61996J0404

Arrest van het Hof van 5 mei 1998. - Glencore Grain Ltd, voorheen Richco Commodities Ltd tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen. - Noodbijstand van de Gemeenschap aan staten van de voormalige Sovjet-Unie - Lening - Documentair krediet - Beroep tot nietigverklaring - Ontvankelijkheid - Rechtstreeks geraakt worden. - Zaak C-404/96 P.

Jurisprudentie 1998 bladzijde I-02435


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1 Hogere voorziening - Middelen - Ontvankelijkheid - Voorwaarden - Aanvoering van argumenten die ook voor Gerecht zijn aangevoerd - Geen invloed

('s Hofs Statuut-EG, art. 51; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 112, lid 1, sub c)

2 Beroep tot nietigverklaring - Natuurlijke of rechtspersonen - Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken - Rechtstreeks geraakt worden - Criteria - Uitvoering van lening die door Gemeenschap is toegekend aan Sovjet-Unie en haar republieken - Beschikking van Commissie, gericht tot lener en houdende weigering om wijzigingen van contracten tussen door uitlener gemachtigd vertegenwoordiger en onderneming waaraan contract is gegund, als in overeenstemming met toepasselijke communautaire bepalingen te erkennen - Rechtstreeks geraakt worden van onderneming

(EG-Verdrag, art. 173, vierde alinea)

Samenvatting


3 Indien in een tegen een arrest van het Gerecht ingestelde hogere voorziening duidelijk wordt aangegeven, tegen welke onderdelen van het bestreden arrest bezwaar wordt gemaakt en welke argumenten rechtens de vordering tot nietigverklaring specifiek staven, is het feit dat die argumenten ook in eerste instantie zijn aangevoerd geen grond om ze niet-ontvankelijk te verklaren.

4 Voor de vraag of de verzoeker rechtstreeks wordt geraakt, als voorwaarde voor de ontvankelijkheid van een door een natuurlijke of rechtspersoon ingesteld beroep tot nietigverklaring van een tot een andere persoon gerichte beschikking, is vereist dat de bestreden communautaire maatregel rechtstreeks gevolgen heeft voor zijn rechtspositie en aan degenen tot wie hij is gericht en die met de uitvoering ervan zijn belast, geen beoordelingsbevoegdheid laat, omdat de uitvoering zuiver automatisch en alleen op grond van de communautaire regeling gebeurt, zonder dat daarvoor nadere regels moeten worden gesteld. Hetzelfde geldt wanneer de mogelijkheid dat degenen tot wie de maatregel is gericht, geen gevolg zullen geven aan de communautaire handeling, louter theoretisch is en het buiten twijfel staat, dat zij vastbesloten zijn daaraan consequenties te verbinden.

Bij de uitvoering van een lening van de Gemeenschap aan de Sovjet-Unie en haar republieken om de invoer mogelijk te maken van landbouw- en voedselproducten en medische artikelen, wordt een onderneming waaraan een contract voor de levering van tarwe is gegund, in vorenbedoelde zin rechtstreeks geraakt door een beschikking van de Commissie die is gericht tot de financieel vertegenwoordiger van de republiek waarmee de lening is afgesloten, en waarbij de Commissie weigert, de addenda bij de contracten tussen de onderneming waaraan het contract is gegund en de financieel vertegenwoordiger van de lener, in overeenstemming met de toepasselijke bepalingen van gemeenschapsrecht te verklaren. De mogelijkheid voor de financieel vertegenwoordiger om de leveringscontracten na te komen overeenkomstig de door de Commissie bestreden voorwaarden, en daarmee af te zien van de financiering door de Gemeenschap, is immers louter theoretisch, zodat de Commissie met deze beschikking, die zij met gebruikmaking van haar eigen bevoegdheden heeft gegeven, de onderneming elke reële mogelijkheid heeft ontnomen om de aangegane transactie uit te voeren of op de overeengekomen voorwaarden betaling van de geleverde goederen te verkrijgen.

Partijen


In zaak C-404/96 P,

Glencore Grain Ltd, voorheen Richco Commodities Ltd, vennootschap naar het recht van Bermuda, gevestigd te Hamilton (Bermuda), vertegenwoordigd door M. M. Slotboom, P. V. F. Bos en J. G. A. van Zuuren, advocaten te Rotterdam, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van M. Loesch, advocaat aldaar, Rue Goethe 11,

rekwirante,

betreffende hogere voorziening tegen het op 24 september 1996 door het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Derde kamer) in zaak T-509/93, Richco/Commissie, gewezen arrest (Jurispr. blz. II-1181), en strekkende tot vernietiging van dat arrest, andere partij bij de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door B. J. Drijber en N. Khan, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, C. Gulmann, H. Ragnemalm, M. Wathelet (rapporteur) en R. Schintgen, kamerpresidenten, G. F. Mancini, J. C. Moitinho de Almeida, P. J. G. Kapteyn, J. L. Murray, D. A. O. Edward, J.-P. Puissochet, G. Hirsch, P. Jann, L. Sevón en K. M. Ioannou, rechters,

advocaat-generaal: A. La Pergola

griffier: D. Louterman-Hubeau, hoofdadministrateur

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 8 oktober 1997,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 16 december 1997,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 23 december 1996, heeft Glencore Grain Ltd, voorheen Richco Commodities Ltd (hierna: "Glencore" of "rekwirante") krachtens artikel 49 van 's Hofs Statuut-EG hogere voorziening ingesteld tegen het arrest op 24 september 1996 door het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen gewezen in zaak T-509/93, Richco/Commissie (Jurispr. blz. II-1181; hierna: "bestreden arrest"), waarbij het Gerecht haar beroep tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 12 juli 1993, gericht tot de State Export-Import Bank of Ukraine, niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Toepasselijke wettelijke regeling

2 Op 16 december 1991 heeft de Raad besluit 91/658/EEG betreffende de toekenning van een lening op middellange termijn aan de Sovjet-Unie en haar Republieken (PB L 362, blz. 89) vastgesteld.

3 In artikel 1, lid 1, daarvan wordt het volgende bepaald:

"De Gemeenschap verstrekt de USSR en haar Republieken een lening op middellange termijn voor een hoofdsom van ten hoogste 1 250 miljoen ECU, die in drie achtereenvolgende tranches zal worden uitbetaald en een looptijd van maximaal drie jaar heeft, om de invoer mogelijk te maken van landbouw- en voedselproducten en medische artikelen (...)"

4 Met het oog daarop wordt in artikel 2 van besluit 91/658

"de Commissie gemachtigd namens de Europese Economische Gemeenschap de nodige middelen op te nemen die in de vorm van een lening ter beschikking van de USSR en haar Republieken worden gesteld".

5 Artikel 3 luidt als volgt:

"De in artikel 2 bedoelde lening wordt door de Commissie beheerd."

6 Voorts wordt in artikel 4 bepaald:

"1. De Commissie wordt gemachtigd om met de autoriteiten van de USSR en haar Republieken (...) de economische en financiële voorwaarden uit te werken voor de toekenning van de lening, de regels voor de terbeschikkingstelling van de middelen en de voor de aflossing van de lening vereiste garanties.

(...)

3. De producten waarvan de invoer met de leningsmiddelen wordt gefinancierd, worden tegen wereldmarktprijzen geïmporteerd. Voor de aankoop en de levering van deze producten, die aan internationaal erkende kwaliteitsnormen moeten voldoen, moet de vrije concurrentie worden gewaarborgd."

7 Op 9 juli 1992 stelde de Commissie verordening (EEG) nr. 1897/92 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor besluit 91/658/EEG inzake een lening op middellange termijn aan de Sovjet-Unie en haar Republieken (PB L 191, blz. 22) vast.

8 Artikel 2 van deze verordening bepaalt:

"De leningen worden gesloten op grond van overeenkomsten tussen de Republieken en de Commissie waarin de voorschriften van de artikelen 3 tot en met 7 als voorwaarden voor de uitbetaling van de betrokken bedragen zijn opgenomen."

9 In artikel 4 van verordening nr. 1897/92 wordt gepreciseerd:

"1. Met de leningen kunnen alleen aankopen en leveringen van producten worden gefinancierd die gebeuren in het kader van contracten die door de Commissie zijn goedgekeurd, omdat zij voldoen aan het bepaalde in besluit 91/658/EEG en in de in artikel 2 bedoelde overeenkomsten.

2. De Republieken of de door hen aangewezen financiële vertegenwoordigers moeten de contracten voor goedkeuring aan de Commissie voorleggen."

10 De in artikel 4 bedoelde goedkeuring wordt slechts verleend wanneer met name de onderstaande, in artikel 5 geformuleerde voorwaarden zijn vervuld:

"1) Het contract moet worden afgesloten volgens een procedure die vrije concurrentie waarborgt (...)

2) Het contract moet de gunstigste aankoopcondities bieden in vergelijking met de normale prijs op de wereldmarkt."

11 Op 13 juli 1992 sloten de Europese Economische Gemeenschap en Oekraïne, als rechtsopvolger van de USSR, overeenkomstig verordening nr. 1897/92 een "Memorandum of Understanding" (hierna: "Memorandum"), op basis waarvan de Gemeenschap Oekraïne de bij besluit 91/658 in het leven geroepen lening zou verstrekken. Zo was bepaald dat de Gemeenschap als uitlener, aan Oekraïne als lener, via haar financieel vertegenwoordiger, de State Export-Import Bank of Ukraine (hierna: "SEIB"), een lening op middellange termijn zou verstrekken voor een hoofdsom van 130 miljoen ECU met een maximale looptijd van drie jaar.

12 Punt 6 van het Memorandum vermeldt onder meer:

"Het bedrag van de lening, minus commissies en kosten van de EEG, zal aan de lener worden uitbetaald en zal, overeenkomstig de voorwaarden van de leningsovereenkomst, enkel worden gebruikt ter dekking van onherroepelijke documentaire kredieten die door de lener volgens de internationale standaardmodellen zijn geopend op basis van leveringscontracten, op voorwaarde dat dergelijke contracten en documentaire kredieten door de Commissie van de Europese Gemeenschappen zijn goedgekeurd als zijnde in overeenstemming met het besluit van de Raad van 16 december 1991 en met dit Memorandum."

13 Punt 7 bevat de voorwaarden voor de goedkeuring van de overeenkomst. Met name wordt gepreciseerd, dat de Oekraïense organisaties bij de selectie van de in de Gemeenschap gevestigde leveranciers ten minste drie offertes moesten vragen van ondernemingen die van elkaar onafhankelijk waren.

14 Op 13 juli 1992 sloten de Commissie en de SEIB voorts de in verordening nr. 1897/92 en het Memorandum voorziene leningsovereenkomst (hierna: "leningsovereenkomst"). In deze overeenkomst was een nauwkeurige omschrijving opgenomen van de wijze waarop de lening zou worden uitbetaald. Er werd een kredietfaciliteit gecreëerd, waarvan gedurende de trekkingsperiode (20 augustus 1992-20 april 1993) gebruik kon worden gemaakt en die tot doel had, de bedragen voor te schieten die voor de betaling van de leveringen waren goedgekeurd.

De feiten en het procesverloop voor het Gerecht

15 In het bestreden arrest heeft het Gerecht het volgende vastgesteld:

"7 Na een in mei 1993 georganiseerde onderhandse aanbesteding voor de aankoop van tarwe, ontving Ukrimpex, een voor rekening van Oekraïne handelend orgaan, zeven offertes, waaronder die van verzoekster. Aangezien alleen deze offerte de levering van graan vóór 15 juni 1993 garandeerde, werd zij door Ukrimpex aanvaard, ofschoon zij niet de laagste offerte was. Bij de op 26 mei 1993 gesloten overeenkomst verplichtte verzoekster zich, 40 424 ton tarwe te leveren tegen een prijs van 137,47 ECU per ton, cif Free Out - Oekraïense haven in de Zwarte Zee, met gegarandeerde verscheping uiterlijk 15 juni 1993.

8 Nadat de SEIB het contract voor goedkeuring naar de Commissie had gezonden en de heer Demianov, vice-premier van Oekraïne, er persoonlijk op had aangedrongen, dat het zo snel mogelijk werd goedgekeurd, liet de Commissie bij aan Demianov gerichte brief van 10 juni 1993 weten, dat zij het door de SEIB aan haar voorgelegde contract niet kon goedkeuren, omdat het niet de gunstigste aankoopcondities bood, met name wat de prijs betrof, die de door de Commissie aanvaardbaar geachte prijs overschreed. In diezelfde brief verklaarde de Commissie zich bereid om, gezien de nijpende voedselsituatie, 50 000 ton tarwe voor onmiddellijke levering uit de communautaire voorraden ter beschikking te stellen aan Oekraïne tegen een prijs die mogelijk 30 USD per ton lager zou liggen dan verzoeksters prijs. Voor deze levering werd een nieuwe aanbestedingsprocedure geopend, waarna de levering aan verzoekster werd gegund.

9 Op 11 juni 1993 stelde Ukrimpex verzoekster op de hoogte van de weigering van de Commissie en verzocht zij haar, te wachten met het transport van de handelswaar. In antwoord daarop liet verzoekster weten, dat zij reeds een schip had gecharterd. Om die reden werd bijna 40 000 ton graan daadwerkelijk geleverd.

10 Bij brief van 12 juli 1993, gericht aan de SEIB en ondertekend door het lid van de Commissie R. Steichen, stelde de Commissie de SEIB officieel op de hoogte van haar weigering om het aan haar voorgelegde contract goed te keuren. Steichen merkte dienaangaande op, dat $de Commissie leveringscontracten alleen kan goedkeuren, indien zij voldoen aan alle criteria genoemd in besluit 91/658 van de Raad, verordening nr. 1897/92 van de Commissie en het Memorandum of Understanding. Voorts bepaalt artikel 5, lid 1, sub b, van de op 13 juli 1992 met Oekraïne gesloten leningsovereenkomst, dat de Commissie de berichten van bevestiging afgeeft op haar volstrekt "eigen oordeel".' Hij vervolgde: $De Commissie heeft geconcludeerd, dat het met uw verzoek om goedkeuring van 31 mei voorgelegde contract niet voldeed aan alle genoemde criteria en dat zij daarom haar discretionaire bevoegdheid niet kan uitoefenen om een bericht van bevestiging af te geven.' Hij preciseerde, dat de reden voor deze weigering was, dat de in het contract overeengekomen prijs aanzienlijk hoger was dan de Commissie aanvaardbaar achtte, een van de voorwaarden voor de lening die werd genoemd in besluit 91/658 (artikel 4, lid 3) en in verordening nr. 1897/92 (artikel 5, lid 2). Op grond hiervan concludeerde hij, dat $de Commissie, onder deze omstandigheden en ofschoon ik mij bewust ben van de nijpende behoeften van Oekraïne, gelet op alle gegevens, niet kan erkennen dat het voorgelegde contract de gunstigste aankoopcondities biedt (...)'

(...)

11 Onder deze omstandigheden heeft verzoekster bij op 10 september 1993 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift het onderhavige beroep ingesteld.

12 Bij op 30 november 1993 ter griffie neergelegde akte heeft de Commissie een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen."

16 Blijkens het bestreden arrest heeft verzoekster het Gerecht verzocht:

"- de beschikking of althans de aan de SEIB gerichte handeling van de Commissie van 12 juli 1993 nietig te verklaren;

- de Commissie te verwijzen in de kosten van het geding" (punt 15 van het bestreden arrest).

17 De Commissie heeft een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen en het Gerecht verzocht:

"- het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;

- verzoekster te verwijzen in de kosten van het geding" (punt 16 van het bestreden arrest).

Het bestreden arrest

De exceptie dat er geen sprake is van een voor beroep vatbare handeling

18 Het Gerecht heeft de exceptie van niet-ontvankelijkheid afgewezen voorzover deze erop berustte, dat er geen sprake was van een voor beroep vatbare handeling in de zin van artikel 173, eerste alinea, van het Verdrag. Deze afwijzing berustte op de volgende gronden:

"25 Volgens vaste rechtspraak staat het beroep tot nietigverklaring open met betrekking tot alle door de instellingen getroffen bepalingen, ongeacht hun aard of vorm, die beogen rechtsgevolgen teweeg te brengen (arrest Hof van 31 maart 1971, zaak 22/70, Commissie/Raad, Jurispr. 1971, blz. 263).

26 Het Gerecht stelt in casu vast, dat uit de leningsovereenkomst, waarbij de SEIB partij is, blijkt dat wanneer de Commissie een bericht van bevestiging afgeeft, de SEIB, die de adressaat van dit bericht is, het recht heeft een verzoek tot uitbetaling in te dienen. Dit recht heeft de SEIB niet wanneer de Commissie weigert een bericht van bevestiging af te geven.

27 Derhalve moet worden aangenomen, dat de handeling waarbij de Commissie weigert een contract goed te keuren als zijnde in overeenstemming met de voorwaarden voor financiering door de Gemeenschap, rechtsgevolgen heeft voor de SEIB. Zij vormt derhalve een voor beroep vatbare handeling in de zin van artikel 173, eerste alinea, van het Verdrag."

De exceptie dat de handeling waarvan verzoekster de nietigverklaring vordert, haar niet rechtstreeks raakt

19 Het Gerecht heeft geoordeeld, dat verzoekster door de beschikking van 12 juli 1993, die door de Commissie aan de SEIB was gericht (hierna: "litigieuze beschikking"), niet rechtstreeks werd geraakt in de zin van artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag en dat het beroep tot nietigverklaring van deze beschikking derhalve niet-ontvankelijk moest worden verklaard op de volgende gronden:

"39 Volgens artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag kan iedere natuurlijke of rechtspersoon beroep instellen tegen beschikkingen die, hoewel genomen in de vorm van een beschikking gericht tot een andere persoon, hem rechtstreeks en individueel raken.

40 In casu moet dus, voorzover de bestreden handeling de vorm heeft van een brief van de Commissie van 12 juli 1993 aan de SEIB, worden nagegaan of verzoekster door die handeling rechtstreeks en individueel wordt geraakt.

41 Om te beginnen stelt het Gerecht vast, dat de Commissie niet heeft betwist, dat verzoekster individueel wordt geraakt. Gelet op de omstandigheden van het onderhavige geval meent het Gerecht, dat enkel de vraag behoeft te worden onderzocht, of verzoekster door de in geding zijnde beschikking rechtstreeks wordt geraakt.

42 In dit verband dient te worden vastgesteld, dat door de communautaire regelgeving en de tussen de Gemeenschap, Oekraïne en de SEIB gesloten overeenkomsten een verdeling van bevoegdheden tot stand is gebracht tussen de Commissie en de vertegenwoordiger die door Oekraïne is gemachtigd om tarwe aan te kopen. Het is immers de taak van deze vertegenwoordiger, in casu Ukrimpex, om via een aanbesteding de contractpartner te kiezen, te onderhandelen over de contractvoorwaarden en de overeenkomst te sluiten. Aan de Commissie is enkel de rol toebedeeld, na te gaan of aan de voorwaarden voor de financiering door de Gemeenschap is voldaan en, in voorkomend geval, voor de betaling van de lening vast te stellen dat deze overeenkomsten voldoen aan het bepaalde in besluit 91/658 en de met Oekraïne en de SEIB gesloten overeenkomsten. De Commissie dient het commercieel contract derhalve niet te toetsen aan andere criteria dan de zojuist genoemde.

43 Dit betekent, dat er uitsluitend een rechtsverhouding bestaat tussen de onderneming waaraan een contract wordt gegund, en haar wederpartij, Ukrimpex, die door Oekraïne is gemachtigd tot het sluiten van contracten voor de aankoop van tarwe. De Commissie onderhoudt slechts rechtsbetrekkingen met de lener en zijn financieel vertegenwoordiger, de SEIB, die haar de commerciële contracten ter goedkeuring voorlegt en tot wie de beschikking van de Commissie ter zake is gericht.

44 Derhalve heeft de tussenkomst van de Commissie geen invloed op de rechtsgeldigheid van het tussen verzoekster en Ukrimpex gesloten commerciële contract en brengt zij geen wijziging in de contractvoorwaarden, waaronder de tussen partijen overeengekomen prijzen. Los van het besluit van de Commissie om de contracten niet als conform de toepasselijke bepalingen te erkennen, blijft het op 26 mei 1993 door de partijen gesloten contract derhalve geldig in de tussen partijen overeengekomen bewoordingen.

45 Het feit dat de Commissie met verzoekster of Ukrimpex contact heeft gehad doet niet af aan deze beoordeling van de rechten en verplichtingen die voor elk van de betrokken partijen voortvloeien uit de toepasselijke wettelijke regelingen en overeenkomsten. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep tot nietigverklaring merkt het Gerecht bovendien op, dat uit de briefwisseling waarop verzoekster zich beroept, niet blijkt dat de Commissie buiten haar rol is getreden, die erin bestaat het contract al dan niet als conform te erkennen. Dit geldt a fortiori voor de contacten die de Commissie met de dochterondernemingen van verzoekster zou hebben gehad betreffende andere contracten dan het in geding zijnde contract.

46 Voorts kan de SEIB weliswaar wanneer zij van de Commissie een beschikking ontvangt waarin wordt vastgesteld dat het contract niet in overeenstemming is met de toepasselijke bepalingen, geen documentair krediet openen waarvoor een communautaire garantie geldt, maar dit neemt niet weg, dat zoals hiervoor is vastgesteld, noch de geldigheid van het tussen verzoekster en Ukrimpex gesloten contract, noch de voorwaarden daarvan door de beschikking worden aangetast. Dienaangaande moet worden beklemtoond, dat de beschikking van de Commissie niet in de plaats treedt van een beslissing van de Oekraïense autoriteiten, aangezien de Commissie alleen bevoegd is, de conformiteit van de contracten te onderzoeken met het oog op de financiering door de Gemeenschap.

47 Verder merkt het Gerecht met betrekking tot de rechtstreekse toepasselijkheid van de door verzoekster ingeroepen verordening nr. 1897/92 op, dat deze verordening in artikel 5, blijkens het gebruik van de woorden $met name', een niet-uitputtende opsomming geeft van de voorwaarden waaraan de contracten moeten voldoen om voor financiering door de Gemeenschap in aanmerking te komen; voorts verwijst artikel 4, lid 1, van de verordening uitdrukkelijk naar de bepalingen van de tussen Oekraïne en de Commissie gesloten overeenkomsten. In de leningsovereenkomst, waarin nauwkeurig de procedure wordt geregeld volgens welke de financiering door de Gemeenschap wordt toegekend, is in artikel 5.1 sprake van een volstrekt discretionaire bevoegdheid van de Commissie. In die omstandigheden gaat het argument van verzoekster niet op.

48 Ten slotte moet worden opgemerkt, dat verzoekster niet kan staven dat zij rechtstreeks door de in geding zijnde beschikking wordt geraakt, met een beroep op het feit dat in de commerciële contracten een opschortende voorwaarde voorkomt, volgens welke de uitvoering van het contract en de betaling van de prijs afhankelijk zijn van de erkenning van de Commissie dat aan de voorwaarden voor uitbetaling van de communautaire lening is voldaan. Een dergelijke voorwaarde is immers een verband dat de partijen bij een overeenkomst wensen te leggen tussen de overeenkomst die zij sluiten en een toekomstige onzekere gebeurtenis, die enkel indien zij intreedt hun overeenkomst bindende werking zal verlenen. Het Gerecht is van oordeel, dat de ontvankelijkheid van een beroep krachtens artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag niet afhankelijk kan worden gemaakt van de wil van partijen. Dientengevolge moet verzoeksters argument worden afgewezen."

20 Gelet op het voorafgaande heeft het Gerecht het beroep niet-ontvankelijk verklaard en verzoekster verwezen in de kosten.

De hogere voorziening

21 Tot staving van haar hogere voorziening voert Glencore twee middelen aan, te weten schending van artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag, en innerlijke tegenstrijdigheid van de motivering van het bestreden arrest.

Het eerste middel

22 Het eerste middel bestaat uit twee onderdelen.

23 Enerzijds verwijt rekwirante het Gerecht, te zijn afgeweken van de rechtspraak van het Hof en van het Gerecht zelf door te oordelen dat zij door de litigieuze beschikking niet rechtstreeks was geraakt.

24 In de eerste plaats zou het Gerecht ten onrechte hebben geoordeeld, dat de litigieuze beschikking niet in de plaats treedt van een beslissing van de Oekraïense autoriteiten (punt 46 van het bestreden arrest). Zij verwijst in dit verband naar artikel 4 van verordening nr. 1897/92 en naar de bepalingen van het leveringscontract dat zij met Ukrimpex had gesloten. Daarin werd voorzien in een op de communautaire lening gebaseerde wijze van betaling, volgens welke betaling alleen kon worden verricht indien de Commissie het contract goedkeurde. Een en ander was ingegeven door de bedroevende financiële toestand van de Oekraïense autoriteiten, waardoor zij zonder communautaire financiering niet in staat waren aan hun betalingsverplichtingen te voldoen.

25 Zo moest Ukrimpex volgens dit contract "alle noodzakelijke goedkeuringen verkrijgen, met name de goedkeuring van het contract door de Commissie of door de Europese Gemeenschappen" en zou "de betaling voor elke lading van de goederen plaatsvinden overeenkomstig de voorwaarden van de lening door de EEG (...)"

26 Volgens rekwirante waren de Oekraïense autoriteiten derhalve voor de nakoming van hun verplichtingen jegens Glencore de facto en de iure volledig afhankelijk van de goedkeuring van de Commissie voor communautaire financiering. Toen de Commissie bij brief van 10 juni 1993 de op 26 mei 1993 overeengekomen wijzigingen weigerde goed te keuren, zou haar beschikking dan ook in de plaats zijn gekomen van de beslissing van de Oekraïense autoriteiten om de overeengekomen prijs te betalen.

27 In de tweede plaats verwijt rekwirante het Gerecht, geen rekening te hebben gehouden met de omstandigheid dat de Oekraïense autoriteiten zonder financiering door de Gemeenschap geen enkele beoordelingsvrijheid hadden met betrekking tot de nakoming van hun betalingsverplichtingen jegens Glencore (zie arresten van 13 mei 1971, International Fruit Company e.a./Commissie, 41/70 tot en met 44/70, Jurispr. blz. 411; 23 november 1971, Bock/Commissie, 62/70, Jurispr. blz. 897, en 17 januari 1985, Piraiki-Patraiki e.a./Commissie, 11/82, Jurispr. blz. 207).

28 In de derde plaats verwijt rekwirante het Gerecht, te zijn voorbijgegaan aan de rechtspraak van het Hof en het Gerecht over de ontvankelijkheid van beroepen die tegen beschikkingen van de Commissie over staatssteun worden ingesteld door een "eventuele begunstigde van (...) bedoelde steun".

29 Zij merkt in dit verband op, dat zoals een lidstaat die voornemens is steun te verlenen, met een eventuele begunstigde kan overeenkomen om de steun alleen te verlenen indien de Commissie deze na aanmelding goedkeurt, de Oekraïense autoriteiten zich er contractueel toe hebben verbonden om de nieuwe, hogere prijs aan Glencore te betalen indien de Commissie de hogere prijs zou goedkeuren voor communautaire financiering. Ook de positie van Glencore, die tijdens de procedure van goedkeuring door de Commissie voortdurend in contact stond met deze laatste, vertoonde gelijkenis met die van een begunstigde van een voorgenomen steunmaatregel. Ten onrechte zou het Gerecht in punt 45 van het bestreden arrest aan dit feit geen belang hebben gehecht.

30 Anderzijds heeft het Gerecht volgens rekwirante ten onrechte beslist, dat het bestaan van de opschortende voorwaarde voor de uitvoering van het contract en de betaling van de prijs niet tot gevolg heeft gehad, dat Glencore door de litigieuze beschikking rechtstreeks werd geraakt (punt 48 van het bestreden arrest). Integendeel, het feit dat de overeenkomst tussen Glencore en Ukrimpex met het oog op financiering door de Gemeenschap moest worden goedgekeurd door de Commissie en dat de uitvoering van de overeenkomst derhalve juridisch en feitelijk gezien afhankelijk was van die goedkeuring, ligt ten grondslag aan die opschortende voorwaarde.

31 De Commissie betwist de ontvankelijkheid van de hogere voorziening op grond dat de aangevoerde argumenten nagenoeg geheel bestaan uit een herhaling van de argumenten die rekwirante voor het Gerecht naar voren had gebracht. Volgens de Commissie is het vaste rechtspraak, dat een verzoekschrift in hogere voorziening dat zich beperkt tot het herhalen of letterlijk weergeven van de voor het Gerecht aangevoerde middelen en argumenten, niet voldoet aan de eisen van artikel 51 van 's Hofs Statuut-EG en artikel 112, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof.

32 Wat de zaak ten gronde betreft, merkt de Commissie om te beginnen op, dat rekwirante zich beroept op het feit dat de leveringsovereenkomst met Ukrimpex een opschortende voorwaarde bevat. Ter zake merkt zij op dat, daargelaten de interpretatieverschillen waarvoor deze contractsclausule ruimte laat, een weigering harerzijds de communautaire financiering goed te keuren niet tot gevolg kan hebben, dat de uit de koopovereenkomst voortvloeiende betalingsverplichtingen niet zouden hoeven worden nageleefd.

33 Voorts kan het volgens de Commissie niet zo zijn, dat de bevoegdheid van een particulier om in rechte op te treden tegen een handeling van een gemeenschapsinstelling, afhangt van privaatrechtelijke afspraken die deze particulier met een derde heeft gemaakt, en evenmin van handelingen van een partij of van beide partijen in verband met de naleving van het contract.

34 Daarnaast waren de Oekraïense autoriteiten volgens de Commissie niet belast met een publiekrechtelijke taak in het kader van de uitvoering van een communautair beleid. Het ging hier niet om de uitvoering van een communautaire handeling; hun beslissing om de koopovereenkomst te sluiten en hun weigering het later overeengekomen prijsverschil te betalen, hebben uitsluitend privaatrechtelijke consequenties gehad in de relatie tussen Ukrimpex en rekwirante. Dit is een belangrijk verschil met de situatie die in het arrest International Fruit Company e.a./Commissie, reeds aangehaald, aan de orde was. In die zaak trad de nationale uitvoeringsinstantie, tot welke de beschikking van de Commissie was gericht, slechts op als intermediair tussen laatstgenoemde en de aanvrager, en beschikte zij niet over een eigen beoordelingsmarge.

35 Wat ten slotte de door rekwirante aangevoerde rechtspraak inzake staatssteun betreft, merkt de Commissie op, dat wanneer zij een steunmaatregel ten gunste van een onderneming onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaart, deze onderneming door een dergelijke beschikking steeds rechtstreeks wordt geraakt, ongeacht hetgeen de lidstaat met die onderneming contractueel heeft vastgelegd.

36 Wat de door de Commissie opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid betreft, moet worden vastgesteld, dat het verzoekschrift in hogere voorziening duidelijk aangeeft, tegen welke onderdelen van het bestreden arrest bezwaar wordt gemaakt en welke argumenten rechtens de vordering tot nietigverklaring specifiek staven (zie met name beschikking van 26 april 1993, Kupka-Floridi/Economisch en Sociaal Comité, C-244/92 P, Jurispr. blz. I-2041, punt 9). Dat die middelen ook in eerste aanleg zijn voorgedragen, is derhalve geen grond om ze niet-ontvankelijk te verklaren.

37 De exceptie van niet-ontvankelijkheid moet derhalve worden verworpen.

38 Er zij aan herinnerd, dat volgens artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag, iedere natuurlijke of rechtspersoon een beroep tot nietigverklaring kan instellen tegen tot hem gerichte beschikkingen alsmede tegen beschikkingen die, hoewel genomen in de vorm van een beschikking gericht tot een andere persoon, hem rechtstreeks en individueel raken.

39 In casu is de litigieuze beschikking formeel tot de SEIB gericht.

40 Het Gerecht heeft zich enkel gebogen over de vraag, of verzoekster door de litigieuze beschikking rechtstreeks werd geraakt, aangezien de Commissie niet had betwist dat verzoekster individueel werd geraakt.

41 Volgens de rechtspraak van het Hof wordt een particulier slechts rechtstreeks geraakt wanneer de bestreden communautaire maatregel rechtstreeks gevolgen heeft voor zijn rechtspositie en aan degenen tot wie hij is gericht en die met de uitvoering ervan zijn belast, geen beoordelingsbevoegdheid laat, omdat de uitvoering zuiver automatisch en alleen op grond van de communautaire regeling gebeurt, zonder dat daarvoor nadere regels moeten worden gesteld (zie in deze zin arrest International Fruit Company e.a./Commissie, reeds aangehaald, punten 23-29; arresten van 6 maart 1979, Simmenthal/Commissie, 92/78, Jurispr. blz. 777, punten 25 en 26; 29 maart 1979, NTN Toyo Bearing Company e.a./Raad, 113/77, Jurispr. blz. 1185, punten 11 en 12; ISO/Raad, 118/77, Jurispr. blz. 1277, punt 26; Nippon Seiko e.a./Raad en Commissie, 119/77, Jurispr. blz. 1303, punt 14; Koyo Seiko e.a./Raad en Commissie, 120/77, Jurispr. blz. 1337, punt 25; Nachi Fujikoshi e.a./Raad, 121/77, Jurispr. blz. 1363, punt 11; 11 juli 1985, Salerno e.a./Commissie en Raad, 87/77, 130/77, 22/83, 9/84 en 10/84, Jurispr. blz. 2523, punt 31; 17 maart 1987, Mannesmann-Röhrenwerke en Benteler/Raad, 333/85, Jurispr. blz. 1381, punt 14; 14 januari 1988, Arposol/Raad, 55/86, Jurispr. blz. 13, punten 11-13; 26 april 1988, Apesco/Commissie, 207/86, Jurispr. blz. 2151, punt 12, en 26 juni 1990, Sofrimport/Commissie, C-152/88, Jurispr. blz. I-2477, punt 9).

42 Hetzelfde geldt wanneer de mogelijkheid dat degenen tot wie de maatregel is gericht, geen gevolg zullen geven aan de communautaire handeling, louter theoretisch is en het buiten twijfel staat, dat zij vastbesloten zijn daaraan consequenties te verbinden (zie in deze zin reeds aangehaalde arresten Bock/Commissie, punten 6-8, Piraiki-Patraiki e.a./Commissie, punten 8-10, en arrest van 31 maart 1998, Frankrijk e.a./Commissie, C-68/94 en C-30/95, Jurispr. blz. I-0000, punt 51).

43 Gelet op het voorafgaande moest het Gerecht in casu nagaan, of de litigieuze beschikking op zichzelf gevolgen heeft gehad voor de rechtspositie van Glencore, en wel omdat de bevoegde Oekraïense autoriteiten geen beoordelingsmarge hadden ter zake van de mogelijkheid om zonder financiering door de Gemeenschap aan het contract uitvoering te geven overeenkomstig de voorwaarden die tussen partijen in het addendum waren overeengekomen, maar die door de Commissie werden betwist.

44 Dienaangaande heeft het Gerecht enkel vastgesteld, dat de beschikking van de Commissie, die "alleen bevoegd is, de conformiteit van de contracten te onderzoeken met het oog op de financiering door de Gemeenschap", "geen invloed heeft (gehad) op de rechtsgeldigheid van het tussen verzoekster en Ukrimpex gesloten commerciële contract en geen wijziging brengt in de contractvoorwaarden, met name betreffende de tussen partijen overeengekomen prijzen", en dat "het op 26 mei 1993 door de partijen gesloten contract derhalve geldig [bleef] in de tussen partijen overeengekomen bewoordingen" (punten 44 en 46). Het Gerecht heeft hieraan toegevoegd, dat de in het contract voorkomende "opschortende voorwaarde (...) volgens welke de uitvoering van het contract en de betaling van de prijs afhankelijk zijn van de erkenning van de Commissie dat aan de voorwaarden voor uitbetaling van de communautaire lening is voldaan", voortvloeide uit de wil van partijen zelf, waarvan de ontvankelijkheid van een beroep krachtens artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag niet afhankelijk kon worden gemaakt (punt 48).

45 Uit verschillende door het Gerecht vastgestelde objectieve, ter zake dienende en onderling samenhangende gegevens blijkt evenwel, dat rekwirante door de litigieuze beschikking rechtstreeks werd geraakt.

46 Uit het bestreden arrest blijkt immers, dat de SEIB in haar hoedanigheid van financieel vertegenwoordiger van Oekraïne overeenkomstig de leningsovereenkomst die haar aan de Commissie bindt, heeft meegewerkt aan de totstandkoming van de communautaire financiering van de invoer in Oekraïne van landbouw- en voedselproducten en medische artikelen, zoals bedoeld in besluit 91/658.

47 Bovendien was de werking van het in geding zijnde leveringscontract kennelijk afhankelijk gesteld van de opschortende voorwaarde, dat de Commissie zou verklaren, dat het contract voldeed aan de voorwaarden voor uitbetaling van de communautaire lening, en kon betaling enkel plaatsvinden nadat de in het contract aangewezen bank een door de Commissie opgestelde regelmatige terugbetalingsverbintenis had ontvangen.

48 Dit vindt steun in de sociaal-economische context waarin de leveringsovereenkomst is gesloten. Volgens de derde en vierde overweging van de considerans van besluit 91/658 werd deze context gekenmerkt door de kritieke economische en financiële toestand waarin de begunstigde republiek zich bevond door de verslechtering van de voedsel- en geneesmiddelenvoorziening aldaar. In die omstandigheden mocht worden aangenomen, dat de leveringsovereenkomst enkel was gesloten wegens de verbintenissen die de Gemeenschap in haar hoedanigheid van uitlener jegens de SEIB zou aangaan zodra de commerciële contracten conform de communautaire regeling zouden zijn verklaard.

49 In die omstandigheden was de opneming in de overeenkomst van de weliswaar door partijen gewilde opschortende voorwaarde, gelijk de advocaat-generaal in punt 69 van zijn conclusie beklemtoont, niets anders dan een weerspiegeling van de objectieve economische afhankelijkheid van het leveringscontract van de tussen de Gemeenschap en de betrokken republiek gesloten leningsovereenkomst, aangezien de graanleveringen alleen konden worden betaald met de financiële middelen die de Gemeenschap de kopers ter beschikking stelde door middel van de opening van onherroepelijke documentaire kredieten.

50 De mogelijkheid voor Ukrimpex om de leveringscontracten na te komen op de door de Commissie betwiste prijscondities en dus af te zien van de communautaire financiering, was louter theoretisch en volstond derhalve, gelet op de door het Gerecht geconstateerde feiten, niet om uit te sluiten dat rekwirante door de litigieuze beschikking rechtstreeks werd geraakt.

51 Derhalve is het duidelijk, dat de litigieuze beschikking, waarbij de Commissie met gebruikmaking van haar eigen bevoegdheden heeft geweigerd de tussen Ukrimpex en Glencore gesloten leveringsovereenkomst goed te keuren, Glencore elke reële mogelijkheid ontnam om de aangegane transactie uit te voeren of op de overeengekomen voorwaarden betaling van de geleverde goederen te verkrijgen.

52 In die omstandigheden heeft de litigieuze beschikking, hoewel zij tot de SEIB als financieel vertegenwoordiger van Oekraïne was gericht, de rechtspositie van rekwirante rechtstreeks geraakt.

53 Uit een en ander volgt, dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat, gelet op de vastgestelde feiten, rekwirante door de litigieuze beschikking niet rechtstreeks werd geraakt in de zin van artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag.

54 De hogere voorziening is derhalve gegrond voorzover zij betrekking heeft op de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep tot nietigverklaring bij het bestreden arrest.

Het tweede middel

55 Gezien het voorafgaande behoeft het tweede middel niet te worden behandeld.

Beslissing inzake de kosten


Verwijzing van de zaak naar het Gerecht

56 Artikel 54, eerste alinea, van 's Hofs Statuut-EG bepaalt: "In geval van gegrondheid van de hogere voorziening vernietigt het Hof de beslissing van het Gerecht. Het kan dan zelf de zaak afdoen wanneer deze in staat van wijzen is, dan wel haar voor afdoening verwijzen naar het Gerecht."

57 In casu is het Hof van oordeel, dat het niet in staat is de zaak af te doen en dat deze derhalve voor afdoening naar het Gerecht moet worden verwezen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

rechtdoende:

1) Vernietigt het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 24 september 1996, Richco/Commissie (T-509/93), voorzover daarbij het door de vennootschap Glencore Grain Ltd, voorheen Richco Commodities Ltd, ingestelde beroep tot nietigverklaring niet-ontvankelijk is verklaard.

2) Verwijst de zaak naar het Gerecht van eerste aanleg voor afdoening.

3) Houdt de beslissing omtrent de kosten aan.