European flag

Publicatieblad
van de Europese Unie

NL

L-serie


2025/772

22.4.2025

UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2025/772 VAN DE COMMISSIE

van 16 april 2025

tot wijziging en rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1842 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de verdere regeling voor de aanpassingen van de kosteloze toewijzing van emissierechten als gevolg van veranderingen in het activiteitsniveau betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (1), en met name artikel 10 bis, lid 21,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2003/87/EG is gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2023/959 van het Europees Parlement en de Raad (2) om ze in overeenstemming te brengen met Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad (3), waarbij een doelstelling van ten minste 55 % netto-emissiereducties tegen 2030 ten opzichte van 1990 is vastgesteld. In overeenstemming met de herziening van Richtlijn 2003/87/EG is Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 van de Commissie (4) tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten gewijzigd bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2024/873 van de Commissie (5). De wijzigingen van Richtlijn 2003/87/EG en van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 hebben ook betrekking op aanpassingen van de kosteloze toewijzing van emissierechten als gevolg van veranderingen in het activiteitsniveau en nopen tot wijzigingen van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1842 van de Commissie (6).

(2)

Om sterkere stimulansen voor de vermindering van emissies te bieden en te zorgen voor een geharmoniseerde uitvoering van de bepalingen inzake verbeterde of verminderde energie-efficiëntie in alle lidstaten, moeten de regels en methoden met betrekking tot de aanpassing van de kosteloze toewijzing van emissierechten voor warmtebenchmark- en brandstofbenchmark-subinstallaties worden verduidelijkt en moet een gelijk speelveld worden gewaarborgd voor verschillende warmtevoorzieningsstructuren die energie van zowel in aanmerking komende als niet in aanmerking komende oorsprong gebruiken. Om stimulansen te bieden voor de vermindering van procesemissies die niet onder productbenchmarks vallen, moeten dezelfde bepalingen ook van toepassing zijn op procesemissies-subinstallaties. Voor die subinstallaties moet de aanpassing van de kosteloze toewijzing van emissierechten worden gebaseerd op het gemiddelde van het verwachte activiteitsniveau, dat volgens een gemeenschappelijke methode moet worden bepaald, en gegevens voor de berekening van het gemiddelde van het verwachte activiteitsniveau moeten in het jaarlijkse verslag over het activiteitsniveau worden opgenomen wanneer het verschil tussen het gemiddelde activiteitsniveau en het historische activiteitsniveau van een subinstallatie meer dan 15 % bedraagt.

(3)

Om de ononderbroken beschikbaarheid van de jaarlijks gerapporteerde gegevens die nodig zijn voor de aanpassingen van de kosteloze toewijzing te waarborgen, moet de informatie over de verslagjaren worden bijgewerkt.

(4)

Bij Richtlijn (EU) 2023/959 zijn wijzigingen van de nalevingscyclus ingevoerd om beter rekening te houden met de aanpassingen van de kosteloze toewijzing. Aangezien de termijn waarover de bevoegde autoriteiten beschikken om de kosteloze toewijzing te verlenen is gewijzigd van 28 februari naar 30 juni, is de vereiste om een voorlopig verslag over het activiteitsniveau in te dienen niet langer nodig, en mag deze bijgevolg niet langer van toepassing zijn.

(5)

Om een ongerechtvaardigde toewijzing van emissierechten te voorkomen, voorziet Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1842 erin dat de bevoegde autoriteit de verlening van emissierechten kan opschorten totdat ondubbelzinnig duidelijk is dat de toewijzing aan de installatie niet hoeft te worden aangepast overeenkomstig die verordening. De opschorting van de verlening van emissierechten moet verplicht zijn indien er geen geverifieerd jaarlijks verslag over het activiteitsniveau beschikbaar is of indien dat verslag niet als bevredigend wordt geverifieerd overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067 van de Commissie (7).

(6)

Installaties die worden geëxploiteerd door ondernemingen die een energieaudit moeten uitvoeren of een gecertificeerd energiebeheersysteem moeten toepassen overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad (8), en waarvoor derhalve een vermindering van de kosteloze toewijzing met 20 % geldt indien zij tijdens de verificatie van het verslag met referentiegegevens niet konden aantonen dat de uitvoering van de aanbevelingen inzake energie-efficiëntie van die audits of beheersystemen was voltooid of dat uitzonderingen op de conditionaliteit inzake energie-efficiëntiemaatregelen werden toegepast overeenkomstig artikel 22 bis, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331, moeten in de gelegenheid worden gesteld om aan te tonen dat de aanbevelingen inzake energie-efficiëntie vervolgens zijn uitgevoerd. Om de rechtszekerheid te vergroten en de robuustheid van het systeem te waarborgen, moet de exploitant als onderdeel van het verslag over het activiteitsniveau geverifieerd bewijsmateriaal verstrekken waaruit blijkt dat de nog uit te voeren aanbevelingen zijn voltooid of dat gelijkwaardige maatregelen van toepassing zijn. Na het besluit van de bevoegde autoriteit dat aan de voorwaarden van artikel 22 bis, lid 1, tweede alinea, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 is voldaan, moet de exploitant elk jaar de volledige hoeveelheid emissierechten voor de resterende jaren in de toewijzingsperiode ontvangen.

(7)

De procedurele stappen van de conditionaliteitsregels met betrekking tot de plannen voor klimaatneutraliteit zijn gespecificeerd in artikel 22 ter van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 overeenkomstig artikel 10 bis, lid 1, vijfde alinea, en artikel 10 ter, lid 4, tweede, derde en vierde alinea, van Richtlijn 2003/87/EG, voor exploitanten van installaties waarvan de broeikasgasemissieniveaus hoger zijn dan het tachtigste percentiel emissieniveaus voor de relevante productbenchmarks, en voor exploitanten van stadsverwarming in bepaalde lidstaten die optionele aanvullende kosteloze toewijzing aanvragen. Om te voorzien in een gestructureerde wijze om te rapporteren over de bereikte tussentijdse streefcijfers en mijlpalen en om de verificatie van de verwezenlijking van die streefcijfers en mijlpalen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG te vergemakkelijken, moeten die exploitanten worden verplicht een klimaatneutraliteitsverslag op te stellen. Voor het opstellen van het klimaatneutraliteitsverslag moeten de exploitanten het door de Commissie ontwikkelde model gebruiken, tenzij de betrokken lidstaat een specifiek nationaal model voorschrijft.

(8)

Om de volledige hoeveelheid of de aanvullende kosteloze toewijzing te ontvangen, moeten exploitanten van installaties waarvan de broeikasgasemissieniveaus hoger zijn dan het tachtigste percentiel emissieniveaus voor de relevante productbenchmarks en exploitanten van stadsverwarmingsinstallaties in bepaalde lidstaten voldoen aan de voorwaarden van artikel 22 ter, lid 1, tweede alinea, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 en moeten zij in het geverifieerde klimaatneutraliteitsverslag aantonen dat de tussentijdse streefcijfers en mijlpalen zijn bereikt.

(9)

Overeenkomstig artikel 10 ter, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG en artikel 22 ter, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 wordt de verstrekking van de aanvullende kosteloze toewijzing afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat de ontvangende stadsverwarmingsinstallaties gelijkwaardige investeringen doen om klimaatneutraliteit te bereiken en dat die installaties de in artikel 10 ter, lid 4, derde alinea, punt b), van Richtlijn 2003/87/EG bedoelde streefdoelen en mijlpalen halen. Om stadsverwarmingsinstallaties in staat te stellen de nodige investeringen te doen, moet de aanvullende kosteloze toewijzing worden verleend zodra bewijsstukken van de juridische verbintenis tot de investeringen worden verstrekt. Als bewijs van de juridische verbintenis tot de investering moet een exploitant aantonen dat hij zich ertoe verbindt te investeren of dat de investering is gedaan; hieronder horen juridisch bindende verbintenissen te vallen, zoals een contract, of ander aantoonbaar bewijsmateriaal van financiële verbintenissen in verband met toekomstige investeringen. De verlening van aanvullende kosteloze emissierechten nadat het bewijs van de verbintenis is aanvaard, zal technologische vooruitgang stimuleren en ervoor zorgen dat de voordelen van de aanvullende kosteloze toewijzing rechtstreeks bijdragen tot de vermindering van broeikasgasemissies die verband houden met stadsverwarming. Om een tegenwicht te bieden tegen de vervroegde toewijzing van aanvullende emissierechten en ervoor te zorgen dat de investeringsinspanning niet louter een verbintenis is, maar tot concrete acties leidt, moet de extra 30 % emissierechten worden teruggegeven indien niet aan de voorwaarden voor de verlening ervan is voldaan, en moet elke verdere kosteloze toewijzing van emissierechten worden stopgezet totdat de emissierechten zijn teruggegeven.

(10)

Om bij het afstemmen van productiewijzigingen op de kosteloze toewijzing onnodige administratieve lasten te voorkomen, moet het minimumaantal emissierechten dat vereist is voor aanpassingen van de kosteloze toewijzing van een subinstallatie van 100 naar 300 worden verhoogd.

(11)

Om ongerechtvaardigde kosteloze toewijzing aan subinstallaties die niet langer in bedrijf zijn, te voorkomen, mag geen kosteloze toewijzing worden verleend voor het aandeel van het kalenderjaar na de dag van stopzetting van de activiteiten.

(12)

Met ingang van 1 januari 2026 worden bij Richtlijn (EU) 2023/959 het concept van elektriciteitsopwekkers en hun specifieke behandeling in termen van kosteloze toewijzing uit het EU-ETS geschrapt. Wijzigingen van deze parameter mogen daarom niet langer van toepassing zijn voor het bepalen van aanpassingen van de kosteloze toewijzing van emissierechten.

(13)

Ter ondersteuning van een uniforme en nauwkeurige toepassing van regels en methoden en van een alomvattende en doeltreffende monitoring van de activiteitsniveaus, moeten de bevoegde autoriteiten bij de Commissie de gegevens met betrekking tot de herziene definitieve jaarlijkse hoeveelheid emissierechten die kosteloos wordt toegewezen aan installaties met verwachte veranderingen in hun activiteitsniveaus en de gegevens van alle installaties waarvoor de verplichte jaarlijkse rapportage over het activiteitsniveau geldt, indienen.

(14)

Om onnodige administratieve lasten te voorkomen en de overgang naar de volgende toewijzingsperiode te vereenvoudigen, moet deze verordening van toepassing zijn op de toewijzingen voor de periode vanaf 1 januari 2026, wat zorgt voor overeenstemming met de toepassing van Gedelegeerde Verordening (EU) 2024/873 wat de regels voor de rapportage van referentiegegevens voor de volgende toewijzingsperiode betreft.

(15)

Artikel 3, lid 2, tweede alinea, van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1842 bevat fouten met betrekking tot de aanvullende parameters waarvoor de bevoegde autoriteit van de exploitanten kan verlangen dat zij er in het verslag over het activiteitsniveau verslag over uitbrengen. Duidelijkheidshalve moeten die fouten worden gerectificeerd.

(16)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité klimaatverandering,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1842 wordt als volgt gewijzigd:

1)

artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende punt 1 bis) wordt ingevoegd:

“1 bis)

“gemiddelde van het verwachte activiteitsniveau”: voor elke subinstallatie het rekenkundig gemiddelde van de desbetreffende jaarlijkse verwachte activiteitsniveaus, bepaald op basis van de in bijlage I uiteengezette methode, voor de twee kalenderjaren voorafgaand aan de indiening van een verslag als bedoeld in artikel 3, lid 1;”;

b)

het volgende punt 4 bis) wordt ingevoegd:

“4 bis)

“procesemissies-subinstallatie”: procesemissies-subinstallatie zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 10, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331;”;

2)

artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1, eerste alinea, wordt de tweede zin vervangen door:

“In 2021 en in 2026 zal dit verslag gegevens voor de twee jaren voorafgaand aan de indiening ervan bevatten.”;

b)

lid 3 wordt als volgt gewijzigd:

i)

in de eerste alinea wordt de eerste zin vervangen door:

“Het verslag over het activiteitsniveau wordt uiterlijk op 31 maart van elk jaar ingediend bij de bevoegde autoriteit die de kosteloze toewijzing verleent, tenzij de bevoegde autoriteit voor deze indiening een eerdere termijn heeft vastgesteld.”;

ii)

de tweede alinea wordt geschrapt;

iii)

de derde alinea wordt vervangen door:

“De bevoegde autoriteit kan de verlening van kosteloze emissierechten aan een installatie opschorten totdat de bevoegde autoriteit heeft vastgesteld dat de toewijzing aan die installatie niet hoeft te worden aangepast of de Commissie overeenkomstig artikel 23, lid 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 een besluit heeft vastgesteld met betrekking tot de aanpassingen van de toewijzing aan die installatie.

De bevoegde autoriteit schort de verlening van kosteloze emissierechten op in elk van de volgende situaties:

a)

de exploitant heeft geen geverifieerd verslag over het activiteitsniveau ingediend;

b)

het verificatierapport van het verslag over het activiteitsniveau bevat een verificatieadvies als bedoeld in artikel 27, lid 1, eerste alinea, punten b), c) of d), van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067.

Elke opschorting van de toewijzing van emissierechten overeenkomstig de derde alinea van dit lid blijft van toepassing totdat de bevoegde autoriteit heeft vastgesteld dat de toewijzing aan die installatie niet hoeft te worden aangepast of de Commissie overeenkomstig artikel 23, lid 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 een besluit heeft vastgesteld met betrekking tot de aanpassingen van de toewijzing aan die installatie.”;

c)

lid 4 wordt als volgt gewijzigd:

i)

in de eerste alinea wordt punt a) geschrapt;

ii)

de tweede alinea wordt geschrapt;

3)

de volgende artikelen worden ingevoegd:

“Artikel 3 bis

Terugvordering van emissierechten die overeenkomstig artikel 22 bis van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 zijn verminderd

1.   Wanneer de definitieve jaarlijkse hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten overeenkomstig artikel 22 bis van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 is verminderd, kan de exploitant de verminderde emissierechten terugvorderen op voorwaarde dat de exploitant ten genoegen van de bevoegde autoriteit aantoont dat aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

alle openstaande aanbevelingen van energie-efficiëntieaudits of gecertificeerde energiebeheersystemen als bedoeld in artikel 22 bis, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 zijn uitgevoerd en de verificateur heeft tijdens de verificatie van het jaarlijkse verslag over het activiteitsniveau bevestigd dat de uitvoering van die aanbevelingen is voltooid;

b)

tijdens of na de relevante referentieperiode zijn andere maatregelen uitgevoerd die resulteren in broeikasgasemissiereducties in de installatie die gelijkwaardig zijn aan de aanbevelingen in het energieauditverslag of het gecertificeerde energiebeheersysteem als bedoeld in artikel 22 bis, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331, en de verificateur heeft tijdens de verificatie van het jaarlijkse verslag over het activiteitsniveau bevestigd dat de uitvoering van die maatregelen is voltooid en dat die gelijkwaardige broeikasgasemissiereducties zijn bereikt.

2.   Indien de exploitant de verminderde emissierechten overeenkomstig lid 1 wil terugvorderen, dient de exploitant bij de bevoegde autoriteit een verzoek in om de verminderde emissierechten terug te vorderen als onderdeel van het in artikel 3, lid 3, eerste alinea, bedoelde geverifieerde verslag over het activiteitsniveau. De bevoegde autoriteit beoordeelt het verzoek en besluit of aan de in lid 1 bedoelde voorwaarden is voldaan.

Indien de bevoegde autoriteit besluit dat aan de in lid 1 bedoelde voorwaarden is voldaan en de Commissie overeenkomstig artikel 23, lid 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 een besluit heeft vastgesteld betreffende de aanpassingen van de toewijzing aan die installatie, ontvangt de exploitant vanaf het jaar van de indiening van het verzoek om de verlaagde emissierechten terug te vorderen elk jaar de volledige hoeveelheid emissierechten voor de resterende jaren in de toewijzingsperiode.

Artikel 3 ter

Klimaatneutraliteitsverslag

1.   Exploitanten van installaties die overeenkomstig artikel 22 ter van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 een plan voor klimaatneutraliteit hebben ingediend, stellen een klimaatneutraliteitsverslag op dat de in bijlage II bij deze verordening vermelde informatie bevat.

2.   De in lid 1 bedoelde exploitanten bezorgen het klimaatneutraliteitsverslag en het bijbehorende verificatierapport uiterlijk op 31 maart 2026 voor de periode tot 31 december 2025 en uiterlijk op 31 maart van elk vijfde jaar daarna voor de voorgaande periode van vijf jaar aan de bevoegde autoriteit overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067.

In afwijking van de eerste alinea kan de bevoegde autoriteit een eerdere termijn vaststellen voor de indiening van het klimaatneutraliteitsverslag en het bijbehorende verificatierapport.

3.   De Commissie stelt een elektronisch model of een specifiek bestandsformaat ter beschikking voor het verstrekken van de in bijlage II gespecificeerde informatie.

4.   Bij het opstellen van het klimaatneutraliteitsverslag maken de exploitanten gebruik van het in lid 3 genoemde elektronische model of specifieke bestandsformaat.

5.   In afwijking van de leden 3 en 4 kunnen de lidstaten eisen dat de exploitanten gebruikmaken van elektronische modellen of specifieke bestandsformaten die door die lidstaten zijn ontwikkeld om de klimaatneutraliteitsverslagen in overeenstemming met uit hoofde van artikel 10 bis, lid 1, eerste alinea, van Richtlijn 2003/87/EG vastgestelde gedelegeerde handelingen op te stellen en in te dienen.

Artikel 3 quater

Toewijzing van overeenkomstig artikel 22 ter, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 verminderde emissierechten

1.   Indien aan de voorwaarden van artikel 22 ter, lid 1, tweede alinea, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 is voldaan, worden de verminderde emissierechten, na de verlaging van de emissierechten overeenkomstig de eerste alinea van dat artikel, voor elk jaar in de toepasselijke toewijzingsperiode toegewezen.

2.   Voor de toepassing van lid 1 is aan de voorwaarde van artikel 22 ter, lid 1, tweede alinea, punt b), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 voldaan indien al het volgende van toepassing is:

a)

de exploitant heeft uiterlijk op 31 maart 2026, of uiterlijk binnen de door de bevoegde autoriteit vastgestelde kortere termijn, een geverifieerd klimaatneutraliteitsverslag ingediend voor de periode tot en met 31 december 2025 en uiterlijk op 31 maart van elk vijfde jaar daarna voor de voorgaande periode van vijf jaar;

b)

het klimaatneutraliteitsverslag is overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067 als bevredigend geverifieerd en de verificateur heeft bevestigd dat de in het plan voor klimaatneutraliteit vastgestelde mijlpalen en streefcijfers voor de desbetreffende periode van vijf jaar zijn bereikt;

c)

het geverifieerde klimaatneutraliteitsverslag voldoet aan artikel 3 ter.

Artikel 3 quinquies

Extra 30 % emissierechten voor stadsverwarming

1.   Om het voorlopige jaarlijkse aantal emissierechten overeenkomstig artikel 22 ter, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 met 30 % te verhogen, bezorgen de exploitanten aan de bevoegde autoriteit bewijsstukken van de juridische verbintenis tot de in artikel 22 ter, lid 3, eerste alinea, punt b), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 bedoelde investering, alsook bewijsstukken waaruit blijkt dat de investering tot aanzienlijke emissiereducties leidt vóór 2030.

2.   De exploitanten kunnen het in lid 1 bedoelde bewijsmateriaal uiterlijk op 31 maart 2026 een eerste maal indienen, samen met het geverifieerde klimaatneutraliteitsverslag. Indien in de daaropvolgende jaren aan de voorwaarden van artikel 22 ter, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 is voldaan, dient de exploitant het in lid 1 bedoelde bewijsmateriaal uiterlijk op 31 maart van het desbetreffende jaar in, samen met het geverifieerde jaarlijkse verslag over het activiteitsniveau.

In afwijking van de eerste alinea kan de bevoegde autoriteit een eerdere termijn vaststellen voor de indiening van het bewijsmateriaal en het geverifieerde klimaatneutraliteitsverslag.

3.   De bevoegde autoriteit beoordeelt het in lid 1 bedoelde bewijsmateriaal en het geverifieerde klimaatneutraliteitsverslag. Op basis van die beoordeling besluit de bevoegde autoriteit of aan de in artikel 22 ter, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 vastgestelde voorwaarden voor het verhogen van het voorlopige jaarlijkse aantal emissierechten is voldaan.

4.   Om aan te tonen dat aan de voorwaarde van artikel 22 ter, lid 3, eerste alinea, punt e), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 is voldaan, bewijst de exploitant al het volgende aan de bevoegde autoriteit:

a)

dat de exploitant uiterlijk op 31 maart 2026, of uiterlijk binnen de door de bevoegde autoriteit vastgestelde kortere termijn, een geverifieerd klimaatneutraliteitsverslag heeft ingediend voor de periode tot en met 31 december 2025 en uiterlijk op 31 maart van elk vijfde jaar daarna voor de voorgaande periode van vijf jaar;

b)

dat het klimaatneutraliteitsverslag overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067 als bevredigend is geverifieerd en de verificateur heeft bevestigd dat de in het plan voor klimaatneutraliteit vastgestelde mijlpalen en streefcijfers voor de desbetreffende periode van vijf jaar zijn bereikt;

c)

dat het geverifieerde klimaatneutraliteitsverslag voldoet aan artikel 3 ter.

5.   Wanneer de bevoegde autoriteit het in lid 3 bedoelde besluit heeft genomen tijdens de toewijzingsperiode, ontvangt de exploitant in het jaar waarin de bevoegde autoriteit dat besluit heeft genomen, de extra 30 % emissierechten voor elk van de voorgaande jaren in de toewijzingsperiode. Indien er na het jaar waarin de bevoegde autoriteit het in lid 3 bedoelde besluit heeft genomen, nog resterende jaren zijn in de desbetreffende toewijzingsperiode, wordt de extra 30 % emissierechten toegevoegd aan het voorlopige jaarlijkse aantal overeenkomstig artikel 22 ter, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 toe te wijzen emissierechten.

6.   De extra 30 % emissierechten wordt niet langer verstrekt indien de bevoegde autoriteit of de nationale accreditatie-instantie heeft vastgesteld dat het klimaatneutraliteitsverslag niet is geverifieerd overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067.

7.   De exploitant geeft de extra 30 % emissierechten onverwijld terug in elk van de volgende gevallen:

a)

het bereiken van de streefdoelen en mijlpalen als bedoeld in artikel 10 ter, lid 4, derde alinea, punt b), van Richtlijn 2003/87/EG is niet bevestigd door de overeenkomstig artikel 10 ter, lid 4, vierde alinea, van die richtlijn verrichte verificatie;

b)

er is geen investeringswaarde die overeenkomt met de waarde van die aanvullende kosteloze toewijzing geïnvesteerd om de emissies vóór 2030 aanzienlijk te verminderen overeenkomstig artikel 10 ter, lid 4, tweede alinea, van Richtlijn 2003/87/EG.

8.   Indien de exploitant de extra 30 % emissierechten niet teruggeeft overeenkomstig lid 7, verzoekt de bevoegde autoriteit de nationale registeradministrateur de kosteloze toewijzing van emissierechten niet langer aan die exploitant te verstrekken totdat de extra 30 % emissierechten door de exploitant zijn teruggegeven. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van dergelijke verzoeken.”

;

4)

artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

“1.   De bevoegde autoriteit vergelijkt jaarlijks het overeenkomstig artikel 4 bepaalde gemiddelde activiteitsniveau van elke subinstallatie met het historische activiteitsniveau dat aanvankelijk werd gebruikt om de kosteloze toewijzing te bepalen. Wanneer de absolute waarde van het verschil tussen het gemiddelde activiteitsniveau en het historische activiteitsniveau van die subinstallatie meer dan 15 % van dat historische activiteitsniveau bedraagt, wordt de kosteloze toewijzing van emissierechten aan die installatie aangepast. Die aanpassing is van toepassing vanaf het jaar dat volgt op de twee kalenderjaren die zijn gebruikt om het gemiddelde activiteitsniveau te bepalen en geschiedt door de kosteloze toewijzing voor de betrokken subinstallatie te vermeerderen of te verminderen met de exacte procentuele wijziging in het gemiddelde activiteitsniveau ten opzichte van het historische activiteitsniveau dat aanvankelijk werd gebruikt om de kosteloze toewijzing te bepalen.

Voor warmtebenchmark-subinstallaties, brandstofbenchmark-subinstallaties en procesemissies-subinstallaties wordt de in de eerste alinea bedoelde aanpassing gebaseerd op het gemiddelde van het verwachte activiteitsniveau. Aanpassingen voor elk van die subinstallaties worden alleen toegepast indien de absolute waarde van de aanpassing meer dan 15 % bedraagt.”

;

b)

het volgende lid wordt ingevoegd:

“1 bis.   Voor de toepassing van lid 1, tweede alinea, en wanneer de waarde van het in lid 1, eerste alinea, bedoelde verschil wordt overschreden, kent de exploitant de desbetreffende hoeveelheden warmte, brandstof en procesemissies toe aan elk betrokken product overeenkomstig de in bijlage I beschreven methode, waarbij de exploitant dezelfde methoden toepast als voor het toekennen van gegevens aan subinstallaties zoals beschreven in punt 3.2 van bijlage VII bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331. De exploitant beschrijft de toegepaste methoden in het overeenkomstig artikel 6 van die verordening goedgekeurde monitoringmethodiekplan.”

;

c)

lid 2 wordt vervangen door:

“2.   Indien tijdens een toewijzingsperiode een aanpassing overeenkomstig lid 1 is doorgevoerd, kunnen verdere aanpassingen alleen plaatsvinden indien de absolute waarde van het verschil tussen het gemiddelde activiteitsniveau en het historische activiteitsniveau van die subinstallatie het dichtstbijzijnde interval van 5 % boven de wijziging van 15 % waardoor de vorige aanpassing van de kosteloze toewijzing aan die installatie is veroorzaakt, overschrijdt, door de kosteloze toewijzing voor de betrokken subinstallatie te vermeerderen of te verminderen met de exacte procentuele wijziging in het gemiddelde activiteitsniveau ten opzichte van het historische activiteitsniveau dat aanvankelijk werd gebruikt om de kosteloze toewijzing te bepalen.

Voor warmtebenchmark-subinstallaties, brandstofbenchmark-subinstallaties en procesemissies-subinstallaties verwijst de in de eerste alinea bedoelde waarde van het verschil naar het gemiddelde van het verwachte activiteitsniveau.”

;

d)

lid 4 wordt vervangen door:

“4.   Indien een subinstallatie niet meer in bedrijf is, heeft zij, pro rata, geen recht op de kosteloze toewijzing voor het resterende deel van het kalenderjaar volgend op de dag waarop de activiteiten zijn stopgezet, en wordt de kosteloze toewijzing van deze subinstallatie vanaf het jaar volgend op de stopzetting van de activiteiten op nul vastgesteld.”

;

5)

artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de leden 1, 2 en 3 worden geschrapt;

b)

lid 4 wordt vervangen door:

“4.   Indien uit het overeenkomstig artikel 3 ingediende verslag over het activiteitsniveau blijkt dat het voortschrijdend gemiddelde van twee jaar van een in artikel 16, lid 5, of artikel 19, 20 of 21 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 genoemde parameter, met uitzondering van de activiteitsniveaus, voor een subinstallatie met meer dan 15 % is gewijzigd ten opzichte van de waarde die werd gebruikt om het oorspronkelijke niveau van kosteloze toewijzing te bepalen, wordt de kosteloze toewijzing van emissierechten aan die installatie aangepast vanaf het jaar volgend op de twee jaren die worden gebruikt voor de bepaling van de verandering van de parameter.

Indien tijdens een toewijzingsperiode een aanpassing overeenkomstig de eerste alinea is doorgevoerd, kunnen verdere aanpassingen van een parameter alleen plaatsvinden indien de absolute waarde van het voortschrijdend gemiddelde van de desbetreffende parameter in vergelijking met de waarde die werd gebruikt om het oorspronkelijke niveau van kosteloze toewijzing te bepalen, het dichtstbijzijnde interval van 5 % boven de wijziging van 15 % waardoor de vorige aanpassing van de kosteloze toewijzing aan die installatie is veroorzaakt, overschrijdt, door de kosteloze toewijzing voor de betrokken subinstallatie te vermeerderen of te verminderen met de exacte procentuele wijziging van die vergelijking.

Indien de vermeerdering of vermindering van het voortschrijdend gemiddelde van de twee voorgaande kalenderjaren van de relevante parameter niet langer meer dan 15 % bedraagt in vergelijking met de waarde die werd gebruikt om het oorspronkelijke niveau van kosteloze toewijzing van een subinstallatie te bepalen, is de kosteloze toewijzing van emissierechten aan die subinstallatie gelijk aan de waarde die werd gebruikt om het oorspronkelijke niveau van kosteloze toewijzing te bepalen, vanaf het jaar dat volgt op de twee kalenderjaren die zijn gebruikt voor de bepaling van het voortschrijdend gemiddelde.”

;

6)

de volgende artikelen worden ingevoegd:

“Artikel 6 bis

Absolute drempel voor de aanpassingen

De aanpassing van de kosteloze toewijzing van emissierechten aan een installatie overeenkomstig artikel 5, leden 1, 2 en 3, en artikel 6 wordt alleen uitgevoerd indien de aanpassing van de jaarlijkse voorlopige hoeveelheid emissierechten die kosteloos aan de subinstallatie wordt toegewezen in totaal ten minste 300 emissierechten bedraagt.

Artikel 6 ter

Indiening van informatie bij de Commissie

De bevoegde autoriteiten dienen bij de Commissie de in artikel 3, lid 2, bedoelde informatie uit alle overeenkomstig artikel 3, leden 1 en 3, ingediende verslagen over het activiteitsniveau onverwijld in na beoordeling van de verslagen.”

;

7)

de in bijlage I bij deze verordening uiteengezette tekst wordt toegevoegd als bijlage I;

8)

de in bijlage II bij deze verordening uiteengezette tekst wordt toegevoegd als bijlage II.

Artikel 2

In artikel 3, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1842 wordt de tweede alinea vervangen door het volgende:

“De bevoegde autoriteit kan van de exploitanten verlangen dat zij in het in lid 1 genoemde verslag over het activiteitsniveau ook verslag uitbrengen over de aanvullende parameters die zijn opgenomen in bijlage IV bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331.”.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De verordening is van toepassing op toewijzingen voor de periode vanaf 1 januari 2026.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 april 2025.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2003/87/oj.

(2)  Richtlijn (EU) 2023/959 van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 2023 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en Besluit (EU) 2015/1814 betreffende de instelling en de werking van een marktstabiliteitsreserve voor de EU-regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten (PB L 130 van 16.5.2023, blz. 134, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2023/959/oj).

(3)  Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2021/1119/oj).

(4)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 van de Commissie van 19 december 2018 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 59 van 27.2.2019, blz. 8, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2019/331/oj).

(5)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2024/873 van de Commissie van 30 januari 2024 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 wat betreft een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten (PB L, 2024/873, 4.4.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2024/873/oj).

(6)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1842 van de Commissie van 31 oktober 2019 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de verdere regelingen voor de aanpassingen van de kosteloze toewijzing van emissierechten als gevolg van veranderingen in het activiteitsniveau betreft (PB L 282 van 4.11.2019, blz. 20, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2019/1842/oj).

(7)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067 van de Commissie van 19 december 2018 inzake de verificatie van gegevens en de accreditatie van verificateurs krachtens Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 334 van 31.12.2018, blz. 94, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2018/2067/oj).

(8)  Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2012/27/oj).


BIJLAGE I

“BIJLAGE I

Berekening van het verwachte activiteitsniveau

Voor elke warmtebenchmark-subinstallatie, elke brandstofbenchmark-subinstallatie en elke procesemissies-subinstallatie wordt het verwachte activiteitsniveau als volgt bepaald:

Formula
Formule 1

waarbij:

ALexpected,Y

:

het verwachte activiteitsniveau van de subinstallatie in jaar Y.

HistEffi

:

de gemiddelde historische energie-efficiëntie of de gemiddelde historische broeikasgasefficiëntie voor elk in de installatie geproduceerd product i dat wordt gedekt door elke Prodcom-code van de subinstallatie in de lijst als bedoeld in artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2552 van de Commissie (1).

Voor warmtebenchmark- en brandstofbenchmark-subinstallaties wordt de historische energie-efficiëntie bepaald als het quotiënt van de desbetreffende hoeveelheid warmte of brandstof die voor de productie van elk product wordt gebruikt en de door die installaties respectievelijk geproduceerde hoeveelheden volgens de relevante jaren die in het verslag met referentiegegevens voor het historische activiteitsniveau zijn gebruikt. Relevante hoeveelheden worden gewaarborgd door ook rekening te houden met invoer uit een installatie of andere entiteit die niet in het EU-ETS is opgenomen of alleen is opgenomen voor de toepassing van de artikelen 14 en 15 van Richtlijn 2003/87/EG.

Voor procesemissies-subinstallaties wordt de historische broeikasgasefficiëntie bepaald als het quotiënt van de procesemissies in verband met de productie van elk product en de door die installaties respectievelijk geproduceerde hoeveelheden volgens de relevante jaren die in het verslag met referentiegegevens voor het historische activiteitsniveau zijn gebruikt.

ProdLeveli,Y

:

het productieniveau van elk product i dat in de installatie in jaar Y wordt geproduceerd.

ALremaining,Y

:

de resterende hoeveelheden van het activiteitsniveau gedurende jaar Y, die geen verband houden met de productie van bovengenoemde producten, met inbegrip van hoeveelheden van het activiteitsniveau die verband houden met de uitvoer van warmte of de productie van nieuwe producten die niet tijdens de referentieperiode zijn geproduceerd.


(1)  Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2552 van de Commissie van 12 december 2022 tot vaststelling van de technische specificaties van de gegevensvereisten voor het gedetailleerde onderwerp industriële-productiestatistieken waarin de uitsplitsing van de classificatie van industrieproducten wordt vastgesteld, overeenkomstig Verordening (EU) 2019/2152 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1197 van de Commissie wat de dekking van de classificatie van producten betreft (PB L 336 van 29.12.2022, blz. 1, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2022/2552/oj).


BIJLAGE II

“BIJLAGE II

Inhoud van het klimaatneutraliteitsverslag

1.   ALGEMENE GEGEVENS VAN DE INSTALLATIE

1.1.   Identificatie van de installatie en de exploitant

Dit onderdeel moet ten minste de volgende informatie bevatten:

a)

naam en adres van de installatie;

b)

identificatiecode van de installatie, zoals gebruikt in het EU-register;

c)

vergunningsidentificator en afgiftedatum van de eerste overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 2003/87/EG aan de installatie verleende broeikasgasemissievergunning;

d)

vergunningsidentificator en datum van de meest recente overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 2003/87/EG aan de installatie verleende broeikasgasemissievergunning;

e)

naam en adres van de exploitant, contactgegevens van een gemachtigde en van een aanspreekpunt, indien dit een andere persoon is;

f)

indien het stadsverwarmingsbedrijf het klimaatneutraliteitsplan op bedrijfsniveau indient: de in de punten a) tot en met e) bedoelde informatie voor elke installatie die verbonden is met en wordt geëxploiteerd door dat bedrijf en die onder het klimaatneutraliteitsplan valt, met inbegrip van een beschrijving van de band met het stadsverwarmingsbedrijf.

1.2.   Informatie over de verificateur

Dit onderdeel moet ten minste de volgende informatie bevatten:

a)

naam en adres van de verificateur, contactgegevens van een gemachtigde en van een aanspreekpunt, indien dit een andere persoon is;

b)

naam van de nationale accreditatie-instantie die de verificateur heeft geaccrediteerd;

c)

door de nationale accreditatie-instantie afgegeven registratienummer.

1.3.   Relevante gegevens over het plan voor klimaatneutraliteit

Dit onderdeel moet ten minste de volgende informatie bevatten:

a)

verwijzing naar en versienummer van het meest recente door de bevoegde autoriteit aanvaarde plan voor klimaatneutraliteit, met inbegrip van de datum vanaf wanneer de versie van toepassing is en de versies van eventuele andere plannen voor klimaatneutraliteit die relevant zijn voor de periode van vijf jaar waarop de tussentijdse streefcijfers en mijlpalen in het verslag betrekking hebben;

b)

wijzigingen van het plan voor klimaatneutraliteit die zijn gebeurd in de periode van vijf jaar waarop de tussentijdse streefcijfers mijlpalen in het verslag betrekking hebben;

c)

informatie die aangeeft of de in punt b) bedoelde wijzigingen door de bevoegde autoriteit als conform zijn beschouwd;

d)

vermelding van de relevante periode van vijf jaar.

2.   INFORMATIE OVER DE MIJLPALEN EN STREEFCIJFERS

2.1.

voor elke mijlpaal die in het plan voor klimaatneutraliteit met betrekking tot de desbetreffende periode van vijf jaar is opgenomen, en informatie die aangeeft of deze is bereikt;

2.2.

bereikte specifieke emissiedoelstellingen met betrekking tot de desbetreffende periode van vijf jaar, met inbegrip van de volgende informatie:

a)

bereikte streefcijfers die specifiek zijn voor de activiteitsniveaus van elk jaar voor elke productbenchmark-subinstallatie of voor fall-back-subinstallaties, ten opzichte van de andere productieniveaus, in overeenstemming met de in het plan voor klimaatneutraliteit gebruikte eenheden en systeemgrenzen;

b)

wanneer streefcijfers ten opzichte van de benchmarkwaarden in het plan voor klimaatneutraliteit zijn opgenomen overeenkomstig punt 4, b), ii), van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2023/2441 van de Commissie (1), de voor de desbetreffende periode van vijf jaar bereikte streefcijfers ten opzichte van de benchmarkwaarden zoals vastgesteld in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/447 van de Commissie (2) voor elke relevante subinstallatie die van toepassing zijn voor de desbetreffende referentieperiode als gedefinieerd in artikel 2, punt 14, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331, uitgedrukt als procentuele reductie;

c)

wanneer in het plan voor klimaatneutraliteit absolute emissiestreefcijfers zijn opgenomen overeenkomstig punt 4, c), van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2023/2441, de absolute streefcijfers die voor de desbetreffende periode van vijf jaar zijn bereikt.


(1)  Uitvoeringsverordening (EU) 2023/2441 van de Commissie van 31 oktober 2023 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de inhoud en de vorm van de klimaatneutraliteitsplannen die nodig zijn voor de kosteloze toewijzing van emissierechten (PB L, 2023/2441, 3.11.2023, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2023/2441/oj).

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2021/447 van de Commissie van 12 maart 2021 tot vaststelling van herziene benchmarkwaarden voor de kosteloze toewijzing van emissierechten voor de periode van 2021 tot en met 2025 overeenkomstig artikel 10 bis, lid 2, van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 87 van 15.3.2021, blz. 29, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2021/447/oj).”.


ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2025/772/oj

ISSN 1977-0758 (electronic edition)