ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)
20 november 2008 ( *1 )
„Richtlijn 91/439/EEG — Onderlinge erkenning van rijbewijzen — Tijdelijk rijverbod — Intrekking van rijbevoegdheid — Geldigheid van tweede rijbewijs dat tijdens periode van tijdelijk rijverbod in andere lidstaat is verkregen”
In zaak C-1/07,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Landgericht Siegen (Duitsland) bij beslissing van 29 november 2006, ingekomen bij het Hof op 3 januari 2007, in de strafprocedure tegen
Frank Weber,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),
samengesteld als volgt: A. Rosas (rapporteur), kamerpresident, J. Klučka, U. Lõhmus, P. Lindh en A. Arabadjiev, rechters,
advocaat-generaal: Y. Bot,
griffier: R. Grass,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
— |
Weber, vertegenwoordigd door W. Säftel, Rechtsanwalt, |
— |
de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door I. M. Braguglia als gemachtigde, bijgestaan door S. Fiorentino, avvocato dello Stato, |
— |
de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes als gemachtigde, |
— |
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door G. Braun en N. Yerrell als gemachtigden, |
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 17 juli 2008,
het navolgende
Arrest
1 |
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van richtlijn 91/439/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs (PB L 237, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 29 september 2003 (PB L 284, blz. 1; hierna: „richtlijn 91/439”). |
2 |
Dit verzoek is ingediend in het kader van een strafprocedure die tegen Weber is ingeleid ter zake dat hij op 6 januari 2006 een motorvoertuig op Duits grondgebied heeft bestuurd zonder het daartoe vereiste rijbewijs. |
Rechtskader
Gemeenschapsregeling
3 |
De eerste overweging van de considerans van richtlijn 91/439 luidt als volgt: „Overwegende dat het, ter uitvoering van het gemeenschappelijk vervoerbeleid en om bij te dragen tot de verhoging van de veiligheid van het wegverkeer en om het verkeer te vergemakkelijken van personen die zich vestigen in een andere lidstaat dan die waar zij een rijexamen hebben afgelegd, wenselijk is dat er een nationaal rijbewijs van Europees model bestaat dat door de lidstaten onderling wordt erkend en waarvoor er geen verplichting tot inwisseling bestaat.” |
4 |
In de vierde overweging van de considerans van deze richtlijn is gepreciseerd: „Overwegende dat om aan de eisen inzake de veiligheid van het wegverkeer te voldoen minimumvoorwaarden moeten worden vastgesteld voor de afgifte van het rijbewijs.” |
5 |
In de laatste overweging van de considerans van richtlijn 91/439 staat te lezen: „Overwegende dat de lidstaten […], om redenen die verband houden met de veiligheid van het wegverkeer of met het wegverkeer als zodanig, hun nationale bepalingen die betrekking hebben op de intrekking, schorsing en nietigverklaring van het rijbewijs, kunnen toepassen op iedere houder van een rijbewijs die zijn gewone verblijfplaats op hun grondgebied heeft verworven.” |
6 |
Artikel 1, lid 2, van deze richtlijn bepaalt: „De door de lidstaten afgegeven rijbewijzen worden onderling erkend.” |
7 |
Volgens artikel 7, lid 1, sub a en b, van richtlijn 91/439 is de afgifte van het rijbewijs onderworpen aan de volgende voorwaarden:
|
8 |
Artikel 7, lid 5, van richtlijn 91/439 bepaalt: „Eenieder kan slechts houder zijn van één enkel door een lidstaat afgegeven rijbewijs.” |
9 |
Artikel 8, lid 2 en lid 4, eerste alinea, van deze richtlijn bepaalt: „2. Onder voorbehoud van de naleving van het territorialiteitsbeginsel van de strafrechtelijke en politiële bepalingen, kan de lidstaat van gewone verblijfplaats op de houder van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs zijn nationale bepalingen toepassen die betrekking hebben op de beperking, schorsing, intrekking of nietigverklaring van de rijbevoegdheid en daartoe zo nodig overgaan tot inwisseling van dat rijbewijs. […] 4. Een lidstaat kan, wanneer op zijn grondgebied tegen een persoon een van de in lid 2 bedoelde maatregelen is getroffen, weigeren de geldigheid van een door een andere lidstaat aan deze persoon verstrekt rijbewijs te erkennen.” |
Nationale regeling
10 |
§ 3, leden 1 en 2, van de wet op het wegverkeer (Straβenverkehrsgesetz), in de versie ervan die van toepassing is in het hoofdgeding (BGBl. 2006 I, blz. 1958; hierna: „StVG”), bepaalt: „1. Indien een persoon niet in staat is een motorvoertuig te besturen, moet het orgaan dat belast is met de afgifte van rijbewijzen zijn rijbewijs intrekken. Voor een buitenlands rijbewijs betekent de intrekking — zelfs indien dit krachtens andere bepalingen geschiedt — dat het recht om in Duitsland van het rijbewijs gebruik te maken vervalt. § 2, leden 7 en 8, is mutatis mutandis van toepassing. 2. Met de intrekking van het rijbewijs vervalt de rijbevoegdheid. Bij een buitenlands rijbewijs vervalt het recht om een motorvoertuig te besturen op het nationale grondgebied. […]” |
11 |
§ 21, lid 1, StVG bepaalt: „(1) Wordt gestraft met een gevangenisstraf tot één jaar of met een geldboete degene die
|
12 |
§ 28, leden 1, 4 en 5, van de verordening inzake de toelating van personen tot het wegverkeer (verordening rijbevoegdheid) [Verordnung über die Zulassung von Personen zum Straßenverkehr (Fahrerlaubnis-Verordnung)] van 18 augustus 1998 (BGBl. 1998 I, blz. 2214; hierna: „FeV”), zoals gewijzigd bij verordening van 14 juni 2006 (BGBl. 2006 I, blz. 1329), bepaalt: „(1) De houder van een geldig EU- of EER-rijbewijs die zijn gewone verblijfplaats in de zin van § 7, leden 1 of 2, in de Bondsrepubliek Duitsland heeft, mag — behoudens de in de leden 2 tot en met 4 gestelde beperkingen — in Duitsland motorrijtuigen besturen voor zover hij daartoe rijbevoegdheid heeft. De aan het buitenlandse rijbewijs verbonden voorwaarden moeten ook in Duitsland worden nageleefd. De bepalingen van deze verordening zijn op dat rijbewijs van toepassing, tenzij anders is bepaald. […] (4) De in lid 1 bedoelde toelating geldt niet voor de houder van een EU- of EER-rijbewijs, […]
[…] (5) Het recht om na een van de in lid 4, punten 3 en 4, bedoelde maatregelen in Duitsland gebruik te maken van een EU- of EER-rijbewijs wordt toegekend op verzoek, wanneer de redenen voor de intrekking of het verbod om de rijbevoegdheid te herkrijgen niet langer bestaan. […]” |
13 |
§ 46, lid 1, FeV luidt als volgt: „De instantie die het rijbewijs afgeeft moet het rijbewijs intrekken, wanneer de houder ervan ongeschikt blijkt om motorrijtuigen te besturen. Dit geldt inzonderheid in geval van ziekte of insufficiëntie in de zin van de bijlagen 4, 5 en 6, dan wel in geval van zware of herhaalde overtreding van verkeersrechtelijke of strafrechtelijke voorschriften die rijgeschiktheid uitsluit.” |
14 |
§ 46, lid 5, FeV bepaalt: „De rijbevoegdheid vervalt door de intrekking van het rijbewijs. Bij een buitenlands rijbewijs vervalt het recht om een motorvoertuig te besturen op het nationale grondgebied.” |
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
15 |
Op 18 september 2004 is vastgesteld dat Weber, een in Duitsland wonende Duitse staatsburger, een motorvoertuig bestuurde onder invloed van verdovende middelen (cannabis en amfetamine). Voor deze feiten werd hem bij boetebeschikking van de Kreis Siegen-Wittgenstein van 17 november 2004, die per 4 december 2004 uitvoerbaar was, een geldboete opgelegd, gekoppeld aan een schorsing van zijn Duitse rijbewijs voor één maand. |
16 |
Op 18 november 2004 is Weber door het stadsbestuur van de stad Karlovy Vary (Tsjechische Republiek) een rijbewijs met een geldigheidsduur van tien jaar afgegeven voor motorvoertuigen van de klassen A1, A, B en AM. Dit rijbewijs vermeldde als datum waarop het rijexamen was afgelegd 16 november 2004. |
17 |
Op 7 januari 2005 is Weber bij brief van het Ordnungsamt (afdeling burgerzaken) van de Kreis Siegen-Wittgenstein ervan in kennis gesteld dat wegens de op 18 november 2004 vastgestelde feiten een procedure ter beoordeling van zijn rijvaardigheid werd ingeleid. In de loop van februari 2005 heeft Weber zijn Duitse rijbewijs bij de bestuurlijke instantie ingeleverd. |
18 |
Bij beschikking van 17 maart 2005, die op 6 april 2005 daaraanvolgend definitief is geworden, heeft het Ordnungsamt van de Kreis Siegen-Wittgenstein krachtens § 3, lid 1, StVG en § 46, lid 1, FeV Webers Duitse rijbewijs ingetrokken, waardoor zijn recht om in Duitsland een motorvoertuig te besturen is vervallen overeenkomstig § 3, lid 2, StVG en § 46, lid 5, tweede volzin, FeV. |
19 |
Bij vonnis van 22 augustus 2006 heeft het Amtsgericht Siegen Weber wegens een bij een politiecontrole op 6 januari 2006 vastgestelde overtreding krachtens artikel 21 StVG veroordeeld wegens rijden zonder rijbewijs. |
20 |
Weber heeft tegen dit vonnis hoger beroep bij het Landgericht Siegen ingesteld teneinde ontslag van rechtsvervolging te verkrijgen, op grond dat hij als houder van een Tsjechisch rijbewijs zijn rijbevoegdheid had behouden krachtens het in artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/439 neergelegde beginsel van onderlinge erkenning van in de lidstaten afgegeven rijbewijzen. |
21 |
In die omstandigheden heeft het Landgericht Siegen de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld: „Moet artikel 1, lid 2, juncto artikel 8, leden 2 en 4, van richtlijn 91/439, aldus worden uitgelegd dat het een lidstaat verboden is om op zijn grondgebied de rijbevoegdheid krachtens een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs — en dus de geldigheid van dat rijbewijs — niet te erkennen op grond dat de houder van dat rijbewijs in eerstgenoemde lidstaat de rijbevoegdheid is ontzegd nadat hem in een andere lidstaat een zogenoemd ‚tweede’ EU-rijbewijs is afgegeven, wanneer de intrekking van de rijbevoegdheid berust op feiten/gedragingen van vóór de verlening van de rijbevoegdheid door de andere lidstaat?” |
Beantwoording van de prejudiciële vraag
22 |
Met zijn prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechterlijke instantie in wezen te vernemen of de artikelen 1, lid 2, en 8, leden 2 en 4, van richtlijn 91/439 aldus moeten worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat een lidstaat weigert om op zijn grondgebied de rijbevoegdheid krachtens een in een andere lidstaat afgegeven rijbewijs — en dus de geldigheid van dat rijbewijs — te erkennen wanneer de houder van dat rijbewijs in eerstgenoemde lidstaat de rijbevoegdheid is ontzegd bij een maatregel die dateert van na de datum van de afgifte van dit rijbewijs, maar die een overtreding bestraft die vóór deze datum is vastgesteld. |
23 |
Weber betoogt in hoofdzaak, onder verwijzing naar de rechtspraak van het Hof (beschikkingen van 6 april 2006, Halbritter, C-227/05, en 28 september 2006, Kremer, C-340/05), dat een lidstaat het door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs in voorkomend geval enkel mag weigeren te erkennen voor gedragingen na voormelde afgifte. |
24 |
De Italiaanse regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen zijn daarentegen van mening dat een lidstaat in een situatie als die in het hoofdgeding mag weigeren de geldigheid van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs te erkennen, ook wanneer gedragingen vóór de datum van de afgifte van dit rijbewijs aan deze weigering ten grondslag liggen. |
25 |
De Portugese regering meent dat artikel 8, leden 2 en 4, van richtlijn 91/439 juist tot doel heeft, de gevaren te voorkomen die voortvloeien uit het gedrag van personen die, omdat hun in een lidstaat een tijdelijk rijverbod is opgelegd, naar een andere lidstaat gaan om een tweede rijbewijs te verkrijgen, terwijl een procedure ter verificatie van hun rijgeschiktheid tegen hen is ingeleid die ertoe kan leiden dat hun de rijbevoegdheid wordt ontzegd. |
26 |
Er zij al meteen aan herinnerd dat het in artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/439 neergelegde algemene beginsel van onderlinge erkenning van de door de lidstaten afgegeven rijbewijzen met name is vastgesteld om het verkeer te vergemakkelijken van personen die zich vestigen in een andere lidstaat dan die waar zij rijexamen hebben afgelegd (zie onder meer arresten van 29 april 2004, Kapper, C-476/01, Jurispr. blz. I-5205, punt 71, en 26 juni 2008, Wiedemann en Funk, C-329/06 en C-343/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 49, en Zerche e.a., C-334/06–C-336/06, Jurispr. blz. I-4691, punt 46). |
27 |
Volgens vaste rechtspraak voorziet voormeld artikel 1, lid 2, in de onderlinge erkenning van door andere lidstaten afgegeven rijbewijzen zonder enige formaliteit. Deze bepaling legt de lidstaten een duidelijke en onvoorwaardelijke verplichting op, die geen beoordelingsmarge laat over de tot nakoming ervan te nemen maatregelen (zie in die zin arrest van 29 oktober 1998, Awoyemi, C-230/97, Jurispr. blz. I-6781, punten 41 en 42; reeds aangehaalde arresten Kapper, punt 45; Wiedemann en Funk, punt 50, en Zerche e.a., punt 47). |
28 |
Niettemin kunnen de lidstaten op grond van artikel 8, leden 2 en 4, van richtlijn 91/439 in bepaalde omstandigheden en inzonderheid om redenen van verkeersveiligheid hun nationale bepalingen inzake beperking, schorsing, intrekking en nietigverklaring van het rijbewijs toepassen op iedere houder van een rijbewijs die zijn gewone verblijfplaats op hun grondgebied heeft, en kunnen zij, wanneer op hun grondgebied tegen een persoon een van deze maatregelen is getroffen, weigeren de geldigheid van een in een andere lidstaat afgegeven rijbewijs te erkennen. |
29 |
Het Hof heeft dienaangaande herhaaldelijk verklaard dat artikel 8, lid 4, eerste alinea, van richtlijn 91/439 een afwijking van het algemene beginsel van onderlinge erkenning van rijbewijzen vormt, zodat deze bepaling eng moet worden uitgelegd (zie onder meer arresten Wiedemann en Funk, punt 60, en Zerche e.a., punt 57, reeds aangehaald). |
30 |
Blijkens de door de verwijzende rechterlijke instantie verstrekte preciseringen gold voor Weber, op het tijdstip waarop hij zijn Tsjechische rijbewijs heeft verkregen, te weten op 18 november 2004, een maatregel tot tijdelijke intrekking van zijn Duitse rijbewijs, welke maatregel op 17 november 2004 voor de duur van één maand is uitgesproken en definitief is geworden op 4 december 2004. Na de verkrijging van zijn Tsjechische rijbewijs is hem op 17 maart 2005 de rijbevoegdheid ontzegd. Voorts staat vast dat de feiten die zowel aan het tijdelijke rijverbod als aan de ontzegging van Webers rijbevoegdheid ten grondslag liggen, op 18 september 2004 zijn vastgesteld, dus vóór de datum van de afgifte van het Tsjechische rijbewijs. |
31 |
Uit richtlijn 91/439 vloeit niet de verplichting voort, de geldigheid van een in die omstandigheden afgegeven rijbewijs te erkennen. |
32 |
Stellig heeft het Hof reeds geoordeeld dat een lidstaat de hem door artikel 8, lid 2, van richtlijn 91/439 verleende bevoegdheid om zijn nationale bepalingen inzake de intrekking van de rijbevoegdheid op de houder van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs toe te passen, enkel mag uitoefenen wegens een gedraging van die houder na de verkrijging van dit rijbewijs (zie reeds aangehaalde arresten Wiedemann en Funk, punt 59, en Zerche e.a., punt 56; reeds aangehaalde beschikkingen Halbritter, punt 38, en Kremer, punt 35). |
33 |
Het rijverbod dat aan de betrokkene was opgelegd in de zaak die aanleiding heeft gegeven tot de reeds aangehaalde beschikking Kremer ging evenwel niet gepaard met een verbod op verkrijging van een nieuw rijbewijs. In de zaken die aanleiding hebben gegeven tot de andere in het vorige punt genoemde beslissingen was de geldigheid van het aan het rijverbod verbonden tijdelijke verbod op het halen van een nieuw rijbewijs, verstreken op de datum van de afgifte daarvan. |
34 |
Op grond van die overwegingen heeft het Hof geoordeeld dat een lidstaat de hem door artikel 8, lid 2, van richtlijn 91/439 verleende bevoegdheid enkel kan uitoefenen wegens een gedraging van de betrokkene na de verkrijging van het door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs. De lidstaat van de gewone verblijfplaats kan krachtens deze bepaling immers niet weigeren het in een andere lidstaat afgegeven rijbewijs te erkennen op de enkele grond dat tegen de houder van dit rijbewijs tevoren een maatregel van intrekking van een vorig rijbewijs in de eerstgenoemde lidstaat is genomen (arresten Wiedemann en Funk, punt 66, en Zerche e.a., punt 63, reeds aangehaald). |
35 |
De situatie in het hoofdgeding is totaal anders. Enerzijds gold voor Weber, op het tijdstip waarop hij zijn Tsjechische rijbewijs heeft verkregen, een door de bevoegde Duitse instanties vastgestelde maatregel tot tijdelijke schorsing van zijn Duitse rijbewijs. Anderzijds is hem na de afgifte van zijn Tsjechische rijbewijs de rijbevoegdheid ontzegd wegens dezelfde feiten als die welke aan dit tijdelijke rijverbod ten grondslag lagen. |
36 |
In een dergelijke situatie moet de mogelijkheid voor de bevoegde autoriteiten en de rechterlijke instanties van een lidstaat om te weigeren de geldigheid te erkennen van het rijbewijs dat in een andere lidstaat is verkregen door een persoon wiens rijbewijs in de eerste lidstaat tijdelijk is geschorst, op basis van de bepalingen van richtlijn 91/439, en inzonderheid artikel 8, lid 4, ervan, absoluut en definitief worden erkend wanneer de tijdelijke schorsing wordt gevolgd door ontzegging van de rijbevoegdheid wegens dezelfde feiten (zie in die zin beschikking van 3 juli 2008, Möginger, C-225/07, punt 41). De omstandigheid dat de ontzegging van de rijbevoegdheid is uitgesproken na de datum waarop het nieuwe rijbewijs is afgegeven, is ter zake irrelevant, aangezien de rechtvaardigingsgronden van deze maatregel op die datum bestonden (zie, a contrario, arrest Kapper, reeds aangehaald, punt 74). |
37 |
Elke andere uitlegging zou immers de door artikel 8, lid 4, eerste alinea, van richtlijn 91/439 aan een lidstaat verleende bevoegdheid om te weigeren de geldigheid te erkennen van een rijbewijs dat in een andere lidstaat is verkregen door een persoon die op zijn grondgebied de rijbevoegdheid is ontzegd, volledig uithollen. |
38 |
Zoals de advocaat-generaal in punt 42 van zijn conclusie heeft verklaard, is immers alleen de lidstaat op wiens grondgebied een overtreding is begaan, bevoegd om die overtreding te bestraffen door in voorkomend geval over te gaan tot intrekking van het rijbewijs of ontzegging van de rijbevoegdheid, al dan niet gekoppeld aan een periode waarin geen nieuw rijbewijs kan worden aangevraagd. |
39 |
Indien een lidstaat verplicht was de geldigheid van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs te erkennen op grond dat de houder van dit rijbewijs na de afgifte ervan geen enkele overtreding op het grondgebied van de eerstgenoemde lidstaat heeft begaan, ook al is hij nog onderworpen aan een ontzegging van de rijbevoegdheid wegens vóór die afgifte gepleegde feiten, zou zulks de daders van met een dergelijke ontzegging strafbare overtredingen er evenwel toe aanzetten om zich onverwijld naar een andere lidstaat te begeven teneinde de bestuurlijke of strafrechtelijke gevolgen van deze overtredingen te ondervangen, hetgeen uiteindelijk het vertrouwen waarop het systeem van onderlinge erkenning van rijbewijzen is gebaseerd, zou wegnemen. |
40 |
Zoals de Commissie in haar schriftelijke opmerkingen heeft benadrukt, zou bovendien in een situatie als die in het hoofdgeding de erkenning van de geldigheid van het door de Tsjechische instanties aan Weber afgegeven rijbewijs, terwijl deze op het tijdstip van de afgifte van dit rijbewijs nog steeds houder was van een Duits rijbewijs, indruisen tegen zowel de opzet van richtlijn 91/439 als de letterlijke bewoordingen van artikel 7, lid 5, ervan, volgens welke eenieder slechts houder kan zijn van één enkel door een lidstaat afgegeven rijbewijs. |
41 |
Bijgevolg moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat de artikelen 1, lid 2, en 8, leden 2 en 4, van richtlijn 91/439 aldus moeten worden uitgelegd dat zij een lidstaat niet beletten, op zijn grondgebied de erkenning te weigeren van de rijbevoegdheid krachtens een rijbewijs dat in een andere lidstaat is afgegeven aan een persoon aan wie op het grondgebied van eerstgenoemde lidstaat de rijbevoegdheid is ontzegd, ook al is deze ontzegging na de datum van de afgifte van dit rijbewijs uitgesproken, wanneer dit laatste rijbewijs is verkregen in het tijdvak waarin een maatregel tot schorsing van het in de eerstgenoemde lidstaat afgegeven rijbewijs gold en zowel deze schorsing als de ontzegging van de rijbevoegdheid worden gerechtvaardigd door gronden die op de datum van de afgifte van het tweede rijbewijs bestonden. |
Kosten
42 |
Ten aanzien van de partijen in de hoofdzaak is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. |
Het Hof van Justitie (Derde kamer) verklaart voor recht: |
De artikelen 1, lid 2, en 8, leden 2 en 4, van richtlijn 91/439/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 29 september 2003, moeten aldus worden uitgelegd dat zij een lidstaat niet beletten, op zijn grondgebied de erkenning te weigeren van de rijbevoegdheid krachtens een rijbewijs dat in een andere lidstaat is afgegeven aan een persoon aan wie op het grondgebied van eerstgenoemde lidstaat de rijbevoegdheid is ontzegd, ook al is deze ontzegging na de datum van de afgifte van dit rijbewijs uitgesproken, wanneer dit laatste rijbewijs is verkregen in het tijdvak waarin een maatregel tot schorsing van het in de eerstgenoemde lidstaat afgegeven rijbewijs gold en zowel deze schorsing als de ontzegging van de rijbevoegdheid worden gerechtvaardigd door gronden die op de datum van de afgifte van het tweede rijbewijs bestonden. |
ondertekeningen |
( *1 ) Procestaal: Duits.