TOELICHTING
1.ACHTERGROND VAN DE GEDELEGEERDE HANDELING
Na de vaststelling van de nieuwe biologische Verordening (EU) 2018/848 en van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1794 tot wijziging van die verordening wat betreft het gebruik van plantaardig omschakelingsteeltmateriaal en plantaardig niet-biologisch teeltmateriaal zijn verdere wijzigingen nodig die betrekking hebben op het gebruik van plantaardig omschakelingsteeltmateriaal en plantaardig niet-biologisch teeltmateriaal. Dit is met name het geval met betrekking tot mogelijke afwijkingen van het gebruik van biologische zaailingen, die een bijzondere categorie plantaardig teeltmateriaal verkregen uit zaden vormen die niet valt onder de in artikel 26 van Verordening (EU) 2018/848 bedoelde databanken en informatiesystemen voor de beschikbaarheid van plantaardig teeltmateriaal.
Gezien de gangbare praktijk van het verplanten van zaailingen van tuinbouwgewassen, die vanaf het verplanten van zaailingen tot de eerste oogst van producten vaak een korte productiecyclus doorlopen, is het van belang om in dergelijke gevallen de afwijking voor het gebruik van niet-biologische zaailingen te beperken en het gebruik van niet-biologische en omschakelingszaailingen en de daarvoor geldende productie-eisen en strikte biologische voorwaarden te verduidelijken om de integriteit van de biologische productie te waarborgen.
Daarnaast is het noodzakelijk voor een vlotte overgang in de productie van biologisch plantaardig teeltmateriaal te zorgen om de ontwikkeling van de biologische kwekerijsector te waarborgen, met het oog op de diverse productietechnieken van de verscheidene soorten plantaardig teeltmateriaal voor verschillende soorten. Momenteel zijn er weinig biologische kwekerijen die werken met moederplanten of andere voor vermeerderingsdoeleinden bestemde planten die worden geteeld overeenkomstig de in deel I, punt 1.8.2, van bijlage II bij Verordening (EU) 2018/848 vastgestelde voorwaarden, wegens lange productiecycli, langetermijninvesteringen en technische moeilijkheden om naleving van de vereisten inzake kwaliteitscertificering en de fytosanitaire vereisten te waarborgen.
Daarom moet een wijziging worden aangebracht om onder bepaalde voorwaarden de productie en het in de handel brengen voor gebruik in biologische gewassen toe te staan van plantaardig teeltmateriaal afkomstig van planten die niet voldoen aan de voorschriften van deel I, punt 1.8.2, van bijlage II bij Verordening (EU) 2018/848.
Aangezien Verordening (EU) 2018/848 met ingang van 1 januari 2022 van toepassing is, moet ten slotte een bepaling met terugwerkende kracht worden opgenomen om een rechtsvacuüm te voorkomen.
2.RAADPLEGING VOORAFGAAND AAN DE AANNEMING VAN DE HANDELING
De handeling is grondig besproken, zowel met de lidstaten — in de deskundigengroep inzake biologische productie — als met de belangrijkste organisaties die de biologische sector en de sectoren plantaardig teeltmateriaal vertegenwoordigen, namelijk Ifoam en de daarbij aangesloten sectorspecifieke groepen, COPA-Cogeca en ESA. Bij het opstellen van deze regels heeft DG AGRI nauw samengewerkt met andere DG’s op het gebied van hun specifieke deskundigheid, en met name DG SANTE. De WTO-partners zijn ingelicht en er zijn algemene openbare raadplegingen gehouden.
Na de algemene openbare raadpleging werden via het feedbackmechanisme meer dan vierhonderd bijdragen ontvangen. Om tegemoet te komen aan de bezwaren die verschillende belanghebbenden hebben geuit, stelt de Commissie voor de wijzigingen betreffende afwijkingen voor zaailingen uit te breiden tot andere soorten plantaardig teeltmateriaal om een vlotte overgang mogelijk te maken voor de ontwikkeling van plantaardig biologisch teeltmateriaal, gezien het gebrek aan beschikbare, overeenkomstig deel I, punt 1.8.2, van bijlage II bij Verordening (EU) 2018/848 geteelde planten voor verschillende soorten en rassen.
3.JURIDISCHE ELEMENTEN VAN DE GEDELEGEERDE HANDELING
In overweging 35 van Verordening (EU) 2018/848 wordt uitgelegd dat om kwaliteit, traceerbaarheid, naleving en aanpassing aan technische ontwikkelingen te verzekeren, aan de Commissie de bevoegdheid wordt gedelegeerd om bepaalde handelingen vast te stellen met betrekking tot onder meer het gebruik van plantaardig omschakelingsteeltmateriaal en plantaardig niet-biologisch teeltmateriaal.
De definitie van plantaardig teeltmateriaal in artikel 3, punt 17, van Verordening (EU) 2018/848 omvat alle soorten materiaal: ““plantaardig teeltmateriaal”: planten en alle delen van planten, met inbegrip van zaden, in elk groeistadium, die ertoe in staat zijn om en bedoeld zijn om volledige planten voort te brengen”. Zaailingen vormen een soort plantaardig teeltmateriaal die valt onder de afwijking uit hoofde van deel I, punt 1.4, van bijlage II bij Verordening (EU) 2018/848, dat de mogelijkheid biedt om zaailingen of plantgoed in recipiënten voor verdere verplanting te kweken. Bijlage III bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/464 bevat ook de volgende definitie: “Voor de toepassing van dit punt wordt onder “zaailing” verstaan een jonge plant die niet is gestekt, maar uit zaaizaad is voortgekomen.”. Deze definitie sluit zaailingen uit van de informatie over de beschikbaarheid van plantaardig teeltmateriaal — informatie die de lidstaten aan de Commissie moeten verstrekken in het kader van artikel 26 van Verordening (EU) 2018/848.
Krachtens punt 1.8.1 mag voor de productie van andere planten en plantaardige producten dan plantaardig teeltmateriaal alleen biologisch plantaardig teeltmateriaal worden gebruikt. Afwijkingen van punt 1.8.1 zijn mogelijk overeenkomstig punt 1.8.5.1 bij gebrek aan biologisch plantaardig teeltmateriaal of plantaardig omschakelingsteeltmateriaal.
Voor de productie van biologisch plantaardig teeltmateriaal worden in deel I, punt 1.8.2, van bijlage II bij Verordening (EU) 2018/848 de volgende voorwaarden vastgesteld: “Om biologisch plantaardig teeltmateriaal te verkrijgen dat moet worden gebruikt voor de productie van andere producten dan plantaardig teeltmateriaal moeten de moederplant en, in voorkomend geval, andere voor de productie van plantaardig teeltmateriaal bestemde planten, ten minste één generatie of, in het geval van blijvende gewassen, ten minste één generatie gedurende twee teeltseizoenen, zijn geproduceerd overeenkomstig deze verordening.” Bijgevolg moet biologisch plantaardig teeltmateriaal afkomstig zijn van planten die worden geteeld en zijn aangepast aan de biologische-productieomstandigheden overeenkomstig de in punt 1.8.2 vastgestelde vereisten afhankelijk van de soort.
De onderhavige gedelegeerde handeling wijzigt de bepalingen betreffende de mogelijke afwijking voor het gebruik van niet-biologische zaailingen. Met name bevat deze handeling een verbod op de toelating van het gebruik van niet-biologische zaailingen voor gewassen met een productiecyclus (van verplanting van de zaailing tot de oogst van het eindproduct) van één teeltseizoen. Daarnaast verduidelijkt de gedelegeerde handeling de bepalingen betreffende de productie van omschakelingszaailingen overeenkomstig artikel 10, lid 4, punt a), van Verordening (EU) 2018/848.
Om het gebrek aan biologisch zaaigoed voor de productie van zaailingen aan te pakken, alsook het gebrek aan moederplanten of, in voorkomend geval, van andere planten die bestemd zijn voor de productie van plantaardig teeltmateriaal dat overeenkomstig deel I, punt 1.8.2, van bijlage II bij Verordening (EU) 2018/848 is geteeld, bevat deze gedelegeerde handeling bovendien ook bepalingen om exploitanten die plantaardig teeltmateriaal produceren toe te staan onder bepaalde voorwaarden teeltmateriaal voor biologische gewassen te produceren en in de handel te brengen dat niet afkomstig is van moederplanten of andere planten overeenkomstig punt 1.8.2 van bijlage II.
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) …/... VAN DE COMMISSIE
van 17.1.2022
tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft speciale voorschriften voor de productie en het gebruik van niet-biologische, omschakelings- en biologische zaailingen en ander plantaardig niet-biologisch, omschakelings- en biologisch teeltmateriaal
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad, en met name artikel 12, lid 2, punten b) en e),
Overwegende hetgeen volgt:
(1)Verordening (EU) 2018/848, en met name bijlage II, deel I, bevat bepaalde vereisten voor het gebruik van plantaardig omschakelingsteeltmateriaal en niet-biologisch plantaardig teeltmateriaal.
(2)Gelet op de geleidelijke afschaffing van de afwijkingen van het gebruik van biologisch plantaardig teeltmateriaal zoals vastgelegd in artikel 53 van Verordening (EU) 2018/848, is het van belang dat steeds meer plantaardig omschakelingsteeltmateriaal en biologisch plantaardig teeltmateriaal wordt geproduceerd en in de handel wordt gebracht.
(3)Echter, voor sommige tuinbouwgewassen zijn biologische en omschakelingszaden op dit moment slechts in beperkte mate beschikbaar en is het gebruik van niet-biologische zaden voor de productie van zaailingen als plantaardig teeltmateriaal dat onder biologische omstandigheden wordt geteeld, gangbaar.
(4)De in artikel 26, leden 1 en 2, van Verordening (EU) 2018/848 bedoelde databanken en systemen waarin de lidstaten informatie over de beschikbaarheid van biologisch plantaardig teeltmateriaal en plantaardig omschakelingsteeltmateriaal openbaar moeten maken, gelden niet voor zaailingen. Gezien de bijzondere aard van zaailingen en de variabele duur van de productiecycli ervan moeten de voorschriften voor het gebruik ervan in de biologische productie worden verduidelijkt. Bij het bepalen van de mogelijke beschikbaarheid van biologische en omschakelingszaailingen op de markt moet rekening worden gehouden met de beschikbaarheid van biologische zaden en omschakelingszaden voor de soort en het ras in kwestie.
(5)Overeenkomstig artikel 10, lid 4, tweede alinea, punt a), van Verordening (EU) 2018/848 mag niet-biologisch plantaardig teeltmateriaal ook als omschakelingsteeltmateriaal in de handel worden gebracht mits dergelijk materiaal een omschakelingsperiode van ten minste twaalf maanden heeft doorlopen. Het gebruik van plantaardig omschakelingsteeltmateriaal moet voorrang krijgen boven het gebruik van niet-biologisch plantaardig teeltmateriaal. In dat verband moet worden verduidelijkt dat “omschakelingszaailingen” mogen worden gebruikt wanneer de teeltcyclus ervan ten minste twaalf maanden heeft geduurd op een perceel grond dat een omschakelingsperiode van twaalf maanden heeft doorlopen of wanneer ze geteeld worden in recipiënten of op een perceel grond, op voorwaarde dat de zaailingen voortkomen uit zaden die zijn geoogst van planten die zijn geteeld op een perceel grond dat een omschakelingsperiode van twaalf maanden heeft doorlopen.
(6)Wat zaailingen betreft, moet echter het gebruik van niet-biologische zaailingen bij gewassen met een productiecyclus van één groeiseizoen, gerekend vanaf de verplanting van zaailingen tot de eerste oogst van het eindproduct; worden verboden, om de integriteit van biologische producten te waarborgen, die zou kunnen worden ondermijnd in geval van de aanwezigheid van residuen in de niet-biologische zaden die als uitgangsmateriaal worden gebruikt.
(7)Voor bepaalde soorten of variëteiten fruit, wijnstokken en siersoorten of -rassen is de beschikbaarheid van overeenkomstig deel I, punt 1.8.2, van bijlage II bij Verordening (EU) 2018/848 geteelde moederplanten of, in voorkomend geval, andere voor de productie van teeltmateriaal bestemde planten ontoereikend. Bovendien zijn er weinig biologische kwekerijen voor fruitbomen en wijnstokken die momenteel werken met moederplanten die overeenkomstig punt 1.8.2 worden geteeld vanwege de langetermijninvesteringen en technische moeilijkheden om te zorgen voor volledige naleving van de vereisten inzake kwaliteitscertificering en de fytosanitaire vereisten.
(8)Om de verdere ontwikkeling van deze zeer gespecialiseerde productiesector te bevorderen, moet worden voorzien in de mogelijkheid om het gebruik toe te staan van niet-biologisch plantaardig teeltmateriaal dat onder biologische omstandigheden wordt geteeld voor de productie van plantaardig teeltmateriaal dat in de handel wordt gebracht en wordt gebruikt voor biologische gewassen, op voorwaarde dat aan bepaalde specifieke voorwaarden wordt voldaan.
(9)Exploitanten die dergelijk plantaardig teeltmateriaal produceren, moeten op vrijwillige basis informatie over de beschikbaarheid van dergelijk materiaal in de overeenkomstig artikel 26, lid 2, van Verordening (EU) 2018/848 ingestelde nationale systemen openbaar kunnen maken. Dit zal exploitanten in staat stellen biologisch geproduceerd plantaardig teeltmateriaal te kiezen wanneer geen biologisch plantaardig teeltmateriaal of plantaardig omschakelingsteeltmateriaal beschikbaar is.
(10)Met het oog op de samenhang moeten de toelatingen voor het gebruik van onder biologische omstandigheden geteeld niet-biologisch plantaardig teeltmateriaal voor de productie van plantaardig teeltmateriaal verstrijken op hetzelfde moment als de afwijkingen op het gebruik van biologisch plantaardig teeltmateriaal. De Commissie moet de beschikbaarheid van biologisch plantaardig teeltmateriaal monitoren en zal dergelijke toelatingen beëindigen of verlengen in het licht van de conclusies met betrekking tot de beschikbaarheid van biologisch plantaardig teeltmateriaal die zijn opgenomen in het in artikel 53, lid 7, van Verordening (EU) 2018/848 bedoelde verslag en overeenkomstig artikel 53, lid 2, van die verordening.
(11)Bijlage II bij Verordening (EU) 2018/848 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.
(12)Om een rechtsvacuüm te voorkomen, moet deze verordening met terugwerkende kracht van toepassing zijn met ingang van de datum van toepassing van Verordening (EU) 2018/848,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage II bij Verordening (EU) 2018/848 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2022.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 17.1.2022
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
BIJLAGE
Deel I van bijlage II bij Verordening (EU) 2018/848 wordt als volgt gewijzigd:
(a)punt 1.8.5.1 wordt als volgt gewijzigd:
i)de eerste alinea wordt vervangen door:
“Indien uit de gegevens van de in artikel 26, lid 1, bedoelde databank of de in artikel 26, lid 2, bedoelde systemen blijkt dat niet is voldaan aan de kwalitatieve of kwantitatieve behoeften van de exploitant met betrekking tot biologisch plantaardig teeltmateriaal, kan de exploitant in afwijking van punt 1.8.1 plantaardig omschakelingsteeltmateriaal gebruiken overeenkomstig artikel 10, lid 4, tweede alinea, punt a), of overeenkomstig punt 1.8.6 toegelaten plantaardig teeltmateriaal.”;
ii)na de eerste alinea wordt de volgende alinea ingevoegd:
“Bovendien mag bij gebrek aan beschikbare biologische zaailingen gebruik worden gemaakt van overeenkomstig artikel 10, lid 4, tweede alinea, punt a), in de handel gebrachte “omschakelingszaailingen” die als volgt zijn geteeld:
(a)in een teeltcyclus, van zaden tot definitieve zaailing, van ten minste twaalf maanden op een perceel grond dat in diezelfde periode een omschakelingsperiode van ten minste twaalf maanden heeft doorlopen; of
(b)op een biologisch of omschakelingsperceel grond of in recipiënten die onder de in punt 1.4 bedoelde afwijking vallen, mits de zaailingen zijn voortgekomen uit omschakelingszaden die zijn geoogst van een plant die geteeld is op een perceel grond dat een omschakelingsperiode van ten minste twaalf maanden heeft doorlopen.”;
iii)de tweede, derde en vierde alinea worden vervangen door:
“Wanneer overeenkomstig punt 1.8.6 toegelaten biologisch plantaardig teeltmateriaal of plantaardig omschakelingsteeltmateriaal niet in voldoende hoeveelheden of in de juiste kwaliteit beschikbaar is om aan de behoefte van de exploitant te voldoen, kunnen de bevoegde autoriteiten het gebruik van niet-biologisch plantaardig teeltmateriaal toestaan met inachtneming van de punten 1.8.5.3 tot en met 1.8.5.8.
Een dergelijke individuele toelating wordt enkel in een van de volgende situaties gegeven:
(a)wanneer geen ras van de soort die de exploitant wil verkrijgen is geregistreerd in de in artikel 26, lid 1, bedoelde databank of de in artikel 26, lid 2, bedoelde systemen;
(b)wanneer geen exploitant die plantaardig teeltmateriaal in de handel brengt het betrokken biologisch plantaardig teeltmateriaal of plantaardig omschakelingsteeltmateriaal of overeenkomstig punt 1.8.6 toegelaten plantaardig teeltmateriaal tijdig kan leveren voor het inzaaien of planten, terwijl de gebruiker het plantaardig teeltmateriaal wel tijdig heeft besteld om de bereiding en levering van het biologisch plantaardig teeltmateriaal of plantaardig omschakelingsteeltmateriaal of overeenkomstig punt 1.8.6 toegelaten plantaardig teeltmateriaal mogelijk te maken;
(c)wanneer het door de exploitant gewenste ras niet als biologisch plantaardig teeltmateriaal of plantaardig omschakelingsteeltmateriaal of als overeenkomstig punt 1.8.6 toegelaten plantaardig teeltmateriaal is geregistreerd in de in artikel 26, lid 1, bedoelde databank of de in artikel 26, lid 2, bedoelde systemen en de exploitant kan aantonen dat geen van de geregistreerde alternatieven van dezelfde soort geschikt zijn voor met name de agronomische en bodem- en klimaatomstandigheden en nodige technologische eigenschappen voor de te verkrijgen productie;
(d)wanneer het gerechtvaardigd is voor gebruik in onderzoek, voor tests in kleinschalige veldproeven, voor de instandhouding van het ras of voor productinnovatie, en de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat ermee hebben ingestemd.
Alvorens om een dergelijke toelating te verzoeken, raadpleegt de exploitant de in artikel 26, lid 1, bedoelde databank of de in artikel 26, lid 2, bedoelde systemen om na te gaan of het desbetreffende biologisch plantaardig teeltmateriaal of plantaardig omschakelingsteeltmateriaal of overeenkomstig punt 1.8.6 toegelaten plantaardig teeltmateriaal beschikbaar is, met andere woorden of zijn of haar verzoek wel gerechtvaardigd is.”;
(b)punt 1.8.5.2 wordt als volgt gewijzigd:
i)de eerste alinea wordt vervangen door:
“In afwijking van punt 1.8.1 kunnen exploitanten in derde landen plantaardig omschakelingsteeltmateriaal overeenkomstig artikel 10, lid 4, tweede alinea, punt a), of overeenkomstig punt 1.8.6 toegelaten plantaardig teeltmateriaal gebruiken wanneer biologisch plantaardig teeltmateriaal niet in voldoende hoeveelheden of in de juiste kwaliteit beschikbaar is op het grondgebied van het derde land waar de exploitant is gevestigd.”;
ii)de derde alinea wordt vervangen door:
“Overeenkomstig artikel 46, lid 1, erkende controleautoriteiten en controleorganen kunnen exploitanten in derde landen toelating geven om niet-biologisch plantaardig teeltmateriaal te gebruiken in een biologische productie-eenheid, wanneer biologisch plantaardig teeltmateriaal of overeenkomstig punt 1.8.6 toegelaten plantaardig teeltmateriaal niet in voldoende hoeveelheden of in de juiste kwaliteit beschikbaar is op het grondgebied van het derde land waar de exploitant is gevestigd, onder de in de punten 1.8.5.3, 1.8.5.4, 1.8.5.5 en 1.8.5.8 vastgestelde voorwaarden.”;
(c)de volgende punten 1.8.5.8 en 1.8.6 worden ingevoegd:
“1.8.5.8. De bevoegde autoriteiten staan het gebruik van niet-biologische zaailingen niet toe in het geval van zaailingen van soorten met een teeltcyclus van één groeiseizoen, vanaf de verplanting van de zaailing tot de eerste oogst van het product.
1.8.6. De bevoegde autoriteiten of, indien van toepassing, de overeenkomstig artikel 46, lid 1, erkende controleautoriteiten of controleorganen mogen exploitanten die plantaardig teeltmateriaal voor gebruik in de biologische productie produceren toelating geven om niet-biologisch plantaardig teeltmateriaal te gebruiken wanneer moederplanten of, indien relevant, andere voor de productie van plantaardig teeltmateriaal bedoelde en overeenkomstig punt 1.8.2 geproduceerde planten niet in voldoende hoeveelheden of in de juiste kwaliteit beschikbaar zijn, en om dergelijk materiaal in de handel te brengen voor gebruik in de biologische productie indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
(a)het gebruikte niet-biologisch plantaardig teeltmateriaal is na de oogst niet behandeld met andere gewasbeschermingsmiddelen dan die welke zijn toegelaten overeenkomstig artikel 24, lid 1, van deze verordening, tenzij chemische behandeling door de bevoegde autoriteiten van de bevoegde lidstaat overeenkomstig Verordening (EU) 2016/2031 om fytosanitaire redenen is voorgeschreven voor alle rassen en al het heterogene materiaal van een bepaalde soort in het gebied waar het plantaardig teeltmateriaal zal worden gebruikt. Bij gebruik van met de voorgeschreven chemische behandeling behandeld niet-biologisch plantaardig teeltmateriaal geldt voor het perceel grond waarop het behandelde plantaardig teeltmateriaal groeit, in voorkomend geval een omschakelingsperiode overeenkomstig de punten 1.7.3 en 1.7.4;
(b)het gebruikte niet-biologisch plantaardig teeltmateriaal is niet een zaailing van soorten met een teeltcyclus van één groeiseizoen, vanaf de verplanting van de zaailing tot de eerste oogst van het product;
(c)het plantaardig teeltmateriaal wordt geteeld overeenkomstig alle andere relevante eisen inzake de biologische plantaardige productie;
(d)de toelating voor het gebruik van niet-biologisch plantaardig teeltmateriaal wordt verkregen voordat het materiaal wordt ingezaaid of geplant;
(e)de bevoegde autoriteit die, de controleautoriteit die of het controleorgaan dat verantwoordelijk is voor de toelating, verleent de toelating telkens voor één seizoen en alleen aan individuele gebruikers, en registreert de hoeveelheden toegelaten plantaardig teeltmateriaal;
(f)in afwijking van punt e) kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten jaarlijks een algemene toelating verlenen voor het gebruik van een bepaalde soort, ondersoort of een bepaald ras niet-biologisch plantaardig teeltmateriaal en de lijst van soorten, ondersoorten of rassen openbaar maken en jaarlijks bijwerken. In dat geval vermelden die bevoegde autoriteiten de hoeveelheden toegelaten niet-biologisch plantaardig teeltmateriaal;
(g)de overeenkomstig deze alinea verleende toelatingen verstrijken op 31 december 2036.
De bevoegde autoriteiten van de lidstaten zenden elk jaar uiterlijk op 30 juni en voor het eerst uiterlijk op 30 juni 2023 aan de Commissie en de andere lidstaten de informatie over de overeenkomstig de eerste alinea verleende toelatingen toe.
Exploitanten die overeenkomstig de eerste alinea geproduceerd teeltmateriaal produceren en in de handel brengen, mogen op vrijwillige basis de relevante specifieke informatie over de beschikbaarheid van dergelijk plantaardig teeltmateriaal in de overeenkomstig artikel 26, lid 2, ingestelde nationale systemen openbaar maken. Exploitanten die ervoor kiezen dergelijke informatie op te nemen, zorgen ervoor dat de informatie regelmatig wordt bijgewerkt en uit de nationale systemen wordt verwijderd zodra het plantaardig teeltmateriaal niet meer beschikbaar is. Wanneer wordt gebruikgemaakt van de in punt e) bedoelde algemene toelating, houden marktdeelnemers registers bij van de gebruikte hoeveelheid.”.