61992J0288

ARREST VAN HET HOF VAN 29 JUNI 1994. - CUSTOM MADE COMMERCIAL LTD TEGEN STAWA METALLBAU GMBH. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: BUNDESGERICHTSHOF - DUITSLAND. - EEG-EXECUTIEVERDRAG - PLAATS VAN UITVOERING VAN VERBINTENIS - EENVORMIGE KOOPWET. - ZAAK C-288/92.

Jurisprudentie 1994 bladzijde I-02913
Zweedse bijz. uitgave bladzijde I-00261
Finse bijz. uitgave bladzijde I-00301


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen ° Bijzondere bevoegdheden ° Gerecht van plaats van uitvoering van verbintenis uit overeenkomst ° Vaststelling van plaats van uitvoering overeenkomstig materiële recht dat volgens collisieregels van aangezocht gerecht van toepassing is, waaronder eventueel eenvormig recht inzake internationale koop

(EEG-Executieverdrag, art. 5, sub 1, zoals gewijzigd bij Toetredingsverdrag van 1978)

Samenvatting


De plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de vordering in rechte ten grondslag ligt, is in artikel 5, sub 1, van het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken als bevoegdheidscriterium gekozen omdat het nauwkeurig en duidelijk is en daardoor past in de algemene doelstelling van het Executieverdrag, regels te stellen die zekerheid geven over de bevoegdheidsverdeling tussen de verschillende nationale gerechten waarbij een geschil inzake verbintenissen uit overeenkomst kan worden aangebracht. Op grond van dit criterium kan de verweerder worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd, zelfs indien het aldus aangewezen gerecht niet hetgene is dat de nauwste band heeft met het geschil.

De aangezochte rechter moet naar zijn eigen collisieregels bepalen, welk recht ° waaronder eventueel een eenvormige wet ° op de gegeven rechtsbetrekking van toepassing is, en overeenkomstig dit recht de plaats van uitvoering van de litigieuze contractuele verbintenis vaststellen. Mitsdien moet artikel 5, sub 1, Executieverdrag, zoals gewijzigd bij het Verdrag inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord -Ierland, aldus worden uitgelegd, dat bij een vordering tot betaling die door een leverancier tegen zijn afnemer is ingesteld op grond van een aannemingsovereenkomst, de plaats van uitvoering van de betalingsverbintenis moet worden vastgesteld overeenkomstig het materiële recht dat volgens de collisieregels van het aangezochte gerecht de litigieuze verbintenis beheerst, zelfs indien volgens deze regels op de overeenkomst bepalingen van toepassing zijn zoals de Eenvormige wet inzake de internationale koop van roerende lichamelijke zaken, gevoegd bij het Verdrag van Den Haag van 1 juli 1964.

Partijen


In zaak C-288/92,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens het Protocol van 3 juni 1971 betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, van het Bundesgerichtshof (Duitsland), in het aldaar aanhangig geding tussen

Custom Made Commercial Ltd

en

Stawa Metallbau GmbH,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 5, sub 1, en 17, eerste alinea, van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1972, L 299, blz. 32), zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (PB 1978, L 304, blz. 1, en ° voor de gewijzigde tekst ° blz. 77),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: O. Due, president, J. C. Moitinho de Almeida en M. Diez de Velasco, kamerpresidenten, C. N. Kakouris (rapporteur), F. A. Schockweiler, F. Grévisse, M. Zuleeg, P. J. G. Kapteyn en J. L. Murray, rechters,

advocaat-generaal: C. O. Lenz

griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

° de Duitse regering, vertegenwoordigd door C. Boehmer, Ministerialrat bij het Bondsministerie van Justitie, als gemachtigde,

° de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door L. Ferrari Bravo, hoofd van de dienst Diplomatieke geschillen van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde, bijgestaan door O. Fiumara, avvocato dello Stato,

° de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door P. van Nuffel, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, bijgestaan door W.-D. Krause-Ablass, advocaat te Duesseldorf,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van de Italiaanse regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter terechtzitting van 19 januari 1994,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 8 maart 1994,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 26 maart 1992, ingekomen bij het Hof op 30 juni daaraanvolgend, heeft het Bundesgerichtshof (Duitsland) krachtens het Protocol van 3 juni 1971 betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1972, L 299, blz. 32; hierna: "Executieverdrag"), zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (PB 1978, L 304, blz. 1, en ° voor de gewijzigde tekst ° blz. 77), een aantal prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de artikelen 5, sub 1, en 17, eerste alinea, Executieverdrag.

2 Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen Stawa Metallbau GmbH (hierna: "Stawa"), gevestigd te Bielefeld (Duitsland), en Custom Made Commercial Ltd (hierna: "Custom Made"), gevestigd te Londen, betreffende de slechts gedeeltelijke betaling door laatstgenoemde van een overeengekomen levering van door Stawa vervaardigde ramen en deuren.

3 Blijkens de verwijzingsbeschikking had Stawa zich op 6 mei 1988 te Londen, na in het Engels gevoerde onderhandelingen, mondeling verbonden om de goederen aan Custom Made te leveren. De goederen waren bestemd voor een gebouwencomplex te Londen. De overeenkomst, de eerste die tussen partijen werd gesloten, bepaalde dat de betaling in Engelse ponden diende te geschieden.

4 Stawa bevestigde de sluiting van de overeenkomst bij een in het Engels gestelde brief van 9 mei 1988, waarbij zij voor het eerst haar in het Duits gestelde Algemene voorwaarden voegde. Volgens artikel 8 van die Algemene voorwaarden was de plaats van uitvoering Bielefeld en waren de gerechten aldaar bevoegd voor elk geschil tussen partijen. Custom Made heeft tegen die Algemene voorwaarden geen bezwaar gemaakt.

5 Daar Custom Made slechts een deel betaalde, vorderde Stawa bij het Landgericht Bielefeld betaling van het saldo. Bij verstekvonnis van 13 december 1989 veroordeelde het Landgericht Bielefeld Custom Made om Stawa 144 742,08 UKL plus interessen te betalen.

6 Custom Made deed verzet tegen dit vonnis, met name op grond dat de Duitse gerechten internationale bevoegdheid misten. Het Landgericht Bielefeld verklaarde de vordering van Stawa bij tussenvonnis van 9 mei 1990 ontvankelijk.

7 Custom Made kwam van dit vonnis in hoger beroep bij het Oberlandesgericht Hamm en beriep zich opnieuw op de ontbrekende internationale bevoegdheid van de Duitse gerechten.

8 Het Oberlandesgericht verwierp dit hoger beroep bij arrest van 8 maart 1991. Het baseerde de internationale bevoegdheid van de Duitse gerechten op artikel 5, sub 1, Executieverdrag, juncto artikel 59, lid 1, eerste zin, van de Eenvormige wet inzake de internationale koop van roerende lichamelijke zaken, gevoegd bij het Verdrag van Den Haag van 1 juli 1964 (834, Rec. des traités des Nations unies, 1972, blz. 107 e.v.), dat bepaalt, dat de koper de prijs aan de verkoper moet betalen ter plaatse van diens vestiging of, bij gebreke daarvan, op diens gewone verblijfplaats.

9 Custom Made was het oneens met het arrest van het Oberlandesgericht en stelde bij het Bundesgerichtshof "Revision" in.

10 Van oordeel, dat het geschil vragen deed rijzen betreffende de uitlegging van het Executieverdrag, heeft het Bundesgerichtshof de behandeling van de zaak geschorst totdat het Hof zal hebben geantwoord op de volgende prejudiciële vragen:

"1. a) Moet de plaats van uitvoering bedoeld in artikel 5, sub 1, Executieverdrag ook dan worden vastgesteld overeenkomstig het materiële recht dat volgens de collisieregels van het aangezochte gerecht de litigieuze verbintenis beheerst, wanneer het gaat om de vordering van een leverancier tegen een afnemer tot betaling van de prijs op grond van een aannemingsovereenkomst, deze overeenkomst volgens de collisieregels van het aangezochte gerecht onderworpen is aan het eenvormig kooprecht en dit laatste bepaalt, dat de verbintenis tot betaling van de prijs moet worden uitgevoerd ter plaatse van de vestiging van de leverancier die de vordering instelt?

Hoe moet de plaats van uitvoering bedoeld in artikel 5, sub 1, Executieverdrag in een dergelijk geval worden bepaald?

2. Voor het geval dat volgens de antwoorden op de vragen 1, sub a, en 1, sub b, de internationale bevoegdheid van de Duitse gerechten niet op artikel 5, sub 1, Executieverdrag kan worden gebaseerd:

Geldt dit ook wanneer de Algemene voorwaarden waarin een forumclausule is opgenomen, in een van de taal van de onderhandelingen en de overeenkomst afwijkende, door de afnemer niet gekende taal zijn gesteld, en de in de taal van de onderhandelingen en de overeenkomst gestelde bevestigingsbrief globaal naar de bijgevoegde Algemene voorwaarden, doch niet speciaal naar de forumclausule verwijst?

3. Voor het geval dat het Hof de vragen 2, sub a, en 2, sub b, bevestigend beantwoordt:

Staat artikel 17 Executieverdrag in het geval van een in Algemene voorwaarden opgenomen forumclausule die aan de vereisten voor een geldige overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegde rechter in de zin van die bepaling voldoet, eraan in de weg, dat daarnaast volgens het nationale materiële recht dat volgens de collisieregels van het aangezochte gerecht van toepassing is, wordt onderzocht of de forumclausule geldig in de overeenkomst is opgenomen?"

De eerste vraag, sub a

11 Met deze vraag, zoals zij in de motivering van de verwijzingsbeschikking is toegelicht, wil de nationale rechter vernemen, of artikel 5, sub 1, Executieverdrag aldus moet worden uitgelegd, dat bij een vordering tot betaling ingesteld door een leverancier tegen zijn afnemer op grond van een aannemingsovereenkomst, de plaats van uitvoering van de betalingsverbintenis moet worden vastgesteld overeenkomstig het materiële recht dat volgens de collisieregels van het aangezochte gerecht de litigieuze verbintenis beheerst, zelfs indien volgens deze regels op de overeenkomst bepalingen van toepassing zijn zoals de Eenvormige wet inzake de internationale koop van roerende lichamelijke zaken, gevoegd bij het Verdrag van Den Haag van 1 juli 1964.

12 Artikel 2 Executieverdrag stelt als algemene regel, dat de gerechten van de woonplaats van de verweerder bevoegd zijn, maar artikel 5 verleent ook bevoegdheid aan andere gerechten, naar keuze van de verzoeker. Deze keuzemogelijkheid is gegeven ter wille van een nuttige procesinrichting in welbepaalde gevallen waarin een bijzonder nauw verband bestaat tussen een vordering en het gerecht dat kan worden geroepen daarvan kennis te nemen (arrest van 6 oktober 1976, zaak 12/76, Tessili, Jurispr. 1976, blz. 1473, r.o. 13). Artikel 5 stelt evenwel niet het verband zelf als criterium voor de keuze van het bevoegde gerecht. De verzoeker kan de verweerder niet oproepen voor elk gerecht dat een band heeft met het geschil, daar artikel 5 een limitatieve opsomming geeft van de factoren die een geschil met een bepaald gerecht verbinden.

13 Artikel 5, sub 1, bepaalt met name, dat de verweerder ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst kan worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats "waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd". Deze plaats vormt in de regel de nauwste band tussen het geschil en het bevoegde gerecht, hetgeen doorslaggevend was om voor verbintenissen uit overeenkomst dat gerecht als bevoegd gerecht aan te wijzen (arrest van 15 januari 1987, zaak 266/85, Shenavai, Jurispr. 1987, blz. 239, r.o. 18).

14 Hoewel de band tussen geschil en gerecht de reden is waarom artikel 5, sub 1, in het Executieverdrag is opgenomen, is het daar gehanteerde criterium niet de band met het aangezochte gerecht, maar enkel de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de vordering in rechte ten grondslag ligt.

15 De plaats van uitvoering van de verbintenis is als bevoegdheidscriterium gekozen, omdat het nauwkeurig en duidelijk is en daardoor past in de algemene doelstelling van het Executieverdrag, regels te stellen die zekerheid geven over de bevoegdheidsverdeling tussen de verschillende nationale gerechten waarbij een geschil inzake verbintenissen uit overeenkomst kan worden aangebracht.

16 Weliswaar is gesteld, dat het in artikel 5, sub 1, Executieverdrag uitdrukkelijk genoemde criterium van de plaats van uitvoering van de verbintenis die concreet aan de vordering van verzoeker ten grondslag ligt, in sommige gevallen kan leiden tot de bevoegdheid van een gerecht dat geen enkele band heeft met het geschil, en dat in een dergelijk geval moet worden afgeweken van het formele criterium, omdat het resultaat zou indruisen tegen het doel van artikel 5, sub 1, Executieverdrag.

17 Dit betoog kan evenwel niet worden aanvaard.

18 Door het gebruik van andere criteria dan de plaats van uitvoering ingeval dit laatste bevoegdheid verleent aan een gerecht dat geen enkele band heeft met de zaak, zou het immers moeilijk worden te voorzien welk gerecht bevoegd is, hetgeen zou indruisen tegen het doel van het Executieverdrag.

19 Indien het bestaan van een band tussen de feiten van het geschil en een bepaald gerecht als enig bevoegdheidscriterium zou worden gehanteerd, zou het aangezochte gerecht verplicht zijn om, teneinde te verifiëren of die band bestaat, rekening te houden met andere elementen, met name met de door de verweerder aangevoerde middelen, waardoor artikel 5, sub 1, zinledig zou worden.

20 Een dergelijk onderzoek zou trouwens indruisen tegen de doelstellingen en de geest van het Executieverdrag, die verlangen dat artikel 5 aldus wordt uitgelegd, dat het nationale gerecht over zijn bevoegdheid kan beslissen zonder op de materiële aspecten van de zaak te moeten ingaan (arrest van 22 maart 1983, zaak 34/82, Peters, Jurispr. 1983, blz. 987, r.o. 17).

21 Uit een en ander volgt, dat volgens artikel 5, sub 1, de verweerder ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst kan worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd, zelfs indien het aldus aangewezen gerecht niet hetgene is dat de nauwste band heeft met het geschil.

22 Derhalve moet worden uitgemaakt, welke de in artikel 5, sub 1, Executieverdrag bedoelde "verbintenis" is, en moet de "plaats van uitvoering" daarvan worden vastgesteld.

23 Het Hof heeft verklaard, dat de verbintenis niet om het even welke uit de betrokken overeenkomst voortvloeiende verbintenis is, maar die welke de keerzijde vormt van het contractuele recht waarop de verzoeker zich voor zijn vordering beroept (arrest van 6 oktober 1976, zaak 14/76, De Bloos, Jurispr. 1976, blz. 1497, r.o. 10 en 13).

24 Nadat het Hof een uitzondering had aanvaard voor arbeidsovereenkomsten, die bepaalde specifieke kenmerken vertonen (zie met name het arrest van 26 mei 1982, zaak 133/81, Ivenel, Jurispr. 1982, blz. 1891), bevestigde het in het arrest Shenavai (reeds aangehaald, r.o. 20), dat de in artikel 5, sub 1, Executieverdrag bedoelde verbintenis de contractuele verbintenis is die concreet aan de vordering in rechte ten grondslag ligt.

25 Deze uitlegging is bevestigd bij de sluiting van het Verdrag van 26 mei 1989 inzake de toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek tot het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1989, L 285, blz. 1). Bij die gelegenheid is de regel van artikel 5, sub 1, Executieverdrag immers in dezelfde bewoordingen behouden en aangevuld met één enkele uitzondering voor arbeidsovereenkomsten, welke uitzondering in de genoemde rechtspraak van het Hof reeds bij wege van uitlegging was aanvaard.

26 Met betrekking tot de "plaats van uitvoering" overwoog het Hof, dat het aan de aangezochte rechter staat, volgens het Executieverdrag vast te stellen of de plaats waar de verbintenis is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd, in zijn rechtsgebied is gelegen, en dat hij daartoe naar zijn eigen collisieregels moet bepalen, welk recht op de gegeven rechtsbetrekking van toepassing is, en overeenkomstig dit recht de plaats van uitvoering van de litigieuze contractuele verbintenis moet vaststellen (arrest Tessili, reeds aangehaald, r.o. 13, herhaald in het arrest Shenavai, reeds aangehaald, r.o. 7).

27 Deze uitlegging moet ook worden gevolgd wanneer volgens de collisieregels van het aangezochte gerecht op de contractuele betrekking een "eenvormige wet" als in het hoofdgeding aan de orde van toepassing is.

28 Deze uitlegging wordt niet op losse schroeven gezet door een bepaling als artikel 59, lid 1, van de eenvormige wet, volgens welke de plaats van uitvoering van de verbintenis van de koper om de verkoper de prijs te betalen, de plaats van diens vestiging of, bij gebreke daarvan, diens gewone verblijfplaats is, tenzij de partijen bij de overeenkomst krachtens artikel 3 van de eenvormige wet een andere plaats van uitvoering van deze verbintenis zijn overeengekomen.

29 Mitsdien moet artikel 5, sub 1, Executieverdrag aldus worden uitgelegd, dat bij een vordering tot betaling ingesteld door een leverancier tegen zijn afnemer op grond van een aannemingsovereenkomst, de plaats van uitvoering van de betalingsverbintenis moet worden vastgesteld overeenkomstig het materiële recht dat volgens de collisieregels van het aangezochte gerecht de litigieuze verbintenis beheerst, zelfs indien volgens deze regels op de overeenkomst bepalingen van toepassing zijn zoals de Eenvormige wet inzake de internationale koop van roerende lichamelijke zaken, gevoegd bij het Verdrag van Den Haag van 1 juli 1964.

30 Gelet op het antwoord op de eerste vraag, sub a, behoeven de andere vragen van de verwijzende rechter niet te worden beantwoord.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

31 De kosten door de Duitse en de Italiaanse regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

uitspraak doende op de door het Bundesgerichtshof bij beschikking van 26 maart 1992 gestelde vraag, verklaart voor recht:

Artikel 5, sub 1, van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, moet aldus worden uitgelegd, dat bij een vordering tot betaling ingesteld door een leverancier tegen zijn afnemer op grond van een aannemingsovereenkomst, de plaats van uitvoering van de betalingsverbintenis moet worden vastgesteld overeenkomstig het materiële recht dat volgens de collisieregels van het aangezochte gerecht de litigieuze verbintenis beheerst, zelfs indien volgens deze regels op de overeenkomst bepalingen van toepassing zijn zoals de Eenvormige wet inzake de internationale koop van roerende lichamelijke zaken, gevoegd bij het Verdrag van Den Haag van 1 juli 1964.