SOC/712
Initiatief om de lijst van EU-misdrijven uit te breiden tot alle vormen
van haatmisdrijven en haatzaaiende uitlatingen
ADVIES
Afdeling Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad — Een inclusiever en beschermender Europa: uitbreiding van de lijst van EU-misdrijven tot haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven
[COM(2021) 777 final]
Rapporteur: Cristian PÎRVULESCU
Corapporteur: Milena ANGELOVA
|
Raadpleging
|
Europese Commissie, 01/03/2022
|
|
|
Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
|
|
Bevoegde afdeling
|
Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap
|
|
Goedkeuring door de afdeling
|
03/05/2022
|
|
Goedkeuring door de voltallige vergadering
|
DD/MM/YYYY
|
|
Zitting nr.
|
…
|
|
Stemuitslag
(voor/tegen/onthoudingen)
|
…/…/…
|
1.Conclusies en aanbevelingen
1.1Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) maakt zich grote zorgen over de toename van haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven in Europa in de afgelopen tien jaar. Uit tal van studies en raadplegingen blijkt dat het aantal incidenten fors is gestegen en dat er steeds meer individuen en groepen worden blootgesteld aan haataanvallen. Ook maatschappelijke organisaties in Europa worden met deze groeiende tendens geconfronteerd: ze zijn zelf het doelwit geworden en moeten het hoofd bieden aan een steeds grotere behoefte aan ondersteuning en bescherming van bedreigde individuen en gemeenschappen.
1.2Het EESC steunt het initiatief van de Commissie en moedigt de Raad en het Parlement aan om optimaal samen te werken bij de verdediging van de kernwaarden van de EU. Het EESC is van mening dat haatuitlatingen en haatmisdrijven vormen van criminaliteit zijn die voldoen aan de criteria van artikel 83, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). De Raad moet dergelijke uitingen en handelingen eerst bij besluit als haatdragend aanmerken, voordat er minimumvoorschriften kunnen worden vastgesteld voor het bepalen van wat strafbare feiten zijn op dit gebied en hoe deze moeten worden bestraft.
1.3Op basis van de beschikbare gegevens stelt het EESC vast dat zich een significante en zorgwekkende trend van haatcriminaliteit voordoet, dat er sprake is van een duidelijke grensoverschrijdende dimensie op het vlak van aanjagers, wegbereiders en effecten en dat dit soort misdaden niet doeltreffend kan worden voorkomen en bestreden als er op EU-niveau geen wetgevende en institutionele maatregelen worden genomen.
1.4Net als het Europees Hof voor de rechten van de mens is het EESC van oordeel dat, in het geval van ernstige bedreiging van de fysieke of mentale integriteit van een persoon, alleen doeltreffende strafrechtelijke mechanismen adequate bescherming kunnen bieden en een afschrikwekkende factor kunnen zijn.
1.5Haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven moeten worden bestreden, ongeacht waar de uitingen of handelingen zich hebben voorgedaan, d.w.z. ongeacht of dit tijdens werk, publieke manifestaties, vrijetijdsbesteding of in het kader van publieke of particuliere dienstverlening is gebeurd. Er kunnen meer gerichte acties worden overwogen daar waar de kans op haatincidenten groter is. Meer in het algemeen zou er met verschillende middelen en instrumenten naar kunnen worden gestreefd om de publieke ruimte in Europa volledig te vrijwaren van haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven.
1.6De Commissie zou ook moeten kijken naar de directe en indirecte impact van haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven op de randvoorwaarden voor ondernemerschap en werkgelegenheid en naar de weerslag daarvan op de economische en sociale ontwikkeling.
1.7Ook moet er speciale aandacht worden besteed aan de bewustwording en vaardigheden van mensen in beroepen die vooraan staan in de strijd tegen haatdragende taal en haatmisdrijven, bijv. leraren, journalisten en rechtshandhavers. Rechtshandhavers moeten volgens de beste praktijken van de EU-lidstaten verplicht informatie en training krijgen in het kader van een algemene strategie om de slagkracht van de betrokken instanties te vergroten.
1.8De toegang van slachtoffers tot informatie en tot de bijzondere bescherming die krachtens de richtlijn betreffende de rechten van slachtoffers aan de meest kwetsbare personen wordt geboden, moet naar behoren worden gewaarborgd.
1.9Ook maatschappelijke organisaties evenals de sociale partners spelen een essentiële rol in de bestrijding van haatdragende taal en haatdelicten: enerzijds als maatschappelijke waakhond en anderzijds door zelf overeenkomstig hun waarden te handelen. Zij moeten worden beschermd en gesteund in hun rol als pleitbezorgers van haat- en discriminatievrije ruimtes, gemeenschappen, groepen, organisaties en media, o.a. door een lans te breken voor vrijwillige gedragscodes en goede praktijken te delen. Er is meer geld nodig om hun capaciteiten en deskundigheid op dit gebied te optimaliseren.
1.10Het belang van veilige online interacties moet worden benadrukt. De komst van socialemediaplatforms en onlinefora heeft een ruimte gecreëerd waarin sommigen denken dat ze ongestraft hun gang kunnen gaan. Er is dringend behoefte aan samenwerking met nationale regelgevende instanties en socialemediaplatforms om ervoor te zorgen dat haatzaaien op het internet snel wordt opgespoord, onderzocht en met wortel en tak wordt uitgeroeid.
2.Algemene opmerkingen
2.1Het EESC erkent dat bescherming van de waardigheid, grondrechten en gelijkheid tot de essentie van de Europese Unie en de democratische orde van de lidstaten behoort. Het is in strijd met de democratie, en met alles waar de EU voor staat, dat mensen in angst en schaamte leven, dat ze worden lastiggevallen of aangevallen in hun dagelijks leven of tijdens hun werk, studie of maatschappelijke en politieke activiteiten. Door de verspreiding van sociale media winnen haat en stigmatisering sneller en gemakkelijker terrein en neemt het risico voor kinderen en jongeren gestaag toe. We hebben geen keuze: de verspreiding van haatdragende taal en haatmisdrijven moet resoluut en actief worden voorkomen en bestreden.
2.2Tegen de achtergrond van de militaire agressie van de Russische Federatie tegen Oekraïne — een daad die het EESC zonder voorbehoud veroordeelt — is er sprake van een toename van desinformatie en de verspreiding van haatzaaiende taal in Europa. Dit is niet nieuw en de EU-lidstaten zijn zich hiervan bewuster geworden en hebben zich hiertegen gewapend. De Russische Federatie doet haar best om verwarring te zaaien, propaganda te verspreiden en de legitimiteit van de steun voor democratie en mensenrechten in twijfel te trekken. Het voorkomen en bestrijden van haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven is derhalve een existentiële verantwoordelijkheid van de EU en haar lidstaten.
2.3Voor een efficiënte bestrijding van op haat berustende uitlatingen en misdaden is een gemeenschappelijke basis onmisbaar. Europese samenlevingen zijn met elkaar verweven en door het vrije verkeer ontstaat een steeds meer geïntegreerde sociale en publieke ruimte. Lidstaten beschikken over de belangrijkste instrumenten om haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven te bestrijden, maar zullen daar niet in slagen zonder duidelijke betrokkenheid, samenwerking en synergie met passende EU-wetgevingsinstrumenten en onderling afgestemde definities, benaderingen en mogelijkheden voor beleidsleren en -overdracht. Alle inspanningen met het oog hierop moeten de in het EU-Handvest verankerde grondrechten eerbiedigen.
2.4Het EESC heeft er herhaaldelijk op gewezen dat de EU en de lidstaten voortvarender moeten optreden om de grondrechten te beschermen en het hele scala van discriminerende en op haat gebaseerde gedragingen tegen te gaan. Het zou een goede zaak zijn als de Commissie het voorstel zou afstemmen op andere belangrijke beleidsdocumenten, zoals de nieuwe strategie voor de tenuitvoerlegging van het Handvest van de grondrechten, het EU-actieplan tegen racisme 2020-2025 (Een Unie van gelijkheid), de strategie voor gendergelijkheid en de strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers, het strategisch kader voor de Roma, de EU-strategie ter bestrijding van antisemitisme en ter bevordering van het Joodse leven, de strategie inzake de rechten van personen met een handicap en de strategie inzake de rechten van slachtoffers.
2.5In het voorstel van de Commissie wordt uitvoerig ingegaan op de gemeenschappelijke kenmerken van personen en groepen die aan haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven worden blootgesteld: ras, etniciteit, taal, godsdienst, nationaliteit, leeftijd, geslacht, seksuele geaardheid, genderidentiteit, genderexpressie, geslachtskenmerken of andere fundamentele kenmerken, of een combinatie hiervan. Daar moeten nog ideologische en politieke redenen aan toegevoegd worden, evenals andere gewetensgerelateerde overtuigingen en waarden. Het EESC is van mening dat risico’s en bedreigingen ook in hun sociale en culturele context moeten worden geïnventariseerd en aangepakt. Bestaand en nieuw onderzoek kan antwoord bieden op de vraag in welke situaties haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven het vaakst voorkomen.
2.6Haatdragende taal en haatmisdrijven kunnen gericht zijn op ondernemers of op de medewerkers van een onderneming, bijv. personeel dat klanten te woord staat. Dit heeft een schadelijk effect op zowel de individuen als de onderneming in kwestie. Opruiende taal en haatdelicten kunnen ook indirecte negatieve gevolgen hebben voor het algemene zakelijke en economische klimaat doordat ze onzekerheid, instabiliteit en conflicten in de hand werken.
2.7Het EESC is van mening dat bewustmaking en voorlichting van groot belang zijn om de impact en ernst van haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven te begrijpen en deze in het dagelijks leven te herkennen en bestrijden. Dit geldt voor mensen van alle leeftijden: zowel kinderen en jongeren als volwassenen. Alle bewustmakings- en voorlichtingsactiviteiten (informatiemateriaal, cursussen, producten) moeten in een toegankelijk formaat worden aangeboden.
2.8Ook moet er speciale aandacht worden besteed aan de bewustwording en vaardigheden van mensen in beroepen die vooraan staan in de strijd tegen haatdragende taal en haatmisdrijven. Leerkrachten spelen bijvoorbeeld een belangrijke rol in het aanleren van bepaald gedrag door schoolkinderen. Journalisten hebben een unieke voorbeeldfunctie waar het gaat om de vrijheid van meningsuiting. Rechtshandhavers, politie, openbare aanklagers, rechters en ambtenaren vervullen een spilfunctie bij de behandeling van zaken en de ontwikkeling van een preventief rechtskader en andere maatregelen.
2.9Politici dragen de hoofdverantwoordelijkheid voor de algemene rechtsorde en de grondrechten. Hun verantwoordelijkheid begint op het moment dat zij de steun van de burgers vragen en helaas doen sommige politici en partijen dat door angst te zaaien en hun pijlen te richten op minderheden en bepaalde groepen in de maatschappij. Het is gevaarlijk om op deze manier kiezers te mobiliseren en dit moet dan ook worden ingeperkt. Nog ernstiger is het dat sommige politici tijdens hun ambtstermijn in de verleiding kunnen komen om institutionele en juridische instrumenten te gebruiken om discriminatie te bevorderen of de bestrijding ervan uit de weg te gaan. Het EESC dringt er bij alle politieke leiders en partijen op aan om verantwoordelijk te handelen, in het kader en de geest van een inclusieve democratie.
2.10In het verlengde hiervan zij er ook op gewezen dat leiders van politieke partijen of zelfs regeringsleiders, die worden geacht het fatsoen in de openbare ruimte te waarborgen, zich ook schuldig hebben gemaakt aan beledigingen en verbale agressie tegen journalisten en zo het risico hebben genomen om geweld tegen hen uit te lokken. Het EESC dringt er bij de politieke leiders en partijen op aan om journalisten en mediaorganisaties respectvol te behandelen, een kwestie waarvan het belang met kracht is onderstreept door de vier internationale speciale rapporteurs voor vrijheid van meningsuiting.
2.11Ook maatschappelijke organisaties evenals de sociale partners spelen een essentiële rol in de bestrijding van haatdragende taal en haatdelicten: enerzijds als maatschappelijke waakhond en anderzijds door zelf overeenkomstig hun waarden te handelen. Vrijwillige gedragscodes en de uitwisseling van goede praktijken moeten worden aangemoedigd en breder ingang vinden.
2.12Het EESC wijst op de belangrijke rol die lokale en regionale overheden spelen bij het voorkomen en bestrijden van haatmisdrijven. Zij staan het dichtst bij de burgers en kunnen in de gaten houden of dergelijke risico’s en incidenten werkelijkheid worden. Zij kunnen ook de kracht van solidariteit en empathie benutten door middel van gemeenschaps- en onderwijsprogramma’s, met de steun van centrale overheden, maatschappelijke organisaties en sociale partners.
2.13Het is de verantwoordelijkheid van staten om een klimaat te scheppen waarin het recht op vrijheid van meningsuiting, gelijkheid en non-discriminatie kan worden uitgeoefend. Staten kunnen positieve beleidsmaatregelen nemen om discriminatie aan te pakken en de onderliggende oorzaken van haat weg te nemen.
3.Specifieke opmerkingen
3.1Op basis van de feiten en argumenten die in de mededeling van de Commissie worden aangedragen dringt de conclusie zich op dat haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven qua ernst, omvang en ontwikkeling en mede gezien hun grensoverschrijdende dimensie voldoen aan de criteria die zijn vastgesteld voor EU-misdrijven.
3.2In de mededeling wordt terecht gewezen op de ernst van haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven, aangezien zij de gemeenschappelijke waarden en grondrechten van de EU ondermijnen en schade toebrengen aan individuen, gemeenschappen en de samenleving als geheel. Een open samenleving staat centraal in de waarden van de EU en is belangrijk voor mensen, bedrijven en organisaties. Ook gelijkheid is diep verankerd in die waarden, en gelijke kansen vormen de basis voor sociale vooruitgang, waarvan diversiteit en pluralisme integraal deel uitmaken. Gelijkheid is een bron van innovatie en genereert economische meerwaarde.
3.3Gezien de toenemende inspanningen van lidstaten om haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven strafrechtelijk aan te pakken en gelet op de noodzaak om een gefragmenteerde aanpak door de lidstaten tegen te gaan en in de hele EU een gelijk speelveld te waarborgen, lijkt het raadzaam een gemeenschappelijk strafrechtelijk kader op EU-niveau te creëren om, binnen de grenzen van de nationale rechtsstelsels en overeenkomstig artikel 2 van het Verdrag, opruiende taal en haatdelicten uit te bannen.
3.4Tegelijkertijd moeten de bevoegdheden van de EU op het gebied van strafrecht worden gerespecteerd, op basis waarvan via richtlijnen minimumvoorschriften kunnen worden vastgelegd die in nationale wetgeving moeten worden omgezet.
3.5Het EESC vindt het belangrijk dat haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven worden beschouwd als een vorm van criminaliteit met een gemeenschappelijke oorsprong, nl. vooroordelen en haatgevoelens jegens personen of groepen. Hieruit vloeit voort dat een totaalaanpak van haatdragende taal en haatdelicten geboden is en dat niet elke vorm of elk doelwit van hatelijkheden apart moet worden bekeken, zeker gezien de verschillen tussen de lidstaten. Ook moeten haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven in samenhang met het geheel van EU-waarden en grondrechten worden beschouwd. Voorts moet worden nagegaan in hoeverre haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven verband houden met bestaande, door de EU als strafbaar aangemerkte feiten. Met het oog hierop moet de uitwisseling van informatie tussen rechtshandhavingsinstanties en de overheid worden opgevoerd.
3.6Het EESC zou graag zien dat er, als volgende stap, een definitie van haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven wordt gegeven en is bereid een bijdrage te leveren aan het interinstitutionele overleg. Deze definitie is van cruciaal belang voor de rechtszekerheid, maar zorgt er ook voor dat de grondrechten worden beschermd en dat hierover in het algemeen duidelijk wordt gecommuniceerd. Het Kaderbesluit van de Raad betreffende de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat door middel van het strafrecht biedt een goed uitgangspunt voor het opstellen van een definitie die in deze bredere context kan worden toegepast, waarbij tevens gebruik wordt gemaakt van de door de Raad van Europa gehanteerde definities.
3.7De definities van haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven moeten alle relevante, op de grondrechten van de EU gebaseerde beschermde kenmerken omvatten, waaronder geslacht/gender, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd en seksuele geaardheid, maar ook ideologische en gewetensgerelateerde overtuigingen. Ondanks de verschillen tussen de beschermde kenmerken moeten deze kenmerken in de definitie op basis van dezelfde beginselen worden omschreven. Ook moet een gefragmenteerde benadering van verschillende minderheden en groepen worden vermeden en moeten in plaats daarvan algemene uitdrukkingen worden gebruikt die van toepassing zijn op het gehele spectrum van het beschermde kenmerk in kwestie. Los daarvan moet de definitie algemeen genoeg zijn om ook nieuwe soorten maatschappelijke verschijnselen die zich in de toekomst kunnen voordoen te bestrijken.
3.8De definities moeten betrekking hebben op alle handelingen en uitingen, zowel mondeling als schriftelijk, ongeacht waar deze uiting of handeling zich voordoet (tijdens werk, publieke manifestaties, vrijetijdsbesteding of in het kader van publieke of particuliere dienstverlening), en moeten zowel online- als offline-uitingen omvatten.
3.9Hoewel de definities alle aspecten moeten omvatten, kunnen zij onmogelijk perfect zijn en telkens wanneer zij worden toegepast, moet de situatie worden beoordeeld aan de hand van gegevens over de betreffende context. Om tot een zo consistent mogelijke toepassing van de definities en regels te komen, zouden bijvoorbeeld gemeenschappelijke richtsnoeren kunnen worden gegeven voor de factoren waarmee rekening moet worden gehouden.
3.10Het is belangrijk ervoor te zorgen dat de definities en regels hun doel niet voorbijschieten. Zo mogen woorden die sinds jaar en dag een neutrale betekenis hebben, niet worden gestigmatiseerd. Ook moet ernaar worden gestreefd om gemeenschappelijke regels uit te vaardigen voor de bescherming van alle groepen, in plaats van alleen bepaalde groepen in het vizier te nemen.
3.11Bij het definiëren van haatzaaiende uitlatingen en misdrijven, en het vaststellen van de bijbehorende sancties, is het belangrijk aan te geven wat hun relatie is tot het geheel van grondrechten. Dit geldt met name voor de vrijheid van meningsuiting en informatie, evenals voor de omstandigheden die een beperking van de vrijheid van meningsuiting van personen en de media rechtvaardigen. In die zin kan er ook behoefte zijn aan verduidelijking op het punt van andere grondrechten.
3.12Hoewel haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven als op zichzelf staande strafbare feiten kunnen worden beschouwd, is er ook sprake van overlapping met bestaande EU-misdrijven. Maar niet alle door haat ingegeven uitingen en vergrijpen vallen hieronder, omdat ze zich in allerlei soorten en maten voordoen. Dit wordt ook geïllustreerd door de “haatpiramide”, die onderaan begint met op vooroordelen gebaseerd taalgebruik en gedrag en uiteindelijk, via discriminatie, culmineert in terrorisme.
3.13Zoals vermeld in de mededeling, is het aanpakken van haatspraak en haatdelicten niet alleen een kwestie van inhoud, maar ook van procedure. Daarom moet de nodige aandacht worden besteed aan kwesties die verband houden met de toegang tot informatie, de rechter en rechtsmiddelen. Hoewel haatmisdrijven en haatzaaiende uitlatingen op nationaal niveau worden erkend en zijn gereguleerd, bestaan er veel lacunes op het gebied van uitvoering, rapportage en onderzoek. Als dergelijke op vooroordelen gebaseerde delicten niet worden gemeld en naar behoren worden onderzocht, zijn er op EU-niveau geen betrouwbare gegevens voorhanden over de prevalentie ervan in de lidstaten.
3.14Het opnemen van haatmisdrijven en haatzaaiende uitlatingen in de lijst van EU-misdrijven is essentieel voor de bescherming van de rechten van slachtoffers. Als de gronden voor incidenten met haat als motief, bijvoorbeeld een handicap, niet worden erkend, dan zouden de bepalingen van de EU-richtlijn inzake de rechten van slachtoffers (waaronder slachtoffers van misdrijven) niet noodzakelijk van toepassing zijn. Gezien het toenemende aantal incidenten moet meer aandacht worden besteed aan de bescherming van slachtoffers. Daarom moet de toegang van slachtoffers tot informatie en tot de bijzondere bescherming die krachtens de richtlijn betreffende de rechten van slachtoffers aan de meest kwetsbare personen wordt geboden, naar behoren worden gewaarborgd.
3.15Zoals in het geval van het kaderbesluit, dat door de lidstaten in nationale wetgeving is omgezet om haatspraak strafbaar te stellen, zien we dat niet alle landen in hetzelfde tempo vorderen. De omzetting en handhaving vonden niet altijd correct of volledig plaats, waardoor de Commissie zich genoodzaakt zag om tegen sommige lidstaten inbreukprocedures te starten. Dit scenario zou zich kunnen herhalen. Er is meer samenwerking tussen nationale regeringen, parlementen en maatschappelijke organisaties nodig om deze kwestie gezamenlijk en vol overtuiging aan te pakken.
3.16Het belang van veilige online interacties moet worden benadrukt. De komst van socialemediaplatforms en onlinefora heeft een ruimte gecreëerd waarin sommigen denken dat ze ongestraft hun gang kunnen gaan. Zoals uit verschillende onderzoeksrapporten is gebleken, is er een direct verband tussen haatzaaiende uitlatingen online en de verspreiding van door haat gedreven gedrag offline. Er is dringend behoefte aan samenwerking met nationale regelgevende instanties en socialemediaplatforms om ervoor te zorgen dat haatzaaien op het internet snel wordt opgespoord, onderzocht en met wortel en tak wordt uitgeroeid.
Brussel, 3 mei 2022.
Aurel Laurenţiu Plosceanu
Voorzitter van de afdeling Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap
_____________