SOC/679
Het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten
ADVIES
Europees Economisch en Sociaal Comité
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s
Het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten
[COM(2021) 102 final]
Rapporteurs: Cristian PÎRVULESCU en Carlos Manuel TRINDADE
|
Raadpleging
|
Europese Commissie, 26/03/2021
|
|
Rechtsgrondslag
|
Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
|
|
Bevoegde afdeling
|
Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap
|
|
Goedkeuring door de afdeling
|
21/06/2021
|
|
Goedkeuring door de voltallige vergadering
|
08/07/2021
|
|
Zitting nr.
|
562
|
|
Stemuitslag
(voor/tegen/onthoudingen)
|
160/79/19
|
1.Conclusies en aanbevelingen
1.1Het EESC is ingenomen met het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten (“het plan”) en de uitvoering ervan op EU- en nationaal niveau, met inachtneming van de respectieve bevoegdheden, en is van mening dat het zeer gelegen komt, temeer daar de COVID-19-pandemie elk aspect van het menselijk leven heeft ontwricht, reeds bestaande sociale problemen heeft verergerd en een enorme druk heeft gelegd op overheidsinstellingen, gemeenschappen, organisaties en bedrijven. Het EESC waarschuwt dat de pandemie nog lang niet ten einde is; de EU en de lidstaten moeten derhalve de juiste infrastructuur opzetten en gebruiken om het hoofd te bieden aan de uitdagingen in het kader van het plan op middellange en lange termijn, gelet op het feit dat een goed functionerende burger- en sociale dialoog en de actieve betrokkenheid van de sociale partners, als belangrijk onderdeel van een concurrerende sociale markteconomie, in dit opzicht een cruciale rol spelen.
1.2Het EESC is ingenomen met de tijdens de sociale top van Porto bereikte en in de “Porto Commitment” vastgelegde politieke consensus over het plan. Ook staat het volledig achter de Verklaring van Porto van de Raad, en met name achter punt 4, dat als volgt luidt: “De uitvoering ervan zal het streven van de Unie naar een digitale, groene en rechtvaardige transitie versterken, bijdragen aan opwaartse sociale en economische convergentie en de demografische uitdagingen helpen aanpakken. De sociale dimensie, sociale dialoog en de actieve betrokkenheid van de sociale partners hebben altijd een centrale plaats ingenomen in een zeer concurrerende sociale markteconomie. Ons streven naar eenheid en solidariteit houdt ook in dat iedereen gelijke kansen krijgt en dat niemand achterblijft”.
1.3Het EESC steunt de in het plan uiteengezette visie en doelstellingen en is ingenomen met het aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunt dat de goedkeuring van relevante en consensuele sociale doelstellingen zal helpen de beleidsinspanningen te richten op resultaten en een belangrijke impuls zal zijn voor hervormingen en investeringen in de lidstaten. Het EESC benadrukt tevens dat het actieplan gebaseerd moet zijn op concrete en tastbare acties die meetbaar zijn en vergezeld gaan van monitoringkaders die door de relevante belanghebbenden gezamenlijk zijn overeengekomen en die sociale, ecologische en economische criteria omvatten.
1.4Het EESC is zich ervan bewust dat de sociale modellen in de EU van elkaar verschillen, maar ook een gemeenschappelijke basis hebben. Zij maken deel uit van onze gemeenschappelijke geschiedenis en leggen de basis voor de gezamenlijke inzet voor een sociaal model van de EU dat integraal deel moet uitmaken van de gemeenschappelijke markt en alle beleidsterreinen van de EU. Landen met minder solide sociale modellen moeten verregaande ondersteuning krijgen via de bevordering van investeringen, leren en benchmarking. Het welzijn en de grondrechten van de burgers moeten worden gebaseerd op een gemeenschappelijk en samenhangend sociaal model dat voldoende flexibel is om ruimte te bieden voor verschillende nationale tradities en ervaringen, in overeenstemming met de waarden, beginselen en doelstellingen van het Verdrag, de pijler en de hernieuwde en toekomstgerichte consensus daaromtrent.
1.5Het EESC is van mening dat het waarborgen van sociale minimumnormen voor iedereen die in de EU woont, van het grootste belang is voor de opbouw van een rechtvaardige en inclusieve samenleving. Bij de uitvoering van de sociale pijler moet worden gestreefd naar een evenwichtige combinatie van wetgeving en zachte wetgeving. De wetgeving moet volledig in overeenstemming zijn met het Handvest van de grondrechten en de beginselen inzake betere regelgeving, en daarover moet grondig overleg worden gepleegd met de sociale partners en maatschappelijke organisaties op EU- en nationaal niveau.
1.6Zoals het EESC eerder al heeft verklaard, vormen concurrentievermogen en hogere productiviteit op basis van vaardigheden en kennis een probaat recept om het welzijn van de Europese samenlevingen op peil te houden. We moeten de sterke punten van onze Europese sociale markteconomie versterken terwijl we de zwakke punten ervan wegwerken en het systeem aldus aanpassen aan de uitdagingen die ons te wachten staan.
1.7Het EESC is van mening dat voor alle 20 beginselen van de pijler specifieke doelstellingen en streefcijfers moeten worden bepaald. Ook verzoekt het de lidstaten ambitieus te zijn bij het vrijwillig bepalen van hun eigen doelstellingen, zodat alle lidstaten samen met de sociale partners en de maatschappelijke organisaties een bijdrage aan de verwezenlijking van de Europese doelen leveren. De kwaliteit en resultaten van de dialoog in verband met de pijler en het plan moeten door de Europese Commissie worden gemonitord, ondersteund en medegedeeld. De doelstellingen en streefcijfers moeten worden opgenomen in het door het Europees Semester voorziene rapportagemechanisme en in de nationale hervormingsplannen.
1.8Om de geplande tussentijdse evaluatie doeltreffender te maken, stelt het EESC voor dat de lidstaten in een constructieve dialoog met de sociale partners tussentijdse doelstellingen en streefcijfers voor dit plan voor 2025 kunnen bepalen, zodat kan worden beoordeeld welke vorderingen er in de eerste helft van de uitvoering van het plan zijn gemaakt. Begeleiding van de lidstaten bij het gebruik van de bestaande coördinatiemechanismen moet voor de Commissie een prioriteit zijn.
1.9Het EESC stelt voor om het kader van het Europees Semester te gebruiken als Europees coördinatiemechanisme voor de toepassing van het plan. Dat coördinatiemechanisme zou de vorm kunnen aannemen van een interinstitutioneel forum van de EU over de sociale pijler, dat regelmatig bijeen zou komen om de geboekte vooruitgang te beoordelen en een nieuwe impuls aan het plan te geven.
1.10Het EESC steunt het voornemen om het sociaal scorebord waar nodig bij te werken en af te stemmen op de Agenda 2030 en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN.
1.11Het EESC is van mening dat het Europees Semester het geschikte kader is voor de monitoring van het plan; daarbij dient in gelijke mate aandacht te worden besteed aan sociale en milieudoelstellingen alsook aan macro-economische stabiliteit en productiviteit. Het EESC is ingenomen met de in het plan gedane uitspraak dat nationale herstel- en veerkrachtplannen een unieke kans bieden om investeringen en hervormingen te plannen en te financieren ter ondersteuning van een sociaal herstel dat gericht is op banen en tegelijkertijd de groene en digitale transitie omvat en de relevante landspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees Semester uitvoert. In het plan worden de lidstaten terecht opgeroepen optimaal gebruik te maken van het Europees Semester en de ongekende gelegenheid te baat te nemen die de herstel- en veerkrachtfaciliteit biedt.
1.12Het EESC stelt vast dat in het plan niet duidelijk wordt aangegeven dat de huidige noodhulp moet worden verlengd tot de economie er geen behoefte meer aan heeft, en dat daarmee onvoldoende rekening wordt gehouden met de noodzaak om tijdens de crisis banen en bedrijven te beschermen. Het EESC merkt tevens op dat, hoewel NextGenerationEU een noodinstrument is op basis van artikel 122 VWEU en als eenmalige maatregel behandeld zal blijven worden, het ook een voorbeeld van krachtdadig en constructief optreden is dat navolging verdient.
1.13Het EESC stelt vast dat in het plan wordt erkend dat krachtige antwoorden van het nationale en het EU-beleid op de COVID-19-pandemie de gevolgen op sociaal en werkgelegenheidsvlak hebben kunnen beperken dankzij steun aan bedrijven en werknemers. Tevens merkt het op dat de pandemie bestaande ongelijkheden (vooral met betrekking tot werknemers met een lager opleidingsniveau, vrouwen, jongeren, migranten en andere kwetsbare groepen) nog duidelijker aan het licht heeft gebracht en dat de werkloosheid en ongelijkheid als gevolg daarvan waarschijnlijk verder zullen toenemen, als de sociale vooruitgang niet gepaard gaat met duurzame economische groei. Het EESC hoopt dat het plan ertoe zal bijdragen dat deze trend wordt omgebogen en benadrukt de noodzaak om duurzame en concurrerende economieën te bevorderen, die gebaseerd zijn op hoogwaardige banen en gelijke kansen voor iedereen.
1.14Het EESC is van mening dat er op EU- en lidstaatniveau meer inspanningen kunnen worden geleverd op het gebied van armoedebestrijding, in overeenstemming met de eerste duurzameontwikkelingsdoelstelling in het kader van de Agenda 2030 van de VN. Het EESC is met name van mening dat de EU ernaar moet streven het percentage kinderen die met armoede en sociale uitsluiting worden bedreigd terug te dringen van 22,8 % in 2019 tot 10 % in 2030, met soortgelijke vrijwillige toezeggingen in elke lidstaat.
1.15Het EESC stelt voor om in het plan maatregelen op te nemen om de inkomensongelijkheid tegen te gaan, gezien de welomschreven prioriteit van sociale samenhang, als essentieel onderdeel van het Europees sociaal model.
1.16Het EESC is van mening dat het plan niet alleen het scheppen van nieuwe banen moet bevorderen — een gerechtvaardigde doelstelling — maar ook de kwaliteit van de werkgelegenheid, met inbegrip van de bestrijding van precaire arbeid. Er moeten adequate wettelijke en administratieve controles op nationaal niveau komen om ervoor te zorgen dat werknemers veilige arbeidsomstandigheden en een toereikend en voorspelbaar loon krijgen, en zich kunnen organiseren om hun stem op de werkplek te laten horen. Het EESC is vooral bezorgd over de arbeidsomstandigheden van veel seizoenarbeiders en EU- en niet-EU-burgers die in de landbouw, de dienstensector en de bouw werken, en pleit voor een efficiënte tenuitvoerlegging van Richtlijn (EU) 2019/1152 betreffende transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden, die tot doel heeft de arbeidsvoorwaarden te verbeteren door transparantere en beter voorspelbare werkgelegenheid te bevorderen en tegelijkertijd te zorgen voor aanpassingsvermogen op de arbeidsmarkt. Het armoederisicopercentage voor werkenden dient aanzienlijk te worden verlaagd. Om armoede onder werkenden uit te bannen moeten gemeenschappelijke Europese minimumnormen worden vastgesteld.
1.17Het EESC is ingenomen met het voornemen om de verschillen tussen mannen en vrouwen op het gebied van werkgelegenheid en beloning binnen tien jaar te verkleinen en om het aanbod aan voor- en vroegschoolse educatie en opvang uit te breiden — hoewel die uitbreiding nog niet is gekwantificeerd. Het steunt in dit verband de Europese kindergarantie. Gendergelijkheid moet worden nagestreefd in alle aspecten van het economische en sociale leven.
1.18Het EESC stelt vast dat het plan niet voorziet in een voorstel voor een richtlijn inzake minimuminkomenszekerheid, hetgeen het noodzakelijk acht om de meest ernstige vormen van armoede te bestrijden.
1.19Het EESC onderschrijft de oproep van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad om de onderhandelingen over de herziening van de regels voor de coördinatie van de sociale zekerheid af te ronden zodat de mobiliteit van werknemers wordt verbeterd en een adequate sociale bescherming binnen de EU wordt geboden, zonder dat dit buitensporige lasten voor werknemers en bedrijven met zich meebrengt.
1.20Het EESC deelt het standpunt van de Commissie dat de dekkingsgraad van collectieve onderhandelingen en het ledental en de organisatiegraad van de sociale partners moeten worden bevorderd. Het EESC stelt dan ook voor om op nationaal en EU-niveau relevante indicatoren vast te stellen en te monitoren, en dat de doelstellingen hiervan worden ondersteund door gereserveerde middelen voor capaciteitsopbouw en gezamenlijke acties teneinde de doelstellingen van het plan te bereiken, zonder afbreuk te doen aan de autonomie van de sociale partners. Het EESC steunt de suggestie in het plan om te onderhandelen over verdere overeenkomsten op EU-niveau teneinde bij te dragen aan de succesvolle transformatie van de Europese arbeidsmarkten, alsmede de oproep aan de lidstaten om de voorwaarden te scheppen voor beter functionerende en doeltreffendere collectieve onderhandelingen en sociale dialoog op alle niveaus.
1.21Het EESC onderschrijft de conclusies van de raadpleging ter ondersteuning van dit plan, waarin het belang van een betere uitvoering, toepassing en handhaving van de bestaande arbeids- en sociale wetgeving van de EU werd benadrukt. De Commissie moet actiever met de lidstaten samenwerken teneinde de tijdige en adequate omzetting van EU-rechtsinstrumenten te vergemakkelijken en de naleving ervan te bevorderen. Het EESC verwacht van de Commissie dat zij inbreukprocedures inleidt als de lidstaten hun verplichtingen uit hoofde van het EU-recht niet nakomen.
1.22Het EESC wijst op de noodzaak om de financiering van nationaal beleid af te stemmen op de doelstellingen en acties van het plan, en ervoor te zorgen dat niet wordt teruggekeerd naar de regels van het stabiliteits- en groeipact in hun oorspronkelijke vorm; een eventuele herziene versie van die regels moet de uitvoering van het plan ten volle vergemakkelijken.
1.23Het EESC dringt erop aan meer nadruk te leggen op de potentiële bijdrage van overheidsopdrachten als instrument voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het plan.
2.Algemene opmerkingen
2.1De opzet van het plan
2.1.1Sinds de afkondiging van de pijler in 2017 heeft het EESC aangedrongen op een duidelijk stappenplan voor de uitvoering ervan; het is derhalve ingenomen met het plan. Het Comité steunt de oproep aan alle belanghebbenden om deel te nemen aan een collectieve inspanning om de pijler binnen hun respectieve bevoegdheidsgebieden uit te voeren. Het EESC wijst erop dat, naast de bijdrage van de EU-instellingen, het welslagen van het plan in sterke mate zal worden bepaald door de toezegging van de lidstaten en hun sociale partners om alle beginselen ervan uit te voeren.
2.1.2Tijdens de sociale top van Porto op 7 en 8 mei werd op het hoogste politieke niveau door middel van de Verklaring van Porto over sociaal engagement een toezegging gedaan om de Europese pijler van de sociale rechten uit te voeren. In deze Verklaring werd het actieplan van de Europese Commissie voor de Europese pijler van de sociale rechten (“het plan”) verwelkomd en werden alle betrokken actoren opgeroepen lering te trekken uit de pandemie en hun krachten te bundelen.
2.1.3Het EESC erkent het feit dat het plan wetgevende en niet-wetgevende maatregelen combineert met de vaststelling van gemeenschappelijke doelstellingen die moeten worden verwezenlijkt via de gezamenlijke actie van belanghebbenden, met name de sociale partners en het maatschappelijk middenveld, die op lokaal, nationaal en Europees niveau zijn georganiseerd. Het EESC verwacht dat de wetgeving die in het tijdschema van het plan is opgenomen, volledig in overeenstemming is met het Handvest van de grondrechten en aan effectbeoordelingen wordt onderworpen, en wijst erop dat uitgebreide raadplegingen met de sociale partners en het maatschappelijk middenveld noodzakelijk zijn. Wetgevingsbesluiten moeten op feiten gebaseerd zijn, en de standpunten van de belanghebbenden moeten daarbij in aanmerking worden genomen.
2.1.4Het EESC onderschrijft de in het plan opgenomen doelstellingen en de opvatting dat die zullen helpen de beleidsinspanningen te richten op het behalen van resultaten en een belangrijke stimulans zullen vormen voor hervormingen en investeringen in de lidstaten met het oog op het bereiken van opwaartse convergentie en welzijn. Het EESC benadrukt tevens dat het plan gebaseerd moet zijn op concrete en tastbare acties die meetbaar zijn en vergezeld gaan van monitoringkaders die door de relevante belanghebbenden gezamenlijk zijn overeengekomen en die sociale, ecologische en economische criteria omvatten.
2.1.5Het EESC steunt de EU-kerndoelen en tegelijkertijd de oproep van de Commissie aan de lidstaten om vrijwillig hun eigen nationale doelen te bepalen. Het verzoekt de lidstaten ambitieus te zijn bij het bepalen van hun doelstellingen, zodat alle lidstaten, samen met hun sociale en civiele partners, bijdragen aan de verwezenlijking van de Europese doelstellingen, en wijst erop dat daarvoor grote en gecoördineerde inspanningen nodig zijn. Met de vaststelling van de drie hoofdprioriteiten, namelijk het scheppen van banen, het verhogen van de kwalificaties en het bevorderen van sociale samenhang, wordt een gemeenschappelijk actiekader geboden, onder meer voor de uitvoering van de nationale herstel- en veerkrachtplannen.
2.1.6Het EESC is verheugd dat de werkgelegenheidsdoelstelling wordt aangevuld met toezeggingen om inclusieve werkgelegenheid te bevorderen en de arbeidsparticipatiekloven te verkleinen, met name door het potentieel van de arbeidsmarkt aan te boren, de arbeidsparticipatiekloof tussen mannen en vrouwen te halveren, het percentage jongeren die niet werken en geen onderwijs of opleiding volgen (NEET’s) te verlagen en ervoor te zorgen dat andere ondervertegenwoordigde groepen zo veel mogelijk deelnemen aan de arbeidsmarkt, en het moedigt de Commissie aan om al die toezeggingen te kwantificeren, in samenwerking met de lidstaten en de sociale partners.
2.1.7Het EESC is tevens ingenomen met de nadruk in het plan op onderwijs, vaardigheden en een leven lang leren, met inbegrip van permanente bij- en omscholing, met als doel de inzetbaarheid te verbeteren, innovatie te stimuleren, sociale rechtvaardigheid te waarborgen en de digitalevaardighedenkloof te dichten. Ook herhaalt het zijn eerdere verklaring dat iedereen individueel recht moet hebben op permanente educatie en een leven lang leren, om bij te blijven met de ontwikkelingen op digitaal gebied en op het vlak van KI, bij te dragen aan de vooruitgang en ervoor te zorgen dat de mens in controle blijft
2.1.8Om de geplande tussentijdse evaluatie doeltreffender te maken, stelt het EESC voor dat de lidstaten een constructieve dialoog aangaan met de sociale partners en eventueel tussentijdse streefcijfers voor 2025 vastleggen, aan de hand waarvan kan worden beoordeeld welke vorderingen er in de eerste helft van de uitvoering van het plan zijn gemaakt.
2.2Over het scheppen van banen en de toekomst van werk
2.2.1Het EESC is verheugd dat in het plan wordt gesteld dat de arbeidsomstandigheden in de EU tot de beste ter wereld behoren, terwijl eveneens wordt erkend dat nieuwe vormen van werk zowel uitdagingen als kansen met zich meebrengen. De sociale partners — zowel op Europees als op nationaal niveau — zouden hun krachten moeten bundelen om tegemoet te komen aan de behoeften met betrekking tot de toekomst van het werk, om opwaartse convergentie te bereiken en ervoor te zorgen dat werknemers worden beschermd en veilig zijn, ongeacht de sector waarin zij werken en het land waarin zij wonen. De sociale partners — zowel op Europees als op nationaal niveau — spelen een cruciale rol in de gezamenlijke inspanningen in dit verband. In het plan wordt terecht opgemerkt dat het behoud en het scheppen van nieuwe hoogwaardige banen een prioriteit voor de EU is. De COVID‑19-crisis heeft aangetoond dat het functioneren van onze samenlevingen afhankelijk is van essentiële werknemers in een hele reeks sectoren zoals vervoer, diensten, gezondheidszorg en landbouw. We moeten de nieuwe banen van de toekomst scheppen door voort te bouwen op de huidige essentiële banen.
2.2.2Het EESC stemt in met de strategische aanpak waarbij geleidelijk wordt overgegaan van noodmaatregelen op acties die kunnen bijdragen aan de verwezenlijking van de in het plan vastgestelde werkgelegenheidsdoelstelling.
2.2.3Het EESC deelt de in het plan geuite bezorgdheid over de groepen die het zwaarst door de pandemie worden getroffen, zoals vrouwen, jongeren, laaggeschoolde en laagbetaalde werknemers, tijdelijke werknemers, zelfstandigen en migrerende werknemers.
2.2.4Het EESC is van mening dat de toewijzing van EU-middelen voor de prioriteiten moet worden gemonitord, zowel wat betreft de beschikbare middelen van de Commissie, als wat betreft de door de lidstaten en de sociale partners toegewezen middelen.
2.2.5Het EESC is het eens met de oproep van de Commissie aan de lidstaten om gebruik te maken van de beschikbare EU-middelen om doeltreffende en actieve steun voor werkgelegenheid te bevorderen.
2.2.6Het EESC steunt de aanpak van de Commissie ten aanzien van de gevolgen van de digitale transitie op het gebied van werk. Het EESC steunt de autonome kaderovereenkomst inzake digitalisering en is bereid om samen met de sociale partners te werken aan een follow-up daarvan.
2.2.7Het EESC neemt kennis van het recente verslag van de OESO over de vooruitzichten voor de werkgelegenheid 2020, getiteld “Worker security and the COVID-19 crisis”. Het welzijn van werknemers op het werk is bevorderlijk voor de algemene prestaties van de bedrijven, organisaties en instellingen waarin zij werken. De gezondheid en veiligheid van werknemers moeten worden verbeterd, maar daarnaast verwacht het EESC ook dat, in overeenstemming met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, op het juiste niveau maatregelen worden genomen om de werking van de arbeidsmarkten te verbeteren, zodat zij bijdragen aan economische groei en internationale concurrentie en fatsoenlijke arbeidsomstandigheden bevorderen. De ontwikkelingen op de arbeidsmarkt mogen niet worden tegengehouden maar moeten juist ondersteuning krijgen, om ervoor te zorgen dat werknemers worden beschermd, zekerheid hebben en bijdragen aan de algemene prestaties van de bedrijven, organisaties en instellingen waarin zij werken.
2.2.8Het EESC verwacht dat, in overeenstemming met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, op het juiste niveau maatregelen ter bevordering van opwaartse convergentie worden genomen om de werking van de arbeidsmarkten te verbeteren, zodat zij bijdragen aan economische groei en internationale concurrentie, en fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en welzijn bevorderen.
2.2.9Het EESC benadrukt dat de EU volledig trouw moet blijven aan het beginsel dat er geen arbeidsverhoudingen, ongeacht de aard daarvan, kunnen bestaan zonder dat daarbij sociale bescherming wordt gewaarborgd. Het EESC acht alle vormen van zwartwerk onaanvaardbaar en moedigt de lidstaten aan daartegen actie te ondernemen.
2.2.10Het EESC verzoekt de Commissie en de lidstaten alle nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat digitalisering niet tot onzekerheid en kwetsbaarheden leidt en dat de mogelijkheden die digitalisering biedt, volledig worden benut.
2.2.11Het EESC zou graag zien dat de ambitieuze doelstelling voor vaardigheden, onderwijs en een leven lang leren nauwer wordt gekoppeld aan de financiële middelen die beschikbaar zijn om die doelstelling te verwezenlijken. Het EESC wijst erop dat de overheidsuitgaven voor onderwijs in de EU zijn gedaald van 5 % in 2010 tot 4,7 % in 2019, en wijst erop dat de streefcijfers en doelstellingen van de sociale pijler niet kunnen worden verwezenlijkt zonder meer overheidsinvesteringen in onderwijs. Ook benadrukt het EESC de noodzaak van overheids- en particuliere investeringen ter ondersteuning van opleiding en een leven lang leren en moedigt het werkgevers aan om werknemers meer mogelijkheden te bieden om op de werkplek te leren en opleidingen te volgen.
2.2.12Het EESC erkent de bezorgdheid van de Commissie over de groene en demografische transities en de gevolgen daarvan voor werkgelegenheid en vaardigheden. Het zou een goede zaak zijn mochten in het plan specifieke overeengekomen toezeggingen en initiatieven op dat gebied worden opgenomen. Hierop moet dus in het plan en in nationale documenten nader worden ingegaan.
2.2.13Jongeren zijn bijzonder hard getroffen door de pandemie. Uit de statistieken blijkt dat de helft van alle jongeren in de EU een tijdelijke baan heeft. Wat de risico’s in verband met onvrijwillig tijdelijk werk aangaat, biedt het plan ontegenzeglijk de mogelijkheid om de kwaliteit van de werkgelegenheid voor jongeren te verbeteren; positief in dit verband zijn met name de herziening van de aanbeveling inzake stages, de aandacht voor de kwaliteit van het aanbod in het kader van de jongerengarantie, en een aantal plannen voor initiatieven die onder meer betrekking hebben op de arbeidsomstandigheden van platformwerkers.
2.2.14Hoewel het plan duidelijke bepalingen bevat om in het kader van de initiatieven de rol van de sociale partners (vakbonden en werkgevers) te versterken, komt de rol van maatschappelijke organisaties zoals jongerenorganisaties, die van cruciaal belang zijn voor de vertegenwoordiging van EU-burgers, nauwelijks aan de orde.
2.3Over vaardigheden en gelijkheid
2.3.1Het EESC deelt het standpunt van de Commissie dat een geschoolde beroepsbevolking de motor is van een bloeiende groene en digitale economie, die wordt aangedreven door innovatieve ideeën en producten en technologische ontwikkelingen. Zoals in het plan wordt gesteld, spelen onderwijs- en opleidingsstelsels een sleutelrol bij het leggen van de fundamenten voor een leven lang leren en inzetbaarheid, en kunnen zij helpen het tekort aan vakmensen op te lossen, op voorwaarde dat er aansluiting is bij de behoeften van de arbeidsmarkt. Onderwijs en vaardigheden moeten centraal staan in de politieke actie ter ondersteuning van het scheppen van banen.
2.3.2Het EESC steunt de ambitie om een leven lang leren te verbeteren en spreekt zijn bezorgdheid uit over de toegang tot digitale basisvaardigheden, die het net als de Commissie beschouwt als een voorwaarde voor inclusie en participatie in een digitaal getransformeerd Europa.
2.3.3Het EESC betreurt dat er geen doelstelling inzake gendergelijkheid bij de toegang tot een leven lang leren is en dringt er bij de Commissie op aan er een te formuleren. Het EESC wijst op de noodzaak van een op gendermainstreaming gerichte aanpak in alle beleidsmaatregelen en strategieën van de EU.
2.3.4Het EESC is bezig met een afzonderlijk advies over de voorgestelde richtlijn ter versterking van de toepassing van het beginsel van gelijk loon voor gelijk of gelijkwaardig werk tussen mannen en vrouwen.
2.4Over sociale bescherming en inclusie
2.4.1Het EESC pleit voor verdere voorstellen inzake sociale bescherming en sociale inclusie. Volgens het plan staat Europa voor de grootste maatschappelijke gelijkheid ter wereld, de strengste normen inzake arbeidsomstandigheden en een verreikende sociale bescherming; het EESC kan zich vinden in die zienswijze. Toch blijft het armoedecijfer in de EU onaanvaardbaar hoog en zijn er nog aanzienlijke inspanningen nodig om in elk land voor vergelijkbare omstandigheden te zorgen.
2.4.220 % van de mensen in de EU die met armoede worden bedreigd, zijn kinderen. De speciale VN-rapporteur voor extreme armoede en mensenrechten noemt dat een buitengewoon hoog aantal naar de normen van ontwikkelde landen. Het EESC is ingenomen met de voorstellen van de Commissie voor een EU-strategie voor de rechten van het kind en een aanbeveling voor een kindergarantie, alsmede met de doelstelling om tegen 2030 vijf miljoen kinderen uit de armoede te halen. Het herhaalt zijn oproep voor een “Care Deal voor Europa” om te zorgen voor een betere kwaliteit van de diensten die gedurende het hele leven worden verleend en dringt er bij de lidstaten op aan te investeren in de beschikbaarheid van hoogwaardige, betaalbare, toegankelijke en diverse zorgdiensten. Het EESC is van mening dat als kinderarmoede wordt uitgebannen, de armoede onder jongvolwassenen en werklozen eveneens aanzienlijk zal afnemen.
2.4.3De EU moet sociale minimumnormen vastleggen die volledig in overeenstemming zijn met het Handvest van de grondrechten; in dit verband moet grondig overleg worden gepleegd met de sociale partners en maatschappelijke organisaties op EU- en nationaal niveau.
2.4.4Het EESC stelt vast dat het plan niet voorziet in een voorstel voor een richtlijn inzake minimuminkomenszekerheid, maar in een aanbeveling, terwijl een richtlijn nochtans noodzakelijk zou zijn om de meest ernstige vormen van armoede te bestrijden.
2.4.5Het EESC is van mening dat er wezenlijke stappen moeten worden gezet om de veerkracht van de socialezekerheidsstelsels en de coördinatie ervan op EU-niveau te versterken, zodat de universele toegang voor werknemers wordt gewaarborgd, met inachtneming van de nationale bevoegdheden inzake de toegang tot sociale bescherming.
2.4.6Het Comité is het met de Commissie eens dat er hervormingen van en investeringen in de gezondheidszorgstelsels nodig zijn om onder meer de toegang tot hoogwaardige gezondheidszorg voor iedereen te verbeteren en sociale, territoriale en economische ongelijkheden op gezondheidsgebied te verminderen. De Commissie zou tekortschieten als zij haar steun aan de lidstaten beperkt tot het verstrekken van empirisch onderbouwde informatie en het uitwisselen van beste praktijken. Er moet veel meer worden gedaan, met inachtneming van de verdeling van de bevoegdheden: doelstellingen en streefcijfers formuleren, investeringen in de infrastructuur ondersteunen, het personeel in de gezondheidszorg opleiden, gemeenschappelijke kwaliteitsnormen opstellen en gezondheidsonderzoek financieren.
2.4.7Het EESC is ingenomen met het plan voor een deskundigengroep op hoog niveau om de toekomst van de welvaartsstaat te bestuderen. Als vertegenwoordiger van het Europees maatschappelijk middenveld en als forum voor sociale en burgerdialoog is die groep als geen ander in staat om over de uitdagingen van de welvaartsstaat in de lidstaten na te denken. Het Comité pleit met name voor de invoering van fiscale modellen – waarbij rekening wordt gehouden met de kenmerken van de nationale economie en duurzame groei wordt bevorderd – die het mogelijk maken redelijke en toereikende sociale uitkeringen te behouden, openbare en sociale diensten te ondersteunen en de belastingdruk billijk te verdelen, en tegelijkertijd de actieve integratie op de arbeidsmarkt en de digitale en demografische transities te bevorderen.
2.5Over de uitvoering van het plan
2.5.1Het EESC deelt de vastbeslotenheid van de staatshoofden en regeringsleiders, als verwoord in de Verklaring van Porto over sociaal engagement, om de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten op nationaal en EU-niveau verder uit te diepen, met inachtneming van de respectieve bevoegdheden en de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid. Het EESC benadrukt tevens de complementariteit tussen de sociale dimensie, de sociale dialoog en de actieve betrokkenheid van de sociale partners en de zeer concurrerende sociale markteconomie.
2.5.2Het EESC benadrukt dat de financiering van nationaal beleid moet worden afgestemd op de doelstellingen en acties van het plan. Ook om die reden mag niet worden teruggegrepen op de regels van het stabiliteits- en groeipact. Bovendien moeten herziene regels de uitvoering van het plan ten volle faciliteren.
2.5.3De praktijken inzake maatschappelijk verantwoorde overheidsopdrachten die door de Commissie werden uitgewerkt en die zij voorstaat, zouden in het kader van de uitvoering van het plan moeten worden gestroomlijnd. Met een omvang van meer dan zeven keer het equivalent van het meerjarig financieel kader en de herstel- en veerkrachtfaciliteit samen (naar schatting 2 biljoen EUR, d.w.z. 14 % van het bbp per jaar), bieden overheidsopdrachten een enorm potentieel als markt om de organisatie en vertegenwoordiging van werknemers, collectieve onderhandelingen en duurzame, hoogwaardige werkgelegenheid en milieupraktijken te stimuleren.
2.5.4Het EESC bevestigt opnieuw het belang van integratie tussen de verschillende beleidsterreinen voor de verwezenlijking van sociale vooruitgang, in nauwe aansluiting op het economisch herstel en de welvaart. Er moeten synergieën worden bewerkstelligd tussen bestaande en toekomstige initiatieven en strategieën die onder de verschillende beginselen van de sociale pijler vallen. De doelstellingen ervan moeten worden gemainstreamd en opgenomen in het Europees strategisch kader voor herstel na 2020.
2.5.5Het EESC verzoekt de lidstaten om de tripartiete en bipartiete sociale en burgerdialoog te erkennen en te versterken, elk met zijn eigen specifieke rol bij de uitvoering van het plan.
2.6Over het verband tussen de sociale pijler en het Europees Semester
2.6.1Het EESC is van mening dat het Europees Semester het geschikte kader is voor de monitoring van het plan; daarbij dient in gelijke mate aandacht te worden besteed aan sociale en milieudoelstellingen alsook aan macro-economische stabiliteit en productiviteit. Het EESC is ingenomen met de in het plan gedane uitspraak dat nationale herstel- en veerkrachtplannen een unieke kans bieden om investeringen en hervormingen te plannen en te financieren ter ondersteuning van een sociaal herstel dat gericht is op banen en tegelijkertijd de groene en digitale transitie omvat en de relevante landspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees Semester uitvoert. In het plan worden de lidstaten terecht opgeroepen optimaal gebruik te maken van het Europees semester en de ongekende gelegenheid te baat te nemen die de herstel- en veerkrachtfaciliteit biedt.
2.6.2Het EESC beveelt aan om in het kader van het Europees semester regelmatig een beoordeling op hoog niveau van de vooruitgang te verrichten, ook, indien relevant, op nationaal niveau, aan de hand van indicatoren die in samenwerking met de sociale partners zijn uitgewerkt, in het kader van de mainstreaming van de beginselen van de pijler en de SDG’s van de VN.
2.6.3Het EESC is van mening dat het plan een structurerend instrument moet zijn voor het sociaal beleid in de EU. Het moet een centraal onderdeel zijn van het vernieuwde economisch en sociaal bestuur, gericht op duurzaam en inclusief economisch herstel en groei, en uitgerust met monitoringindicatoren en -procedures die leiden tot landspecifieke aanbevelingen in alle kwesties die daarmee verband houden.
3.Specifieke opmerkingen
3.1Het EESC wijst op de noodzaak om het Europees statistisch systeem aan te passen aan de behoeften van de monitoring van de doelstellingen en indicatoren die in de lijst van sociale indicatoren zijn opgenomen.
3.2Het EESC is het eens met de in het plan gemaakte opmerking dat de integratie en actualisering van de bestaande reeks indicatoren moet bijdragen aan het uitgebreider traceren van de vooruitgang bij de verwezenlijking van de beginselen van de pijler en aan het monitoren van de uitvoering van de in het plan voorgestelde beleidsmaatregelen.
3.3Het EESC is het ermee eens dat het concept van bevolking in de werkende leeftijd moet worden herzien en moedigt de Commissie aan om op dit gebied met de lidstaten samen te werken en daarbij rekening te houden met de mainstreaming van het beleid inzake vergrijzing en de rechten die door het Handvest van de grondrechten worden erkend en beschermd.
3.4Het EESC merkt op dat het referentiejaar voor de doelstelling van beroepsopleiding 2016 is, aangezien het Europees statistisch systeem deze indicator slechts om de vijf jaar produceert. Deze indicator moet op jaarbasis worden gemeten teneinde de vooruitgang goed te kunnen monitoren.
3.5Het EESC herhaalt zijn standpunt ten aanzien van platformwerk en zou graag zien dat “de EU en de lidstaten bij het streven naar fatsoenlijk werk in de platformeconomie de relevante begrippen op elkaar afstemmen”.
3.6Het EESC verzoekt de Commissie om met betrekking tot de sociale zekerheid werk te maken van het beginsel dat de belastingdruk minder op arbeid moet komen te liggen en meer op andere bronnen die voordeliger zijn voor de werkgelegenheid en die stroken met de klimaat- en milieudoelstellingen, en dat daarbij de inkomsten voor een toereikende sociale bescherming moeten worden veiliggesteld, rekening houdend het feit dat de essentiële uitdaging erin bestaat te zorgen voor een adequate dekking voor alle werknemers op een veranderende arbeidsmarkt, met volledige inachtneming van het in paragraaf 3.2.9 geformuleerde beginsel dat bij alle vormen van werkgelegenheid sociale bescherming moet worden gewaarborgd.
3.7Het EESC onderschrijft de oproep van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad om de onderhandelingen over de herziening van de regels voor de coördinatie van de sociale zekerheid af te ronden zodat de mobiliteit van werknemers wordt verbeterd en een adequate sociale bescherming binnen de EU wordt geboden, zonder dat dit buitensporige lasten voor werknemers en bedrijven met zich meebrengt.
3.8Het EESC verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat de resultaten van de aangekondigde werkzaamheden van een deskundigengroep inzake investeringen in onderwijs en opleiding leiden tot de goedkeuring van maatregelen die de onderwijs- en opleidingsstelsels aanzienlijk versterken, met name wat de verwezenlijking van de in het plan vastgelegde doelstellingen betreft.
3.9Het EESC is van mening dat de zorgsector een van de grootste uitdagingen in de EU vormt. Het EESC steunt de opneming in het plan van een initiatief op het gebied van langdurige zorg, waarmee betere toegang tot hoogwaardige diensten voor mensen in nood wordt gewaarborgd.
3.10Wat de rol van de EU als verantwoordelijke wereldleider betreft, pleit het EESC er nogmaals voor dat de Europese Commissie, de OESO en de IAO samen met de sociale partners op alle passende niveaus, alsmede met maatschappelijke organisaties in het algemeen, de nodige bepalingen gaan uitwerken inzake fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden en de bescherming die nodig is in het licht van nieuwe vormen van arbeid, alsook met het oog op het bevorderen van een progressief, eerlijk en duurzaam handelsbeleid.
3.11In dat verband hoopt het EESC dat de Commissie, de OESO en de IAO gezamenlijk een IAO-verdrag voor platforms uitwerken. Evenzo moeten inspanningen worden gedaan met betrekking tot de regulering van telewerken. Het EESC wijst op zijn aanbeveling dat de Europese Commissie, de IAO en de OESO de aanzet moeten geven tot de uitwerking van een IAO-verdrag over telewerken. Ook meent het EESC dat fatsoenlijke telewerkvoorwaarden moeten worden opgenomen in de IAO-agenda voor waardig werk en de overeenkomstige nationale programma’s.
3.12Het EESC is tevens van mening dat de EU meer verantwoordelijkheid op zich moet nemen om de wereld te helpen de COVID-19-pandemie het hoofd te bieden. In het plan moet de deelname van de EU aan Covax worden erkend, in overeenstemming met de toespraak van de voorzitter van de Commissie Ursula von der Leyen en haar verklaring dat Europa “ervoor [moet] zorgen dat veilige vaccins niet alleen beschikbaar zijn voor hen die het kunnen betalen, maar voor iedereen die het nodig heeft”.
Brussel, 8 juli 2021.
Christa SCHWENG
Voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
*
*
*
NB:
Bijlage op de volgende bladzijden.
BIJLAGE bij het ADVIES
van het
Europees Economisch en Sociaal Comité
Het volgende tegenadvies, dat minstens een kwart van het aantal uitgebrachte stemmen kreeg, werd tijdens de beraadslagingen verworpen (artikel 43, lid 2, van het reglement van orde):
|
WIJZIGINGSVOORSTEL 1
SOC/679
Het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten
Het hele advies door onderstaande tekst vervangen
|
Ingediend door:
ANGELOVA Milena
ARDHE Christian
CLEVER Peter
KONTKANEN Mira-Maria
MALLIA Stefano
MINCHEVA Mariya
PILAWSKI Lech
POTTIER Jean-Michel
SEBARDT Gabriella
|
|
Wijzigingsvoorstel
|
|
1.Conclusies
1.1Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) beschouwt het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten (“het plan”) als een nuttige leidraad voor de lidstaten en de Unie bij hun inspanningen ten behoeve van concurrentievermogen, groei, werkgelegenheid, structurele hervormingen, productieve investeringen en welzijn van de bevolking. Het EESC onderstreept ook dat er geen sociale dimensie is zonder een solide economische grondslag. Concurrentievermogen en hogere productiviteit op basis van vaardigheden en kennis zijn voorwaarden voor de sociale dimensie van de Unie. Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt moeten worden ondersteund, niet overgereguleerd of gehinderd worden. Wil Europa het hoofd kunnen bieden aan wereldwijde concurrentie, toenemende digitalisering en nieuwe bedrijfsmodellen, dan zijn innovatie en flexibiliteit nodig op het gebied van werkgelegenheid, arbeidstijden en arbeidsmobiliteit.
1.2Het EESC onderschrijft de prioritaire krachtlijnen van het plan en deelt de daarin geuite opvatting dat Europa voor de grootste maatschappelijke gelijkheid ter wereld staat, de strengste normen inzake arbeidsomstandigheden hanteert en een verreikende sociale bescherming biedt, met een inmiddels al omvangrijk sociaal acquis.
1.3Het EESC herinnert eraan dat het plan mogelijk kan worden uitgevoerd op EU- of nationaal niveau, met inachtneming van de respectieve bevoegdheden en het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel. Actieve betrokkenheid van de sociale partners speelt in dit verband een cruciale rol.
1.4Het EESC wijst nog eens op het juridisch niet-bindende karakter van de sociale pijler en onderstreept de verdeling van bevoegdheden tussen de EU en de lidstaten, waarbij het sociaal beleid hoofdzakelijk onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten valt. Mocht de EU overwegen wetgeving op het gebied van sociaal beleid in te voeren, dan moeten alle initiatieven gebaseerd zijn op feiten en op bewijs waaruit blijkt dat de regelgeving doelmatig is. Daarnaast moeten zij worden onderworpen aan een gerichte concurrentievermogenstoets, om zo te voorkomen dat voorstellen worden gedaan die een beter concurrentievermogen, het scheppen van meer banen en duurzame groei in de weg zouden staan.
2.Algemene opmerkingen
2.1In artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie staat dat de Unie zich inzet voor de duurzame ontwikkeling van Europa, op basis van een evenwichtige economische groei en van prijsstabiliteit, en een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen die gericht is op volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang.
2.2Volgens artikel 153 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie wordt het optreden van de lidstaten op welbepaalde gebieden van het sociaal beleid slechts ondersteund en aangevuld door de EU. De EU beschikt inmiddels al over een omvangrijk sociaal acquis.
2.3Op 17 november 2017 hebben het Europees Parlement, de Raad en de Commissie in Göteborg de 20 beginselen van de Europese pijler van sociale rechten afgekondigd, waarbij het primaire EU-recht niet is gewijzigd. Het EESC neemt in het bijzonder nota van de preambule van de Europese pijler van sociale rechten, die luidt als volgt: “Op het niveau van de Unie leidt de Europese pijler van sociale rechten niet tot een uitbreiding van haar bevoegdheden en taken zoals die haar door de Verdragen zijn toegewezen. Aan de pijler moet binnen de grenzen van die bevoegdheden invulling worden gegeven.”
2.4In zijn strategische agenda 2019-2024 heeft de Europese Raad benadrukt dat de Europese pijler van sociale rechten op EU- en op lidstaatniveau moet worden geïmplementeerd, en dat daarbij terdege rekening moet worden gehouden met hun respectieve bevoegdheden.
3.Uitvoering
3.1Het EESC is van mening dat het plan een nuttige leidraad biedt, onder meer op het gebied van werkgelegenheid, vaardigheden, gezondheid en sociale bescherming, maar onderstreept de verdeling van bevoegdheden tussen de EU en de lidstaten, waarbij het sociaal beleid hoofdzakelijk onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten valt.
3.2Het EESC verwacht dat, in overeenstemming met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, op het juiste niveau maatregelen worden genomen om de werking van de arbeidsmarkten en sociale modellen te verbeteren, zodat zij bijdragen aan economische groei, concurrentie en de sociale dimensie.
3.3Een en ander houdt ook in dat rekening moet worden gehouden met de verschillende sociaaleconomische omstandigheden en met de diversiteit van de nationale stelsels, waaronder de rol van de sociale partners.
3.4Het EESC vindt dat de arbeidsmarkten in Europa verder moeten worden hervormd, maar niet overal in de Unie op dezelfde manier en rekening houdend met het gehanteerde arbeidsmarktmodel. In sommige lidstaten moeten misschien maatregelen worden genomen op het gebied van minimumlonen of lagere indirecte arbeidskosten. In andere lidstaten kan het nodig zijn om meer flexibele arbeidsvormen in te voeren of de socialezekerheidsstelsels aan te passen om de werkgelegenheid te stimuleren. Dit betekent dat de voorkeur moet worden gegeven aan niet-bindende instrumenten.
3.5Mocht de EU overwegen wetgeving op het gebied van sociaal beleid in te voeren, dan moeten alle initiatieven gebaseerd zijn op feiten en op bewijs waaruit blijkt dat de regelgeving doelmatig is. Daarnaast moeten zij worden onderworpen aan een gerichte concurrentievermogenstoets, om zo te voorkomen dat voorstellen worden gedaan die een beter concurrentievermogen, het scheppen van werkgelegenheid en duurzame groei in de weg zouden staan.
4.Economische grondslag, sociale partners, werkgelegenheid en vaardigheden
4.1Het EESC merkt op dat er geen sociale dimensie is zonder een solide economische grondslag. Concurrentievermogen en hogere productiviteit op basis van vaardigheden en kennis zijn voorwaarden voor de sociale dimensie van de Unie.
4.2Het EESC deelt het standpunt van de Commissie dat de dekkingsgraad van collectieve onderhandelingen moet worden ondersteund en het ledental van de sociale partners moeten worden bevorderd. Sociale partners spelen een belangrijke rol bij de totstandbrenging van goed functionerende arbeidsmarkten.
4.3Het EESC is ingenomen met punt 4 van de Verklaring van Porto over de rol van de sociale partners: “De sociale dimensie, sociale dialoog en de actieve betrokkenheid van de sociale partners hebben altijd een centrale plaats ingenomen in een zeer concurrerende sociale markteconomie.”
4.4Het EESC is van oordeel dat de sociale dialoog en collectieve onderhandelingen het best kunnen worden bevorderd als de staat of de EU niet betrokken is bij het vaststellen van de criteria voor collectieve arbeidsovereenkomsten noch bij de handhaving daarvan, en dat de betrokken partijen voor beide volledig verantwoordelijk en autonoom zijn.
4.5Het plan is een goede gelegenheid om te laten zien dat de lidstaten en hun sociale partners een passend antwoord kunnen geven op de uitdagingen waarvoor de arbeidsmarkten zich na de pandemie gesteld zien.
4.6Het EESC onderschrijft de in het plan verkondigde stelling dat “steun voor werkgelegenheid en werknemers niet [kan] slagen zonder steun aan bedrijven en ondernemers. Een bloeiende industrie blijft van cruciaal belang voor de toekomstige welvaart van Europa en is een belangrijke bron van nieuwe banen.” Bij het scheppen van werkgelegenheid gaat het echter niet om nieuwe wetgeving of andere verplichtingen die de lasten van ondernemingen verzwaren.
4.7Zoals het EESC stelt, vormen concurrentievermogen en hogere productiviteit op basis van vaardigheden en kennis een recept om het welzijn van de Europese samenlevingen op peil te houden.
4.8Het EESC is ingenomen met de nadruk in het plan op onderwijs, vaardigheden en een leven lang leren, met inbegrip van permanente bij- en omscholing, met als doel de inzetbaarheid te verbeteren, innovatie te stimuleren, sociale rechtvaardigheid te waarborgen en de digitalevaardighedenkloof te dichten.
5.Rol van het Europees Semester
5.1Het EESC is van mening dat de eventuele monitoring van het plan en de respectieve nationale hervormingen moeten plaatsvinden in het kader van de open coördinatiemethode en het Europees Semester. Het Europees Semester moet worden gebruikt als het referentiekader voor de ondersteuning van de inspanningen van de lidstaten en sociale partners om — via hervormingen — de resultaten van het nationale beleid op sociaal en werkgelegenheidsgebied te verbeteren.
5.2Het EESC benadrukt dat het in het plan voorgestelde sociale scorebord als input moet dienen voor het Europees Semester, zodat het de lidstaten tot leidraad kan strekken bij hun hervormingen van de arbeidsmarkt en het sociaal beleid. De monitoring van arbeidsmarktresultaten op basis van indicatoren moet bijdragen tot gecoördineerde beleidsuitwisselingen op EU-niveau, die leiden tot het opstellen van passende landspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees Semester.
5.3Het EESC is van mening dat de bestaande coördinatiemechanismen van de lidstaten en van de Commissie de juiste instrumenten zijn om ervoor te zorgen dat alle relevante belanghebbenden op nationaal niveau bij de uitvoering van de pijler worden betrokken, ook wat de tussentijdse evaluatie ervan betreft. Begeleiding van de lidstaten bij het gebruik van de bestaande coördinatiemechanismen moet voor de Commissie een prioriteit zijn.
5.4Het EESC verzoekt de lidstaten optimaal gebruik te maken van het Europees Semester en de ongekende gelegenheid te baat te nemen die de herstel- en veerkrachtfaciliteit biedt om ambitieuze nationale herstel- en veerkrachtplannen op te stellen. Het EESC merkt op dat NextGenerationEU een noodinstrument is op basis van artikel 122 VWEU en als eenmalige maatregel behandeld zal blijven worden.
|
|
Stemuitslag
|
|
Voor:
93
Tegen:
149
Onthoudingen:
14
|
_____________