Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 5 maart 2002. - Axa Royale Belge SA tegen Georges Ochoa en Stratégie Finance SPRL. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Cour d'appel de Bruxelles - België. - Richtlijn 92/96/EEG - Directe levensverzekering - Voorlichting van de verzekeringnemer. - Zaak C-386/00.
Jurisprudentie 2002 bladzijde I-02209
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
In zaak C-386/00,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van het Hof van Beroep te Brussel (België), in het aldaar aanhangige geding tussen
Axa Royale Belge SA
en
Georges Ochoa
Stratégie Finance SPRL,
om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van richtlijn 92/96/EEG van de Raad van 10 november 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf en tot wijziging van de richtlijnen 79/267/EEG en 90/619/EEG (Derde levensverzekeringsrichtlijn) (PB L 360, blz. 1),
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE
(Zesde kamer),
samengesteld als volgt: N. Colneric, president van de Tweede kamer, waarnemend voor de president van de Zesde kamer, C. Gulmann, R. Schintgen, V. Skouris en J. N. Cunha Rodrigues (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: F. G. Jacobs,
griffier: H. A. Rühl, hoofdadministrateur,
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
- Axa Royale Belge SA, vertegenwoordigd door M. Brouhns en C. Schöller, avocats,
- G. Ochoa en Stratégie Finance SPRL, vertegenwoordigd door P.-M. Sprockeels, avocat,
- de Belgische regering, vertegenwoordigd door A. Snoecx als gemachtigde,
- de Griekse regering, vertegenwoordigd door M. Apessos en I. Bacopoulos als gemachtigden,
- de Spaanse regering, vertegenwoordigd door M. López-Monís Gallego als gemachtigde,
- de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door C. Pesendorfer als gemachtigde,
- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door C. Tufvesson en B. Mongin als gemachtigden,
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van Axa Royale Belge SA, vertegenwoordigd door M. Brouhns en C. Schöller, G. Ochoa en Stratégie Finance SPRL, vertegenwoordigd door P.-M. Sprockeels, en de Commissie, vertegenwoordigd door R. Tricot als gemachtigde, ter terechtzitting van 20 september 2001,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 15 november 2001,
het navolgende
Arrest
1 Bij arrest van 17 oktober 2000, ingekomen bij het Hof op 23 oktober daaraanvolgend, heeft het Hof van Beroep te Brussel krachtens artikel 234 EG een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van richtlijn 92/96/EEG van de Raad van 10 november 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf en tot wijziging van de richtlijnen 79/267/EEG en 90/619/EEG (Derde levensverzekeringsrichtlijn) (PB L 360, blz. 1; hierna: "richtlijn").
2 Deze vraag is gerezen in een geding tussen Axa Royale Belge SA en G. Ochoa, verzekeringsmakelaar, en Stratégie Finance SPRL over de niet-mededeling in de levensverzekeringsvoorstellen of -polissen van een bij het nationale recht voorgeschreven vermelding.
De richtlijn
3 Artikel 31 van de richtlijn bepaalt:
"1. Vóór de sluiting van de verzekeringsovereenkomst dienen aan de verzekeringnemer ten minste de in bijlage II, onder A, vermelde gegevens te worden medegedeeld.
2. De verzekeringnemer dient gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst te worden ingelicht over elke wijziging van de in bijlage II, onder B, vermelde gegevens.
3. De lidstaat van de verbintenis mag van de verzekeringsondernemingen niet verlangen dat zij aanvullende gegevens naast de in bijlage II vermelde gegevens verstrekken, tenzij deze nodig zijn voor een goed begrip door de verzekeringnemer van de wezenlijke bestanddelen van de verbintenis.
4. De toepassingsvoorschriften betreffende dit artikel en bijlage II worden door de lidstaat van de verbintenis vastgesteld."
4 Bijlage II bij de richtlijn, met de titel "Aan de verzekeringnemer te verstrekken inlichtingen", vermeldt dat deze inlichtingen schriftelijk, duidelijk en nauwkeurig aan de verzekeringnemer moeten worden meegedeeld. In punt A van deze bijlage worden de vóór de sluiting van de overeenkomst aan de verzekeringnemer te verstrekken inlichtingen opgesomd. Hieronder vallen met name de omschrijving van elke verzekeringsdekking en keuzemogelijkheid (a.4), de looptijd van de overeenkomst (a.5), de wijze van beëindiging van de overeenkomst (a.6), de wijze en duur van betaling van de premies (a.7), de wijze van berekening en toewijzing van winstdelingen (a.8), de gegevens over de afkoop- en premievrije waarden en in hoeverre deze zijn gegarandeerd (a.9), de inlichtingen over de premies voor iedere verzekeringsdekking (a.10), de opsomming van de gebruikte referentiewaarden in fractieverzekeringen ( a.11), de gegevens over de aard van de tegenover de fractieverzekeringen staande activa (a.12), de wijze van uitoefening van het recht van opzegging (a.13), en de algemene indicatie betreffende de op het type polis toepasselijke belastingregeling (a.14).
5 In punt B van bijlage II zijn de tijdens de looptijd van de overeenkomst aan de verzekeringnemer te verstrekken inlichtingen opgesomd. Hierin is bepaald dat de verzekeringnemer, naast de algemene en bijzondere voorwaarden die hem moeten worden meegedeeld, alle inlichtingen moet krijgen betreffende de punten A.a.4 tot en met A.a.12 van de bijlage in het geval van aanhangsels bij de overeenkomst of wijziging van de daarop van toepassing zijnde wetgeving (b.2) en, elk jaar, betreffende de situatie van de winstdeling (b.3).
Toepasselijke bepalingen van nationaal recht
6 Artikel 4, lid 2, sub b, van het koninklijk besluit van 17 december 1992 betreffende de levensverzekeringsactiviteit (Belgisch Staatsblad van 31 december 1992, blz. 27893; hierna: "koninklijk besluit van 17 december 1992"), dat volgens het verwijzingsarrest is vastgesteld ter omzetting van de richtlijn in Belgisch recht, bepaalt:
"Het voorstel of, bij gebrek aan voorstel, de polis moet:
(...)
b) de verzekeringnemer meedelen dat de opzegging, de reductie of de afkoop van een lopende levensverzekeringsovereenkomst met het oog op het onderschrijven van een andere levensverzekering doorgaans nadelig is voor de verzekeringnemer."
7 Artikel 20, lid 2, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 (Belgisch Staatsblad van 16 september 1994, blz. 23541), luidt:
"Alle voorstellen en polissen en in het algemeen ieder document dat door de verzekeringsondernemingen in België ter algemene kennis wordt gebracht, moeten de door de Koning bepaalde vermeldingen bevatten.
Hij kan ook de inlichtingen bepalen die de verzekeringsondernemingen aan de verzekeringnemer moeten meedelen vóór het sluiten van de overeenkomst en gedurende de looptijd ervan."
8 In haar schriftelijke opmerkingen merkt de Belgische regering op, dat artikel 15, lid 1, van het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 november 1994 (Belgisch Staatsblad van 21 december 1994, blz. 31529), waarbij artikel 31, leden 1 en 2, van de richtlijn in Belgisch recht is omgezet, artikel 4, lid 2, sub b, van het koninklijk besluit van 17 december 1992 niet heeft opgeheven.
9 Artikel 93 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (Belgisch Staatsblad van 29 augustus 1991, blz. 18712; hierna: "wet van 14 juli 1991") bepaalt:
"Verboden is elke met de eerlijke handelsgebruiken strijdige daad, waardoor een verkoper de beroepsbelangen van een of meer andere verkopers schaadt of kan schaden."
10 Artikel 94 van deze wet luidt:
"Verboden is elke met de eerlijke handelsgebruiken strijdige daad, waardoor een verkoper de belangen van een of meer consumenten schaadt of kan schaden."
Het hoofdgeding en de prejudiciële vraag
11 Blijkens het verwijzingsarrest heeft het Hof van Beroep te Brussel bij tussenarrest van 23 december 1999 vastgesteld, dat Stratégie Finance SPRL, artikel 4, lid 2, sub b, van het koninklijk besluit van 17 december 1992 had geschonden door aan verzekeringnemers een levensverzekeringsvoorstel mee te delen nadat hierop de vermelding van de bij die bepaling voorgeschreven waarschuwing was geschrapt.
12 Dit arrest is gewezen in het kader van een vordering van Axa Royale belge SA om voor recht te doen verklaren, dat Stratégie Finance SPRL, door aldus te handelen in strijd met de uit artikel 4, lid 2, sub b, van het koninklijk besluit van 17 december 1992 voortvloeiende verplichtingen, de artikelen 93 en 94 van de wet van 14 juli 1991 heeft geschonden, en om de staking van deze praktijk te doen gelasten op straffe van een dwangsom.
13 Alvorens definitief uitspraak te doen op de vordering, wenst de verwijzende rechter te vernemen of de verplichting om deze waarschuwing in het verzekeringsvoorstel of, bij gebreke daarvan, in de verzekeringspolis te vermelden, verenigbaar is met de richtlijn en de doelstellingen ervan, nu deze waarschuwing verder gaat dan de minimumvereisten van de richtlijn inzake informatieverstrekking aan de consument.
14 In de eerste plaats, aldus de verwijzende rechter, wordt de consument door de waarschuwing er niet toe aangezet de verschillende in de Gemeenschap aangeboden verzekeringsproducten te vergelijken om daaruit het product te kiezen dat het best aan zijn behoeften voldoet, maar wordt hij veeleer aangespoord zijn lopende overeenkomst te behouden. Uit de considerans blijkt echter juist dat de richtlijn tot doel heeft de verzekeringnemer toegang te verlenen tot een zo breed mogelijke waaier van in de Gemeenschap aangeboden verzekeringsproducten, zodat hij hieruit een keuze kan maken die het best aan zijn behoeften voldoet. Hierbij moet met name erop worden toegezien dat de verzekeringnemer duidelijke en nauwkeurige informatie ontvangt over de wezenlijke kenmerken van de hem aangeboden producten.
15 Voorts kan de litigieuze waarschuwing de verzekeraars die bij de inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 17 december 1992 op het nationale grondgebied actief zijn, een concurrentievoordeel opleveren, terwijl de lidstaat waar de verbintenis is aangegaan blijkens de considerans van de richtlijn erop moet toezien dat alle in de Gemeenschap aangeboden verzekeringsproducten zonder enige belemmering op zijn grondgebied op de markt kunnen worden gebracht.
16 Tenslotte, aldus de verwijzende rechter, is het de vraag of het algemeen belang dat ermee gediend is dat de consument wordt ingelicht over de mogelijke nadelige gevolgen van de opzegging, de reductie of de afkoop van een lopende levensverzekeringsovereenkomst met het oog op de sluiting van een andere soortgelijke overeenkomst, wordt verzekerd door een loutere waarschuwing betreffende het doorgaans nadelige karakter van dergelijke verrichtingen, terwijl zoals in de considerans van de richtlijn is opgemerkt, de bepalingen van algemeen belang objectief noodzakelijk en evenredig aan het beoogde doel moeten zijn.
17 In deze omstandigheden heeft het Hof van Beroep te Brussel de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:
"Verzet het gemeenschapsrecht en in het bijzonder richtlijn 92/96/EEG van de Raad van 10 november 1992 zich tegen een nationale wettelijke regeling, volgens welke het levensverzekeringsvoorstel of, bij gebreke van een voorstel, de polis de verzekeringnemer moet meedelen dat de opzegging, de reductie of de afkoop van een lopende levensverzekeringsovereenkomst met het oog op de sluiting van een andere levensverzekeringsovereenkomst, doorgaans nadelig is voor de verzekeringnemer?"
De prejudiciële vraag
18 Om te beginnen zij eraan herinnerd, dat hoewel een richtlijn zonder passende omzetting in het nationale recht uit zichzelf geen verplichtingen kan opleggen aan particulieren, de nationale rechter bepalingen van nationaal recht, ongeacht of zij van vroegere of latere datum dan de richtlijn zijn, zoveel mogelijk moet uitleggen aan de hand van de bewoordingen en het doel van deze richtlijn, teneinde het hiermee beoogde resultaat te bereiken en aldus te voldoen aan artikel 189, derde alinea, EG-Verdrag (thans artikel 249, derde alinea, EG) (zie met name arrest van 13 juli 2000, Centrosteel, C-456/98, Jurispr. blz. I-6007, punten 15 en 16).
19 Tegen deze achtergrond moet de prejudiciële vraag worden beantwoord.
20 Blijkens de drieëntwintigste overweging van de considerans beoogt de richtlijn met name de minimumvoorschriften te coördineren, zodat de consument duidelijke en nauwkeurige informatie ontvangt over de wezenlijke kenmerken van de hem aangeboden producten. In dezelfde overweging heet het, dat de consument, om in het kader van een eengemaakte verzekeringsmarkt ten volle te profiteren van een grotere en meer gediversifieerde keuze uit overeenkomsten en van een toegenomen concurrentie, moet beschikken over de nodige inlichtingen voor de keuze van de overeenkomst die het beste bij zijn behoeften past.
21 Daartoe schrijft artikel 31, lid 1, van de richtlijn voor dat vóór de sluiting van de verzekeringsovereenkomst aan de verzekeringnemer ten minste de in bijlage II, onder A, vermelde gegevens moeten worden medegedeeld. Lid 2 van hetzelfde artikel schrijft voor dat de verzekeringnemer gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst dient te worden ingelicht over elke wijziging van de in punt B van deze bijlage vermelde gegevens. Lid 3 van dit artikel bepaalt dat de lidstaat van de verbintenis van de verzekeringsondernemingen niet mag verlangen dat zij naast de in deze bijlage vermelde gegevens, aanvullende gegevens verstrekken, tenzij deze nodig zijn voor een goed begrip door de verzekeringnemer van de wezenlijke bestanddelen van de verbintenis.
22 Vaststaat dat de opsomming van bijlage II van de richtlijn geen betrekking heeft op inlichtingen als die welke door de in artikel 4, lid 2, sub b, van het koninklijk besluit van 17 december 1992 bedoelde waarschuwing worden verstrekt. Aangezien het dan ook gaat om aanvullende gegevens naast de in deze bijlage vermelde gegevens, moet worden nagegaan of deze, zoals in artikel 31, lid 3, van de richtlijn wordt vereist, kunnen worden aangemerkt als "nodig voor een goed begrip door de verzekeringnemer van de wezenlijke bestanddelen van de verbintenis".
23 Enkel de aanvullende gegevens die aan de bovengenoemde vereisten voldoen, zijn immers verenigbaar met het gemeenschapsrecht, nu de gemeenschapswetgever met artikel 31 van de richtlijn heeft willen preciseren welk soort informatie de lidstaten in het belang van de consumenten van de verzekeringsondernemingen kunnen verlangen, teneinde de keuze van de in het kader van de eengemaakte verzekeringsmarkt aangeboden verzekeringsproducten niet nodeloos te beperken.
24 Zo blijkt de bewoordingen zelf van artikel 31, lid 3, van de richtlijn, van de bijlage hierbij en van de drieëntwintigste overweging van de considerans, dat de aanvullende gegevens die de lidstaten overeenkomstig dit artikel verplicht kunnen stellen, duidelijk en nauwkeurig moeten zijn en nodig dienen te zijn voor een goed begrip van de wezenlijke bestanddelen van de aan de verzekeringnemer aangeboden verzekeringsproducten.
25 Zoals Ochoa en Stratégie Finance SPRL, de Commissie en in mindere mate de Spaanse regering terecht hebben opgemerkt, blijkt een dermate algemene en vage waarschuwing als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, niet aan deze voorwaarden te voldoen.
26 De litigieuze waarschuwing maakt immers geen onderscheid tussen de drie daarin vermelde keuzemogelijkheden om een verzekeringsovereenkomst te beëindigen, namelijk de opzegging, de reductie of de afkoop, en verduidelijkt niet welk soort nadeel de verzekeringnemer kan ondervinden wanneer hij deze verschillende keuzemogelijkheden benut om een nieuwe overeenkomst te sluiten. Evenmin worden criteria of middelen aangegeven om na te gaan of de verschillende opties al dan niet nadelig zijn.
27 Een dergelijke waarschuwing is dus dermate algemeen en vaag, dat zij weinig geschikt is om de verzekeringnemer voor te lichten over de te maken keuze, en omdat enkel wordt verwezen naar de nadelen van een opzegging, reductie of afkoop, kan het resultaat veeleer zijn dat de verzekeringnemer ervan wordt weerhouden een lopende overeenkomst te beëindigen, terwijl het in werkelijkheid voordelig zou kunnen zijn een nieuwe overeenkomst te sluiten.
28 Aldus kan de litigieuze waarschuwing eveneens in strijd zijn met de doelstelling van artikel 31 van de richtlijn, die blijkens de considerans ervan, ertoe strekt de verzekeringnemer de nodige inlichtingen verstrekken om de overeenkomst te kiezen die het best bij zijn behoeften past, om zo ten volle te profiteren van de ruimere keuze aan overeenkomsten en van de toegenomen concurrentie in het kader van een eengemaakte verzekeringsmarkt.
29 Daartegenover staat, zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt, dat aan de gedetailleerde inlichtingen die overeenkomstig artikel 31, leden 1 en 2, van de richtlijn in samenhang met bijlage II aan de verzekeringnemer moeten worden verstrekt, zowel vóór de sluiting als tijdens de looptijd van de overeenkomst, geen dergelijk nadeel kleeft. Het gaat om nauwkeurige en objectieve inlichtingen die zijn bedoeld om de verzekeringnemer in staat te stellen onder de verschillende producten het product te kiezen dat het best aan zijn behoeften voldoet alsook de eventuele ongunstige gevolgen van de opzegging, de reductie en de afkoop van een verzekeringsovereenkomst concreet te beoordelen en in te schatten of deze gevolgen uiteindelijk niet kunnen worden gecompenseerd door de voordelen die uit de sluiting van een nieuwe overeenkomst voortvloeien.
30 Uit een en ander volgt, dat een dermate vage en algemene inlichting als die welke in de bij artikel 4, lid 2, sub b, van het koninklijk besluit van 17 december 1992 voorgeschreven waarschuwing is vervat, niet kan worden beschouwd als een aanvullend gegeven in de zin van artikel 31, lid 3, van de richtlijn.
31 In deze omstandigheden moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord, dat artikel 31, lid 3, van de richtlijn zich verzet tegen een nationale regeling volgens welke het levensverzekeringsvoorstel of, bij gebreke van een voorstel, de polis de verzekeringnemer moet meedelen dat de opzegging, de reductie of de afkoop van een lopende levensverzekeringsovereenkomst met het oog op de sluiting van een andere levensverzekeringovereenkomst, doorgaans nadelig is voor de verzekeringnemer.
Kosten
32 De kosten door de Belgische, de Griekse, de Spaanse en de Oostenrijkse regering en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),
uitspraak doende op de door het Hof van Beroep te Brussel bij arrest van 17 oktober 2000 gestelde vraag, verklaart voor recht:
Artikel 31, lid 3, van richtlijn 92/96/EEG van de Raad van 10 november 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf en tot wijziging van de richtlijnen 79/267/EEG en 90/619/EEG (Derde levensverzekeringsrichtlijn) verzet zich tegen een nationale regeling volgens welke het levensverzekeringsvoorstel of, bij gebreke van een voorstel, de polis de verzekeringnemer moet meedelen dat de opzegging, de reductie of de afkoop van een lopende levensverzekeringsovereenkomst met het oog op de sluiting van een andere levensverzekeringsovereenkomst, doorgaans nadelig is voor de verzekeringnemer.