Gevoegde zaken C-20/00 en C-64/00


Booker Aquaculture Ltd, handelend onder de naam

Marine Harvest McConnell,
en
Hydro Seafood GSP Ltd

tegen
The Scottish Ministers



[verzoeken van de Court of Session (Scotland) om een prejudiciële beslissing]

«Richtlijn 93/53/EEG – Vernietiging van visvoorraden met virale hemorragische septikemie (VHS) en infectieuze zalmanemie (ISA) – Vergoeding – Verplichtingen van lidstaat – Bescherming van fundamentele rechten, inzonderheid eigendomsrecht – Geldigheid van richtlijn 93/53»

Conclusie van advocaat-generaal J. Mischo van 20 september 2001
I - 0000
    
Arrest van het Hof van 10 juli 2003
I - 0000
    

Samenvatting van het arrest

Gemeenschapsrecht – Beginselen – Fundamentele rechten – Eigendomsrecht – Beperkingen – Toelaatbaarheid – Voorwaarden – Minimale maatregelen ter bestrijding van bepaalde visziekten – Richtlijn 93/53 – Schadeloosstelling van getroffen eigenaren – Geen – Verenigbaarheid met eigendomsrecht – Schuld van eigenaar van vis – Geen invloed

(Richtlijnen van de Raad 91/67, zoals gewijzigd bij richtlijn 93/54, bijlage A, en 93/53)

De door het Hof beschermde fundamentele rechten, waaronder het eigendomsrecht, hebben geen absolute gelding, maar moeten in relatie tot hun sociale functie worden beschouwd. Bijgevolg kan de uitoefening van deze rechten met name in het kader van een gemeenschappelijke marktordening aan beperkingen worden onderworpen, voorzover zulke beperkingen werkelijk beantwoorden aan de doeleinden van algemeen belang die de Gemeenschap nastreeft en, het nagestreefde doel in aanmerking genomen, niet zijn te beschouwen als een onevenredige en onduldbare ingreep waardoor deze rechten in hun kern worden aangetast.Richtlijn 93/53 tot vaststelling van minimale communautaire maatregelen voor de bestrijding van bepaalde visziekten, wil bijdragen tot de totstandbrenging van de interne markt van aquicultuurdieren en -producten en maakt deel uit van een stelsel dat beoogt minimale communautaire maatregelen voor de bestrijding van bepaalde visziekten vast te stellen. De maatregelen die deze richtlijn oplegt, beantwoorden dus werkelijk aan doelstellingen van algemeen belang die de Gemeenschap nastreeft.Gelet op het nagestreefde doel en het ontbreken van een schadeloosstelling van de getroffen eigenaren, vormen de door richtlijn 93/53 ter bestrijding van de ziekten van lijst I van bijlage A bij richtlijn 91/67 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het in de handel brengen van aquicultuurdieren en aquicultuurproducten, zoals gewijzigd bij richtlijn 93/54, voorgeschreven minimale maatregelen tot het onmiddellijk vernietigen en doden van de vis geen onevenredige en onduldbare ingreep waardoor het eigendomsrecht in zijn kern wordt aangetast.Allereerst zijn de door richtlijn 93/53 voorgeschreven maatregelen urgent en beogen zij te verzekeren dat efficiënte maatregelen worden getroffen zodra de ziekte wordt bevestigd, en dat er geen enkel gevaar meer bestaat voor verspreiding of overleving van het ziekteverwekkende agens.Voorts hebben bedoelde maatregelen niet tot gevolg dat aan de eigenaren van de aquicultuurbedrijven het gebruik daarvan wordt ontzegd, doch worden dezen erdoor in staat gesteld hun activiteit te blijven uitoefenen. Het onmiddellijk vernietigen en doden van het gehele visbestand stelt die eigenaren namelijk in staat hun getroffen kwekerijen zo snel mogelijk weer opnieuw te bevolken. Voornoemde maatregelen zorgen er dus voor, dat het vervoer en het binnen de Gemeenschap in de handel brengen van levende vis van de soorten die vatbaar zijn voor de ziekten van lijst I of II van bijlage A bij richtlijn 91/67, kan worden hervat, zodat de gevolgen ervan ten goede kunnen komen aan alle belanghebbenden, met inbegrip van de eigenaren van de aquicultuurbedrijven.Tot slot brengt de activiteit als eigenaar van een aquicultuurbedrijf handelsrisico's met zich. Als kwekers moeten zij er rekening mee houden, dat er op enig moment een visziekte kan uitbreken en hun schade kan berokkenen. Dit risico is inherent aan het kweken en verhandelen van levende dieren en is het gevolg van een natuurverschijnsel, zowel wat betreft de ziekten van lijst I als die van lijst II van bijlage A bij richtlijn 91/67.Wat de omvang van de eventuele schade betreft, heeft vis die klinische ziektesymptomen vertoont, op grond van zijn toestand geen enkele handelswaarde meer. Wat de vissen betreft die groot genoeg zijn om in de handel te worden gebracht, en die voor menselijke consumptie hadden kunnen worden verkocht of verwerkt omdat zij op het moment van het doden geen klinisch ziektesymptoom vertoonden, is het eventuele verlies dat de kwekers als gevolg van het onmiddellijke doden van deze vissen lijden, te wijten aan het feit dat zij niet het meest gunstige moment voor de verkoop ervan hebben kunnen kiezen. Bovendien is het, vanwege het risico dat de vis in de toekomst wellicht alsnog dergelijke symptomen zal vertonen, niet mogelijk een voor de verkoop gunstiger tijdstip te bepalen. Ten aanzien van alle overige vissoorten kan, vanwege het risico dat zij in de toekomst klinische ziektesymptomen zullen vertonen, evenmin worden bepaald of zij enige handelswaarde hebben.Weliswaar kan de gemeenschapswetgever het in het kader van zijn ruime beoordelingsvrijheid op het gebied van het landbouwbeleid aangewezen achten om de eigenaren van bedrijven waarop dieren zijn vernietigd of gedood, gedeeltelijk of volledig schadeloos te stellen. Hieruit kan echter niet worden afgeleid dat het gemeenschapsrecht een algemeen beginsel kent volgens hetwelk schadeloosstelling in alle omstandigheden verplicht is.Uit hoofde van dezelfde overwegingen zijn maatregelen tot het onmiddellijk vernietigen en doden van vis, die een lidstaat in het kader van de uitvoering van richtlijn 93/53 heeft toegepast ter bestrijding van de ziekten van de lijsten I en II van voornoemde bijlage, welke maatregelen identiek zijn aan, respectievelijk vergelijkbaar zijn met de minimale maatregelen die de Gemeenschap voor de ziekten van lijst I heeft voorgeschreven, en die niet voorzien in een schadeloosstelling, niet onverenigbaar met het fundamentele eigendomsrecht.Het antwoord op de vraag of het uitbreken van de ziekte aan de eigenaar van de vis is te wijten, is niet van invloed op de verenigbaarheid van voornoemde nationale maatregelen met het fundamentele eigendomsrecht.cf. punten 68, 78-83, 84-86, 93, 95, dictum 1-3




ARREST VAN HET HOF
10 juli 2003 (1)


„Richtlijn 93/53/EEG – Vernietiging van visvoorraden met virale hemorragische septikemie (VHS) en infectieuze zalmanemie (ISA) – Vergoeding – Verplichtingen van lidstaat – Bescherming van fundamentele rechten, inzonderheid eigendomsrecht – Geldigheid van richtlijn 93/53”

In de gevoegde zaken C-20/00 en C-64/00,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van de Court of Session (Scotland) (Verenigd Koninkrijk), in de aldaar aanhangige gedingen tussen

Booker Aquaculture Ltd, handelend onder de naam Marine Harvest McConnell (C-20/00), Hydro Seafood GSP Ltd (C-64/00)

en

The Scottish Ministers,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de communautaire rechtsbeginselen betreffende de bescherming van de fundamentele rechten, inzonderheid het eigendomsrecht, en over de geldigheid van richtlijn 93/53/EEG van de Raad van 24 juni 1993 tot vaststelling van minimale communautaire maatregelen voor de bestrijding van bepaalde visziekten (PB L 175, blz. 23),wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,,



samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, J.-P. Puissochet, R. Schintgen en C. W. A. Timmermans, kamerpresidenten, C. Gulmann, D. A. O. Edward, A. La Pergola, F. Macken (rapporteur), N. Colneric, S. von Bahr en J. N. Cunha Rodrigues, rechters,

advocaat-generaal: J. Mischo,
griffier: H. A. Rühl, hoofdadministrateur,

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

Booker Aquaculture Ltd, vertegenwoordigd door P. S. Hodge, QC, en J. Mure, advocate, geïnstrueerd door Steedman Ramage, solicitors,

Hydro Seafood GSP Ltd, vertegenwoordigd door A. O'Neill, QC, en E. Creally, advocate, geïnstrueerd door McClure Naismith, solicitors,

The Scottish Ministers, vertegenwoordigd door R. Magrill als gemachtigde, en door de Lord Advocate C. Boyd, QC, bijgestaan door N. Paines, QC, alsmede door L. Dunlop, advocate,

de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door R. Magrill als gemachtigde, bijgestaan door N. Paines, QC,

de Franse regering, vertegenwoordigd door C. Vasak en K. Rispal-Bellanger als gemachtigden,

de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door U. Leanza als gemachtigde, bijgestaan door F. Quadri, avvocato dello Stato,

de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door M. A. Fierstra als gemachtigde,

de Noorse regering, vertegenwoordigd door M. Djupesland als gemachtigde,

de Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door J. Carbery als gemachtigde,

de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door G. Berscheid en K. Fitch als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van Booker Aquaculture Ltd, vertegenwoordigd door P. S. Hodge en J. Mure; Hydro Seafood GSP Ltd, vertegenwoordigd door A. O'Neill en E. Creally; The Scottish Ministers, vertegenwoordigd door N. Paines en L. Dunlop; de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door G. Amodeo als gemachtigde, bijgestaan door N. Paines; de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door F. Quadri; de Raad, vertegenwoordigd door J. Carbery, en de Commissie, vertegenwoordigd door K. Fitch, ter terechtzitting van 15 mei 2001,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 20 september 2001,

het navolgende



Arrest



1
Bij beschikkingen van 11 januari 2000 (C-20/00) en 18 februari 2000 (C-64/00), ingekomen bij het Hof op respectievelijk 24 januari 2000 en 28 januari 2000, heeft de Court of Session (Scotland) krachtens artikel 234 EG een aantal prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de communautaire rechtsbeginselen betreffende de bescherming van de fundamentele rechten, inzonderheid het eigendomsrecht, en over de geldigheid van richtlijn 93/53/EEG van de Raad van 24 juni 1993 tot vaststelling van minimale communautaire maatregelen voor de bestrijding van bepaalde visziekten (PB L 175, blz. 23).

2
Deze vragen zijn gerezen in het kader van twee geschillen tussen respectievelijk Booker Aquaculture Ltd (hierna: Booker) en Hydro Seafood GSP Ltd (hierna: Hydro Seafood) en de Scottish Ministers.

3
Bij beschikking van de president van het Hof van 10 mei 2000 zijn de zaken C-20/00 en C-64/00 voor de schriftelijke en de mondelinge behandeling alsook voor het arrest gevoegd.

Juridisch kader

Communautaire regelgeving

Richtlijn 91/67/EEG

4
Artikel 3, leden 1 tot en met 3, van richtlijn 91/67/EEG van de Raad van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het in de handel brengen van aquicultuurdieren en aquicultuurproducten (PB L 46, blz. 1), zoals gewijzigd bij richtlijn 93/54/EEG van de Raad van 24 juni 1993 (PB L 175, blz. 34), bepaalt:

1.
Aquicultuurdieren mogen alleen in de handel worden gebracht als zij voldoen aan de volgende algemene voorschriften:

a)
zij mogen op de dag van lading geen enkel klinisch symptoom van ziekte vertonen;

b)
zij mogen niet zijn bestemd om in het kader van een nationaal programma voor uitroeiing van een in bijlage A genoemde ziekte te worden vernietigd of gedood;

c)
zij mogen niet afkomstig zijn van een bedrijf waarvoor een veterinairrechtelijk verbod geldt en mogen niet in contact zijn geweest met dieren van dergelijke bedrijven, en met name niet van een bedrijf waarvoor bestrijdingsmaatregelen gelden in het kader van richtlijn 93/53/EEG [...]

[...]

3.
Aquicultuurproducten die bestemd zijn voor consumptie mogen alleen in de handel worden gebracht als zij afkomstig zijn van dieren die voldoen aan het in lid 1, sub a, vervatte voorschrift.

5
Artikel 2, punten 1 tot en met 3, van de gewijzigde richtlijn 91/67 bevat definities en luidt als volgt: In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.
aquicultuurdieren: levende vissen [...] die afkomstig zijn van een bedrijf, met inbegrip van voor een bedrijf bestemde dieren die oorspronkelijk in het wild leefden;

2.
aquicultuurproducten: producten afkomstig van aquicultuurdieren of deze producten nu bestemd zijn voor de teelt, zoals eieren en gameten, of voor de menselijke consumptie;

3.
vissen [...]: vissen [...] in alle stadia van hun ontwikkeling.

6
Bijlage A bij richtlijn 91/67, zoals gewijzigd, getiteld Lijst van ziekten/ziekteverwekkers van vis, week- en schaaldieren, bevat in kolom 1 een opsomming van ziekten en in kolom 2 een opsomming van de soorten die voor die ziekten vatbaar zijn. Lijst I van deze bijlage noemt in kolom 1 slechts één ziekte, namelijk infectieuze zalmanemie (hierna: ISA), en vermeldt Atlantische zalm in kolom 2 als de soort die hiervoor vatbaar is. Virale hemorragische septikemie (hierna: VHS) is een van de ziekten die wordt genoemd in kolom 1 van lijst II van deze bijlage, terwijl tarbot in kolom 2 van deze lijst staat vermeld als de soort die hiervoor vatbaar is.

7
Het onderscheid tussen de lijsten I en II van deze bijlage en de verschillen in behandeling van de daar genoemde ziekten, zijn te verklaren door het feit dat de in lijst I bedoelde ziekten (hierna: ziekten van lijst I) exotisch waren in de Gemeenschap en de in lijst II bedoelde ziekten (hierna: ziekten van lijst II) reeds voorkwamen in sommige delen van het grondgebied van de Gemeenschap.

8
Artikel 5 van de gewijzigde richtlijn 91/67 omschrijft de procedure om de erkenning te verkrijgen van een gebied binnen het grondgebied van de Gemeenschap dat vrij is van een of meer van de ziekten van lijst II (hierna: erkend gebied). Artikel 6 van deze richtlijn voorziet in een soortgelijke procedure voor bedrijven die zich in niet-erkende gebieden bevinden (hierna: erkende bedrijven).

9
De criteria voor de erkenning van een gebied zijn omschreven in bijlage B bij richtlijn 91/67, zoals gewijzigd. Bijlage C bij deze richtlijn bevat soortgelijke bepalingen voor de erkenning van bedrijven.

10
Artikel 7, lid 1, van richtlijn 91/67, zoals gewijzigd, is geformuleerd als volgt: Voor het in de handel brengen van levende vis van de voor ziekte vatbare soorten vermeld in bijlage A, kolom 2, lijst II, alsook van eieren of gameten daarvan, gelden de volgende bijkomende voorschriften:

a)
indien de vis, de eieren of de gameten bestemd zijn om in een erkend gebied te worden binnengebracht, moeten zij overeenkomstig artikel 11 vergezeld gaan van een vervoerdocument volgens het model van bijlage E, hoofdstuk 1 of hoofdstuk 2, waarin wordt verklaard dat de vis, de eieren of de gameten afkomstig zijn uit een erkend gebied of een erkend bedrijf [...]

b)
indien de vis, de eieren of de gameten bestemd zijn om een bedrijf te worden binnengebracht dat voldoet aan de voorwaarden van bijlage C, punt I, maar dat in een niet erkend gebied is gelegen, moeten zij overeenkomstig artikel 11 vergezeld gaan van een vervoerdocument volgens het model van bijlage E, hoofdstuk 1 of hoofdstuk 2, waarin wordt verklaard dat de vis, de eieren of de gameten afkomstig zijn uit een erkend gebied of een bedrijf met dezelfde gezondheidsstatus als het bedrijf van bestemming.

11
Artikel 9, punt 1, van de gewijzigde richtlijn 91/67 luidt: Voor het voor menselijke consumptie in de handel brengen van aquicultuurdieren en aquicultuurproducten uit een niet erkend gebied in een erkend gebied, gelden de volgende voorschriften:

1.
Vis die vatbaar is voor de in bijlage A, kolom 1, lijst II, vermelde ziekten, moet vóór verzending zijn gedood en van de ingewanden ontdaan. In afwachting van het resultaat van het in artikel 28 bedoelde heronderzoek wordt de verplichting van het verwijderen van de ingewanden niet opgelegd indien de vis afkomstig is uit een erkend bedrijf in een niet erkend gebied. Volgens de procedure van artikel 26 kunnen afwijkingen van het beginsel worden vastgesteld. In afwachting van deze beslissing blijven de nationale regelingen van toepassing met inachtneming van de algemene bepalingen van het Verdrag.

12
Uit de bepalingen van richtlijn 91/67, zoals gewijzigd, volgt dus dat het vereiste dat de vissen, willen zij levend in de handel kunnen worden gebracht, afkomstig moeten zijn van een erkend gebied of een erkend bedrijf, geldt voor de soorten die vatbaar zijn voor de ziekten van lijst II, daaronder begrepen VHS, doch niet voor de soorten die vatbaar zijn voor de ziekten van lijst I, dat wil zeggen voor ISA. Vissen die vatbaar zijn voor de ziekten van lijst II en die niet afkomstig zijn van een erkend gebied of een erkend bedrijf, kunnen slechts in een erkend gebied worden toegelaten indien zij vóór verzending zijn gedood en van de ingewanden ontdaan.

Beschikking 92/538/EEG

13
De gebieden van Groot-Brittannië en Noord-Ierland zijn overeenkomstig beschikking 92/538/EEG van de Commissie van 9 november 1992 (PB L 347, blz. 67) erkend ten aanzien van infectieuze hematopoïetische necrose en VHS.

Richtlijn 93/53

14
Richtlijn 93/53 is van toepassing op de ziekten van lijst I en lijst II. De twaalfde overweging van de considerans ervan luidt als volgt: [...] bij het uitbreken van een van de in bijlage A bij richtlijn 91/67/EEG genoemde ziekten [is] beschikking 90/424/EEG van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied [...], en met name artikel 5, van toepassing.

15
Ingevolge artikel 3 van richtlijn 93/53 dienen de lidstaten alle bedrijven waar vis wordt gekweekt of gehouden van de soorten die vatbaar zijn voor de ziekten van lijst I of van lijst II, te registreren. Krachtens artikel 4 van deze richtlijn zien zij erop toe dat verplicht aangifte wordt gedaan ingeval een dergelijke ziekte wordt vermoed.

16
Artikel 5 van dezelfde richtlijn heeft betrekking op de situatie dat vissen worden verdacht van besmetting met een van de in lijst I genoemde ziekten. In dat geval moeten verschillende maatregelen worden getroffen, waaronder een officiële telling van alle soorten en categorieën vis, het leggen van een cordon sanitaire rondom het besmette bedrijf, het opruimen van dode vissen en het afval daarvan onder toezicht van een officiële dienst, het gebruik van adequate ontsmettingsmiddelen bij de in- en uitgangen van het bedrijf en het houden van een epizooetiologisch onderzoek.

17
Artikel 6 van richtlijn 93/53 bepaalt: Zodra de aanwezigheid van een van de in lijst I genoemde ziekten officieel wordt bevestigd, zien de lidstaten erop toe dat de officiële dienst gelast dat, naast de in artikel 5, lid 2, opgesomde maatregelen, de volgende maatregelen worden getroffen:

a)
op het besmette bedrijf:

moet alle vis onmiddellijk worden verwijderd;

moeten, indien het bedrijf aan land gelegen is, alle kweekvijvers worden geleegd met het oog op het reinigen en ontsmetten ervan;

worden alle eieren en gameten, dode vissen en vissen met klinische symptomen als hoog-risicomateriaal beschouwd en moeten zij onder toezicht van de officiële dienst worden vernietigd, overeenkomstig richtlijn 90/667/EEG [...]

moet alle levende vis hetzij overeenkomstig richtlijn 90/667/EEG onder toezicht van de officiële dienst worden gedood en vernietigd, hetzij, wat de vissen betreft die groot genoeg zijn om in de handel te worden gebracht en geen klinische symptomen vertonen, onder toezicht van de officiële dienst worden gedood om in de handel te worden gebracht of voor menselijke consumptie te worden verwerkt. In het laatste geval ziet de officiële dienst erop toe dat de vissen onmiddellijk gedood en gestript worden, dat deze handelingen zodanig worden uitgevoerd dat verspreiding van ziekteverwekkende agentia wordt voorkomen, dat de visafval wordt beschouwd als materiaal met een hoog risico en een behandeling ondergaat ter vernietiging van de ziekteverwekkende agentia overeenkomstig richtlijn 90/667/EEG, en dat het gebruikte water een behandeling ondergaat waarmee eventueel aanwezige ziekteverwekkende agentia worden uitgeschakeld;

moeten, nadat de vis, de eieren en de gameten zijn verwijderd, de kweekvijvers, de uitrusting en alle materiaal dat verontreinigd zou kunnen zijn, zo spoedig mogelijk worden gereinigd en ontsmet overeenkomstig de instructies die door de officiële dienst zijn vastgesteld, zodat er geen enkel gevaar meer bestaat voor verspreiding of overleving van het ziekteverwekkende agens. De procedures voor het reinigen en ontsmetten van een besmet bedrijf worden volgens de procedure van artikel 19 vastgesteld;

moeten alle mogelijk besmettelijke stoffen als bedoeld in artikel 5, lid 2, sub d, worden vernietigd of op zodanige wijze worden behandeld dat het eventueel aanwezige ziekteverwekkend agens wordt vernietigd;

moet een epizooetiologisch onderzoek worden verricht overeenkomstig artikel 8, lid 1, en is artikel 8, lid 4, van toepassing; in het kader van dit onderzoek moeten ook monsters worden genomen voor laboratoriumonderzoek;

b)
alle bedrijven die gelegen zijn in hetzelfde stroomgebied of hetzelfde kustgebied als het besmette bedrijf, moeten worden geïnspecteerd; indien bij deze inspecties gevallen van besmetting worden geconstateerd, moeten de sub a van dit lid genoemde maatregelen worden toegepast;

c)
de officiële dienst geeft toestemming om weer vis op het bedrijf binnen te brengen, nadat de reinigings- en ontsmettingswerkzaamheden naar behoren zijn gecontroleerd en nadat naar het oordeel van de officiële dienst voldoende tijd is verstreken om te garanderen dat het ziekteverwekkende agens volledig is vernietigd en dat ook andere mogelijke besmettingen in hetzelfde stroomgebied zijn uitgeroeid;

d)
wanneer voor de uitvoering van de sub a, b, c en d, van artikel 5, lid 2, vastgestelde maatregelen moet worden samengewerkt met de officiële diensten van andere lidstaten, dienen de officiële diensten van de betrokken lidstaten hun medewerking te verlenen, teneinde ervoor te zorgen dat de in dit artikel vastgestelde maatregelen worden uitgevoerd.

De daarvoor eventueel benodigde aanvullende maatregelen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 19.

18
Artikel 9 van richtlijn 93/53 bepaalt:

1.
Wanneer de aanwezigheid van een van de in lijst II genoemde ziekten in een erkend gebied of op een erkend bedrijf in een niet-erkend gebied wordt vermoed of bevestigd, moet er een epizooetiologisch onderzoek overeenkomstig artikel 8 plaatsvinden. De lidstaten die hun overeenkomstig richtlijn 91/67/EEG bepaalde status opnieuw wensen te verkrijgen, dienen zich te houden aan de bijlagen B en C van die richtlijn.

2.
Als uit het epizooetiologisch onderzoek blijkt dat de ziekte door het verkeer van vissen, eieren of gameten, voertuigen of personen of op een andere wijze, uit een erkend gebied of uit een ander erkend bedrijf kan zijn binnengebracht of naar een ander erkend bedrijf kan zijn overgedragen, worden die gebieden of bedrijven als van besmetting verdachte gebieden respectievelijk bedrijven beschouwd en zijn de passende maatregelen daarop van toepassing.

3.
De officiële dienst kan evenwel toestaan dat de te doden vis verder wordt afgekweekt totdat hij groot genoeg is om in de handel te worden gebracht.

19
Volgens de in artikel 9, lid 1, van richtlijn 93/53 genoemde bepalingen van bijlage B bij richtlijn 91/67, zoals gewijzigd, kan de erkenning van een gebied opnieuw worden verleend op voorwaarde, onder meer, dat alle vis in de bedrijven waar besmetting voorkomt worden gedood en de aangetaste of besmette vis wordt verwijderd.

20
Artikel 17 van richtlijn 93/53 bepaalt: De voorschriften met betrekking tot de financiële bijdrage van de Gemeenschap aan de maatregelen in verband met de tenuitvoerlegging van deze richtlijn zijn vastgesteld in beschikking 90/424/EEG.

21
Artikel 20, lid 2, van dezelfde richtlijn bepaalt: De lidstaten kunnen echter, met ingang van de in lid 1 vermelde datum en met inachtneming van de algemene bepalingen van het Verdrag, op hun grondgebied bepalingen handhaven of toepassen welke strenger zijn dan die welke in deze richtlijn zijn vastgesteld. Zij stellen de Commissie van maatregelen in die zin in kennis.

Beschikking 90/424/EEG

22
Beschikking 90/424/EEG van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (PB L 224, blz. 19), bepaalt onder meer op welke wijze de Gemeenschap financieel bijdraagt aan enerzijds de urgente maatregelen die nodig zijn bij het uitbreken van een van de ziekten opgesomd in artikel 3, lid 1, en anderzijds de programma's voor de uitroeiing van en de controle op de ziekten vermeld in de lijst in de bijlage ervan. Voor elk van deze beide aspecten voorziet de beschikking in een financiële bijdrage van de Gemeenschap aan de nationale programma's tot schadeloosstelling van de veehouders.

23
De lijst van ziekten in artikel 3, lid 1, van beschikking 90/424 bevat geen visziekte. Artikel 5, lid 2, van deze beschikking bepaalt echter uitdrukkelijk, dat deze lijst kan worden aangevuld met ziekten die op vissen kunnen worden overgedragen.

24
Voorts komt een lidstaat volgens artikel 3, lid 2, van beschikking 90/424 slechts in aanmerking voor een financiële bijdrage van de Gemeenschap voor de urgente maatregelen die nodig zijn wanneer zich een van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde ziekten voordoet, op voorwaarde dat de onverwijld door hem toegepaste maatregelen ten minste de onmiddellijke en passende schadeloosstelling van de veehouders omvatten.

25
De enige visziekte die op de lijst in de bijlage bij beschikking 90/424 wordt vermeld, is infectieuze hematopoïetische necrose, die aan deze lijst is toegevoegd bij beschikking 94/370/EG van de Raad van 21 juni 1994 (PB L 168, blz. 31).

Nationale regelgeving

26
Richtlijn 91/67 is in het Verenigd Koninkrijk omgezet bij de Fish Health Regulations 1992 (Statutory Instrument 1992, nr. 3300).

27
Richtlijn 92/53 is in deze lidstaat omgezet bij de Diseases of Fish (Control) Regulations 1994 (Statutory Instrument 1994, nr. 1447). De Regulations 4 en 5 hiervan vormen een toepassing van de minimale communautaire maatregelen voor de bestrijding van de ziekten van lijst I. Zij dragen de bevoegde minister op, regels uit te vaardigen waarbij de toepassing van de door richtlijn 93/53 voorgeschreven maatregelen wordt opgelegd.

28
Ten tijde van de vaststelling van de Diseases of Fish (Control) Regulations 1994 waren er in het Verenigd Koninkrijk geen klinische of andere tekens van de aanwezigheid van de ziekten van lijst II, zodat deze lidstaat de status van erkend gebied genoot. Het Verenigd Koninkrijk besloot, dat bij het uitbreken van een van deze ziekten dezelfde maatregelen zouden moeten worden genomen als die welke de Gemeenschap voor de ziekten van lijst I had voorgeschreven.

29
Regulation 7 van de Diseases of Fish (Control) Regulations 1994 draagt de bevoegde minister derhalve op, regels uit te vaardigen waarin dezelfde maatregelen tegen de ziekten van lijst II worden voorgeschreven als die welke ter bestrijding van de ziekten van lijst I dienen. Aldus omvatten de maatregelen die de minister in geval van een bevestigde epidemie van VHS in een erkend gebied moet vaststellen:

iii)
de vernietiging van eieren en gameten, dode vissen en vissen met klinische symptomen van ziekte, onder toezicht van de minister en overeenkomstig de bepalingen van richtlijn 90/667/EEG;

iv)

aa)
het doden en vernietigen van alle levende vis onder toezicht van de minister en overeenkomstig de bepalingen van richtlijn 90/667/EEG of

bb)
het doden, onder toezicht van de minister, van alle levende vis met het oog op het in de handel brengen daarvan of de verwerking ervan voor menselijke consumptie, mits de vissen groot genoeg zijn om in de handel te worden gebracht en zij geen klinische symptomen van ziekte vertonen

.

De feiten van de hoofdgedingen en de prejudiciële vragen

Zaak C-20/00

30
McConnell Salmon Limited (hierna: MSL) is een onderneming die in 1995 en 1996 is overgenomen door Booker. MSL had in 1993 een leaseovereenkomst voor een tarbotkwekerij op het eiland Gigha (Verenigd Koninkrijk) gesloten. Tegelijkertijd had zij een voorraad tarbot uit de jaren 1991 en 1993 gekocht. Vervolgens zette zij tarbot uit het jaar 1994 uit. Het bedrijf bevond zich destijds in een erkend gebied in de zin van richtlijn 91/67, zoals gewijzigd.

31
In augustus 1994 werd een VHS-besmetting op dit bedrijf geconstateerd en in september 1994 richtte de Secretary of State een bevel (hierna: bevel van 1994) krachtens Regulation 7 van de Diseases of Fish (Control) Regulations 1994 tot MSL.

32
Punt 4 van het bevel van 1994 luidt als volgt: Onverminderd het bepaalde in punt 5, moet alle vis worden gedood en moeten de karkassen worden vernietigd overeenkomstig de bepalingen van richtlijn 90/667/EEG van de Raad, op voorwaarde dat de karkassen of overblijfselen van de vis worden verwijderd op een wijze of naar een plaats als vooraf door de Secretary of State is goedgekeurd.

33
Punt 5 van dit bevel bepaalt: Vis die op de datum van uitvaardiging van dit bevel groot genoeg is om in de handel te worden gebracht, mag worden gedood om in de handel te worden gebracht of voor menselijke consumptie te worden verwerkt, op voorwaarde dat

a)
de vis naar het oordeel van de inspecteur geen klinische symptomen van ziekte vertoont;

b)
de vis eerst wordt gestript;

c)
het doden, het strippen en het klaarmaken van de vis voor de verkoop of de verwerking voor menselijke consumptie geschieden overeenkomstig de ter zake geldende rechtsvoorschriften;

[...]

34
De vis uit de jaren 1993 en 1994 was ten tijde van de uitvaardiging van het bevel van 1994 niet groot genoeg om in de handel te kunnen worden gebracht en moest derhalve worden gedood en vernietigd overeenkomstig punt 4 van dit bevel. De vis uit 1991, die op dat moment wel de voor de verkoop vereiste omvang had, werd gedood om in de handel te worden gebracht of voor menselijke consumptie te worden verwerkt overeenkomstig punt 5 van dit bevel.

35
Beschikking 92/538 is na de VHS-besmetting bij beschikking 94/817/EG van de Commissie van 15 december 1994 (PB L 337, blz. 88) gewijzigd in dier voege, dat de erkende gebieden ten aanzien van VHS werden omschreven als [h]et grondgebied van Groot-Brittannië, met uitzondering van het grondgebied van het eiland Gigha.

36
MSL vorderde van de Secretary of State vergoeding van de verliezen die zij stelde te hebben geleden als gevolg van het doden en het vernietigen van de vis uit de jaren 1993 en 1994 en het vervroegd en gedwongen doden en in de handel brengen van de vis uit het jaar 1991. In mei 1996 maakte de Secretary of State aan verzoekster in het hoofdgeding kenbaar, dat zij naar zijn oordeel geen recht op schadeloosstelling had en dat het bovendien niet passend zou zijn haar ex gratia een vergoeding toe te kennen, omdat het vast beleid van de regering was om geen vergoeding toe te kennen aan de adressaten van de ter bestrijding van visziekten genomen maatregelen.

37
Booker leidde een procedure tegen de Secretary of State in, waarbij zij verzocht om judicial review van Regulation 7 van de Diseases of Fish (Control) Regulations 1994 en van het besluit van de Secretary of State van mei 1996 houdende afwijzing van haar verzoek om schadeloosstelling. De Lord Ordinary of the Court of Session (Scotland) (Verenigd Koninkrijk) oordeelde in eerste aanleg, dat de Secretary of State onrechtmatig had gehandeld door krachtens voornoemde Regulation te besluiten tot het doden van vissen zonder bij wettelijke of bestuursrechtelijke maatregel in de toekenning van schadeloosstelling te voorzien.

38
De Secretary of State ging tegen deze beslissing in hoger beroep. De Scottish Ministers ─ de rechtsopvolgers van de Secretary of State ─ hebben diens standpunt ten aanzien van het verzoek om schadeloosstelling overgenomen en het geding in hoger beroep voortgezet.

39
Van oordeel dat de oplossing van het hoofdgeding afhangt van een uitlegging van het gemeenschapsrecht, heeft de Court of Session (Scotland) besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen:

1)
Indien een lidstaat, ter uitvoering van de ingevolge richtlijn 93/53/EEG op hem rustende verplichting om bij het uitbreken van een ziekte van lijst II in een erkend bedrijf of gebied bestrijdingsmaatregelen te nemen, een nationale maatregel vaststelt waarvan de toepassing tot het vernietigen en doden van vis leidt, moeten de gemeenschapsrechtelijke beginselen inzake de bescherming van fundamentele rechten, inzonderheid het eigendomsrecht, dan aldus worden uitgelegd, dat de lidstaat verplicht is maatregelen te treffen voor de schadeloosstelling

a)
van de eigenaar wiens vis wordt vernietigd, en

b)
van de eigenaar wiens vis onmiddellijk moet worden gedood, waardoor die vis onmiddellijk door de eigenaar moet worden verkocht?

2)
Indien de lidstaat verplicht is dergelijke maatregelen te treffen, op grond van welke criteria moet een nationale rechter dan bepalen of de vastgestelde maatregelen in overeenstemming zijn met de fundamentele rechten, inzonderheid het eigendomsrecht, die het Hof eerbiedigt en die met name voortvloeien uit het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden?

3)
Vereisen die criteria in het bijzonder dat de maatregelen verschillen naargelang het uitbreken van de ziekte al dan niet aan de eigenaar van de betrokken vis is te wijten?

Zaak C-64/00

40
Hydro Seafood kweekt zalm in verschillende bedrijven in het westen van Schotland. In 1998 werden deze bedrijven getroffen door ISA. Op grond van Regulation 5 van de Diseases of Fish (Control) Regulations 1994 richtte de Secretary of State tussen mei en juli 1998 verschillende bevelen tot Hydro Seafood waarin de vernietiging van de voorraden vis die nog niet de voor de verkoop vereiste omvang hadden bereikt, alsmede het in de handel brengen van de visvoorraden die deze omvang wel hadden bereikt, werd gelast.

41
Hydro Seafood volgde de bevelen van 1998 op. Zij stelde evenwel dat zij, afgezien van de schade die zij als rechtstreeks gevolg van de vernietiging en het vervroegd in de handel brengen van haar visvoorraden had geleden, aanzienlijke extra kosten had moeten maken doordat zij aan de strenge praktische eisen van deze bevelen moest voldoen. Hydro Seafood verzocht de Secretary of State dan ook om haar schadeloos te stellen voor haar verliezen, welke zij begrootte op 14 miljoen GBP. De Secretary of State wees het verzoek af en weigerde elke vergoeding.

42
In maart 1999 leidde Hydro Seafood een procedure tegen de Secretary of State in, waarbij zij verzocht om judicial review van dit besluit houdende afwijzing van haar verzoek om schadeloosstelling. De rechtsopvolgers van de Secretary of State, de Scottish Ministers, hebben hetzelfde standpunt als hun voorganger ingenomen.

43
Van oordeel dat het hoofdgeding weliswaar vergelijkbare, maar niet identieke vragen opwierp als die welke in zaak C-20/00 aan het Hof zijn voorgelegd, heeft de Court of Session (Scotland) besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen:

1)
Indien een lidstaat, ter uitvoering van de ingevolge richtlijn 93/53/EEG op hem rustende verplichting om bij het uitbreken van een ziekte van lijst I bestrijdingsmaatregelen te nemen, nationale maatregelen vaststelt waarvan de toepassing tot het vernietigen en doden van vis leidt, moeten de gemeenschapsrechtelijke beginselen inzake de bescherming van fundamentele rechten, inzonderheid het eigendomsrecht, dan aldus worden uitgelegd, dat de lidstaat verplicht is maatregelen te treffen voor de schadeloosstelling

a)
van de eigenaar wiens vis wordt vernietigd, en

b)
van de eigenaar wiens vis onmiddellijk moet worden gedood, waardoor die vis onmiddellijk door de eigenaar moet worden verkocht?

2)
Indien de lidstaat verplicht is dergelijke maatregelen te treffen, op grond van welke criteria moet een nationale rechter dan bepalen of de vastgestelde maatregelen in overeenstemming zijn met de fundamentele rechten, inzonderheid het eigendomsrecht, die het Hof beschermt en die met name voortvloeien uit het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden?

3)
Vereisen die criteria in het bijzonder dat de maatregelen verschillen naargelang het uitbreken van de ziekte al dan niet aan de eigenaar van de betrokken vis te wijten is?

4)
Is richtlijn 93/53/EEG ongeldig omdat zij inbreuk maakt op het fundamentele eigendomsrecht, door niet te voorzien in schadeloosstelling van a) de eigenaar wiens vis wordt vernietigd, en b) de eigenaar wiens vis onmiddellijk moet worden gedood, waardoor die vis onmiddellijk door de eigenaar moet worden verkocht, indien het uitbreken van ISA is bevestigd?

De eerste en de tweede vraag in de zaken C-20/00 en C-64/00 en de vierde vraag in zaak C-64/00

44
Om te beginnen zij opgemerkt dat richtlijn 93/53 bepaalt, dat de lidstaten erop toezien dat op bedrijven waar bepaalde ziekten heersen, onder meer de volgende maatregelen worden getroffen:

wat de ziekten van lijst I aangaat, worden alle vissen met klinische symptomen als hoog-risicomateriaal beschouwd en moeten zij onder toezicht van de officiële dienst worden vernietigd; daarnaast moet alle levende vis hetzij onder toezicht van de officiële dienst worden gedood en vernietigd, hetzij, wat de vissen betreft die groot genoeg zijn om in de handel te worden gebracht en die geen klinische symptomen vertonen, onder toezicht van de officiële dienst worden gedood om in de handel te worden gebracht of voor menselijke consumptie te worden verwerkt [artikel 6, eerste alinea, sub a, van richtlijn 93/53];

wat de ziekten van lijst II aangaat, kan de in richtlijn 91/67 bedoelde erkenning van een gebied opnieuw worden verkregen, indien wordt voldaan aan de eisen van bijlage B bij laatstgenoemde richtlijn, zoals de eis dat alle vis in de bedrijven waar besmetting voorkomt wordt gedood en dat de aangetaste of besmette vis wordt verwijderd; de officiële dienst kan evenwel toestaan dat de te doden vis verder wordt afgekweekt totdat hij groot genoeg is om in de handel te worden gebracht [artikel 9 van richtlijn 93/53].

45
Binnen deze context komen de eerste twee vragen in de zaken C-20/00 en C-64/00 en de vierde vraag in zaak C-64/00 erop neer, enerzijds, of richtlijn 93/53, voorzover zij minimale communautaire maatregelen voor de bestrijding van de ziekten van lijst I voorschrijft, ongeldig is wegens schending van het fundamentele eigendomsrecht, en, anderzijds, of de maatregelen die een lidstaat ter uitvoering van deze richtlijn tegen de ziekten van de lijsten I en II heeft getroffen, onverenigbaar met ditzelfde recht zijn wanneer noch deze richtlijn noch de ter uitvoering daarvan vastgestelde nationale maatregelen voorzien in een schadeloosstelling van de getroffen eigenaren.

Bij het Hof ingediende opmerkingen

46
Alle belanghebbenden die bij het Hof opmerkingen hebben ingediend, wijzen erop dat de fundamentele rechten integraal deel uitmaken van de algemene beginselen van gemeenschapsrecht. Zij merken voorts op, dat de eisen voortvloeiend uit de bescherming van de fundamentele rechten in de communautaire rechtsorde de lidstaten ook binden wanneer deze communautaire regelingen toepassen en dat dergelijke rechten het eigendomsrecht omvatten, dat ook is opgenomen in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).

47
Booker en Hydro Seafood stellen dat de communautaire rechtsbeginselen inzake de bescherming van de fundamentele rechten, met name het eigendomsrecht, aldus moeten worden opgevat dat zij in omstandigheden als die welke zich in de hoofdgedingen voordoen, verlangen dat de eigenaar wiens vis is vernietigd, hetzij gedood en vernietigd, hetzij geslacht, een schadeloosstelling ontvangt. Zij beroepen zich hiertoe onder meer op de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM, arresten Sporrong en Lönnroth v. Zweden van 23 september 1982, série A, nr. 52; James e.a. v. Verenigd Koninkrijk van 21 februari 1986, série A, nr. 98, en Pressos Compania Naviera SA e.a. v. België van 20 november 1995, série A, nr. 332).

48
Volgens verzoeksters in de hoofdgedingen zijn het bestaan en de hoogte van een dergelijke schadeloosstelling belangrijke aspecten van het evenwicht tussen het algemeen belang en de individuele rechten, waardoor kan worden gewaarborgd dat de bescherming die artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM biedt tegen onteigeningen en de ontzegging van het gebruik van goederen, niet illusoir of volkomen ondoeltreffend is.

49
Zij bestrijden niet, dat de beperkingen van hun eigendomsrecht in de hoofdgedingen beantwoorden aan de doelstellingen van algemeen belang die de Gemeenschap nastreeft in het kader van de gemeenschappelijke ordening van de markt van de aquicultuur. Doordat echter elke vorm van schadeloosstelling ontbreekt, vormen de door de regering van het Verenigd Koninkrijk getroffen maatregelen een onevenredige en onduldbare ingreep waardoor dit recht in zijn kern wordt aangetast.

50
Booker en Hydro Seafood stellen eveneens, dat het ontbreken van enige schadeloosstelling van personen die worden geraakt door ter uitvoering van een richtlijn vastgestelde maatregelen van intern recht, schending van het evenredigheidsbeginsel oplevert, omdat aldus inbreuk wordt gemaakt op een fundamenteel recht als het eigendomsrecht.

51
Hydro Seafood betoogt verder nog, dat er geen sprake is van een uitzonderlijke omstandigheid die de absolute weigering om haar schadeloos te stellen voor de schade die zij als gevolg van de thans centraal staande maatregelen heeft geleden, rechtvaardigt.

52
De Scottish Ministers, de regering van het Verenigd Koninkrijk, de Franse, de Italiaanse, de Nederlandse en de Noorse regering alsmede de Raad en de Commissie stellen daarentegen, dat het Hof van Justitie nimmer heeft geoordeeld dat de algemene beginselen van gemeenschapsrecht in omstandigheden als die van de hoofdgedingen de betaling van vergoedingen voorschrijven; ook achten zij het ontbreken van een dergelijke vergoeding in overeenstemming met de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

53
De Scottish Ministers, de Nederlandse regering en de Commissie zijn bovendien van mening, dat de door verzoeksters in de hoofdgedingen geleden verliezen niet zozeer voortvloeien uit de verplichting om de vis te vernietigen en te doden als wel uit het uitbreken van ziekten die de Gemeenschap gerechtigd is te bestrijden.

54
Volgens de Franse, de Italiaanse, de Nederlandse en de Noorse regering alsmede de Raad en de Commissie hoeft het vernietigen en doden van vis, wanneer dit gerechtvaardigd is uit het oogpunt van een algemeen belang van de Gemeenschap en wanneer deze maatregelen niet dermate onevenredig zijn in verhouding tot het nagestreefde doel dat de kern van het eigendomsrecht erdoor wordt aangetast, niet noodzakelijkerwijs vergezeld te gaan van een schadeloosstelling.

55
Met betrekking tot de geldigheid van richtlijn 93/53 stelt Hydro Seafood, dat deze richtlijn weliswaar niet uitdrukkelijk voorziet in een vergoedingsregeling voor de kwekers die door de hierin voorgeschreven maatregelen worden geraakt, doch dat zij hier stilzwijgend wel van uitgaat. Indien de lidstaten niet de bevoegdheid of de verplichting hebben om een vergoedingsregeling voor de kwekers in te voeren, moeten de relevante bepalingen van die richtlijn als onrechtmatig worden beschouwd.

56
Volgens de Italiaanse en de Nederlandse regering alsmede de Raad en de Commissie betekent het feit dat richtlijn 93/53 geen enkele bepaling bevat die in een schadeloosstelling van de kwekers voorziet, nog niet dat de richtlijn inbreuk op het eigendomsrecht maakt en onrechtmatig is.

57
De Nederlandse regering betoogt nog, dat bij gebreke van communautaire bepalingen ter zake, de vraag of en in welke vorm een schadeloosstelling wordt toegekend, tot de bevoegdheid van elke lidstaat behoort.

Beoordeling door het Hof

58
Door richtlijn 93/53 vast te stellen heeft de gemeenschapswetgever de sanitaire en preventieve maatregelen vastgelegd die de lidstaten dienen te nemen om sommige visziekten op hun grondgebied te voorkomen en uit te roeien.

59
Om te beginnen moet worden geconstateerd, dat een recht op schadeloosstelling van de eigenaar wiens vis als gevolg van de toepassing van deze maatregelen is vernietigd of gedood, noch uit de opzet noch uit de bewoordingen van richtlijn 93/53 voortvloeit.

60
Artikel 17 van richtlijn 93/53 bepaalt, dat de voorschriften met betrekking tot de financiële bijdrage van de Gemeenschap aan de maatregelen in verband met de tenuitvoerlegging van deze richtlijn zijn vastgesteld in beschikking 90/424. Deze beschikking voorziet in financiële steun van de Gemeenschap aan de lidstaten die onder meer kosten hebben gemaakt om de eigenaren van dieren die hetzij in het kader van urgente maatregelen, hetzij in het kader van uitroeiings- en controleprogramma's, ter bestrijding van bepaalde ziekten zijn gedood of vernietigd, schadeloos te stellen.

61
De lijst van ziekten in artikel 3, lid 1, van beschikking 90/424, waarin de ziekten worden opgesomd waarvoor de urgente maatregelen gelden, bevat echter geen enkele visziekte.

62
Bovendien komt een lidstaat krachtens artikel 3, lid 2, van beschikking 90/424 slechts in aanmerking voor een financiële bijdrage van de Gemeenschap voor de urgente maatregelen die nodig zijn wanneer zich een van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde ziekten voordoet, op voorwaarde dat de onverwijld door hem toegepaste maatregelen ten minste de onmiddellijke en passende schadeloosstelling van de veehouders omvatten. Dus uitsluitend wanneer de lidstaat tot een dergelijke schadeloosstelling besluit en aan voornoemde voorwaarden voldoet, komt hij in aanmerking voor een financiële bijdrage van de Gemeenschap.

63
Wat betreft de financiële bijdrage van de Gemeenschap waarin artikel 24 van beschikking 90/424 voor de uitroeiing van en de controle op ziekten voorziet, deze kan enkel betrekking hebben op de ziekten die op de lijst in de bijlage bij deze beschikking staan vermeld. De enige visziekte die sinds de inwerkingtreding van beschikking 94/370 op deze lijst voorkomt, is infectieuze hematopoiëtische necrose.

64
Onderzocht moet dus worden, of richtlijn 93/53 bij gebreke van een schadeloosstelling van de getroffen eigenaren verenigbaar is met het fundamentele eigendomsrecht.

65
Dienaangaande zij opgemerkt dat volgens vaste rechtspraak de fundamentele rechten behoren tot de algemene rechtsbeginselen welker eerbiediging het Hof verzekert, waarbij het Hof zich laat leiden door de constitutionele tradities welke aan de lidstaten gemeen zijn, alsmede door de aanwijzigingen die te vinden zijn in de internationale rechtsinstrumenten inzake de bescherming van de rechten van de mens waaraan de lidstaten hebben meegewerkt of waarbij zij zich hebben aangesloten (zie in die zin arrest van 13 december 1979, Hauer, 44/79, Jurispr. blz. 3727, punt 15). Aan het EVRM komt in dit opzicht bijzondere betekenis toe (zie onder meer arresten van 6 maart 2001, Connolly/Commissie, C-274/99 P, Jurispr. blz. I-1611, punt 37, en 22 oktober 2002, Roquette Frères, C-94/00, Jurispr. blz. I-9011, punt 25).

66
De in deze rechtspraak ontwikkelde beginselen zijn bevestigd in de preambule van de Europese Akte en vervolgens in artikel F, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (arrest van 15 december 1995, Bosman, C-415/93, Jurispr. blz. I-4921, punt 79). Zij zijn thans vastgelegd in artikel 6, lid 2, EU, dat bepaalt: De Unie eerbiedigt de grondrechten, zoals die worden gewaarborgd door het [...] Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en zoals zij uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten voortvloeien, als algemene beginselen van het gemeenschapsrecht.

67
Het eigendomsrecht behoort tot de fundamentele rechten waarvan het Hof de eerbiediging verzekert (arrest Hauer, reeds aangehaald, punt 17).

68
De fundamentele rechten hebben echter geen absolute gelding, maar moeten in relatie tot hun sociale functie worden beschouwd. Bijgevolg kan de uitoefening van deze rechten met name in het kader van een gemeenschappelijke marktordening aan beperkingen worden onderworpen, voorzover zulke beperkingen werkelijk beantwoorden aan de doeleinden van algemeen belang die de Gemeenschap nastreeft en, het nagestreefde doel in aanmerking genomen, niet zijn te beschouwen als een onevenredige en onduldbare ingreep waardoor deze rechten in hun kern worden aangetast (zie arresten van 13 juli 1989, Wachauf, 5/88, Jurispr. blz. 2609, punt 18; 10 januari 1992, Kühn, C-177/90, Jurispr. blz. I-35, punt 16, en 15 april 1997, Irish Farmers Association e.a., C-22/94, Jurispr. blz. I-1809, punt 27).

69
In het licht van deze criteria moet worden beoordeeld, of de in de hoofdgedingen centraal staande regeling verenigbaar is met de eisen die voortvloeien uit de bescherming van het fundamentele eigendomsrecht.

70
In de eerste plaats moet worden nagegaan, welke doelstellingen richtlijn 93/53 nastreeft en in de tweede plaats of, gelet op deze doelstellingen, de in voornoemde richtlijn bedoelde maatregelen tot het vernietigen en doden van de vis, bij gebreke van een schadeloosstelling van de getroffen eigenaren, moeten worden beschouwd als een onevenredige en onduldbare ingreep waardoor het eigendomsrecht in zijn kern wordt aangetast.

71
De bepalingen van richtlijn 93/53 moeten worden bezien in de context van de gemeenschappelijke ordening van de markt van aquicultuurdieren en -producten, welke nauw samenhangt met het structuurbeleid dat de Gemeenschap op dit gebied voert. Enkele van de daarbij nagestreefde doelstellingen vloeien voort uit richtlijn 91/67, zoals gewijzigd.

72
Blijkens richtlijn 91/67, zoals gewijzigd, in haar geheel, beoogt de Gemeenschap met het door haar gevoerde beleid bij te dragen tot de totstandbrenging van de interne markt van aquicultuurdieren en -producten, waarbij de verspreiding van besmettelijke visziekten moet worden voorkomen.

73
In het kader van de in artikel 39 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 33 EG) beschreven hoofdlijnen streeft deze richtlijn dus een dubbele doelstelling na, namelijk enerzijds het door middel van de totstandbrenging van de interne markt verzekeren van de rationele ontwikkeling van de sector van de aquicultuur en het verbeteren van de productiviteit daarvan en anderzijds de vaststelling op communautair niveau van veterinairrechtelijke voorschriften voor deze sector.

74
Om deze dubbele doelstelling te verwezenlijken, geeft richtlijn 91/67, zoals gewijzigd, algemene voorschriften voor het in de handel brengen van aquicultuurdieren, daaronder begrepen de soorten die vatbaar zijn voor de ziekten van de lijsten I en II. Zij geeft een breed scala aan regels die zowel van toepassing zijn op het stadium van erkenning van de gebieden en bedrijven die worden beschouwd als volledig of gedeeltelijk vrij van de ziekten van lijst II, met inbegrip van VHS, als op het stadium van het in de handel brengen van aquicultuurdieren en -producten.

75
Met betrekking tot de ziekten van lijst II verdienen met name de artikelen 5 tot en met 7 en 9 en bijlage A van de gewijzigde richtlijn 93/53 vermelding. Overwegende dat er wat de gezondheidstoestand van de aquicultuurdieren betreft geen homogene situatie in de Gemeenschap bestaat, geven deze bepalingen definities en voorschriften voor erkende gebieden en bedrijven met een bijzondere status op het gebied van de diergezondheid, teneinde het in de handel brengen van de vis die van deze gebieden en bedrijven afkomstig is, te vergemakkelijken.

76
In het bijzonder bepaalt artikel 7 van richtlijn 91/67, zoals gewijzigd, dat levende vis van de voor de ziekten van lijst II vatbare soorten vrij kan worden vervoerd en in de Gemeenschap in de handel kan worden gebracht, indien de vis afkomstig is van een erkend gebied of een erkend bedrijf. Om het in de handel brengen mogelijk te maken, omschrijft deze richtlijn de voorwaarden en de procedure voor de erkenning van een gebied of bedrijf en voor het behoud, de schorsing, het opnieuw verlenen en de intrekking van de erkenning.

77
In dit kader is richtlijn 93/53 vastgesteld. Uit de considerans van deze richtlijn blijkt, dat ook zij een dubbele functie heeft. Enerzijds moet zij het treffen van bestrijdingsmaatregelen mogelijk maken, zodra op een bedrijf de aanwezigheid van een ziekte van lijst I of II wordt vermoed, zodat onmiddellijk efficiënte maatregelen kunnen worden getroffen zodra de ziekte wordt bevestigd. Gelet voorts op het feit dat een uitbraak van een ziekte zich snel tot een epizoötie kan ontwikkelen, met een zodanige sterfte en zodanige consequenties dat de rentabiliteit van de aquacultuur er ernstig door kan worden aangetast, beoogt genoemde richtlijn anderzijds de verspreiding van de ziekte te voorkomen, met name door een zorgvuldige controle op de verplaatsingen van vissen en producten waardoor de besmetting kan worden verspreid.

78
Richtlijn 93/53 wil dus bijdragen tot de totstandbrenging van de interne markt van aquicultuurdieren en -producten en maakt deel uit van een stelsel dat beoogt minimale communautaire maatregelen voor de bestrijding van bepaalde visziekten vast te stellen. De maatregelen die deze richtlijn oplegt, beantwoorden dus werkelijk aan doelstellingen van algemeen belang die de Gemeenschap nastreeft.

79
Aangaande de vraag of de uit deze maatregelen voortvloeiende beperkingen van het eigendomsrecht, gelet op het nagestreefde doel en het ontbreken van een schadeloosstelling, geen onevenredige en onduldbare ingreep vormen waardoor het eigendomsrecht in zijn kern wordt aangetast, moet allereerst worden opgemerkt dat deze maatregelen urgent zijn en dus beogen te verzekeren dat efficiënte maatregelen kunnen worden getroffen zodra de ziekte wordt bevestigd en dat er geen enkel gevaar meer bestaat voor verspreiding of overleving van het ziekteverwekkende agens.

80
Voorts hebben bedoelde maatregelen niet tot gevolg dat aan de eigenaren van de aquicultuurbedrijven het gebruik daarvan wordt ontzegd, doch worden zij erdoor in staat gesteld hun activiteit te blijven uitoefenen.

81
Het onmiddellijk vernietigen en doden van het gehele visbestand stelt die eigenaren namelijk in staat hun getroffen kwekerijen zo snel mogelijk weer opnieuw te bevolken.

82
Voornoemde maatregelen zorgen er dus voor, dat het vervoer en het binnen de Gemeenschap in de handel brengen van levende vis van de soorten die vatbaar zijn voor de ziekten van lijst I of II, kan worden hervat, zodat de gevolgen ervan ten goede kunnen komen aan alle belanghebbenden, met inbegrip van de eigenaren van de aquicultuurbedrijven.

83
Tot slot moet worden opgemerkt dat, zoals Booker zelf heeft erkend, de activiteit die zij als eigenaresse van een aquicultuurbedrijf uitoefent, handelsrisico's met zich brengt. Zoals de Scottish Ministers, de regering van het Verenigd Koninkrijk, de Nederlandse regering en de Commissie terecht hebben gesteld, moeten verzoeksters in de hoofdgedingen er als kwekers rekening mee houden, dat er op enig moment een visziekte kan uitbreken en hun schade kan berokkenen. Dit risico is inherent aan de activiteit van het kweken en verhandelen van levende dieren en is het gevolg van een natuurverschijnsel, zowel wat betreft de ziekten van lijst I als die van lijst II.

84
Wat de omvang van de eventuele schade aangaat, moet worden geconstateerd dat vis die klinische ziektesymptomen vertoont, op grond van zijn toestand geen enkele waarde meer heeft. Wat de vissen betreft die groot genoeg zijn om in de handel te worden gebracht en die voor menselijke consumptie hadden kunnen worden verkocht of verwerkt omdat zij op het moment van doden geen klinische ziektesymptoom vertoonden, moet worden opgemerkt dat het eventuele verlies dat de kwekers als gevolg van het onmiddellijke doden van deze vissen lijden, te wijten is aan het feit dat zij niet het meest gunstige moment voor de verkoop ervan hebben kunnen kiezen. Bovendien is het, vanwege het risico dat de vis in de toekomst wellicht alsnog dergelijke symptomen zal vertonen, niet mogelijk een voor de verkoop gunstiger tijdstip te bepalen. Ten aanzien van alle overige vissoorten kan, vanwege het risico dat zij in de toekomst klinische ziektesymptoom zullen vertonen, evenmin worden bepaald of zij enige handelswaarde hebben.

85
Weliswaar kan de gemeenschapswetgever het in het kader van zijn ruime beoordelingsbevoegdheid op het gebied van het landbouwbeleid (zie arrest van 6 april 1995, Flip en Verdegem, C-315/93, Jurispr. blz. I-913, punt 26) aangewezen achten om de eigenaren van bedrijven waarop dieren zijn vernietigd of gedood, gedeeltelijk of volledig schadeloos te stellen, doch hieruit kan niet worden afgeleid dat het gemeenschapsrecht een algemeen beginsel kent volgens hetwelk schadeloosstelling in alle omstandigheden verplicht is.

86
Uit het voorgaande volgt, dat de door richtlijn 93/53 ter bestrijding van de ziekten van lijst I voorgeschreven minimale maatregelen tot het onmiddellijk vernietigen en doden van de vis, zonder dat is voorzien in een schadeloosstelling van de getroffen eigenaren, geen onevenredige en onduldbare ingreep vormen waardoor het eigendomsrecht in zijn kern wordt aangetast.

87
Bijgevolg moet op de in zaak C-64/00 gestelde vierde vraag worden geantwoord, dat bij onderzoek van deze vraag niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van richtlijn 93/53 kunnen aantasten, voorzover deze richtlijn minimale communautaire maatregelen oplegt voor de bestrijding van de ziekten van lijst I, zonder daarbij in een schadeloosstelling van de door deze maatregelen getroffen eigenaren te voorzien.

88
Met betrekking tot de toepassing door de lidstaten van richtlijn 93/53, zij herinnerd aan de vaste rechtspraak (zie onder meer arrest Wachauf, reeds aangehaald, punt 19, en arrest van 24 maart 1994, Bostock, C-2/92, Jurispr. blz. I-955, punt 16), dat de eisen voortvloeiend uit de bescherming van de fundamentele rechten in de communautaire rechtsorde de lidstaten ook bij de uitvoering van gemeenschapsregelingen binden en dat zij dus gehouden zijn deze regelingen zo veel mogelijk in overeenstemming met bedoelde eisen toe te passen.

89
Het Verenigd Koninkrijk heeft de in richtlijn 93/53 bedoelde minimale communautaire maatregelen voor de bestrijding van de ziekten van lijst I vastgesteld. Het heeft geen gebruik gemaakt van de bij artikel 9, lid 3, van deze richtlijn aan de lidstaten toegekende bevoegdheid om toe te staan dat vis die met een ziekte van lijst II is besmet, verder wordt afgekweekt totdat hij groot genoeg is om in de handel te worden gebracht, doch heeft ten aanzien van de ziekten van lijst II vergelijkbare maatregelen voorgeschreven als die welke voornoemde richtlijn voorschrijft voor de bestrijding van de ziekten van lijst I.

90
In omstandigheden als die welke in de hoofdgedingen aan de orde zijn, vormt de toepassing door een lidstaat van verplichte maatregelen voor de bestrijding van de ziekten van lijst I, welke maatregelen identiek zijn aan de minimale maatregelen die de Gemeenschap voor die ziekten heeft voorgeschreven, zonder dat daarbij wordt voorzien in een schadeloosstelling, gelet op de overwegingen in de punten 79 tot en met 85 van dit arrest geen onevenredige en onduldbare ingreep waardoor het eigendomsrecht in zijn kern wordt aangetast.

91
Verder maakt het onmiddellijk vernietigen en doden van de vis op een bedrijf dat is besmet met een van de ziekten van lijst II, het mogelijk, dat een gebied dat is gelegen in een deel van het grondgebied van de Gemeenschap waar bedoelde ziekte niet voorkomt, zo spoedig mogelijk weer de status van erkend gebied in een lidstaat verkrijgt. Door een dergelijke herverkrijging van de erkenning kan levende vis van de soorten die vatbaar zijn voor voornoemde ziekten, zo snel mogelijk weer in de Gemeenschap in de handel worden gebracht en kan in een erkend gebied het verbod worden opgelegd om de vis die niet afkomstig is van een erkend gebied of bedrijf, levend in de handel te brengen.

92
Op grond van dezelfde overwegingen als die welke in de punten 79 tot en met 85 en 91 van dit arrest zijn uiteengezet, beantwoordt de toepassing door een lidstaat van maatregelen ter bestrijding van de ziekten van lijst II, die overeenkomen met de minimale maatregelen die de Gemeenschap voor de ziekten van lijst I heeft voorgeschreven, zonder dat daarbij in een schadeloosstelling wordt voorzien, in omstandigheden als die welke in de hoofdgedingen aan de orde zijn, daadwerkelijk aan de doeleinden van algemeen belang die de Gemeenschap nastreeft en vormt zij evenmin een onevenredige en onduldbare ingreep waardoor het eigendomsrecht in zijn kern wordt aangetast.

93
Bijgevolg moeten de eerste twee vragen in de zaken C-20/00 en C-64/00 aldus worden beantwoord, dat maatregelen tot het onmiddellijk vernietigen en doden van vis, die een lidstaat in het kader van de uitvoering van richtlijn 93/53 heeft toegepast ter bestrijding van de ziekten van de lijsten I en II, welke maatregelen identiek zijn aan, respectievelijk vergelijkbaar zijn met de minimale maatregelen die de Gemeenschap voor de ziekten van lijst I heeft voorgeschreven, en die niet voorzien in een schadeloosstelling, in omstandigheden als die welke in de hoofdgedingen aan de orde zijn niet onverenigbaar zijn met het fundamentele eigendomsrecht.

De derde vraag in de zaken C-20/00 en C-64/00

94
Met zijn derde vraag in de zaken C-20/00 en C-64/00 wil de verwijzende rechter vernemen, of de verenigbaarheid met het fundamentele eigendomsrecht van maatregelen die een lidstaat in het kader van de uitvoering van richtlijn 93/53 heeft vastgesteld ter bestrijding van de ziekten van de lijsten I en II, kan verschillen naargelang het uitbreken van de ziekte al dan niet aan de eigenaar van de vis te wijten is.

95
Gelet op de antwoorden op de eerste en de tweede vraag in de zaken C-20/00 en C-64/00, moet de derde vraag in deze zaken aldus worden beantwoord, dat de vraag of het uitbreken van de ziekte al dan niet aan de eigenaar van de vis te wijten is, in omstandigheden als die van de hoofdgedingen niet van invloed is op de verenigbaarheid met het fundamentele eigendomsrecht van maatregelen die een lidstaat in het kader van de uitvoering van richtlijn 93/53 heeft opgelegd ter bestrijding van de ziekten van de lijsten I en II.


Kosten

96
De kosten door de regering van het Verenigd Koninkrijk, de Franse, de Italiaanse, de Nederlandse en de Noorse regering alsmede de Commissie en de Raad wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in de hoofdgedingen is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

HET HOF VAN JUSTITIE,

uitspraak doende op de door de Court of Session (Scotland) bij de beschikkingen van 11 januari 2000 en 18 februari 2000 gestelde vragen, verklaart voor recht:

1)
Bij onderzoek van de vierde prejudiciële vraag in zaak C-64/00 is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van richtlijn 93/53/EEG van de Raad van 24 juni 1993 tot vaststelling van minimale communautaire maatregelen voor de bestrijding van bepaalde visziekten, voorzover deze richtlijn minimale communautaire maatregelen oplegt voor de bestrijding van de ziekten van lijst I van bijlage A bij richtlijn 91/67/EEG van de Raad van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het in de handel brengen van aquicultuurdieren en aquicultuurproducten, zoals gewijzigd bij richtlijn 93/54/EEG van de Raad van 24 juni 1993, zonder daarbij in een schadeloosstelling van de door deze maatregelen getroffen eigenaren te voorzien.

2)
Maatregelen tot het onmiddellijk vernietigen en doden van vis, die een lidstaat in het kader van de uitvoering van richtlijn 93/53 heeft toegepast ter bestrijding van de ziekten van de lijsten I en II van voornoemde bijlage, welke maatregelen identiek zijn aan, respectievelijk vergelijkbaar zijn met de minimale maatregelen die de Gemeenschap voor de ziekten van lijst I heeft voorgeschreven, en die niet voorzien in een schadeloosstelling, zijn in omstandigheden als die welke in de hoofdgedingen aan de orde zijn, niet onverenigbaar met het fundamentele eigendomsrecht.

3)
De vraag of het uitbreken van de ziekte al dan niet aan de eigenaar van de vis te wijten is, is in omstandigheden als die van de hoofdgedingen niet van invloed op de verenigbaarheid met het fundamentele eigendomsrecht van maatregelen die een lidstaat in het kader van de uitvoering van richtlijn 93/53 heeft opgelegd ter bestrijding van de ziekten van de lijsten I en II van voornoemde bijlage.

Rodríguez Iglesias

Puissochet

Schintgen

Timmermans

Gulmann

Edward

La Pergola

Macken

Colneric

von Bahr

Cunha Rodrigues

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 10 juli 2003.

De griffier

De president

R. Grass

G. C. Rodríguez Iglesias


1
Procestaal: Engels.