BIJLAGE
Richtsnoeren voor de uitvoering van bepaalde selectiecriteria voor strategische nettonulprojecten van artikel 13, lid 1, van Verordening (EU) 2024/1735
1.Algemene overwegingen
De lidstaten erkennen in de Unie gevestigde projecten voor de productie van nettonultechnologie als strategische nettonulprojecten die bijdragen tot de verwezenlijking van de in artikel 1 van Verordening (EU) 2024/1735 vastgelegde doelstellingen en die voldoen aan ten minste een van de criteria van artikel 13, lid 1, van die verordening.
Wanneer de lidstaten beoordelen of een project voldoet aan de doelstellingen van artikel 1 van Verordening (EU) 2024/1735, kunnen zij nagaan of het project kan bijdragen aan de klimaat- en energiedoelstellingen van de Unie, onder meer op het gebied van veerkracht en duurzaamheid van toeleveringsketens voor nettonultechnologie. De lidstaten moeten rekening houden met de zeggenschap over de betrokken ondernemingen en de relatieve betrokkenheid van elke onderneming bij het project, met name gezien de mogelijke invloed van actoren uit derde landen. Controle moet worden geïnterpreteerd zoals gedefinieerd in artikel 3, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad.
Om een uniforme toepassing van de criteria te waarborgen, worden aanvragen voor de erkenning van projecten voor de productie van nettonultechnologie als strategische nettonulprojecten, bij de betrokken lidstaat ingediend met behulp van het formulier op de officiële website van de Commissie.
De Commissie moedigt de lidstaten ten zeerste aan de daarin beschreven aanvraagprocedure te volgen. Deze procedure is bedoeld om de voorbereiding, veilige indiening en evaluatie van aanvragen voor de toekenning van de status van strategisch nettonulproject te vergemakkelijken. De lidstaten worden ook aangemoedigd een of meer instanties aan te wijzen als nationale contactpunten die verantwoordelijk zijn voor de behandeling van aanvragen voor de toekenning van de status van strategisch nettonulproject.
Het nationale contactpunt coördineert de beoordeling van de selectiecriteria van artikel 13 van Verordening (EU) 2024/1735. De contactpunten moeten ervoor zorgen dat de aanvraagprocedure coherent en gestructureerd verloopt en tegelijkertijd een snelle en accurate communicatie tussen de nationale instanties en de Commissie bevorderen. Door van het contactpunt een integraal onderdeel van de aanvraagprocedure te maken, kunnen de lidstaten ervoor zorgen dat de procedure gestroomlijnder en efficiënter verloopt, waardoor de coördinatie met de Commissie zal verbeteren en het beoordelingsproces transparanter zal worden.
2.Pioniersproductiefaciliteit
Het begrip “pioniersproductiefaciliteit” zoals bedoeld in artikel 13, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2024/1735 wordt in artikel 3, punt 32, van die verordening gedefinieerd als “een nieuwe of substantieel verbeterde faciliteit voor nettonultechnologie die voorziet in innovatie met betrekking tot het productieproces van de nettonultechnologie die nog niet wezenlijk aanwezig is in de Unie of waarvoor in de Unie nog geen verbintenis is aangegaan om te worden gebouwd”. Daarom is een pioniersfaciliteit een faciliteit i) waar nettonultechnologieën worden geproduceerd zoals vermeld in artikel 4 van die verordening en ii) die beschikt over een innovatiecapaciteit met betrekking tot het productieproces van de nettonultechnologie die nog niet op grote schaal aanwezig is in de Unie of waarvan de ontwikkeling nog niet gepland is in de Unie, in die zin dat er in de Unie nog geen faciliteit bestaat waar een vergelijkbaar product of proces kan worden geproduceerd of vergelijkbare prestaties kunnen worden bereikt of waarvoor in de Unie een verbintenis is aangegaan om te worden gebouwd. De innovatiecapaciteiten mogen geen kleine wijzigingen of verbeteringen omvatten.
Het in punt ii) bedoelde begrip “innovatie” moet worden uitgelegd in de zin van de bredere toepassing ervan in het wetgevingskader van de Unie, met inbegrip van Verordening (EU) 2023/1781 van het Europees Parlement en de Raad. Wanneer een innovatie al wordt gebruikt op het gebied van onderzoek en ontwikkeling of in de kleinschalige productie in de Unie, kan een nieuwe grootschalige productie van deze innovatie nog steeds worden beschouwd als nog niet wezenlijk aanwezig in de Unie. Een faciliteit die voor het eerst een innovatief materiaal binnen de Unie gebruikt, kan als pioniersfaciliteit worden beschouwd, zelfs als dat materiaal in proeffaciliteiten binnen de Unie is getest. Parallelle projecten die tegelijkertijd plaatsvinden, kunnen ook in het kader van deze classificatie worden erkend.
3.Beste beschikbare nettonultechnologie
Het begrip “best beschikbare” in de context van “nettonultechnologie” en “productiecapaciteit” is opgenomen in artikel 13, lid 1, punt b), en artikel 13, lid 2, punt a), van Verordening (EU) 2024/1735. Het begrip “productiecapaciteit” is in artikel 3, punt 33, gedefinieerd als “de totale outputcapaciteit van de in het kader van een productieproject geproduceerde nettonultechnologieën of, indien een productieproject specifieke componenten of specifieke machines produceert die in de eerste plaats voor de productie van dergelijke producten worden gebruikt in plaats van de eindproducten zelf, de outputcapaciteit van de eindproducten waarvoor dergelijke componenten of specifieke machines worden geproduceerd”.
Bij de interpretatie van het begrip “best beschikbare” productiecapaciteit voor nettonultechnologie wordt rekening gehouden met de bredere context van Verordening (EU) 2024/1735 en het wetgevingskader van de Unie, met inbegrip van Richtlijn (EU) 2024/1785 van het Europees Parlement en de Raad, waarin de begrippen “beste” en “beschikbare technieken” worden gedefinieerd. Hoewel deze definitie van toepassing is op milieuprestaties, kan zij worden aangepast aan en toegepast op praktijken voor de productie van nettonultechnologie. De productie van de “beste beschikbare” technologie verwijst dan ook naar de meest doeltreffende en geavanceerde activiteiten en operationele methoden die zijn ontwikkeld, met de nadruk op technologische efficiëntie en innovatie van de productiepraktijken.
Het begrip “beste beschikbare” technologie zoals bedoeld in artikel 13 van Verordening (EU) 2024/1735 moet als volgt worden begrepen:
a)Onder “beste” productiecapaciteit wordt hetzelfde verstaan als het meest doeltreffende en geavanceerde ontwikkelingsstadium van de productieactiviteiten en exploitatiemethoden, waarbij de praktische bruikbaarheid van speciale technieken is aangetoond.
b)Onder “beschikbare technologieën” wordt hetzelfde verstaan als op zodanige schaal ontwikkelde nettonultechnologieën dat zij, de kosten en baten in aanmerking genomen, economisch en technisch haalbaar in de betrokken industriële context kunnen worden toegepast, ongeacht of die technologieën worden geproduceerd of al worden toegepast in de Unie, mits zij voor exploitanten op redelijke voorwaarden toegankelijk zijn.
Daarnaast kan de “beste beschikbare” productie van nettonultechnologie worden geïnterpreteerd als de capaciteit van het project om de beste beschikbare nettonultechnologieproducten te produceren die momenteel op de interne markt beschikbaar zijn. Bijgevolg zou de “beste beschikbare” technologie kunnen bestaan uit producten met betere prestaties in vergelijking met producten die momenteel op de interne markt beschikbaar zijn. De beoordelingen moeten worden gebaseerd op geloofwaardige bronnen zoals technische verslagen en marktinformatie.
Wanneer de betrokken nettonultechnologie reeds binnen het toepassingsgebied van bestaande Uniewetgeving inzake milieuprestaties valt, zoals onder andere Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EU) 2024/1781 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EU) 2017/1369 van het Europees Parlement en de Raad, worden nettonultechnologieën van de hoogste of op één na hoogste energie‑efficiëntieklasse als de beste beschikbare technologieën beschouwd als zij tot de hoogste of op één na hoogste klasse binnen de toepasselijke prestatieklassen behoren.
4.Aanzienlijke productiecapaciteit
Er wordt ten minste een van de volgende methoden gebruikt om te bepalen of de productiecapaciteit als “aanzienlijk” kan worden beschouwd overeenkomstig artikel 13, lid 1, punt a), ii), van Verordening (EU) 2024/1735.
a)Wanneer de geplande jaarlijkse productiecapaciteit van een project voor de productie van nettonultechnologie kan worden gemeten in gigawatt (GW), wordt een capaciteit van 1 GW of meer per jaar voor ten minste één eindproduct, één specifieke component of één specifieke machine dat of die in de eerste plaats wordt gebruikt voor de productie van nettonultechnologieën op één productielocatie, als aanzienlijk beschouwd.
b)Wanneer de geplande jaarlijkse productiecapaciteit van een project voor de productie van nettonultechnologie niet in GW kan worden gemeten, kan de geplande capaciteit als aanzienlijk worden beschouwd indien deze gelijk is aan of groter is dan de jaarlijkse productiecapaciteit van een van de tien projecten voor de productie van nettonultechnologie van hetzelfde of een gelijkwaardig type die reeds in de Unie worden uitgevoerd, waarbij de jaarlijkse productiecapaciteit wordt berekend op basis van marktgegevens voor het voorgaande jaar die afkomstig zijn van geloofwaardige bronnen zoals technische verslagen en marktinformatie.
c)Wanneer projecten voor de productie van nettonultechnologie verticaal geïntegreerde productielocaties zijn, kan de capaciteit ervan als aanzienlijk worden beschouwd indien op dezelfde locatie meer dan één eindproduct, specifieke component of specifieke machine wordt geproduceerd dat of die in de eerste plaats wordt gebruikt voor de productie van nettonultechnologieën,
d)Wanneer de huidige productiecapaciteit van de Unie voor een eindproduct, een specifieke component of specifieke machine dat of die in de eerste plaats wordt gebruikt voor de productie van nettonultechnologieën, lager is dan de in artikel 5, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2024/1735 vastgestelde benchmark van 40 %, kan een productiecapaciteit die lager is dan die welke is vastgesteld in de punten a) en b) van deze alinea ook als “aanzienlijk” worden beschouwd. Op basis van de monitoring door de Commissie van de vooruitgang van de Unie bij het halen van die benchmark, overeenkomstig artikel 42, lid 1, punt b), van die verordening, kan worden beoordeeld of de lagere capaciteit als aanzienlijk kan worden beschouwd. Indien dergelijke relevante informatie ontbreekt, kan de aanvrager van de status van strategisch nettonulproject de lidstaat geloofwaardige technische verslagen en marktinformatie verstrekken.
Om te bepalen of een project aanzienlijke productiecapaciteit biedt overeenkomstig de punten a) tot en met d), kunnen de lidstaten daarnaast ook nagaan of het project in overeenstemming is met de strategische prioriteiten van de Unie, de veerkracht van de toeleveringsketen en milieuduurzaamheid.
5.Richtsnoeren voor andere criteria van artikel 13 van Verordening (EU) 2024/1735
a)Milieuduurzaamheid
Om te bepalen of een project voldoet aan het criterium van artikel 13, lid 1, punt c), van Verordening (EU) 2024/1735, moet worden aangetoond dat de in het kader van het project gebruikte praktijken de emissies, uitgedrukt in CO2-equivalent (CO2-eq), aanzienlijk en permanent verminderen en tegelijkertijd de nevenvoordelen voor het milieu optimaliseren wat betreft de emissies van verontreinigende stoffen in lucht, water en bodem, energie-, water- en materiaalefficiëntie en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Deze verlagingen moeten:
i)gebaseerd zijn op het aantal ton CO2-eq dat naar schatting wordt vermeden, waarbij gebruik wordt gemaakt van duidelijk gedefinieerde aannamen en methoden;
ii)een centrale doelstelling van het project zijn en aanzienlijk bijdragen tot het verlagen van de emissies in overeenstemming met de klimaat- en energiedoelstellingen van de Unie.
De lidstaat die het verzoek om toekenning van de status van strategisch nettonulproject behandelt, zorgt ervoor dat de emissies niet eenvoudigweg naar een andere sector worden verschoven, maar resulteren in een algehele vermindering van de emissies in CO2-eq. Bovendien moeten alle in artikel 13, lid 1, punt c), van Verordening (EU) 2024/1735 genoemde praktijken de uitstoot uitgedrukt in CO2-eq aanzienlijk en permanent verlagen.
b)Drempel van 50 % invoerafhankelijkheid
Voor de toepassing van artikel 13, lid 1, punt a), i), van Verordening (EU) 2024/1735 verwijst de drempel van 50 % invoerafhankelijkheid voor een nettonultechnologie naar de verhouding tussen de cumulatieve invoer in de Unie uit alle derde landen samen en het aanbod in de Unie in hetzelfde jaar.
De geactualiseerde informatie die de Commissie overeenkomstig artikel 29, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EU) 2024/1735 moet verstrekken, kan, indien beschikbaar, door de lidstaten als referentie worden gebruikt bij het bepalen van de invoerafhankelijkheid. Indien dergelijke informatie ontbreekt, kunnen de lidstaten de invoerafhankelijkheid bepalen op basis van andere geloofwaardige bronnen, zoals technische verslagen en marktinformatie.
c)Aanzienlijk deel van de wereldproductie en cruciale rol in de veerkracht
Voor de toepassing van artikel 13, lid 1, punt a), iii), van Verordening (EU) 2024/1735:
i)verwijst het begrip “aanzienlijk deel van de wereldproductie” naar een project waarbij een eindproduct, een specifieke component of een specifieke machine wordt geproduceerd, waarbij de productiecapaciteit in de Unie meer dan 15 % van de wereldwijde productiecapaciteit bedraagt, wat overeenkomt met de in artikel 5, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2024/1735 bedoelde benchmark voor de wereldproductie, en moet worden vastgesteld op basis van de monitoring door de Commissie van de vooruitgang van de Unie bij het halen van die benchmark overeenkomstig artikel 42, lid 1, punt b), van die verordening.
Indien dergelijke relevante informatie ontbreekt, kan de aanvrager van de status van strategisch nettonulproject de lidstaat geloofwaardige technische verslagen en marktinformatie verstrekken.
ii) Bovendien wordt het begrip “cruciale rol in de veerkracht van de Unie” in artikel 13, lid 1, punt a), iii), van Verordening (EU) 2024/1735 geïnterpreteerd als de rechtstreekse gevolgen van een project voor de beveiliging van de toeleveringsketen, de energieonafhankelijkheid of de strategische autonomie van de Unie.