Zaak C‑371/04

Commissie van de Europese Gemeenschappen

tegen

Italiaanse Republiek

„Niet-nakoming – Vrij verkeer van werknemers – Betrekking in overheidsdienst – Niet-inaanmerkingneming van in andere lidstaten verworven beroepservaring en anciënniteit – Artikelen 10 EG en 39 EG – Artikel 7, lid 1, van verordening (EEG) nr. 1612/68”

Conclusie van advocaat-generaal E. Sharpston van 1 juni 2006 

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 26 oktober 2006 

Samenvatting van het arrest

Vrij verkeer van personen – Werknemers – Gelijke behandeling

(Art. 39 EG; verordening nr. 1612/68 van de Raad, art. 7)

Een lidstaat die bij de aanwerving van een communautaire werknemer in nationale overheidsdienst geen rekening houdt met de beroepservaring en de anciënniteit die deze werknemer in een vergelijkbare functie in overheidsdienst van een andere lidstaat heeft verworven, komt de verplichtingen niet na die op hem rusten krachtens artikel 39 EG en artikel 7, lid 1, van verordening nr. 1612/68 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap.

(cf. punt 22 en dictum)




ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

26 oktober 2006 (*)

„Niet-nakoming – Vrij verkeer van werknemers – Betrekking in overheidsdienst – Niet-inaanmerkingneming van in andere lidstaten verworven beroepservaring en anciënniteit – Artikelen 10 EG en 39 EG – Artikel 7, lid 1, van verordening (EEG) nr. 1612/68”

In zaak C‑371/04,

betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 30 augustus 2004,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door G. Rozet en A. Aresu als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Italiaanse Republiek, vertegenwoordigd door I. M. Braguglia als gemachtigde, bijgestaan door G. Albenzio, avvocato dello Stato, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, R. Schintgen, P. Kūris, J. Klučka (rapporteur) en G. Arestis, rechters,

advocaat-generaal: E. Sharpston,

griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 9 maart 2006,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 1 juni 2006,

het navolgende

Arrest

1       De Commissie van de Europese Gemeenschappen verzoekt het Hof vast te stellen dat de Italiaanse Republiek, door bij de aanwerving van een communautaire werknemer in Italiaanse overheidsdienst geen rekening te houden met de beroepservaring en de anciënniteit die deze werknemer in overheidsdienst van een andere lidstaat heeft verworven, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 10 EG en 39 EG en artikel 7, lid 1, van verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (PB L 257, blz. 2; hierna: „verordening”).

 Toepasselijke bepalingen

2       Artikel 7, lid 1, van de verordening bepaalt het volgende:

„Een werknemer die onderdaan is van een lidstaat mag op het grondgebied van andere lidstaten niet op grond van zijn nationaliteit anders worden behandeld dan de nationale werknemers wat betreft alle voorwaarden voor tewerkstelling en arbeid, met name op het gebied van beloning, ontslag, en, indien hij werkloos is geworden, wederinschakeling in het beroep of wedertewerkstelling.”

 De precontentieuze procedure

3       Naar aanleiding van een klacht heeft de Commissie bij brief van 18 december 2001 de Italiaanse Republiek verzocht gegevens te verschaffen over een onderdaan van de Gemeenschap die aan een Franse openbare school onderwijs had gegeven op basis van een arbeidsovereenkomst met het Comitato d’assistenza scolastica italiana (Italiaans comité voor scholingsondersteuning; hierna: „Coascit”) en wier in Frankrijk verworven beroepservaring of anciënniteit vervolgens in Italië niet in aanmerking werd genomen. Dit verzoek is onbeantwoord gebleven.

4       Bij brieven van 25 maart en 12 augustus 2002 heeft de Commissie de Italiaanse Republiek opnieuw verzocht gegevens te verschaffen over de situatie van deze onderdaan alsmede over die van andere klagers, die waren gestuit op overeenkomstige problemen in verband met de niet-inaanmerkingneming van in een andere lidstaat verworven beroepservaring of anciënniteit. Meer in het algemeen verzocht zij om gegevens over de Italiaanse regelgeving en bestuurlijke praktijk ter zake.

5       Omdat haar verzoeken onbeantwoord bleven heeft de Commissie, na de Italiaanse Republiek op 19 december 2002 te hebben aangemaand haar opmerkingen in te dienen, op 15 mei 2003 een met redenen omkleed advies uitgebracht, waarbij deze lidstaat werd verzocht de nodige maatregelen te nemen om binnen twee maanden vanaf de kennisgeving ervan aan dit advies te voldoen.

6       Omdat zij het antwoord op genoemd advies niet bevredigend achtte, heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld.

 Het beroep

7       Tot staving van haar beroep voert de Commissie twee grieven aan, te weten schending van artikel 10 EG en schending van artikel 39 EG en artikel 7, lid 1, van de verordening.

 De grief inzake schending van artikel 10 EG

8       Om te beginnen zij eraan herinnerd dat het Hof ambtshalve kan onderzoeken of de in artikel 226 EG gestelde voorwaarden voor de instelling van een beroep wegens niet-nakoming vervuld zijn (zie onder meer arresten van 31 maart 1992, Commissie/Italië, C‑362/90, Jurispr. blz. I‑2353, punt 8; 27 oktober 2005, Commissie/Italië, C‑525/03, Jurispr. blz. I‑9405, punt 8, en 4 mei 2006, Commissie/Verenigd Koninkrijk, C‑98/04, Jurispr. blz. I‑4003, punt 16).

9       In dat verband moet worden beklemtoond dat de precontentieuze procedure tot doel heeft de betrokken lidstaat in de gelegenheid te stellen de krachtens het gemeenschapsrecht op hem rustende verplichtingen na te komen of verweer te voeren tegen de door de Commissie geformuleerde grieven (arrest van 2 februari 1988, Commissie/België, 293/85, Jurispr. blz. 305, punt 13, en beschikking van 11 juli 1995, Commissie/Spanje, C‑266/94, Jurispr. blz. I‑1975, punt 16). Het regelmatige verloop van deze procedure vormt dus een door het EG-Verdrag gewilde wezenlijke waarborg ter bescherming van de rechten van de betrokken lidstaat. Enkel wanneer deze waarborg wordt geëerbiedigd, kan het Hof in de contradictoire procedure beoordelen of de lidstaat inderdaad de verplichtingen niet is nagekomen waarvan de Commissie stelt dat zij zijn geschonden (beschikking Commissie/Spanje, reeds aangehaald, punten 17 en 18). Meer in het bijzonder heeft de aanmaningsbrief tot doel, in de precontentieuze procedure het voorwerp van het geschil te bepalen en de lidstaat die om opmerkingen wordt verzocht, de gegevens te verschaffen die hij nodig heeft om zijn verweer voor te bereiden (arrest van 5 juni 2003, Commissie/Italië, C‑145/01, Jurispr. blz. I‑5581, punt 17).

10     In het onderhavige geval wordt in de aanmaningsbrief van 19 december 2002 geen melding gemaakt van de grief ter zake van schending van artikel 10 EG.

11     Bijgevolg is het onderhavige beroep niet-ontvankelijk voor zover het ertoe strekt te doen vaststellen dat de Italiaanse Republiek haar verplichtingen uit hoofde van genoemd artikel niet is nagekomen.

 De grief inzake schending van artikel 39 EG en artikel 7, lid 1, van de verordening

12     Onder verwijzing naar de arresten van 15 januari 1998, Schöning-Kougebetopoulou (C‑15/96, Jurispr. blz. I‑47), 12 maart 1998, Commissie/Griekenland (C‑187/96, Jurispr. blz. I‑1095), 30 november 2000, Österreischischer Gewerkschaftsbund (C‑195/98, Jurispr. blz. I‑10497), en 12 mei 2005, Commissie/Italië (C‑278/03, Jurispr. blz. I‑3747), betoogt de Commissie dat het uit artikel 39 EG en artikel 7, lid 1, van de verordening voortvloeiende beginsel van gelijke behandeling van communautaire werknemers zich ertegen verzet dat tijdvakken waarin een van deze werknemers in een lidstaat arbeid in een vergelijkbare functie heeft verricht, door de overheid van een andere lidstaat niet in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de voorwaarden voor beroepsuitoefening, zoals beloning, rang of loopbaanontwikkeling, terwijl wel rekening wordt gehouden met de ervaring die is verworven in overheidsdienst van deze laatste staat.

13     Gelet op deze rechtspraak, zo betoogt de Commissie, heeft de Italiaanse Republiek in de onderhavige zaak inbreuk gemaakt op de betrokken bepalingen door geen rekening te houden met de ervaring of de anciënniteit die door werknemers in Italiaanse overheidsdienst is verworven in andere lidstaten, met name in de openbare sectoren van onderwijs en gezondheid.

14     De Italiaanse regering betoogt daarentegen dat de overheidsinstanties van een lidstaat slechts gehouden zijn eerdere tijdvakken van arbeid in een andere lidstaat voor bepaalde doeleinden te erkennen, indien is voldaan aan twee cumulatieve voorwaarden: de in beide lidstaten uitgeoefende functies moeten vergelijkbaar zijn en de in de andere lidstaat uitgeoefende functie moet verband houden met de overheidsdienst.

15     Wanneer een persoon in een bepaalde overheidsdienst werkzaam is geweest op basis van een privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst zonder te zijn geslaagd voor een vergelijkend onderzoek, is volgens de Italiaanse regering aan de tweede voorwaarde niet voldaan. De beroepservaring en de anciënniteit die een communautaire werknemer in een andere lidstaat heeft verworven, kunnen bij zijn aanstelling in Italiaanse overheidsdienst slechts worden erkend indien hij was aangeworven op basis van een vergelijkend onderzoek, zoals voorgeschreven in Italië.

16     Dienaangaande blijkt uit vaste rechtspraak dat wanneer een openbaar lichaam van een lidstaat bij de aanwerving van personeel voor betrekkingen die niet onder de werkingssfeer van artikel 39, lid 4, EG vallen, rekening houdt met eerdere beroepswerkzaamheden in overheidsdienst, dit lichaam krachtens artikel 39 EG ten aanzien van gemeenschapsonderdanen geen onderscheid mag maken al naar gelang die werkzaamheden zijn verricht in de lidstaat waartoe dit lichaam behoort of in een andere lidstaat (zie onder meer arresten van 23 februari 1994, Scholz, C‑419/92, Jurispr. blz. I‑505, punt 12; 12 mei 2005, Commissie/Italië, reeds aangehaald, punt 14, en 23 februari 2006, Commissie/Spanje, C‑205/04, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 14).

17     Met betrekking tot artikel 7 van de verordening zij eraan herinnerd dat dit artikel slechts de bijzondere uitdrukking van het non-discriminatiebeginsel van artikel 39, lid 2, EG vormt op het specifieke gebied van arbeidsvoorwaarden en arbeid en dat het derhalve op gelijke wijze moeten worden uitgelegd als dit laatste artikel (arrest Commissie/Spanje, reeds aangehaald, punt 15).

18     Uit deze rechtspraak volgt dat de weigering om bij de aanwerving van gemeenschapsonderdanen in Italiaanse overheidsdienst rekening te houden met de beroepservaring en de anciënniteit die in een vergelijkbare functie in overheidsdienst van een andere lidstaat zijn verworven op grond dat deze onderdanen, alvorens in overheidsdienst van die andere staat te treden, niet waren geslaagd voor een vergelijkend onderzoek, ontoelaatbaar is omdat, zoals de advocaat-generaal in punt 28 van haar conclusie heeft opgemerkt, niet alle lidstaten uitsluitend op deze wijze personeel voor hun overheidsdienst aanwerven. Discriminatie kan alleen worden vermeden indien bij de aanwerving van een persoon overeenkomstig de ter plaatse geldende voorwaarden rekening wordt gehouden met tijdvakken van werkzaamheid in een vergelijkbare functie in overheidsdienst van een andere lidstaat.

19     Evenzo is irrelevant dat een gemeenschapsonderdaan, zoals bijvoorbeeld de lerares die de eerste in deze zaak door de Commissie ontvangen klacht heeft ingediend, een overeenkomst had gesloten met het Coascit, omdat niet is bestreden dat deze onderdaan haar functie in het onderwijs op basis van die overeenkomst had uitgeoefend in het kader van het onder de Franse overheidsdienst vallende nationale onderwijs. De Italiaanse Republiek heeft niet bestreden dat deze functie door de betrokken onderdaan is uitgeoefend overeenkomstig de Franse nationale regels.

20     Geen van de gronden die de Italiaanse regering heeft aangevoerd ter rechtvaardiging van de niet-erkenning van de door genoemde onderdaan in een andere lidstaat verworven beroepservaring en de anciënniteit, is derhalve steekhoudend.

21     In deze omstandigheden is de grief inzake schending van artikel 39 EG en artikel 7, lid 1, van de verordening gegrond, waarbij wordt gepreciseerd dat de Italiaanse Republiek ten aanzien van niet onder artikel 39, lid 4, EG vallende betrekkingen na afloop van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn niet de maatregelen had genomen die noodzakelijk zijn om te waarborgen dat de beroepservaring en de anciënniteit die in andere lidstaten zijn verworven door gemeenschapsonderdanen die vervolgens in Italiaanse overheidsdienst worden aangeworven, worden erkend.

22     Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat de Italiaanse Republiek, door bij de aanwerving van een communautaire werknemer in Italiaanse overheidsdienst geen rekening te houden met de beroepservaring en de anciënniteit die deze werknemer in een vergelijkbare functie in overheidsdienst van een andere lidstaat heeft verworven, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 39 EG en artikel 7, lid 1, van de verordening.

 Kosten

23     Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien de Italiaanse Republiek op de voornaamste punten in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.

Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart:

1)      Door bij de aanwerving van een communautaire werknemer in Italiaanse overheidsdienst geen rekening te houden met de beroepservaring en de anciënniteit die deze werknemer in een vergelijkbare functie in overheidsdienst van een andere lidstaat heeft verworven, is de Italiaanse Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 39 EG en artikel 7, lid 1, van verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap.

2)      Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)      De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten.

ondertekeningen


* Procestaal: Italiaans.