Gevoegde zaken C-57/00 P en C-61/00 P
Freistaat Sachsen
en
Volkswagen AG en Volkswagen Sachsen GmbH
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen
«Staatssteun – Compensatie van economische nadelen voortvloeiend uit deling van Duitsland – Ernstige verstoring van economie van lidstaat – Regionale economische ontwikkeling – Communautaire kaderregeling inzake staatssteun aan automobielindustrie»
|
Conclusie van advocaat-generaal J. Mischo van 28 mei 2002 |
|
I - 0000 |
|
|
|
|
|
|
Arrest van het Hof van 30 september 2003 |
|
I - 0000 |
|
|
|
|
|
Samenvatting van het arrest
- 1..
- Steunmaatregelen van de staten – Verbod – Afwijkingen – Steun voor streken die nadeel ondervinden van deling van Duitsland – Draagwijdte van afwijking – Strikte uitlegging – Economische nadelen die hun oorzaak vinden in isolement ten gevolge van grens tussen twee zones
[EG-Verdrag, art. 92, leden 1 en 2, sub c (thans, na wijziging, art. 87, leden 1 en 2, sub c, EG)]
- 2..
- Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Beschikking in lijn van eerdere beschikkingen – Toelaatbaarheid van summiere motivering
[EG-Verdrag, art. 190 (thans art. 253 EG)]
- 3..
- Hogere voorziening – Middelen – Middel voor het eerst aangevoerd in hogere voorziening – Niet-ontvankelijkheid
(Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 42, lid 2, en 118)
- 4..
- Steunmaatregelen van de staten – Verbod – Afwijkingen – Steunmaatregelen die als verenigbaar met gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd – Steunmaatregelen om ernstige verstoring van economie van lidstaat te verhelpen – Strikte uitlegging – Verstoring die gehele economie van betrokken lidstaat aantast
[EG-Verdrag, art. 92, lid 3, sub a, b en c (thans, na wijziging, art. 87, lid 3, sub a, b en c, EG)]
- 5..
- Hogere voorziening – Middelen – Middel gericht tegen beslissing van Gerecht over kosten – Niet-ontvankelijkheid in geval van afwijzing van alle andere middelen
(Statuut-EG van het Hof van Justitie, art. 51, tweede alinea)
- 1.
Aangezien de bepalingen van artikel 92, lid 2, sub c, van het Verdrag (thans, na wijziging, artikel 87, lid 2, sub c, EG),
volgens welke
steunmaatregelen aan de economie van bepaalde streken van de Bondsrepubliek Duitsland die nadeel ondervinden van de deling
van Duitsland, voorzover deze maatregelen noodzakelijk zijn om de door deze deling berokkende economische nadelen te compenseren met de gemeenschappelijke markt verenigbaar zijn, niet zijn afgeschaft, noch door het Verdrag betreffende de Europese Unie,
noch door het Verdrag van Amsterdam, kan, gelet op de objectieve draagwijdte van de regels van het gemeenschapsrecht, waarvan
de inachtneming en het nuttig effect moeten worden gewaarborgd, niet worden verondersteld dat deze bepalingen sinds de hereniging
van Duitsland zonder voorwerp zijn geworden. Artikel 92, lid 2, sub c, van het Verdrag vormt een uitzondering op het algemene beginsel van de onverenigbaarheid van staatssteun
met de gemeenschappelijke markt en moet dus strikt moet worden uitgelegd. Met de door de deling van Duitsland berokkende economische
nadelen worden alleen die economische nadelen bedoeld, die in bepaalde gebieden in Duitsland zijn veroorzaakt door het isolement
dat de instelling van een materiële grens heeft teweeggebracht, zoals de onderbreking van verkeerswegen of het verlies van
afzetmarkten door het afbreken van de handelsbetrekkingen tussen de twee delen van het Duitse grondgebied. Aangezien zij een afwijking vormt, en gelet op haar context en doelstellingen, kan deze bepaling evenwel niet aldus worden
uitgelegd dat zij het mogelijk maakt de ─ overigens geheel onbetwistbare ─ economische achterstand van de nieuwe deelstaten,
die te wijten is aan de gevolgen van concrete politiek-economische beslissingen van de Duitse Democratische Republiek, volledig
te compenseren. De economische nadelen die de nieuwe deelstaten in het algemeen ondervinden, zijn immers niet rechtstreeks door de geografische
deling van Duitsland veroorzaakt in de zin van artikel 92, lid 2, sub c, van het Verdrag. De verschillen in ontwikkeling tussen
de oude en de nieuwe deelstaten vinden derhalve niet hun verklaring in de geografische breuk die het gevolg is van de deling
van Duitsland, maar in het feit dat in de twee delen van Duitsland verschillende politiek-economische systemen werden ingevoerd.
Artikel 92, lid 2, sub c, van het Verdrag strekt er dus niet toe het hoofd te bieden aan de bijzondere situatie die uit de
politieke en economische deling van Duitsland is voortgevloeid. Een dergelijke uitlegging zou immers met zich brengen dat
het gehele grondgebied van de nieuwe deelstaten voor alle vormen van steun in aanmerking komt. Er kan slechts worden vastgesteld dat streken van de voormalige Duitse Democratische Republiek economische nadelen hebben
ondervonden van de geografische deling van Duitsland, indien de politiek-economische grens tussen beide delen van Duitsland
hun economische ontwikkeling heeft belemmerd op een wijze die hen onderscheidt van de overige streken van de voormalige Duitse
Democratische Republiek. cf. punten 23-25, 39-43
- 2.
De door artikel 190 van het Verdrag (thans artikel 253 EG) vereiste motivering moet beantwoorden aan de aard van de betrokken
handeling en de redenering van de instelling die de handeling heeft verricht, duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking
doen komen, opdat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en de bevoegde rechter
zijn toezicht kan uitoefenen. De aan de motivering te stellen eisen moeten worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden
van het geval, waarbij met name rekening moet worden gehouden met de inhoud van de handeling, de aard van de redengeving en
het belang dat de adressaten of andere personen die rechtstreeks en individueel door de handeling worden geraakt, bij een
verklaring kunnen hebben. Het is niet noodzakelijk, dat alle relevante gegevens feitelijk of rechtens in de motivering worden
gespecificeerd, aangezien bij de vraag of de motivering van een handeling aan de vereisten van artikel 190 van het Verdrag
voldoet, niet alleen acht moet worden geslagen op de bewoordingen ervan, doch ook op de context en op het geheel van rechtsregels
die de betrokken materie beheersen. Wanneer een beschikking is vastgesteld in een voor de belanghebbenden welbekende context, en in de lijn ligt van een vaste
beschikkingspraktijk, volstaat een summiere motivering. cf. punten 76-77
- 3.
Op grond van artikel 118 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, is artikel 42, lid 2, van dit Reglement, dat
het aanvoeren van nieuwe middelen in de loop van het geding in beginsel verbiedt, ook van toepassing op de procedure voor
het Hof in hogere voorziening tegen een beslissing van het Gerecht. In hogere voorziening is het Hof dus alleen bevoegd de
beslissing van het Gerecht te onderzoeken ten aanzien van de middelen die voor de rechter in eerste aanleg zijn bepleit. cf. punt 93
- 4.
Opdat steunmaatregelen als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd, verlangt artikel 92, lid 3,
sub b, van het Verdrag (thans, na wijziging, artikel 87, lid 3, sub b, EG), anders dan artikel 92, lid 3, sub a en c, dat
zij tot doel hebben een ernstige verstoring van de economie van een lidstaat, en niet van de economie van bepaalde streken
of delen van het grondgebied van die lidstaat te verhelpen. Artikel 92, lid 3, sub b, van het Verdrag vormt immers een afwijking
en moet dus strikt worden uitgelegd. cf. punten 97-98
- 5.
Wanneer alle andere middelen in hogere voorziening zijn afgewezen, moeten de conclusies betreffende de gestelde onregelmatigheid
van de beslissing van het Gerecht over de kosten niet-ontvankelijk worden verklaard krachtens artikel 51, tweede alinea, van
het Statuut-EG van het Hof van Justitie, naar luid waarvan hogere voorziening niet uitsluitend betrekking kan hebben op de
veroordeling in de proceskosten of op het bedrag van de proceskosten. cf. punt 124