TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN DE GEDELEGEERDE HANDELING

Deze verordening is onderdeel van een breder initiatief van de Commissie rond duurzame ontwikkeling. Dat initiatief legt de basis voor een EU-raamwerk dat duurzaamheidsoverwegingen centraal stelt in het financiële bestel, om zo de transformatie van de Europese economie naar een groener, veerkrachtiger en circulairder systeem te ondersteunen, in lijn met de doelstelling van de Europese Green Deal 1 .

Na de goedkeuring van het klimaatakkoord van Parijs van 2016 en de Agenda 2030 van de Verenigde Naties inzake duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG’s) heeft de Commissie in het Actieplan: duurzame groei financieren 2 haar voornemen aangekondigd om duurzaamheid te integreren bij financiële adviesverlening en om duidelijkheid te verschaffen over de integratie van duurzaamheid in zogenaamde fiduciaire verplichtingen uit sectorale wetgeving. De mededeling over de Europese Green Deal bevestigt dat “er op de lange termijn gerichte signalen nodig zijn om financiële en kapitaalstromen in de richting van groene investeringen te sturen en gestrande activa te voorkomen”. Deze gedelegeerde verordening zal aan deze specifieke doelstelling bijdragen.

Gedelegeerde Richtlijn (EU) 2017/565 van de Commissie 3 vult Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad 4 (“MiFID II”) aan door nadere invulling te geven aan onder meer organisatorische vereisten en voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening voor beleggingsondernemingen. Deze verordening wijzigt Gedelegeerde Richtlijn (EU) 2017/565 van de Commissie op twee punten:

Allereerst integreert zij de voorkeuren van cliënten op het gebied van duurzaamheid als een extra element in de geschiktheidsbeoordeling. In het bestaande MiFID II-raamwerk moeten ondernemingen die beleggingsadvies en portfoliobeheer aanbieden, de nodige informatie inwinnen over de kennis en ervaring van de cliënt op beleggingsgebied, het vermogen om verliezen te dragen en de doelstellingen van de cliënt, met inbegrip van de risicotolerantie van de cliënt, zodat de onderneming diensten en producten kan aanbieden die voor de cliënt geschikt zijn (“geschiktheidsbeoordeling”). De informatie over de beleggingsdoelstellingen van cliënten omvat informatie over de duur van de periode waarin dezen de belegging wensen aan te houden, de voorkeur van cliënten wat betreft het nemen van bepaalde risico’s, het risicoprofiel van cliënten en het doel van de belegging. De informatie over beleggingsdoelstellingen heeft echter over het algemeen betrekking op financiële doelstellingen, terwijl andere niet-financiële doelstellingen van de cliënt, zoals duurzaamheidsvoorkeuren, meestal niet aan bod komen. Bestaande geschiktheidsbeoordelingen bevatten doorgaans geen vragen over duurzaamheidsvoorkeuren van cliënten, terwijl het merendeel van de cliënten deze voorkeuren niet zelf ter sprake brengt. Dit betekent dat beleggingsondernemingen bij het selectieproces meer de nodige aandacht zouden kunnen geven aan duurzaamheidsfactoren.

Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad 5 (“SFDR”) verlangt dat de documentatie van een financieel product beschrijft hoe de vermelde duurzaamheidsniveaus of duurzaamheidsambities zullen worden behaald of zijn behaald. Aangezien het hier geen regeling met een label betreft, kunnen diverse duurzaamheidsambities worden beschreven. Hoewel in artikel 9 SFDR bedoelde financiële producten de doelstelling van duurzame investeringen moeten nastreven, zonder daaraan ernstig afbreuk te doen, in de zin van artikel 2, punt 17, SFDR, kunnen financiële producten die onder artikel 8 SFDR vallen, wellicht verschillende strategieën integreren, zelfs strategieën die, ook al beweren zij uit ecologisch, sociaal en governanceoogpunt maatschappelijk verantwoord te ondernemen of op duurzaamheid in te zetten, misschien niet substantieel duurzaam zijn. Gelet daarop en op het feit dat uiteenlopende producten worden bestreken door MiFID II, SFDR en Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad 6 7 (“taxonomieverordening”), zorgt deze ontwerp-verordening ervoor dat financiële instrumenten die in bepaalde mate substantieel duurzaam zijn, in aanmerking komen om te worden aanbevolen aan de cliënten of potentiële cliënten die duidelijke duurzaamheidsvoorkeuren formuleren. Duurzaamheidsvoorkeuren omvatten dus financiële instrumenten die belegd zijn in ofwel – ten minste in zekere mate – volgens de taxonomieverordening taxonomieconforme activiteiten, ofwel duurzame beleggingen in de zin van artikel 2, punt 17, SFDR, die ook taxonomieconforme activiteiten omvatten, dan wel rekening houden met negatieve externaliteiten van beleggingen in het milieu of de samenleving in termen van belangrijkste ongunstige effecten op de duurzaamheid. De regels inzake duurzaamheidsvoorkeuren ondersteunen en versterken de beleidsdoelstelling om greenwashing en mis-selling minder te voorkomen, en om de transitie van het financiële bestel aan te moedigen, zodat dit ondernemingen daadwerkelijk ondersteunt op hun transitietraject naar duurzaamheid, alsmede op het blijven ondersteunen van ondernemingen die al duurzaam zijn.

De regels inzake duurzaamheidsvoorkeuren garanderen consistentie met de SFDR en de taxonomieverordening en versterken de doelmatigheid van duurzaamheidsrapportage in het kader van die verordeningen. De taxonomieverordening verlangt dat wordt gerapporteerd in hoeverre beleggingen sporen met de EU-taxonomie.

Vertaald in operationele termen betekent dit dat beleggingsondernemingen, om interne processen te faciliteren en met name het ontwikkelen van aanbevelingen aan cliënten of potentiële cliënten, op basis van een voorafgaande analyse van financiële instrumenten, de mogelijkheid hebben om vooraf financiële instrumenten te groeperen in termen van het percentage dat belegd is in economische activiteiten die als ecologisch duurzaam kwalificeren, het percentage duurzame beleggingen, of de mate waarin rekening wordt gehouden met de belangrijkste ongunstige effecten, zoals categorieën belangrijkste ongunstige effecten, soorten toezeggingen en kwalitatieve of kwantitatieve indicatoren. Aangezien beleggingen die met financiële instrumenten worden nagestreefd, misschien uiteenlopende belangrijkste ongunstige effecten op duurzaamheidsfactoren kunnen hebben, moeten beleggingsondernemingen aan de cliënten of potentiële cliënten uitleggen dat de elementen waaruit blijkt dat met de belangrijkste ongunstige effecten op duurzaamheidsfactoren wordt rekening gehouden, relevant kunnen zijn voor diverse ecologische, sociale, werknemers- of governancekwesties, moeten zij ruimte bieden om aan te tonen dat met die effecten rekening is gehouden en om de toezegging waar te maken om op termijn belangrijkste ongunstige effecten weg te werken, hetgeen kan worden weergegeven met kwalitatieve of kwantitatieve indicatoren, met inbegrip van, doch niet beperkt tot die in overeenstemming met de SFDR.

In de tweede plaats worden met deze verordening duurzaamheidsrisico’s in de organisatorische vereisten geïntegreerd. Dit deel over het duurzaamheidsrisico is gebaseerd op een eindverslag over een technisch advies 8 van de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA). Dit technische advies concludeert dat verdere verduidelijking nodig is ten aanzien van de integratie van duurzaamheidsrisico’s en duurzaamheidsfactoren in Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/565 en Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/593 van de Commissie 9 , en het advies noemt ook specifieke bepalingen op dat punt.

Deze verordening en andere, daarmee samen vastgestelde sectorale gedelegeerde handelingen die de voorschriften inzake fiduciaire verplichtingen aanpassen, zijn een verdere versterking van de SFDR, van Verordening (EU) 2019/2089 van het Europees Parlement en de Raad 10 en van de taxonomieverordening. Die voorschriften integreren, over de verschillende sectoren heen, duurzaamheidsoverwegingen op een coherente wijze in beleggings-, advies- en rapportageprocessen. Zij verankeren ecologische, sociale en governanceoverwegingen (“duurzaamheidsoverwegingen”) in het hart van het financiële bestel, om de transformatie van de Europese economie naar een groener, koolfstofarm, veerkrachtiger, hulpbronnenefficiënter en circulairder systeem te ondersteunen.

Deze verordening is gebaseerd op de bij artikel 16, artikel 24, lid 13, en artikel 25, lid 8, MiFID II vastgestelde bevoegdheidsdelegatie.

2.RAADPLEGING VOORAFGAAND AAN DE AANNEMING VAN DE HANDELING

In december 2016 heeft de Commissie de High-Level Expert Group on Sustainable Finance (HLEG) opgericht om via aanbevelingen een EU-strategie voor een duurzaam geldwezen te helpen ontwikkelen. Deze deskundigengroep heeft medio juli 2017 een tussentijds verslag over “Financing a Sustainable European Economy” gepubliceerd en op 18 juli 2017 op een bijeenkomst van belanghebbenden zijn eindverslag gepresenteerd, gevolgd door een vragenlijst voor een raadpleging.

Samen met het eindverslag van de HLEG over de financiering van een duurzame Europese economie is op 31 januari 2018 een feedbackverklaring gepubliceerd, met daarin een overzicht van de reacties van de respondenten. In zijn eindverslag beveelt de HLEG aan om de beleggingsadviseurs te verplichten, als vast onderdeel van de financiële adviesverlening, te informeren naar en te reageren op de voorkeuren van niet-professionele beleggers inzake de duurzaamheidsimpact van hun beleggingen. Ook deed hij de aanbeveling om te overleggen over de governance van de benadering van langetermijn- en duurzaamheidsrisico’s.

In maart 2018 heeft de Commissie een doelgerichte vragenlijst uitgestuurd over de integratie van ecologische, sociale en governanceoverwegingen in de geschiktheidsbeoordeling. Uit de raadpleging is gebleken dat slechts een minderheid van de cliënten duurzaamheidskwesties proactief ter sprake brengt tijdens het adviesproces. Enkele van de redenen hiervoor zijn: i) de beschikbare informatie over duurzame financiële instrumenten is niet transparant; ii) het risico op “greenwashing” in bestaande documenten is hoog, en iii) er is een gebrek aan educatie over de impact ervan op risico’s en prestaties. Een enkele keer lijken cliënten tijdens het adviesproces stelselmatig belangstelling voor duurzaamheidfactoren aan de dag te leggen.

Daarnaast werd het ontwerp voor de gedelegeerde verordening tot wijziging van de geschiktheidsbeoordeling, in overeenstemming met de richtsnoeren voor betere regelgeving, met het oog op feedback gepubliceerd in de periode van 24 mei tot en met 21 juni 2018. De Commissie heeft 51 reacties ontvangen met betrekking tot deze gedelegeerde verordening tot wijziging van Verordening (EU) 2017/565. Stakeholders met een uiteenlopende achtergrond (bv. ngo’s, brancheorganisaties uit de financiële sector, overheidsinstanties) 11 maakten opmerkingen over diverse aspecten van deze gedelegeerde verordening. Hoewel er doorgaans sterke steun was om binnen het beleggingsproces meer de focus op niet-financiële doelstellingen te leggen, toonden sommige stakeholders zich terughoudend om hun op MiFID II gebaseerde processen die zij recentelijk hadden geïmplementeerd, aan te passen. Zoals hier reeds is aangegeven, is de Commissie niet alleen overtuigd van de dringende noodzaak dat voortgang moet worden gemaakt met haar agenda voor een duurzaam geldwezen, maar is zij ook van oordeel dat de recentelijk opgenomen verwijzing naar het in de SFDR voor de toepassing van deze gedelegeerde handeling voorgestelde tijdschema (twaalf maanden na de inwerkingtreding) voldoende flexibiliteit bieden.

Wat betreft bepaalde doelstellingen binnen het proces van de geschiktheidsbeoordeling heeft de Commissie een aantal wijzigingen opgenomen dat de nodige differentiatie mogelijk moet maken tussen beleggingsdoelstellingen, enerzijds, en duurzaamheidsvoorkeuren, anderzijds. Deze differentiatie is belangrijk om mis-selling te voorkomen. Duurzaamheidsfactoren zouden geen voorrang mogen krijgen op een persoonlijke beleggingsdoelstelling van cliënten. Daarom mogen duurzaamheidsvoorkeuren binnen het geschiktheidsproces pas aan bod komen nadat de beleggingsdoelstelling van de cliënt is bepaald. Doel van de regels inzake duurzaamheidsvoorkeuren is cliënten of potentiële cliënten bewuster te maken van de beschikbaarheid van financiële instrumenten met een duurzaamheidsambitie. Gezien de regels inzake duurzaamheidsvoorkeuren hoeven financiële instrumenten met verschillende ambitieniveaus wat betreft duurzaamheid niet te worden aangepast. Die financiële instrumenten zullen ofwel profiteren van de regeling inzake duurzaamheidsvoorkeuren of zullen nog steeds kunnen worden aanbevolen, zij het niet als financiële instrumenten die aan de duurzaamheidsvoorkeuren van de cliënt of potentiële cliënt voldoen, in de zin van deze verordening. Vertaald in operationele termen betekent dit dat de duurzaamheidskenmerken van de financiële instrumenten transparant moeten worden gepresenteerd zodat beleggingsondernemingen met cliënten of potentiële cliënten in dialoog kunnen treden om een voldoende fijnmazig inzicht te krijgen in de individuele duurzaamheidsvoorkeuren van cliënten. Om in het geval van bestaande cliënten voor wie een geschiktheidsbeoordeling al is uitgevoerd, provisiejagen te voorkomen, moeten beleggingsondernemingen de mogelijkheid krijgen om de individuele duurzaamheidsvoorkeuren van de cliënt in kaart te brengen bij de volgende regelmatige bijwerking van de bestaande geschiktheidsbeoordeling.

De regels inzake duurzaamheidsvoorkeuren versterken het gebruik van de EU-taxonomie voor duurzame activiteiten, d.w.z. economische activiteiten die kwalificeren als ecologisch duurzaam in de zin van artikel 3 van de taxonomieverordening, en het nastreven van duurzame investeringen in de zin van artikel 2, punt 17, SFDR, en omvatten ook beleggingen in de zo-even genoemde economische activiteiten die als ecologisch duurzaam kwalificeren. De regels stimuleren ook om financiële instrumenten aan te bevelen die met door die beleggingen veroorzaakte substantieel negatieve externaliteiten, d.w.z. de belangrijkste ongunstige effecten, rekening houden en deze verminderen.

De Commissie heeft de ESMA gevraagd een technisch advies uit te brengen over eventuele wijzigingen van op grond van MiFID II vastgestelde gedelegeerde handelingen, wat betreft de integratie van duurzaamheidsrisico’s en duurzaamheidsfactoren in de sectoren organisatorische vereisten, voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening, risicomanagement en beoordeling van de doelmarkt.

Op 30 april 2019 heeft de ESMA haar “Final report on integrating sustainability risks and factors in MiFID II” gepubliceerd. In dat advies is rekening gehouden met de standpunten die belanghebbenden kenbaar hebben gemaakt tijdens de openbare raadpleging die tussen 19 december 2018 en 19 februari 2019 heeft plaatsgevonden. Dit advies bevat ook een kosten-batenanalyse. Daarnaast heeft de ESMA op 4 februari 2019 een open publieke hoorzitting georganiseerd om aanvullende feedback te verzamelen. Ook de Stakeholdergroep effecten en markten van de ESMA is geraadpleegd.

In overeenstemming met de beginselen voor beter regelgeven is dit concept-voorstel voor een tweede consultatie gepubliceerd tussen 8 juni 2020 en 6 juli 2020. Na zorgvuldige afweging van de ontvangen feedback zijn verdere aanpassingen doorgevoerd in de tekst.

In dat verslag wordt ook ingegaan op het opnemen van duurzaamheidsrisico’s en duurzaamheidsfactoren in de organisatorische vereisten en structuren voor productgovernance en producttoezicht van beleggingsondernemingen. De aanbevelingen over organisatorische vereisen die door de ESMA zijn uitgewerkt en waarover zij een openbare raadpleging organiseerde, zijn in deze gedelegeerde verordening meegenomen.

3.JURIDISCHE ELEMENTEN VAN DE GEDELEGEERDE HANDELING

De rechtsgrondslag voor deze richtlijn wordt gegeven in artikel 16, lid 12, artikel 24, lid 13, en artikel 25, lid 8, van Richtlijn 2014/65/EU.

Deze verordening betreft de volgende wijzigingen in Verordening (EU) 2017/565:

Artikel 1 moet duidelijk maken dat beleggingsondernemingen die financieel advies en portfoliobeheer aanbieden, een verplichte beoordeling van de duurzaamheidsvoorkeuren van hun cliënten of potentiële cliënten moeten uitvoeren. Deze beleggingsondernemingen moeten met deze duurzaamheidsvoorkeuren rekening houden bij de selectie van de financiële instrumenten welke die cliënten worden aanbevolen. Drie categorieën financiële instrumenten moeten integrerend deel uitmaken van duurzaamheidsvoorkeuren. De eerste categorie is die van de financiële instrumenten die een minimumpercentage aan duurzame beleggingen nastreven in economische activiteiten die op grond van artikel 3 van de taxonomieverordening als ecologisch duurzaam kwalificeren, terwijl de tweede categorie die van de financiële instrumenten is die een minimumpercentage aan duurzame beleggingen in de zin van artikel 2, punt 17, SFDR nastreven, waarbij het minimumpercentage door de cliënt of potentiële cliënt wordt bepaald. De derde categorie financiële instrumenten die voor individuele duurzaamheidsvoorkeuren in aanmerking komt, zijn dan weer de financiële instrumenten die rekening houden met de belangrijkste ongunstige effecten op duurzaamheidsfactoren, waarbij de cliënt of potentiële cliënt de elementen bepaalt waaruit moet blijken dat met die effecten rekening wordt gehouden.

Aangezien de producten die worden bestreken door MiFID II, enerzijds, en de SFDR en de taxonomieverordening, anderzijds, verschillen, zijn duurzaamheidsvoorkeuren niet beperkt tot financiële producten in de zin van de SFDR en de taxonomieverordening, maar zijn zij integendeel gebaseerd op de duurzaamheidsconcepten uit die verordeningen. Op die manier kunnen beleggingsondernemingen niet alleen beleggingsfondsen aanbevelen, maar ook andere relevante financiële instrumenten.

Zo zullen bijvoorbeeld “financiële instrumenten die een minimumpercentage aan duurzame beleggingen nastreven” steeds in artikel 9 SFDR bedoelde financiële producten en in artikel 8 SFDR bedoelde financiële producten omvatten, mits die financiële producten, ten minste in zekere mate, duurzame beleggingen nastreven. Dat minimumaandeel wordt door cliënten of potentiële cliënten bepaald, zodat de regels inzake duurzaamheidsvoorkeuren ten volle rekening houden met hun duurzaamheidsambities. Andere voorbeelden zijn financiële instrumenten met ecologische of sociale kenmerken die onder meer zijn gebaseerd op een uitsluitingsstrategie en die onder duurzaamheidsvoorkeuren kunnen vallen, op voorwaarde dat zij, ten minste in zekere mate, duurzame beleggingen nastreven of aantonen dat de belangrijkste ongunstige effecten in aanmerking worden genomen en weggewerkt of gemitigeerd, in lijn met minimumbeleggingspercentages of elementen waaruit blijkt dat met de belangrijkste ongunstige effecten op duurzaamheidsfactoren rekening wordt gehouden, al naar gelang, zoals bepaald door de cliënt of potentiële cliënt. Een en ander betekent ook dat financiële instrumenten die ecologische of sociale kenmerken bevorderen zonder een percentage duurzame investeringen of zonder percentage beleggingen in taxonomieconforme activiteiten of die geen rekening houden met de belangrijkste ongunstige effecten, niet in aanmerking komen om te worden aanbevolen aan de cliënten of potentiële cliënten op basis van hun individuele duurzaamheidsvoorkeuren. Dergelijke financiële instrumenten kunnen echter nog steeds worden aanbevolen binnen de geschiktheidstest, zij het niet als financiële instrumenten die aan individuele beleggingsvoorkeuren voldoen.

Voorts wordt van beleggingsondernemingen verlangd dat zij een verslag voor de cliënt opstellen waarin wordt toegelicht op welke wijze de aanbeveling aan de cliënt beantwoordt aan haar of zijn beleggingsdoelstellingen, risicoprofiel, verliescapaciteit en duurzaamheidsvoorkeuren (informatieverschaffing achteraf).

Daarnaast verlangt artikel 1 van beleggingsondernemingen dat zij duurzaamheidsrisico’s – in kwalitatieve of in kwantitatieve termen – in aanmerking nemen wanneer zij de organisatorische vereisten naleven, en dat zij duurzaamheidsrisico’s integreren in hun risicomanagementbeleid.

Ten slotte wordt in artikel 2 de datum van toepassing van deze verordening, met inbegrip van de overgangsperiode van twaalf maanden, vastgesteld.

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) …/... VAN DE COMMISSIE

van 21.4.2021

tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/565 wat betreft de integratie van duurzaamheidsfactoren, -risico’s en -voorkeuren in bepaalde organisatorische vereisten en voorwaarden voor de bedrijfsvoering voor beleggingsondernemingen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten in financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU 12 , en met name artikel 16, lid 12, artikel 24, lid 13, en artikel 25, lid 8,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)De transitie naar een koolstofarme, duurzamere, meer hulpbronnenefficiënte en circulaire economie in lijn met de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) is van cruciaal belang om het concurrentievermogen van de economie van de Unie op lange termijn te waarborgen. In 2016 heeft de Unie de Overeenkomst van Parijs 13 afgesloten. In artikel 2, lid 1, punt c), van de Overeenkomst van Parijs wordt als doelstelling gesteld om de reactie op de dreiging van klimaatverandering te versterken, onder meer door geldstromen in lijn te brengen met een traject naar broeikasgasarme emissies en klimaatbestendige ontwikkeling.

(2)In het licht van die uitdaging is de Commissie in december 2019 met de Europese Green Deal 14 gekomen. De Green Deal is een nieuwe groeistrategie die de Unie moet omvormen tot een eerlijke en welvarende samenleving met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie, waar vanaf 2050 netto geen broeikasgassen meer worden uitgestoten en de economische groei is losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen. Om die doelstelling te verwezenlijken, moeten beleggers duidelijke signalen krijgen wat betreft hun beleggingen, om gestrande activa te vermijden en duurzame financiering op te halen.

(3)In maart 2018 is de Commissie met haar actieplan “Duurzame groei financieren” gekomen 15 , waarin zij een ambitieuze en brede strategie voor een duurzaam geldwezen uittekent. Een van de doelstellingen uit dat actieplan is het heroriënteren van kapitaalstromen in de richting van duurzame beleggingen om zo duurzame en inclusieve groei te bewerkstelligen. De effectbeoordeling op basis waarvan nadien wetgevingsinitiatieven zijn genomen, is in mei 2018 gepubliceerd 16 en liet zien dat er duidelijkheid moet komen over duurzaamheidsfactoren die beleggingsondernemingen in het kader van hun verplichtingen ten aanzien van cliënten en potentiële cliënten in aanmerking moeten nemen. Daarom moeten beleggingsondernemingen niet alleen alle relevante financiële risico’s doorlopend beoordelen, maar ook alle desbetreffende duurzaamheidsrisico’s als bedoeld in Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad 17 die, wanneer deze zich voordoen, een werkelijk of mogelijk wezenlijk negatief effect op de waarde van de belegging kunnen veroorzaken. In Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/565 van de Commissie is niet uitdrukkelijk sprake van duurzaamheidsrisico’s. Daarom, en om ervoor te zorgen dat interne procedures en organisatorische regelingen correct worden uitgevoerd en nageleefd, moet worden verduidelijkt dat processen, systemen en interne controles van beleggingsondernemingen duurzaamheidsrisico’s tot uiting moeten brengen en dat technische capaciteit en kennis nodig is om die risico’s te kunnen analyseren.

(4)Om een hoog niveau van beleggersbescherming aan te houden, moeten beleggingsondernemingen, bij het bepalen van de soorten belangenconflicten die de belangen van een cliënt of potentiële cliënt kunnen schaden, ook die soorten belangenconflicten opnemen die kunnen ontstaan doordat de duurzaamheidsvoorkeuren van de cliënt worden opgenomen. Bij bestaande cliënten voor wie een geschiktheidsbeoordeling al is uitgevoerd, moeten beleggingsondernemingen de mogelijkheid krijgen om de individuele duurzaamheidsvoorkeuren van de cliënt in kaart te brengen bij de volgende regelmatige bijwerking van de bestaande geschiktheidsbeoordeling.

(5)Beleggingsondernemingen die beleggingsadvies en portfoliobeheer aanbieden, moeten in staat zijn hun cliënten en potentiële cliënten de meest geschikte financiële instrumenten aan te bevelen en moeten dus vragen kunnen stellen om de individuele duurzaamheidsvoorkeuren van een cliënt in kaart te brengen. In overeenstemming met de verplichting voor een beleggingsonderneming om in het beste belang van haar cliënten te handelen, moeten aanbevelingen aan cliënten en potentiële cliënten zowel de financiële doelstellingen als eventuele door die cliënten geformuleerde duurzaamheidsvoorkeuren tot uiting brengen. Daarom moet worden verduidelijkt dat beleggingsondernemingen passende regelingen moeten treffen om te voorkomen dat de integratie van duurzaamheidsfactoren in het adviesproces en het portfoliobeheer resulteren in praktijken van mis-selling of in de foutieve voorstelling dat financiële instrumenten of strategieën voldoen aan duurzaamheidsvoorkeuren terwijl dat niet het geval is. Om dergelijke praktijken of foutieve voorstellingen te vermijden, moeten beleggingsondernemingen die beleggingsadvies verlenen, allereerst een beoordeling maken van andere beleggingsdoelstellingen, de tijdshorizon en de individuele omstandigheden van een cliënt of potentiële cliënt voordat zij een cliënt naar haar of zijn potentiële duurzaamheidsvoorkeuren vragen.

(6)Tot dusver zijn financiële instrumenten ontwikkeld met een uitlopend ambitieniveau wat betreft duurzaamheid. Om cliënten of potentiële cliënten inzicht te kunnen geven in die verschillende mate van duurzaamheid en om weloverwogen beleggingsbeslissingen in termen van duurzaamheid te kunnen nemen, moeten beleggingsondernemingen die beleggingsadvies en diensten inzake portfoliobeheer verlenen, het verschil uitleggen tussen, enerzijds, financiële instrumenten die – geheel of ten dele – duurzame beleggingen nastreven in economische activiteiten die kwalificeren als ecologisch duurzaam in de zin van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad 18 , duurzame investeringen in de zin van artikel 2, punt 17, van Verordening (EU) 2019/2088 en financiële instrumenten die rekening houden met de belangrijkste ongunstige effecten op duurzaamheidsfactoren en in aanmerking kunnen komen om te worden aanbevolen omdat zij beantwoorden aan individuele duurzaamheidsvoorkeuren van cliënten, en, anderzijds, andere financiële instrumenten zonder die specifieke kenmerken die niet in aanmerking mogen komen om te worden aanbevolen aan de cliënten of potentiële cliënten die individuele duurzaamheidsvoorkeuren hebben.

(7)De zorg moet worden weggenomen over “greenwashing”, met name de praktijk om een oneerlijk concurrentievoordeel te verkrijgen door een financieel instrument als milieuvriendelijk of duurzaam aan te bevelen, terwijl dat financiële instrument in feite niet aan elementaire milieu- of duurzaamheidsnormen voldoet. Om mis-selling en greenwashing te voorkomen, mogen beleggingsondernemingen geen financiële instrumenten aanbevelen of besluiten daarin te handelen omdat deze aan individuele duurzaamheidsvoorkeuren zouden voldoen terwijl die financiële instrumenten niet aan die voorkeuren voldoen. Beleggingsondernemingen moeten hun cliënten of potentiële cliënten uitleggen waarom zij dat niet doen en moeten die redenen documenteren.

(8)Duidelijk moet worden gemaakt dat financiële instrumenten die niet voor individuele duurzaamheidsvoorkeuren in aanmerking komen, nog steeds door beleggingsondernemingen kunnen worden aanbevolen, maar niet als gaat het om instrumenten die aan individuele duurzaamheidsvoorkeuren voldoen. Om verdere aanbevelingen aan cliënten of potentiële cliënten te kunnen doen, moet de cliënt, wanneer financiële instrumenten aan haar of zijn duurzaamheidsvoorkeuren voldoen, informatie over haar of zijn duurzaamheidsvoorkeuren kunnen aanpassen. Om mis-selling en greenwashing te voorkomen, moeten beleggingsondernemingen de beslissing van de cliënt, samen met de verklaring van de cliënt voor die aanpassing, documenteren.

(9)Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/565 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)De bevoegde autoriteiten en beleggingsondernemingen moeten voldoende tijd krijgen om zich aan de nieuwe vereisten uit deze verordening aan te passen. Daarom moet de toepassing ervan worden uitgesteld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/565

Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/565 wordt als volgt gewijzigd:

(1)Aan artikel 2 worden de volgende punten 7, 8 en 9 toegevoegd:

“7.    „duurzaamheidsvoorkeuren”: de keuze van een cliënt of potentiële cliënt ten aanzien van de vraag of, en zo ja, in welke mate een of meer van de volgende financiële instrumenten in haar of zijn beleggingsstrategie moet worden geïntegreerd:

(a)een financieel instrument waarvoor de cliënt of potentiële cliënt bepaalt dat een minimumpercentage moet worden belegd in ecologisch duurzame beleggingen in de zin van artikel 2, punt 1, van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad*;

(b)een financieel instrument waarvoor de cliënt of potentiële cliënt bepaalt dat een minimumpercentage moet worden belegd in duurzame beleggingen in de zin van artikel 2, punt 17, van Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad**;

(c)een financieel instrument dat rekening houdt met de belangrijkste ongunstige effecten op duurzaamheidsfactoren waarbij de cliënt of potentiële cliënt de kwantitatieve of kwalitatieve elementen bepaalt waaruit moet blijken dat met die effecten rekening wordt gehouden;

8.    „duurzaamheidsfactoren”: duurzaamheidsfactoren in de zin van artikel 2, punt 24, van Verordening (EU) 2019/2088.

9.    „duurzaamheidsrisico’s”: duurzaamheidsrisico’s in de zin van artikel 2, punt 22, van Verordening (EU) 2019/2088.

______________________________________________________________

*Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).

**Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector (PB L 317 van 9.12.2019, blz. 1).”.

(2)Artikel 21, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

(a)de tweede alinea wordt vervangen door:

“Beleggingsondernemingen nemen duurzaamheidsrisico’s in aanmerking wanneer zij de in dit lid vastgestelde verplichtingen in acht nemen.”;

(b)de volgende alinea wordt toegevoegd:

“Bij de naleving van de in dit lid vervatte vereisten houden beleggingsondernemingen rekening met de aard, schaal en complexiteit van hun bedrijf en met de aard en het gamma van de beleggingsdiensten en -activiteiten die in het kader van dit bedrijf worden verricht.”.

(3)Artikel 23, lid 1, onder a) wordt vervangen door:

“a)    adequate gedragsregels en afdoende procedures voor het risicobeheer vaststellen, implementeren en in stand houden die de risico’s onderkennen die aan de activiteiten, processen en systemen van de beleggingsonderneming verbonden zijn en die zo nodig de risico-omvang bepalen die door de ondernemingen wordt getolereerd. Daarbij houden beleggingsondernemingen met duurzaamheidsrisico’s rekening.”.

(4)Artikel 33 wordt vervangen door:

“Artikel 33
Belangenconflicten die de belangen van een cliënt kunnen schaden

(artikel 16, lid 3, en artikel 23, van Richtlijn 2014/65/EU)

Beleggingsondernemingen houden er, ter bepaling van de soorten belangenconflicten die zich bij het verrichten van beleggings- en nevendiensten of beleggingsactiviteiten of een combinatie daarvan voordoen en de belangen van een cliënt, met inbegrip van haar of zijn duurzaamheidsvoorkeuren, kunnen schaden, ten minste rekening mee of op de beleggingsonderneming of een relevante persoon, dan wel op een persoon die direct of indirect met de onderneming verbonden is door een zeggenschapsband, een van de volgende situaties van toepassing is, ongeacht of deze voortvloeit uit de verrichting van beleggings- of nevendiensten of beleggingsactiviteiten, dan wel een andere oorzaak heeft:

(a)de onderneming of deze persoon kan financieel gewin behalen of een financieel verlies vermijden ten koste van de cliënt;

(b)de onderneming of deze persoon heeft bij het resultaat van een ten behoeve van de cliënt verrichte dienst of een namens de cliënt uitgevoerde transactie een belang dat verschilt van het belang van de cliënt bij dit resultaat;

(c)de onderneming of deze persoon heeft een financiële of andere drijfveer om het belang van een andere cliënt of groep cliënten te laten primeren op het belang van de cliënt;

(d)de onderneming of deze persoon oefent hetzelfde bedrijf uit als de cliënt;

(e)de onderneming of deze persoon ontvangt of zal van een andere persoon dan de cliënt voor een ten behoeve van de cliënt verrichte dienst een inducement ontvangen in de vorm van geldelijke of niet-geldelijke voordelen of diensten.”.

(5)In artikel 52 wordt lid 3 vervangen door:

“3.    Beleggingsondernemingen geven een beschrijving van:

(a)de beschouwde soorten financiële instrumenten;

(b)het scala aan financiële instrumenten en aanbieders, geanalyseerd per type instrument volgens de reikwijdte van de dienst;

(c)in voorkomend geval, de bij de selectie van financiële instrumenten in aanmerking te nemen duurzaamheidsfactoren;

(d)wanneer onafhankelijk advies wordt verleend, hoe de verleende dienst voldoet aan de voorwaarden om onafhankelijk beleggingsadvies te verlenen, en de factoren die de beleggingsonderneming bij de selectie in aanmerking neemt om financiële instrumenten aan te bevelen, waaronder risico’s, kosten en complexiteit van de financiële instrumenten.”.

(6)Artikel 54 wordt als volgt gewijzigd:

(a)in lid 2 wordt punt a) vervangen door:

“a)    de transactie voldoet aan de beleggingsdoelstellingen van de betrokken cliënt, met inbegrip van de risicotolerantie en duurzaamheidsvoorkeuren van de cliënt;”;

(b)lid 5 wordt vervangen door:

“5.    De informatie over de beleggingsdoelstellingen van de cliënt of potentiële cliënt bevat, voor zover van toepassing, gegevens over de duur van de periode waarin de cliënt de belegging wenst aan te houden, haar of zijn voorkeur wat betreft het nemen van bepaalde risico’s, haar of zijn risicotolerantie, de bedoeling van de belegging en daarnaast haar of zijn duurzaamheidsvoorkeuren.”;

(c)lid 9 wordt vervangen door:

“9.    Beleggingsondernemingen hebben adequate gedragslijnen en procedures ingesteld – en kunnen dit ook aantonen – om ervoor te zorgen dat zij inzicht hebben in de aard en kenmerken, met inbegrip van de kosten en risico’s, van de voor hun cliënten geselecteerde beleggingsdiensten en financiële instrumenten, met inbegrip van alle duurzaamheidsoverwegingen, en dat zij, rekening houdende met de kosten en complexiteit, toetsen of gelijkwaardige beleggingsdiensten of financiële instrumenten aan het profiel van hun cliënten kunnen beantwoorden.”;

(d)lid 10 wordt vervangen door:

“10.    Bij de verrichting van de beleggingsdienst in de vorm van beleggingsadvies of vermogensbeheer doet een beleggingsonderneming geen aanbeveling of neemt zij geen handelsbeslissing wanneer geen van de diensten of instrumenten voor de cliënt geschikt is.

Een beleggingsonderneming doet geen aanbeveling voor financiële instrumenten of neemt geen handelsbeslissing voor dergelijke instrumenten als zouden deze voldoen aan de geschiktheidsvoorkeuren van een cliënt of potentiële cliënt, wanneer geen van de diensten of instrumenten aan die voorkeuren voldoet. De beleggingsonderneming legt de cliënt of potentiële cliënten uit waarom zij dat niet doet en documenteert die redenen.

Wanneer geen financieel instrument aan de duurzaamheidsvoorkeuren van de cliënt of potentiële cliënt voldoet, en de cliënt besluit haar of zijn duurzaamheidsvoorkeuren aan te passen, documenteert de beleggingsonderneming de beslissing van de cliënt, samen met de redenen voor die beslissing.”;

(e)in lid 12 wordt de eerste alinea vervangen door:

“12.    Bij de verlening van beleggingsadvies verstrekken beleggingsondernemingen een verslag aan de niet-professionele cliënt waarin het gegeven advies wordt geschetst en waarin tevens wordt aangegeven hoe de gedane aanbeveling geschikt is voor de niet-professionele cliënt, waarbij onder meer wordt vermeld hoe de aanbeveling op de beleggingsdoelstellingen en haar of zijn persoonlijke situatie is toegesneden onder verwijzing naar de vereiste looptijd van de belegging, de kennis en ervaring van de cliënt, de houding van de cliënt tegenover risico en haar of zijn mogelijkheden om verlies te dragen, en haar of zijn duurzaamheidsvoorkeuren.”;

(f)aan lid 13 wordt een nieuwe alinea toegevoegd:

“De vereisten om aan de duurzaamheidsvoorkeuren van cliënten of potentiële cliënten te voldoen, laten, in voorkomend geval, de in de eerste alinea bepaalde voorwaarden onverlet.”.

Artikel 2

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van [Publicatiebureau: datum invoegen – 12 maanden na de publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie].

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21.4.2021

   Voor de Commissie

   De voorzitter
   Ursula VON DER LEYEN

(1)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s – De Europese Green Deal, COM(2019) 640 final.
(2)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, de Europese Centrale Bank, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s – Actieplan: duurzame groei financieren, COM(2018) 97 final.
(3)    Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/565 van de Commissie van 25 april 2016 houdende aanvulling van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de door beleggingsondernemingen in acht te nemen organisatorische eisen en voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening en wat betreft de definitie van begrippen voor de toepassing van genoemde richtlijn (PB L 87 van 31.3.2017, blz. 1).
(4)    Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten in financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).
(5)    Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector (PB L 317 van 9.12.2019, blz. 1).
(6)    Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).
(7)    Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).
(8)    Final report on integrating sustainability risks and factors in the MIFID II (ESMA35-43-1737).
(9)    Gedelegeerde Richtlijn (EU) 2017/593 van de Commissie van 7 april 2016 tot aanvulling van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot het vrijwaren van financiële instrumenten en geldmiddelen die aan cliënten toebehoren, productgovernanceverplichtingen en de regels die van toepassing zijn op het betalen of het ontvangen van provisies, commissies en geldelijke of niet-geldelijke tegemoetkomingen (PB L 87 van 31.3.2017, blz. 500).
(10)    Verordening (EU) 2019/2089 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1011 inzake EU klimaattransitiebenchmarks en op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks en informatieverschaffing over duurzaamheid over benchmarks (PB L 317 van 9.12.2019, blz. 17).
(11)    De ontvangen feedback is gepubliceerd op: https://ec.europa.eu/info/law/better-regulation/initiatives/ares-2018-2681500/feedback_en  
(12)    PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349.
(13)    Besluit (EU) 2016/1841 van de Raad van 5 oktober 2016 betreffende de ondertekening namens de Europese Unie van de Overeenkomst van Parijs, die is aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (PB L 282 van 19.10.2016, blz. 1).
(14)    COM(2019) 640 final.
(15)    COM(2018) 97 final.
(16)    SWD(2018) 264 final.
(17)    Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector (PB L 317 van 9.12.2019, blz. 1).
(18)    Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).