ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)

12 februari 2008 ( *1 )

„Staatssteun — Artikel 88, lid 3, EG — Nationale rechterlijke instanties — Terugvordering van onrechtmatig tot uitvoering gebrachte steunmaatregelen — Steunmaatregelen die verenigbaar met gemeenschappelijke markt zijn verklaard”

In zaak C-199/06,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) bij beslissing van 29 maart 2006, ingekomen bij het Hof op 2 mei 2006, in de procedure

Centre d’exportation du livre français (CELF),

Ministre de la Culture et de la Communication

tegen

Société internationale de diffusion et d’édition (SIDE),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Grote kamer),

samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann, C. W. A. Timmermans, A. Rosas, K. Lenaerts, G. Arestis, U. Lõhmus en L. Bay Larsen (rapporteur), kamerpresidenten, A. Borg Barthet, M. Ilešič, J. Malenovský, J. Klučka en E. Levits, rechters,

advocaat-generaal: J. Mazák,

griffier: J. Swedenborg, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 27 februari 2007,

gelet op de opmerkingen van:

Centre d’exportation du livre français (CELF), vertegenwoordigd door J. Molinié, O. Schmitt, P. Guibert en A. Tabouis, avocats,

Société internationale de diffusion en d’édition (SIDE), vertegenwoordigd door N. Coutrelis en V. Giacobbo, avocats,

de Franse regering, vertegenwoordigd door G. de Bergues en S. Ramet als gemachtigden,

de Deense regering, vertegenwoordigd door C. Thorning als gemachtigde, bijgestaan door P. Biering en K. Lundgaard Hansen, advokater,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door C. Schulze-Bahr en M. Lumma als gemachtigden,

de Hongaarse regering, vertegenwoordigd door J. Fazekas als gemachtigde,

de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door H. G. Sevenster en P. P. J. van Ginneken als gemachtigden,

de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door V. Di Bucci en J.-P. Keppenne als gemachtigden,

de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, vertegenwoordigd door M. Sánchez Rydelski en B. Alterskjær als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 24 mei 2007,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 88, lid 3, EG.

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen het Centre d’exportation du livre français (CELF) (hierna: „CELF”) en de Ministre de la Culture et de la Communication (Franse minister van Cultuur en Communicatie), enerzijds, en de Société internationale de diffusion et d’édition (SIDE) (hierna: „SIDE”), anderzijds, inzake door de Franse Staat aan CELF betaalde steun.

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

Aan het hoofdgeding ten grondslag liggende feiten en communautaire procedures

3

CELF, een coöperatieve naamloze vennootschap, is actief als exportagent.

4

Krachtens haar statuten heeft zij tot doel vanuit het buitenland en de Franse overzeese gebiedsdelen en departementen geplaatste bestellingen van boeken, brochures en alle andere dragers van informatie rechtstreeks uit te voeren, en meer in het algemeen alles te verrichten wat de verbreiding van de Franse cultuur over de wereld door middel van bedoelde informatiedragers bevordert.

5

Zij voegt kleine bestellingen van boeken samen, zodat buitenlandse klanten zich tot slechts één enkel contactpunt hoeven te richten in plaats van tot een veelvoud van leveranciers en daarnaast kunnen profiteren van een zo groot mogelijk aanbod. Zij voldoet aan alle bestellingen van de marktdeelnemers, ongeacht het bedrag ervan en zelfs wanneer deze niet rendabel zijn.

6

De verplichtingen van CELF zijn opnieuw bevestigd in overeenkomsten gesloten met het Franse ministère de la Culture et de la Communication.

7

Van 1980 tot en met 2002 heeft CELF exploitatiesubsidies ontvangen die de Franse Staat had toegekend ter compensatie van de extra kosten van de uitvoering van kleine bestellingen, geplaatst door in het buitenland gevestigde boekhandels.

8

In de loop van 1992 heeft SIDE, een concurrent van CELF, de Commissie van de Europese Gemeenschappen gevraagd of de aan CELF verleende steun al dan niet was aangemeld overeenkomstig artikel 93, lid 3, EG-Verdrag (thans artikel 88, lid 3, EG).

9

De Commissie heeft de Franse regering verzocht om inlichtingen omtrent de maatregelen ten gunste van CELF en heeft deze inlichtingen van de genoemde regering ontvangen.

10

Zij heeft aan SIDE bevestigd dat sprake was van steunmaatregelen, en haar meegedeeld dat de betrokken maatregelen niet waren aangemeld.

11

In beschikking NN 127/92 van 18 mei 1993, bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen van 25 juni 1993 onder de titel „Steun voor exporteurs van Franse boeken” (PB C 174, blz. 6), was de Commissie van mening dat, gezien de bijzondere mededingingsverhoudingen in de boekensector en de culturele doelstelling van de in het geding zijnde steunregelingen, de afwijking van artikel 92, lid 3, sub d, EG-Verdrag (thans artikel 87, lid 3, sub d, EG) hierop van toepassing was.

12

SIDE heeft een beroep tot nietigverklaring van deze beschikking ingesteld bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen.

13

Bij arrest van 18 september 1995, SIDE/Commissie (T-49/93, Jurispr. blz. II-2501), heeft het Gerecht deze beschikking nietig verklaard voor zover zij betrekking had op de subsidie die uitsluitend aan CELF werd verleend ter compensatie van de extra kosten van de uitvoering van kleine bestellingen van Franstalige boeken geplaatst door in het buitenland gevestigde boekhandels.

14

Het heeft geoordeeld dat de Commissie de mededingingsverhoudingen in de betrokken sector grondig had moeten onderzoeken alvorens zich uit te spreken over de verenigbaarheid van de steunmaatregelen met de gemeenschappelijke markt. De Commissie had dus de contradictoire procedure van artikel 93, lid 2, EG-Verdrag (thans artikel 88, lid 2, EG) moeten inleiden.

15

Op 30 juli 1996 heeft de Commissie besloten een formele onderzoeksprocedure in te leiden in verband met de betrokken steunmaatregelen.

16

Na afloop van haar onderzoek heeft de Commissie beschikking 1999/133/EG van 10 juni 1998 betreffende staatssteun ten gunste van Coopérative d’exportation du livre français (CELF) (PB L 44, blz. 37) vastgesteld, waarin zij, enerzijds, heeft geconstateerd dat de steunmaatregelen onrechtmatig waren, aangezien deze niet bij haar waren aangemeld en, anderzijds, heeft verklaard dat de genoemde steunmaatregelen verenigbaar waren met de gemeenschappelijke markt, omdat zij voldeden aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in artikel 92, lid 3, sub d, van het Verdrag opgenomen afwijking.

17

Tegen deze beschikking werden twee beroepen tot nietigverklaring ingesteld.

18

Het eerste, door de Franse Republiek ingesteld bij het Hof op grond dat de Commissie de toepassing van artikel 90, lid 2, EG-Verdrag (thans artikel 86, lid 2, EG) had uitgesloten, werd verworpen bij arrest van 22 juni 2000, Frankrijk/Commissie (C-332/98, Jurispr. blz. I-4833).

19

Het tweede, door SIDE ingesteld bij het Gerecht, werd toegewezen bij arrest van 28 februari 2002, SIDE/Commissie (T-155/98, Jurispr. blz. II-1179), waarin werd geoordeeld dat bij de omschrijving van de relevante markt een kennelijke beoordelingsfout was gemaakt, en waarbij de beschikking van de Commissie derhalve nietig werd verklaard voor zover daarbij de steunmaatregelen verenigbaar met de gemeenschappelijke markt waren verklaard.

20

Na deze nietigverklaring heeft de Commissie de steunmaatregelen bij beschikking 2005/262/EG van 20 april 2004 betreffende door Frankrijk aan Coopérative d’exportation du livre français (CELF) verleende steun (PB L 85, blz. 27), opnieuw verenigbaar verklaard met de gemeenschappelijke markt.

21

SIDE heeft bij het Gerecht beroep tot nietigverklaring van deze beschikking ingesteld. Die procedure is nog aanhangig bij deze rechterlijke instantie (T-348/04).

Nationale procedures en prejudiciële vragen

22

Naast de communautaire procedures zijn procedures ingeleid voor de nationale autoriteiten en rechterlijke instanties.

23

Naar aanleiding van het arrest van het Gerecht van 18 september 1995, SIDE/Commissie, reeds aangehaald, heeft SIDE bij de Ministre de la Culture et de la Communication een verzoek ingediend ertoe strekkende dat de betaling van de aan CELF toegekende steun zou worden beëindigd en het bedrag van de reeds betaalde steun zou worden terugbetaald.

24

Dat verzoek is bij besluit van 9 oktober 1996 afgewezen.

25

SIDE heeft bij het Tribunal administratif de Paris beroep tot nietigverklaring van dat besluit ingesteld.

26

Bij vonnis van 26 april 2001 heeft die rechterlijke instantie het bestreden besluit nietig verklaard.

27

De Ministre de la Culture et de la Communication en CELF hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij de Cour administrative d’appel de Paris.

28

Bij arrest van 5 oktober 2004 heeft de Cour administrative d’appel de Paris het gewezen vonnis bevestigd en de Franse Staat gelast om binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de betekening van het arrest over te gaan tot terugvordering van de bedragen die aan CELF waren betaald ter zake van de uitvoering van kleine bestellingen van boeken geplaatst door in het buitenland gevestigde boekhandels, op straffe van een dwangsom van 1000 EUR per dag vertraging.

29

CELF en de Ministre de la Culture et de la Communication hebben voor de Conseil d’État vernietiging gevorderd van dat arrest en van het vonnis van het Tribunal administratif de Paris.

30

In het kader van deze beroepen hebben verzoeksters met name betoogd dat de Cour administrative d’appel blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en een onjuiste juridische kwalificatie heeft gegeven, door niet te oordelen dat de erkenning door de Commissie van de verenigbaarheid van de steun met de gemeenschappelijke markt in casu in de weg stond aan de verplichting tot terugvordering ervan, welke verplichting in beginsel voortvloeit uit de onrechtmatigheid van de uitvoering van de steunmaatregelen door de lidstaat in strijd met artikel 88, lid 3, EG.

31

Van oordeel dat de beslechting van het geding afhangt van een uitlegging van het gemeenschapsrecht, heeft de Conseil d’État de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)

Mag een staat die onrechtmatig steun heeft verleend aan een onderneming — welke onrechtmatigheid door diens nationale rechterlijke instanties is vastgesteld omdat deze steun niet bij de […] Commissie is aangemeld overeenkomstig de in artikel 88, lid 3, [EG] genoemde voorwaarden — volgens artikel 88 [EG] ervan afzien deze steun terug te vorderen van de begunstigde marktdeelnemer, omdat de Commissie naar aanleiding van een klacht van een derde de steun verenigbaar met de regels van de gemeenschappelijke markt heeft verklaard en zo daadwerkelijk de controle op de verenigbaarheid heeft uitgeoefend die haar exclusieve bevoegdheid is?

2)

Indien de verplichting tot teruggave wordt bevestigd, moet dan bij de berekening van de terug te betalen bedragen rekening worden gehouden met de tijdvakken waarvoor de […] Commissie de betrokken steun verenigbaar heeft verklaard met de regels van de gemeenschappelijke markt, vóór de nietigverklaring van de desbetreffende beschikkingen door het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste vraag

32

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 88, lid 3, laatste volzin, EG aldus moet worden uitgelegd, dat de nationale rechter verplicht is om de terugvordering te gelasten van de in strijd met deze bepaling verleende steun, wanneer de Commissie een eindbeslissing heeft genomen waarin zij vaststelt dat deze steun verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87 EG.

33

In dit verband zij eraan herinnerd dat artikel 88, lid 3, eerste volzin, EG bepaalt dat de lidstaten verplicht zijn om elk voornemen tot invoering of wijziging van steunmaatregelen aan te melden.

34

Overeenkomstig artikel 88, lid 3, tweede volzin, EG vangt de Commissie, indien zij meent dat het aangemelde voornemen volgens artikel 87 EG onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, onverwijld de procedure van artikel 88, lid 2, EG aan.

35

Overeenkomstig artikel 88, lid 3, laatste volzin, EG kan de lidstaat die voornemens is steun te verlenen, de voorgenomen maatregelen niet tot uitvoering brengen voordat die procedure tot een eindbeslissing van de Commissie heeft geleid.

36

Het in dit artikel neergelegde verbod beoogt te waarborgen, dat een steunmaatregel geen gevolgen heeft voordat de Commissie een redelijke tijd heeft gehad om het ontwerp nauwkeurig te onderzoeken en, in voorkomend geval, de procedure van lid 2 van ditzelfde artikel in te leiden (arrest van 14 februari 1990, Frankrijk/Commissie, „Boussac Saint Frères”, C-301/87, Jurispr. blz. I-307, punt 17).

37

Bij artikel 88, lid 3, EG is dus een preventieve controle op voorgenomen nieuwe steunmaatregelen ingesteld (arrest van 11 december 1973, Lorenz, 120/73, Jurispr. blz. 1471, punt 2).

38

Terwijl de Commissie gehouden is te onderzoeken of de voorgenomen steunmaatregel verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, zelfs wanneer de lidstaat het verbod tot tenuitvoerlegging van de steunmaatregelen schendt, dienen de nationale rechterlijke instanties slechts, hangende de eindbeslissing van de Commissie, de rechten van de justitiabelen te beschermen tegenover een eventuele schending, door de nationale autoriteiten, van het in artikel 88, lid 3, EG neergelegde verbod (arrest van 21 november 1991, Fédération nationale du commerce extérieur des produits alimentaires en Syndicat national des négociants et transformateurs de saumon, „FNCE”, C-354/90, Jurispr. blz. I-5505, punt 14). Het is namelijk van belang om de belangen te beschermen van de partijen die zijn geraakt door een verstoring van de concurrentie als gevolg van de toekenning van de onrechtmatige steun (zie in die zin arrest van 5 oktober 2006, Transalpine Ölleitung in Österreich e.a., C-368/04, Jurispr. blz. I-9957, punt 46).

39

De nationale rechterlijke instanties moeten een verzoek om teruggave van in strijd met artikel 88, lid 3, EG betaalde steun in beginsel toewijzen (zie met name arrest van 11 juli 1996, SFEI e.a., C-39/94, Jurispr. blz. I-3547, punt 70).

40

De eindbeslissing van de Commissie heeft namelijk niet tot gevolg dat de ongeldigheid van uitvoeringsmaatregelen die in strijd met het in deze bepaling neergelegde verbod zijn vastgesteld, achteraf wordt gedekt. Elke andere uitlegging zou de schending door de betrokken lidstaat van artikel 88, lid 3, laatste volzin, EG in de hand werken en deze bepaling van haar nuttig effect beroven (reeds aangehaald arrest FNCE, punt 16).

41

De nationale rechterlijke instanties moeten dus waarborgen dat uit een schending van artikel 88, lid 3, laatste volzin, EG alle consequenties worden getrokken, overeenkomstig hun nationale recht, zowel wat betreft de geldigheid van handelingen tot uitvoering van de steunmaatregelen, als wat betreft de terugvordering van in strijd met deze bepaling verleende financiële steun (reeds aangehaalde arresten FNCE, punt 12, en SFEI e.a., punt 40; arrest van 21 oktober 2003, Van Calster e.a., C-261/01 en C-262/01, Jurispr. blz. I-12249, punt 64, en arrest Transalpine Ölleitung in Österreich e.a., reeds aangehaald, punt 47).

42

Er kunnen zich evenwel uitzonderlijke omstandigheden voordoen waarin het niet aangewezen is de terugbetaling van de steun te gelasten (arrest SFEI e.a., reeds aangehaald, punt 70).

43

In dit verband heeft het Hof reeds geoordeeld, met betrekking tot een situatie waarin de Commissie een negatieve eindbeslissing had genomen, dat niet valt uit te sluiten dat de ontvanger van onrechtmatig toegekende steun zich kan beroepen op uitzonderlijke omstandigheden die zijn vertrouwen in de rechtmatigheid van de steun konden wettigen, en zich bijgevolg tegen de terugbetaling ervan kan verzetten. In een dergelijk geval staat het aan de nationale rechter, zo die wordt aangezocht, de omstandigheden van het geval te beoordelen, eventueel na het Hof prejudiciële uitleggingsvragen te hebben gesteld (arrest van 20 september 1990, Commissie/Duitsland, C-5/89, Jurispr. blz. I-3437, punt 16).

44

Wat de Commissie betreft, bepaalt artikel 14, lid 1, van verordening nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [88 EG] (PB L 83, blz. 1) uitdrukkelijk dat zij, indien negatieve beschikkingen worden gegeven, geen terugvordering verlangt van de steun indien zulks in strijd is met een algemeen beginsel van gemeenschapsrecht.

45

In een situatie zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarin een verzoek krachtens artikel 88, lid 3, laatste volzin, EG wordt onderzocht nadat de Commissie een positieve beslissing heeft genomen, moet de nationale rechter, ondanks de vaststelling dat de betrokken steunmaatregel verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, zich uitspreken over de geldigheid van uitvoeringshandelingen en over de terugvordering van de verleende financiële steun.

46

In een dergelijk geval verplicht het gemeenschapsrecht hem passende maatregelen te nemen om de gevolgen van de onrechtmatigheid daadwerkelijk op te heffen. Het legt hem evenwel, ook wanneer geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, niet de verplichting op om de onrechtmatige steun volledig terug te vorderen.

47

Artikel 88, lid 3, laatste volzin, EG is namelijk bedoeld om er preventief voor te zorgen dat een onverenigbare steunmaatregel nooit tot uitvoering zal worden gebracht. Deze doelstelling wordt in eerste instantie voorlopig bereikt door middel van het verbod dat deze bepaling uitvaardigt, en in tweede instantie, definitief, door middel van de eindbeslissing van de Commissie, die, wanneer zij negatief is, eraan in de weg staat dat het aangemelde voornemen van steunmaatregelen nog tot uitvoering wordt gebracht.

48

De aldus bij wege van voorzorg vastgestelde regeling is derhalve bedoeld om ervoor te zorgen dat enkel verenigbare steunmaatregelen tot uitvoering worden gebracht. Teneinde deze doelstelling te bereiken, wordt de uitvoering van een voorgenomen steunmaatregel opgeschort totdat de twijfel omtrent de verenigbaarheid ervan is weggenomen door de eindbeslissing van de Commissie.

49

Wanneer de Commissie een positieve beslissing neemt, blijkt dus dat de voorbarige uitbetaling van de steun niet in strijd was met de in de punten 47 en 48 van het onderhavige arrest genoemde doelstelling.

50

In dat geval zou, vanuit het oogpunt van andere marktdeelnemers dan de ontvanger van dergelijke steun, de onrechtmatigheid van deze steun enerzijds tot gevolg hebben gehad dat zij werden blootgesteld aan het, uiteindelijk niet gerealiseerde, risico van uitvoering van een onverenigbare steunmaatregel, en anderzijds dat zij eventueel, op het vlak van de mededinging, de gevolgen van een verenigbare steunmaatregel eerder zouden hebben ondervonden dan het geval had moeten zijn.

51

Vanuit het oogpunt van de steunontvanger zou het ongerechtvaardigde voordeel er enerzijds in hebben bestaan dat hij niet de rente betaalt die hij over het betrokken bedrag van de verenigbare steun zou hebben moeten betalen indien hij dit bedrag, in afwachting van de beslissing van de Commissie, op de markt had moeten lenen, en anderzijds dat zijn concurrentiepositie ten opzichte van andere marktdeelnemers tijdens de duur van de onrechtmatigheid verbetert.

52

In een situatie zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, is de nationale rechter derhalve op grond van het gemeenschapsrecht verplicht om de ontvanger van dergelijke steun te gelasten rente te betalen ter zake van het tijdvak van onrechtmatigheid.

53

Binnen het kader van zijn nationale rechtsorde kan hij in voorkomend geval bovendien de terugvordering gelasten van de onrechtmatige steun, onverminderd het recht van de lidstaat om deze later opnieuw te verlenen. Hij kan tevens genoopt zijn verzoeken tot vergoeding van de schade die is ontstaan wegens de onrechtmatigheid van de steunmaatregel, toe te wijzen (zie in die zin reeds aangehaalde arresten SFEI e.a., punt 75, en Transalpine Ölleitung in Österreich e.a., punt 56).

54

Wat de steun zelf betreft moet hieraan worden toegevoegd dat een maatregel die enkel bestaat in een verplichting tot terugvordering zonder rente, in beginsel niet passend zal zijn om de gevolgen van de onrechtmatigheid op te heffen, wanneer de lidstaat deze steun na de positieve eindbeslissing van de Commissie opnieuw zou verlenen. Wanneer het tijdvak dat is verstreken tussen de terugvordering en de nieuwe steunverlening korter is dan het tijdvak tussen de eerste steunverlening en de eindbeslissing, zal de steunontvanger, indien hij genoopt was het gerestitueerde bedrag te lenen, immers minder rente hoeven te betalen dan wanneer hij van aanvang af een bedrag gelijk aan de onrechtmatig verleende steun had moeten lenen.

55

Op de eerste vraag dient dus te worden geantwoord dat artikel 88, lid 3, laatste volzin, EG aldus moet worden uitgelegd dat de nationale rechter niet verplicht is om de terugvordering te gelasten van in strijd met deze bepaling tot uitvoering gebrachte steun, wanneer de Commissie een eindbeslissing heeft genomen waarin zij vaststelt dat deze steun verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87 EG. Op grond van het gemeenschapsrecht is hij verplicht om de steunontvanger te gelasten rente te betalen ter zake van het tijdvak van onrechtmatigheid. Binnen het kader van zijn nationale rechtsorde kan hij in voorkomend geval bovendien de terugvordering gelasten van de onrechtmatige steun, onverminderd het recht van de lidstaat om deze later opnieuw tot uitvoering te brengen. Hij kan ook genoopt zijn, verzoeken tot vergoeding van de schade die is ontstaan wegens de onrechtmatigheid van de steunmaatregel, toe te wijzen.

Tweede vraag

56

Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of, in een procedurele situatie zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, de uit artikel 88, lid 3, laatste volzin, EG voortvloeiende verplichting om de gevolgen van de onrechtmatigheid van een steunmaatregel op te heffen zich, voor de berekening van de door de ontvanger te betalen bedragen, ook uitstrekt tot het tijdvak dat is verstreken tussen een beschikking van de Commissie waarbij de verenigbaarheid van deze steunmaatregel met de gemeenschappelijke markt is vastgesteld en de nietigverklaring van deze beschikking door de gemeenschapsrechter.

57

Deze vraag heeft hetzij betrekking op de eventueel tussen de twee betrokken data verleende steun, alsmede de rente, wanneer de consequentie die het nationale recht trekt uit de onrechtmatigheid van een steunmaatregel, bestaat in de terugvordering van deze steun — zelfs nadat is vastgesteld dat deze steun verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, hetzij enkel op de rente over de in dat tijdvak ontvangen steun, mocht het nationale recht niet voorzien in terugvordering van de verenigbare onrechtmatige steun.

58

In de situatie van het hoofdgeding gaat het om twee tijdvakken, gelegen tussen de beschikkingen van de Commissie van 18 mei 1993 en 10 juni 1998 en, respectievelijk, de arresten van het Gerecht waarbij deze beschikkingen op 18 september 1995 en 28 februari 2002 nietig werden verklaard (zie punten 11-21 van onderhavig arrest).

59

De gestelde vraag plaatst het beginsel van het vermoeden van rechtmatigheid van handelingen van de gemeenschapsinstellingen en de regel die is neergelegd in artikel 231, eerste alinea, EG tegenover elkaar.

60

Handelingen van de gemeenschapsinstellingen worden in beginsel vermoed rechtsgeldig te zijn en roepen bijgevolg rechtsgevolgen in het leven, zolang zij niet zijn ingetrokken, in het kader van een beroep tot nietigverklaring nietig zijn verklaard of ten gevolge van een prejudiciële verwijzing of een exceptie van onwettigheid ongeldig zijn verklaard (arrest van 5 oktober 2004, Commissie/Griekenland, C-475/01, Jurispr. blz. I-8923, punt 18, en aldaar aangehaalde rechtspraak).

61

Artikel 231, eerste alinea, EG bepaalt dat wanneer een beroep tot nietigverklaring gegrond is, de gemeenschapsrechter de bestreden handeling nietig verklaart. Hieruit volgt dat de beslissing van de gemeenschapsrechter tot nietigverklaring de bestreden handeling met terugwerkende kracht opheft ten aanzien van alle justitiabelen [arrest van 1 juni 2006, P & O European Ferries (Vizcaya) en Diputación Foral de Vizcaya/Commissie, C-442/03 P en C-471/03 P, Jurispr. blz. I-4845, punt 43].

62

In omstandigheden als aan de orde in het hoofdgeding, zijn het vermoeden van rechtmatigheid en de regel van terugwerkende kracht van een nietigverklaring achtereenvolgens van toepassing.

63

De steun die is verleend na de positieve beschikking van de Commissie, wordt vermoed rechtmatig te zijn tot aan de beslissing van de gemeenschapsrechter tot nietigverklaring. Vervolgens wordt de betrokken steunmaatregel op de datum van laatstgenoemde beschikking overeenkomstig artikel 231, eerste alinea, EG geacht niet verenigbaar te zijn verklaard bij de nietig verklaarde beschikking, zodat de uitvoering ervan als onrechtmatig moet worden aangemerkt.

64

In dat geval blijkt de regel die voortvloeit uit artikel 231, eerste alinea, EG de toepassing van het vermoeden van rechtmatigheid dus met terugwerkende kracht te beëindigen.

65

Na de nietigverklaring van een positieve beslissing van de Commissie valt niet uit te sluiten dat de ontvanger van onrechtmatig verleende steun zich kan beroepen op uitzonderlijke omstandigheden die zijn vertrouwen in de rechtmatigheid ervan konden wettigen, en zich bijgevolg tegen de terugbetaling ervan kan verzetten (zie naar analogie arrest Commissie/Duitsland, reeds aangehaald, punt 16, wat betreft een negatieve eindbeslissing van de Commissie).

66

Het Hof heeft evenwel, ten aanzien van een situatie waarin de Commissie aanvankelijk had besloten geen bezwaar te maken tegen de betrokken steun, reeds geoordeeld dat een dergelijke situatie niet kan worden aangemerkt als omstandigheid waardoor bij de ontvangende onderneming een gewettigd vertrouwen kon worden gewekt, aangezien dit besluit binnen de beroepstermijn was aangevochten en vervolgens door het Hof nietig was verklaard (arrest van 14 januari 1997, Spanje/Commissie, C-169/95, Jurispr. blz. I-135, punt 53).

67

Het Hof heeft eveneens geoordeeld dat, zolang de Commissie geen goedkeuringsbeschikking heeft vastgesteld, en zelfs zolang de termijn voor beroep tegen een dergelijke beschikking niet is verstreken, de ontvanger over de rechtmatigheid van de voorgenomen steun geen zekerheid heeft, zonder dewelke bij hem geen gewettigd vertrouwen kan ontstaan (zie arrest van 29 april 2004, Italië/Commissie, C-91/01, Jurispr. blz. I-4355, punt 66).

68

Vastgesteld moet worden dat de ontvanger, wanneer een beroep tot nietigverklaring is ingesteld, een dergelijke zekerheid evenmin kan hebben zolang de gemeenschapsrechter zich niet definitief heeft uitgesproken.

69

Op de tweede vraag dient dus te worden geantwoord dat in een procedurele situatie zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, de uit artikel 88, lid 3, laatste volzin, EG voortvloeiende verplichting om de gevolgen van de onrechtmatigheid van een steunmaatregel op te heffen zich, voor de berekening van de door de ontvanger te betalen bedragen, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ook uitstrekt tot het tijdvak dat is verstreken tussen een beschikking van de Commissie waarbij de verenigbaarheid van deze steunmaatregel met de gemeenschappelijke markt is vastgesteld en de nietigverklaring van deze beschikking door de gemeenschapsrechter.

Kosten

70

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof van Justitie (Grote kamer) verklaart voor recht:

 

1)

Artikel 88, lid 3, laatste volzin, EG moet aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter niet verplicht is om de terugvordering te gelasten van in strijd met deze bepaling tot uitvoering gebrachte steun, wanneer de Commissie van de Europese Gemeenschappen een eindbeslissing heeft genomen waarin zij vaststelt dat deze steun verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87 EG. Op grond van het gemeenschapsrecht is hij verplicht om de steunontvanger te gelasten rente te betalen voor het tijdvak van onrechtmatigheid. Binnen het kader van zijn nationale rechtsorde kan hij in voorkomend geval bovendien de terugvordering gelasten van de onrechtmatige steun, onverminderd het recht van de lidstaat om deze later opnieuw tot uitvoering te brengen. Hij kan ook genoopt zijn verzoeken tot vergoeding van de schade die is ontstaan wegens de onrechtmatigheid van de steunmaatregel, toe te wijzen.

 

2)

In een procedurele situatie zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, strekt de uit artikel 88, lid 3, laatste volzin, EG voortvloeiende verplichting om de gevolgen van de onrechtmatigheid van een steunmaatregel op te heffen zich, voor de berekening van de door de ontvanger te betalen bedragen, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ook uit tot het tijdvak dat is verstreken tussen een beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen waarbij de verenigbaarheid van deze steunmaatregel met de gemeenschappelijke markt wordt vastgesteld en de nietigverklaring van deze beschikking door de gemeenschapsrechter.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Frans.