61989J0341

ARREST VAN HET HOF (DERDE KAMER) VAN 15 JANUARI 1991. - HEINRICH BALLMANN TEGEN HAUPTZOLLAMT OSNABRUECK EN BERTHOLD MENKHAUS. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: BUNDESFINANZHOF - DUITSLAND. - EXTRA HEFFING OP MELK. - ZAAK C-341/89.

Jurisprudentie 1991 bladzijde I-00025


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

Landbouw - Gemeenschappelijke ordening der markten - Melk en zuivelprodukten - Extra heffing op melk - "Producent" - Begrip - Pachter van bedrijf - Daaronder begrepen - Toerekening van in gepachte installaties gerealiseerde produktie aan referentiehoeveelheid van pachter - Voorwaarden

( Verordening nr . 857/84 van de Raad, art . 12, sub c en d )

Samenvatting


Ieder die een landbouwbedrijf beheert en melk of zuivelprodukten verkoopt of levert, heeft de hoedanigheid van producent in de zin van artikel 12, sub c, van verordening nr . 857/84 houdende algemene voorschriften voor de toepassing van de extra heffing op melk; daartoe is niet vereist dat de exploitant eigenaar van de voor zijn produktie gebruikte installaties is . Het begrip producent kan derhalve niet aldus worden uitgelegd, dat degenen die een bedrijf pachten daar niet onder vallen . Bijgevolg moet artikel 12, sub c en d, aldus worden uitgelegd, dat de door een landbouwer in door hem gepachte installaties gerealiseerde melkproduktie aan zijn eigen referentiehoeveelheid moet worden toegerekend, wanneer hij de produktie-eenheden voor de exploitatie waarvan hij bepaalde installaties heeft gepacht, zelfstandig beheert en een duidelijke scheiding tussen de door de pachter respectievelijk de verpachter geproduceerde hoeveelheden melk gewaarborgd is .

Partijen


In zaak C-341/89,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Bundesfinanzhof, in het aldaar aanhangig geding tussen

H . Ballmann

en

Hauptzollamt Osnabrueck,

interveniënt

B . Menkhaus,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 12, sub c en d, van verordening ( EEG ) nr . 857/84 van de Raad van 31 maart 1984 houdende algemene voorschriften voor de toepassing van de in artikel 5 quater van verordening ( EEG ) nr . 804/68 bedoelde heffing in de sector melk en zuivelprodukten ( PB 1984, L 90, blz . 13 ),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE ( Derde kamer ),

samengesteld als volgt : J . C . Moitinho de Almeida, kamerpresident, F . Grévisse en M . Zuleeg, rechters,

advocaat-generaal : G . Tesauro,

griffier : J . A . Pompe, adjunct-griffier,

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door D . Booss en K.-D . Borchardt, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van de Commissie ter terechtzitting van 14 november 1990,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 14 november 1990,

het navolgende

Arrest Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 26 september 1989, ten Hove ingekomen op 3 november daaraanvolgend, heeft het Bundesfinanzhof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 12, sub c en d, van verordening ( EEG ) nr . 857/84 van de Raad van 31 maart 1984 houdende algemene voorschriften voor de toepassing van de in artikel 5 quater van verordening ( EEG ) nr . 804/68 bedoelde heffing in de sector melk en zuivelprodukten ( PB 1984, L 90, blz . 13 ).

2 Die vragen zijn gerezen in een geding tussen melkproducent H . Ballmann en het Hauptzollamt Osnabrueck . Ballmann exploiteert een boerderij met 60 stalplaatsen voor koeien, waarvan 20 in een nieuwe stal . Op grond van de gemeenschapsregeling inzake de extra heffing op melk kreeg hij een van de heffing vrijgestelde referentiehoeveelheid gelijk aan de melkproduktie van ongeveer 40 koeien .

3 Bij overeenkomst van 15 juni 1987 verpachtte Ballmann de 20 in de nieuwe stal gelegen stalplaatsen aan B . Menkhaus, die eveneens melkproducent is . Deze laatste beschikte over een referentiehoeveelheid gelijk aan de melkproduktie van ongeveer 20 koeien, welke hem was toegekend op basis van de in zijn eigen bedrijf geproduceerde melk .

4 De pachtovereenkomst bepaalt onder meer, dat Ballmann en Menkhaus afzonderlijk zorgen voor het voederen, het melken, de bevruchting en de diergeneeskundige verzorging van hun respectieve koeien . De geproduceerde melk wordt in twee afzonderlijke tanks opgeslagen . Behalve de algemene voorzieningen van de stal wordt enkel de melkinstallatie gemeenschappelijk gebruikt . De door ieder verkregen hoeveelheid melk wordt elektronisch gemeten .

5 De bevoegde administratieve instantie liet met betrekking tot deze pachtovereenkomst weten, dat Menkhaus niet als melkproducent in de zin van de betrokken gemeenschapsregeling kon worden aangemerkt en dat de door hem op de boerderij van Ballmann geproduceerde melk derhalve aan de referentiehoeveelheid van laatstgenoemde moest worden toegerekend . Van deze beslissing kwam Ballmann in beroep bij het Finanzgericht .

6 Nadat dit beroep was verworpen op grond van de overweging, dat de pachter zich niet op zijn referentiehoeveelheid kan beroepen in het kader van het bedrijf van de verpachter, stelde Ballmann "Revision" in bij Bundesfinanzhof, dat de behandeling van de zaak heeft geschorst en het Hof de navolgende prejudiciële vragen heeft gesteld :

"Moet artikel 12, sub c en d, van verordening ( EEG ) nr . 857/84 of een andere bepaling van de gemeenschapsregeling betreffende gegarandeerde hoeveelheden melk aldus worden uitgelegd, dat de hoeveelheid melk die onder leiding van een landbouwer van diens in een gepachte stal gestalde koeien is gemolken, moet worden toegerekend aan de in de Bondsrepubliek aan die landbouwer toegekende referentiehoeveelheid? Of moet de aldus verkregen hoeveelheid melk worden toegerekend aan de referentiehoeveelheid van de verpachtende en zelf melk producerende landbouwer?

Zijn voor de beantwoording van deze vragen de bijzonderheden van de pachtovereenkomst en/of de feitelijke omstandigheden van belang en, zo ja, welke?"

7 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het hoofdgeding, de betrokken gemeenschapsrechtelijke bepalingen, het procesverloop en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .

8 De prejudiciële vragen, die te zamen moeten worden onderzocht, zijn in wezen erop gericht te vernemen, of artikel 12, sub c en d, van verordening nr . 857/84 aldus moet worden uitgelegd, dat de door een landbouwer in door hem gepachte produktie-eenheden gerealiseerde melkproduktie aan zijn eigen referentiehoeveelheid moet worden toegerekend, dan wel aldus dat die produktie aan de referentiehoeveelheid van de verpachter moet worden toegerekend .

9 Allereerst moet eraan worden herinnerd, dat uit de algemene opzet van de regeling inzake de extra heffing op melk voortvloeit, dat een landbouwer slechts een referentiehoeveelheid kan krijgen wanneer hij de hoedanigheid van producent heeft . Om een ter zake dienend antwoord op de gestelde vragen te kunnen geven, moet derhalve van het begrip producent in de zin van die regeling worden uitgegaan .

10 Dit begrip is omschreven in artikel 12, sub c, van verordening nr . 857/84 . Volgens deze bepaling is producent

"de landbouwexploitant, natuurlijke of rechtspersoon of groepering van natuurlijke of rechtspersonen, waarvan het bedrijf op het geografische grondgebied van de Gemeenschap is gevestigd,

- die melk of andere zuivelprodukten rechtstreeks aan de consument verkoopt,

- en/of levert aan de koper ".

11 De definitie van "producent" moet worden gelezen in samenhang met die van het begrip "bedrijf", dat volgens artikel 12, sub d, van verordening nr . 857/84 doelt op

"het geheel van produktie-eenheden die door de producent worden beheerd en die op het geografische grondgebied van de Gemeenschap zijn gevestigd ".

12 Uit deze definities vloeit voort, dat ieder die een bedrijf, dat wil zeggen een op het geografische grondgebied van de Gemeenschap gevestigd geheel van produktie-eenheden, beheert en melk of zuivelprodukten verkoopt of levert, de hoedanigheid van producent heeft, en dat daartoe niet is vereist dat de betrokkene eigenaar van de voor zijn produktie gebruikte installaties is . Het begrip producent kan derhalve niet aldus worden uitgelegd, dat degenen die een bedrijf pachten, daar niet onder vallen .

13 Deze uitlegging vindt steun in artikel 7, lid 1, van verordening nr . 857/84, dat onder meer bepaalt, dat in geval van verhuur van een bedrijf de overeenkomstige referentiehoeveelheid aan de huurder wordt overgedragen . Dit betekent, dat de houder van een gebruiksrecht op een bedrijf, net als de eigenaar van een dergelijk bedrijf, in aanmerking kan komen voor een referentiehoeveelheid als bedoeld in de regeling inzake de extra heffing op melk .

14 Bijgevolg moet de hoeveelheid melk of zuivelprodukten die door een pachter is verkocht of geleverd en overeenkomt met de melkproduktie die deze in de door hem gepachte installaties heeft gerealiseerd, in beginsel aan de referentiehoeveelheid van de pachter worden toegerekend, ongeacht of de verpachter eveneens melkproducent is en uit dien hoofde over een referentiehoeveelheid beschikt .

15 Met het oog op een doeltreffende administratieve controle van de toepassing van de regeling moet evenwel worden gepreciseerd, dat voor toerekening aan de referentiehoeveelheid van de pachter is vereist dat deze laatste de produktie-eenheden voor de exploitatie waarvan hij bepaalde installaties heeft gepacht, zelfstandig beheert . In een geval als in het hoofdgeding, waar de pachter en de verpachter sommige installaties gemeenschappelijk gebruiken, moet de toerekening aan de referentiehoeveelheid van de pachter afhankelijk worden gesteld van de voorwaarde, dat de door de pachter respectievelijk de verpachter geproduceerde hoeveelheden melk duidelijk worden gescheiden en dat zij met name afzonderlijk worden opgeslagen en geleverd .

16 Het staat aan de nationale rechter aan de hand van een beoordeling van de relevante feiten te bepalen of in het onderhavige geval aan deze voorwaarden is voldaan .

17 Mitsdien moet op de gestelde vragen worden geantwoord, dat artikel 12, sub c en d, van verordening ( EEG ) nr . 857/84 van de Raad van 31 maart 1984 aldus moet worden uitgelegd, dat de door een landbouwer in door hem gepachte installaties gerealiseerde melkproduktie aan zijn eigen referentiehoeveelheid moet worden toegerekend, wanneer hij de produktie-eenheden voor de exploitatie waarvan hij bepaalde installaties heeft gepacht, zelfstandig beheert en een duidelijke scheiding tussen de door de pachter respectievelijk de verpachter geproduceerde hoeveelheden melk gewaarborgd is .

Beslissing inzake de kosten


Kosten

18 De kosten door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening harer opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen . Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen .

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE ( Derde kamer ),

uitspraak doende op de door het Bundesfinanzhof bij beschikking van 26 september 1989 gestelde vragen, verklaart voor recht :

Artikel 12, sub c en d, van verordening ( EEG ) nr . 857/84 van de Raad van 31 maart 1984 houdende algemene voorschriften voor de toepassing van de in artikel 5 quater van verordening ( EEG ) nr . 804/68 bedoelde heffing in de sector melk en zuivelprodukten, moet aldus worden uitgelegd, dat de door een landbouwer in door hem gepachte installaties gerealiseerde melkproduktie aan zijn eigen referentiehoeveelheid moet worden toegerekend, wanneer hij de produktie-eenheden voor de exploitatie waarvan hij bepaalde installaties heeft gepacht, zelfstandig beheert en een duidelijke scheiding tussen de door de pachter respectievelijk de verpachter geproduceerde hoeveelheden melk gewaarborgd is .