ARREST VAN HET HOF (TWEEDE KAMER) VAN 7 MEI 1992. - PESQUERIAS DE BERMEO SA EN NAVIERA LAIDA SA TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - VISSERIJ - PROJECT VOOR EXPERIMENTELE VISSERIJCAMPAGNE - BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE, WAARBIJ WORDT VASTGESTELD DAT PROJECT NIET VOLDOET AAN VOORWAARDEN VOOR COMMUNAUTAIRE FINANCIELE BIJSTAND UIT HOOFDE VAN VERORDENING (EEG) NR. 4028/86 VAN DE RAAD. - GEVOEGDE ZAKEN C-258/90 EN C-259/90.
Jurisprudentie 1992 bladzijde I-02901
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
++++
1. Visserij ° Gemeenschappelijk structuurbeleid ° Experimentele visserij ° Communautaire financiële bijstand ° Termijn voor Commissie om over toekenning van aanmoedigingspremie te beslissen ° Niet-dwingend karakter
(Verordening nr. 4028/86 van de Raad, art. 16, lid 3; verordening nr. 1871/87 van de Commissie, art. 3, lid 2)
2. Visserij ° Gemeenschappelijk structuurbeleid ° Experimentele visserij ° Communautaire financiële bijstand ° Beschikking van Commissie ° Beoordelingsvrijheid omkleed met procedurele waarborgen ° Motiveringsplicht
(Verordening nr. 4028/86 van de Raad, art. 13 en 14, leden 1 en 2, sub c)
3. Gemeenschapsrecht ° Beginselen ° Bescherming van gewettigd vertrouwen ° Grenzen ° Sector experimentele visserij ° Beoordelingsvrijheid van gemeenschapsinstellingen
(Verordening nr. 4028/86 van de Raad, art. 16, lid 3)
4. Niet-contractuele aansprakelijkheid ° Voorwaarden ° Onrechtmatigheid °Schade ° Oorzakelijk verband
(EEG-Verdrag, art. 215, tweede alinea)
1. Zowel uit de opbouw van verordening nr. 4028/86 inzake communautaire acties voor verbetering en aanpassing van de structuur van de visserij en de aquicultuur, als uit artikel 3, lid 2, van verordening nr. 1871/87 houdende uitvoeringsbepalingen van deze verordening met betrekking tot de aanmoediging van de experimentele visserij, vloeit voort dat de in artikel 16, lid 3, van verordening nr. 4028/86 aan de Commissie gestelde termijn om binnen twee maanden na indiening van een project voor experimentele visserijcampagne over de toekenning van een aanmoedigingspremie te beslissen, niet dwingend is.
2. Wanneer de Commissie krachtens artikel 14 van verordening nr. 4028/86 een beschikking dient te geven over de toekenning van financiële bijstand voor een project voor een experimentele visserijcampagne, zoals deze in artikel 13 van de verordening is omschreven, beschikt zij over een ruime beoordelingsvrijheid ten aanzien van de vraag, of is voldaan aan de voorwaarden die recht geven op toekenning van de bijstand, met name de voorwaarde dat het project betrekking moet hebben op visserijzones waarvoor, op grond van de ramingen over de visbestanden, op langere termijn een stabiele en rendabele exploitatie mag worden verwacht. Deze beoordelingsvrijheid brengt mee, dat de naleving van de waarborgen waarmee de communautaire rechtsorde het verloop van administratieve procedures omkleedt, van fundamenteel belang is. Tot die waarborgen behoort met name de verplichting de beschikking toereikend te motiveren. Deze motivering dient de redenering van de instantie waarvan de handeling afkomstig is, duidelijk en ondubbelzinnig te doen uitkomen, opdat de belanghebbende de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kan kennen en zijn rechten kan verdedigen en het Hof zijn toezicht kan uitoefenen.
3. De marktdeelnemers mogen niet vertrouwen op de handhaving van een bestaande situatie die door de gemeenschapsinstellingen in de uitoefening van hun discretionaire bevoegdheid kan worden gewijzigd. Dit is het geval op een gebied als dat van de experimentele visserijsector, die een voortdurende aanpassing mogelijk moet maken, afhankelijk van met name de resultaten van de eerdere visserijcampagnes. Derhalve kunnen de marktdeelnemers geen beroep doen op hun gewettigd vertrouwen op het verkrijgen van aanmoedigingspremies, met het betoog dat dergelijke premies voor eerdere campagnes waren verleend. Zij kunnen een dergelijk vertrouwen evenmin baseren op het verstrijken van de in artikel 16, lid 3, van verordening nr. 4028/86 aan de Commissie gestelde termijn om over de toekenning van een premie te beslissen, daar deze termijn niet dwingend is en het verstrijken ervan de aanvragers geen recht verleent op de bij deze verordening ingevoerde financiële bijstand.
4. De niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap in de zin van artikel 215, tweede alinea, EEG-Verdrag kan slechts ontstaan, indien is voldaan aan een aantal voorwaarden betreffende de onrechtmatigheid van de aan de gemeenschapsinstellingen verweten gedraging, de werkelijk geleden schade en een oorzakelijk verband tussen de gedraging en de gestelde schade.
In de gevoegde zaken C-258/90 en C-259/90,
Pesquerias De Bermeo SA en Naviera Laida SA, vennootschappen naar Spaans recht, gevestigd te Las Arenas-Guecho (Spanje), vertegenwoordigd door A. Ferrer Lopez en L. M. Angulo Errazquin, advocaten te Biskaje, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van Arendt en Harles, advocaten aldaar, Avenue Marie-Thérèse 4,
verzoeksters,
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur J. L. Iglesias Buhigues als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij R. Hayder, vertegenwoordiger van de juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,
verweerster,
betreffende een beroep tot nietigverklaring van de beschikkingen van de Commissie EXP/ES/1/90 respectievelijk EXP/ES/2/90, van 6 juni 1990, waarbij wordt vastgesteld dat de projecten voor experimentele visserijcampagnes in wateren van de zone Atlantische Oceaan Zuid-West niet voldoen aan de voorwaarden voor toekenning van communautaire financiële bijstand uit hoofde van verordening (EEG) nr. 4028/86 van de Raad van 18 december 1986 inzake communautaire acties voor verbetering en aanpassing van de structuur van de visserij en de aquicultuur (PB 1986, L 376, blz. 7),
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),
samengesteld als volgt: F. A. Schockweiler, kamerpresident, G. F. Mancini en J. L. Murray, rechters,
advocaat-generaal: C. Gulmann
griffier: D. Louterman-Hubeau, hoofdadministrateur
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 12 november 1991, waarbij verzoeksters werden vertegenwoordigd door A. Ferrer Lopez en L. M. Angulo Errazquin, advocaten te Biskaje, en de Commissie door J. L. Iglesias Buhigues, als gemachtigde,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 21 januari 1992,
het navolgende
Arrest
1 Bij twee op 23 augustus 1990 ter griffie van het Hof neergelegde verzoekschriften hebben de naamloze vennootschappen Naviera Laida (hierna: "Naviera") en Pesquerias De Bermeo (hierna: "Pesquerias"), gevestigd te Las Arenas-Guecho (Spanje), verschillende verzoeken ingediend. Het eerste is gebaseerd op artikel 173, tweede alinea, EEG-Verdrag en strekt tot nietigverklaring van de beschikkingen EXP/ES/1/90 en EXP/ES/2/90 van de Commissie van 6 juni 1990, waarbij wordt vastgesteld dat de projecten voor experimentele visserijcampagnes in wateren van de zone Atlantische Oceaan Zuid-West niet voldoen aan de voorwaarden voor toekenning van communautaire financiële bijstand uit hoofde van verordening (EEG) nr. 4028/86 van de Raad van 18 december 1986 inzake communautaire acties voor verbetering en aanpassing van de structuur van de visserij en de aquicultuur (PB 1986, L 376, blz. 7). Het tweede strekt tot verklaring voor recht, dat verzoeksters krachtens artikel 15 van deze verordening recht hebben op communautaire financiële bijstand voor de betrokken projecten voor visserijcampagnes. Het derde verzoek, dat is gebaseerd op de artikelen 178 en 215, tweede alinea, EEG-Verdrag, strekt tot vergoeding van de schade die verzoeksters zouden hebben geleden als gevolg van de vaststelling van de litigieuze beschikkingen.
2 Op 14 februari 1990 dienden de Spaanse autoriteiten bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen twee aanvragen van Naviera en Pesquerias in voor aanmoedigingspremies voor projecten voor experimentele visserijcampagnes, die met de schepen "Geminis" en "Ceres" in wateren van de zone Atlantische Oceaan Zuid-West zouden worden uitgevoerd.
3 Op 15 februari 1990 respectievelijk 22 februari 1990 begonnen de twee schepen te Montevideo (Uruguay) respectievelijk Punta Arenas (Chili) met deze campagnes.
4 Op 7 maart 1990 bevestigde de Commissie de ontvangst van voormelde aanvragen.
5 Op 24 april daaraanvolgend verklaarde de Commissie voor het in artikel 16 van verordening nr. 4028/86 bedoelde Permanent Comité voor de visserijstructuur (hierna: "Comité"), dat zij het voor het jaar 1990 niet meer opportuun achtte, dat in de zones Atlantische Oceaan Zuid-West, waar de voorafgaande campagnes hadden plaatsgevonden, dergelijke campagnes werden uitgevoerd. De Commissie baseerde deze mededeling op het feit, dat tussen 1987 en 1989 42 aanmoedigingspremies waren toegekend, waarvan er 25 betrekking hadden op campagnes die in dezelfde zone Atlantische Oceaan Zuid-West waren uitgevoerd voor dezelfde soorten als die waarop Naviera en Pesquerias in hun aanvragen doelden. Bij brieven van 25 april 1990 deelde de Commissie de belanghebbenden mee, dat experimentele visserijcampagnes in de Atlantische Oceaan Zuid-West niet meer voor aanmoedigingspremies in aanmerking zouden komen.
6 In de loop van de maand mei vestigden Naviera en Pesquerias er in twee brieven de aandacht op, dat hun aanvragen op 14 februari 1990 waren ingediend en dat de Commissie op 7 maart 1990 de ontvangst ervan had bevestigd. Uit de brieven van de Commissie van 25 april 1990 zou zijn gebleken, dat de beschikkingen, die moesten worden gegeven uit hoofde van verordening nr. 4028/86, nog niet waren vastgesteld en dat daardoor de in artikel 16, lid 3, van de verordening gestelde termijn van twee maanden was overschreden.
7 Op 6 juni 1990 gaf de Commissie de twee litigieuze beschikkingen, die waren gericht tot het Koninkrijk Spanje en tot Pesquerias en Naviera. In de artikelen 1 van die beschikkingen stelt zij vast, dat de projecten voor experimentele visserijcampagnes in wateren van de Atlantische Oceaan Zuid-West niet voldoen aan de voorwaarden voor toekenning van communautaire financiële bijstand uit hoofde van verordening nr. 4028/86. De tweede en derde overweging van de consideransen van de bestreden beschikkingen luiden als volgt:
"Overwegende dat de vissers uit de Gemeenschap de visbestanden van deze zone kennen; dat voorts de resultaten van de exploitatie van deze zone bekend zijn en dat een experimentele visserijcampagne om de rentabiliteit van een regelmatige en duurzame exploitatie van de visbestanden in de zone te evalueren, niet gerechtvaardigd is;
overwegende bijgevolg dat deze experimentele visserijcampagne niet voldoet aan de voorwaarden voor communautaire financiële bijstand, inzonderheid de voorwaarden bedoeld in artikel 14, lid 2, sub c, van verordening (EEG) nr. 4028/86 (...)"
8 Er zij aan herinnerd, dat de Commissie op 7 november 1989 aanmoedigingspremies had toegekend voor experimentele visserijcampagnes, die door dezelfde schepen "Geminis" en "Ceres" in dezelfde zones van de Atlantische Oceaan Zuid-West waren uitgevoerd voor dezelfde soorten als bedoeld in de bestreden beschikkingen.
9 Krachtens artikel 1 van verordening nr. 4028/86 kan de Commissie communautaire financiële bijstand verlenen voor bepaalde acties op, onder meer, het gebied van de heroriëntatie van de visserij door het opzetten van experimentele visserijcampagnes. Deze bijstand wordt verleend om de structurele ontwikkeling in de visserijsector in het kader van de oriëntatie van het gemeenschappelijk visserijbeleid te vergemakkelijken.
10 Luidens artikel 13 van voormelde verordening
"wordt onder 'experimentele visserijcampagne' verstaan elke vorm van visserij met commerciële doeleinden die in een bepaalde zone wordt uitgevoerd om de rentabiliteit van een regelmatige en duurzame exploitatie van de visbestanden in die zone te evalueren".
11 In artikel 14, leden 2 en 3, van verordening nr. 4028/86 wordt bepaald:
"2. Om in aanmerking te komen voor communautaire bijstand, moeten de in lid 1 bedoelde projecten bovendien:
a) (...)
b) (...)
c) visserijzones betreffen waarvoor, op grond van de ramingen over de visbestanden, op langere termijn een stabiele en rendabele exploitatie mag worden verwacht;
d) (...)
3. Een project mag verscheidene opeenvolgende visserijcampagnes in dezelfde visserijzone omvatten, om daarmee de grondslag te leggen voor een stabiele en duurzame exploitatie."
12 Krachtens artikel 16 van de verordening worden de projecten voor experimentele visserijcampagnes door de bevoegde nationale instanties bij de Commissie ingediend, nadat deze instanties daarover gunstig advies hebben uitgebracht. Artikel 16, lid 3, luidt als volgt:
"Binnen twee maanden na indiening van een project beslist de Commissie over de toekenning van de (...) premie. Deze beschikking wordt zowel aan de begunstigden als aan de betrokken Lid-Staat of Lid-Staten medegedeeld. De andere Lid-Staten worden ervan in kennis gesteld in het kader van het Permanent Comité voor de visserijstructuur (...)".
13 Artikel 3, lid 2, van verordening (EEG) nr. 1871/87 van de Commissie van 16 juni 1987 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening nr. 4028/86 van de Raad met betrekking tot de aanmoediging van de experimentele visserij (PB 1987, L 180, blz. 1), bepaalt dat de aanmoedigingspremie alleen wordt toegekend voor campagnes waarmee is begonnen na de datum waarop de betrokken aanvraag bij de Commissie is geregistreerd.
14 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het geding, het procesverloop en de middelen en argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.
De conclusies tot nietigverklaring
15 Tot staving van hun conclusies tot nietigverklaring voeren Naviera en Pesquerias middelen aan die in hoofdzaak zijn ontleend aan niet-inachtneming door de Commissie van de in artikel 16, lid 3, van verordening nr. 4028/86 bedoelde termijn van twee maanden, vervolgens miskenning van de voorwaarden waaronder volgens deze verordening financiële bijstand kan worden verleend voor een experimentele visserijcampagne alsmede miskenning van de motiveringsplicht, en ten slotte schending van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen.
Het middel inzake niet-inachtneming van de termijn van twee maanden
16 Volgens Naviera en Pesquerias is de Commissie krachtens voormeld artikel 16, lid 3, verplicht, over de toekenning van de aanmoedigingspremie voor een project voor experimentele visserijcampagne binnen twee maanden na indiening van het project te beslissen. Na het verstrijken van deze termijn gegeven beschikkingen van de Commissie zijn onwettig en kunnen nietig worden verklaard. Voorts kan de Commissie bij dergelijke tardieve beschikkingen niet anders dan de gevraagde communautaire financiële bijstand verlenen.
17 De Commissie is van oordeel, dat de in artikel 16, lid 3, bedoelde termijn van twee maanden niet dwingend, maar slechts indicatief is. Zij die een premie hebben aangevraagd, zijn vanaf het verstrijken van de termijn gerechtigd om de hun door het EEG-Verdrag ter beschikking gestelde middelen aan te wenden om aan het stilzitten van de instelling een einde te maken. Dat de termijn niet in acht is genomen, is, aldus de Commissie, hoe dan ook niet van invloed op de inhoud van de beschikking op een aanvraag voor een aanmoedigingspremie voor een experimentele visserijcampagne.
18 Dienaangaande zij om te beginnen vastgesteld, dat geen specifieke bepaling van verordening nr. 4028/86 consequenties verbindt aan de niet-inachtneming door de Commissie van de in artikel 16, lid 3, van deze verordening bedoelde termijn.
19 Voorts blijkt uit de strekking die de verordening toekent aan beschikkingen van de Commissie betreffende de toekenning van de aanmoedigingspremies, dat deze termijn niet dwingend is.
20 Op grond van geen bepaling van verordening nr. 4028/86 kan immers worden aangenomen, dat de verbetering van de vangstmogelijkheden buiten de wateren waarvoor de communautaire wetgeving geldt - waarop in de vierde en de elfde overweging van de considerans van de verordening de nadruk wordt gelegd - afhankelijk zou zijn van de inachtneming van de in artikel 16, lid 3, van verordening nr. 4028/86 bedoelde termijn.
21 Overigens wordt de niet-dwingende aard van de betrokken termijn bevestigd door artikel 3, lid 2, van verordening nr. 1871/87, krachtens hetwelk het de aanvrager van een aanmoedigingspremie vrijstaat, onmiddellijk na de datum van registratie van zijn aanvraag met de experimentele visserijcampagne te beginnen, dus geruime tijd voordat de Commissie haar beschikking heeft vastgesteld en in ieder geval voordat de betrokken termijn van twee maanden is verstreken. De aanvrager die hiervoor kiest, doet dit op eigen risico, daar de Commissie een beschikking kan geven waarbij de gevraagde steun wordt geweigerd.
22 Mitsdien is het middel inzake niet-inachtneming door de Commissie van de in artikel 16, lid 3, van verordening nr. 4028/86 bedoelde termijn van twee maanden, ongegrond.
De middelen inzake miskenning van de voorwaarden voor de toepasssing van verordening nr. 4028/86 en schending van de motiveringsplicht
23 Dienaangaande stellen Naviera en Pesquerias, dat hun aanvragen uit 1990, evenals die uit 1989, aan alle door verordening nr. 4028/86 gestelde voorwaarden voldeden, meer in het bijzonder aan die van artikel 14, lid 2, sub c. Om op langere termijn tot een stabiele en rendabele exploitatie te komen, zijn verscheidene opeenvolgende visserijcampagnes nodig in de zin van artikel 14, lid 3. Voorts zou de Commissie zich voor de weigering van de aanmoedigingspremies hebben gebaseerd op criteria die waren vastgesteld na het verstrijken van de in artikel 16, lid 3, van voormelde verordening bedoelde termijn. Ten slotte zouden de bestreden beschikkingen, waarin de aldus aangehouden criteria geenszins worden toegelicht, een miskenning vormen van de in artikel 190 EEG-Verdrag bedoelde motiveringsplicht.
24 De Commissie is van oordeel dat zij, alvorens een beschikking te geven over de toekenning van financiële bijstand aan een experimentele visserijcampagne, de technische gegevens van het project moet evalueren door dit in het algemene en complexe kader van de visserijsector te situeren. Hiertoe beschikt zij over een beoordelingsvrijheid, die zij niet te buiten is gegaan door de uitkomsten van eerdere experimentele visserijcampagnes in de Atlantische Oceaan Zuid-West in aanmerking te nemen. Zoals blijkt uit de motivering van de bestreden beschikkingen, voldeden de betrokken projecten niet aan een aantal voorwaarden voor toekenning van de premie. Overigens, zo vervolgt de Commissie, vloeit uit artikel 14, lid 3, volgens hetwelk een project verscheidene opeenvolgende visserijcampagnes in dezelfde zone mag omvatten, niet voort dat zij gehouden is meer dan een campagne per project goed te keuren om de rentabiliteit op langere termijn van een stabiele exploitatie in een bepaalde zone te evalueren.
25 Dienaangaande moet om te beginnen worden vastgesteld, dat artikel 13 van verordening nr. 4028/86 de experimentele visserij omschrijft als elke vorm van visserij met commerciële doeleinden, die in een bepaalde zone wordt uitgevoerd om de rentabiliteit van een regelmatige en duurzame exploitatie van de visbestanden in die zone te evalueren. Derhalve kan de Commissie aan een dergelijk project slechts financiële bijstand toekennen, wanneer dit betrekking heeft op een duidelijk afgebakende zone gelegen in de in artikel 14, lid 1, van verordening nr. 4028/86 vastgestelde wateren én op visserijzones waarvoor, op grond van de ramingen over de visbestanden, op langere termijn een stabiele en rendabele exploitatie mag worden verwacht, in de zin van artikel 14, lid 2, sub c. Wanneer de Commissie krachtens artikel 14 van verordening nr. 4028/86 een beschikking dient te geven, beschikt zij over een ruime beoordelingsvrijheid ten aanzien van de vraag, of de voorwaarden die recht geven op toekenning van financiële bijstand, zijn vervuld.
26 Vervolgens zij gewezen op de rechtspraak van het Hof (zie het arrest van 21 november 1991, zaak C-269/90, TU-Muenchen, Jurispr. 1991, blz. I-5469, r.o. 14 en 26), dat wanneer de instellingen van de Gemeenschap over een dergelijke beoordelingsvrijheid beschikken, de naleving van de door de communautaire rechtsorde in administratieve procedures geboden waarborgen van fundamenteel belang is. Tot die waarborgen behoort met name de verplichting de beschikking toereikend te motiveren. Deze motivering dient de redenering van de instantie waarvan de handeling afkomstig is, duidelijk en ondubbelzinnig te doen uitkomen, opdat de belanghebbende de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kan kennen en zijn rechten kan verdedigen en het Hof zijn toezicht kan uitoefenen.
27 In dit verband moet worden vastgesteld, dat de Commissie in de overwegingen van de bestreden beschikkingen van 6 juni 1990 verklaart, dat de vissers uit de Gemeenschap de visbestanden van de betrokken zone kennen, dat de resultaten van de exploitatie van deze zone bij de betrokken ondernemers bekend zijn en dat een experimentele visserijcampagne om de rentabiliteit van een regelmatige en duurzame exploitatie van de visbestanden in die zone te evalueren, niet gerechtvaardigd is; de Commissie voegt hieraan toe, dat deze experimentele visserijcampagnes niet voldoen aan de voorwaarden voor de communautaire financiële bijstand, inzonderheid die van artikel 14, lid 2, sub c, van verordening (EEG) nr. 4028/86.
28 Voorts had de Commissie - die zich baseerde op de resultaten van 25 experimentele visserijcampagnes, waarvan sommige overigens door Naviera en Pesquerias tussen 1987 en 1989 in de zone Atlantische Oceaan Zuid-West waren uitgevoerd - al in april 1990 haar standpunt aan het Comité en aan Naviera en Pesquerias meegedeeld.
29 Uit een en ander volgt, dat de Commissie haar afwijzende beschikkingen toereikend heeft gemotiveerd en dat bijgevolg de middelen inzake miskenning van de voorwaarden voor toepassing van verordening nr. 4028/86 en schending van de motiveringsplicht, moeten worden afgewezen.
Het middel inzake schending van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen
30 Volgens Naviera en Pesquerias heeft de Commissie, zakelijk weergegeven, het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen miskend, omdat zij erop rekenden voor de betrokken projecten voor 1990 aanmoedigingspremies te ontvangen, daar deze in hoofdzaak identiek waren aan de in 1989 ingediende projecten, waarvoor deze premies waren toegekend.
31 Primair acht de Commissie dit middel niet-ontvankelijk op grond dat het voor het eerst in repliek is voorgedragen.
32 Dienaangaande behoeft slechts te worden vastgesteld, dat Naviera en Pesquerias in hun verzoekschriften hebben aangevoerd dat het vertrouwensbeginsel is geschonden. Mitsdien gaat het hier niet om een nieuw middel dat in de loop van de procedure is voorgedragen en moet de door de Commissie opgeworpen exceptie worden afgewezen.
33 Subsidiair stelt de Commissie, dat goedkeuring van de projecten voor 1989 niet automatisch tot goedkeuring van latere projecten leidt, ook al betreffen deze dezelfde schepen, vissoorten en visserijzones. Voorts hadden verzoeksters vóór het verstrijken van de in artikel 16, lid 3, bedoelde termijn van twee maanden, inlichtingen ontvangen op grond waarvan mocht worden aangenomen dat de betrokken aanvragen zouden worden afgewezen.
34 Wat de beweerde schending van het vertrouwensbeginsel betreft, is het vaste rechtspraak dat, ook al betreft het hier een van de fundamentele beginselen van de Gemeenschap, de marktdeelnemers niet mogen vertrouwen op de handhaving van een bestaande situatie die door de gemeenschapsinstellingen in de uitoefening van hun discretionaire bevoegdheid kan worden gewijzigd (zie hiertoe het arrest van 14 februari 1990, zaak C-350/88, Delacre, Jurispr. 1990, blz. I-395, r.o. 33). Dit is het geval op een gebied als dat van de experimentele visserijsector, die een voortdurende aanpassing mogelijk moet maken, afhankelijk van met name de resultaten van de eerdere visserijcampagnes.
35 Derhalve kunnen de marktdeelnemers geen beroep doen op hun gewettigd vertrouwen op het verkrijgen van aanmoedigingspremies, met het betoog dat dergelijke premies voor eerdere campagnes waren verleend.
36 De marktdeelnemers kunnen een dergelijk vertrouwen evenmin baseren op het verstrijken van de in artikel 16, lid 3, bedoelde termijn van twee maanden. Immers, deze termijn is niet dwingend en het verstrijken ervan verleende de aanvragers geen recht op de betrokken financiële bijstand. Voorts had de Commissie Naviera en Pesquerias al in april meegedeeld, dat zij voor projecten in de zone Atlantische Oceaan Zuid-West geen premies kon toekennen.
37 Mitsdien kunnen Naviera en Pesquerias niet op goede gronden aanvoeren, dat de Commissie het vertrouwensbeginsel heeft geschonden.
38 Aangezien dit middel derhalve evenmin gegrond is, moeten de conclusies tot nietigverklaring van de bestreden beschikkingen in hun geheel worden afgewezen.
De conclusies strekkende tot verklaring voor recht, dat Naviera en Pesquerias recht hadden op aanmoedigingspremies voor de projecten voor de betrokken campagnes
39 Naviera en Pesquerias zijn van oordeel, dat het Hof na de nietigverklaring van de bestreden beschikkingen moet verklaren, dat verzoeksters recht hebben op aanmoedigingspremies voor de projecten voor experimentele visserijcampagnes in de Atlantische Oceaan Zuid-West.
40 Dienaangaande volstaat het vast te stellen, dat conclusies strekkende tot verklaring door het Hof dat verzoeksters recht hebben op bepaalde prestaties, in het kader van een beroep tot nietigverklaring niet-ontvankelijk zijn, zodat de desbetreffende conclusies van het onderhavige beroep moeten worden afgewezen.
De conclusies tot schadevergoeding
41 Volgens Naviera en Pesquerias zijn de voorwaarden voor niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap in casu vervuld, omdat de Commissie hun door haar onwettige weigering communautaire financiële bijstand te verlenen, schade zou hebben berokkend.
42 Dienaangaande is het vaste rechtspraak, dat de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap in de zin van artikel 215, tweede alinea, EEG-Verdrag slechts kan ontstaan, indien is voldaan aan een aantal voorwaarden betreffende de onrechtmatigheid van de aan de gemeenschapsinstellingen verweten gedraging, de werkelijk geleden schade en een oorzakelijk verband tussen die gedraging en de gestelde schade (zie hiertoe het arrest van 27 maart 1990, zaak C-308/87, Grifoni, Jurispr. 1990, blz. I-1203, r.o. 6).
43 Uit een en ander volgt, dat de Commissie in verband met de vaststelling van de bestreden beschikkingen geen onrechtmatigheid kan worden verweten die tot niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap leidt.
44 Mitsdien moeten de conclusies tot schadevergoeding worden afgewezen en behoeft dus niet te worden nagegaan, of de gestelde schade daadwerkelijk is geleden en of er een oorzakelijk verband tussen de gedraging van de instelling en deze schade bestaat.
45 Nu deze laatste conclusies eveneens moeten worden afgewezen, dienen de beroepen van Naviera en Pesquerias derhalve in hun geheel te worden verworpen.
Kosten
46 Ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien Naviera en Pesquerias in het ongelijk zijn gesteld, moeten zij in de kosten worden verwezen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),
rechtdoende:
1) Verwerpt de beroepen.
2) Verwijst verzoeksters in de kosten.