61998J0218

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 16 september 1999. - Oumar Dabo Abdoulaye e.a. tegen Régie nationale des usines Renault SA. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Conseil de Prud'hommes, Le Havre - Frankrijk. - Uitlegging van artikel 119 EG-Verdrag (de artikelen 117-120 EG-Verdrag zijn vervangen door de artikelen 136 EG-143 EG) en van de richtlijnen 75/117/EEG en 76/207/EEG - Collectieve overeenkomst die voorziet in een toelage voor zwangere vrouwen die met zwangerschapsverlof gaan. - Zaak C-218/98.

Jurisprudentie 1999 bladzijde I-05723


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


Sociale politiek - Mannelijke en vrouwelijke werknemers - Gelijke beloning - Forfaitaire toelage uitsluitend voor vrouwelijke werknemers die met zwangerschapsverlof gaan - Toelaatbaarheid - Voorwaarden

[EG-Verdrag, art. 119 (de art. 117-120 EG-Verdrag zijn vervangen door de art. 136 EG-143 EG)]

Samenvatting


$$Het beginsel van gelijke beloning, neergelegd in artikel 119 van het Verdrag (de artikelen 117-120 van het Verdrag zijn vervangen door de artikelen 136 EG-143 EG) verzet zich niet tegen de betaling van een forfaitaire toelage uitsluitend aan vrouwelijke werknemers die met zwangerschapsverlof gaan, wanneer die toelage bedoeld is ter compensatie van nadelen die die werknemers ten gevolge van hun afwezigheid van het werk ondervinden. In dat geval bevinden mannelijke en vrouwelijke werknemers zich immers in verschillende situaties en kan er dus geen sprake zijn van schending van genoemd beginsel.

Dergelijke nadelen zijn bijvoorbeeld, dat de vrouw tijdens het zwangerschapsverlof niet in aanmerking komt voor bevordering; dat bij haar terugkeer de duur van de beroepservaring die zij kan doen gelden, wordt verminderd met de duur van haar afwezigheid; dat de zwangere vrouw geen aanspraak kan maken op prestatiegebonden loonsverhogingen; dat zij niet kan deelnemen aan opleidings- of vormingscursussen; dat zij bij haar terugkeer van zwangerschapsverlof moeite zal hebben om zich weer aan het werk aan te passen, daar dit door de nieuwe technologieën voortdurend verandert.

Partijen


In zaak C-218/98,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag (thans artikel 234 EG) van de Conseil de prud'hommes du Havre (Frankrijk), in het aldaar aanhangig geding tussen

O. D. Abdoulaye e.a.

en

Régie nationale des usines Renault SA,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 119 EG-Verdrag (de artikelen 117-120 EG-Verdrag zijn vervangen door de artikelen 136 EG-143 EG), richtlijn 75/117/EEG van de Raad van 10 februari 1975 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wetgevingen der lidstaten inzake de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers (PB L 45, blz. 19), en richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (PB L 39, blz. 40),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE

(Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: J.-P. Puissochet, kamerpresident, P. Jann, J. C. Moitinho de Almeida (rapporteur), C. Gulmann en D. A. O. Edward, rechters,

advocaat-generaal: S. Alber

griffier: R. Grass

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- Régie nationale des usines Renault SA, vertegenwoordigd door C. Guillotin-Le Jouan en J.-P. Spitzer, advocaten te Parijs,

- de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door S. Ridley, van het Treasury Solicitor's Department, als gemachtigde, bijgestaan door S. Masters, Barrister,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Wolfcarius, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde,

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 3 juni 1999,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij vonnis van 24 april 1998, ingekomen bij het Hof op 15 juni daaraanvolgend, heeft de Conseil de prud'hommes du Havre krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 119 EG-Verdrag (de artikelen 117-120 EG-Verdrag zijn vervangen door de artikelen 136 EG-143 EG), richtlijn 75/117/EEG van de Raad van 10 februari 1975 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wetgevingen der lidstaten inzake de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers (PB L 45, blz. 19), en richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (PB L 39, blz. 40).

2 Die vraag is gerezen in een geding tussen O. D. Abdoulaye e.a. en de Régie nationale des usines Renault SA (hierna: "Renault").

3 Verzoekers in het hoofdgeding zijn mannelijke werknemers van Renault. Zij stellen dat artikel 18 van de collectieve overeenkomst inzake de sociale dekking van de werknemers van die vennootschap (hierna: "overeenkomst"), onverenigbaar is met het discriminatieverbod van artikel 119 van het Verdrag, waaraan uitvoering is gegeven bij artikel L. 140-2 van de Franse Code du travail (Arbeidswetboek).

4 Volgens artikel 18 van de overeenkomst "wordt aan de zwangere vrouw, wanneer zij met zwangerschapsverlof gaat, een toelage toegekend van 7 500 FF".

5 Artikel 19 van de overeenkomst preciseert voorts, dat "gedurende het zwangerschapsverlof dat als zodanig door de sociale zekerheid wordt vergoed, vrouwelijke personeelsleden hun volledige nettobezoldiging ontvangen, verminderd met de door de sociale zekerheid betaalde dagvergoedingen".

6 Ten slotte bepaalt artikel 20 van de overeenkomst, dat "bij de adoptie van een kind de vader of de moeder die werknemer van de onderneming is, een bedrag van 2 000 FF ontvangt. Indien beide echtgenoten bij de onderneming werken, kan dat recht slechts door een van hen worden uitgeoefend."

7 Verzoekers in het hoofdgeding zijn van oordeel, dat zo sommige verschillen in behandeling, zoals zwangerschapsverlof uitsluitend voor vrouwen, gerechtvaardigd zijn doordat zij verband houden met de fysiologische bijzonderheden van het geslacht, dit niet opgaat voor de toelage waarop het hoofdgeding betrekking heeft, want de geboorte van een kind moge strikt fysiologisch gezien enkel een zaak van de vrouw zijn, het is ten minste in gelijke mate een sociale gebeurtenis die het hele gezin aangaat, inclusief de vader, die niet van de toelage kan worden uitgesloten, omdat dat een onwettige discriminatie zou zijn.

8 De verwijzende rechter is van oordeel, dat het Hof zich nog niet heeft uitgesproken over de verenigbaarheid van een toelage als hier in geding met artikel 119 van het Verdrag, al gaat het in zijn arrest van 13 februari 1996, Gillespie e.a. (C-342/93, Jurispr. blz. I-475), om een enigszins vergelijkbare zaak.

9 De Conseil de prud'hommes du Havre heeft daarom de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

"Staat het in artikel 119 EG-Verdrag en de daarop aansluitende regelingen verankerde beginsel van gelijke beloning van man en vrouw toe, dat enkel aan de zwangere vrouw - en dus niet aan de vader van het kind - wanneer zij met zwangerschapsverlof gaat, een bedrag van 7 500 FF wordt uitgekeerd, in aanmerking genomen dat

- artikel 18, in fine, van de collectieve overeenkomst van 5 juli 1991 inzake de sociale dekking van de werknemers van de vennootschap Renault, in deze toelage en in de betaling ervan voorziet;

- artikel 19, lid 2, van die overeenkomst voorziet in de doorbetaling van het loon van vrouwelijke werknemers tijdens het zwangerschapsverlof?"

10 Met deze vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of het in artikel 119 van het Verdrag verankerde beginsel van gelijke beloning zich verzet tegen de betaling van een forfaitaire toelage uitsluitend aan vrouwelijke werknemers die met zwangerschapsverlof gaan.

11 Artikel 119 van het Verdrag legt het beginsel van gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke arbeiders voor gelijke arbeid vast. Deze bepaling is nader uitgewerkt in artikel 1 van richtlijn 75/117.

12 Overeenkomstig 's Hofs rechtspraak blijkt uit de in artikel 119, tweede alinea, van het Verdrag gegeven definitie, dat het in bovengenoemde bepalingen gebruikte begrip beloning alle voordelen omvat die de werkgever direct of indirect aan de werknemer uit hoofde van zijn dienstbetrekking betaalt. Zolang die voordelen uit hoofde van de dienstbetrekking worden toegekend, komt het voor de toepassing van artikel 119 van het Verdrag niet aan op het rechtskarakter ervan (zie, onder meer, arrest Gillespie e.a., reeds aangehaald, punt 12).

13 Tot de als beloning aangemerkte voordelen behoren onder meer de voordelen die door de werkgever op grond van wettelijke bepalingen en uit hoofde van een arbeidsbetrekking worden betaald en die tot doel hebben, de werknemers een inkomen te bezorgen wanneer zij in door de wetgever bepaalde specifieke gevallen de in hun arbeidsovereenkomst bedoelde werkzaamheid niet verrichten (arrest van 4 juni 1992, Bötel, C-360/90, Jurispr. blz. I-3589, punten 14 en 15; zie ook arresten van 27 juni 1990, Kowalska, C-33/89, Jurispr. blz. I-2591, punt 11; 17 mei 1990, Barber, C-262/88, Jurispr. blz. I-1889, punt 12, en Gillespie e.a., reeds aangehaald, punt 13).

14 Daar een prestatie als de toelage waarop het hoofdgeding betrekking heeft en die de werkgever aan een werkneemster betaalt bij haar vertrek met zwangerschapsverlof, op de arbeidsbetrekking is gebaseerd, vormt zij bijgevolg een beloning in de zin van artikel 119 van het Verdrag en van richtlijn 75/117.

15 Weliswaar wordt die toelage niet periodiek uitgekeerd en is zij niet aan het loon gekoppeld, maar anders dan Renault betoogt, doet dat niet af aan haar karakter van beloning in de zin van artikel 119 van het Verdrag (zie arrest van 9 februari 1982, Garland, 12/81, Jurispr. blz. 359, punt 9).

16 Volgens 's Hofs rechtspraak onderstelt het beginsel van gelijke beloning, evenals het algemene non-discriminatiebeginsel waarvan het een bijzondere uitdrukking vormt, dat de mannelijke en de vrouwelijke werknemers waarom het gaat, zich in een vergelijkbare situatie bevinden (zie arrest Gillespie e.a., reeds aangehaald, punten 16-18).

17 De verenigbaarheid van een toelage als de onderhavige met artikel 119 van het Verdrag hangt dus af van de vraag, of vrouwelijke werknemers zich ten aanzien van die toelage in een situatie bevinden die vergelijkbaar is met die van mannelijke werknemers.

18 In haar antwoord op een vraag van het Hof somt Renault verscheidene nadelen op die vrouwelijke werknemers ondervinden ten gevolge van hun afwezigheid van het werk wegens zwangerschapsverlof.

19 Zo komt de vrouw tijdens het zwangerschapsverlof niet in aanmerking voor bevordering; bij haar terugkeer wordt de duur van de beroepservaring die zij kan doen gelden, verminderd met de duur van haar afwezigheid; de zwangere vrouw kan geen aanspraak maken op prestatiegebonden loonsverhogingen; zij kan niet deelnemen aan opleidings- of vormingscursussen; bij haar terugkeer van zwangerschapsverlof zal de werkneemster moeite hebben om zich weer aan het werk aan te passen, daar dit door de nieuwe technologieën voortdurend verandert.

20 Gelijk de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie terecht hebben opgemerkt, verzet artikel 119 van het Verdrag zich niet tegen de betaling van een toelage als de onderhavige uitsluitend aan vrouwelijke werknemers, wanneer zij bedoeld is ter compensatie van nadelen als waarvan Renault gewaagt. In dat geval bevinden mannelijke en vrouwelijke werknemers zich immers in verschillende situaties en kan er dus geen sprake zijn van schending van het in artikel 119 van het Verdrag verankerde beginsel van gelijke beloning.

21 Het staat aan de nationale rechter na te gaan of dat het geval is.

22 Mitsdien moet aan de nationale rechter worden geantwoord, dat het in artikel 119 van het Verdrag neergelegde beginsel van gelijke beloning zich niet verzet tegen de betaling van een forfaitaire toelage uitsluitend aan vrouwelijke werknemers die met zwangerschapsverlof gaan, wanneer die toelage bedoeld is ter compensatie van nadelen die die werknemers ten gevolge van hun afwezigheid van het werk ondervinden.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

23 De kosten door de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

uitspraak doende op de door de Conseil de prud'hommes du Havre bij vonnis van 24 april 1998 gestelde vraag, verklaart voor recht:

Het beginsel van gelijke beloning, neergelegd in artikel 119 EG-Verdrag (de artikelen 117-120 EG-Verdrag zijn vervangen door de artikelen 136 EG-143 EG) verzet zich niet tegen de betaling van een forfaitaire toelage uitsluitend aan vrouwelijke werknemers die met zwangerschapsverlof gaan, wanneer die toelage bedoeld is ter compensatie van nadelen die die werknemers ten gevolge van hun afwezigheid van het werk ondervinden.