van deze benaming, waarmee historisch gezien bier wordt aangeduid dat is vervaardigd volgens een specifieke productiemethode die in de negentiende eeuw in Bayern is ontstaan, van waaruit zij zich in de rest van Europa en de hele wereld heeft verspreid (de zogenaamde ‚Beierse methode’ van ondergisting), en die ook vandaag nog in een aantal Europese talen (Deens, Zweeds en Fins) als een soortnaam voor bier wordt gebruikt en hoe dan ook hoogstens een algemene aanduiding kan vormen voor ‚bier dat in het Duitse Bayern wordt geproduceerd’, ongeacht om welke van de zeer veel verschillende soorten het gaat, zonder dat er enig ‚rechtstreeks verband’ (arrest Hof van 7 november 2000, [Warsteiner Brauerei, C-312/98, Jurispr. blz. I-9187]) is tussen een bepaalde hoedanigheid, de faam of een ander kenmerk van het product (bier) en zijn specifieke geografische oorsprong (Bayern) en zonder dat er sprake is van een van de ‚uitzonderlijke gevallen’ van bovengenoemde bepaling waarin registratie van een geografische aanduiding die de naam van een land bevat, is toegestaan;

omdat, zoals in de vorige paragraaf is gezegd, de benaming ‚Bayerisches Bier’ een soortnaam is en ingevolge de artikelen 3, lid 1, en 17, lid 2, van [verordening nr. 2081/92] als zodanig niet in aanmerking komt voor registratie;

omdat de benaming ‚Bayerisches Bier’ op grond van artikel 14, lid 3, van [verordening nr. 2081/92] niet had mogen worden geregistreerd omdat zij, gelet op ‚de faam en de bekendheid’ van de Bavaria-merken ‚en op de tijd dat [zij] reeds in gebruik [zijn]’, ‚de consument kan misleiden ten aanzien van de werkelijke identiteit van het product’?

2)

Subsidiair, voor het geval dat de eerste vraag niet-ontvankelijk zou worden geacht of ontkennend zou worden beantwoord, dient [verordening nr. 1347/2001] al dan niet aldus te worden uitgelegd dat de daarin vervatte erkenning van ‚Bayerisches Bier’ als geografische herkomstaanduiding geen afbreuk doet aan de geldigheid en de bruikbaarheid van de reeds bestaande merken van derden die het woord ‚Bavaria’ bevatten?”

Procesverloop voor het Hof

31

Bij brief, neergelegd ter griffie van het Hof op 21 januari 2009, hebben Bavaria en Bavaria Italia opmerkingen geformuleerd over de conclusie van de advocaat-generaal en het Hof verzocht om op deze conclusie te mogen antwoorden.

32

In dit verband zij meteen opgemerkt dat het Statuut van het Hof van Justitie en het Reglement voor de procesvoering van het Hof niet voorzien in de mogelijkheid dat partijen opmerkingen indienen in antwoord op de conclusie van de advocaat-generaal. Volgens de rechtspraak moet een verzoek in die zin dan ook worden afgewezen (zie met name beschikking van 4 februari 2000, Emesa Sugar, C-17/98, Jurispr. blz. I-665, punten 2 en 19, en arrest van , Lechouritou e.a., C-292/05, Jurispr. blz. I-1519, punt 18).

33

Deze conclusie geldt ook in het geval dat het verzoek van verzoeksters in het hoofdgeding als een verzoek tot heropening van de mondelinge behandeling moet worden beschouwd.

34

Het Hof kan krachtens artikel 61 van het Reglement voor de procesvoering de mondelinge behandeling ambtshalve, op voorstel van de advocaat-generaal dan wel op verzoek van partijen heropenen indien het van oordeel is dat het onvoldoende is ingelicht of dat de zaak moet worden beslecht op basis van een argument waarover tussen partijen geen discussie heeft plaatsgevonden (zie met name arresten van 19 februari 2002, Wouters e.a., C-309/99, Jurispr. blz. I-1577, punt 42, en , Cartesio, C-210/06, Jurispr. blz. I-9641, punt 46).

35

In casu is het Hof, na de advocaat-generaal te hebben gehoord, evenwel van oordeel dat het over alle gegevens beschikt die het nodig heeft om de vragen van de verwijzende rechter te beantwoorden, en dat in de procedure voor het Hof over deze gegevens is gediscussieerd.

Beantwoording van de prejudiciële vragen

De eerste vraag

36

Met zijn eerste vraag, die in een aantal subvragen is onderverdeeld, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of verordening nr. 1347/2001 ongeldig is wegens schending van algemene beginselen van gemeenschapsrecht of wegens niet-inachtneming van bepaalde formele of materiële voorwaarden van verordening nr. 2081/92. De subvragen betreffende de verenigbaarheid met de algemene beginselen van gemeenschapsrecht hebben betrekking op verordening nr. 2081/92, die de rechtsgrondslag vormt voor verordening nr. 1347/2001.

Ontvankelijkheid

37

In het kader van de bij het Hof ingediende opmerkingen is de vraag gerezen of de in de eerste vraag bedoelde ongeldigheidsgronden voor een nationale rechterlijke instantie kunnen worden aangevoerd. In een aantal van deze opmerkingen is gesteld dat deze gronden niet kunnen worden aangevoerd, omdat Bavaria en Bavaria Italia rechtstreeks en individueel worden geraakt door verordening nr. 1347/2001 en niet krachtens artikel 230 EG een beroep tot nietigverklaring hiervan hebben ingesteld.

38

Volgens vaste rechtspraak is het een algemeen beginsel van gemeenschapsrecht dat de verzoekende partij in het kader van een naar nationaal recht tegen de afwijzing van zijn verzoek ingesteld beroep de onrechtmatigheid moet kunnen inroepen van een gemeenschapshandeling die als grondslag dient voor het ten aanzien van de belanghebbende genomen nationale besluit, zodat de vraag inzake de geldigheid van deze gemeenschapshandeling in het kader van een prejudiciële procedure aan het Hof kan worden voorgelegd (arresten van 15 februari 2001, Nachi Europe, C-239/99, Jurispr. blz. I-1197, punt 35, en , Roquette Frères, C-441/05, Jurispr. blz. I-1993, punt 39).

39

Dit algemene beginsel, dat beoogt te waarborgen dat elke persoon een gemeenschapshandeling die ten grondslag ligt aan een voor hem bezwarend besluit, kan of heeft kunnen aanvechten, belet echter geenszins dat een verordening definitief wordt voor een particulier ten aanzien van wie zij moet worden beschouwd als een individuele beschikking waarvan deze particulier ongetwijfeld nietigverklaring had kunnen vorderen krachtens artikel 230 EG. In dat geval kan deze particulier zich voor de nationale rechter niet op de onwettigheid van deze verordening beroepen (reeds aangehaalde arresten Nachi Europe, punt 37, en Roquette Frères, punt 40).

40

De vraag rijst dus of een door Bavaria of Bavaria Italia krachtens artikel 230, vierde alinea, EG ingesteld beroep tot nietigverklaring van verordening nr. 1347/2001 zonder twijfel ontvankelijk zou zijn geweest omdat deze verordening hun rechtstreeks en individueel raakt (zie in die zin arrest van 12 december 1996, Accrington Beef e.a., C-241/95, Jurispr. blz. I-6699, punt 15, en reeds aangehaalde arresten Nachi Europe, punt 40, en Roquette Frères, punt 41).

41

Dienaangaande zij opgemerkt dat er niet van kan worden uitgegaan dat verordening nr. 1347/2001 Bavaria en Bavaria Italia zonder twijfel „rechtstreeks en individueel” raakt in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG.

42

Deze verordening beoogt immers het product „Bayerisches Bier” de bescherming te verlenen die BGA’s volgens verordening nr. 2081/92 genieten, door elke onderneming waarvan de producten aan de gestelde vereisten voldoen, het recht te verlenen om deze onder deze BGA in de handel te brengen.

43

Zelfs indien verordening nr. 1347/2001 de rechtspositie van Bavaria en Bavaria Italia zou kunnen aantasten, zou deze aantasting niet rechtstreeks uit deze verordening voortvloeien. Volgens vaste rechtspraak wordt een natuurlijke of rechtspersoon immers slechts rechtstreeks geraakt door de communautaire regeling waartegen beroep is ingesteld, indien deze regeling rechtstreeks gevolgen heeft voor zijn rechtspositie en aan degenen tot wie zij is gericht en die met de uitvoering ervan zijn belast, geen enkele beoordelingsbevoegdheid laat, omdat de uitvoering zuiver automatisch en alleen op grond van de communautaire regeling gebeurt, zonder dat daarvoor nadere regels moeten worden gesteld (zie arresten van 5 mei 1998, Glencore Grain/Commissie, C-404/96 P, Jurispr. blz. I-2435, punt 41; , Front national/Parlement, C-486/01 P, Jurispr. blz. I-6289, punt 34, en , Regione Siciliana/Commissie, C-15/06 P, Jurispr. blz. I-2591, punt 31).

44

Uit een eenvoudige lezing van de punten 3 en 4 van de considerans van verordening nr. 1347/2001 blijkt dat volgens deze verordening het vooraf bestaande merk „Bavaria” geldig is en, ondanks de registratie van de BGA „Bayerisches Bier”, verder mag worden gebruikt, mits het voldoet aan de voorwaarden van artikel 14, lid 2, van verordening nr. 2081/92. Een eventuele aantasting van de rechtspositie van Bavaria en Bavaria Italia vloeit dus niet zonder meer automatisch voort uit deze verordening.

45

Bijgevolg kan niet worden vastgesteld dat Bavaria en Bavaria Italia zonder twijfel rechtstreeks worden geraakt door verordening nr. 1347/2001.

46

Het staat dus niet ontegenzeglijk vast dat Bavaria of Bavaria Italia op grond van artikel 230 EG de nietigverklaring van verordening nr. 1347/2001 had kunnen vorderen. Zij kunnen dus in het kader van een naar nationaal recht ingesteld beroep de ongeldigheid van deze verordening aanvoeren, ook al hebben zij niet binnen de in artikel 230 EG gestelde termijn bij de gemeenschapsrechter een beroep tot nietigverklaring van deze verordening ingesteld.

Schending van algemene beginselen van gemeenschapsrecht door verordening nr. 2081/92, gelet op de werkingssfeer en de rechtsgrondslag ervan

47

Met deze subvraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of verordening nr. 2081/92 geldig is, gelet op het feit dat de werkingssfeer ervan zich uitstrekt tot bier. Aangezien bier een alcoholische drank is, kan het volgens hem niet als een „levensmiddel” in de zin van artikel 1, lid 1, van deze verordening worden beschouwd en dus ook niet in bijlage I bij deze verordening voorkomen. De verwijzende rechter heeft bovendien twijfels over de geldigheid van verordening nr. 2081/92 omdat bier volgens hem niet behoort tot de in bijlage I bij het Verdrag bedoelde „landbouwproducten”, zodat de artikelen 32 EG en 37 EG niet de passende rechtsgrondslag voor de vaststelling van deze verordening vormen.

48

Wat in de eerste plaats de gelijkstelling van bier met een levensmiddel betreft, dient te worden vastgesteld dat bovengenoemde gemeenschapsregeling het begrip „levensmiddel” niet omschrijft. Er is evenwel geen reden om bier van dit begrip uit te sluiten.

49

Bier is immers ontegenzeglijk een „levensmiddel” in de gewone betekenis van dit woord. Voorts beantwoordt bier, zoals de Duitse regering en de Raad terecht hebben gesteld, aan de definitie van het begrip „levensmiddel” in andere communautaire regelgeving, zoals artikel 2 van verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31, blz. 1).

50

Wat in de tweede plaats het argument betreft dat de artikelen 32 EG en 37 EG niet de passende rechtsgrondslag voor de vaststelling van verordening nr. 2081/92 vormen omdat bier niet behoort tot de in bijlage I bij het Verdrag bedoelde „landbouwproducten”, dient eraan te worden herinnerd dat het Hof reeds heeft geoordeeld dat een regeling die bijdraagt tot de verwezenlijking van een of meer doelstellingen van artikel 33 EG, op basis van artikel 37 EG moet worden vastgesteld, ook al heeft zij op bijkomstige wijze betrekking op bepaalde niet in bijlage I bij het Verdrag genoemde producten, wanneer zij voornamelijk producten betreft die daarin wel werden genoemd (zie in die zin arresten van 16 november 1989, Commissie/Raad, C-11/88, Jurispr. blz. 3799, punt 15, en , Verenigd Koninkrijk/Commissie, C-180/96, Jurispr. blz. I-2265, punt 134).

51

In casu staat vast dat verordening nr. 2081/92, zoals uit de tweede overweging van de considerans ervan blijkt, hoofdzakelijk beoogt de doelstellingen van artikel 33 EG te verwezenlijken, en voornamelijk betrekking heeft op producten die in bijlage I bij het Verdrag zijn opgenomen. Bovendien wordt bier weliswaar niet uitdrukkelijk in deze bijlage vermeld, maar dit neemt niet weg dat de meeste ingrediënten ervan hier wel in worden vermeld en dat de opname ervan in de werkingssfeer van verordening nr. 2081/92 beantwoordt aan het doel van deze verordening en met name is gericht op de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 33 EG.

52

Bijgevolg heeft het onderzoek van dit deel van de eerste vraag geen elementen aan het licht gebracht die de geldigheid van verordening nr. 2081/92 kunnen aantasten.

Schending van algemene beginselen van gemeenschapsrecht door verordening nr. 2081/92, gelet op de in artikel 17 ervan vastgelegde registratieprocedure

53

Met deze subvraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 17 van verordening nr. 2081/92 nietig is omdat de hierin vastgelegde procedure niet in een bezwaarrecht voorziet.

54

Dienaangaande zij opgemerkt dat artikel 17, lid 2, van verordening nr. 2081/92 weliswaar uitdrukkelijk bepaalde dat artikel 7 van deze verordening niet van toepassing was op de vereenvoudigde registratieprocedure, en dus binnen dat kader het bezwaarrecht van wettig betrokken derden waarin artikel 7, lid 3, voorziet, uitsluit, maar dat voor registratie volgens deze procedure ook vereist is dat de benamingen aan de materiële voorschriften van deze verordening voldoen (zie arrest van 16 maart 1999, Denemarken e.a./Commissie, „Feta I”, C-289/96, C-293/96 en C-299/96, Jurispr. blz. I-1541, punt 92).

55

Hoe dan ook heeft het Hof reeds geoordeeld dat de uitlegging die aan artikel 17 van verordening nr. 2081/92 dient te worden gegeven, geenszins impliceert dat de belanghebbende derden die menen dat hun gerechtvaardigde belangen door de registratie van een benaming worden geschaad, zich geen gehoor kunnen verschaffen en geen bezwaar kunnen aantekenen bij de lidstaat die om deze registratie heeft verzocht, met name overeenkomstig de beginselen betreffende de rechterlijke bescherming, zoals deze uit het stelsel van verordening nr. 2081/92 voortvloeit (zie arrest Carl Kühne e.a., reeds aangehaald, punt 41).

56

Deze belanghebbende derden kunnen dus ook in het kader van de vereenvoudigde procedure van artikel 17 van deze verordening verzet aantekenen tegen de betrokken registratieaanvraag.

57

Het staat aan de nationale rechterlijke instanties om zich uit te spreken over de wettigheid van een aanvraag tot registratie van een benaming krachtens artikel 17 van verordening nr. 2081/92, volgens dezelfde toetsingsmaatstaven als die welke gelden voor elk definitief besluit van dezelfde nationale autoriteit dat afbreuk kan doen aan de rechten die derden aan het gemeenschapsrecht ontlenen. Zij dienen het daartoe ingestelde beroep dus als ontvankelijk te beschouwen, zelfs indien het nationale procesrecht hier in een dergelijk geval niet in voorziet (zie in die zin arrest Oleificio Borelli/Commissie, Jurispr. blz. I-6313, punt 13, en arrest Carl Kühne e.a., reeds aangehaald, punt 58).

58

Hoe dan ook zijn in de onderhavige zaak de meeste van de bezwaren die Bavaria en Bavaria Italia tegen de registratie hebben opgeworpen in de opmerkingen die zij bij het Hof hebben ingediend, tijdens de procedure ter registratie van de BGA „Bayerisches Bier” in het comité besproken, voornamelijk op voorstel van de Nederlandse autoriteiten.

59

Ten slotte kan het argument dat de afschaffing van de vereenvoudigde procedure bij verordening nr. 692/2003, gelet op de formulering van punt 13 van de considerans ervan, de stilzwijgende erkenning inhoudt dat artikel 17 van verordening nr. 2081/92 ongeldig is, niet worden aanvaard.

60

Zoals in het betrokken punt van de considerans in herinnering wordt gebracht, had de in dat artikel vastgelegde vereenvoudigde procedure immers, in de oorspronkelijke versie van verordening nr. 2081/92, tot doel bestaande benamingen die in de lidstaten reeds wettelijk beschermd waren of door het gebruik algemeen gangbaar waren geworden, op communautair niveau te registreren. Deze procedure was dus louter als overgangsregeling bedoeld.

61

Gelet op het bovenstaande heeft het onderzoek van dit deel van de eerste vraag geen elementen aan het licht gebracht die de geldigheid van verordening nr. 2081/92 kunnen aantasten.

Niet-inachtneming van de vormvoorwaarden tijdens de procedure ter registratie van „Bayerisches Bier” als BGA

62

Met deze subvragen, die samen dienen te worden behandeld, wenst de verwijzende rechter te vernemen of verordening nr. 1347/2001 nietig is omdat noch de Duitse regering, noch de Raad of de Commissie naar behoren heeft onderzocht of is voldaan aan de voorwaarden voor registratie van „Bayerisches Bier” als BGA, en omdat het verzoek tot registratie van deze BGA niet te gepasten tijde is ingediend, gelet op de wijzigingen die later zijn doorgevoerd.

63

In de eerste plaats is de verwijzende rechter van oordeel dat noch de Duitse regering noch de Raad of de Commissie zich heeft gekweten van zijn of haar taak, na te gaan of tijdens de procedure ter registratie van „Bayerisches Bier” als BGA is voldaan aan de voorwaarden van verordening nr. 2081/92.

64

In dit verband dient eraan te worden herinnerd dat in het bij verordening nr. 2081/92 ingevoerde stelsel de bevoegdheden worden verdeeld tussen de betrokken lidstaat en de Commissie. Ongeacht of de normale dan wel de vereenvoudigde procedure wordt gevolgd, kan de registratie slechts plaatsvinden indien de betrokken lidstaat daartoe een aanvraag heeft ingediend en overeenkomstig artikel 4 van verordening nr. 2081/92 een productdossier en de voor de registratie nodige informatie heeft toegezonden (zie arrest Carl Kühne e.a., reeds aangehaald, punten 50 en 51).

65

Ingevolge artikel 5, lid 5, van verordening nr. 2081/92 moeten de lidstaten nagaan of de aanvraag tot registratie volgens de normale procedure gerechtvaardigd is, gelet op de door deze verordening gestelde voorwaarden. Dit artikel bepaalt namelijk dat een lidstaat waarbij in het kader van de normale procedure een aanvraag tot registratie is ingediend, moet nagaan of deze aanvraag gerechtvaardigd is en deze naar de Commissie moet zenden indien hij van mening is dat aan de eisen van verordening nr. 2081/92 is voldaan. Verder blijkt uit de bewoordingen zelf van artikel 6, lid 1, van verordening nr. 2081/92 dat de Commissie, alvorens de in de artikelen 6, leden 2 tot en met 4, en 7 van deze verordening bedoelde registratieprocedure voort te zetten, slechts een eenvoudig formeel onderzoek instelt om na te gaan of aan deze eisen is voldaan. In het kader van de vereenvoudigde procedure hoeven geen andere beginselen te worden toegepast (zie arrest Carl Kühne e.a., reeds aangehaald, punt 52).

66

Daaruit volgt dat de Commissie het besluit om een benaming als BOB of als BGA te registreren, slechts kan nemen indien de betrokken lidstaat daartoe een aanvraag bij haar heeft ingediend, en dat een dergelijke aanvraag slechts kan worden gedaan indien de lidstaat heeft nagegaan of zij gerechtvaardigd is. Dit stelsel van bevoegdheidsverdeling is onder meer te verklaren door het feit dat voor de registratie moet worden nagegaan of een aantal voorwaarden is vervuld, hetgeen in belangrijke mate een grondige kennis vereist van gegevens die specifiek zijn voor de betrokken lidstaat en die de bevoegde autoriteiten van deze staat het best kunnen controleren (zie arrest Carl Kühne e.a., reeds aangehaald, punt 53).

67

In dit stelsel van bevoegdheidsverdeling dient de Commissie, alvorens een benaming in de gevraagde categorie te registreren, onder meer na te gaan of het bij de aanvraag gevoegde productdossier in overeenstemming is met artikel 4 van verordening nr. 2081/92, dat wil zeggen of het de vereiste gegevens bevat en of deze gegevens niet kennelijk onjuist zijn, alsook, op grond van de in het productdossier vervatte gegevens, of de benaming voldoet aan de vereisten van artikel 2, lid 2, sub a of b, van verordening nr. 2081/92 (zie arrest Carl Kühne e.a., reeds aangehaald, punt 54).

68

Hetzelfde geldt wanneer de door de Commissie beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het bij dit artikel ingestelde comité of wanneer geen dergelijk advies is uitgebracht en het besluit tot registratie wordt genomen door de Raad op voorstel van de Commissie, zoals is bepaald in artikel 15 van verordening nr. 2081/92.

69

De door de verwijzende rechter aangevoerde gegeven moeten worden onderzocht in het licht van de voorgaande overwegingen.

70

Vooraf dient te worden vastgesteld dat het Hof weliswaar bevoegd is om na te gaan of een op grond van verordening nr. 2081/92 geregistreerde benaming aan de voorwaarden van deze verordening voldoet, maar dat het, zoals in de punten 55 en 57 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, enkel aan de nationale rechterlijke instanties staat om te toetsen of de bevoegde nationale autoriteiten naar behoren hebben gecontroleerd of aan deze voorwaarden is voldaan.

71

Daarentegen staat het aan het Hof om te toetsen of de Commissie en de Raad zich correct hebben gekweten van hun taak, na te gaan of aan de voorwaarden van verordening nr. 2081/92 is voldaan.

72

In casu blijkt uit de stukken dat de Commissie en de Raad hun controletaak correct hebben uitgevoerd, aangezien de benaming „Bayerisches Bier” pas is geregistreerd na een lange procedure waarin grondig is onderzocht of deze benaming voldoet aan de voorwaarden van verordening nr. 2081/92. Het door de verwijzende rechter opgeworpen bezwaar kan dan ook niet worden aanvaard.

73

In de tweede plaats heeft de verwijzende rechter twijfels over de geldigheid van verordening nr. 1347/2001, omdat de aanvraag tot registratie van de betrokken BGA niet te gepasten tijde zou zijn ingediend, gelet op de wijzigingen die later zijn aangebracht.

74

Dienaangaande dient meteen te worden vastgesteld dat de Duitse regering, zoals in punt 20 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, haar registratieaanvraag op 20 januari 1994, dus vóór het verstrijken van de termijn van zes maanden van artikel 17 van verordening nr. 2081/92, bij de Commissie heeft ingediend.

75

Bijgevolg dient te worden onderzocht of de geldigheid van verordening nr. 1347/2001, zoals de verwijzende rechter meent, kan worden aangetast door het feit dat de oorspronkelijke aanvraag aanzienlijk is gewijzigd, en dit gedurende een periode van verschillende jaren na het verstrijken van de termijn van zes maanden.

76

Dienaangaande zij eraan herinnerd dat artikel 17 van verordening nr. 2081/92 — in tegenstelling tot artikel 5 van de verordening, dat uitdrukkelijk bepaalt dat in de normale procedure de aanvraag tot registratie vergezeld gaat van het productdossier — de lidstaten enkel verplicht, aan de Commissie mee te delen „welke van hun wettelijk beschermde benamingen of, in de lidstaten waar geen beschermingssysteem bestaat, welke van hun door het gebruik algemeen gangbaar geworden benamingen zij willen laten registreren”. In deze omstandigheden kan artikel 17 van verordening nr. 2081/92 niet aldus worden uitgelegd dat de lidstaten binnen de termijn van zes maanden de definitieve versie van het productdossier en van de andere relevante documenten moeten meedelen, zodat iedere wijziging in het oorspronkelijk ingediende productdossier tot toepassing van de normale procedure zou leiden (zie arrest Carl Kühne e.a., reeds aangehaald, punt 32).

77

Deze uitlegging van artikel 17 van verordening nr. 2081/92 wordt overigens bevestigd door het feit dat de lidstaten van Noord-Europa historisch gezien geen registers van de beschermde benamingen hebben gehouden. De bescherming werd verzekerd door wetten om misleidende praktijken te beteugelen. Pas toen verordening nr. 2081/92 eenmaal in werking was getreden, werd het voor deze lidstaten noodzakelijk een lijst van de bestaande benamingen op te maken en te bepalen of het om BOB’s of BGA’s ging. Het zou weinig realistisch zijn geweest, te verlangen dat deze lidstaten de Commissie binnen zes maanden na de inwerkingtreding van verordening nr. 2081/92 alle voor het besluit tot registratie noodzakelijke informatie en documenten toezonden, onder meer gezien de tijd die nodig is om de betrokken partijen op nationaal vlak hun procedurele waarborgen te laten uitoefenen (zie arrest Carl Kühne e.a., reeds aangehaald, punt 33).

78

Bijgevolg moet worden geconcludeerd dat in een zaak als die van het hoofdgeding de wijziging van de oorspronkelijke registratieaanvraag na het verstrijken van de in artikel 17 van verordening nr. 2081/92 bedoelde termijn van zes maanden, niet tot gevolg heeft gehad dat de vereenvoudigde procedure niet langer mocht worden toegepast.

79

Gelet op het bovenstaande heeft het onderzoek van dit onderdeel van de eerste vraag geen elementen aan het licht gebracht die de geldigheid van verordening nr. 1347/2001 kunnen aantasten.

Niet-inachtneming van de materiële voorwaarden van verordening nr. 2081/92 bij de registratie van „Bayerisches Bier” als BGA

80

Met deze subvragen, die samen dienen te worden behandeld, uit de verwijzende rechter zijn twijfels over de geldigheid van verordening nr. 1347/2001, omdat de registratie van „Bayerisches Bier” als BGA niet zou voldoen aan een reeks materiële voorwaarden van verordening nr. 2081/92. Ten eerste zou de betrokken benaming noch wettelijk beschermd zijn, noch algemeen gangbaar zijn geworden door het gebruik in de zin van artikel 17, lid 1, van verordening nr. 2081/92. Ten tweede zou zij niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 2, lid 2, sub b, van deze verordening en zou het in werkelijkheid gaan om een „soortnaam” in de zin van artikel 3, lid 1, en 17, lid 2, van deze verordening. Ten derde zou deze benaming vallen binnen het bestek van artikel 14, lid 3, van verordening nr. 2081/92.

81

Dienaangaande zij er vooraf in de eerste plaats aan herinnerd dat de gemeenschapswetgever op het gebied van het landbouwbeleid over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikt, in overeenstemming met de hem bij de artikelen 34 EG en 37 EG van het Verdrag toegekende politieke verantwoordelijkheid, en dat het Hof meermaals heeft geoordeeld dat aan de wettigheid van een op dit gebied genomen maatregel slechts afbreuk wordt gedaan indien deze kennelijk ongeschikt is ter bereiking van het door de bevoegde instelling nagestreefde doel (zie arresten van 5 oktober 1994, Duitsland/Raad, C-280/93, Jurispr. blz. I-4973, punten 89 en 90, en , SMW Winzersekt, C-306/93, Jurispr. blz. I-5555, punt 21).

82

Bijgevolg dient het toezicht van het Hof zich te beperken tot het onderzoek of bij de vaststelling van de betrokken maatregel geen kennelijke vergissing of misbruik van bevoegdheid is gemaakt, dan wel of het betrokken orgaan de grenzen van zijn beoordelingsbevoegdheid niet kennelijk heeft overschreden (arresten van 12 juli 2001, Jippes e.a., C-189/01, Jurispr. blz. I 5689, punt 80; , Spanje/Commissie, C-304/01, Jurispr. blz. I-7655, punt 23, en , Unitymark et North Sea Fishermen’s Organisation, C-535/03, Jurispr. blz. I-2689, punt 55).

83

In de tweede plaats dienen de gemeenschapsinstellingen, wanneer zij zich uitspreken over een aanvraag tot registratie op grond van verordening nr. 2081/92, een ingewikkelde sociaal-economische situatie te beoordelen.

84

Wanneer de Raad of de Commissie bij de uitvoering van het landbouwbeleid van de Gemeenschap een ingewikkelde economische of sociale situatie moet beoordelen, betreft de discretionaire bevoegdheid waarover hij of zij beschikt, niet slechts de aard en de draagwijdte van de vast te stellen bepalingen, maar tot op zekere hoogte ook de vaststelling van de basisgegevens dienaangaande. In deze context kan de Raad of de Commissie zich in voorkomend geval op algemene vaststellingen baseren (zie in die zin arresten van 29 februari 1996, Commissie/Raad, C-122/94, Jurispr. blz. I-881, punt 18; , NIFPO en Northern Ireland Fishermen’s Federation, C-4/96, Jurispr. blz. I-681, punten 41 en 42; , Spanje/Raad, C-179/95, Jurispr. blz. I 6475, punt 29, en , Italië/Raad, C-120/99, Jurispr. blz. I-7997, punt 44).

85

In het licht van het bovenstaande dient te worden beoordeeld of de door de verwijzende rechter geuite twijfels gegrond zijn.

— Artikel 17, lid 1, van verordening nr. 2081/92

86

De verwijzende rechter is van oordeel dat de registratieprocedure van artikel 17, lid 1, van verordening nr. 2081/92 niet van toepassing was op de benaming „Bayerisches Bier” omdat deze benaming noch „wettelijk beschermd” noch „door het gebruik algemeen gangbaar geworden” was in de zin van deze bepaling.

87

Dienaangaande moet worden vastgesteld dat deze beoordeling behoort tot de punten die de bevoegde nationale autoriteiten, in voorkomend geval onder controle van de nationale rechterlijke instanties, moeten onderzoeken alvorens de aanvraag tot registratie naar de Commissie wordt gezonden (zie arrest Carl Kühne e.a., reeds aangehaald, punt 60).

88

Zoals in punt 66 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, vereist het onderzoek of de benaming „Bayerisches Bier” wettelijk beschermd of door het gebruik algemeen gangbaar geworden was, in belangrijke mate een grondige kennis van gegevens die specifiek zijn voor de betrokken lidstaat en die de bevoegde autoriteiten van deze staat het best kunnen controleren.

89

In het hoofdgeding hebben de Duitse autoriteiten een dergelijk onderzoek verricht, zonder dat de juistheid van hun bevindingen voor een nationale rechter in twijfel is getrokken.

90

Verder wettigt het bestaan van de vijf in punt 18 van het onderhavige arrest genoemde bilaterale overeenkomsten ter bescherming van de benaming „Bayerisches Bier”, in combinatie met de andere elementen van het dossier, met name bepaalde etiketten en publicaties, de conclusie dat deze benaming wettelijk beschermd of althans door het gebruik algemeen gangbaar geworden was. Aangezien de beoordeling door de bevoegde Duitse autoriteiten niet op een kennelijke vergissing lijkt te berusten, kon de Raad of de Commissie ervan uitgaan dat de betrokken BGA voldeed aan de voorwaarden van artikel 17, lid 1, van verordening nr. 2081/92 om volgens de vereenvoudigde procedure te kunnen worden geregistreerd.

91

Bijgevolg dient te worden geconcludeerd dat het onderzoek van de voorwaarden van artikel 17, lid 1, van verordening nr. 2081/92 geen elementen aan het licht heeft gebracht die de geldigheid van verordening nr. 1347/2001 kunnen aantasten.

— Artikelen 2, lid 2, sub b, 3, lid 1, en 17, lid 2, van verordening nr. 2081/92

92

De verwijzende rechter betwijfelt of de benaming „Bayerisches Bier” voldoet aan de voorwaarden van artikel 2, lid 2, sub b, van verordening nr. 2081/92, omdat er volgens hem geen rechtstreeks verband is tussen de Beierse oorsprong van het bier en een bepaalde hoedanigheid, de faam of een ander kenmerk ervan dat aan deze oorsprong kan worden toegeschreven en er in casu geen sprake is van een uitzonderlijk geval dat de registratie van de naam van een land zou rechtvaardigen. Hij vraagt zich bovendien af of deze benaming in werkelijkheid geen „soortnaam” is in de zin van de artikelen 3, lid 1, en 17, lid 2, van verordening nr. 2081/92.

93

Dienaangaande zij eraan herinnerd dat de beoordeling van bovengenoemde voorwaarden in belangrijke mate een grondige kennis vereist van gegevens die specifiek zijn voor de betrokken lidstaat en die de bevoegde autoriteiten van deze staat het best kunnen controleren, zodat deze beoordeling eveneens deel uitmaakt van het onderzoek dat de bevoegde nationale autoriteiten, in voorkomend geval onder controle van de nationale rechterlijke instanties, moeten verrichten alvorens de aanvraag tot registratie naar de Commissie wordt gezonden. In het hoofdgeding is een dergelijk onderzoek verricht door de Duitse autoriteiten zonder dat de bevindingen ervan voor een nationale rechterlijke instantie in twijfel zijn getrokken.

94

Wat de voorwaarden van artikel 2, lid 2, sub b, van verordening nr. 2081/92 betreft, dient meteen te worden opgemerkt dat uit de formulering van deze bepaling en de opzet van deze verordening blijkt dat het begrip „land” betrekking heeft op een lidstaat of een derde land. De vraag of er sprake is van een „uitzonderlijk geval” in de zin van deze bepaling rijst dus zelfs niet in het hoofdgeding, aangezien Bayern een intrastatelijke entiteit is.

95

Wat het door deze bepaling vereiste rechtstreekse verband betreft, dient te worden opgemerkt dat de registratie van de benaming „Bayerisches Bier” als een BGA, zoals de Raad en de Commissie voor het Hof hebben beklemtoond, met name is gebaseerd op een dergelijk verband tussen de faam en de Beierse oorsprong van het bier.

96

Een dergelijke conclusie van de gemeenschapsinstellingen kan niet worden ontkracht — zoals de verwijzende rechter en Bavaria en Bavaria Italia voorstellen — door het feit dat zowel de wet betreffende de zuiverheid van het bier van 1516 („Reinheitsgebot”) als de traditionele brouwmethode van ondergisting, die beide uit Bayern afkomstig zijn, zich sinds 1906 in Duitsland en in de loop van de negentiende eeuw over de hele wereld hebben verspreid.

97

Noch de zuiverheid noch de traditionele methode van ondergisting vormden immers op zich de basis van de registratie van „Bayerisches Bier” als BGA. Zoals in punt 95 van het onderhavige arrest is gezegd, heeft veeleer de faam van het uit Bayern afkomstige bier een bepalende rol gespeeld.

98

Het lijdt weliswaar geen twijfel dat het „Reinheitsgebot” en de traditionele methode van ondergisting tot deze faam hebben bijgedragen, maar deze faam kan niet worden geacht te verdwijnen door het loutere feit dat de werkingssfeer van het „Reinheitsgebot” zich sinds 1906 tot de rest van het Duitse grondgebied heeft uitgebreid of door het feit dat deze traditionele methode zich in de loop van de negentiende eeuw in andere landen heeft verspreid. Deze elementen weerspiegelen integendeel de faam van het Beierse bier, die bepalend is geweest voor de uitbreiding van de werkingssfeer van de zuiverheidswet en voor de verspreiding van de betrokken brouwmethode, en vormen dus eerder aanwijzingen dat er een rechtstreeks verband bestaat of althans bestond tussen Bayern en de faam die het Beierse bier geniet.

99

Bijgevolg kan de vaststelling van een dergelijk rechtstreeks verband tussen het Beierse bier en de geografische oorsprong ervan niet kennelijk onjuist worden geacht op basis van de door de verwijzende rechter en Bavaria en Bavaria Italia genoemde elementen.

100

Deze elementen sluiten in werkelijkheid meer aan bij het argument dat „Bayerisches Bier” een „soortnaam” in de zin van de artikelen 3, lid 1, en 17, lid 2, van verordening nr. 2081/92 is en bijgevolg niet had mogen worden geregistreerd. Gelet op het bovenstaande luidt de vraag met name of de betrokken benaming ten tijde van de indiening van de registratieaanvraag een soortnaam was geworden.

101

Bij de beoordeling of een benaming een soortnaam is, moet overeenkomstig artikel 3, lid 1, van verordening nr. 2081/92 rekening worden gehouden met de plaatsen waar het product wordt vervaardigd, zowel in als buiten de lidstaat die de betrokken benaming heeft laten registreren, de consumptie van dit product en de perceptie van deze benaming door de consument binnen en buiten deze lidstaat, de vraag of er ten aanzien van het product specifieke nationale wetgeving bestaat en de wijze waarop de benaming in het gemeenschapsrecht is gebruikt (zie arrest van 26 februari 2008, Commissie/Duitsland, C-132/05, Jurispr. blz. I-957, punt 53).

102

Volgens de verwijzende rechter, Bavaria en Bavaria Italia blijkt de inburgering van de benaming „Bayerisches Bier” als een soortnaam met name uit het feit dat het woord „Bayerisches” of de vertalingen ervan in minstens drie lidstaten (Denemarken, Zweden en Finland) als synoniem van „bier” worden gebruikt en dat het tevens in de hele wereld, daaronder begrepen Duitsland, in namen en merken en op etiketten van handelsondernemingen wordt gebruikt als synoniem voor de oude Beierse methode van ondergisting.

103

Dit bezwaar kan in de onderhavige zaak evenmin worden aanvaard.

104

Wat het gebruik van de benaming „Bayerisches” of van de vertalingen ervan als synoniem van de term „bier” betreft, dient immers te worden opgemerkt dat de Commissie de lidstaten dienaangaande om aanvullende inlichtingen heeft verzocht en dat daaruit, zoals in punt 5 van de considerans van verordening nr. 1347/2001 wordt verklaard, is gebleken dat deze benaming geen soortnaam is geworden op het grondgebied van de Gemeenschap, ondanks aanwijzingen dat de Deense vertaling van deze benaming een synoniem voor de term „bier” en dus een gangbare naam aan het worden is.

105

Voorts wettigt de omstandigheid dat er op de markt merken en etiketten van handelsondernemingen bestaan waarin of waarop het woord „Bayerisches” of een vertaling ervan wordt gebruikt als synoniem voor de oude Beierse methode van ondergisting, evenmin de conclusie dat de betrokken benaming ten tijde van de indiening van de registratieaanvraag een soortnaam was geworden.

106

Verder heeft de registratie van een BGA overeenkomstig verordening nr. 2081/92 onder meer tot doel, te vermijden dat een benaming wordt misbruikt door derden die willen profiteren van de door deze benaming verworven reputatie en, voor het overige, dat deze reputatie verdwijnt doordat deze benaming gemeengoed wordt door het algemeen gebruik ervan los van de geografische oorsprong ervan of van een bepaalde hoedanigheid, de faam of een ander kenmerk dat aan deze oorsprong kan worden toegeschreven en de registratie rechtvaardigt.

107

Voor zover het gaat om een BGA, wordt een benaming dus slechts een soortnaam indien het rechtstreekse verband tussen de geografische oorsprong van het product en een bepaalde hoedanigheid, de faam of een ander kenmerk ervan dat aan deze oorsprong kan worden toegeschreven, is verdwenen en de benaming nog slechts de beschrijving vormt van een soort of een type producten.

108

In casu hebben de gemeenschapsinstellingen vastgesteld dat de BGA „Bayerisches Bier” geen soortnaam was geworden en dat het rechtstreekse verband tussen de faam van het Beierse bier en de geografische oorsprong ervan dus niet was verdwenen, zonder dat een dergelijke vaststelling kennelijk onjuist kan worden geacht door het loutere feit dat er merken en etiketten van handelsondernemingen op de markt aanwezig zijn waarin of waarop het woord „Bayerisches” of de vertalingen ervan worden gebruikt als synoniem voor de oude Beierse methode van ondergisting.

109

Bovendien wijst het feit dat in de periode tussen 1960 en 1970 de collectieve merken Bayrisch Bier en Bayrisches Bier bestonden, alsook vijf verschillende bilaterale overeenkomsten ter bescherming van de benaming „Bayerisches Bier” als geografische benaming, er eerder op dat deze benaming geen soortnaam is.

110

Gelet op het bovenstaande dient te worden geconcludeerd dat de Raad er in verordening nr. 1347/2001 terecht van is uitgegaan dat de benaming „Bayerisches Bier” voldeed aan de voorwaarden van artikel 2, lid 2, sub b, van verordening nr. 2081/92 en geen „soortnaam” was in de zin van de artikelen 3, lid 1, en 17, lid 2, van deze laatste verordening.

— Artikel 14, lid 3, van verordening nr. 2081/92

111

De verwijzende rechter vraagt zich af of de registratie van de benaming „Bayerisches Bier” niet had moeten worden geweigerd overeenkomstig artikel 14, lid 3, van verordening nr. 2081/92, omdat deze benaming, gelet op de faam en de bekendheid van de merken die het woord „Bavaria” bevatten en op de tijd dat zij reeds in gebruik zijn, de consument zou kunnen misleiden ten aanzien van de werkelijke identiteit van het product.

112

Dienaangaande blijkt uit punt 3 van de considerans van verordening nr. 1347/2001 dat de Raad heeft vastgesteld dat de registratie van de benaming „Bayerisches Bier”, gelet op de feiten en de beschikbare informatie, de consument niet kon misleiden ten aanzien van de werkelijke identiteit van het product en dat deze geografische aanduiding en het merk „Bavaria” derhalve niet vielen binnen het bestek van artikel 14, lid 3, van verordening nr. 2081/92.

113

Deze vaststelling van de Raad lijkt niet kennelijk verkeerd en voorts hebben noch de verwijzende rechter noch Bavaria en Bavaria Italia een argument ter betwisting van deze vaststelling aangevoerd.

114

In deze omstandigheden dient te worden vastgesteld dat de Raad zich in verordening nr. 1347/2001 terecht op het standpunt heeft gesteld dat de benaming „Bayerisches Bier” niet viel binnen het bestek van artikel 14, lid 3, van verordening nr. 2081/92.

115

Bijgevolg dient te worden geconcludeerd dat het onderzoek van de eerste vraag van de verwijzende rechter geen elementen aan het licht heeft gebracht die de geldigheid van verordening nr. 1347/2001 kunnen aantasten.

Tweede vraag

116

Met deze vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de omstandigheid dat de benaming „Bayerisches Bier” bij artikel 1 van verordening nr. 1347/2001 als BGA is geregistreerd en dat in punt 3 van de considerans ervan wordt vastgesteld dat deze BGA en het merk „Bavaria” niet vallen binnen het bestek van artikel 14, lid 3, van verordening nr. 2081/92, invloed heeft op de geldigheid en de bruikbaarheid van de reeds bestaande merken van derden die het woord „Bavaria” bevatten.

117

Artikel 14 van verordening nr. 2081/92 regelt specifiek de relatie tussen de krachtens deze verordening geregistreerde benamingen en merken door de vaststelling van conflictregels waarvan de draagwijdte, de gevolgen en de doelgroep verschillen naargelang van de beoogde situatie.

118

Artikel 14 lid 3, van verordening nr. 2081/92 heeft immers betrekking op een conflict tussen een BOB en een BGA en een reeds bestaand merk, wanneer de registratie van de betrokken benaming, rekening houdend met de faam en de bekendheid van het merk en de tijd dat het reeds in gebruik is, de consument zou kunnen misleiden ten aanzien van de werkelijke identiteit van het product. Een dergelijk conflict zal ertoe leiden dat de registratie van de benaming wordt geweigerd. De betrokken regel impliceert dus dat vóór de registratie van de BOB of de BGA een analyse wordt verricht, en is met name gericht tot de gemeenschapsinstellingen.

119

Anderzijds heeft artikel 14, lid 2, van verordening nr. 2081/92 betrekking op een conflict tussen een geregistreerde BOB of BGA en een reeds bestaand merk, wanneer dit laatste wordt gebruikt in een van de in artikel 13 van verordening nr. 2081/92 vermelde situaties en het merk te goeder trouw is geregistreerd vóór de datum van indiening van de aanvraag tot registratie van de BOB of de BGA. Voor dat geval is bepaald dat het merk ondanks de registratie van de benaming verder mag worden gebruikt wanneer er geen gronden voor nietigheid of vervallenverklaring, respectievelijk bedoeld in artikel 3, lid 1, sub c en g, en artikel 12, lid 2, sub b, van de Eerste richtlijn (89/104), van toepassing zijn op dit merk. De betrokken regel impliceert dus dat na de registratie een analyse wordt verricht, en is met name gericht tot de bestuurlijke en rechterlijke instanties die de betrokken bepalingen dienen toe te passen.

120

De analyse overeenkomstig artikel 14, lid 3, van deze verordening houdt in dat op basis van een onderzoek van de te registreren benaming en het vooraf bestaande merk en rekening houdend met de faam en de bekendheid van dit laatste en de tijd dat het reeds in gebruik is, wordt nagegaan of de consument door de registratie van de betrokken benaming kan worden misleid ten aanzien van de werkelijke identiteit van het product.

121

De analyse overeenkomstig artikel 14, lid 2, van verordening nr. 2081/92 houdt daarentegen in dat om te beginnen wordt nagegaan of het gebruik van het merk overeenkomt met een van de in artikel 13 van deze verordening vermelde situaties, vervolgens of het merk te goeder trouw is geregistreerd vóór de datum van indiening van de aanvraag tot registratie van de benaming en, ten slotte, in voorkomend geval, of er geen gronden voor nietigheid of vervallenverklaring, respectievelijk bedoeld in artikel 3, lid 1, sub c en g, en artikel 12, lid 2, sub b, van de Eerste richtlijn (89/104), van toepassing zijn op het merk.

122

Deze laatste analyse vereist dus een onderzoek van de feiten en van het nationale, communautaire of internationale recht, dat dient te worden verricht door de nationale rechter, die hiertoe in voorkomend geval krachtens artikel 234 EG een verzoek om een prejudiciële beslissing dient in te dienen (zie in die zin arrest van 4 maart 1999, Consorzio per la tutela del formaggio Gorgonzola, C-87/97, Jurispr. blz. I-1301, punten 28, 35, 36, 42 en 43).

123

Hieruit volgt dat artikel 14, lid 2, en artikel 14, lid 3, van verordening nr. 2081/92 elk verschillende doelstellingen en functies hebben en aan verschillende voorwaarden zijn onderworpen. Zo kan de omstandigheid dat de benaming „Bayerisches Bier” bij artikel 1 van verordening nr. 1347/2001 als BGA is geregistreerd en dat in punt 3 van de considerans ervan wordt vastgesteld dat deze BGA en het merk Bavaria niet vallen binnen het bestek van artikel 14, lid 3, van verordening nr. 2081/92, geen invloed hebben op het onderzoek van de in artikel 14, lid 2, van deze verordening gestelde voorwaarden waaronder dit merk en deze BGA naast elkaar kunnen bestaan.

124

In het bijzonder sluit het feit dat er geen gevaar bestaat dat de consument de betrokken benaming en het vooraf bestaande merk gaat verwarren in de zin van artikel 14, lid 3, van verordening nr. 2081/92, niet uit dat het gebruik van dit merk kan ressorteren onder een van de gevallen van artikel 13, lid 1, van deze verordening of dat er gronden voor nietigheid of vervallenverklaring, respectievelijk bedoeld in artikel 3, lid 1, sub c en g, en artikel 12, lid 2, sub b, van de Eerste richtlijn (89/104), van toepassing zijn op dit merk. Bovendien betekent het feit dat dit verwarringsgevaar niet bestaat, niet dat niet hoeft te worden nagegaan of het betrokken merk te goeder trouw is geregistreerd vóór de datum van indiening van de aanvraag tot registratie van de BOB of de BGA.

125

Gelet op het bovenstaande dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat verordening nr. 1347/2001 aldus dient te worden uitgelegd dat zij geen afbreuk doet aan de geldigheid van de reeds bestaande merken van derden die het woord „Bavaria” bevatten en te goeder trouw zijn geregistreerd vóór de datum van indiening van de aanvraag tot registratie van „Bayerisches Bier” als BGA, en aan de mogelijkheid om deze merken te gebruiken in een van de in artikel 13 van verordening nr. 2081/92 vermelde situaties, mits er geen gronden voor nietigheid of vervallenverklaring, bedoeld in de artikelen 3, lid 1, sub c en g, en 12, lid 2, sub b, van de Eerste richtlijn (89/104), op deze merken van toepassing zijn.

Kosten

126

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof van Justitie (Vierde kamer) verklaart voor recht:

 

1)

Het onderzoek van de eerste vraag van de verwijzende rechter heeft geen elementen aan het licht gebracht die de geldigheid van verordening (EG) nr. 1347/2001 van de Raad van 28 juni 2001 tot aanvulling van de bijlage bij verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie betreffende de registratie van de geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen in het kader van de procedure van artikel 17 van verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad kunnen aantasten.

 

2)

Verordening nr. 1347/2001 dient aldus te worden uitgelegd dat zij geen afbreuk doet aan de geldigheid van de reeds bestaande merken van derden die het woord „Bavaria” bevatten en te goeder trouw zijn geregistreerd vóór de datum van indiening van de aanvraag tot registratie van „Bayerisches Bier” als beschermde geografische aanduiding, en aan de mogelijkheid om deze merken te gebruiken in een van de situaties die zijn vermeld in artikel 13 van verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van 14 juli 1992 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen, mits er geen gronden voor nietigheid of vervallenverklaring, bedoeld in de artikelen 3, lid 1, sub c en g, en 12, lid 2, sub b, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, op deze merken van toepassing zijn.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Italiaans.