61986J0312

ARREST VAN HET HOF VAN 25 OKTOBER 1988. - COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN TEGEN FRANSE REPUBLIEK. - GELIJKE BEHANDELING VAN MANNEN EN VROUWEN - OMZETTING VAN RICHTLIJN 76/207. - ZAAK 312/86.

Jurisprudentie 1988 bladzijde 06315


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

1 . Sociale politiek - Mannelijke en vrouwelijke werknemers - Toegang tot arbeidsproces en arbeidsvoorwaarden - Gelijke behandeling - Afwijkingen - Bescherming van vrouw - Maatregelen ter bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen - Draagwijdte - Handhaving van alle bijzondere rechten voor vrouwen in collectieve arbeidsovereenkomsten - Daarvan uitgesloten

( Richtlijn 76/207 van de Raad, artikelen 2, leden 3 en 4, en 5, lid 2, sub b )

2 . Sociale politiek - Mannelijke en vrouwelijke werknemers - Toegang tot arbeidsproces en arbeidsvoorwaarden - Gelijke behandeling - Uitvoering door Lid-Staten - Beroep op sociale partners - Ontoereikendheid

( Richtlijn 76/207 van de Raad, artikelen 5, lid 2, sub b, en 9, lid 1 )

Samenvatting


1 . De uitzondering voorzien in artikel 2, lid 3, van richtlijn 76/207 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen, voor maatregelen ter bescherming van de vrouw, met name bij zwangerschap en moederschap, kan geen rechtvaardiging vormen voor maatregelen ter bescherming van de vrouw wegens hoedanigheden - zoals het zijn van oudere werknemer of ouder van een kind - die niet specifiek vrouwelijk zijn .

De uitzondering van artikel 2, lid 4, heeft een nauwkeurig omschreven en beperkt doel, te weten het toestaan van maatregelen die, hoewel schijnbaar discriminerend, in werkelijkheid de in de realiteit van het maatschappelijk leven bestaande feitelijke ongelijkheden beogen op te heffen of te verminderen .

Die bepalingen beogen slechts specifieke uitzonderingen op het beginsel van gelijke behandeling en kunnen niet een nationale regeling rechtvaardigen die in het algemeen de handhaving toestaat van bijzondere rechten voor vrouwen in bij de inwerkingtreding van de richtlijn reeds bestaande collectieve arbeidsovereenkomsten .

2 . Een nationale wettelijke regeling die jaren na het verstrijken van de voor de uitvoering van de richtlijn gestelde termijn de afschaffing van bepaalde ongelijkheden aan de sociale partners overlaat, zonder deze een termijn voor nakoming van deze verplichting op te leggen, garandeert niet een juiste uitvoering van richtlijn 76/207 .

Partijen


In zaak 312/86,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door J . Griesmar, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G . Kremlis, lid van de juridische dienst van de Commissie, bâtiment Jean Monnet, Kirchberg,

verzoekster,

tegen

Franse Republiek, vertegenwoordigd door G . Guillaume als gemachtigde, bijgestaan door C . Chavance als plaatsvervangend gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Franse ambassade,

verweerster,

betreffende een verzoek om vast te stellen dat de Franse Republiek, door niet binnen de termijn van artikel 9, lid 1, van richtlijn 76/207 van de Raad van 9 februari 1976 alle maatregelen te treffen die nodig zijn om de juiste en volledige toepassing van die richtlijn te verzekeren, maar wel artikel 19 van wet nr . 83-635 van 13 juli 1983 vast te stellen, niet heeft voldaan aan de krachtens het EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt : O . Due, president, T . Koopmans, R . Joliet en T . F . O' Higgins, kamerpresidenten, F . A . Schockweiler, J . C . Moitinho de Almeida en G . C . Rodríguez Iglesias, rechters,

advocaat-generaal : Sir Gordon Slynn

griffier : B . Pastor, administrateur

gezien het rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de mondelinge behandeling op 22 juni 1988,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 21 september 1988,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 12 december 1986, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 169 EEG-Verdrag beroep ingesteld strekkende tot vaststelling dat de Franse Republiek, door niet binnen de gestelde termijn alle maatregelen te treffen die nodig zijn om de juiste en volledige toepassing te verzekeren van richtlijn 76/207 van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden ( PB 1976, L 39, blz . 40 ), niet heeft voldaan aan de krachtens het EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen .

2 Krachtens artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 76/207 ( hierna : de richtlijn ) moeten de Lid-Staten de nodige maatregelen nemen om te bereiken dat "de bepalingen in collectieve of in individuele arbeidsovereenkomsten, in arbeidsreglementen van bedrijven alsmede in de statuten van vrije beroepen, welke strijdig zijn met het beginsel van gelijke behandeling, nietig zijn, nietig kunnen worden verklaard of gewijzigd kunnen worden ". Artikel 9 van de richtlijn bepaalt, dat de Lid-Staten binnen een termijn van dertig maanden volgende op de kennisgeving van de richtlijn de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen voor het volgen van de richtlijn in werking doen treden . Voor Frankrijk verstreek deze termijn op 12 augustus 1978 .

3 Om de toepassing van de richtlijn in Frankrijk te verzekeren werd wet nr . 83-635 van 13 juli 1983 tot wijziging van de bepalingen van de code du travail en de code pénal betreffende de gelijkheid van mannen en vrouwen in de arbeid ( JORF van 14.7.1983, blz . 2176 ) ingevoerd . Bij artikel 1 van deze wet werd een nieuw artikel L 123-2 van de code du travail ingevoerd, volgens hetwelk een collectieve arbeidsovereenkomst of een collectief akkoord op straffe van nietigheid geen beding mag bevatten dat het voordeel van een bepaalde maatregel aan een of meer werknemers voorbehoudt op grond van geslacht, tenzij dat beding uitvoering geeft aan de bepalingen betreffende zwangerschap, borstvoeding of zwangerschapsverlof .

4 Artikel 19, eerste alinea, van de wet bepaalt evenwel, dat voornoemde bepaling van de code du travail niet in de weg staat aan de toepassing van gebruiken, bedingen in individuele of collectieve arbeidsovereenkomsten of collectieve akkoorden die op de dag van publikatie van die wet golden en bijzondere rechten aan vrouwen toekennen . Ingevolge artikel 19, tweede alinea, moeten de werkgevers en de werkgevers - en werknemersorganisaties "zich door collectieve onderhandelingen inspannen, bovengenoemde bedingen in overeenstemming te brengen" met de in de wet genoemde bepalingen van de code du travail .

5 Volgens de Commissie vormt de in artikel 19 van wet nr . 83-635 voorziene afwijking van het systeem van die wet, een miskenning door de Franse autoriteiten van de krachtens de richtlijn op hen rustende verplichtingen . De Franse regering houdt daarentegen staande, dat die afwijking verenigbaar is met de bepalingen van de richtlijn .

6 Voor een nadere uiteenzetting van het rechtskader en de feiten van de zaak alsmede de middelen en argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .

7 Het verweer van de Franse regering berust in hoofdzaak op twee stellingen . Zij stelt in de eerste plaats, dat de in artikel 19 van wet nr . 83-635 veiliggestelde bijzondere rechten voor vrouwen zijn ingegeven door de wens, de vrouw te beschermen en haar feitelijke gelijkheid met de man te verzekeren, en derhalve geen discriminerende arbeidsvoorwaarden scheppen . In de tweede plaats, aldus de Franse regering, is de procedure voor herziening van de bepalingen inzake de bijzondere rechten voor vrouwen in overeenstemming met de richtlijn en vormt zij de enige geschikte methode in het kader van het Franse arbeidsrecht . Deze beide stellingen moeten achtereenvolgens worden onderzocht .

De bijzondere rechten voor vrouwen

8 Volgens de Commissie, die op dit punt niet is tegengesproken door de Franse regering, hebben de bijzondere rechten van vrouwelijke werknemers in collectieve arbeidsovereenkomsten met name betrekking op : verlenging van zwangerschapsverlof; arbeidstijdverkorting, bij voorbeeld voor vrouwen van 59 jaar en ouder; vervroeging van de pensioenleeftijd; verlof wegens ziekte van een kind; extra jaarlijks verlof per kind; een verlofdag bij aanvang van het schooljaar; enkele uren verlof op moederdag; dagelijkse pauzes voor vrouwen die als ( pons-)typiste of telefoniste werkzaam zijn; voordeel in de pensioenberekening vanaf het tweede kind; vergoeding van de kosten van crèches of kinderopvang .

9 Sommige van deze bijzondere rechten, aldus de Commissie, kunnen vallen onder de in artikel 2, leden 3 en 4, van de richtlijn voorziene uitzonderingen voor respectievelijk maatregelen ter bescherming van de vrouw met name wat zwangerschap en moederschap betreft en maatregelen ter bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen . In haar algemeenheid zou de Franse wetgeving met de richtlijn strijdige ongelijkheden in behandeling van mannen en vrouwen evenwel voor onbepaalde tijd laten voortbestaan .

10 Volgens de Franse grondwet, aldus de Franse regering, moet de wet de vrouw op alle gebieden gelijke rechten als de man garanderen . Het bestaan van bijzondere rechten ten gunste van vrouwen zou evenwel verenigbaar worden geacht met het beginsel van gelijke behandeling, wanneer die bijzondere rechten gericht zijn op bescherming . Volgens de Franse regering moet de richtlijn in dezelfde zin worden uitgelegd en vindt zulks bevestiging in artikel 2, leden 3 en 4, van de richtlijn .

11 Bovendien, zo vervolgt de Franse regering, beogen noch de richtlijn noch het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen wijziging van de gezinsorganisatie en de verdeling van de verantwoordelijkheden tussen echtelieden . De in de collectieve arbeidsovereenkomsten geregelde bijzondere rechten van vrouwelijke werknemers zouden juist tot doel hebben, rekening te houden met de in de meeste Franse huishoudens bestaande feitelijke situatie . Voorts zouden de Lid-Staten op dit punt over een zekere beoordelingsvrijheid voor de uitvoering van de richtlijn beschikken .

12 Er zij aan herinnerd dat het beginsel van gelijke behandeling, dat ingevolge artikel 5, lid 2, sub b, van de richtlijn ten uitvoer moet worden gelegd in het kader van de collectieve arbeidsovereenkomsten, volgens artikel 2, lid 1, van de richtlijn inhoudt, dat "iedere vorm van discriminatie is uitgesloten op grond van geslacht ". Luidens artikel 2, leden 3 en 4, doet de richtlijn geen afbreuk aan de bepalingen betreffende de bescherming van de vrouw, met name wat zwangerschap en moederschap betreft, noch aan maatregelen die beogen te bevorderen dat mannen en vrouwen gelijke kansen krijgen, in het bijzonder door feitelijke ongelijkheden op te heffen die de kansen van vrouwen op de door de richtlijn bestreken gebieden nadelig beïnvloeden .

13 De in artikel 2, lid 3, bedoelde uitzondering heeft met name het oog op zwangerschap en moederschap . In zijn arrest van 12 juli 1984 ( zaak 184/83, Hofmann, Jurispr . 1984, blz . 3047 ) overwoog het Hof, dat de bescherming van de vrouw in verband met moederschap tot doel heeft, de bescherming van de bijzondere relatie tussen moeder en kind tijdens de op de zwangerschap en de bevalling volgende periode te waarborgen, door te voorkomen dat die relatie wordt verstoord door cumulatie van lasten als gevolg van gelijktijdige beroepsuitoefening .

14 Zowel uit de algemeenheid van de in de Franse wetgeving gebruikte terminologie, die de handhaving betreft van elk beding inzake "bijzondere rechten voor vrouwen", als uit de in de stukken aangehaalde voorbeelden van dergelijke bijzondere rechten blijkt, dat de in geding zijnde bepalingen geen rechtvaardiging kunnen vinden in artikel 2, lid 3 . Enkele van die voorbeelden tonen immers aan, dat de gehandhaafde bijzondere rechten soms het oog hebben op de bescherming van vrouwen in hun hoedanigheid van oudere werknemer of van ouder van een kind, hoedanigheden die zowel de mannelijke als de vrouwelijke werknemer kan bezitten .

15 De uitzondering van artikel 2, lid 4, heeft een nauwkeurig bepaald en beperkt doel, te weten het toestaan van maatregelen die, hoewel schijnbaar discriminerend, in werkelijkheid de in de realiteit van het maatschappelijk leven bestaande feitelijke ongelijkheden beogen op te heffen of te verminderen . De stukken van het dossier laten echter geenszins de conclusie toe, dat de algehele handhaving van de bijzondere rechten voor vrouwen in collectieve arbeidsovereenkomsten aan de in die bepaling bedoelde situatie kan beantwoorden .

16 De Franse regering is er dan ook niet in geslaagd aan te tonen, dat de ongelijke behandeling die thans in geding is, en waarvan zij het bestaan erkent, binnen de door de richtlijn getrokken grenzen blijft .

De collectieve onderhandelingen

17 De Commissie stelt, dat artikel 19, tweede alinea, van de Franse wet nr . 83-635 de instandhouding van discriminerende voorwaarden voor onbepaalde tijd toestaat en de afschaffing daarvan aan het oordeel van de sociale partners overlaat . De wet zou geen voorzieningen bevatten om eventueel ontoereikende resultaten van de collectieve onderhandelingen op te vangen .

18 De Franse regering stelt in de eerste plaats, dat het in de Franse maatschappelijke realiteit moeilijk is, door middel van een wettelijke maatregel over te gaan tot onmiddellijke afschaffing van door de sociale partners tijdens vroegere onderhandelingen verworven rechten . Collectieve onderhandelingen zouden de meest aangewezen weg vormen om de betrokken bedingen in overeenstemming te brengen met het beginsel van gelijke behandeling en geschikter zijn dan wettelijke maatregelen om het daadwerkelijke gedrag van de belanghebbenden te beïnvloeden en aldus een einde te maken aan elke discriminatie .

19 In de tweede plaats, aldus de Franse regering, zijn in het Franse arbeidsrecht de landelijke collectieve overeenkomsten in de beroepssectoren onderworpen aan een goedkeuringsprocedure, die het mogelijk maakt dat een overeenkomst tot de gehele bedrijfssector wordt uitgebreid . Langs die weg zou het voortbestaan van discriminerende maatregelen kunnen worden tegengegaan .

20 Op verzoek van het Hof heeft de Franse regering uiteengezet, in hoeverre over de collectieve arbeidsovereenkomsten in de praktijk opnieuw is onderhandeld op basis van artikel 19, tweede alinea, van wet nr . 83-635 . Volgens de door de Franse regering verstrekte gegevens is tussen 1983 en 1987 over zestien collectieve overeenkomsten, waarvan elf landelijke, op die basis opnieuw onderhandeld . Die getallen zijn zeer bescheiden in verhouding tot het aantal collectieve arbeidsovereenkomsten dat in Frankrijk jaarlijks wordt gesloten ( in 1983 : 1 050 overeenkomsten in beroepssectoren en 2 400 ondernemingsgewijze akkoorden ). Het vereiste van goedkeuring van collectieve arbeidsovereenkomsten en de mogelijke uitbreiding daarvan door de overheid hebben derhalve niet tot een snel proces van heronderhandeling geleid .

21 De stelling van de Franse regering, dat collectieve onderhandelingen de enige aangewezen weg zijn om de betrokken bijzondere rechten af te schaffen, moet in het licht van bovenstaande constatering worden beoordeeld .

22 Dienaangaande kan worden volstaan met vast te stellen dat, al zou die stelling juist moeten worden geacht, zij nog geen rechtvaardiging vormt voor een nationale wettelijke regeling die jaren na het verstrijken van de voor de tenuitvoerlegging van de richtlijn gestelde termijn, de afschaffing van bepaalde ongelijkheden aan de sociale partners overlaat, zonder deze een termijn voor nakoming van die verplichting op te leggen .

23 Blijkens bovenstaande overwegingen is het argument van de Franse regering, dat het afschaffen van de bijzondere rechten voor vrouwen langs de weg van collectieve onderhandelingen aan de sociale partners moet worden overgelaten, ongegrond .

24 Bijgevolg moet worden vastgesteld dat de Franse Republiek, door niet binnen de gestelde termijn alle maatregelen te treffen die nodig zijn om de volledige tenuitvoerlegging te verzekeren van richtlijn 76/207, niet heeft voldaan aan de krachtens het EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen .

Beslissing inzake de kosten


Kosten

25 Ingevolge artikel 69, paragraaf 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen . Aangezien verweerster in het ongelijk is gesteld, dient zij in de kosten te worden verwezen .

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

rechtdoende, verstaat :

1 ) Door niet binnen de gestelde termijn alle maatregelen te treffen die nodig zijn om de volledige tenuitvoerlegging te verzekeren van richtlijn 76/207 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, heeft de Franse Republiek niet voldaan aan de krachtens het EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen .

2 ) De Franse Republiek wordt verwezen in de kosten van het geding .