62001J0079

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 17 oktober 2002. - Payroll Data Services (Italy) Srl, ADP Europe SA en ADP GSI SA. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Corte d'appello di Milano - Italië. - Vrijheid van vestiging - Vrij verrichten van diensten - Opstellen en drukken van salarisstroken. - Zaak C-79/01.

Jurisprudentie 2002 bladzijde I-08923


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


Vrij verkeer van personen - Vrijheid van vestiging - Centra voor elektronische dataverwerking die zorgen voor opstellen en drukken van salarisstroken - Nationale regeling volgens welke ondernemingen met minder dan 250 personeelsleden beroep moeten doen op centra die zijn opgericht door en uitsluitend bestaan uit personen die in registers van bepaalde beroepsorganisaties zijn ingeschreven - Ontoelaatbaarheid - Rechtvaardiging - Geen

(Art. 43 EG)

Samenvatting


$$Artikel 43 EG moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de wettelijke regeling van een lidstaat volgens welke ondernemingen met minder dan 250 personeelsleden die het opstellen en drukken van hun salarisstroken willen toevertrouwen aan externe centra voor elektronische dataverwerking, slechts een beroep mogen doen op die centra die uitsluitend zijn opgericht door en bestaan uit personen die in deze lidstaat in de registers van bepaalde beroepsorganisaties zijn ingeschreven, wanneer krachtens deze wettelijke regeling ondernemingen met meer dan 250 personeelsleden dergelijke werkzaamheden aan externe centra voor elektronische dataverwerking mogen toevertrouwen en daarvoor als enige voorwaarde geldt dat zij zich door een of meer van deze personen laten bijstaan.

Zelfs al is een dergelijke regeling niet rechtstreeks discriminerend, zij vormt voor de in een andere lidstaat gevestigde ondernemer wel een belemmering om zijn werkzaamheden van het opstellen en drukken van salarisstroken via een vestiging in de betrokken lidstaat uit te oefenen, hetgeen een beperking in de zin van artikel 43 EG vormt.

Wanneer dergelijke maatregelen van toepassing zijn op alle personen of ondernemingen die een activiteit uitoefenen op het grondgebied van de lidstaat van ontvangst, kunnen zij gerechtvaardigd zijn wanneer zij beantwoorden aan dwingende redenen van algemeen belang, zoals de bescherming van werknemers, voorzover zij geschikt zijn om de verwezenlijking van het gestelde doel te waarborgen en niet verder gaan dan ter bereiking van dat doel noodzakelijk is.

Aangezien externe centra voor elektronische dataverwerking die niet uitsluitend zijn opgericht door en bestaan uit personen die in registers van bepaalde beroepsorganisaties zijn ingeschreven, diensten bestaande in het opstellen en drukken van salarisstroken kunnen aanbieden aan ondernemingen met meer dan 250 personeelsleden, die op dit punt niet minder bescherming lijken nodig te hebben dan degenen die voor ondernemingen met minder personeelsleden werken, en daar de betrokken taken niet minder ingewikkeld zijn bij een groter aantal werknemers, gaat een dergelijke wettelijke regeling in elk geval verder dan ter bereiking van de doelstelling van bescherming van de rechten van werknemers noodzakelijk is.

( cf. punten 27-28, 36-37, 39 en dictum )

Partijen


In zaak C-79/01,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van de Corte d'appello di Milano (Italië), in de aldaar dienende procedure van vrijwillige rechtspraak (giurisdizione volontaria), ingeleid door

Payroll Data Services (Italy) Srl,

ADP Europe SA

en

ADP GSI SA,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 43 EG en 49 EG,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: M. Wathelet, kamerpresident, C. W. A. Timmermans (rapporteur), D. A. O. Edward, P. Jann en S. von Bahr, rechters,

advocaat-generaal: J. Mischo,

griffier: M.-F. Contet, administrateur,

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- Payroll Data Services (Italy) Srl, ADP Europe SA en ADP GSI SA, vertegenwoordigd door L. G. Radicati di Brozolo, M. Merola en D. P. Domenicucci, avvocati,

- de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door U. Leanza als gemachtigde, bijgestaan door F. Quadri, avvocato dello Stato,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door V. Di Bucci en M. Patakia als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van Payroll Data Services (Italy) Srl, ADP Europe SA en ADP GSI SA, vertegenwoordigd door L. G. Radicati di Brozolo; de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door M. Massella Ducci Teri, avvocato dello Stato, en de Commissie, vertegenwoordigd door V. Di Bucci, ter terechtzitting van 14 maart 2002,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 7 mei 2002,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 29 januari 2001, ingekomen bij het Hof op 15 februari daaraanvolgend, heeft de Corte d'appello di Milano krachtens artikel 234 EG een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van de artikelen 43 EG en 49 EG.

2 Deze vraag is gerezen in het kader van een beroep dat is ingesteld tegen de weigering door het Tribunale di Milano om een statutenwijziging van de vennootschap Payroll Data Services (Italy) Srl (hierna: Payroll") goed te keuren.

Het nationale rechtskader

3 Artikel 1, lid 1, van wet nr. 12 van 11 januari 1979, getiteld Norme per l'ordinamento della professione di consulente del lavoro" (wet tot regeling van het beroep van adviseur inzake arbeidsaangelegenheden, GURI nr. 20 van 20 januari 1979, blz. 363; hierna: wet nr. 12/1979"), bepaalt:

De verplichtingen uit hoofde van arbeid en sociale zekerheid van werknemers kunnen, wanneer zij niet door de werkgever rechtstreeks of door middel van zijn eigen personeel worden vervuld, uitsluitend worden vervuld door personen die zijn ingeschreven in het register van consulenti del lavoro [...], het tableau van advocaten en procureurs of de registers van economen, boekhouders en commerciële medewerkers, die in dat geval hiervan kennis moeten geven aan de arbeidsinspecteurs van de provincies waarin zij zich met deze verplichtingen willen belasten."

4 Artikel 1, lid 4, van wet nr. 12/1979 voorziet in een uitzondering op deze regel:

De als ambachtelijk bedrijf aangemerkte ondernemingen [...] en de andere kleine ondernemingen, met inbegrip van coöperatieve verenigingen, kunnen de uitvoering van de in lid 1 bedoelde verplichtingen toevertrouwen aan diensten die door de betrokken beroepsorganisaties zijn opgericht. Deze diensten kunnen met behulp van consulenti del lavoro worden opgezet, ook al zijn deze in dienst van genoemde beroepsorganisaties."

5 Bij artikel 58, zestiende alinea, van wet nr. 144 van 17 mei 1999, getiteld Misure in materia di investimenti, delega al Governo per il riordino degli incentivi all'occupazione e della normativa che disciplina l'INAIL, nonché disposizioni per il riordino degli enti previdenziali" (wet betreffende investeringsmaatregelen, machtiging aan de regering voor de hervorming van de maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid en van de regeling betreffende het INAIL, alsmede betreffende de reorganisatie van de socialezekerheidsinstellingen, GURI nr. 118 van 22 mei 1999, gewoon supplement, opnieuw gepubliceerd in GURI nr. 136 van 12 juni 1999, blz. 5; hierna: wet nr. 144/1999"), zijn aan artikel 1, laatste zin, van wet nr. 12/1979 de volgende bepalingen toegevoegd:

Voor de uitvoering van de berekenings- en drukwerkzaamheden in verband met de in lid 1 vermelde verplichtingen, alsmede voor de uitvoering van de hulp- en bijkomende activiteiten, kunnen de in lid 4 bedoelde ondernemingen een beroep doen op de diensten van centra voor dataverwerking (CED), die uitsluitend zijn opgericht en worden gevormd door personen die in de in de onderhavige wet genoemde registers zijn ingeschreven [...]. Ondernemingen met meer dan 250 personeelsleden, die de genoemde taken niet intern uitvoeren, kunnen de uitvoering ervan toevertrouwen aan door henzelf opgerichte of externe centra voor dataverwerking, die in elk geval moeten worden bijgestaan door minstens één in lid 1 bedoelde persoon.

[...]"

Het hoofdgeding en de prejudiciële vraag

6 Payroll is een vennootschap naar Italiaans recht die op 29 juli 1999 is opgericht op initiatief van twee Franse vennootschappen, ADP Europe SA en ADP GSI SA, die tezamen haar volledige kapitaal bezitten. Deze vennootschappen bieden informaticadiensten aan bestaande in de berekening van salarissen en de opstelling en het drukken van salarisstroken.

7 Bij besluit van 29 december 1999 heeft de buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders van Payroll het in artikel 4 van haar statuten bepaalde doel gewijzigd als volgt:

De vennootschap heeft tot doel het uitvoeren van berekeningen en het drukken van documenten ter uitvoering van verplichtingen voortvloeiende uit de arbeidsovereenkomst en de sociale zekerheid van werknemers, voor ondernemingen met minder dan 250 personeelsleden."

8 Bij beschikking van 16 oktober 2000 weigerde het Tribunale di Milano dit besluit van de buitengewone algemene aandeelhoudersvergadering van Payroll goed te keuren. Het gaf als reden voor deze beslissing, dat de statutenwijziging met betrekking tot het doel van Payroll een schending van artikel 1 van wet nr. 12/1979, zoals gewijzigd bij artikel 58, zestiende alinea, van wet nr. 144/1999 (hierna: litigieuze bepaling") inhield.

9 Payroll, ADP Europe SA en ADP GSI SA (hierna tezamen: Payroll e.a.") hebben de Corte d'appello di Milano verzocht, deze beschikking van het Tribunale di Milano nietig te verklaren op grond dat de litigieuze bepaling buiten toepassing moet worden gelaten omdat zij onverenigbaar is met de uit de artikelen 43 EG en 49 EG voortvloeiende beginselen inzake de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten. Volgens Payroll e.a. dient de litigieuze bepaling alleen om de bij een beroepsorganisatie ingeschreven personen voor mededinging te vrijwaren, zonder dat dit wordt ingegeven door een reden van algemeen belang.

10 Dienaangaande preciseert de Corte d'appello di Milano dat het aan haar voorgelegde probleem zich beperkt tot de strijdigheid die is vastgesteld tussen de in de wijziging van de statuten van Payroll omschreven diensten aan ondernemingen met minder dan 250 personeelsleden" enerzijds, en de litigieuze bepaling die verbiedt dat deze diensten worden toevertrouwd aan externe centra voor dataverwerking (hierna: CED") wanneer de onderneming ten behoeve waarvan de dienst wordt verricht minder dan 250 personeelsleden heeft anderzijds. De Corte legt de nadruk op deze beperking, omdat Payroll op zeer algemene wijze kritiek had uitgeoefend op de regels betreffende het beroep van consulente del lavoro (adviseur inzake arbeidsaangelegenheden), hetgeen in het kader van de voor haar aanhangige goedkeuringsprocedure niet relevant lijkt.

11 Derhalve is de Corte d'appello di Milano van oordeel dat zij moet nagaan of de wijziging van de statuten van Payroll door de litigieuze bepaling daadwerkelijk wordt verboden, en, zo ja, of zij deze bepaling buiten toepassing moet laten op grond dat zij onverenigbaar is met de uit de artikelen 43 EG en 49 EG voortvloeiende beginselen. Wat het eerste punt betreft, stelt zij vast dat de litigieuze bepaling de CED ondubbelzinnig uitsluit van het verrichten van diensten ten behoeve van ambachtelijke bedrijven, kleine ondernemingen en ondernemingen met minder dan 250 personeelsleden. Wat het tweede punt betreft, acht de Corte d'appello di Milano het niet onmogelijk dat de litigieuze bepaling in strijd is met het gemeenschapsrecht. Hoewel het Hof heeft geoordeeld dat een niet-discriminerende beperking van de vrijheid van vestiging en van het vrij verrichten van diensten onder bepaalde voorwaarden gerechtvaardigd kan zijn, vraagt de Corte d'appello di Milano zich af of in casu wel aan deze voorwaarden is voldaan.

12 Van oordeel dat de beslechting van het bij haar aanhangige geding dus afhangt van de uitlegging van het gemeenschapsrecht, heeft de Corte d'appello di Milano de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

Verzetten de artikelen 43 [EG] en 49 [EG] zich tegen de toepassing door de nationale rechter van artikel 1 van wet nr. 12 van 11 januari 1979, zoals gewijzigd bij artikel 58, zestiende alinea, van wet nr. 144 van 17 mei 1999, tot regeling van het beroep van consulente del lavoro, voorzover het daarbij externe ondernemingen die diensten verlenen bestaande in het opstellen en drukken van salarisstroken, volstrekt verboden wordt hun diensten te verrichten ten behoeve van ondernemingen met minder dan 250 personeelsleden?"

De prejudiciële vraag

Bij het Hof ingediende opmerkingen

13 Wat de door artikel 43 EG gewaarborgde vrijheid van vestiging betreft, betogen Payroll e.a. en de Commissie dat volgens vaste rechtspraak maatregelen van een lidstaat die zonder onderscheid voor binnenlandse dienstverrichters en dienstverrichters uit andere lidstaten gelden, slechts de uitoefening van de door het EG-Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheden mogen beperken indien zij hun rechtvaardiging vinden in dwingende redenen van algemeen belang, geschikt zijn om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te waarborgen en niet verder gaan dan ter bereiking van dat doel nodig is.

14 Dienaangaande betogen Payroll e.a. dat de litigieuze bepaling de belangen van de consulenti del lavoro beschermt, welke belangen niet kunnen worden aangemerkt als algemene belangen van niet-economische aard in de door het Hof bedoelde zin. Bovendien stellen Payroll e.a. dat de litigieuze bepaling, gelet op de door haar ingevoerde opsplitsing van de markt, niet de belangen van de werknemers beschermt.

15 De Commissie stelt dat de litigieuze bepaling niet geschikt lijkt om de verwezenlijking van het door haar nagestreefde doel te garanderen, aangezien de bij deze bepaling ingevoerde beperking niet van toepassing is op diensten die de CED ten behoeve van ondernemingen met meer dan 250 personeelsleden verrichten.

16 Wat het door artikel 49 EG gewaarborgde vrij verrichten van diensten betreft, betogen Payroll e.a. en de Commissie dat de litigieuze bepaling, om dezelfde redenen en even ongerechtvaardigd als bij de vrijheid van vestiging, ook de uitoefening van het vrij verrichten van diensten beperkt.

17 De Italiaanse regering betoogt daarentegen dat de litigieuze bepaling niet in strijd is met de beginselen van vrijheid van vestiging en vrij verrichten van diensten, aangezien ook CED uit andere lidstaten dan de Italiaanse Republiek hun diensten kunnen verrichten ten behoeve van kleine en middelgrote Italiaanse ondernemingen, waarvoor als enige voorwaarde geldt dat zij zich laten bijstaan door een consulente del lavoro of een daarmee gelijkgesteld persoon. Dergelijke beperkingen worden zonder onderscheid toegepast op Italiaanse CED en CED uit andere lidstaten.

18 Voorts betoogt de Italiaanse regering in haar schriftelijke opmerkingen dat zelfs indien de litigieuze bepaling in casu een beperking van de vrijheid van vestiging en van het vrij verrichten van diensten inhoudt, deze wordt gerechtvaardigd door de noodzaak de dienstverrichtingen van de vrije beroepen te personaliseren en een rechtstreekse band tussen de beroepsbeoefenaar en de cliënt te waarborgen. Het voldoen aan de door de litigieuze bepaling bedoelde verplichtingen van de werkgever houdt niet een loutere uitvoering van diens instructies in, doch maakt rechtstreeks de daartoe gemachtigde beroepsbeoefenaar aansprakelijk.

19 Ter terechtzitting heeft de Italiaanse regering echter gepreciseerd dat de litigieuze bepaling hoofdzakelijk tot doel heeft, de rechten van werknemers te beschermen, hetgeen in de rechtspraak van het Hof als een dwingende reden van algemeen belang is erkend. Het lijdt in zoverre geen twijfel dat de bescherming van de rechten van werknemers impliceert, dat de nakoming van de verplichtingen op het gebied van de salarisstroken van de werknemers en de socialezekerheidsstelsels moet worden gewaarborgd. Bovendien betoogt deze regering dat de litigieuze bepaling voldoet aan het evenredigheidsbeginsel aangezien zij het mogelijk maakt om een beroep te doen op de diensten van CED, die in dat geval enkel verplicht zijn een consulente del lavoro in te schakelen.

Antwoord van het Hof

20 Om te beginnen moet de inhoud van de in de prejudiciële vraag bedoelde nationale regeling worden bepaald. De Italiaanse regering stelt immers dat de CED hun diensten evenzeer aan ondernemingen met minder dan 250 personeelsleden als aan ondernemingen met meer dan 250 personeelsleden kunnen aanbieden, waarvoor als enige voorwaarde geldt dat zij zich laten bijstaan door een consulente del lavoro of een daarmee gelijkgesteld persoon. Volgens de verwijzingsbeschikking bestaat deze mogelijkheid voor de eerste categorie ondernemingen echter slechts voorzover de CED uitsluitend zijn opgericht en worden gevormd door consulenti del lavoro of daarmee gelijkgestelde personen.

21 Dienaangaande volstaat de vaststelling dat de in de verwijzingsbeschikking genoemde litigieuze bepaling ondernemingen met minder dan 250 personeelsleden slechts toestaat een beroep te doen op CED voorzover deze uitsluitend zijn opgericht en worden gevormd door personen die in de in de onderhavige wet genoemde registers zijn ingeschreven". Aangezien in de prejudiciële vraag naar deze bepaling wordt verwezen, dient het Hof op basis daarvan zijn antwoord te formuleren.

22 Derhalve moet ervan worden uitgegaan dat de verwijzende rechter met zijn prejudiciële vraag in wezen wenst te vernemen, of de artikelen 43 EG en 49 EG aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een wettelijke regeling van een lidstaat volgens welke ondernemingen met minder dan 250 personeelsleden die het opstellen en drukken van hun salarisstroken willen toevertrouwen aan CED, slechts een beroep mogen doen op die CED die uitsluitend zijn opgericht en worden gevormd door personen die in die lidstaat bij bepaalde beroepsorganisaties zijn ingeschreven.

23 Aangezien de vraag zowel artikel 43 EG als artikel 49 EG betreft, is het aangewezen de vraag eerst vanuit artikel 43 EG te onderzoeken.

24 Dienaangaande zij eraan herinnerd, dat het in de artikelen 43 EG tot en met 48 EG bedoelde recht van vestiging zowel geldt voor natuurlijke personen die onderdaan van een lidstaat van de Gemeenschap zijn, als voor rechtspersonen in de zin van artikel 48 EG. Het omvat, behoudens de uitzonderingen en voorwaarden waarin is voorzien, de toegang tot en de uitoefening van alle soorten werkzaamheden anders dan in loondienst op het grondgebied van elke andere lidstaat, alsmede de oprichting en het beheer van ondernemingen en de oprichting van agentschappen, filialen of dochterondernemingen (zie met name arresten van 30 november 1995, Gebhard, C-55/94, Jurispr. blz. I-4165, punt 23, en 11 mei 1999, Pfeiffer, C-255/97, Jurispr. blz. I-2835, punt 18).

25 Uit het dossier blijkt dat Payroll een besloten vennootschap naar Italiaans recht is, die op 29 juli 1999 is opgericht door de Franse ondernemingen ADP Europe SA en ADP GSI SA, die tezamen haar volledige kapitaal bezitten. Als dochteronderneming van deze twee ondernemingen maakt zij deel uit van een groep van in verschillende lidstaten gevestigde vennootschappen die informaticadiensten aanbieden bestaande in het opstellen en het drukken van salarisstroken. De rechtstoestand van een vennootschap als Payroll valt derhalve krachtens de bepalingen van artikel 43 EG onder het gemeenschapsrecht (zie in die zin arrest van 1 februari 2001, Mac Quen e.a., C-108/96, Jurispr. blz. I-837, punt 16).

26 Tevens zij eraan herinnerd dat ingevolge artikel 43 EG de beperkingen op de vrijheid van vestiging moeten worden opgeheven en dat als dergelijke beperkingen moeten worden beschouwd, alle maatregelen die de uitoefening van die vrijheid verbieden, belemmeren of minder aantrekkelijk maken (zie met name arrest van 15 januari 2002, Commissie/Italië, C-439/99, Jurispr. blz. I-305, punt 22).

27 Zelfs al is het verbod voor niet uitsluitend uit consulenti del lavoro of daarmee gelijkgestelde personen samengestelde CED om diensten bestaande in het opstellen en drukken van salarisstroken aan te bieden aan ondernemingen met minder dan 250 personeelsleden in casu niet rechtstreeks discriminerend, het vormt voor de in een andere lidstaat dan de Italiaanse Republiek gevestigde ondernemer wel een belemmering om zijn werkzaamheden via een vestiging in laatstgenoemde lidstaat uit te oefenen, hetgeen een beperking in de zin van artikel 43 EG vormt.

28 Volgens vaste rechtspraak kunnen dergelijke maatregelen, wanneer zij van toepassing zijn op alle personen of ondernemingen die een activiteit uitoefenen op het grondgebied van de lidstaat van ontvangst, echter gerechtvaardigd zijn wanneer zij beantwoorden aan dwingende redenen van algemeen belang, voorzover zij geschikt zijn om de verwezenlijking van het gestelde doel te waarborgen en niet verder gaan dan ter bereiking van dat doel noodzakelijk is (zie arrest van 31 maart 1993, Kraus, C-19/92, Jurispr. blz. I-1663, punt 32; arrest Gebhard, reeds aangehaald, punt 37; arrest van 9 maart 1999, Centros, C-212/97, Jurispr. blz. I-1459, punt 34; arrest Pfeiffer, reeds aangehaald, punt 19; arrest van 4 juli 2000, Haim, C-424/97, Jurispr. blz. I-5123, punt 57; arresten Mac Quen e.a., reeds aangehaald, punt 26, en Commissie/Italië, reeds aangehaald, punt 23).

29 Hoewel het in het kader van de bevoegdheidsverdeling tussen de communautaire en de nationale rechterlijke instanties in beginsel aan de nationale rechterlijke instantie staat om te onderzoeken of in de bij haar aanhangige zaak aan deze voorwaarden is voldaan, kan het Hof in zijn uitspraak op een verzoek om een prejudiciële beslissing in voorkomend geval preciseringen geven teneinde de nationale rechterlijke instantie bij haar uitlegging te leiden (zie met name arrest Haim, reeds aangehaald, punt 58).

30 Dienaangaande moet worden opgemerkt dat de Italiaanse regering ter terechtzitting de bescherming van de rechten van werknemers heeft aangevoerd als rechtvaardiging voor de uit de litigieuze bepaling voortvloeiende beperking van de vrijheid van vestiging.

31 De bescherming van werknemers is inderdaad één van de door het Hof reeds erkende dwingende redenen van algemeen belang die een beperking van een door het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheid kunnen rechtvaardigen (zie arresten van 17 december 1981, Webb, 279/80, Jurispr. blz. 3305, punt 19; 3 februari 1982, Seco en Desquenne & Giral, 62/81 en 63/81, Jurispr. blz. 223, punt 14; 27 maart 1990, Rush Portuguesa, C-113/89, Jurispr. blz. I-1417, punt 18; 23 november 1999, Arblade e.a., C-369/96 en C-376/96, Jurispr. blz. I-8453, punt 36; 15 maart 2001, Mazzoleni en ISA, C-165/98, Jurispr. blz. I-2189, punt 27; 25 oktober 2001, Finalarte e.a., C-49/98, C-50/98, C-52/98-C-54/98 en C-68/98-C-71/98, Jurispr. blz. I-7831, punt 33, en 24 januari 2002, Portugaia Construções, C-164/99, Jurispr. blz. I-787, punt 20).

32 Er dient echter nog te worden onderzocht of de litigieuze bepaling geschikt is om de verwezenlijking van het doel van bescherming van werknemers te waarborgen.

33 Payroll e.a. en de Italiaanse regering zijn het niet eens over de aard van de taken van CED die diensten bestaande in het opstellen en het drukken van salarisstroken aanbieden. Deze regering betoogt dat het verrichten van dergelijke diensten niet louter de uitvoering van instructies van de werkgever inhoudt, doch eerst een intellectuele arbeid vereist die erin bestaat, op basis van de relevante wetgeving het nettosalaris van iedere werknemer te bepalen. Payroll e.a. daarentegen betogen dat hun activiteiten louter op het vlak van informatica en administratie liggen.

34 Dienaangaande zij opgemerkt dat het aan de nationale rechter staat, de aard van de werkzaamheden van de CED te bepalen. Indien hij echter tot de conclusie komt dat de door Payroll aangeboden diensten bestaande in het opstellen en drukken van salarisstroken, hoofdzakelijk uitvoerende taken zijn en geen bijzondere beroepskwalificaties vereisen, dan is de litigieuze bepaling niet geschikt om de rechten van werknemers te beschermen (zie in die zin arrest van 25 juli 1991, Säger, C-76/90, Jurispr. blz. I-4221, punt 18).

35 Voorzover de werkzaamheden van Payroll in wezen van administratieve aard zijn, ligt de eindverantwoordelijkheid voor de op de salarisstroken vermelde gegevens, met inbegrip van de minderingen die krachtens de verschillende stelsels van sociale zekerheid op de salarissen moeten worden toegepast, namelijk bij de werkgevers. Het lijkt dan ook niet noodzakelijk dat dergelijke werkzaamheden alleen worden uitgevoerd door CED die uitsluitend zijn opgericht en worden gevormd door consulenti del lavoro of daarmee gelijkgestelde personen.

36 Hoe de aard van de werkzaamheden van de CED ook moet worden beoordeeld, de litigieuze bepaling mag in geen geval verder gaan dan nodig is om het doel van bescherming van de werknemers te bereiken.

37 Dienaangaande zij opgemerkt dat op grond van de Italiaanse wettelijke regeling CED die niet uitsluitend door consulenti del lavoro of daarmee gelijkgestelde personen worden gevormd of zijn opgericht, diensten bestaande in het opstellen en drukken van salarisstroken kunnen aanbieden aan ondernemingen met meer dan 250 personeelsleden, die op dit punt niet minder bescherming lijken nodig te hebben dan degenen die voor ondernemingen met minder personeelsleden werken. Daar de betrokken taken niet minder ingewikkeld zijn bij een groter aantal werknemers, gaat de litigieuze bepaling in elk geval verder dan ter bereiking van de doelstelling van bescherming noodzakelijk is.

38 Voorzover de prejudiciële vraag artikel 49 EG betreft, behoeft deze niet te worden beantwoord. Aangezien het hoofdgeding betrekking heeft op de goedkeuring van een ontwerp-wijziging van de statuten van een vennootschap die, zoals uit punt 25 van dit arrest blijkt, het in het Verdrag voorziene recht van vestiging geniet, is artikel 49 EG betreffende het vrij verrichten van diensten in het kader van dit geding namelijk niet relevant.

39 Gelet op het voorgaande, moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord dat artikel 43 EG aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de wettelijke regeling van een lidstaat volgens welke ondernemingen met minder dan 250 personeelsleden die het opstellen en drukken van hun salarisstroken willen toevertrouwen aan CED, slechts een beroep mogen doen op CED die uitsluitend zijn opgericht en worden gevormd door personen die in deze lidstaat in de registers van bepaalde beroepsorganisaties zijn ingeschreven, wanneer krachtens deze wettelijke regeling ondernemingen met meer dan 250 personeelsleden dergelijke werkzaamheden aan CED mogen toevertrouwen en daarvoor als enige voorwaarde geldt dat zij zich door een of meer van deze personen laten bijstaan.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

40 De kosten door de Italiaanse regering en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

uitspraak doende op de door de Corte d'appello di Milano bij beschikking van 29 januari 2001 gestelde vraag, verklaart voor recht:

Artikel 43 EG moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de wettelijke regeling van een lidstaat volgens welke ondernemingen met minder dan 250 personeelsleden die het opstellen en drukken van hun salarisstroken willen toevertrouwen aan externe centra voor dataverwerking, slechts een beroep mogen doen op die centra die uitsluitend zijn opgericht en worden gevormd door personen die in deze lidstaat in de registers van bepaalde beroepsorganisaties zijn ingeschreven, wanneer krachtens deze wettelijke regeling ondernemingen met meer dan 250 personeelsleden dergelijke werkzaamheden aan externe centra voor dataverwerking mogen toevertrouwen en daarvoor als enige voorwaarde geldt dat zij zich door een of meer van deze personen laten bijstaan.