Zaak C‑332/05
Aldo Celozzi
tegen
Innungskrankenkasse Baden-Württemberg
(verzoek van het Bundessozialgericht om een prejudiciële beslissing)
„Vrij verkeer van werknemers – Berekening van bedrag van ziekengeld op basis van netto-inkomen, dat zelf door belastinggroep wordt bepaald – Ambtshalve indeling in ongunstige belastinggroep van migrerend werknemer wiens echtgenote in andere lidstaat woont – Wijziging van belastinggroep uitsluitend op verzoek van migrerend werknemer – Niet-inaanmerkingneming van wijziging achteraf van belastinggroep op grond van gezinssituatie van die werknemer – Beginsel van gelijke behandeling – Schending”
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 18 januari 2007
Samenvatting van het arrest
Sociale zekerheid van migrerende werknemers – Gelijke behandeling – Prestaties bij ziekte
(Verordening nr. 1408/71 van de Raad, art. 3, lid 1)
Artikel 3, lid 1, van verordening nr. 1408/71 verzet zich tegen de toepassing door een lidstaat van een regeling voor ziekengeld op grond waarvan een migrerend werknemer wiens echtgenote in een andere lidstaat woont, ambtshalve in een ongunstiger belastinggroep wordt ingedeeld, namelijk die voor gehuwde werknemers die duurzaam van hun echtgenote gescheiden wonen, dan een gehuwd nationaal werknemer wiens echtgenote in de betrokken lidstaat woont en geen bezoldigde werkzaamheid uitoefent, op grond waarvan voor het bedrag van dat ziekengeld, dat wordt berekend op basis van het netto-inkomen, dat zelf door de belastinggroep wordt bepaald, niet met terugwerkende kracht rekening mag worden gehouden met een wijziging achteraf van die belastinggroep na een uitdrukkelijk verzoek van de migrerend werknemer gebaseerd op zijn werkelijke gezinssituatie.
Het in artikel 3, lid 1, van verordening nr. 1408/71 neergelegde beginsel van gelijke behandeling verbiedt immers niet alleen openlijke discriminatie op grond van de nationaliteit van onder de socialezekerheidsregelingen vallende personen, doch ook iedere verkapte vorm van discriminatie die door toepassing van andere onderscheidingscriteria in feite tot hetzelfde resultaat leidt.
Ofschoon een dergelijke regeling voor de berekening van het bedrag van het ziekengeld geen formeel verschil in behandeling maakt tussen nationale werknemers en werknemers die uit een andere lidstaat afkomstig zijn, kan de toepassing ervan tot gevolg hebben dat de migrerend werknemer, wiens echtgenote dikwijls in de lidstaat van herkomst blijft wonen, in een situatie wordt gebracht die rechtens of feitelijk ongunstiger is dan die waarin de nationale werknemer zich onder dezelfde voorwaarden zou bevinden.
Dit verschil in behandeling kan niet worden gerechtvaardigd door overwegingen die verband houden met de administratieve vereenvoudiging van de procedures voor toekenning van ziekengeld, de functie daarvan om de betrokken werknemers een inkomen te garanderen waardoor zij in hun levensonderhoud kunnen voorzien, of de ingewikkeldheid van de berekeningen die voor de betaling van het ziekengeld moeten worden verricht. Die doelstellingen verhinderen immers niet dat achteraf een correctie van het bedrag van het ziekengeld wordt toegestaan, onder meer door invoering van een regeling volgens welke dat dit bedrag met terugwerkende kracht wordt aangepast aan de reële situatie van de betrokken migrerende werknemer.
(cf. punten 23, 29, 31, 34, 36‑38, 40 en dictum)
ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)
18 januari 2007 (*)
„Vrij verkeer van werknemers – Berekening van bedrag van ziekengeld op basis van netto-inkomen, dat zelf door belastinggroep wordt bepaald – Ambtshalve indeling in ongunstige belastinggroep van migrerend werknemer wiens echtgenote in andere lidstaat woont – Wijziging van belastinggroep uitsluitend op verzoek van migrerend werknemer – Niet-inaanmerkingneming van wijziging achteraf van belastinggroep op grond van gezinssituatie van die werknemer – Beginsel van gelijke behandeling – Schending”
In zaak C‑332/05,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Bundessozialgericht (Duitsland) bij beslissing van 5 juli 2005, ingekomen bij het Hof op 12 september 2005, in de procedure
Aldo Celozzi
tegen
Innungskrankenkasse Baden-Württemberg,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),
samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, R. Schintgen (rapporteur), P. Kūris, J. Makarczyk en G. Arestis, rechters,
advocaat-generaal: L. A. Geelhoed,
griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 15 juni 2006,
gelet op de opmerkingen van:
– de Innungskrankenkasse Baden-Württemberg, vertegenwoordigd door R. Kitzberger, Rechtsanwalt,
– de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door V. Kreuschitz en I. Kaufmann-Bühler als gemachtigden,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 3, lid 1, en 23, lid 3, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1; hierna: „verordening nr. 1408/71”), alsmede van artikel 7, lid 2, van verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (PB L 257, blz. 2) en artikel 39 EG.
2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen A. Celozzi en de Innungskrankenkasse Baden-Württemberg (hierna: „Innungskrankenkasse”) ter zake van de weigering van laatstgenoemde om bij de berekening van het bedrag van het ziekengeld dat verzoeker in het hoofdgeding krachtens de Duitse wettelijke regeling wordt verleend, met terugwerkende kracht rekening te houden met de wijziging van belastinggroep waarin hij is ingedeeld.
Toepasselijke bepalingen
Gemeenschapsregeling
3 Artikel 3, lid 1, van verordening nr. 1408/71 luidt:
„Personen die op het grondgebied van één der lidstaten wonen en op wie de bepalingen van deze verordening van toepassing zijn, hebben de rechten en verplichtingen voortvloeiende uit de wetgeving van elke lidstaat onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat, behoudens bijzondere bepalingen van deze verordening.”
4 Volgens artikel 7, lid 2, van verordening nr. 1612/68 geniet een werknemer die onderdaan is van een lidstaat op het grondgebied van andere lidstaten „dezelfde sociale en fiscale voordelen als de nationale werknemers”.
Nationale regeling
5 In § 47 van boek V van het Sozialgesetzbuch (hierna: „SGB V”) wordt bepaald:
„(1) Het ziekengeld bedraagt 70 % van het behaalde regelmatige arbeidsloon en arbeidsinkomen, voor zover het onderworpen is aan premieberekening (normale loon [Regelentgelt]). Het op grond van het arbeidsloon berekende ziekengeld mag niet meer bedragen dan 90 % van het bij overeenkomstige toepassing van lid 2 berekende nettoloon. Het normale loon wordt volgens de leden 2, 4 en 6 berekend. Het ziekengeld wordt op grond van kalenderdagen betaald. Moet het voor een volledige kalendermaand worden betaald, dan wordt deze op 30 dagen bepaald.
(2) Voor de berekening van het normale loon moet het loon dat de verzekerde in het laatste voor het ontstaan van de arbeidsongeschiktheid afgerekende loonafrekeningstijdvak ten minste gedurende de laatste afgerekende vier weken (berekeningsperiode) heeft behaald, minus eenmalig betaald arbeidsloon, worden gedeeld door het aantal uren waarvoor het is betaald. Het resultaat moet worden vermenigvuldigd met het aantal regelmatige wekelijkse arbeidsuren als bepaald in de arbeidsovereenkomst en door zeven worden gedeeld. Wordt het arbeidsloon op basis van maanden berekend of is een berekening van het normale loon volgens de leden 1 en 2 niet mogelijk, dan geldt als het normale loon het dertigste deel van het loon dat in de laatste voor het ontstaan van de arbeidsongeschiktheid afgerekende kalendermaand is behaald, verminderd met eenmalig betaald arbeidsloon.
[...]
(6) Het normale loon wordt in aanmerking genomen tot het bedrag van de premiegrens per kalenderdag.”
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
6 Celozzi, een in 1942 geboren Italiaans onderdaan, heeft gedurende geruime tijd in Duitsland gewerkt en gewoond, terwijl zijn echtgenote, die de Italiaanse nationaliteit heeft en geen beroep uitoefent, met hun kinderen in Italië is blijven wonen.
7 Uit hoofde van zijn laatste tewerkstelling als metselaar was Celozzi bij de Innungskrankenkasse verzekerd. In mei 1997 is hij na een ziekenhuisopname langdurig met ziekteverlof geweest en heeft hij voor de periode van 20 juni 1997 tot 27 januari 1998 en van 26 februari tot 5 november 1998 ziekengeld ontvangen; daarna heeft hij een werkloosheidsuitkering ontvangen.
8 Voor de berekening van het ziekengeld heeft de Innungskrankenkasse zich gebaseerd op het laatste loon dat de werkgever Celozzi in april 1997 had betaald. Toentertijd vermeldde de loonbelastingkaart, die jaarlijks door het bevoegde gemeentebestuur wordt afgegeven en door de werknemer aan zijn werkgever wordt overhandigd, dat Cellozi in belastinggroep II viel, dat wil zeggen die welke normaliter voor een duurzaam van zijn echtgenote gescheiden wonende werknemer met kinderen geldt, en dat hij een belastingaftrek voor twee kinderen genoot. In die omstandigheden heeft verzoeker in het hoofdgeding een nettoloon van 2 566,22 DEM ontvangen en een ziekengeld van 72,70 DEM per dag. Uitgaande van belastinggroep III, dat wil zeggen die waarin in de regel een gehuwde, met zijn echtgenote samenwonende en alleenverdienende werknemer is ingedeeld, zou het bedrag van het nettoloon evenwel 2 903,52 DEM en het ziekengeld 82,25 DEM per dag hebben bedragen.
9 In augustus 2000 heeft Celozzi de Innungskrankenkasse verzocht de berekening van zijn ziekengeld nog eens te controleren en daarbij uit te gaan van belastinggroep III, welke gunstiger is dan de hem toegewezen belastinggroep en aan de voorwaarden waarvan hij sinds het ontstaan van zijn recht op uitkeringen voldeed. Hiertoe heeft hij gesteld dat zijn inkomstenbelasting achteraf was verminderd en zijn werkloosheidsuitkering verhoogd.
10 Ofschoon het bevoegde Duitse belastingkantoor bevestigde dat Celozzi en zijn echtgenote sinds 1997 voldeden aan de voorwaarden voor een gezamenlijke belastingaanslag, heeft de Innungskrankenkasse geweigerd hem met terugwerkende kracht een hoger ziekengeld uit te keren, op grond dat dit op het moment waarop hij ziek werd juist was berekend en een retroactieve wijziging van belastinggroep volgens de bestaande rechtspraak ter zake geen invloed op het bedrag van het ziekengeld had.
11 Nadat zijn beroep bij eerdere instanties niet was geslaagd, heeft Celozzi met een beroep op schending van het primaire en secundaire gemeenschapsrecht Revision ingesteld bij het Bundessozialgericht. Daar hij in feite in belastinggroep III viel en niet in belastinggroep II, welke minder gunstig is en waarin hij is ingedeeld omdat zijn echtgenote in Italië woonde, ondervindt hij zijns inziens een specifiek nadeel waardoor hij als migrerend werknemer wordt gediscrimineerd. Ook al was onder bepaalde voorwaarden en bij bewijs van zijn gezins‑ en financiële situatie een wijziging van de hem toegewezen belastinggroep mogelijk, dan had hij hiertoe toch een specifieke en uitdrukkelijke aanvraag moeten indienen. Dit vereiste heeft tot gevolg dat migrerende werknemers, wier echtgenoten dikwijls in hun land van herkomst blijven wonen, in eerste instantie in een verkeerde belastinggroep – namelijk die van gescheiden wonende echtgenoten – worden ingedeeld en bij arbeidsongeschiktheid een lager ziekengeld ontvangen dan waarop zij recht zouden hebben bij indeling in de met hun werkelijke situatie overeenkomende belastinggroep, zonder dat die onjuistheid achteraf kan worden gecorrigeerd. Het Duitse recht zet daarmee aan tot een indirecte discriminatie, temeer daar geen enkele instantie verzoeker in het hoofdgeding op deze onjuistheid heeft gewezen of op de mogelijkheid van wijziging van de belastinggroep die hem ambtshalve is toegewezen.
12 Daarop heeft het Bundessozialgericht de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:
„Is het verenigbaar met de bepalingen van het primaire en/of secundaire gemeenschapsrecht [in het bijzonder artikel 39 EG (ex artikel 48 EG-Verdrag), artikel 3, lid 1, en artikel 23, lid 3, van verordening nr. 1408/71, artikel 7, lid 2, van verordening nr. 1612/68] dat een in Duitsland tewerkgestelde migrerende werknemer, die is gehuwd en wiens echtgenote in een andere lidstaat woont, een ziekengeld ontvangt dat steeds is gerelateerd aan het nettoloon dat wordt vastgesteld op basis van de op zijn loonbelastingkaart vermelde loonbelastingcategorie, zonder dat rekening wordt gehouden met een latere retroactieve wijziging van de belastingregels die verband houden met zijn gezinssituatie, die voor hem voordelig is?”
Beantwoording van de prejudiciële vraag
13 Voor de beantwoording van deze vraag zij er allereerst aan herinnerd dat, wat het vrije verkeer van werknemers betreft, het in artikel 39, lid 2, EG neergelegde non-discriminatiebeginsel op het gebied van de sociale zekerheid van migrerende werknemers is geconcretiseerd in artikel 3, lid 1, van verordening nr. 1408/71.
14 Derhalve moet worden onderzocht of die verordening alleen de verwijzende rechter niet de nodige aanknopingspunten kan bieden om het bij hem aanhangig geding te kunnen beslechten.
15 In deze omstandigheden moet eerst worden nagegaan of prestaties als in het hoofdgeding aan de orde zijn binnen de werkingssfeer van die verordening vallen.
16 Volgens vaste rechtspraak van het Hof berust het onderscheid tussen prestaties die van de werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 zijn uitgesloten, en die welke daar wel onder vallen, in de eerste plaats op de constitutieve elementen van elke prestatie, met name het doel waarop zij is gericht en de voorwaarden waaronder zij wordt toegekend, en niet op het feit dat een prestatie door een nationale wetgeving al dan niet als een socialezekerheidsuitkering wordt aangemerkt (zie onder meer arresten van 27 maart 1985, Hoeckx, 249/83, Jurispr. blz. 973, punt 11; 10 maart 1993, Commissie/Luxemburg, C‑111/91, Jurispr. blz. I‑817, punt 28; 2 augustus 1993, Acciardi, C‑66/92, Jurispr. blz. I‑4567, punt 13, en 27 november 1997, Meints, C‑57/96, Jurispr. blz. I‑6689, punt 23).
17 Het Hof heeft ook meermaals gepreciseerd dat een uitkering als een socialezekerheidsuitkering kan worden beschouwd wanneer zij, in de eerste plaats, aan de rechthebbenden zonder enige discretionaire en individuele beoordeling van hun persoonlijke behoeften wordt toegekend op basis van een wettelijk omschreven positie, en, in de tweede plaats, verband houdt met een van de in artikel 4, lid 1, van verordening nr. 1408/71 uitdrukkelijk genoemde risico’s (zie onder meer reeds aangehaalde arresten Hoeckx, punten 12‑14; Commissie/Luxemburg, punt 29; Acciardi, punt 14, en Meints, punt 24).
18 Vaststaat dat in het hoofdgeding wordt voldaan aan die voorwaarden.
19 Enerzijds verlenen bepalingen als voorzien in § 47 SGB V de rechthebbende in geval van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte immers recht op ziekengeld zonder enige discretionaire en individuele beoordeling van zijn persoonlijke behoeften, anderzijds worden dat soort prestaties uitdrukkelijk genoemd in artikel 4, lid 1, sub a, van verordening nr. 1408/71.
20 Bovendien heeft het Hof ter zake van de betaling van uitkeringen door de werkgever in het kader van loondoorbetaling reeds geoordeeld dat die prestaties, alsmede het ziekengeld waarvan de uitkering wegens die betaling gedurende ten hoogste zes weken wordt opgeschort, prestaties zijn die binnen de werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 vallen (zie arrest van 3 juni 1992, Paletta, C‑45/90, Jurispr. blz. I‑3423, punt 17).
21 De vraag van de verwijzende rechter moet dus aan de hand van verordening nr. 1408/71, meer in het bijzonder artikel 3, lid 1, ervan, worden onderzocht.
22 Het Hof heeft herhaaldelijk geoordeeld dat artikel 3, lid 1, van verordening nr. 1408/71 tot doel heeft, overeenkomstig artikel 39 EG aan de personen op wie de verordening van toepassing is, gelijkheid op het gebied van de sociale zekerheid te waarborgen zonder onderscheid naar nationaliteit, door elke uit de nationale wetgevingen van de lidstaten voortvloeiende discriminatie op grond van de nationaliteit af te schaffen (arresten van 25 juni 1997, Mora Romero, C‑131/96, Jurispr. blz. I‑3659, punt 29, en 21 september 2000, Borawitz, C‑124/99, Jurispr. blz. I‑7293, punt 23).
23 Het is vaste rechtspraak dat het in artikel 3, lid 1, van verordening nr. 1408/71 neergelegde beginsel van gelijke behandeling niet alleen openlijke discriminatie op grond van de nationaliteit van onder de socialezekerheidsregelingen vallende personen verbiedt, doch ook iedere verkapte vorm van discriminatie die door toepassing van andere onderscheidingscriteria in feite tot hetzelfde resultaat leidt (reeds aangehaalde arresten Mora Romero, punt 32, en Borawitz, punt 24).
24 Zo moeten als indirect discriminerend worden beschouwd de voorwaarden van nationaal recht die, hoewel zonder onderscheid naar nationaliteit van toepassing, hoofdzakelijk of in de meeste gevallen migrerende werknemers treffen, alsook de zonder onderscheid van toepassing zijnde voorwaarden waaraan nationale werknemers gemakkelijker kunnen voldoen dan migrerende werknemers, of die in het bijzonder voor laatstgenoemde nadelig kunnen uitvallen (arrest van 23 mei 1996, O’Flynn, C‑237/94, Jurispr. blz. I‑2617, punt 18, en arrest Borawitz, reeds aangehaald, punt 25).
25 Dit is slechts anders wanneer die bepalingen worden gerechtvaardigd door objectieve overwegingen die losstaan van de nationaliteit van de betrokken werknemers en zij voorts evenredig zijn aan het rechtmatig door het nationale recht nagestreefde doel (reeds aangehaalde arresten O’Flynn, punt 19, en Borawitz, punt 26).
26 Uit die rechtspraak volgt dat een bepaling van nationaal recht, tenzij zij objectief gerechtvaardigd is en evenredig aan het nagestreefde doel, als indirect discriminerend moet worden beschouwd wanneer zij naar haar aard onderdanen van andere lidstaten eerder kan treffen dan eigen onderdanen en derhalve meer in het bijzonder onderdanen van andere lidstaten dreigt te benadelen (zie in die zin reeds aangehaalde arresten O’Flynn, punt 20; Meints, punt 45, en Borawitz, punt 27).
27 Dienaangaande behoeft niet te worden aangetoond dat de betrokken bepaling in de praktijk een aanzienlijk groter percentage migrerende werknemers treft, doch het volstaat om vast te stellen dat die bepaling een dergelijk effect kan hebben (zie in die zin arrest O’Flynn, reeds aangehaald, punt 21, en arrest van 28 april 2004, Öztürk, C‑373/02, Jurispr. blz. I‑3605, punt 57).
28 Vaststaat dat bepalingen als in het hoofdgeding aan de orde zijn zonder onderscheid naar nationaliteit van de betrokken werknemers van toepassing zijn.
29 Voor de berekening van het bedrag van het ziekengeld maakt § 47 SGB V als zodanig immers geen formeel verschil in behandeling tussen nationale werknemers en werknemers die uit een andere lidstaat afkomstig zijn.
30 Dit neemt niet weg dat deze bepaling niet afzonderlijk kan worden beschouwd, maar juist dient te worden beoordeeld in de bredere samenhang waarin zij moet worden toegepast.
31 Dienaangaande zij er eerst aan herinnerd dat in een situatie als die van het hoofdgeding het bedrag van het ziekengeld varieert op basis van het ontvangen nettosalaris, dat zelf wordt bepaald door de belastinggroep die op de belastingkaart van die werknemer is aangegeven, en dat de migrerend werknemer wiens echtgenote dikwijls in de lidstaat van herkomst blijft wonen, op grond van een administratieve praktijk ambtshalve in een voor hem ongunstige belastinggroep wordt ingedeeld, namelijk die voor gehuwde werknemers die duurzaam van hun echtgenote gescheiden wonen, in plaats van, evenals nationale werknemers, in de gunstiger belastinggroep die geldt voor gehuwde werknemers die samenwonen met een echtgenote die geen bezoldigde werkzaamheid uitoefent.
32 Voorts is voor elke rectificatie van de op de belastingkaart aangegeven belastinggroep een uitdrukkelijk verzoek van de migrerend werknemer nodig, terwijl deze op geen enkel moment door de bevoegde autoriteiten op de hoogte wordt gesteld van het bestaan van die mogelijkheid van rectificatie noch van het feit dat hij voor wijziging van die belastinggroep een specifieke aanvraag moet indienen; eveneens moet een verklaring worden overgelegd van de belastingdienst van de lidstaat waarvan de werknemer onderdaan is en moet een diepgaand onderzoek naar de gezins‑ en financiële situatie van de betrokkene plaatsvinden.
33 Ten slotte heeft een wijziging van de aan de betrokkene toegewezen belastinggroep geen invloed op het bedrag van het hem verleende ziekengeld. Blijkens het door de verwijzende rechter aan het Hof overgelegde dossier sluit de rechtspraak betreffende de toepassing van § 47 SGB V in de meeste gevallen immers uit dat het bedrag van dat ziekengeld met terugwerkende kracht wordt gewijzigd en wordt dit alleen toegestaan in het geval waarin de werkgever onrechtmatig heeft geweigerd de verzekerde loon te betalen, maar later in het kader van de uitvoering van de overeenkomst alsnog aan die verplichting voldoet.
34 Gelet op een en ander, lijdt het geen enkele twijfel dat de toepassing van een nationale regeling als in het hoofdgeding aan de orde is tot gevolg kan hebben dat de migrerend werknemer in een situatie wordt gebracht die rechtens of feitelijk ongunstiger is dan die waarin de nationale werknemer zich onder dezelfde voorwaarden zou bevinden.
35 Een regeling als in het hoofdgeding aan de orde is levert dus een verschil in behandeling ten nadele van migrerende werknemers op.
36 Derhalve moet worden onderzocht of dit verschil in behandeling gerechtvaardigd kan worden door objectieve overwegingen en of het evenredig is aan het door die regeling nagestreefde doel. De Innungskrankenkasse voert in dit verband argumenten aan die verband houden met de administratieve vereenvoudiging van de procedures voor toekenning van ziekengeld alsmede met de door de nationale wetgever daaraan toegeschreven functie, namelijk de betrokken werknemers een inkomen te garanderen waardoor zij in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Doordat zij het bedrag van het verschuldigde ziekengeld aan de hand van in de belastingwetgeving reeds bepaalde criteria berekenen, zonder eerst te hoeven nagaan of die criteria juist zijn, zijn de socialezekerheidsorganen haars inziens in staat dat geld snel te betalen waardoor de betrokken werknemers een gegarandeerd inkomen kunnen genieten. Voorts zou de mogelijkheid om de belastinggroep achteraf te corrigeren een aanzienlijke retroactieve wijziging van het bedrag van dat ziekengeld meebrengen waardoor zowel de organen als de rechthebbenden op dat ziekengeld met lange en ingewikkelde berekeningen werden geconfronteerd.
37 Zonder dat behoeft te worden onderzocht in hoeverre doelstellingen verband houdende met de administratieve vereenvoudiging, het garanderen van een minimuminkomen en de ingewikkeldheid van de berekeningen die voor de betaling van het ziekengeld moeten worden verricht legitieme doelstellingen kunnen vormen, volstaat de vaststelling dat in casu de betrokken maatregelen verder gaan dan hetgeen noodzakelijk is om die doelstellingen te bereiken.
38 Zoals de verwijzende rechter zelf opmerkt, verhinderen die doelstellingen immers niet dat achteraf een correctie van het bedrag van het ziekengeld wordt toegestaan, onder meer door invoering van een regeling inhoudende dat dit bedrag met terugwerkende kracht wordt aangepast aan de reële situatie van de betrokken migrerend werknemer.
39 Deze conclusie wordt voorts bevestigd door het feit dat de Duitse rechtspraak in ten minste één geval een retroactieve wijziging van het ziekengeld heeft toegestaan, waarvan de uitvoering, zoals de raadsman van de Innungskrankenkasse ter terechtzitting heeft toegegeven, tot geen enkel bijzonder probleem heeft geleid.
40 Gelet op de voorgaande overwegingen, moet op de vraag worden geantwoord dat artikel 3, lid 1, van verordening nr. 1408/71 zich verzet tegen de toepassing door een lidstaat van een regeling voor ziekengeld als in het hoofdgeding aan de orde is:
– op grond waarvan een migrerend werknemer wiens echtgenote in een andere lidstaat woont, ambtshalve in een ongunstiger belastinggroep wordt ingedeeld dan een gehuwd nationaal werknemer wiens echtgenote in de betrokken lidstaat woont en geen bezoldigde werkzaamheid uitoefent,
en
– op grond waarvan bij het bedrag van dat ziekengeld, dat wordt berekend op basis van het netto-inkomen, dat zelf door de belastinggroep wordt bepaald, niet met terugwerkende kracht rekening mag worden gehouden met een wijziging achteraf van die belastinggroep na een uitdrukkelijk verzoek van de migrerend werknemer gebaseerd op zijn werkelijke gezinssituatie.
Kosten
41 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart voor recht:
Artikel 3, lid 1, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, verzet zich tegen de toepassing door een lidstaat van een regeling voor ziekengeld als in het hoofdgeding aan de orde is:
– op grond waarvan een migrerend werknemer wiens echtgenote in een andere lidstaat woont, ambtshalve in een ongunstiger belastinggroep wordt ingedeeld dan een gehuwd nationaal werknemer wiens echtgenote in de betrokken lidstaat woont en geen bezoldigde werkzaamheid uitoefent,
en
– op grond waarvan bij het bedrag van dat ziekengeld, dat wordt berekend op basis van het netto-inkomen, dat zelf door de belastinggroep wordt bepaald, niet met terugwerkende kracht rekening mag worden gehouden met een wijziging achteraf van die belastinggroep na een uitdrukkelijk verzoek van de migrerend werknemer gebaseerd op zijn werkelijke gezinssituatie.
ondertekeningen
* Procestaal: Duits.