61986J0313

ARREST VAN HET HOF VAN 27 SEPTEMBER 1988. - O. LENOIR TEGEN CAISSE D'ALLOCATIONS FAMILIALES DES ALPES-MARITIMES. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING, INGEDIEND DOOR HET COMMISSION DE PREMIERE INSTANCE DE SECURITE SOCIALE DES ALPES-MARITIMES. - VERORDENING NR. 1408/71, ARTIKEL 77 - BETALING VAN GEZINSBIJSLAGEN IN EEN ANDERE LID-STAAT. - ZAAK 313/86.

Jurisprudentie 1988 bladzijde 05391
Zweedse bijz. uitgave bladzijde 00683
Finse bijz. uitgave bladzijde 00703


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Gezinsbijslagen - Rechthebbenden op pensioen of rente - Bijslagen, door Lid-Staat van herkomst verschuldigd aan

onderdanen woonachtig op grondgebied van andere Lid-Staat - Beperking tot kinderbijslag in de zin van artikel 1, sub u-ii, van verordening nr . 1408/71

( Verordening nr . 1408/71 van de Raad, artikel 77 )

Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Verdragsbepalingen - Onderwerp - Cooerdinatie, niet harmonisatie van nationale wettelijke regelingen - Verschillen in behandeling voortvloeiend uit verschillen tussen sociale-zekerheidsregelingen - Toelaatbaarheid -- Creatie van dispariteiten in behandeling door gemeenschapsregeling - Ontoelaatbaarheid - Verbod van discriminatie op grond van nationaliteit - Strekking - Artikel 77 van verordening nr . 1408/71 - Wettigheid

( EEG-Verdrag, artikelen 7, 48 en 51; Verordening nr . 1408/71, artikel 77 )

Samenvatting


Artikel 77 van verordening nr . 1408/71 moet aldus worden uitgelegd, dat de rechthebbende op pensioen met kinderen ten laste, die onderdaan is van een Lid-Staat en op het grondgebied van een andere Lid-Staat woont, tegenover de sociale-zekerheidsorganen van zijn land van herkomst enkel recht heeft op betaling van de "kinderbijslag", zoals gedefinieerd in artikel 1, sub u-ii, van deze verordening, met uitsluiting van andere gezinsbijslagen, zoals de in de Franse wetgeving voorziene "schooltoelage" en "alleenverdienerstoelage ".

Artikel 51 EEG-Verdrag voorziet in een cooerdinatie en niet in een harmonisatie van de wettelijke regelingen der Lid-Staten en laat dus verschillen bestaan tussen de sociale-zekerheidsregelingen van de Lid-Staten en bijgevolg ook in de rechten van de personen die er werkzaam zijn . Het raakt niet aan de materiële en formele verschillen tussen de sociale-zekerheidsregelingen van de onderscheiden Lid-Staten en derhalve evenmin aan de verschillen in de rechten van de aldaar werkzame personen .

De gemeenschapsregeling inzake sociale zekerheid mag echter geen bijkomende dispariteiten in het leven roepen naast die welke reeds voortvloeien uit het ontbreken van harmonisatie van de nationale wettelijke regelingen, en het in de artikelen 7 en 48 EEG-Verdrag neergelegde beginsel van gelijke behandeling verbiedt niet enkel openlijke discriminaties op grond van de nationaliteit, maar ook alle verkapte vormen van discriminatie die, door toepassing van andere onderscheidingscriteria, in feite tot hetzelfde resultaat leiden .

Artikel 77 van verordening nr . 1408/71, ingevolge hetwelk de enige bijslag voor kinderen ten laste, die door een Lid-Staat moet worden uitgekeerd aan zijn pensioengerechtigde onderdanen die op het grondgebied van een andere Lid-Staat wonen, de eigenlijke kinderbijslag is, is met die beginselen niet in strijd . Het betreft hier immers een regel van algemene strekking, zonder onderscheid van toepassing op alle onderdanen van de Lid-Staten en gebaseerd op objectieve criteria betreffende de aard en de toekenningscriteria van dit soort bijslagen, die op zich geen discriminatie oplevert .

Partijen


In zaak 313/86,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de commission de première instance de sécurité sociale des Alpes-Maritimes, in het aldaar aanhangig geding tussen

O . Lenoir

en

Caisse d' allocations familiales des Alpes-Maritimes,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 77 van verordening nr . 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale -

zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr . 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983 ( PB 1983, L 230, blz . 6, bijlage I ),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt : Mackenzie Stuart, president, O . Due, J . C . Moitinho de Almeida en G . C . Rodríguez Iglesias, kamerpresidenten, T . Koopmans, U . Everling, Y . Galmot, C . N . Kakouris en T . F . O' Higgins, rechters,

advocaat-generaal : Sir Gordon Slynn

griffier : D . Louterman, administrateur

gelet op de opmerkingen ingediend door :

- de Franse regering, voor de schriftelijke procedure vertegenwoordigd door G . Guillaume als gemachtigde, C . Chavance als plaatsvervangend gemachtigde en E . Belliard als gemachtigde, en voor de zittingen van 13 januari en 25 mei 1988 door C . Chavance als gemachtigde;

- de Italiaanse regering, voor de schriftelijke procedure en de zittingen van 13 januari en 25 mei 1988 vertegenwoordigd door P . G . Ferri, avvocato dello stato, als gemachtigde;

- de regering van de Bondsrepubliek Duitsland, vertegenwoordigd door M . Seidel, door zijn regering aangewezen als gemachtigde voor procedures bij het Hof, voor de beantwoording van de vraag van het Hof na de heropening van de mondelinge behandeling;

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, voor de schriftelijke procedure en de zittingen van 13 januari en 25 mei 1988 vertegenwoordigd door J . Griesmar als gemachtigde;

gezien het rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de mondelinge behandeling op 13 januari 1988,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 23 februari 1988,

gezien het aanvullend rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de heropening van de mondelinge behandeling op 25 mei 1988,

gehoord de tweede conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 28 juni 1988,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij vonnis van 21 oktober 1986, ingekomen ten Hove op 15 december daaraanvolgend, heeft de commission de première instance de sécurité sociale ( thans : het tribunal des affaires de sécurité sociale ) des Alpes-Maritimes krachtens artikel 177 EEG-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 77 van verordening nr . 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale-zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr . 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983 ( PB 1983, L 230, blz . 6, bijlage I ).

2 Deze vraag is gerezen in een geschil tussen O . Lenoir, verzoeker in het hoofdgeding ( hierna : verzoeker ), en de Caisse d' allocations familiales des Alpes-Maritimes, verweerster in het hoofdgeding ( hierna : verweerster ), naar aanleiding van verweersters beslissing van 10 november 1984 om de uitkering van de "schooltoelage" en "alleenverdienerstoelage" aan verzoeker stop te zetten en terugbetaling te vorderen van het bedrag dat verzoeker na juni 1983 - datum waarop hij zijn woonplaats naar het Verenigd Koninkrijk had overgebracht - uit hoofde van die toelagen ten onrechte had ontvangen .

3 Blijkens het verwijzingsvonnis en het dossier van de zaak maakt verzoeker, van Franse nationaliteit, krachtens de Franse wettelijke regeling aanspraak op een ouderdomspensioen en voldoet hij aan de voorwaarden om in Frankrijk voor toekenning van de schooltoelage en de alleenverdienerstoelage in aanmerking te komen . De alleenverdienerstoelage bestaat sinds 1 januari 1978 niet meer als zodanig, maar is thans met een aantal andere uitkeringen in de "aanvullende gezinsuitkering" ondergebracht . Ingevolge het beginsel van het behoud van verkregen rechten blijven de voormalige rechthebbenden die toelage echter nog ontvangen .

4 In juni 1983 bracht verzoeker zijn woonplaats over van Frankrijk naar het Verenigd Koninkrijk . Tot in 1984 kreeg hij de schooltoelage en de alleenverdienerstoelage uitgekeerd . Bij bovengenoemde beslissing van verweerster van 10 november 1984 werd de uitkering van die toelagen echter stopgezet op grond dat verzoeker, vanwege zijn vertrek uit Frankrijk, voortaan enkel nog recht had op de eigenlijke kinderbijslag, met uitsluiting van de schooltoelage en de alleenverdienerstoelage . Ingevolge de Franse wettelijke regeling, waarvan de toepasselijkheid in het onderhavige geval niet is betwist, konden die twee toelagen immers uitsluitend worden toegekend aan de rechthebbende op een ouderdomspensioen, die met zijn gezinsleden op het grondgebied van de Franse Republiek woonachtig was .

5 Verweersters beslissing werd, nadat verzoeker hiertegen administratief beroep had ingesteld, door de commission de recours gracieux van de Caisse d' allocations familiales bekrachtigd, op grond dat de uitkering van de betrokken toelagen aan niet op Frans grondgebied woonachtige personen in strijd was met artikel 77 van verordening nr . 1408/71 . De commission de recours gracieux volgde daarmee de in een intern administratief document ( Bijslagenhandleiding ) vervatte uitlegging, volgens welke artikel 77, lid 2, van de verordening enkel betrekking had op de eigenlijke kinderbijslag en niet op andere gezinsbijslagen .

6 Tegen die beslissing stelde verzoeker op 28 juni 1985 beroep in bij het tribunal des affaires de sécurité sociale des Alpes-Maritimes, dat, van oordeel dat het geschil een vraag opwierp over de uitlegging van artikel 77 van verordening nr . 1408/71, de behandeling van de heeft zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag heeft gesteld :

"Moet artikel 77 van verordening nr . 1408/71 van 14 juni 1971 aldus worden uitgelegd, dat de rechthebbende op gezinsbijslagen, die onderdaan is van een Lid-Staat van de Gemeenschap en op het grondgebied van een andere Lid-Staat woont, tegenover de sociale-zekerheidsorganen van zijn land van herkomst enkel recht heeft op betaling van de 'kinderbijslag' , met uitsluiting van andere gezinsbijslagen, met name de schooltoelage en de aanvullende gezinsuitkering?"

7 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het hoofdgeding, de communautaire en nationale bepalingen in geding, het procesverloop en de bij het Hof ingediende opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .

8 De vraag van de nationale rechter strekt ertoe te vernemen, of de term gezinsbijslagen in artikel 77 van verordening nr . 1408/71, zoals opgenomen in bijlage I bij verordening nr . 2001/83 ( hierna : verordening nr . 1408/71 ), aldus moet worden uitgelegd, dat deze enkel de kinderbijslag stricto sensu omvat, of dat hieronder ook andere gezinsbijslagen vallen, zoals de in de Franse wetgeving voorziene schooltoelage en alleenverdienerstoelage .

9 Met het oog op de beantwoording van de gestelde vraag zij eraan herinnerd, dat volgens de definities van artikel 1, sub u, van verordening nr . 1408/71 onder gezinsbijslagen worden verstaan, "alle verstrekkingen of uitkeringen ter bestrijding van de gezinslasten", terwijl met de term kinderbijslag wordt gedoeld op "de periodieke uitkeringen welke uitsluitend op grond van het aantal gezinsleden en eventueel van hun leeftijd worden toegekend ".

10 Artikel 77, lid 1, van verordening nr . 1408/71 bepaalt echter : "voor de toepassing van dit artikel worden onder 'bijslagen' verstaan ... kinderbijslag voor rechthebbenden op pensioen ..." Daarmee wordt dus een definitie van bijslagen in de zin van dat artikel gegeven, die overeenstemt met de definitie van kinderbijslag in artikel 1, sub u-ii, van de verordening, waarbij als exclusief criterium het aantal gezinsleden, en eventueel hun leeftijd, wordt gehanteerd .

11 Op de vraag van de nationale rechter moet derhalve worden geantwoord, dat artikel 77 van verordening nr . 1408/71, zoals opgenomen in bijlage I bij verordening nr . 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983, aldus moet worden uitgelegd, dat de rechthebbende op gezinsbijslagen, die onderdaan is van een Lid-Staat en op het grondgebied van een andere Lid-Staat woont, tegenover de sociale-zekerheidsorganen van zijn land van herkomst enkel recht heeft op betaling van de "kinderbijslag", met uitsluiting van andere gezinsbijslagen, zoals de in de Franse wetgeving voorziene "schooltoelage" en "alleenverdienerstoelage ".

12 Volgens de Italiaanse regering heeft deze uitlegging van artikel 77 de ongeldigheid ervan tot gevolg . Het zou dan immers in strijd zijn met de artikelen 48 en 51 EEG-Verdrag, aangezien het discriminatie zou opleveren ten nadele van rechthebbenden op een pensioen die zich na hun pensionering op het grondgebied van een andere Lid-Staat hebben gevestigd, en die uit dien hoofde geen aanspraak meer zouden kunnen maken op de toekenning van andere gezinsbijslagen dan de eigenlijke kinderbijslag, terwijl artikel 77, lid 2, sub a, wèl in die mogelijkheid voorziet .

13 Deze redenering kan niet worden aanvaard . Gelijk het Hof in zijn arrest van 15 januari 1986 ( zaak 41/84, Pinna, Jurispr . 1986, blz . 1 ) voor recht verklaarde, voorziet artikel 51 EEG-Verdrag immers in een cooerdinatie en niet in een harmonisatie van de wettelijke regelingen der Lid-Staten . Artikel 51 laat dus verschillen bestaan tussen de sociale-zekerheidsregelingen van de Lid-Staten en bijgevolg ook in de rechten van de personen die er werkzaam zijn . Het raakt niet aan de materiële en formele verschillen tussen de sociale-zekerheidsregelingen van de onderscheiden Lid-Staten en derhalve evenmin aan de verschillen in de rechten van de aldaar werkzame personen .

14 Het Hof verklaarde in genoemd arrest, dat de gemeenschapsregeling inzake sociale zekerheid geen bijkomende dispariteiten in het leven mag roepen naast die welke reeds voortvloeien uit het ontbreken van harmonisatie van de nationale wettelijke regelingen, en dat het beginsel van gelijke behandeling niet enkel openlijke discriminaties op grond van de nationaliteit verbiedt, maar ook alle verkapte vormen van discriminatie die, door toepassing van andere onderscheidingscriteria, in feite tot hetzelfde resultaat leiden .

15 In zijn arrest van 28 juni 1978 ( zaak 1/78, Kenny, Jurispr . 1978, blz . 1489 ) oordeelde het Hof evenwel, dat de artikelen 7 en 48 EEG-Verdrag niet zien op eventuele verschillen in behandeling die van Lid-Staat tot Lid-Staat kunnen voortvloeien uit de verschillen tussen de wettelijke regelingen der onderscheiden Lid-Staten, mits deze regelingen op grond van objectieve criteria en ongeacht de nationaliteit der betrokkenen gelden voor al degenen op wie hun voorschriften van toepassing zijn .

16 Vastgesteld moet worden, dat de omstreden bepaling van artikel 77 van verordening nr . 1408/71 een regel van algemene strekking is, die zonder onderscheid van toepassing is op alle onderdanen van de Lid-Staten, en dat zij is gebaseerd op objectieve criteria betreffende de aard en de toekenningscriteria van de betrokken bijslagen . Zolang het immers periodieke geldelijke uitkeringen betreft die krachtens de wettelijke regeling van de Lid-Staat welke inzake het pensioen of de rente bevoegd is, aan het gezin van de rechthebbende uitsluitend op grond van het aantal gezinsleden en eventueel van hun leeftijd worden toegekend, blijft de toekenning van die uitkeringen, ongeacht de woonplaats van de rechthebbende en zijn gezin, gerechtvaardigd . Andersoortige uitkeringen of uitkeringen waarvoor andere voorwaarden gelden - zoals bij voorbeeld de uitkering die bedoeld is om bepaalde kosten te dekken, die zich aan het begin van het schooljaar van de kinderen voordoen - houden daarentegen meestal nauw verband met de sociale omgeving en dus met de woonplaats van de betrokkenen .

17 Onder deze omstandigheden kan men niet staande houden, dat de omstreden bepaling bijkomende dispariteiten in het leven roept naast die welke reeds voortvloeien uit het ontbreken van harmonisatie van de nationale wettelijke regelingen, noch ook dat zij onderscheidingscriteria toepast die in feite leiden tot een op de nationaliteit gebaseerde discriminatie .

18 Bijgevolg kan artikel 77, leden 1 en 2, van verordening nr . 1408/71, zoals opgenomen in bijlage I bij verordening nr . 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983, niet in strijd worden geacht met de artikelen 48 en 51 EEG-Verdrag .

Beslissing inzake de kosten


Kosten

19 De kosten door de Franse, de Italiaanse en de Duitse regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening hunner opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen . Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen .

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

uitspraak doende op de door het tribunal des affaires de sécurité sociale des Alpes-Maritimes bij vonnis van 21 oktober 1986 gestelde vraag, verklaart voor recht :

Artikel 77 van verordening nr . 1408/71, zoals opgenomen in bijlage I bij verordening nr . 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983, moet aldus worden uitgelegd, dat de rechthebbende op gezinsbijslagen, die onderdaan is van een Lid-Staat en op het grondgebied van een andere Lid-Staat woont, tegenover de sociale-zekerheidsorganen van zijn land van herkomst enkel recht heeft op betaling van de "kinderbijslag", met uitsluiting van andere gezinsbijslagen zoals de in de Franse wetgeving voorziene "schooltoelage" en "alleenverdienerstoelage ".