61997J0104

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 14 oktober 1999. - Atlanta AG en anderen tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen en Raad van de Europese Unie. - Hogere voorziening - Beroep tot schadevergoeding - Gemeenschappelijke ordening der markten - Bananen - Invoerregeling. - Zaak C-104/97 P.

Jurisprudentie 1999 bladzijde I-06983


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1 Hogere voorziening - Voordragen van nieuwe middelen in loop van geding - Middel dat voor het eerst in repliek is aangevoerd en onlosmakelijk verband houdt met door Gerecht afgewezen middel- Niet-ontvankelijkheid

(Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 42, lid 2, en 118)

2 Procedure - Voordragen van nieuwe middelen in loop van geding - Beroep tot schadevergoeding - Betoog dat grond van aansprakelijkheid van Gemeenschap wijzigt - Verval van recht

(Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 42, lid 2; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 48, lid 2)

3 Gemeenschapsrecht - Beginselen - Rechten van verdediging - Eerbiediging in kader van regelgevingsprocedures - Grenzen

4 Gemeenschapsrecht - Beginselen - Grondrechten - Vaststelling door Hof van geldigheid van normatieve handeling - Betwisting van geldigheid bij toepassing van handeling - Ontoelaatbaarheid

5 Gemeenschapsrecht - Beginselen - Bescherming van gewettigd vertrouwen - Grenzen - Wijziging van regeling houdende gemeenschappelijke ordening der markten - Beoordelingsvrijheid van instellingen - Omvang van door marktdeelnemer gestelde schade - Geen invloed op ontstaan van gewettigd vertrouwen bij marktdeelnemer

(Verordening nr. 404/93 van de Raad)

6 Niet-contractuele aansprakelijkheid - Voorwaarden - Onrechtmatigheid - Schade - Causaal verband - Ontbreken van een van die voorwaarden - Volledige verwerping van beroep tot schadevergoeding

[(EG-Verdrag, art. 215, tweede alinea (thans art. 288, tweede alinea, EG)]

7 Landbouw - Gemeenschappelijke ordening der markten - Bananen - Verordening nr. 404/93 - Begrip marktdeelnemer - Voldoende nauwkeurige definitie - Delegatie van uitvoeringsbevoegdheid aan Commissie - Geldigheid

[EG-Verdrag, art. 145 (thans art. 202 EG); verordening nr. 404/93 van de Raad]

Samenvatting


1 Een middel dat voor het eerst in repliek wordt aangevoerd en dat is gebaseerd op een gegeven dat rechtstreeks en noodzakelijk verband houdt met een middel dat de rekwirant voor het Gerecht heeft opgeworpen, doch niet in de hogere voorziening heeft aangevoerd, is niet-ontvankelijk in het kader van de hogere voorziening. Indien een dergelijk middel ontvankelijk wordt verklaard, zou dat er in feite op neerkomen, dat de rekwirant de mogelijkheid wordt geboden in repliek voor het eerst op te komen tegen de afwijzing door het Gerecht van een door hem voor het Gerecht aangevoerd middel, terwijl niets hem belette dat middel in het verzoekschrift voor het Hof te formuleren.

2 Een betoog dat de grond zelf van de aansprakelijkheid van de Gemeenschap wijzigt en volgens hetwelk deze laatste aansprakelijk zou zijn voor een rechtmatige wetgevende handeling, moet in het kader van een op de aansprakelijkheid van de Gemeenschap voor een onrechtmatige handeling gebaseerd beroep tot schadevergoeding worden aangemerkt als een nieuw middel dat in de loop van het geding niet mag worden voorgedragen. Dat dit middel eveneens op artikel 215 van het Verdrag (thans artikel 288 EG) is gebaseerd, neemt niet weg dat het om een nieuw middel gaat.

3 In het kader van een op een artikel van het Verdrag gebaseerde procedure tot vaststelling van een gemeenschapshandeling is de gemeenschapswetgever enkel gehouden de raadplegingen te verrichten die door het betrokken artikel zijn voorgeschreven. Dienaangaande kan uit artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag (thans, na wijziging, artikel 230, vierde alinea, EG) geen recht worden afgeleid om vóór de vaststelling van een normatieve handeling te worden gehoord, noch om te worden gehoord in het kader van een communautaire regelgevingsprocedure voor de vaststelling van normatieve maatregelen die een economische beleidskeuze impliceren en van toepassing zijn op alle betrokken marktdeelnemers. Volgens de rechtspraak dienen verzoekers slechts te worden gehoord in het kader van bepaalde handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken.

4 Weliswaar moeten niet alleen de gemeenschapswetgever, maar ook de instanties die met de uitvoering van diens normatieve handelingen zijn belast, de grondrechten eerbiedigen; wanneer het Hof evenwel vaststelt dat een normatieve handeling geldig is ten aanzien van de grondrechten, betekent dat, dat die handeling ook individueel en concreet mag worden toegepast; de geldigheid van die handeling kan dus niet meer in twijfel worden getrokken wanneer deze op een concreet geval wordt toegepast.

5 Het beginsel van de bescherming van het gewettigd vertrouwen is weliswaar één van de grondbeginselen van de Gemeenschap, doch de marktdeelnemers mogen niet vertrouwen op de handhaving van een bestaande situatie die de gemeenschapsinstellingen in het kader van hun beoordelingsvrijheid kunnen wijzigen, met name op een gebied als dat van de gemeenschappelijke marktordeningen, die juist een voortdurende aanpassing aan de wijzigingen van de economische situatie impliceren. De omvang van de schade die een marktdeelnemer stelt te hebben geleden ten gevolge van de toepassing van een op het betrokken gebied vastgestelde verordening, kan in geen geval het oordeel op losse schroeven zetten dat het gedrag van de bevoegde autoriteit bij de betrokkenen geen gewettigd vertrouwen heeft doen ontstaan dat een bepaalde situatie zou blijven bestaan of dat bepaalde maatregelen zouden worden genomen.

6 Niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap in de zin van artikel 215, tweede alinea, van het Verdrag (thans artikel 288, tweede alinea, EG) kan slechts ontstaan, indien is voldaan aan een aantal voorwaarden, te weten onrechtmatigheid van de aan de gemeenschapsinstellingen verweten gedraging, werkelijk geleden schade en een oorzakelijk verband tussen die gedraging en de gestelde schade. Wanneer aan één van die voorwaarden niet is voldaan, moet het beroep in zijn geheel worden verworpen, zonder dat de overige voorwaarden voor niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap moeten worden onderzocht.

7 Toen de Raad verordening nr. 404/93 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector bananen vaststelde, heeft hij het begrip "marktdeelnemer" in de zin van die verordening voldoende nauwkeurig gedefinieerd, zodat hij de bevoegdheid tot uitvoering van de door hem vastgestelde regeling rechtmatig aan de Commissie kon delegeren, hetgeen artikel 145 EG-Verdrag (thans artikel 202 EG) toestaat.

Partijen


In zaak C-104/97 P,

Atlanta AG, vennootschap naar Duits recht, gevestigd te Bremen (Duitsland), vertegenwoordigd door E. A. Undritz en G. Schohe, advocaten te Hamburg, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van M. Baden, advocaat aldaar, Rue Philippe II 34B,

rekwirante,

betreffende hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer - uitgebreid) van 11 december 1996, Atlanta e.a./Europese Gemeenschap (T-521/93, Jurispr. blz. II-1707), strekkende tot vernietiging van dat arrest,

andere partijen bij de procedure:

Europese Gemeenschap, vertegenwoordigd door

1) Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur J. Huber als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij A. Morbilli, directeur-generaal van de directie juridische zaken van de Europese Investeringsbank, Boulevard Konrad Adenauer 100,

2) Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door K.-D. Borchardt, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerders in eerste aanleg,

Atlanta Handelsgesellschaft Harder & Co. GmbH, vennootschap naar Duits recht, gevestigd te Bremen,

Afrikanische Frucht-Compagnie GmbH, vennootschap naar Duits recht, gevestigd te Hamburg (Duitsland),

Cobana Bananeneinkaufsgesellschaft mbH & Co. KG, vennootschap naar Duits recht, gevestigd te Hamburg,

Edeka Fruchtkontor GmbH, vennootschap naar Duits recht, gevestigd te Hamburg,

Internationale Fruchtimport Gesellschaft Weichert & Co., vennootschap naar Duits recht, gevestigd te Hamburg,

Pacific Fruchtimport GmbH, vennootschap naar Duits recht, gevestigd te Hamburg,

verzoeksters in eerste aanleg,

Franse Republiek, vertegenwoordigd door K. Rispal-Bellanger, onderdirecteur Internationaal economisch recht en gemeenschapsrecht bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en G. Mignot, secretaris buitenlandse zaken bij die directie, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Franse ambassade, Boulevard Joseph II 8B,

en

Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland,

interveniënten in eerste aanleg,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE

(Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: J. C. Moitinho de Almeida (rapporteur), president van de Zesde kamer, waarnemend voor de president van de Vijfde kamer, L. Sevón, C. Gulmann, J.-P. Puissochet en M. Wathelet, rechters,

advocaat-generaal: J. Mischo

griffier: H. A. Rühl, hoofdadministrateur

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 25 maart 1999, tijdens welke Atlanta AG vertegenwoordigd was door G. Schohe, advocaat; de Raad door J. Huber; de Commissie door K.-D. Borchardt, en de Franse Republiek door C. Vasak, adjunct-secretaris buitenlandse zaken bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 6 mei 1999,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij een op 10 maart 1997 ter griffie van het Hof neergelegd verzoekschrift heeft Atlanta AG (hierna: "Atlanta") krachtens artikel 49 van 's Hofs Statuut-EG hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 11 december 1996, Atlanta e.a./Europese Gemeenschap (T-521/93, Jurispr. blz. II-1707; hierna: "bestreden arrest"), waarbij het Gerecht Atlanta's beroep tot veroordeling van de Europese Gemeenschap, vertegenwoordigd door de Raad en de Commissie, tot vergoeding van de schade voortvloeiend uit de vaststelling van verordening (EEG) nr. 404/93 van de Raad van 13 februari 1993 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector bananen (PB L 47, blz. 1), heeft verworpen.

Rechtskader

2 Met betrekking tot het rechtskader stelde het Gerecht vast:

"1 Vóór de instelling van een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector bananen werd in de bananenconsumptie van de lidstaten voorzien door drie bevoorradingsbronnen: in de Gemeenschap (met name in de Canarische Eilanden en in de Franse overzeese departementen) geproduceerde bananen, die ongeveer 20 % van de communautaire consumptie dekten (hierna: $bananen uit de Gemeenschap'); bananen geproduceerd in enkele van de staten waarmee de Gemeenschap de Overeenkomst van Lomé had gesloten (met name enkele Afrikaanse staten en een aantal eilanden in de Caribische Zee), die ongeveer 20 % van de communautaire consumptie dekten (hierna: $ACS-bananen'); bananen geproduceerd in andere staten (vooral in een aantal landen van Midden- en Zuid-Amerika), die ongeveer 60 % van de communautaire consumptie dekten (hierna: $bananen uit derde landen').

2 Krachtens het protocol dat is gehecht aan de in artikel 136 EG-Verdrag bedoelde toepassingsovereenkomst betreffende de associatie tussen de landen en gebieden overzee en de Gemeenschap (hierna: $bananenprotocol'), gold voor Duitsland een bijzondere regeling. Op grond van die regeling mocht Duitsland jaarlijks een contingent bananen, berekend op basis van de in 1956 ingevoerde hoeveelheid, vrij van douanerechten invoeren. Dit contingent moest naar gelang van de voortgang in de verwezenlijking van de gemeenschappelijke markt geleidelijk worden verminderd.

Verordening nr. 404/93

3 Bij verordening (EEG) nr. 404/93 van de Raad van 13 februari 1993 (PB L 47, blz. 1; hierna: $verordening nr. 404/93'), zoals laatstelijk gewijzigd bij verordening (EG) nr. 3290/94 van de Raad van 22 december 1994 inzake de aanpassingen en de overgangsmaatregelen in de landbouwsector voor de tenuitvoerlegging van de overeenkomsten in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguay-Ronde (PB L 349, blz. 105), werd een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector bananen ingesteld. In de onderhavige zaak gaat het om de versie van 13 februari 1993.

4 Volgens de derde overweging van de considerans van verordening nr. 404/93 moet de gemeenschappelijke marktordening $het mogelijk maken om, zonder te tornen aan de communautaire preferentie en de internationale verplichtingen van de Gemeenschap, op de markt van de Gemeenschap tegen voor zowel de telers als de consumenten redelijke prijzen bananen af te zetten uit de Gemeenschap en de ACS-staten, die traditionele leveranciers zijn van de Gemeenschap, waarbij de invoer uit de andere aan de Gemeenschap leverende derde landen niet mag worden geschaad, terwijl de producenten een behoorlijk inkomen wordt verschaft'.

5 De in titel IV neergelegde regeling voor het handelsverkeer met derde landen bepaalt, dat de traditionele invoer van bananen uit de ACS-staten in de Gemeenschap met vrijstelling van douanerechten mag worden voortgezet. In een bijlage bij de verordening wordt deze invoer vastgesteld op 857 700 ton en verdeeld over de ACS-staten, de traditionele leveranciers.

6 In artikel 18 van verordening nr. 404/93 wordt bepaald:

$1. Voor elk jaar wordt een tariefcontingent van 2 miljoen ton nettogewicht geopend voor de invoer van bananen uit derde landen en niet-traditionele ACS-bananen.

In het kader van dit tariefcontingent wordt op de invoer van bananen uit derde landen 100 ECU per ton geheven en wordt op de invoer van niet-traditionele ACS-bananen een nulrecht toegepast.

(...)

2. Buiten het in lid 1 bedoelde contingent:

- wordt op de invoer van niet-traditionele ACS-bananen 750 ECU per ton geheven,

- wordt op de invoer van bananen uit derde landen 850 ECU per ton geheven.'

7 Artikel 19, lid 1, bepaalt:

$Het tariefcontingent wordt met ingang van 1 juli 1993 geopend ten belope van:

a) 66,5 % voor de categorie marktdeelnemers die bananen uit derde landen en/of niet-traditionele ACS-bananen hebben afgezet;

b) 30 % voor de categorie marktdeelnemers die bananen uit de Gemeenschap en/of traditionele ACS-bananen hebben afgezet;

c) 3,5 % voor de categorie in de Gemeenschap gevestigde marktdeelnemers die vanaf 1992 zijn begonnen andere bananen dan bananen uit de Gemeenschap en/of traditionele ACS-bananen af te zetten.'

8 Ingevolge artikel 16 wordt ieder jaar een geraamde balans van de productie en het verbruik in de Gemeenschap en van de invoer en uitvoer opgesteld. Deze balans kan, zo nodig, in de loop van het verkoopseizoen worden herzien.

9 Artikel 18, lid 1, vierde alinea, voorziet in de mogelijkheid van een verhoging van de grootte van het jaarlijkse contingent op basis van de in artikel 16 bedoelde geraamde balans.

10 Artikel 20 machtigt de Commissie om de voorwaarden voor de overdraagbaarheid van de invoercertificaten vast te stellen.

11 Volgens artikel 21, lid 2, wordt het tariefcontingent waarin is voorzien bij het bananenprotocol, afgeschaft."

De situatie van verzoeksters in eerste aanleg

3 Met betrekking tot de situatie van verzoeksters in eerste aanleg stelde het Gerecht vast:

"12 Verzoeksters zijn marktdeelnemers die bananen uit derde landen in de Gemeenschap invoeren. De eerste en de tweede verzoekster behoren tot de groep Atlanta: de eerste verzoekster is een doorstroomholding, de tweede een dochtervennootschap van de eerste. De eerste verzoekster, de enige waarop de in het onderhavige beroep aan de orde zijnde vordering tot schadevergoeding betrekking heeft (zie hieronder, punten 16 en 28), stelt dat één van haar andere dochtervennootschappen, Atlanta Handels- und Schiffahrts-Gesellschaft mbH, die was belast met de organisatie van het vervoer in koelschepen, schade heeft geleden door de inwerkingtreding van verordening nr. 404/93. Atlanta Handels- und Schiffahrts-Gesellschaft mbH had drie schepen gecharterd die zij vervolgens ter beschikking van een Amerikaanse vennootschap heeft gesteld. Deze laatste beëindigde de overeenkomst vóór de overeengekomen termijn, op grond dat zij de schepen niet meer nodig had wegens de uit verordening nr. 404/93 voortvloeiende beperkingen van de invoer van bananen. Atlanta Handels- und Schiffahrts-Gesellschaft mbH, die de scheepsverhuurder de overeengekomen huurprijs moet doorbetalen, heeft haar rechten op schadevergoeding jegens de Gemeenschap overgedragen aan haar moedervennootschap, de eerste verzoekster."

Procedure vóór de hogere voorziening

4 Wat de procedure voor de gemeenschapsrechter betreft, blijkt uit het bestreden arrest:

"13 Bij een op 14 mei 1993 ter griffie van het Hof neergelegd verzoekschrift hebben verzoeksters, enerzijds krachtens artikel 173, tweede alinea, EEG-Verdrag (thans artikel 173, vierde alinea, EG-Verdrag; hierna: $Verdrag') om gedeeltelijke nietigverklaring van verordening nr. 404/93 verzocht, en anderzijds krachtens de artikelen 178 en 215, tweede alinea, van het Verdrag gevorderd dat de Europese Gemeenschap wordt veroordeeld tot vergoeding van de door de eerste verzoekster of, in voorkomend geval, door Atlanta Handels- und Schiffahrts-Gesellschaft mbH geleden schade. Het tweede onderdeel van dit beroep, dat aanvankelijk onder het nummer C-286/93 en vervolgens onder het nummer T-521/93 is ingeschreven (zie hieronder, punt 21), is het voorwerp van het onderhavige arrest.

14 Bij een op dezelfde dag ter griffie van het Hof neergelegd verzoekschrift heeft de Bondsrepubliek Duitsland krachtens artikel 173, eerste alinea, van het Verdrag om nietigverklaring van titel IV en artikel 21, lid 2, van verordening nr. 404/93 verzocht (zaak C-280/93).

15 Bij een op 4 juni 1993 krachtens de artikelen 185 en 186 van het Verdrag ter griffie van het Hof neergelegd verzoek in kort geding hebben verzoeksters bovendien verzocht om opschorting van de tenuitvoerlegging van titel IV van verordening nr. 404/93, met name de artikelen 17 tot en met 20 daarvan, alsmede om elke andere maatregel die de president van het Hof of het Hof zelf passend zou achten (zaak C-286/93 R).

16 Bij beschikking van 21 juni 1993 heeft het Hof het beroep van verzoeksters niet-ontvankelijk verklaard voor zover het strekte tot nietigverklaring van een aantal bepalingen van verordening nr. 404/93, maar heeft het het beroep onverlet gelaten voor zover het strekte tot veroordeling van de Europese Gemeenschap tot vergoeding van de door de vaststelling van die verordening veroorzaakte schade. Verder heeft het de beslissing omtrent de kosten aangehouden (zaak C-286/93, thans zaak T-521/93, het onderhavige beroep).

17 Bij op 28 juni 1993 en 12 juli 1993 ter griffie van het Hof neergelegde akten hebben het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de Franse Republiek verzocht, in de onderhavige zaak te mogen tussenkomen ter ondersteuning van de conclusies van verweerders.

18 Bij beschikking van 6 juli 1993 heeft het Hof het door verzoeksters ingediende verzoek in kort geding niet-ontvankelijk verklaard en de beslissing omtrent de kosten aangehouden (zaak C-286/93 R).

19 Bij akten neergelegd ter griffie van het Hof tussen 29 juni 1993 en 12 juli 1993 hebben de Republiek Ivoorkust, de vennootschap Terres Rouges Consultant, de vennootschap España et fils en de vennootschap Cobana Import verzocht, in de onderhavige zaak te mogen tussenkomen ter ondersteuning van de conclusies van verweerders.

20 Bij beschikking van 15 juli 1993 heeft het Hof krachtens artikel 82 bis, lid 1, sub b, van het Reglement van de procesvoering van het Hof beslist, de procedure in de onderhavige zaak te schorsen tot aan de afdoening van zaak C-280/93.

21 Na de inwerkingtreding, op 1 augustus 1993, van besluit 93/350/Euratom, EGKS, EEG van de Raad van 8 juni 1993 tot wijziging van besluit 88/591/EGKS, EEG, Euratom tot instelling van een Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (PB L 144, blz. 21), is de onderhavige zaak bij beschikking van het Hof van 27 september 1993 naar het Gerecht verwezen.

22 Op 5 oktober 1994 heeft het Hof het door de Bondsrepubliek Duitsland ingestelde beroep tot nietigverklaring verworpen (arrest Duitsland/Raad, C-280/93, Jurispr. blz. I-4973). Daarop is de schorsing beëindigd en de schriftelijke behandeling van de onderhavige zaak hervat.

23 Bij beschikkingen van de president van de Tweede kamer (uitgebreid) van het Gerecht van 9 maart 1995 zijn de Franse Republiek en het Verenigd Koninkrijk toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van verweerders.

24 Bij beschikking van de president van de Tweede kamer (uitgebreid) van het Gerecht van 14 juli 1995 zijn de verzoeken tot tussenkomst van de Republiek Ivoorkust, de vennootschap Terres Rouges Consultant, de vennootschap España et fils en de vennootschap Cobana Import afgewezen en zijn verzoeksters tot tussenkomst verwezen in de kosten die op hun verzoeken tot tussenkomst waren gevallen.

25 Bij beschikking van 1 december 1993, ingekomen bij het Hof op 14 december daaraanvolgend, heeft het Verwaltungsgericht Frankfurt am Main krachtens artikel 177 EG-Verdrag twee prejudiciële vragen gesteld over de geldigheid van titel IV en artikel 21, lid 2, van verordening nr. 404/93. Deze vragen waren gerezen in een geding tussen Atlanta Fruchthandelsgesellschaft mbH en zeventien andere vennootschappen van de groep Atlanta, enerzijds, en het Bundesamt für Ernährung und Forstwirtschaft, anderzijds, over de toekenning van invoercontingenten voor bananen uit derde landen.

26 Bij arrest van 9 november 1995 heeft het Hof op de vragen van het Verwaltungsgericht Frankfurt am Main geantwoord, dat bij onderzoek van titel IV en artikel 21, lid 2, van verordening nr. 404/93 tegen de achtergrond van de overwegingen van de verwijzingsbeschikking niet was gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid ervan konden aantasten (arrest Atlanta Fruchthandelsgesellschaft e.a., C-466/93, Jurispr. blz. I-3799).

27 Tussen 8 december 1994 en 6 januari 1995 hebben partijen op verzoek van het Gerecht hun opmerkingen ingediend over de eventuele gevolgen van het reeds aangehaalde arrest Duitsland/Raad voor het onderhavige geding. Tussen 4 en 16 januari 1996 hebben partijen op verzoek van het Gerecht hun opmerkingen ingediend over de eventuele gevolgen van het reeds aangehaalde arrest Atlanta Fruchthandelsgesellschaft e.a. voor het onderhavige geding."

Het bestreden arrest

5 In punt 28 van het bestreden arrest merkte het Gerecht op, dat het, gelet op de beschikking van het Hof van 21 juni 1993, waarbij het beroep van verzoeksters niet-ontvankelijk is verklaard voor zover het strekte tot nietigverklaring van de bepalingen van verordening nr. 404/93, enkel de door verzoeksters geformuleerde vordering tot schadevergoeding zou behandelen.

6 Uit punt 34 van het bestreden arrest blijkt, dat verzoeksters tot staving van hun vordering tot schadevergoeding veertien middelen aanvoerden om het bestaan van een onwettige gedraging van de Raad en van de Commissie aan te tonen. Het Gerecht voegde daaraan toe, dat verzoeksters in hun opmerkingen over de gevolgen die aan het reeds aangehaalde arrest Duitsland/Raad moesten worden verbonden, en in repliek hadden verklaard, dat zij alle in hun verzoekschrift geformuleerde middelen handhaafden, maar dat zij zich concentreerden op de vier navolgende middelen: schending van het non-discriminatiebeginsel; schending van het beginsel van de bescherming van het gewettigd vertrouwen; schending van het grondrecht van vrije beroepsuitoefening en schending van het recht van verweer. Uit hetzelfde punt van het bestreden arrest blijkt voorts, dat verzoeksters in repliek en in hun opmerkingen van 16 januari 1996 over de gevolgen die aan het reeds aangehaalde arrest Atlanta Fruchthandelsgesellschaft e.a. (II) moesten worden verbonden, verder hadden betoogd, dat ook al zou het Gerecht oordelen dat de betrokken bepalingen van verordening nr. 404/93 geldig zijn, de eerste verzoekster toch recht zou hebben op schadevergoeding uit hoofde van artikel 215, tweede alinea, EG-Verdrag (thans artikel 288, tweede alinea, EG).

7 Bij het bestreden arrest verwierp het Gerecht het beroep van verzoeksters.

8 In haar hogere voorziening komt Atlanta hoofdzakelijk op tegen de redenering die het Gerecht met betrekking tot de hierna vermelde middelen heeft gevolgd.

9 Wat in de eerste plaats het middel betreffende de aansprakelijkheid van de Raad voor een wettige handeling betreft, stelde het Gerecht vast:

"39 Zowel volgens artikel 42, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, waarbij het beroep was ingesteld, als volgens artikel 48, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht mogen nieuwe middelen in de loop van het geding niet worden voorgedragen, tenzij zij steunen op gegevens, hetzij rechtens of feitelijk, waarvan eerst in de loop van de behandeling is gebleken. Het Gerecht herinnert eraan, dat volgens vaste rechtspraak een arrest van het Hof dat de geldigheid van een handeling van de gemeenschapsinstellingen bevestigt, niet kan worden beschouwd als een gegeven dat het voordragen van een nieuw middel mogelijk maakt, daar dergelijke handelingen in ieder geval worden vermoed geldig te zijn, en dat de reeds aangehaalde arresten Duitsland/Raad en Atlanta Fruchthandelsgesellschaft e.a. slechts een bevestiging inhielden van een rechtstoestand die verzoeksters bekend was op het ogenblik dat zij hun beroep instelden (zie arrest Hof van 1 april 1982, Dürbeck/Commissie, 1/81, Jurispr. blz. 1251, punt 17).

40 Aangezien verzoeksters in het onderhavige geval geen enkel gegeven hebben aangevoerd dat het voordragen van een nieuw middel inzake de aansprakelijkheid van de Raad voor een wettige handeling rechtvaardigt, stelt het Gerecht vast, dat dit middel te laat is aangevoerd en derhalve niet-ontvankelijk is."

10 In de tweede plaats stelde het Gerecht met betrekking tot het middel inzake schending van het non-discriminatiebeginsel vast:

"46 Het Gerecht herinnert eraan, dat volgens vaste rechtspraak het non-discriminatiebeginsel een van de grondbeginselen van het gemeenschapsrecht is (zie arrest Duitsland/Raad, reeds aangehaald, punt 67). Dit beginsel eist, dat vergelijkbare situaties niet verschillend worden behandeld, tenzij dit objectief gerechtvaardigd is. Gelijk in het reeds aangehaalde arrest Duitsland/Raad is opgemerkt, was vóór de vaststelling van de verordening de situatie van de categorieën van marktdeelnemers waartussen het tariefcontingent werd verdeeld, niet vergelijkbaar. Deze categorieën werden door de genomen maatregelen ook op verschillende wijze getroffen, en het Hof heeft uitdrukkelijk erkend, dat de marktdeelnemers die hun bananen traditioneel hoofdzakelijk uit derde landen betrokken, voortaan hun invoermogelijkheden beperkt zagen. Het Hof heeft evenwel geoordeeld, dat een dergelijk verschil in behandeling inherent leek aan het doel om tot dan toe gecompartimenteerde markten te integreren en om de afzet van de productie uit de Gemeenschap en de productie van traditionele ACS-bananen te garanderen (punt 74). Verder was het Hof van mening, dat de regeling inzake de verdeling van het tariefcontingent tussen de verschillende categorieën van marktdeelnemers bedoeld was om de marktdeelnemers die bananen uit de Gemeenschap en traditionele ACS-bananen afzetten, ertoe te brengen om bananen uit derde landen te betrekken, en tevens om de importeurs van bananen uit derde landen te stimuleren om bananen uit de Gemeenschap en ACS-bananen af te zetten (punt 83). Het Hof heeft derhalve erkend, dat verordening nr. 404/93 niet tot doel had een gelijke behandeling van de verschillende categorieën van marktdeelnemers tot stand te brengen.

47 Volgens het Hof was het ook noodzakelijk, dat verordening nr. 404/93 in het kader van de totstandbrenging van een gemeenschappelijke marktordening een beperking van de uit derde landen naar de Gemeenschap ingevoerde hoeveelheden bananen bevat (punt 82).

48 Ten slotte heeft het Hof geoordeeld, dat niet was aangetoond dat de Raad maatregelen had getroffen die kennelijk ongeschikt waren voor de verwezenlijking van het met verordening nr. 404/93 nagestreefde doel (punt 95).

49 Hieraan moet worden toegevoegd, dat het Hof in het reeds aangehaalde arrest Atlanta Fruchthandelsgesellschaft e.a. heeft overwogen, dat de door verzoeksters aangevoerde moeilijkheden bij de toepassing van verordening nr. 404/93 niet van invloed konden zijn op de geldigheid van die verordening (punt 11). Op dezelfde wijze kunnen de door verzoeksters genoemde concrete gevolgen van de vaststelling van verordening nr. 404/93 in het onderhavige geval niet in aanmerking worden genomen door het Gerecht, dat de wettigheid van verordening nr. 404/93 slechts ten aanzien van de door verzoeksters aangevoerde middelen moet onderzoeken.

50 Het Gerecht stelt derhalve vast, dat verzoeksters niet hebben aangetoond dat de verwerende instellingen het non-discriminatiebeginsel niet in acht hebben genomen, en bijgevolg moet dit middel ongegrond worden verklaard."

11 In de derde plaats oordeelde het Gerecht met betrekking tot het middel inzake schending van het beginsel van de bescherming van het gewettigd vertrouwen:

"55 Het Gerecht herinnert eraan, dat het beginsel van de bescherming van het gewettigd vertrouwen één van de grondbeginselen van de Gemeenschap is. Toch dient er ook op te worden gewezen, dat de marktdeelnemers niet mogen vertrouwen op de handhaving van een bestaande situatie die door de gemeenschapsinstellingen, handelend krachtens hun discretionaire bevoegdheid, kan worden gewijzigd. Dit is met name het geval op een gebied als dat van de gemeenschappelijke marktordeningen, die juist een voortdurende aanpassing mogelijk moeten maken, afhankelijk van de wijzigingen van de economische situatie (zie met name arrest Hof van 5 oktober 1994, Crispoltoni e.a., C-133/93, C-300/93 en C-362/93, Jurispr. blz. I-4863, punt 57). Zelfs al behoort het beginsel van de bescherming van het gewettigd vertrouwen niet tot de middelen die Duitsland in de reeds aangehaalde zaak Duitsland/Raad heeft aangevoerd, toch heeft het Hof ook in dat arrest bevestigd, dat een marktdeelnemer zich niet kan beroepen op een verworven recht of zelfs op een gewettigd vertrouwen in het voortbestaan van een situatie die door besluiten van de instellingen in het kader van hun beoordelingsbevoegdheid kan worden gewijzigd (punt 80).

56 Bovendien was de mogelijkheid van een schending van dit beginsel ook geopperd in de prejudiciële vragen van de nationale rechter in de zaak die tot het reeds aangehaalde arrest Atlanta Fruchthandelsgesellschaft e.a. heeft geleid. Door vast te stellen, dat de nationale rechter geen ongeldigheidsgronden had genoemd die de beoordeling van de geldigheid van verordening nr. 404/93 hadden kunnen wijzigen, heeft het Hof evenwel geoordeeld, dat er geen dergelijke schending was geweest.

57 Het Gerecht herinnert eraan, dat geen schending van het beginsel van de bescherming van het gewettigd vertrouwen kan worden aangevoerd wanneer de administratie geen nauwkeurige toezeggingen heeft gedaan (zie arrest Gerecht van 14 september 1995, Lefebvre e.a./Commissie, T-571/93, Jurispr. blz. II-2379, punt 72). Verzoeksters hebben evenwel niet aangetoond, dat de Commissie in haar eerdere praktijk of in de specifieke context van de invoering van de betrokken gemeenschappelijke marktordening dergelijke toezeggingen had gedaan.

58 Bijgevolg hebben verzoeksters niet aangetoond, dat er in het onderhavige geval sprake is van schending van het beginsel van de bescherming van het gewettigd vertrouwen, en moet het middel inzake schending van dit beginsel worden afgewezen."

12 Wat in de vierde plaats het middel inzake schending van het grondrecht van vrije beroepsuitoefening betreft, stelde het Gerecht vast:

"62 Het Gerecht herinnert eraan, dat volgens vaste rechtspraak de vrije beroepsuitoefening één van de algemene beginselen van het gemeenschapsrecht is, maar niet als een absoluut prerogatief mag worden beschouwd en in verband met zijn sociale functie moet worden bezien. Dit beginsel houdt in, dat aan een marktdeelnemer niet willekeurig het recht mag worden ontnomen zijn beroep uit te oefenen, maar het garandeert hem geen bepaalde omzet of een specifiek marktaandeel. De aan de marktdeelnemers verstrekte waarborgen mogen in geen geval worden uitgebreid tot de bescherming van de belangen of kansen van de handel, welker wisselvalligheid tot het wezen van de economische werkzaamheid behoort (zie arrest Hof van 14 mei 1974, Nold/Commissie, 4/73, Jurispr. blz. 491, punt 14). Bijgevolg kan de vrije beroepsuitoefening, met name in het kader van een gemeenschappelijke marktordening, aan beperkingen worden onderworpen, voor zover die beperkingen werkelijk beantwoorden aan de doeleinden van algemeen belang die de Gemeenschap nastreeft, en, het nagestreefde doel in aanmerking genomen, niet zijn te beschouwen als een onevenredige en onduldbare ingreep, waardoor de gewaarborgde rechten in hun kern worden aangetast (zie arrest Hof van 11 juli 1989, Schräder, 265/87, Jurispr. blz. 2237, punt 15).

63 Dienaangaande zij eraan herinnerd, dat het Hof in het reeds aangehaalde arrest Duitsland/Raad al heeft geoordeeld, dat de beperking waaraan de vrije beroepsuitoefening van de marktdeelnemers die traditioneel bananen uit derde landen afzetten, door verordening nr. 404/93 wordt onderworpen, beantwoordt aan doeleinden van algemeen belang die de Gemeenschap nastreeft, en dit recht niet in de kern aantast (punt 87). Verder zij er nogmaals aan herinnerd, dat het Hof in het reeds aangehaalde arrest Atlanta Fruchthandelsgesellschaft e.a. heeft opgemerkt, dat verzoeksters weliswaar hadden gewezen op een aantal moeilijkheden die bij de toepassing van verordening nr. 404/93 waren gerezen, en op de gevolgen daarvan voor hun activiteiten, doch dat die omstandigheden niet van invloed kunnen zijn op de geldigheid van die verordening (punt 11).

64 Mitsdien moet het middel inzake schending van het grondrecht van vrije beroepsuitoefening ongegrond worden verklaard."

13 In de vijfde plaats oordeelde het Gerecht met betrekking tot het middel inzake schending van het recht van verweer:

"70 Het Gerecht is van oordeel dat, anders dan verzoeksters stellen, het recht om te worden gehoord in een administratieve procedure betreffende een welbepaalde persoon niet kan worden geacht ook te gelden in een procedure tot vaststelling van algemene maatregelen. Het reeds aangehaalde arrest CB en Europay/Commissie ligt in de lijn van een vaste rechtspraak in mededingingszaken die eist, dat ondernemingen die ervan worden verdacht de regels van het Verdrag te hebben overtreden, in hun opmerkingen worden gehoord, alvorens jegens hen maatregelen, met name sancties, worden getroffen. Deze rechtspraak moet evenwel in haar eigen context worden bezien en kan niet worden uitgebreid tot een communautaire procedure tot vaststelling van normatieve maatregelen die een economische beleidskeuze impliceren en van toepassing zijn op alle betrokken marktdeelnemers.

71 Bovendien is de gemeenschapswetgever in het kader van een op een artikel van het Verdrag gebaseerde procedure tot vaststelling van een gemeenschapshandeling enkel gehouden de raadplegingen te verrichten die door het betrokken artikel worden voorgeschreven. Het Gerecht herinnert eraan, dat het Hof in zijn arrest van 29 oktober 1980, Roquette Frères/Raad (138/79, Jurispr. blz. 3333), heeft geoordeeld, dat in de op verschillende plaatsen van het Verdrag geformuleerde verplichting om het Parlement te raadplegen zich, op communautair niveau, een democratisch grondbeginsel afspiegelt, volgens hetwelk de volkeren door tussenkomst van een representatieve vergadering aan de machtsuitoefening deelnemen.

72 Het Gerecht herinnert er ook aan, dat in de regelgevingsprocedure van de Gemeenschap raadpleging van de vertegenwoordigers van de verschillende groepen van het economische en sociale leven gebeurt in de vorm van raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité. In het onderhavige geval zijn het Parlement en dat Comité vóór de vaststelling van verordening nr. 404/93 geraadpleegd, zoals door het Verdrag wordt voorgeschreven.

73 Het Gerecht is van oordeel dat, anders dan verzoeksters stellen, de Commissie niet verplicht was, tevens de verschillende op de communautaire bananenmarkt aanwezige categorieën van marktdeelnemers te raadplegen. De gemeenschapswetgever is zeer wel in staat, de bijzondere situatie van verschillende categorieën van marktdeelnemers in aanmerking te nemen zonder deze individueel te horen. Het Gerecht herinnert er in dit verband aan, dat het Hof in het reeds aangehaalde arrest Duitsland/Raad heeft geoordeeld, dat de verzoekster niet had aangetoond, dat de Raad kennelijk ongeschikte maatregelen had getroffen dan wel dat hij de gegevens waarover hij ten tijde van de vaststelling van de verordening beschikte, kennelijk onjuist had beoordeeld (punt 95). Aangezien verordening nr. 404/93 bepalingen bevat betreffende de marktdeelnemers die bananen uit derde landen afzetten, heeft het Hof derhalve reeds impliciet erkend, dat de gemeenschapswetgever niet heeft nagelaten, de belangen van deze categorie van marktdeelnemers in aanmerking te nemen.

74 Uit het voorgaande volgt, dat het middel inzake schending van het recht van verweer moet worden afgewezen."

14 Ten slotte merkte het Gerecht met betrekking tot de middelen inzake schending van de bepalingen betreffende de regelgevingsprocedure en schending van de bepalingen van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel (hierna: "GATT") in punt 77 van het bestreden arrest op, dat die middelen reeds in het reeds aangehaalde arrest Duitsland/Raad waren afgewezen (respectievelijk punten 27-43 en 103-112). In punt 78 van het bestreden arrest stelde het Gerecht dan ook vast, dat om dezelfde redenen als die welke het Hof in dat arrest had genoemd, al die middelen ongegrond moesten worden verklaard.

15 Concluderend stelde het Gerecht vast:

"83 Volgens vaste rechtspraak volgt uit artikel 215, tweede alinea, van het Verdrag, dat voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap en de uitoefening van het recht op schadevergoeding een aantal voorwaarden moeten vervuld zijn, te weten onwettigheid van het aan de instellingen verweten gedrag, daadwerkelijke schade en het bestaan van een oorzakelijk verband tussen dit gedrag en de gestelde schade. Bovendien kan de Gemeenschap voor een normatieve handeling die economische beleidskeuzen impliceert, slechts aansprakelijk worden gesteld in geval van een voldoende gekwalificeerde schending van een ter bescherming van particulieren gegeven hogere rechtsregel. In een normatief kader als het onderhavige kan de Gemeenschap slechts aansprakelijk worden gesteld, indien de betrokken instelling de grenzen van haar bevoegdheden klaarblijkelijk ernstig heeft miskend (zie het reeds aangehaalde arrest Mulder e.a./Raad en Commissie, punt 12).

84 Uit al het voorgaande volgt evenwel, dat verweerders geen enkele onwettigheid ten laste kan worden gelegd die de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap zou kunnen meebrengen. Bijgevolg dient het beroep te worden verworpen zonder dat behoeft te worden nagegaan, of de andere voorwaarden voor aansprakelijkheid van de Gemeenschap zijn vervuld."

De hogere voorziening

16 Tot staving van haar hogere voorziening voert Atlanta zeven middelen aan. Het eerste is gebaseerd op een besluit van het orgaan voor geschillenbeslechting (dispute settlement body) van de Wereldhandelsorganisatie (hierna: "WTO") van 25 september 1997 (hierna: "besluit van de WTO"). In haar tweede middel verwijt rekwirante het Gerecht de niet-ontvankelijkverklaring van het middel inzake de aansprakelijkheid voor een rechtmatige regelgevende handeling. Volgens het derde, het vierde en het vijfde middel zou het Gerecht het recht van verweer (derde middel), het non-discriminatiebeginsel en het beginsel van vrije beroepsuitoefening (vierde middel) alsmede het beginsel van de bescherming van het gewettigd vertrouwen (vijfde middel) hebben geschonden. In haar zesde middel stelt rekwirante, dat de Raad zijn regelgevende bevoegdheid op onwettige wijze aan de Commissie heeft gedelegeerd. Ten slotte verwijt rekwirante het Gerecht in haar zevende middel, dat het niet alle voorwaarden voor aansprakelijkheid voor een onrechtmatige handeling heeft onderzocht.

Het eerste middel

17 In haar eerste middel, dat zij voor het eerst in repliek voor het Hof heeft aangevoerd, stelt rekwirante, dat in het besluit van de WTO definitief de onverenigbaarheid van wezenlijke gedeelten van de gemeenschappelijke marktordening in de sector bananen (hierna: "GMO") met het recht van de WTO wordt vastgesteld, zodat de GMO onmiskenbaar onwettig is ten aanzien van het gemeenschapsrecht.

18 Rekwirante preciseert, dat zij van de onwettigheid van verordening nr. 404/93 kennis heeft gekregen door de bekendmaking van het besluit van de WTO, dus zes maanden nadat zij op 10 maart 1997 de hogere voorziening had ingesteld. Haars inziens is dat besluit dus een beslissend nieuw feit in de zin van artikel 42, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, dat ingevolge artikel 118 van dat reglement van overeenkomstige toepassing is op de hogere voorzieningen. Atlanta merkt dienaangaande op, dat wanneer het Hof zich in het kader van een hogere voorziening dient uit te spreken, het geen uitspraak doet over de feiten, doch het bestreden arrest in rechte toetst. Zij verzoekt het Hof derhalve het bestreden arrest te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht.

19 Opgemerkt zij, dat het besluit van de WTO noodzakelijkerwijs en rechtstreeks verband houdt met het middel inzake schending van de bepalingen van het GATT, dat rekwirante wel voor het Gerecht heeft opgeworpen, doch niet aanvoert in het kader van de hogere voorziening.

20 Met dat besluit zou immers alleen rekening mogen worden gehouden indien het Hof in het kader van een middel inzake de ongeldigheid van de GMO had vastgesteld, dat het GATT rechtstreekse werking heeft.

21 Gelijk de Commissie terecht heeft opgemerkt, had rekwirante haar middel evenwel kunnen handhaven door zich met het oog op de erkenning van de rechtstreekse werking van de bepalingen van het GATT met name op de in 1995 binnen de WTO ingestelde geschillenregeling te beroepen.

22 Indien het op het besluit van de WTO gebaseerde middel ontvankelijk wordt verklaard, zou dat er in feite op neerkomen, dat rekwirante de mogelijkheid wordt geboden in repliek voor het eerst op te komen tegen de afwijzing door het Gerecht van een door haar voor het Gerecht aangevoerd middel, terwijl niets haar belette dat middel in het verzoekschrift voor het Hof te formuleren.

23 Mitsdien moet het eerste middel niet-ontvankelijk worden verklaard.

Het tweede middel

24 Met haar tweede middel verwijt rekwirante het Gerecht, dat het het middel inzake de aansprakelijkheid voor een rechtmatige regelgevende handeling niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat het te laat was ingediend.

25 Atlanta wijst erop, dat zij die stelling reeds in haar verzoekschrift voor het Gerecht had aangevoerd, waar zij stelde bijzondere en zware schade ("Sonderopfer") te hebben geleden. Het gaat hier in geen geval om een nieuw middel, maar om een argument ter ondersteuning van het middel inzake de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap. Ten slotte is Atlanta van mening, dat het verbod van nieuwe middelen niet geldt voor een geval als het onderhavige, enerzijds omdat zij hoe dan ook een nieuw beroep tot vaststelling van niet-contractuele aansprakelijkheid kon instellen, ditmaal gebaseerd op de aansprakelijkheid voor een rechtmatige handeling, en anderzijds omdat in de onderhavige procedure de toelating van dit in repliek aangevoerde middel het recht van verweer van de partijen niet aantast, daar deze de kans hebben gekregen tijdig hun standpunt te bepalen.

26 Om te beginnen moet worden vastgesteld dat, zoals de advocaat-generaal in de punten 35 tot en met 37 van zijn conclusie heeft opgemerkt, het begrip bijzondere en zware schade in de procedure voor het Gerecht alleen in de context van de aansprakelijkheid voor een onwettige handeling ter sprake is gebracht.

27 Voorts moet, anders dan rekwirante stelt, een argument dat de grond zelf van de aansprakelijkheid van de Gemeenschap wijzigt, worden aangemerkt als een nieuw middel, dat niet in de loop van het geding mag worden aangevoerd. Dat is des te meer het geval daar, gelijk de Franse regering terecht heeft opgemerkt, het verbod van nieuwe middelen reeds in het kader van een uitsluitend op de aansprakelijkheid voor een onwettige handeling gebaseerd beroep belet, dat in repliek schending van een niet in het verzoekschrift vermelde hogere rechtsregel wordt aangevoerd (arrest van 11 maart 1987, Rau e.a./Commissie, 279/84, 280/84, 285/84 en 286/84, Jurispr. blz. 1069, punt 38). Zoals de Raad terecht heeft opgemerkt, neemt het feit dat het middel, net als het op de aansprakelijkheid voor een onwettige handeling gebaseerde middel, op artikel 215 van het Verdrag is gebaseerd, niet weg dat het om een nieuw middel gaat.

28 Ten slotte kunnen, anders dan rekwirante stelt, overwegingen van proceseconomie of van eerbiediging van het recht van verweer niet rechtvaardigen, dat meer uitzonderingen op het verbod van nieuwe middelen worden gemaakt dan die welke uitdrukkelijk in het Reglement voor de procesvoering van het Hof en het Gerecht zijn genoemd.

29 Bijgevolg heeft het Gerecht er in punt 39 van het bestreden arrest terecht aan herinnerd, dat zowel volgens artikel 42, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, als volgens artikel 48, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht nieuwe middelen in de loop van het geding niet mogen worden voorgedragen, tenzij zij steunen op gegevens, hetzij rechtens of feitelijk, waarvan eerst in de loop van de behandeling is gebleken, en concludeerde het in punt 40 van zijn arrest terecht, dat het middel inzake de aansprakelijkheid voor een wettige handeling niet in repliek mocht worden aangevoerd.

30 Derhalve is het tweede middel ongegrond.

Het derde middel

31 Met haar derde middel verwijt rekwirante het Gerecht, dat het ten onrechte heeft geoordeeld, dat het recht om in een administratieve procedure betreffende een welbepaalde persoon te worden gehoord niet kan worden geacht ook te gelden in een procedure tot vaststelling van algemene maatregelen zoals verordening nr. 404/93. Uit het oogpunt van de betrokkene bezien, maakt het immers niets uit, of de handeling die zijn rechtspositie aantast, het gevolg is van een administratieve procedure dan wel van een regelgevingsprocedure.

32 In dat verband beroept Atlanta zich op artikel 173, vierde alinea, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 230, vierde alinea, EG) en op de rechtspraak van het Hof, in het bijzonder die betreffende de vaststelling van antidumpingverordeningen (zie met name arrest van 27 juni 1991, Al-Jubail Fertilizer/Raad, C-49/88, Jurispr. blz. I-3187, punten 15 en 16), waaruit zou blijken, dat bij het ontbreken van een verdragsbepaling die in het kader van de regelgevingsprocedure een raadpleging voorschrijft, het horen van de betrokkenen niet achterwege mag worden gelaten (zie ook arrest van 29 juni 1994, Fiskano/Commissie, C-135/92, Jurispr. blz. I-2885, punt 39).

33 Voorts verwijt rekwirante het Gerecht schending van het algemene beginsel dat elke rechterlijke instantie haar beslissingen moet motiveren en met name moet aangeven, waarom zij een formeel voor haar opgeworpen grief afwijst.

34 Ingevolge artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag kan iedere natuurlijke of rechtspersoon beroep instellen tegen de tot hem gerichte beschikkingen, alsmede tegen beschikkingen die, hoewel genomen in de vorm van een verordening, of van een beschikking gericht tot een andere persoon, hem rechtstreeks en individueel raken.

35 Anders dan rekwirante stelt, kan uit die bepaling geen recht worden afgeleid om vóór de vaststelling van een normatieve handeling te worden gehoord.

36 De door Atlanta aangehaalde rechtspraak past in het kader van handelingen die de verzoekers rechtstreeks en individueel raakten, terwijl in casu uit de beschikking van het Hof van 21 juni 1993, reeds aangehaald, blijkt, dat rekwirante door verordening nr. 404/93 niet rechtstreeks en individueel werd geraakt.

37 In punt 70 van het bestreden arrest heeft het Gerecht derhalve terecht opgemerkt, dat die rechtspraak niet kan worden uitgebreid tot een communautaire regelgevingsprocedure voor de vaststelling van normatieve maatregelen die een economische beleidskeuze impliceren en van toepassing zijn op alle betrokken marktdeelnemers.

38 Bijgevolg heeft het Gerecht niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting waar het in punt 71 van het bestreden arrest verklaarde, dat de gemeenschapswetgever in het kader van een op een artikel van het Verdrag gebaseerde procedure tot vaststelling van een gemeenschapshandeling enkel gehouden is de raadplegingen te verrichten die door het betrokken artikel zijn voorgeschreven.

39 Gelet op het voorgaande moet ook worden vastgesteld, dat het Gerecht, anders dan rekwirante stelt, de afwijzing van het middel rechtens naar genoegen heeft gemotiveerd.

40 Bijgevolg moet het derde middel worden afgewezen.

Het vierde middel

41 Volgens rekwirante had het Gerecht, onder erkenning dat verordening nr. 404/93 algemeen en in abstracto geldig is ten aanzien van het non-discriminatiebeginsel en het beginsel van vrije beroepsuitoefening, in het kader van het beroep tot schadevergoeding moeten concluderen, dat de toepassing van die verordening op de concrete situatie van Atlanta de rechten van deze laatste schond.

42 Meteen zij erop gewezen, dat niet alleen de gemeenschapswetgever, maar ook de instanties die met de uitvoering van diens handelingen zijn belast, de fundamentele rechten moeten eerbiedigen (zie met name arrest van 26 november 1996, T. Port, C-68/95, Jurispr. blz. I-6065, punten 39 en 40).

43 Wanneer het Hof evenwel vaststelt dat een normatieve handeling geldig is ten aanzien van de fundamentele rechten, betekent dat, anders dan rekwirante stelt, dat die handeling ook individueel en concreet mag worden toegepast; wanneer die handeling dus op een concreet geval wordt toegepast, kan de geldigheid ervan niet meer in twijfel worden getrokken.

44 Bijgevolg heeft het Gerecht in de punten 49 en 63 van het bestreden arrest terecht eraan herinnerd, dat het Hof in het reeds aangehaalde arrest Atlanta Fruchthandelsgesellschaft e.a. (II) had verklaard, dat de door de verzoeksters aangevoerde moeilijkheden bij de toepassing van verordening nr. 404/93 niet van invloed konden zijn op de geldigheid van die verordening.

45 De Commissie heeft terecht opgemerkt, dat wanneer ter uitvoering van de algemene regeling handelingen moeten worden vastgesteld, deze laatste ten aanzien van dezelfde beginselen ongeldig kunnen worden verklaard, wanneer zij rechtstreeks inbreuk maken op de fundamentele rechten (zie met name arrest T. Port, reeds aangehaald, punten 39 en 40).

46 In casu staat echter vast, dat de gestelde schending rechtstreeks betrekking heeft op verordening nr. 404/93, waarvan de geldigheid ten aanzien van die beginselen door het Hof in de arresten Duitsland/Raad en Atlanta Fruchthandelsgesellschaft e.a. (II) is bevestigd.

47 Bijgevolg heeft het Gerecht de middelen inzake schending van het non-discriminatiebeginsel en het beginsel van vrije beroepsuitoefening terecht op basis van die arresten afgewezen.

48 Derhalve faalt het vierde middel.

Het vijfde middel

49 In haar vijfde middel stelt rekwirante dat, anders dan het Gerecht in de punten 55 en 56 van het bestreden arrest heeft verklaard, het Hof tot op heden nog niet heeft moeten antwoorden op de vraag, of verordening nr. 404/93 in strijd is met het beginsel van de bescherming van het gewettigd vertrouwen omdat zij niet in passende overgangsmaatregelen voorziet.

50 Rekwirante voegt daaraan toe, dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het middel inzake schending van dat beginsel af te wijzen met de overweging dat schending van dat beginsel niet kan worden aangevoerd wanneer de administratie geen "nauwkeurige toezeggingen" heeft gedaan (punt 57 van het bestreden arrest). Het Hof heeft dat beginsel immers nooit zo beperkend uitgelegd en het Gerecht zelf had het vereiste inzake de "nauwkeurige toezeggingen" tot dan toe enkel jegens ambtenaren gesteld. Ten opzichte van anderen had het geoordeeld, dat "gegronde verwachtingen" volstonden (zie met name arrest Gerecht van 17 december 1992, Holtbecker/Commissie, T-20/91, Jurispr. blz. II-2599, punt 53).

51 In elk geval zou het Gerecht zich ten onrechte niet hebben uitgesproken over rekwirantes argument, dat het ontbreken van een overgangsregeling haar aanzienlijke schade had berokkend.

52 Om te beginnen zij opgemerkt, dat het Gerecht in punt 55 van het bestreden arrest heeft gewezen op de vaste rechtspraak volgens welke het beginsel van de bescherming van het gewettigd vertrouwen één van de grondbeginselen van de Gemeenschap is, maar dat de marktdeelnemers niet mogen vertrouwen op de handhaving van een bestaande situatie die door de gemeenschapsinstellingen, handelend krachtens hun discretionaire bevoegdheid, kan worden gewijzigd, met name op een gebied als dat van de gemeenschappelijke marktordeningen, die juist een voortdurende aanpassing mogelijk moeten maken, afhankelijk van de wijzigingen van de economische situatie.

53 Voorts heeft het Gerecht in punt 55 van het bestreden arrest ook terecht opgemerkt, dat het Hof in punt 80 van het reeds aangehaalde arrest Duitsland/Raad had bevestigd, dat een marktdeelnemer zich niet kan beroepen op een verworven recht of zelfs op een gewettigd vertrouwen in het voortbestaan van een situatie die door besluiten van de gemeenschapsinstellingen in het kader van hun beoordelingsbevoegdheid kan worden gewijzigd. In punt 56 van het bestreden arrest heeft het Gerecht er bovendien met recht en reden op gewezen, dat het Hof, door in het arrest Atlanta Fruchthandelsgesellschaft e.a. (II), reeds aangehaald, vast te stellen, dat de nationale rechter geen ongeldigheidsgronden had genoemd die de beoordeling van de geldigheid van verordening nr. 404/93 hadden kunnen wijzigen, had geoordeeld, dat er geen dergelijke schending was geweest.

54 Het door rekwirante in die context geformuleerde verwijt dat het Gerecht ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omvang van de schade die haar ten gevolge van de toepassing van verordening nr. 404/93 is berokkend, is ongegrond. De omvang van de gestelde schade kan het oordeel van het Gerecht, dat het gedrag van de bevoegde autoriteit bij de betrokkenen geen gewettigd vertrouwen heeft doen ontstaan dat een bepaalde situatie zou blijven bestaan of dat bepaalde maatregelen zouden worden genomen, immers niet op losse schroeven zetten.

55 Aangezien rekwirante geen elementen heeft aangevoerd die aannemelijk maken dat de houding van de wetgever bij haar gegronde verwachtingen had kunnen wekken dat een bepaalde situatie gehandhaafd zou blijven of dat bepaalde overgangsmaatregelen zouden worden genomen, is het ten slotte niet ter zake dienend Atlanta's argument te onderzoeken, dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de toepassing van het beginsel van de bescherming van het gewettigd vertrouwen afhankelijk te stellen van de voorwaarde van nauwkeurige toezeggingen van de zijde van de wetgever, in plaats van alleen maar na te gaan of de houding van deze laatste bij de betrokkenen rechtmatige verwachtingen had doen ontstaan.

56 Het Gerecht heeft derhalve terecht geconcludeerd, dat rekwirante geen schending van het beginsel van de bescherming van het gewettigd vertrouwen had aangetoond.

57 Bijgevolg moet dit middel worden afgewezen.

Het zesde middel

58 Met haar zesde middel verwijt Atlanta het Gerecht, dat het geen standpunt heeft ingenomen over haar grief inzake de onwettige delegatie van regelgevende bevoegdheid aan de Commissie die hierin zou zijn gelegen, dat de Raad het begrip marktdeelnemer in de zin van de GMO niet zelf in verordening nr. 404/93 heeft gedefinieerd.

59 Uit punt 75 van het bestreden arrest blijkt, dat verzoeksters volgens het Gerecht in wezen hebben aangevoerd, dat de Raad bij de vaststelling van verordening nr. 404/93 het initiatiefrecht van de Commissie en het recht van het Europees Parlement om te worden geraadpleegd, niet heeft geëerbiedigd. Uit die formulering kan niet worden geconcludeerd, dat het Gerecht rekening heeft gehouden met de grief inzake onwettige delegatie van regelgevende bevoegdheid aan de Commissie.

60 In de punten 77 en 78 van het bestreden arrest heeft het Gerecht de afwijzing van de grieven inzake schending van de bepalingen betreffende de procedure tot vaststelling van verordening nr. 404/93 afgewezen onder verwijzing naar de punten 27 tot en met 43 van het arrest Duitsland/Raad, reeds aangehaald. Uit die punten blijkt echter, dat daarmee enkel werd geantwoord op de argumenten inzake de schending van het initiatiefrecht van de Commissie, het gebrek aan motivering en het ontbreken van een nieuwe raadpleging van het Parlement.

61 Ten slotte blijkt uit punt 34 van het bestreden arrest, dat verzoeksters voor het Gerecht hebben verklaard, dat zij zich weliswaar op bepaalde middelen concentreerden, doch de andere middelen, waaronder het middel inzake de gestelde onwettige delegatie van regelgevende bevoegdheid aan de Commissie, handhaafden.

62 Bijgevolg verwijt rekwirante het Gerecht terecht, dat het niet heeft geantwoord op het middel inzake de onwettige delegatie van regelgevende bevoegdheid aan de Commissie.

63 Derhalve is dit middel gegrond.

Het zevende middel

64 Met haar zevende middel verwijt Atlanta het Gerecht, dat het niet alle voorwaarden voor de aansprakelijkheid wegens een onrechtmatige handeling heeft onderzocht, ofschoon haars inziens aan die voorwaarden was voldaan. Rekwirante merkt in dat verband op, dat verordening nr. 404/93 een voldoende gekwalificeerde schending van een ter bescherming van particulieren gegeven hogere rechtsregel oplevert, dat de gemeenschapswetgever kennelijk en in ernstige mate zijn bevoegdheden heeft overschreden, dat de schade veel verder reikt dan die welke uit de normale economische risico's van de handel in bananen kan voortvloeien, en dat die schade, die vooral het gevolg is van het feit dat de charterovereenkomsten zonder voorwerp zijn geraakt, door het onrechtmatige gedrag van de gemeenschapswetgever is veroorzaakt.

65 Wat dit betreft, kan worden volstaan met een verwijzing naar de vaste rechtspraak (arrest Hof van 15 september 1994, KYDEP/Raad en Commissie, C-146/91, Jurispr. blz. I-4199, punt 19), dat de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap in de zin van artikel 215, tweede alinea, van het Verdrag slechts kan ontstaan, indien is voldaan aan een aantal voorwaarden betreffende de onrechtmatigheid van de aan de gemeenschapsinstellingen verweten gedraging, de werkelijk geleden schade en een oorzakelijk verband tussen die gedraging en de gestelde schade. Wanneer aan één van die voorwaarden niet is voldaan, moet het beroep in zijn geheel worden verworpen, zonder dat de overige voorwaarden voor de niet-contractuele aansprakelijkheid moeten worden onderzocht (punt 81 van het arrest KYDEP/Raad en Commissie, reeds aangehaald).

66 Bijgevolg heeft het Gerecht die rechtspraak correct toegepast, waar het in punt 84 van het bestreden arrest heeft geoordeeld, dat aangezien verweerders geen enkele onwettigheid ten laste kon worden gelegd die de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap had kunnen meebrengen, het beroep diende te worden verworpen zonder dat moest worden nagegaan, of de andere voorwaarden voor aansprakelijkheid van de Gemeenschap waren vervuld.

67 Bijgevolg faalt het zevende middel.

68 Gelet op het voorgaande moet het zesde middel gegrond worden verklaard en moet het bestreden arrest worden vernietigd voor zover Atlanta's beroep daarbij is verworpen zonder dat is geantwoord op het middel inzake de onwettige delegatie van regelgevende bevoegdheid aan de Commissie.

69 Volgens artikel 54, eerste alinea, van 's Hofs Statuut-EG vernietigt het Hof in geval van gegrondheid van de hogere voorziening de beslissing van het Gerecht. Daarna kan het zelf de zaak afdoen wanneer deze in staat van wijzen is, dan wel haar voor afdoening naar het Gerecht verwijzen. Daar het dossier voldoende volledig is om het Hof in staat te stellen de zaak zelf af te doen, dient de zaak niet naar het Gerecht te worden terugverwezen.

Het beroep tot schadevergoeding

70 Atlanta verwijt de Raad, dat deze zijn regelgevende bevoegdheid op onwettige wijze aan de Commissie heeft gedelegeerd doordat hij het aan deze laatste heeft overgelaten te bepalen, wat onder het begrip marktdeelnemer in de zin van de GMO moet worden verstaan.

71 Dienaangaande zij opgemerkt dat, gelijk de Raad en de Franse regering terecht hebben opgemerkt, verordening nr. 404/93 belangrijke preciseringen bevat omtrent de in de GMO bedoelde marktdeelnemers.

72 Om te beginnen bepaalt artikel 19, lid 1, tweede alinea, van verordening nr. 404/93, dat de marktdeelnemers in de zin van de GMO "in de Gemeenschap" moeten zijn "gevestigd" en "voor eigen rekening een nader te bepalen minimumhoeveelheid bananen van de voornoemde oorsprong [moeten] hebben afgezet".

73 Voorts staat met betrekking tot de oorsprong van de bananen in de dertiende overweging van de considerans van verordening nr. 404/93 te lezen, dat het tariefcontingent aldus moet worden beheerd dat een onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds marktdeelnemers die reeds eerder bananen uit derde landen en niet-traditionele ACS-bananen in de handel hebben gebracht, en anderzijds marktdeelnemers die reeds eerder in de Gemeenschap geproduceerde bananen en traditionele ACS-bananen in de handel hebben gebracht, met dien verstande dat een bepaalde hoeveelheid moet worden gereserveerd voor nieuwe marktdeelnemers die nog maar pas in deze sector actief zijn of dat binnenkort zullen zijn.

74 Bovendien wordt het begrip "afzet" in artikel 15, punt 5, van verordening nr. 404/93 gedefinieerd als het in de handel brengen van het product, met uitzondering van de distributie aan de eindverbruiker.

75 Ten slotte is in de vijftiende overweging van de considerans van verordening nr. 404/93 gepreciseerd, dat de Commissie zich bij de vaststelling van de aanvullende criteria waaraan de marktdeelnemers moeten voldoen, moet laten leiden door het beginsel dat de vergunningen worden toegekend aan natuurlijke of rechtspersonen die het commerciële risico van de afzet van bananen op zich hebben genomen, en door de noodzaak te voorkomen dat de normale handelsbetrekkingen tussen personen op verschillende punten in de afzetketen worden verstoord.

76 Gelet op die preciseringen en aangenomen dat het begrip marktdeelnemer van wezenlijk belang is voor de te regelen materie en daarom onder de bevoegdheid van de Raad moet blijven vallen (zie arrest van 27 oktober 1992, Duitsland/Commissie, C-240/90, Jurispr. blz. I-5383, punten 35 en 36), moet worden vastgesteld, dat de Raad het betrokken begrip voldoende nauwkeurig heeft gedefinieerd, zodat hij de bevoegdheid ter uitvoering van de door hem vastgestelde regeling rechtmatig aan de Commissie kon delegeren, hetgeen artikel 145 EG-Verdrag (thans artikel 202 EG) toestaat.

77 Bijgevolg faalt het middel inzake de gestelde onwettige delegatie van regelgevende bevoegdheid aan de Commissie.

78 Derhalve moet het beroep tot schadevergoeding worden verworpen.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

79 Volgens artikel 122, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering beslist het Hof ten aanzien van de proceskosten, wanneer de hogere voorziening gegrond is en het zelf de zaak afdoet. Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering, dat ingevolge artikel 118 van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Artikel 69, lid 4, eerste volzin, bepaalt, dat de lidstaten die in het geding zijn tussengekomen, hun eigen kosten dragen.

80 Aangezien Atlanta's beroep tot schadevergoeding is verworpen, moeten de punten 2 en 3 van het dictum van het bestreden arrest worden bevestigd.

81 Aangezien Atlanta in de hogere voorziening op de meeste punten in het ongelijk is gesteld, dient zij in de kosten betreffende deze instantie te worden verwezen.

82 De Franse Republiek dient te worden verwezen in haar eigen kosten betreffende deze instantie.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

rechtdoende:

1) Vernietigt het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 11 december 1996, Atlanta e.a./Europese Gemeenschap (T-521/93), voor zover daarbij het beroep tot schadevergoeding van Atlanta AG is verworpen zonder dat is geantwoord op het middel inzake de onwettige delegatie van regelgevende bevoegdheid aan de Commissie.

2) Verwerpt het beroep tot schadevergoeding van Atlanta AG.

3) Bevestigt de punten 2 en 3 van het dictum van het reeds aangehaalde arrest van het Gerecht Atlanta e.a./Europese Gemeenschap.

4) Verwijst Atlanta AG in de kosten betreffende deze instantie.

5) Verstaat dat de Franse Republiek haar eigen kosten betreffende deze instantie zal dragen.