ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 111

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

66e jaargang
26 april 2023


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2023/857 van het Europees Parlement en de Raad van 19 april 2023 tot wijziging van Verordening (EU) 2018/842 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en van Verordening (EU) 2018/1999 ( 1 )

1

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2023/858 van de Commissie van 23 februari 2023 tot wijziging van Verordening (EU) 2018/196 van het Europees Parlement en de Raad betreffende aanvullende douanerechten op de invoer van bepaalde producten van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika

15

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2023/859 van de Commissie van 25 april 2023 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 wat betreft de specificaties van het nieuwe voedingsmiddel 2′-fucosyllactose (microbiële bron) om de productie ervan met behulp van een afgeleide stam van Corynebacterium glutamicum ATCC 13032 toe te staan ( 1 )

17

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2023/860 van de Commissie van 25 april 2023 tot wijziging en rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/128 wat betreft transparantie, de beheersverklaring, de coördinerende instantie, de certificerende instantie en een aantal bepalingen voor het ELGF en het Elfpo

23

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

26.4.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 111/1


VERORDENING (EU) 2023/857 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 19 april 2023

tot wijziging van Verordening (EU) 2018/842 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en van Verordening (EU) 2018/1999

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Overeenkomst van Parijs (4), die op 12 december 2015 in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (United Nations Framework Convention on Climate Change — UNFCCC) is ondertekend (de “Overeenkomst van Parijs”), is op 4 november 2016 in werking getreden. De partijen bij de Overeenkomst van Parijs zijn overeengekomen de stijging van de wereldwijde gemiddelde temperatuur ruim onder 2 °C boven het pre-industriële niveau te houden, en te blijven streven naar een maximale temperatuurstijging van 1,5 °C boven dit pre-industriële niveau. Die toezegging is versterkt door de goedkeuring, in het kader van het UNFCCC, van het klimaatpact van Glasgow op 13 november 2021, waarin de Conferentie van de Partijen bij het UNFCCC, die als vergadering van de Partijen bij de Overeenkomst van Parijs fungeert, erkent dat de gevolgen van klimaatverandering veel geringer zullen zijn bij een temperatuurstijging van 1,5 °C ten opzichte van 2 °C, en waarin zij besluit de inspanningen voort te zetten om de temperatuurstijging te beperken tot 1,5 °C.

(2)

Het wordt steeds dringender maatregelen te nemen om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, zoals de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) heeft verklaard in zijn verslagen van 7 augustus 2021 getiteld “Climate change 2021: The Physical Science Basis” (“Klimaatverandering 2021: de natuurkundige basis”), van 28 februari 2022 getiteld “Climate Change 2022: Impacts, Adaptation and Vulnerability” (“Klimaatverandering 2022: impact, aanpassing en kwetsbaarheid”), en van 4 april 2022 getiteld “Climate Change 2022: Mitigation of Climate Change” (“Klimaatverandering 2022: beperking van de klimaatverandering”). De Unie moet daarom op die urgentie reageren door haar inspanningen op te voeren.

(3)

De Unie beschikt over een regelgevingskader voor de verwezenlijking van de broeikasgasemissiereductiedoelstelling van ten minste 40 % voor 2030, die in 2014 — vóór de inwerkingtreding van de Overeenkomst van Parijs — door de Europese Raad is bekrachtigd. Dat regelgevingskader omvat onder meer Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie (EU-ETS), Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad (6) op grond waarvan de lidstaten broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (land use, land use change and forestry — LULUCF) met elkaar in evenwicht moeten brengen, en Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad (7) tot vaststelling van nationale streefcijfers voor de vermindering van broeikasgasemissies tegen 2030 voor de sectoren die noch onder Richtlijn 2003/87/EG, noch onder Verordening (EU) 2018/841 vallen.

(4)

De mededeling van de Commissie van 11 december 2019 over de Europese Green Deal vormt een uitgangspunt voor de verwezenlijking van de doelstelling van de Unie om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit en vervolgens negatieve emissies te bereiken, zoals vastgelegd in artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad (8) (“Europese klimaatwet”). De Europese Green Deal omvat een uitgebreide reeks elkaar versterkende maatregelen en initiatieven die erop gericht zijn uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit in de Unie te bereiken, en er wordt een nieuwe groeistrategie in vastgesteld die tot doel heeft de Unie om te vormen tot een eerlijke en welvarende samenleving, met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie waarin economische groei is losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen. De Green Deal moet daarnaast het natuurlijk kapitaal van de Unie beschermen, behouden en verbeteren, en de gezondheid en het welzijn van de burgers beschermen tegen milieugerelateerde risico’s en effecten. Tegelijkertijd heeft die transitie gendergelijkheidsaspecten en een bijzonder effect op bepaalde kansarme en kwetsbare groepen, zoals ouderen, personen met een handicap en personen die tot een raciale of etnische minderheid behoren. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat de transitie rechtvaardig en inclusief is en dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten.

(5)

Op 16 juni 2022 heeft de Raad een aanbeveling inzake het garanderen van een rechtvaardige transitie naar klimaatneutraliteit (9) aangenomen, waarin wordt gewezen op de noodzaak van begeleidende maatregelen en bijzondere aandacht voor de ondersteuning van regio’s, industrieën, micro-, kleine en middelgrote ondernemingen, werknemers, huishoudens en consumenten die voor de grootste uitdagingen zullen staan. In die aanbeveling worden de lidstaten aangemoedigd een reeks maatregelen te overwegen op het gebied van werkgelegenheid en arbeidsmarkttransities, het scheppen van banen en ondernemerschap, gezondheid en veiligheid op het werk, overheidsopdrachten, belasting- en socialebeschermingsstelsels, essentiële diensten en huisvesting, alsook, onder meer met het oog op meer gendergelijkheid, op het gebied van onderwijs en opleiding.

(6)

Door de vaststelling van Verordening (EU) 2021/1119 heeft de Unie de bindende doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit voor de hele economie te bereiken, waardoor de emissies tegen die datum tot nul worden teruggebracht, én de doelstelling om daarna negatieve emissies te bereiken, in wetgeving vastgelegd. Bij die verordening is ook de bindende doelstelling van de Unie vastgesteld om de nettobroeikasgasemissies (emissies na aftrek van verwijderingen) in de Unie tegen 2030 met ten minste 55 % te reduceren ten opzichte van de niveaus van 1990. Voorts wordt in die verordening bepaald dat de bijdrage van nettoverwijderingen aan de klimaatdoelstelling van de Unie voor 2030 moet worden beperkt tot 225 miljoen ton CO2-equivalent.

(7)

Om de in Verordening (EU) 2021/1119 vastgestelde verbintenissen na te komen en de bijdragen van de Unie in het kader van de Overeenkomst van Parijs ten uitvoer te leggen, moet het regelgevingskader van de Unie voor het bereiken van de broeikasgasemissiereductiedoelstelling voor 2030 worden aangepast.

(8)

Verordening (EU) 2018/842 legt verplichtingen vast voor de lidstaten met betrekking tot de minimumbijdragen die zij in de periode 2021 tot en met 2030 moeten leveren om het huidige streefdoel van de Unie te halen, namelijk haar uitstoot van broeikasgassen in de door artikel 2 van die verordening bestreken sectoren in 2030 met 30 % te hebben verminderd in vergelijking met de niveaus van 2005. Bij die verordening worden tevens regels vastgesteld voor het bepalen van de jaarlijkse emissieruimten en voor de evaluatie van de vorderingen van de lidstaten bij het leveren van hun minimumbijdrage.

(9)

De handel in emissierechten zal weliswaar ook van toepassing zijn op broeikasgasemissies van zeevervoer en van gebouwen, wegvervoer en aanvullende sectoren maar het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2018/842 moet ongewijzigd blijven. Verordening (EU) 2018/842 moet daarom van toepassing blijven op de broeikasgasemissies van de binnenlandse scheepvaart, maar niet op die van de internationale scheepvaart. Het feit dat installaties voor de verbranding van huishoudelijk afval zijn opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG, voor de toepassing van de artikelen 14 en 15 van die richtlijn, mag evenmin gevolgen hebben voor het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2018/842. De voor nalevingscontroles in aanmerking te nemen broeikasgasemissies van een lidstaat die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2018/842 vallen, zullen verder worden bepaald na de voltooiing van de inventarisevaluaties uit hoofde van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad (10).

(10)

Overeenkomstig de IPCC-richtsnoeren voor nationale broeikasgasinventarissen van 2006 worden CO2-emissies uit biomassa voor energie gerapporteerd onder de categorieën landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het kader van Verordening (EU) 2018/841. Om dubbeltelling te voorkomen, geldt voor broeikasgasemissies uit biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen een nultarief voor de bepaling van broeikasgasemissies overeenkomstig Verordening (EU) 2018/842. Om rekening te houden met de effecten van indirecte veranderingen in landgebruik en om de duurzaamheid van dergelijke brandstoffen te bevorderen, is het belangrijk dat alle lidstaten Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad (11), inclusief de daarin opgenomen criteria inzake duurzaamheid en broeikasgasemissiereductie voor dergelijke brandstoffen, integraal uitvoeren.

(11)

In sommige sectoren zijn de broeikasgasemissies gestegen of stabiel gebleven. In haar mededeling van 17 september 2020 inzake “Een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 2030 — Investeren in een klimaatneutrale toekomst voor ons allemaal” heeft de Commissie aangegeven dat de verhoogde algemene broeikasgasemissiereductiedoelstelling voor 2030 alleen haalbaar is als alle sectoren bijdragen.

(12)

In zijn conclusies van 11 december 2020 heeft de Europese Raad verklaard dat de nieuwe broeikasgasemissiereductiedoelstelling voor 2030 collectief door de Unie op een zo kosteneffectief mogelijke manier zal worden verwezenlijkt, en dat alle lidstaten hieraan zullen meewerken op basis van billijkheid en solidariteit, zonder iemand aan zijn lot over te laten, en dat de nieuwe doelstelling voor 2030 op zodanige wijze moet worden verwezenlijkt dat het concurrentievermogen van de Unie wordt gevrijwaard en rekening wordt gehouden met de verschillende uitgangsposities, de specifieke nationale omstandigheden en het potentieel op het gebied van de reductie van broeikasgasemissies van elk van de lidstaten, inclusief met die van insulaire lidstaten en eilanden, alsook met de reeds geleverde inspanningen.

(13)

Om de nieuwe doelstelling van de Unie voor 2030 betreffende een vermindering van de nettobroeikasgasemissies met ten minste 55 % ten opzichte van het niveau van 1990 te verwezenlijken, zullen de sectoren die onder Verordening (EU) 2018/842 vallen hun broeikasgasemissies geleidelijk moeten terugdringen tot zij in 2030 een reductie van 40 % ten opzichte van de niveaus van 2005 hebben behaald. Verordening (EU) 2018/842 draagt ook bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en van de doelstelling van de Unie, krachtens Verordening (EU) 2021/1119, om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken, hetgeen vereist dat de inspanningen van alle lidstaten na verloop van tijd op elkaar worden afgestemd, met inaanmerkingneming van specifieke nationale omstandigheden.

(14)

Het in Verordening (EU) 2018/842 vastgestelde broeikasgasemissiereductiestreefcijfer voor 2030 moet voor elke lidstaat worden herzien. Voor de herziening van de nationale broeikasgasemissiereductiestreefcijfers voor 2030 moet dezelfde methode worden gebruikt als bij de vaststelling van Verordening (EU) 2018/842, waarvoor bij het vaststellen van de nationale bijdragen rekening werd gehouden met de verschillende capaciteiten van en mogelijkheden wat betreft kostenefficiëntie in de lidstaten, met het oog op een billijke en evenwichtige verdeling van de inspanningen. De broeikasgasemissiereductiestreefcijfers voor elke lidstaat in 2030 moeten derhalve worden bepaald op basis van het niveau van zijn broeikasgasemissies in 2005 die onder die verordening vallen, zoals herzien overeenkomstig artikel 4, lid 3, van die verordening, met uitzondering van geverifieerde broeikasgasemissies van installaties die in 2005 in bedrijf waren en die pas na 2005 in het EU-ETS waren opgenomen.

(15)

Bijgevolg zijn vanaf het jaar van inwerkingtreding van deze verordening nieuwe bindende nationale grenswaarden nodig, uitgedrukt in jaarlijkse emissieruimten. Die grenswaarden zullen geleidelijk leiden tot het broeikasgasemissiereductiestreefcijfer voor 2030 van elke lidstaat. De jaarlijkse grenswaarden voor de jaren die voorafgaan aan het jaar van inwerkingtreding van deze verordening, zoals vastgesteld in Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/2126 van de Commissie (12), worden gehandhaafd.

(16)

De COVID-19-pandemie en de aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne hebben gevolgen voor de economie van de Unie en het niveau van haar broeikasgasemissies in een mate die nog niet volledig kan worden gekwantificeerd. Aan de andere kant zet de Unie haar grootste stimuleringspakket ooit in en stapt zij sneller af van fossiele brandstoffen, wat ook gevolgen kan hebben voor het niveau van de broeikasgasemissies. Gezien deze onzekerheden en andere onvoorziene gebeurtenissen die gevolgen hebben voor de broeikasgasemissies, is het passend om in 2025 de emissiegegevens te evalueren en de jaarlijkse emissieruimten voor de jaren 2026 tot en met 2030 zo nodig bij te stellen. Dat moet gebeuren op basis van een uitgebreide evaluatie van de nationale inventarisgegevens die door de Commissie wordt uitgevoerd om de gemiddelde broeikasgasemissies van elke lidstaat voor de jaren 2021, 2022 en 2023 te bepalen.

(17)

In overeenstemming met Verordening (EU) 2021/1119 moet prioriteit worden gegeven aan reducties van directe broeikasgasemissies, die zullen moeten worden aangevuld met extra koolstofverwijderingen om klimaatneutraliteit te bereiken. In Verordening (EU) 2021/1119 wordt erkend dat koolstofputten natuurlijke en technologische oplossingen omvatten. Het is belangrijk dat er een Unieregeling wordt ingevoerd voor de certificering van veilig en permanent opgeslagen koolstofverwijderingen die door middel van technologische oplossingen zijn verkregen, waardoor de lidstaten en marktdeelnemers duidelijkheid wordt geboden om het aantal koolstofverwijderingen te kunnen vergroten. Wanneer een dergelijke certificeringsregeling van kracht is, kan een analyse worden gemaakt van de boekhouding van dergelijke koolstofverwijderingen in het kader van het Unierecht.

(18)

Om eerdere maatregelen te stimuleren en de milieu-integriteit verder te waarborgen, is het noodzakelijk en passend de maxima voor het lenen en reserveren van jaarlijkse emissieruimten voor de hele periode van 2021 tot en met 2030 te verlagen. Aan de andere kant moeten de lidstaten in staat zijn hun broeikasgasemissies geleidelijk te verminderen en op kosteneffectieve wijze hun verhoogde nationale broeikasgasemissiereductiestreefcijfers voor 2030 te bereiken. Met het oog op de nieuwe, stringentere jaarlijkse emissieruimten die deze verordening voorschrijft, is het passend de bestaande maxima voor het overhevelen van jaarlijkse emissieruimten tussen lidstaten te verhogen. De mogelijkheid om jaarlijkse emissieruimten over te dragen, werkt samenwerking tussen de lidstaten in de hand, waardoor zij hun broeikasgasemissiereductiestreefcijfers op kosteneffectieve wijze en met behoud van de milieu-integriteit kunnen bereiken. Dit overhevelen moet op transparante en aldus op een voor beide partijen geschikte wijze gebeuren, onder meer via veilingen, waarbij tussenpersonen worden ingeschakeld die als agent optreden, op basis van bilaterale regelingen of met een elektronische interface ter vergemakkelijking van de uitwisseling van informatie over voorgenomen overdrachten en ter verlaging van de transactiekosten.

De lidstaten zijn overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1208 van de Commissie (13) reeds verplicht de beknopte informatie over afgesloten overdrachten te verstrekken. Nadat de Commissie de informatie heeft verzameld, wordt binnen drie maanden na ontvangst van de verslagen van de lidstaten een samenvatting van de verstrekte informatie in elektronische vorm beschikbaar gesteld, met vermelding van de bandbreedte van de prijzen die voor elke jaarlijkse toewijzingstransactie met betrekking tot de emissieruimte zijn betaald. Voorts kunnen de lidstaten, binnen de twee perioden tussen de bekendmaking van de in artikel 38, lid 4, van Verordening (EU) 2018/1999 bedoelde uitvoeringshandelingen en de aanvang van de nalevingscontroleprocedure, op de 15e van elke maand aan de Commissie verslag uitbrengen over de afgesloten overdrachten. Bovendien wordt de lidstaten verzocht de betreffende informatie voortdurend bij te werken teneinde de uitwisseling van informatie over voorgenomen overdrachten te vergemakkelijken. Door de Commissie wordt een samenvatting van de ontvangen informatie opgesteld, die tijdig en in elektronische vorm beschikbaar wordt gesteld. Ten behoeve van een betere transparantie vóór elke daadwerkelijke overdracht moeten de lidstaten het bij Verordening (EU) 2018/1999 ingestelde Comité klimaatverandering in kennis stellen van hun voornemen om een deel van hun jaarlijkse emissieruimte voor een bepaald jaar over te dragen. Derhalve moet Verordening (EU) 2018/1999 worden gewijzigd.

(19)

Voor bepaalde lidstaten is het mogelijk dat er met het oog op de naleving van Verordening (EU) 2018/842 rekening wordt gehouden met de annulering van een beperkte hoeveelheid emissierechten in het EU-ETS (de “EU-ETS-flexibiliteit”). Van de lidstaten die in aanmerking komen, hebben er twee geen gebruik gemaakt van de EU-ETS-flexibiliteit, en heeft één er niet volledig gebruik van gemaakt. Gezien het verhoogde ambitieniveau dat bij deze verordening is vastgesteld, moeten die lidstaten een nieuwe mogelijkheid krijgen om van die flexibiliteit gebruik te maken of er verder gebruik van te maken. Daarom moet een nieuwe termijn worden vastgesteld waarbinnen het voor die lidstaten mogelijk is de Commissie in kennis te stellen van hun voornemen om van die flexibiliteit gebruik te maken of er verder gebruik van te maken. Daarnaast is, gezien de specifieke structuur van de Maltese economie, het nationale broeikasgasemissiereductiestreefcijfer van die lidstaat op basis van het bruto binnenlands product per hoofd van de bevolking aanzienlijk hoger dan zijn kosteneffectief reductiepotentieel. Het is daarom passend Malta uitgebreider toegang tot die flexibiliteit te geven, zonder daarbij de doelstelling van de Unie inzake emissiereducties voor 2030 in het gedrang te brengen.

(20)

Naast de EU-ETS-flexibiliteit kan een beperkte hoeveelheid nettoverwijderingen en netto-emissies uit LULUCF in aanmerking worden genomen voor de naleving van de verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van Verordening (EU) 2018/842 (de “LULUCF-flexibiliteit”). Om ervoor te zorgen dat tot 2030 voldoende beperkingsinspanningen worden geleverd, is het passend het gebruik van de LULUCF-flexibiliteit te beperken door het gebruik van de LULUCF-flexibiliteit op te splitsen in twee afzonderlijke perioden, met voor elk een bovengrens die overeenkomt met de helft van de in bijlage III bij Verordening (EU) 2018/842 vastgestelde maximumhoeveelheid totale nettoverwijderingen. Het is ook passend de titel van die bijlage in overeenstemming te brengen met Verordening (EU) 2018/841 zoals gewijzigd bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/268 van de Commissie (14). Bijgevolg hoeft Verordening (EU) 2018/842 niet langer aan de Commissie de bevoegdheid te verlenen om gedelegeerde handelingen vast te stellen om de titel van bijlage III bij die verordening te wijzigen. Artikel 7, lid 2, van Verordening (EU) 2018/842 moet daarom worden geschrapt.

(21)

Indien de Commissie vaststelt dat een lidstaat onvoldoende vooruitgang boekt om zijn jaarlijkse emissieniveaus uit hoofde van Verordening (EU) 2018/842 te halen, moeten de correctiemechanismen uit hoofde van die verordening worden versterkt om snelle en doeltreffende maatregelen mogelijk te maken. Daarom is het passend de voorschriften te herzien die van toepassing zijn op door de lidstaten bij de Commissie in te dienen corrigerende actieplannen wanneer onvoldoende vooruitgang wordt geboekt.

(22)

De Unie en de lidstaten zijn partij bij het Verdrag van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (15) (het “Verdrag van Aarhus”). Publieke toetsing en toegang tot de rechter zijn essentiële onderdelen van de democratische waarden van de Unie en instrumenten om de rechtsstaat te waarborgen.

(23)

Bij de klimaatactie van de Unie moet worden gebruikgemaakt van de meest recente wetenschap. Het advies van de bij artikel 10 bis van Verordening (EG) nr. 401/2009 van het Europees Parlement en de Raad (16) opgerichte Europese wetenschappelijke adviesraad inzake klimaatverandering moet daarom in de context van Verordening (EU) 2018/842 worden beschouwd.

(24)

Gezien de invoering van een striktere nalevingsregeling in Verordening (EU) 2018/841 met ingang van 2026 is het passend de regeling dat indien de broeikasgasemissies die elke lidstaat in de periode van 2026 tot en met 2030 voor de LULUCF-sector heeft gegenereerd hoger uitvielen dan zijn verwijderingen, de jaarlijkse emissieruimten dienovereenkomstig worden verkleind, af te schaffen. Artikel 9, lid 2, van Verordening (EU) 2018/842 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(25)

Het is passend dat bij de herziening van Verordening (EU) 2018/842 in 2024 rekening wordt gehouden met de broeikasgasemissiereductiestreefcijfers van de Unie uit hoofde van Verordening (EU) 2021/1119, de verbintenis van de Unie ten aanzien van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en alle betreffende verbintenissen die voortvloeien uit de conferenties van de partijen bij het UNFCCC. Bovendien moet die herziening een reductietraject voor broeikasgasemissies omvatten dat verenigbaar is met de bindende doelstelling van klimaatneutraliteit in de Unie tegen 2050 uit hoofde van Verordening (EU) 2021/1119.

(26)

Niet-CO2-broeikasgasemissies, zoals methaan, distikstofoxide en gefluoreerde gassen, zijn verantwoordelijk voor meer dan 20 % van de broeikasgasemissies van de Unie. Niet-CO2-broeikasgasemissies vallen onder Verordening (EU) 2018/842 en zullen daarom noodzakelijkerwijs deel uitmaken van de maatregelen die de lidstaten zullen nemen om te voldoen aan hun verhoogde broeikasgasemissiereductiestreefcijfers voor 2030 uit hoofde van deze verordening. Uiterlijk op 30 juni 2023 moeten de lidstaten een ontwerpactualisering van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen indienen bij de Commissie. De Commissie zal in dat verband richtsnoeren uitvaardigen, onder meer om de lidstaten aan te moedigen streefcijfers en beleid vast te stellen om methaanemissies terug te dringen. Evenzo moeten de lidstaten beoordelen of hun strategische plannen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid moeten worden herzien om rekening te houden met de verhoogde ambitie die in Verordening (EU) 2018/842 is ingeschreven sinds de wijziging ervan door de onderhavige verordening. De Commissie zal informatie over de resultaten van de gecombineerde inspanningen van de Unie en de lidstaten met betrekking tot niet-CO2-emissies opnemen in de jaarverslagen op grond van artikel 29, lid 5, van Verordening (EU) 2018/1999. De Commissie moet ook ontwerpen van geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen beoordelen en kan aanbevelingen doen aan lidstaten die onvoldoende vooruitgang boeken. De Commissie zal in het kader van de herziening van Verordening (EU) 2018/841 de huidige trends en toekomstige prognoses van broeikasgasemissies door de landbouw beoordelen, alsook regelgevingsopties om ervoor te zorgen dat zij consistent zijn met de doelstelling om broeikasgasemissiereducties op lange termijn in alle sectoren van de economie te verwezenlijken overeenkomstig de doelstelling van de Unie inzake klimaatneutraliteit en de tussentijdse klimaatdoelstellingen van de Unie als vastgesteld in Verordening (EU) 2021/1119. Bij de herziening van Verordening (EU) 2018/842 zal de Commissie beoordelen hoe alle sectoren die onder die verordening vallen, ook andere sectoren dan de landbouw, bijdragen tot de vermindering van broeikasgasemissies, met inbegrip van met name de bereikte vermindering van niet-CO2-broeikasgasemissies.

(27)

Daar de doelstellingen van deze verordening, met name bijstelling, in het licht van Verordening (EU) 2021/1119, van verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot hun minimumbijdragen voor de periode 2021 tot en met 2030 voor de verwezenlijking van de doelstelling van de Unie om haar broeikasgasemissies te reduceren en bij te dragen tot het bereiken van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

(28)

De Verordeningen (EU) 2018/842 en (EU) 2018/1999 moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Verordening (EU) 2018/842

Verordening (EU) 2018/842 wordt als volgt gewijzigd:

1)

artikel 1 wordt vervangen door:

“Artikel 1

Voorwerp

Deze verordening legt verplichtingen vast voor de lidstaten met betrekking tot de minimumbijdragen die zij in de periode 2021 tot en met 2030 moeten leveren om het streefdoel van de Unie te halen, namelijk haar uitstoot van broeikasgassen in de door artikel 2 van deze verordening bestreken sectoren tegen 2030 met 40 % te verminderen in vergelijking met de niveaus van 2005. Zij draagt bij aan de langetermijndoelstelling van de Unie om uiterlijk in 2050 klimaatneutraal te zijn met het doel om daarna negatieve emissies te bereiken. De verordening draagt op die manier ook bij aan de verwezenlijking van de doelstellingen van Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad (*1) (“Europese klimaatwet”) en de Overeenkomst van Parijs. Bij deze verordening worden tevens regels vastgesteld voor het bepalen van de jaarlijkse emissieruimten en voor de evaluatie van de vorderingen van de lidstaten bij het leveren van hun minimumbijdrage.

(*1)  Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).”;"

2)

in artikel 2 wordt lid 1 vervangen door:

“1.   Deze verordening is van toepassing op de broeikasgasemissies van de IPCC-broncategorieën energie, industriële processen en gebruik van producten, landbouw en afval zoals bepaald in het kader van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad (*2), met uitzondering van de broeikasgasemissies afkomstig van de activiteiten die zijn opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG, met uitzondering van de activiteit “zeevervoer” en activiteiten die daarin uitsluitend zijn opgenomen voor de toepassing van de artikelen 14 en 15 van die richtlijn.

(*2)  Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).”;"

3)

artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de leden 1 tot en met 4 worden vervangen door:

“1.   Iedere lidstaat beperkt in 2030 zijn broeikasgasemissies met ten minste het percentage dat voor die lidstaat in kolom 2 van bijlage I is vastgesteld ten opzichte van de broeikasgasemissies van die lidstaat in 2005, vastgesteld krachtens lid 3 van dit artikel.

2.   Met inachtneming van de in de artikelen 5, 6 en 7 van deze verordening genoemde vormen van flexibiliteit en de aanpassing overeenkomstig artikel 10, lid 2, van deze verordening, en rekening houdend met een eventuele verkleining van de emissieruimte ingevolge artikel 7 van Beschikking nr. 406/2009/EG, zorgt elke lidstaat ervoor dat zijn broeikasgasemissies:

a)

in de jaren 2021 en 2022 niet hoger liggen dan de grenswaarde bepaald door een lineair traject, beginnend met het gemiddelde van de broeikasgasemissies van die lidstaat in 2016, 2017 en 2018, zoals bepaald op grond van lid 3 van dit artikel, en eindigend in 2030 op de grenswaarde die voor die lidstaat in kolom 1 van bijlage I bij deze verordening is vastgelegd; het lineair traject van een lidstaat begint hetzij op vijf twaalfde van de afstand van 2019 tot 2020, hetzij in 2020 indien dat in een kleinere jaarlijkse emissieruimte voor die lidstaat resulteert;

b)

in de jaren 2023, 2024 en 2025 niet hoger liggen dan de grenswaarde bepaald door een lineair traject, beginnend in 2022 met de jaarlijkse emissieruimte voor die lidstaat, zoals bepaald op grond van lid 3 van dit artikel, en eindigend in 2030 op de grenswaarde die voor die lidstaat in kolom 2 van bijlage I bij deze verordening is vastgelegd;

c)

in de jaren 2026 tot en met 2030 niet hoger liggen dan de grenswaarde bepaald door een lineair traject, beginnend met het gemiddelde van de broeikasgasemissies van die lidstaat in 2021, 2022 en 2023, zoals ingediend door die lidstaat op grond van artikel 26 van Verordening (EU) 2018/1999 en overeenkomstig lid 3 van dit artikel, en eindigend in 2030 op de grenswaarde die voor die lidstaat in kolom 2 van bijlage I bij deze verordening is vastgelegd; het lineair traject van een lidstaat begint op negen twaalfde van de afstand van 2023 tot 2024.

3.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot bepaling van de jaarlijkse emissieruimten voor elke lidstaat voor de jaren 2021 tot en met 2030, uitgedrukt in ton CO2-equivalent, overeenkomstig de in lid 2 van dit artikel bedoelde lineaire trajecten.

Voor de jaren 2021 en 2022 bepaalt de Commissie de jaarlijkse emissieruimten op basis van een uitgebreide evaluatie van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 525/2013 ingediende recentste nationale inventarisgegevens betreffende de jaren 2005, 2016, 2017 en 2018 en vermeldt zij voor elke lidstaat de waarde van de broeikasgasemissies uit 2005 die wordt gebruikt om die jaarlijkse emissieruimten te bepalen.

Voor de jaren 2023, 2024 en 2025 bepaalt de Commissie voor elke lidstaat de jaarlijkse emissieruimten op basis van de in de tweede alinea van dit lid bedoelde waarde van de broeikasgasemissies uit 2005 en de waarden van de krachtens die tweede alinea geëvalueerde nationale inventarisgegevens voor de jaren 2016, 2017 en 2018.

Voor de jaren 2026 tot en met 2030 bepaalt de Commissie de jaarlijkse emissieruimten op basis van de overeenkomstig de tweede alinea van dit lid vermelde waarde van de broeikasgasemissies uit 2005 voor elke lidstaat en een uitgebreide evaluatie van de recentste nationale inventarisgegevens voor de jaren 2021, 2022 en 2023 die door de lidstaten zijn ingediend overeenkomstig artikel 26 van Verordening (EU) 2018/1999.

4.   In de in lid 3 bedoelde uitvoeringshandelingen worden, op basis van de percentages die door de lidstaten uit hoofde van artikel 6, leden 3, 3 bis en 3 ter, worden meegedeeld, eveneens de totale hoeveelheden gespecificeerd die kunnen worden meegerekend om te bepalen of een lidstaat zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 9 tussen 2021 en 2030 is nagekomen. Indien de som van de totale hoeveelheden in alle lidstaten hoger ligt dan de collectieve totaalhoeveelheid van 100 miljoen, worden de totale hoeveelheden voor elke lidstaat naar verhouding verminderd zodat de collectieve totaalhoeveelheid niet wordt overschreden.”

;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

“6.   Bij het nemen van de maatregelen om de broeikasgasemissies overeenkomstig de leden 1 en 2 te beperken, houden de lidstaten rekening met de noodzaak om te zorgen voor een eerlijke en sociaal rechtvaardige transitie voor iedereen. De Commissie kan richtsnoeren uitvaardigen om de lidstaten in dat verband te ondersteunen.”

;

4)

artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

“1.   Gedurende de jaren 2021 tot en met 2025 kan een lidstaat maximaal 7,5 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor het volgende jaar lenen.”

;

b)

de leden 3 en 4 worden vervangen door:

“3.   Indien de broeikasgasemissies van een lidstaat in een bepaald jaar onder zijn jaarlijkse emissieruimte voor dat jaar liggen, het gebruik van de flexibiliteit krachtens dit artikel en artikel 6 meegerekend, kan deze lidstaat:

a)

wat betreft het jaar 2021, het resterende deel van zijn jaarlijkse emissieruimte tot een niveau van 75 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor 2021 in reserve houden voor de daaropvolgende jaren tot en met 2030, en

b)

wat betreft de jaren 2022 tot en met 2029, het resterende deel van zijn jaarlijkse emissieruimte tot een niveau van 25 % van zijn jaarlijkse emissieruimten tot dat jaar in reserve houden voor de daaropvolgende jaren tot en met 2030.

4.   Een lidstaat kan maximaal 10 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor een bepaald jaar overdragen aan andere lidstaten met betrekking tot de jaren 2021 tot en met 2025, en maximaal 15 % met betrekking tot de jaren 2026 tot en met 2030. De ontvangende lidstaat kan die hoeveelheid gebruiken om te voldoen aan zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 9 voor het betrokken jaar of de daaropvolgende jaren tot en met 2030.”

;

c)

het volgende lid wordt ingevoegd:

“5 bis.   Voorafgaand aan elke overdracht van jaarlijkse emissieruimten overeenkomstig de leden 4 en 5 stelt een lidstaat het bij Verordening (EU) 2018/1999 opgerichte Comité klimaatverandering via elektronische weg in kennis van zijn voornemen om een deel van zijn jaarlijkse emissieruimte voor een bepaald jaar over te dragen.”

;

d)

lid 6 wordt vervangen door:

“6.   De inkomsten, of het financiële waarde-equivalent daarvan, die voortvloeien uit overdrachten van jaarlijkse emissieruimten overeenkomstig de leden 4 en 5, moeten door de lidstaten worden gebruikt om klimaatverandering in de Unie of in derde landen aan te pakken. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van acties die overeenkomstig dit lid worden ondernomen en maken die informatie op een gemakkelijk toegankelijke wijze openbaar.”

;

5)

artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 3 wordt de tweede alinea vervangen door:

“De in bijlage II vermelde lidstaten kunnen eenmaal in 2024 en eenmaal in 2027 besluiten het meegedeelde percentage te herzien. In dat geval stelt de betrokken lidstaat de Commissie daarvan uiterlijk op 31 december 2024, respectievelijk op 31 december 2027 in kennis.”;

b)

de volgende leden worden ingevoegd:

“3 bis.   Malta stelt de Commissie uiterlijk op 31 december 2023 in kennis of het voornemens is gebruik te maken van de in lid 1 van dit artikel genoemde beperkte annulering van EU-ETS-emissierechten tot maximaal het in bijlage II opgenomen percentage voor ieder jaar van de periode van 2025 tot en met 2030 om aan zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 9 te voldoen.

3 ter.   Niettegenstaande lid 3 stellen de in bijlage II vermelde lidstaten die de Commissie uiterlijk op 31 december 2019 niet in kennis hebben gesteld van een voornemen om gebruik te maken of volledig gebruik te maken van de in lid 1 van dit artikel genoemde beperkte annulering van EU-ETS-emissierechten, de Commissie uiterlijk op 31 december 2023 in kennis als zij voornemens zijn gebruik te maken of gebruik te blijven maken van die beperkte annulering van EU-ETS-rechten tot maximaal het in bijlage II opgenomen percentage voor ieder jaar van de periode van 2025 tot en met 2030 voor elke betrokken lidstaat om aan zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 9 te voldoen.”

;

c)

de leden 4 en 5 worden vervangen door:

“4.   De overeenkomstig artikel 20, lid 1, van Richtlijn 2003/87/EG benoemde centrale administrateur (de “centrale administrateur”) houdt op verzoek van een lidstaat rekening met een hoeveelheid tot maximaal de overeenkomstig artikel 4, lid 4, van deze verordening bepaalde totale hoeveelheid voor de naleving door die lidstaat overeenkomstig artikel 9 van deze verordening. Van 2021 tot en met 2030 wordt voor elk jaar voor die lidstaat een tiende van de overeenkomstig artikel 4, lid 4, van deze verordening vastgestelde totale hoeveelheid EU-ETS-emissierechten geannuleerd krachtens artikel 12, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG. Van 2025 tot en met 2030 wordt voor elk jaar voor lidstaten die overeenkomstig de leden 3 bis en 3 ter van dit artikel de Commissie in kennis hebben gesteld, een zesde van de overeenkomstig artikel 4, lid 4, van deze verordening vastgestelde totale hoeveelheid EU-ETS-emissierechten geannuleerd krachtens artikel 12, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG.

5.   Wanneer een lidstaat overeenkomstig lid 3 de Commissie in kennis heeft gesteld van zijn besluit tot herziening van het eerder meegedeelde percentage, wordt voor die lidstaat een dienovereenkomstig geringere of grotere hoeveelheid EU-ETS-emissierechten geannuleerd voor elk jaar van 2026 tot en met 2030, respectievelijk van 2028 tot en met 2030.”

;

6)

artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel wordt vervangen door:

“Extra gebruik van nettoverwijderingen afkomstig van LULUCF”;

b)

lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de inleidende zin wordt vervangen door:

“1.   In zoverre voor een bepaald jaar de broeikasgasemissies van een lidstaat hoger liggen dan zijn jaarlijkse emissieruimten, met inbegrip van eventuele jaarlijkse emissieruimten in reserve uit hoofde van artikel 5, lid 3, van deze verordening, kan een hoeveelheid van maximaal de som van de totale nettoverwijderingen en de totale netto-emissies afkomstig uit de gecombineerde landgerelateerde boekhoudcategorieën die vallen binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2018/841 worden meegerekend voor de naleving van de verplichtingen van die lidstaat overeenkomstig artikel 9 van deze verordening voor dat jaar, op voorwaarde dat:”

;

ii)

punt a) wordt vervangen door:

“a)

de totale hoeveelheid die voor die lidstaat wordt meegerekend voor de jaren 2021 tot en met 2025 niet hoger ligt dan de helft van de in bijlage III bij deze verordening voor die lidstaat vastgestelde maximumhoeveelheid totale nettoverwijderingen;

a bis)

de totale hoeveelheid die voor die lidstaat wordt meegerekend voor de jaren 2026 tot en met 2030 niet hoger ligt dan de helft van de in bijlage III bij deze verordening voor die lidstaat vastgestelde maximumhoeveelheid totale nettoverwijderingen;”;

c)

lid 2 wordt geschrapt;

7)

artikel 8 wordt vervangen door:

“Artikel 8

Corrigerende maatregelen

1.   Indien de Commissie bij haar jaarlijkse beoordeling overeenkomstig artikel 29 van Verordening (EU) 2018/1999, rekening houdend met het beoogd gebruik van de flexibiliteit als bedoeld in de artikelen 5, 6 en 7 van de onderhavige verordening, constateert dat een lidstaat onvoldoende vooruitgang boekt bij het voldoen aan zijn verplichtingen op grond van artikel 4 van deze verordening, dient die lidstaat binnen drie maanden bij de Commissie een actieplan met corrigerende maatregelen in dat het volgende omvat:

a)

een gedetailleerde toelichting waarom die lidstaat onvoldoende vooruitgang boekt bij het voldoen aan zijn verplichtingen;

b)

een beoordeling van de wijze waarop de financiering van de Unie de inspanningen van die lidstaat om aan die verplichtingen te voldoen heeft ondersteund en hoe die lidstaat van plan is die financiering te gebruiken om vooruitgang te boeken bij het nakomen van die verplichtingen;

c)

aanvullende maatregelen ter aanvulling van het geïntegreerd nationaal energie- en klimaatplan van die lidstaat overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999 of ter versterking van de uitvoering daarvan, die de lidstaat moet uitvoeren om aan die verplichtingen te voldoen, via nationale beleidsinitiatieven en maatregelen en de uitvoering van maatregelen van de Unie, vergezeld van een gedetailleerde beoordeling, die wordt onderbouwd met kwantitatieve gegevens, indien beschikbaar, van de beoogde broeikasgasemissiereducties die uit die maatregelen voortvloeien;

d)

een strikt tijdschema voor de uitvoering van die maatregelen, zodat de jaarlijkse vooruitgang bij de uitvoering kan worden beoordeeld.

Indien een lidstaat een nationale adviesraad voor het klimaat heeft opgericht, kan hij bij het vaststellen van de in punt c) van de eerste alinea bedoelde noodzakelijke maatregelen advies van deze raad inwinnen.

2.   Het Europees Milieuagentschap staat, overeenkomstig zijn jaarlijkse werkprogramma, de Commissie bij in haar werkzaamheden om zulke actieplannen met corrigerende maatregelen te beoordelen.

3.   De Commissie kan over de soliditeit van de overeenkomstig lid 1 ingediende actieplannen met corrigerende maatregelen advies uitbrengen; zij doet dat in voorkomend geval binnen vier maanden na de ontvangst van die plannen. De betrokken lidstaat houdt zo veel mogelijk rekening met het advies van de Commissie en kan zijn actieplan met corrigerende maatregelen dienovereenkomstig herzien. Indien een lidstaat besluit geen gevolg te geven aan het advies van de Commissie of een aanzienlijk deel daarvan, legt zij daarover verantwoording af aan de Commissie.

4.   Elke lidstaat maakt zijn in lid 1 bedoelde actieplan met corrigerende maatregelen en de in lid 3 bedoelde verantwoording openbaar. De Commissie maakt haar in lid 3 genoemde advies openbaar.”

;

8)

in artikel 9 wordt lid 2 vervangen door:

“2.   Indien de broeikasgasemissies van een lidstaat in de in artikel 4 van Verordening (EU) 2018/841 bedoelde periode van 2021 tot en met 2025 hoger lagen dan de verwijderingen, zoals bepaald overeenkomstig artikel 12 van die verordening, verkleint de centrale administrateur de jaarlijkse emissieruimten voor deze lidstaat met een hoeveelheid gelijk aan de omvang in ton CO2-equivalent van die bovenmatige broeikasgasemissies voor de betrokken jaren.”

;

9)

artikel 15 wordt vervangen door:

“Artikel 15

Evaluatie

1.   Deze verordening wordt voortdurend geëvalueerd, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met de veranderende nationale omstandigheden, de wijze waarop alle sectoren van de economie bijdragen tot de vermindering van broeikasgasemissies, de internationale ontwikkelingen en de inspanningen ter verwezenlijking van de doelstellingen op lange termijn van de Overeenkomst van Parijs en van Verordening (EU) 2021/1119.

2.   De Commissie brengt binnen zes maanden na elke algemene inventarisatie zoals overeengekomen krachtens artikel 14 van de Overeenkomst van Parijs verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering van deze verordening, waaronder het evenwicht tussen aanbod van en vraag naar jaarlijkse emissieruimten, alsmede over de geschiktheid van de nationale broeikasgasemissiereductiestreefcijfers in bijlage I bij deze verordening wat betreft hun bijdrage aan de klimaatdoelstellingen van de Unie uit hoofde van Verordening (EU) 2021/1119 en aan de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs. Dat verslag moet met name een beoordeling bevatten van de behoefte aan aanvullende beleidsinitiatieven en maatregelen van de Unie met het oog op de noodzakelijke broeikasgasemissiereducties door de Unie en haar lidstaten, met inbegrip van een kader voor de periode na 2030. Het moet ook een beoordeling bevatten van een reductietraject voor de onder deze verordening vallende broeikasgasemissies dat verenigbaar is met de doelstelling van de Unie om uiterlijk in 2050 klimaatneutraal te zijn, rekening houdend met de geraamde indicatieve broeikasgasbegroting van de Unie als bedoeld in artikel 4, lid 4, van Verordening (EU) 2021/1119, alsook met het belang om bij het verwezenlijken van die doelstelling zowel meer rechtvaardigheid en solidariteit tussen de lidstaten als kosteneffectiviteit na te streven. Dat verslag kan zo nodig vergezeld gaan van wetgevingsvoorstellen.

In het in de eerste alinea bedoelde verslag wordt rekening gehouden met de langetermijnstrategieën van de lidstaten die zijn opgesteld en ingediend overeenkomstig artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1999 en met de beoordeling daarvan door de Commissie overeenkomstig artikel 15, lid 9, van die verordening.”

;

10)

het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 15 bis

Wetenschappelijk advies

De bij artikel 10 bis van Verordening (EG) nr. 401/2009 van het Europees Parlement en de Raad (*3) opgerichte Europese wetenschappelijke adviesraad inzake klimaatverandering (de “adviesraad”) kan op eigen initiatief wetenschappelijk advies verstrekken of rapporten publiceren over maatregelen, klimaatdoelstellingen, jaarlijkse emissieniveaus en flexibiliteitsinstrumenten van de Unie uit hoofde van deze verordening. De Commissie houdt rekening met de relevante adviezen en rapporten van de adviesraad, met name wat betreft toekomstige maatregelen die gericht zijn op verdere broeikasgasemissiereducties in de sectoren die onder deze verordening vallen.

(*3)  Verordening (EG) nr. 401/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk (PB L 126 van 21.5.2009, blz. 13).”;"

11)

de bijlagen I, II en III worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Wijzigingen in Verordening (EU) 2018/1999

Verordening (EU) 2018/1999 wordt als volgt gewijzigd:

1)

in artikel 26 wordt lid 3 vervangen door:

“3.   Vanaf 2023 stellen de lidstaten uiterlijk op 15 maart van elk jaar (jaar X) de definitieve gegevens voor de opmaak van de broeikasgasinventaris en uiterlijk op 15 januari van elk jaar de voorlopige gegevens voor de opmaak van de broeikasgasinventaris op, met inbegrip van de in bijlage V vermelde broeikasgassen en inventarisgegevens, en dienen zij deze uiterlijk op die data in bij de Commissie. Het verslag over de definitieve gegevens voor de opmaak van de broeikasgasinventaris omvat ook een volledig en actueel nationaal inventarisatieverslag. Binnen drie maanden na ontvangst van de verslagen stelt de Commissie de informatie bedoeld in bijlage V, deel 1, eerste alinea, punt n), in elektronische vorm beschikbaar voor het in artikel 44, lid 1, punt a), bedoelde Comité klimaatverandering.”

;

2)

in bijlage V, deel 1, eerste alinea, wordt punt n) vervangen door:

“n)

informatie over:

i)

het voornemen van de lidstaat om gebruik te maken van de flexibiliteit als bedoeld in artikel 5, leden 4 en 5, van Verordening (EU) 2018/842, met inbegrip van, waar mogelijk, informatie over de hoeveelheden, de aard van de overdracht en de geraamde bandbreedte van de prijzen;

ii)

het gebruik van opbrengsten op grond van artikel 5, lid 6, van Verordening (EU) 2018/842;

iii)

het voornemen van de lidstaat om gebruik te maken van de flexibiliteit als bedoeld in artikel 7, lid 1, van Verordening (EU) 2018/842.”.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 19 april 2023.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

R. METSOLA

Voor de Raad

De voorzitter

J. ROSWALL


(1)   PB C 152 van 6.4.2022, blz. 189.

(2)   PB C 301 van 5.8.2022, blz. 221.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 14 maart 2023 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 28 maart 2023.

(4)   PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.

(5)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).

(6)  Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030 en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 en Besluit nr. 529/2013/EU (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 26).

(8)  Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).

(9)  Aanbeveling van de Raad van 16 juni 2022 inzake het garanderen van een rechtvaardige transitie naar klimaatneutraliteit (PB C 243 van 27.6.2022, blz. 35).

(10)  Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).

(11)  Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).

(12)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/2126 van de Commissie van 16 december 2020 tot vaststelling van de jaarlijkse emissieruimten voor de lidstaten voor de periode 2021 tot en met 2030 overeenkomstig Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 426 van 17.12.2020, blz. 58).

(13)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1208 van de Commissie van 7 augustus 2020 betreffende de structuur, de indeling, de indieningsprocedure en de beoordeling van de informatie die door de lidstaten is verstrekt op grond van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 749/2014 van de Commissie (PB L 278 van 26.8.2020, blz. 1).

(14)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/268 van de Commissie van 28 oktober 2020 tot wijziging van bijlage IV bij Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de referentieniveaus voor bossen die door de lidstaten moeten worden toegepast voor de periode van 2021 tot en met 2025 (PB L 60 van 22.2.2021, blz. 21).

(15)   PB L 124 van 17.5.2005, blz. 4.

(16)  Verordening (EG) nr. 401/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk (PB L 126 van 21.5.2009, blz. 13).


BIJLAGE

De bijlagen I, II en III bij Verordening (EU) 2018/842 worden als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage I wordt vervangen door:

“BIJLAGE I

BROEIKASGASEMISSIEREDUCTIES VAN DE LIDSTATEN KRACHTENS ARTIKEL 4, LID 1

 

Reductie van de broeikasgasemissies van de lidstaten in 2030 in verhouding tot hun niveau van 2005, als bepaald overeenkomstig artikel 4, lid 3

 

Kolom 1

Kolom 2

België

-35  %

-47  %

Bulgarije

-0  %

-10  %

Tsjechië

-14  %

-26  %

Denemarken

-39  %

-50  %

Duitsland

-38  %

-50  %

Estland

-13  %

-24  %

Ierland

-30  %

-42  %

Griekenland

-16  %

-22,7  %

Spanje

-26  %

-37,7  %

Frankrijk

-37  %

-47,5  %

Kroatië

-7  %

-16,7  %

Italië

-33  %

-43,7  %

Cyprus

-24  %

-32  %

Letland

-6  %

-17  %

Litouwen

-9  %

-21  %

Luxemburg

-40  %

-50  %

Hongarije

-7  %

-18,7  %

Malta

-19  %

-19  %

Nederland

-36  %

-48  %

Oostenrijk

-36  %

-48  %

Polen

-7  %

-17,7  %

Portugal

-17  %

-28,7  %

Roemenië

-2  %

-12,7  %

Slovenië

-15  %

-27  %

Slowakije

-12  %

-22,7  %

Finland

-39  %

-50  %

Zweden

-40  %

-50  %

”.

2)

in bijlage II worden de gegevens voor Malta vervangen door:

“Malta

7 %”

3)

bijlage III wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel van bijlage III wordt vervangen door:

“TOTALE NETTOVERWIJDERINGEN AFKOMSTIG VAN DE ONDER VERORDENING (EU) 2018/841 VALLENDE CATEGORIEËN LAND DIE DE LIDSTATEN MOGEN MEEREKENEN VOOR NALEVING VOOR DE PERIODE 2021-2030 KRACHTENS ARTIKEL 7, LID 1, PUNTEN a) EN a bis), VAN DEZE VERORDENING”;

b)

de vermelding voor het Verenigd Koninkrijk wordt geschrapt;

c)

in de laatste rij van de tabel wordt “280” vervangen door “262,2”.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

26.4.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 111/15


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2023/858 VAN DE COMMISSIE

van 23 februari 2023

tot wijziging van Verordening (EU) 2018/196 van het Europees Parlement en de Raad betreffende aanvullende douanerechten op de invoer van bepaalde producten van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2018/196 van het Europees Parlement en de Raad van 7 februari 2018 betreffende aanvullende douanerechten op de invoer van bepaalde producten van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika (1), en met name artikel 3, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Aangezien de Verenigde Staten de Continued Dumping and Subsidy Offset Act (Wet betreffende compensatie voor voortzetting van dumping en handhaving van subsidie — CDSOA) niet in overeenstemming met hun verplichtingen uit hoofde van de overeenkomsten van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) hebben gebracht, werd ingevolge Verordening (EU) 2018/196 een aanvullend ad-valoremrecht van 4,3 % geheven op de invoer van bepaalde producten van oorsprong uit de Verenigde Staten. Conform de door de WTO verleende machtiging om tariefconcessies ten aanzien van de Verenigde Staten te schorsen, moet de Commissie het niveau van deze schorsing jaarlijks aanpassen aan de mate waarin de voordelen voor de Unie op dat moment door de CDSOA worden tenietgedaan of uitgehold. In 2022 werd het niveau van de schorsing aangepast door het aanvullend ad-valoremrecht vast te stellen op 0,001 %, en Verordening (EU) 2018/196 werd dienovereenkomstig gewijzigd (2).

(2)

Voor het meest recente jaar waarvoor gegevens beschikbaar zijn, zijn in het kader van de CDSOA uitbetalingen gedaan in verband met antidumping- en antisubsidierechten die in het begrotingsjaar 2022 (1 oktober 2021-30 september 2022) zijn geïnd. Aan de hand van de door de Customs and Border Protection van de Verenigde Staten gepubliceerde gegevens is de mate waarin voor de Unie de voordelen werden tenietgedaan of uitgehold, berekend op 317 877,22 USD.

(3)

De mate waarin de voordelen werden tenietgedaan of uitgehold, is toegenomen en bijgevolg ook het niveau van de schorsing. Het niveau van de schorsing kan niet aan de mate waarin de voordelen werden tenietgedaan of uitgehold, worden aangepast door producten aan de lijst in bijlage I bij Verordening (EU) 2018/196 toe te voegen of daaruit te schrappen. Om het niveau van de schorsing aan te passen aan de mate waarin de voordelen werden tenietgedaan of uitgehold, moet de Commissie bijgevolg overeenkomstig artikel 3, lid 1, punt e), van die verordening de lijst van producten in bijlage I ongewijzigd laten en de hoogte van het aanvullend recht wijzigen. De vier in bijlage I bij Verordening (EU) 2018/196 opgenomen producten moeten daarom op de lijst blijven staan en de hoogte van het aanvullend invoerrecht moet worden gewijzigd en worden vastgesteld op 0,164 %.

(4)

Een aanvullend ad-valoremrecht van 0,164 % op de uit de Verenigde Staten ingevoerde producten van bijlage I bij Verordening (EU) 2018/196 vertegenwoordigt, berekend over één jaar, een handelswaarde die het bedrag van 317 877,22 USD niet overschrijdt.

(5)

Om vertraging bij de toepassing van de gewijzigde hoogte van het aanvullend invoerrecht te voorkomen, moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan.

(6)

Verordening (EU) 2018/196 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 2 van Verordening (EU) 2018/196 wordt vervangen door de volgende tekst, waarbij het sterretje en de daarmee verbonden tekst de vorm van een voetnoot krijgen:

“Artikel 2

Voor de in bijlage I bij deze verordening opgenomen producten van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika wordt naast de douanerechten op grond van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad (*1) een aanvullend ad-valoremrecht van 0,164 % ingesteld.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 mei 2023.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 februari 2023.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 44 van 16.2.2018, blz. 1.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/682 van de Commissie van 25 februari 2022 tot wijziging van Verordening (EU) 2018/196 van het Europees Parlement en de Raad betreffende aanvullende douanerechten op de invoer van bepaalde producten van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika (PB L 126 van 29.4.2022, blz. 4).


26.4.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 111/17


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2023/859 VAN DE COMMISSIE

van 25 april 2023

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 wat betreft de specificaties van het nieuwe voedingsmiddel 2′-fucosyllactose (microbiële bron) om de productie ervan met behulp van een afgeleide stam van Corynebacterium glutamicum ATCC 13032 toe te staan

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende nieuwe voedingsmiddelen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG) nr. 1852/2001 van de Commissie (1), en met name artikel 12,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) 2015/2283 is vastgesteld dat alleen nieuwe voedingsmiddelen die zijn toegelaten en in de Unielijst zijn opgenomen, in de Unie in de handel mogen worden gebracht.

(2)

Overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) 2015/2283 is bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 van de Commissie (2) een Unielijst van toegelaten nieuwe voedingsmiddelen vastgesteld.

(3)

Bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/376 van de Commissie (3) is overeenkomstig Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad (4) een vergunning verleend voor het in de handel brengen van synthetisch 2′-O-fucosyllactose (“2′-FL”) als nieuw voedselingrediënt.

(4)

Bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/2201 van de Commissie (5) is overeenkomstig Verordening (EG) nr. 258/97 een vergunning verleend voor het in de handel brengen van 2′-FL (microbiële bron) dat is geproduceerd met behulp van Escherichia coli stam BL21 als nieuw voedselingrediënt.

(5)

Op 23 juni 2016 heeft de onderneming Glycom A/S de Commissie overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 258/97 in kennis gesteld van haar voornemen om 2′-FL (microbiële bron) dat is geproduceerd door bacteriële fermentatie met behulp van Escherichia coli stam K-12 in de handel te brengen. 2′-fucosyllactose van microbiële oorsprong geproduceerd met behulp van Escherichia coli stam K-12 is op basis van die kennisgeving opgenomen in de Unielijst van nieuwe voedingsmiddelen toen de Unielijst werd opgesteld.

(6)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/388 van de Commissie (6) is overeenkomstig Verordening (EU) 2015/2283 een vergunning verleend voor de wijziging van de specificaties van het nieuwe voedingsmiddel 2′-FL (microbiële bron), geproduceerd met Escherichia coli K-12, tot wijziging van de gehalten van 2′-FL, D-lactose en difucosyl-D-lactose.

(7)

Op 7 juli 2020 heeft de onderneming Advanced Protein Technologies Corporation (“de aanvrager”) overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Verordening (EU) 2015/2283 bij de Commissie een aanvraag ingediend voor een wijziging van de specificaties van 2′-FL (microbiële bron) om de productie ervan door microbiële fermentatie met behulp van een genetisch gemodificeerde afgeleide stam van Corynebacterium glutamicum ATCC 13032 toe te staan.

(8)

Op 7 juli 2020 heeft de aanvrager de Commissie ook verzocht om bescherming van door eigendomsrechten beschermde wetenschappelijke studies en gegevens over kernspinresonantietests (“NMR-tests”) voor de bepaling van de identiteit van 2′-FL (7); een beschrijving van de genetische sequentie van de genetisch gemodificeerde productiestam van 2′-FL (8); resultaten van analyses ter bevestiging van de afwezigheid van levensvatbare cellen van de afgeleide stam van Corynebacterium glutamicum ATCC 13032 (9); een terugmutatietest met bacteriën met 2′-FL (10); een in-vitrotest op chromosoomafwijkingen met 2′-FL (11); een in-vitromicronucleustest op zoogdiercellen met 2′-FL (12); een in-vitromicronucleustest op menselijke lymfocyten met 2′-FL (13); een studie naar acute orale toxiciteit bij ratten (14), en een negentig dagen durende studie naar de orale toxiciteit van 2′-FL bij ratten (15), die ter ondersteuning van de aanvraag waren ingediend.

(9)

Overeenkomstig artikel 10, lid 3, van Verordening (EU) 2015/2283 heeft de Commissie de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) op 13 oktober 2020 verzocht een beoordeling uit te voeren van 2′-FL geproduceerd door microbiële fermentatie met behulp van een genetisch gemodificeerde afgeleide stam van Corynebacterium glutamicum ATCC 13032.

(10)

Op 26 oktober 2022 heeft de EFSA overeenkomstig de voorschriften van artikel 11 van Verordening (EU) 2015/2283 haar wetenschappelijk advies uitgebracht over de veiligheid van 2′-fucosyllactose (2′-FL) geproduceerd met behulp van een afgeleide stam (APC199) van Corynebacterium glutamicum (ATCC 13032) als nieuw voedingsmiddel uit hoofde van Verordening (EU) 2015/2283 (16).

(11)

In haar wetenschappelijk advies heeft de EFSA geconcludeerd dat 2′-FL geproduceerd door microbiële fermentatie met behulp van een genetisch gemodificeerde afgeleide stam van Corynebacterium glutamicum ATCC 13032 veilig is bij gebruik onder de momenteel toegestane gebruiksvoorwaarden. Daarom worden in dat wetenschappelijk advies voldoende redenen gegeven om vast te stellen dat 2′-FL, geproduceerd door microbiële fermentatie met behulp van een genetisch gemodificeerde afgeleide stam van Corynebacterium glutamicum ATCC 13032, bij gebruik onder de momenteel goedgekeurde gebruiksvoorwaarden, voldoet aan de voorwaarden voor het in de handel brengen ervan overeenkomstig artikel 12, lid 1, van Verordening (EU) 2015/2283.

(12)

In haar wetenschappelijk advies merkte de EFSA op dat haar conclusie over de veiligheid van het nieuwe voedingsmiddel was gebaseerd op wetenschappelijke studies en gegevens van de kernspinresonantietests (“NMR-tests”) voor de bepaling van de identiteit van 2′-FL; de beschrijving van de genetische sequentie van de genetisch gemodificeerde productiestam van 2′-FL; de resultaten van analyses ter bevestiging van de afwezigheid van levensvatbare cellen van de afgeleide stam van Corynebacterium glutamicum ATCC 13032; de terugmutatietest met bacteriën met 2′-FL; de in-vitrotest op chromosoomafwijkingen met 2′-FL; de in-vitromicronucleustest op zoogdiercellen met 2′-FL, de in-vitromicronucleustest op menselijke lymfocyten met 2′-FL, en de negentig dagen durende studie naar de orale toxiciteit van 2′-FL bij ratten, zoals opgenomen in het dossier van de aanvrager, zonder welke zij het nieuwe voedingsmiddel niet had kunnen beoordelen en tot haar conclusie had kunnen komen.

(13)

De Commissie heeft de aanvrager verzocht de rechtvaardiging voor zijn verzoek om gegevensbescherming voor die studies en gegevens nader toe te lichten en zijn claim op het exclusieve recht om naar die gegevens te verwijzen overeenkomstig artikel 26, lid 2, punt b), van Verordening (EU) 2015/2283 te verduidelijken.

(14)

De aanvrager heeft verklaard over eigendomsrechten en exclusieve rechten te beschikken om te verwijzen naar de wetenschappelijke studies en gegevens over de kernspinresonantietests (“NMR-tests”) voor de bepaling van de identiteit van 2′-FL, de beschrijving van de genetische sequentie van de genetisch gemodificeerde productiestam van 2′-FL; de resultaten van analyses ter bevestiging van de afwezigheid van levensvatbare cellen van de afgeleide stam van Corynebacterium glutamicum ATCC 13032; de terugmutatietest met bacteriën met 2′-FL; de in-vitrotest op chromosoomafwijkingen met 2′-FL; de in-vitromicronucleustest op zoogdiercellen met 2′-FL; de in-vitromicronucleustest op menselijke lymfocyten met 2′-FL, en de negentig dagen durende studie naar de orale toxiciteit van 2′-FL bij ratten, naar nationaal recht op het moment dat zij de aanvraag indienden, en dat derden die gegevens en studies niet rechtmatig kunnen raadplegen, gebruiken of aanhalen.

(15)

De Commissie heeft alle door de aanvrager ingediende informatie beoordeeld en heeft geoordeeld dat de aanvrager de vervulling van de voorschriften van artikel 26, lid 2, van Verordening (EU) 2015/2283 voldoende heeft onderbouwd. De studies en gegevens over de kernspinresonantietests (“NMR-tests”) voor de bepaling van de identiteit van 2′-FL; de beschrijving van de genetische sequentie van de genetisch gemodificeerde productiestam van 2′-FL; de resultaten van analyses ter bevestiging van de afwezigheid van levensvatbare cellen van de afgeleide stam van Corynebacterium glutamicum ATCC 13032; de terugmutatietest met bacteriën met 2′-FL, de in-vitrotest op chromosoomafwijkingen met 2′-FL; de in-vitromicronucleustest op zoogdiercellen met 2′-FL; de in-vitromicronucleustest op menselijke lymfocyten met 2′-FL, en de negentig dagen durende studie naar de orale toxiciteit van 2′-FL bij ratten moeten worden beschermd overeenkomstig artikel 27, lid 1, van Verordening (EU) 2015/2283. Bijgevolg mag alleen de aanvrager toelating krijgen om gedurende een periode van vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening 2′-FL geproduceerd met behulp van een afgeleide stam van Corynebacterium glutamicum ATCC 13032 in de Unie in de handel te brengen.

(16)

Door de toelating van 2′-FL geproduceerd met behulp van een afgeleide stam van Corynebacterium glutamicum ATCC 13032 en het verwijzen naar de wetenschappelijke gegevens in het dossier van de aanvrager uitsluitend tot de aanvrager te beperken, wordt evenwel niet verhinderd dat andere aanvragers kunnen vragen om toelating om hetzelfde nieuwe voedingsmiddel in de handel te brengen, op voorwaarde dat hun aanvraag is gebaseerd op rechtmatig verkregen gegevens ter ondersteuning van een dergelijke toelating.

(17)

De in de aanvraag verstrekte informatie en het advies van de EFSA geven voldoende redenen om vast te stellen dat de wijzigingen in de specificaties van het nieuwe voedingsmiddel 2′-fucosyllactose (microbiële bron) voor de toelating van 2′-FL geproduceerd met behulp van een afgeleide stam van Corynebacterium glutamicum ATCC 13032 in overeenstemming zijn met de voorwaarden van artikel 12 van Verordening (EU) 2015/2283 en moeten worden goedgekeurd.

(18)

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(19)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Alleen de onderneming “Advanced Protein Technologies Corporation” (17) mag het nieuwe voedingsmiddel 2′-fucosyllactose (microbiële bron) dat is geproduceerd met behulp van een afgeleide stam van Corynebacterium glutamicum ATCC 13032, gedurende een periode van vijf jaar vanaf 16 mei 2023 in de Unie in de handel brengen, tenzij een volgende aanvrager een toelating voor dat nieuwe voedingsmiddel verkrijgt zonder naar de krachtens artikel 3 beschermde wetenschappelijke gegevens te verwijzen of met toestemming van “Advanced Protein Technologies Corporation”.

Artikel 3

De wetenschappelijke gegevens in het aanvraagdossier die aan de voorwaarden van artikel 26, lid 2, van Verordening (EU) 2015/2283 voldoen, worden gedurende een periode van vijf jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening niet zonder toestemming van “Advanced Protein Technologies Corporation” ten voordele van een volgende aanvrager gebruikt.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 april 2023.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 327 van 11.12.2015, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 van de Commissie van 20 december 2017 tot vaststelling van de Unielijst van nieuwe voedingsmiddelen overeenkomstig Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad betreffende nieuwe voedingsmiddelen (PB L 351 van 30.12.2017, blz. 72).

(3)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/376 van de Commissie van 11 maart 2016 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van 2′-O-fucosyllactose als nieuw voedselingrediënt krachtens Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 70 van 16.3.2016, blz. 27).

(4)  Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 1997 betreffende nieuwe voedingsmiddelen en nieuwe voedselingrediënten (PB L 43 van 14.2.1997, blz. 1).

(5)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/2201 van de Commissie van 27 november 2017 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van 2′-fucosyllactose dat is geproduceerd met behulp van Escherichia coli stam BL21, als nieuw voedselingrediënt op grond van Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 313 van 29.11.2017, blz. 5).

(6)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/388 van de Commissie van 11 maart 2019 tot goedkeuring van de wijziging van de specificaties van het nieuwe voedingsmiddel 2′-fucosyllactose dat is geproduceerd met behulp van Escherichia coli stam K-12 krachtens Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad, en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 van de Commissie (PB L 70 van 12.3.2019, blz. 21).

(7)  Gyeonggi Business & Science Accelerator (2021, niet gepubliceerd).

(8)  Advanced Protein Technologies Corporation (2021, niet gepubliceerd).

(9)  Advanced Protein Technologies Corporation (2021, niet gepubliceerd).

(10)  Biotoxtech Company, Ltd (2019a, niet gepubliceerd).

(11)  Biotoxtech Company, Ltd (2019b, niet gepubliceerd).

(12)  Biotoxtech Company, Ltd (2019c, niet gepubliceerd).

(13)  GenEvolutioN (2021, niet gepubliceerd).

(14)  Biotoxtech Company, Ltd (2019d, niet gepubliceerd)

(15)  Biotoxtech Company, Ltd (2019e, niet gepubliceerd).

(16)   EFSA Journal 2022;20(12):7647.

(17)  Adres: 7e verdieping GyeongGi-BioCenter, 147, Gwanggyo-ro, Yeongtong-gu, Suwon-si Gyeonggi-do, 16229 Zuid-Korea.


BIJLAGE

In tabel 2 (Specificaties) van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 wordt de vermelding voor 2'-fucosyllactose (microbiële bron) vervangen door:

“Specificaties

 

Gegevensbescherming

 

Definitie:

 

Chemische naam: α-L-fucopyranosyl-(1→2)-β-D-galactopyranosyl-(1→4)-D-glucopyranose

 

Chemische formule: C18H32O15

 

CAS-nr: 41263-94-9

 

Relatieve molecuulmassa: 488,44 g/mol

2'-fucosyllactose geproduceerd met behulp van een genetisch gemodificeerde stam van Corynebacterium glutamicum ATCC 13032, waarvoor een vergunning is verleend op 16 mei 2023. Deze opname in de Unielijst is gebaseerd op door eigendomsrechten beschermde wetenschappelijke bewijzen en wetenschappelijke gegevens die overeenkomstig artikel 26 van Verordening (EU) 2015/2283 zijn beschermd.

Aanvrager: “Advanced Protein Technologies Corporation”, 7e verdieping GyeongGi-BioCenter, 147, Gwanggyo-ro, Yeongtong-gu, Suwon-si Gyeonggi-do, 16229 Zuid-Korea. Tijdens de termijn van gegevensbescherming mag 2'-fucosyllactose geproduceerd met behulp van een genetisch gemodificeerde stam van Corynebacterium glutamicum ATCC 13032 uitsluitend door “Advanced Protein Technologies Corporation” in de Unie in de handel worden gebracht, tenzij een volgende aanvrager een toelating voor het nieuwe voedingsmiddel verkrijgt zonder naar de overeenkomstig artikel 26 van Verordening (EU) 2015/2283 beschermde wetenschappelijke bewijzen of wetenschappelijke gegevens te verwijzen, of toestemming krijgt van “Advanced Protein Technologies Corporation”.

Einddatum van de gegevensbescherming: 16 mei 2028.”

2′-fucosyllactose (microbiële bron)

Bron: een genetisch gemodificeerde stam van Escherichia coli K-12

Bron: een genetisch gemodificeerde stam van Escherichia coli BL21

Bron: een genetisch gemodificeerde stam van Corynebacterium glutamicum ATCC 13032

Omschrijving:

2′-fucosyllactose is een wit tot gebroken wit poeder dat door een microbieel proces wordt geproduceerd.

Zuiverheid:

 

2′-fucosyllactose: ≥ 83 %

 

D-lactose: ≤ 10,0 %

 

L-fucose: ≤ 2,0 %

 

Difucosyl-D-lactose: ≤ 5,0 %

 

2′-fucosyl-D-lactulose: ≤ 1,5 %

 

Som van de sachariden (2′-fucosyllactose, D-lactose, L-fucose, difucosyl-D-lactose, 2'-fucosyl-D-lactulose): ≥ 90 %

 

pH (20 °C bij een 5 %-oplossing): 3,0-7,5

 

Water: ≤ 9,0 %

 

Sulfaatas: ≤ 2,0 %

 

Azijnzuur: ≤ 1,0 %

 

Resterende eiwitten: ≤ 0,01 %

Microbiologische criteria:

 

Totaal aantal aerobe mesofiele bacteriën: ≤ 3 000 kve/g

 

Gisten: ≤ 100 kve/g

 

Schimmels: ≤ 100 kve/g

 

Endotoxinen: ≤ 10 EU/mg

 

Kve: kolonievormende eenheden; EU: endotoxine-eenheden

Omschrijving:

2′-fucosyllactose is een wit tot gebroken wit poeder en het vloeibaar concentraat (45 % ± 5 % m/V) is een kleurloze tot lichtgele, heldere waterige oplossing. 2′-fucosyllactose wordt door een microbiologisch proces geproduceerd.

Zuiverheid:

 

2′-fucosyllactose: ≥ 90 %

 

Lactose: ≤ 5,0 %

 

Fucose: ≤ 3,0 %

 

3-fucosyllactose: ≤ 5,0 %

 

Fucosylgalactose: ≤ 3,0 %

 

Difucosyllactose: ≤ 5,0 %

 

Glucose: ≤ 3,0 %

 

Galactose: ≤ 3,0 %

 

Water: ≤ 9,0 % (poeder)

 

Sulfaatas: ≤ 0,5 % (poeder en vloeistof)

 

Resterende eiwitten: ≤ 0,01 % (poeder en vloeistof)

Zware metalen:

 

Lood: ≤ 0,02 mg/kg (poeder en vloeistof)

 

Arseen: ≤ 0,2 mg/kg (poeder en vloeistof)

 

Cadmium: ≤ 0,1 mg/kg (poeder en vloeistof)

 

Kwik: ≤ 0,5 mg/kg (poeder en vloeistof)

Microbiologische criteria:

 

Totaal kiemgetal: ≤ 104 kve/g (poeder), ≤ 5 000 kve/g (vloeistof)

 

Gisten en schimmels: ≤ 100 kve/g (poeder), ≤ 50 kve/g (vloeistof)

 

Enterobacteriaceae/coliformen: afwezig in 11 g (poeder en vloeistof)

 

Salmonella: negatief/100 g (poeder), negatief/200 ml (vloeistof)

 

Cronobacter: negatief/100 g (poeder), negatief/200 ml (vloeistof)

 

Endotoxinen: ≤ 100 EU/g (poeder), ≤ 100 EU/ml (vloeistof)

 

Aflatoxine M1: ≤ 0,025 μg/kg (poeder en vloeistof)

 

Kve: kolonievormende eenheden; EU: endotoxine-eenheden

Omschrijving:

2′-fucosyllactose is een wit tot gebroken wit/ivoor poeder dat door een microbiologisch proces wordt geproduceerd.

Zuiverheid:

 

2′-fucosyllactose (m/m droge stof): ≥ 94,0 %

 

D-lactose (m/m droge stof): ≤ 3,0 %

 

L-fucose (m/m droge stof): ≤ 3,0 %

 

3-fucosyllactose (m/m droge stof): ≤ 3,0 %

 

Difucosyllactose (m/m droge stof): ≤ 2,0 %

 

D-glucose (m/m droge stof): ≤ 3,0 %

 

D-galactose (m/m droge stof-): ≤ 3,0 %

 

Water: ≤ 9,0 %

 

As: ≤ 0,5 %

 

Resterende eiwitten: ≤ 0,005 %

Contaminanten:

 

Arseen: ≤ 0,03 mg/kg

 

Aflatoxine M1: ≤ 0,025 μg/kg

 

Ethanol: ≤ 1 000 mg/kg

Microbiologische criteria:

 

Totaal kiemgetal: ≤ 500 kve/g

 

Gisten en schimmels: ≤ 100 kve/g

 

Enterobacteriaceae: afwezig in 10 g

 

Salmonella: afwezig in 25 g

 

Cronobacter spp.: afwezig in 10 g

 

Endotoxinen: ≤ 100 EU/mg

 

Kve: kolonievormende eenheden; EU: endotoxine-eenheden


26.4.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 111/23


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2023/860 VAN DE COMMISSIE

van 25 april 2023

tot wijziging en rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/128 wat betreft transparantie, de beheersverklaring, de coördinerende instantie, de certificerende instantie en een aantal bepalingen voor het ELGF en het Elfpo

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013 (1), en met name artikel 11, lid 2, eerste alinea, punten b) en c), artikel 12, lid 4, artikel 53, lid 2, artikel 55, lid 7, en de artikelen 82, 92 en 100,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/128 van de Commissie (2) bevat uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) 2021/2116 wat betreft de bekendmaking van informatie over de begunstigden van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (“transparantie”).

(2)

Om ervoor te zorgen dat het grote publiek er gemakkelijker toegang toe krijgt, en om de gepubliceerde informatie over de begunstigden van het ELGF en het Elfpo toegankelijker te maken, moet de door de lidstaten op hun website gepubliceerde informatie ook beschikbaar zijn in ten minste een van de drie werktalen van de Commissie.

(3)

In artikel 44 van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/128 is bepaald dat de lidstaten bij de begunstigden informatie moeten verzamelen die nodig is voor hun identificatie, in voorkomend geval met inbegrip van de identificatie van de groep. Er moet worden verduidelijkt dat alleen de naam en het btw- of fiscaal identificatienummer van de moedermaatschappij achteraf door de lidstaat moeten worden bekendgemaakt. Daarom moet dat artikel dienovereenkomstig worden gerectificeerd.

(4)

Om de administratieve lasten voor de lidstaten te beperken, moet worden verduidelijkt dat voor alle betalingen, met inbegrip van die welke op grond van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) over het gehele landbouwbegrotingsjaar 2023 zijn gedaan, vanaf 2024 één gemeenschappelijk formulier mag worden gebruikt voor de bekendmaking van informatie over de begunstigden van het ELGF en het Elfpo.

(5)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 908/2014 van de Commissie (4) is met ingang van 1 januari 2023 ingetrokken bij Uitvoeringsverordening (EU) 2022/128. Daarbij is er echter geen rekening mee gehouden dat sommige bepalingen van toepassing moeten blijven op de uitgaven en betalingen die tot en met kalenderjaar 2022 in het kader van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5) voor steunregelingen zijn gedaan, op maatregelen die tot en met 31 december 2022 in het kader van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013 (6), (EU) nr. 229/2013 (7), (EU) nr. 1308/2013 (8) en (EU) nr. 1144/2014 (9) werden uitgevoerd, op uitgaven en betalingen die zijn gedaan voor verrichtingen die na 31 december 2022 en tot het einde van die steunregelingen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1308/2013 worden uitgevoerd, en op de uitvoering van plattelandsontwikkelingsprogramma’s overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad (10). Daardoor is er een juridische lacune ontstaan.

(6)

Hoewel artikel 59 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 908/2014 van toepassing blijft op betalingen over de landbouwbegrotingsjaren 2021, 2022 en 2023, geldt hoofdstuk VI van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/128, dat betrekking heeft op transparantie, alleen voor betalingen vanaf landbouwbegrotingsjaar 2024. Bijgevolg is in Uitvoeringsverordening (EU) 2022/128 niet voldoende rekening gehouden met de overgangsbepalingen van artikel 104 van Verordening (EU) 2021/2116 en is er een juridische lacune ontstaan voor landbouwbegrotingsjaar 2023.

(7)

Het toepassingsgebied en de datum van toepassing van de desbetreffende bepalingen van de Uitvoeringsverordeningen (EU) 2022/128 en (EU) nr. 908/2014 moeten worden gerectificeerd. Terwijl de bepalingen inzake de uiterlijk op 31 mei 2023 bekend te maken informatie nog die van artikel 111 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 en van artikel 57 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 908/2014 zijn, zijn de nieuwe bekendmakingsvereisten van toepassing op de bekendmakingsverplichtingen vanaf 31 mei 2024 en dus op landbouwbegrotingsjaar 2023.

(8)

Omwille van de juridische duidelijkheid over de aan de begunstigden te verstrekken informatie moet artikel 61 van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/128 worden gerectificeerd.

(9)

Ook moet worden verduidelijkt dat de informatie over betalingen voor nieuwe maatregelen of interventietypen die op basis van toekomstige wetgeving op het gebied van het landbouwbeleid mogelijk zouden kunnen zijn, ook door de lidstaten moet worden bekendgemaakt, ook al is de maatregel of het interventietype nog niet vermeld in het overzicht van bijlage IX bij Uitvoeringsverordening (EU) 2022/128.

(10)

Om een ononderbroken toepassing van sommige bepalingen inzake de uitgaven en betalingen voor steunregelingen in het kader van Verordening (EU) nr. 1306/2013 te waarborgen, de verzending van informatie tussen de lidstaten en de Commissie te vergemakkelijken en te zorgen voor samenhang bij de overgang naar het huidige wetgevingskader, dat vanaf 1 januari 2023 van toepassing is, moeten de lidstaten slechts één beheersverklaring indienen die betrekking heeft op de uitgaven in het kader van Verordening (EU) 2021/2116 én Verordening (EU) nr. 1306/2013. Daarom moet bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2022/128 worden gerectificeerd.

(11)

De bijlagen VIII en IX bij Uitvoeringsverordening (EU) 2022/128 moeten op bepaalde punten worden gerectificeerd om voor een uniforme formulering in de gehele handeling te zorgen.

(12)

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/128 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd en gerectificeerd.

(13)

Aangezien de onderhavige verordening voorziet in rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/128, die met ingang van 1 januari 2023 van toepassing is, moet de rectificatie met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2023 van toepassing zijn.

(14)

De maatregelen van deze verordening zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de Landbouwfondsen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 58 van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/128 wordt lid 4 vervangen door:

“4.   De in lid 1 bedoelde informatie wordt verstrekt in de officiële taal of talen van de lidstaat en in een van de drie werktalen van de Commissie.”.

Artikel 2

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/128 wordt als volgt gerectificeerd:

1)

In artikel 44 wordt lid 2 vervangen door:

“2.   De informatie over de identificatie van groepen als bedoeld in lid 1, eerste alinea, punt c), van dit artikel wordt achteraf door de lidstaat bekendgemaakt overeenkomstig artikel 98 van Verordening (EU) 2021/2116.”.

2)

In artikel 58 wordt lid 1 vervangen door:

“1.   De informatie als bedoeld in artikel 98 van Verordening (EU) 2021/2116 in verband met artikel 49, lid 3, eerste alinea, punten a), b), d), en f) tot en met l), van Verordening (EU) 2021/1060, en de informatie als bedoeld in artikel 111 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 voor de maatregelen als bedoeld in artikel 104, lid 1, tweede alinea, punt a), i) tot en met iv), van Verordening (EU) 2021/2116, worden bekendgemaakt in open, machineleesbare formaten, zoals CSV of XLXS, en bevatten de in bijlage VIII bij de onderhavige verordening gespecificeerde informatie, met inbegrip van de code van de verrichting en maatregelen als aangegeven in bijlage IX bij de onderhavige verordening.”.

3)

Artikel 61 wordt vervangen door:

“Artikel 61

Informeren van de begunstigde

Het in artikel 99 van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde informeren van de begunstigden wordt gedaan door de betrokken informatie in de formulieren voor het aanvragen van steun uit het ELGF of het Elfpo op te nemen, of wanneer de gegevens worden verzameld.”.

4)

In de tweede alinea van artikel 64 worden de punten a) en b) vervangen door:

“a)

artikel 2, artikel 3, lid 1, eerste alinea, en lid 2, artikel 4, lid 1, punt b), de artikelen 5, 6, 7, 21 tot en met 25, 27, 28 en 29, artikel 30, lid 1, punten a), b) en c), artikel 30, leden 2, 3 en 4, en de artikelen 31 tot en met 40 en 42 tot en met 47 van die uitvoeringsverordening blijven van toepassing:

i)

op de uitgaven en betalingen voor steunregelingen in het kader van Verordening (EU) nr. 1307/2013 met betrekking tot het kalenderjaar 2022 en eerder;

ii)

op maatregelen die tot en met 31 december 2022 zijn uitgevoerd in het kader van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 229/2013, (EU) nr. 1308/2013 en (EU) nr. 1144/2014;

iii)

wat de in artikel 5, lid 6, eerste alinea, punt c), en lid 7, van Verordening (EU) 2021/2117 genoemde steunregelingen betreft, op de uitgaven en betalingen die zijn gedaan voor verrichtingen die na 31 december 2022 en tot het einde van die steunregelingen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1308/2013 worden uitgevoerd, en

iv)

wat het Elfpo betreft, op de uitgaven die zijn gedaan door de begunstigden en de betalingen die zijn gedaan door het betaalorgaan in het kader van de uitvoering van plattelandsontwikkelingsprogramma’s overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1305/2013;

b)

de artikelen 57 en 59 van die uitvoeringsverordening blijven van toepassing op alle betalingen op grond van Verordening (EU) nr. 1306/2013 voor alle landbouwbegrotingsjaren tot en met 2022;”.

5)

In artikel 65, derde alinea, wordt punt c) vervangen door:

“c)

artikel 60 is van toepassing met ingang van landbouwbegrotingsjaar 2023.”.

6)

De bijlagen I, VIII en IX worden vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 2 is van toepassing met ingang van 1 januari 2023.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 april 2023.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 435 van 6.12.2021, blz. 187.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2022/128 van de Commissie van 21 december 2021 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft betaalorganen en andere instanties, financieel beheer, goedkeuring van de rekeningen, controles, zekerheden en transparantie (PB L 20 van 31.1.2022, blz. 131).

(3)  Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 908/2014 van de Commissie van 6 augustus 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft betaalorganen en andere instanties, financieel beheer, goedkeuring van de rekeningen, voorschriften inzake controles, zekerheden en transparantie (PB L 255 van 28.8.2014, blz. 59).

(5)  Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 608).

(6)  Verordening (EU) nr. 228/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 13 maart 2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad (PB L 78 van 20.3.2013, blz. 23).

(7)  Verordening (EU) nr. 229/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 13 maart 2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1405/2006 van de Raad (PB L 78 van 20.3.2013, blz. 41).

(8)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).

(9)  Verordening (EU) nr. 1144/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties betreffende landbouwproducten uitgevoerd op de interne markt en in derde landen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad (PB L 317 van 4.11.2014, blz. 56).

(10)  Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487).


BIJLAGE

“BIJLAGE I

Beheersverklaring — Betaalorgaan als bedoeld in artikel 4

Ik, …, directeur van het betaalorgaan …, leg hierbij de rekeningen over die voor dit betaalorgaan zijn opgesteld over het landbouwbegrotingsjaar van 16.10.xx tot en met 15.10.xx+1.

Op basis van mijn eigen inschatting en van de tot mijn beschikking staande informatie, die onder meer de resultaten van de werkzaamheden van de interneauditdienst omvat, verklaar ik dat:

de overgelegde rekeningen naar mijn beste weten een waarheidsgetrouw, volledig en nauwkeurig beeld geven van de uitgaven en ontvangsten in het hierboven bedoelde landbouwbegrotingsjaar. Met name zijn alle vorderingen, voorschotten, zekerheden en voorraden waarvan ik kennis heb, in de rekeningen geboekt en zijn alle voor het ELGF en het Elfpo geïnde ontvangsten naar behoren aan de passende Fondsen gecrediteerd;

ik een systeem heb opgezet dat redelijke zekerheid biedt:

i)

dat de betalingen wettig en regelmatig zijn met betrekking tot uitgaven en betalingen voor steunregelingen in het kader van Verordening (EU) nr. 1307/2013 over kalenderjaar 2022 en eerder, wat betreft maatregelen die tot en met 31 december 2022 in het kader van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 229/2013, (EU) nr. 1308/2013 en (EU) nr. 1144/2014 zijn uitgevoerd; voor de in artikel 5, lid 6, eerste alinea, punt c), en lid 7, van Verordening (EU) 2021/2117 bedoelde steunregelingen met betrekking tot de uitgaven en betalingen die zijn gedaan voor verrichtingen die na 31 december 2022 en tot het einde van die steunregelingen op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013 worden uitgevoerd; en wat het Elfpo betreft, met betrekking tot de uitgaven die zijn gedaan door de begunstigden en de betalingen die zijn gedaan door het betaalorgaan in het kader van de uitvoering van plattelandsontwikkelingsprogramma’s overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1305/2013;

ii)

dat de governancesystemen als bedoeld in artikel 9, lid 3, eerste alinea, punt d), ii), van Verordening (EU) 2021/2116 naar behoren functioneren en waarborgen dat de uitgaven overeenkomstig artikel 37 van die verordening zijn gedaan;

iii)

omtrent de kwaliteit en de betrouwbaarheid van het rapportagesysteem en van de indicatorgegevens met betrekking tot de interventietypen als bedoeld in Verordening (EU) 2021/2115, en dat de uitgaven overeenstemmen met de corresponderende gerapporteerde output en zijn gedaan in overeenstemming met de toepasselijke governancesystemen.

De in de rekeningen opgenomen uitgaven zijn gebruikt voor het beoogde doel als omschreven in Verordening (EU) 2021/2116.

Voorts bevestig ik dat de in artikel 59 van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde doeltreffende en evenredige fraudebestrijdingsmaatregelen zijn ingevoerd waarbij rekening is gehouden met de vastgestelde risico’s.

Ten aanzien van deze zekerheid gelden evenwel de volgende punten van voorbehoud:

Tot slot bevestig ik dat mij geen niet-meegedeelde zaken bekend zijn die de financiële belangen van de Unie zouden kunnen schaden.

Handtekening

BIJLAGE VIII

INFORMATIE MET HET OOG OP TRANSPARANTIE OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 58

Naam van de begunstigde/juridische entiteit/vereniging

Achternaam begunstigde

Indien behorend tot een groep, naam van de moederentiteit en btw- of fiscaal identificatie-nummer

Gemeente

Code van de maatregel/het interventie-type/de sector als bedoeld in bijlage IX

Specifieke doelstelling (1)

Start-datum (2)

Eind-datum (3)

Bedrag per verrichting in het kader van het ELGF

Totaal ELGF-bedrag voor die begunstigde

Bedrag per verrichting in het kader van het Elfpo

Totaal Elfpo-bedrag voor die begunstigde

Bedrag per verrichting in het kader van cofinanciering

Totaal gecofinancierd bedrag voor die begunstigde

Totale Elfpo- en gecofinancierde bedragen

Totaal EU-bedrag en gecofinancierd bedrag voor die begunstigde

 

 

 

 

 

 

 

 

 

50

 

70

 

40

110

160

 

 

 

 

Code A

 

 

 

20

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Code B

 

 

 

 

 

40

 

25

 

 

 

 

 

 

 

Code C

 

 

 

30

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Code D

 

 

 

 

 

30

 

15

 

 

 

BIJLAGE IX

MAATREGEL/INTERVENTIETYPE/SECTOR ALS BEDOELD IN ARTIKEL 58  (4)

Code van de maatregel/het interventietype/de sector

Naam van de maatregel/het interventietype/de sector

Doel van de maatregel/het interventietype/de sector

 

Verrichtingen in de vorm van interventietypen voor rechtstreekse betalingen als bedoeld in artikel 16 van Verordening (EU) 2021/2115

 

 

1.

Ontkoppelde inkomenssteun

 

I.1

Basisinkomenssteun voor duurzaamheid

De basisinkomenssteun is een van de productie losgekoppelde areaalbetaling. Doel ervan is steun bieden met het oog op een leefbaar landbouwinkomen en veerkracht in de hele Unie om de voedselzekerheid te vergroten.

I.2

Aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid

De aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid is een van de productie losgekoppelde areaalbetaling. Doel ervan is de rechtstreekse betalingen beter te verdelen door de steun te herverdelen van grotere naar kleinere of middelgrote landbouwbedrijven.

I.3

Aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers

De aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers is een van de productie losgekoppelde betaling die betere inkomenssteun biedt aan jonge landbouwers die zich voor het eerst vestigen. Doel ervan is de landbouwsector te moderniseren door jongeren aan te trekken en hun bedrijfsontwikkeling te verbeteren.

I.4

Regelingen voor klimaat en milieu

Ecoregelingen voorzien in van de productie losgekoppelde betalingen. Doel ervan is de inkomenssteun te richten op landbouwpraktijken die gunstig zijn voor het milieu, het klimaat en het dierenwelzijn.

I.5

Betalingen voor kleine landbouwers (artikel 28)

De betalingen voor kleine landbouwers zijn losgekoppeld van de productie en komen in de plaats van alle andere rechtstreekse betalingen voor de betrokken begunstigden. Het doel van de betalingen voor kleine landbouwers is een evenwichtigere verdeling van de steun te bevorderen en de administratieve lasten voor zowel begunstigden van kleine bedragen als beheersautoriteiten te verminderen.

 

2.

Gekoppelde rechtstreekse betalingen

 

I.6

Gekoppelde inkomenssteun

Gekoppelde inkomenssteun omvat betalingen per hectare of per hoofd die verband houden met specifieke soorten productie. Doel ervan is het concurrentievermogen, de duurzaamheid en/of de kwaliteit te verbeteren met betrekking tot bepaalde sectoren en producten die om sociale, economische of milieuredenen van bijzonder belang zijn en bepaalde moeilijkheden ondervinden.

I.7

Gewasspecifieke betaling voor katoen

De gewasspecifieke betaling voor katoen is een gekoppelde betaling die wordt toegekend per hectare subsidiabel katoenareaal. Het is een verplichte regeling voor de lidstaten met katoenproducenten om de katoenproductie te ondersteunen in regio’s waar ze belangrijk is voor de landbouweconomie.

 

Maatregelen als bedoeld in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1307/2013

 

II.1

Basisbetalingsregeling (titel III, hoofdstuk 1, afdelingen 1, 2, 3 en 5)

De basisbetalingsregeling is een van de productie losgekoppelde areaalbetaling die berust op de aan landbouwers toegewezen betalingsrechten. Doel ervan is het ondersteunen van het inkomen van landbouwers, dat gemiddeld aanzienlijk lager is dan het gemiddelde inkomen in de rest van de economie.

II.2

Regeling inzake een enkele areaalbetaling (artikel 36)

De regeling inzake een enkele areaalbetaling is een van de productie losgekoppelde areaalbetaling voor de subsidiabele hectaren die door een landbouwer zijn aangegeven. Doel ervan is het ondersteunen van het inkomen van landbouwers, dat gemiddeld aanzienlijk lager is dan het gemiddelde inkomen in de rest van de economie.

II.3

Herverdelingsbetaling (titel III, hoofdstuk 2)

De herverdelingsbetaling is een ontkoppelde areaalbetaling. Doel ervan is kleinere landbouwbedrijven te steunen door aanvullende steun te verlenen voor de eerste hectaren die zij in het kader van de basisbetaling aangeven.

II.4

Betaling voor klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken (titel III, hoofdstuk 3)

Vergroening is een ontkoppelde areaalbetaling per betaalde hectare. Doel ervan is drie landbouwpraktijken ten gunste van het klimaat en het milieu in acht te nemen: gewasdiversificatie, instandhouding van blijvend grasland en de aanwezigheid van ecologisch aandachtsgebied op het landbouwareaal.

II.5

Betaling voor gebieden met natuurlijke beperkingen (titel III, hoofdstuk 4)

De betaling voor gebieden met natuurlijke beperkingen is een areaalgebonden, ontkoppelde betaling die naast de basisbetaling wordt toegekend aan landbouwers. Doel ervan is steun te verlenen aan landbouwers die zich in gebieden met natuurlijke beperkingen bevinden.

II.6

Betaling voor jonge landbouwers (titel III, hoofdstuk 5)

De betaling voor jonge landbouwers is een van de productie losgekoppelde betaling die betere inkomenssteun biedt aan jonge landbouwers die zich onlangs voor het eerst hebben gevestigd. Doel ervan is het bevorderen van de totstandbrenging en ontwikkeling van nieuwe economische activiteiten in de landbouwsector, wat van essentieel belang is voor het concurrentievermogen van de landbouwsector in de Unie.

II.7

Vrijwillige gekoppelde steun (titel IV, hoofdstuk 1)

De vrijwillige gekoppelde steun omvat betalingen per hectare of per hoofd die verband houden met specifieke soorten productie. Doel ervan is het concurrentievermogen en de duurzaamheid te verbeteren van sectoren die om sociale, economische of milieuredenen van bijzonder belang zijn en bepaalde moeilijkheden ondervinden.

II.8

Gewasspecifieke betaling voor katoen (titel IV, hoofdstuk 2)

De gewasspecifieke betaling voor katoen is een gekoppelde betaling die wordt toegekend per hectare subsidiabel katoenareaal. Het is een verplichte regeling voor katoenproducerende lidstaten om de katoenproductie te ondersteunen in regio’s waar ze belangrijk is voor de landbouweconomie.

II.9

Regeling voor kleine landbouwbedrijven (titel V)

De regeling voor kleine landbouwbedrijven is losgekoppeld van de productie en komen in de plaats van alle andere rechtstreekse betalingen voor de betrokken begunstigden. Doel ervan is een evenwichtigere verdeling van de steun te bevorderen en de administratieve lasten voor zowel begunstigden van kleine bedragen als beheersautoriteiten te verminderen.

II.10

Maatregelen als bedoeld in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad  (5)

Het doel van deze rechtstreekse betalingen bestaat erin steun los te koppelen van de productie van gewassen en vee om de inkomenssteun van de landbouwers te verbeteren.

 

Verrichtingen in de vorm van sectorale interventies als bedoeld in artikel 42 van Verordening (EU) 2021/2115

 

III.1

In de sector groenten en fruit (artikelen 49 tot en met 53)

Het doel is de concentratie van het aanbod, het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de sector groenten en fruit te ondersteunen. Dit gebeurt via producentenorganisaties (PO’s) of unies daarvan (UPO’s) die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013 en die operationele programma’s uitvoeren overeenkomstig Verordening (EU) 2021/2115. Begunstigden zijn PO’s en UPO’s. De programma’s hebben een looptijd van drie tot zeven jaar en worden beheerd op landbouwbegrotingsjaarbasis. Elk programma moet afzonderlijk door de lidstaten worden goedgekeurd.

III.2

In de sector producten van de bijenteelt (artikelen 54, 55 en 56)

Het doel is bijenhouders en de kwaliteit en de markt voor bijenteeltproducten te ondersteunen.

III.3

In de wijnsector (artikelen 57 tot en met 60)

Het doel is het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de wijnsector te ondersteunen. De programma’s worden door de lidstaten op nationaal niveau uitgevoerd als onderdeel van hun strategisch plan en worden op landbouwbegrotingsjaarbasis beheerd. De begunstigden zijn wijnbouwers, wijnmakers en wijnhandelaren of hun unies/organisaties. De door de lidstaten goed te keuren verrichtingen kunnen jaarlijks of meerjarig zijn.

III.4

In de hopsector (artikelen 61 en 62)

Het doel is de concentratie van het aanbod, het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de hopsector te ondersteunen via producentenorganisaties (PO’s) of unies daarvan (UPO’s) die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013 en die operationele programma’s uitvoeren overeenkomstig Verordening (EU) 2021/2115. Begunstigden zijn PO’s en UPO’s. De programma’s hebben een looptijd van drie tot zeven jaar en worden beheerd op landbouwbegrotingsjaarbasis. Elk programma moet afzonderlijk door de lidstaten worden goedgekeurd.

III.5

Steun in de sector olijfolie en tafelolijven (artikelen 63, 64 en 65)

Het doel is de concentratie van het aanbod, het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de sector olijfolie en tafelolijven te ondersteunen via producentenorganisaties (PO’s) en unies daarvan (UPO’s) die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013 en die operationele programma’s uitvoeren overeenkomstig Verordening (EU) 2021/2115. Begunstigden zijn PO’s en UPO’s. De programma’s hebben een looptijd van drie tot zeven jaar en worden beheerd op landbouwbegrotingsjaarbasis. Elk programma moet afzonderlijk door de lidstaten worden goedgekeurd.

III.6

In andere sectoren als bedoeld in artikel 1, lid 2, punten a) tot en met h), k), m), o) tot en met t) en w), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 en in sectoren die producten omvatten die zijn opgenomen in bijlage XIII bij Verordening (EU) 2021/2115 (artikelen 66, 67 en 68)

Het doel is de concentratie van het aanbod, het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de gerelateerde sectoren te ondersteunen via producentenorganisaties (PO’s), unies daarvan (UPO’s) die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013, alsook tijdelijk door de lidstaten erkende productengroeperingen (PG’s), die operationele programma’s uitvoeren overeenkomstig Verordening (EU) 2021/2115. Begunstigden zijn PO’s, UPO’s of PG’s. De programma’s hebben een looptijd van drie tot zeven jaar en worden beheerd op landbouwbegrotingsjaarbasis. Elk programma moet afzonderlijk door de lidstaten worden goedgekeurd.

 

Maatregelen als bedoeld in Verordening (EU) nr. 1308/2013

 

IV.1

Openbare interventie (hoofdstuk I, afdeling 2)

Als de marktprijs van bepaalde landbouwproducten onder een vooraf bepaald niveau daalt, is een interventie door de overheidsinstanties van de lidstaten toegestaan om de markt te stabiliseren door overschotten op te kopen. Die overschotten kunnen dan worden opgeslagen totdat de marktprijs weer stijgt. De entiteiten die moeten worden bekendgemaakt, zijn de begunstigden van de steun, d.w.z. de entiteiten waarvan het product is aangekocht.

IV.2

Steun voor particuliere opslag (hoofdstuk I, afdeling 3)

Doel van de verleende steun is producenten van bepaalde producten tijdelijk te ondersteunen in verband met de kosten van particuliere opslag.

IV.3

De EU-regelingen voor schoolgroenten, schoolfruit en schoolmelk (hoofdstuk II, afdeling 1)

De steun is bedoeld als stimulans voor de verdeling van landbouwproducten aan kinderen in kleuterscholen, basisscholen en middelbare scholen, om hun consumptie van groenten, fruit en melk te stimuleren en hun eetgewoonten te verbeteren.

IV.4

Uitzonderlijke maatregelen (hoofdstuk I, afdelingen 1, 2 en 3)

Het doel van de uitzonderlijke maatregelen die krachtens artikel 219, lid 1, artikel 220, lid 1, en artikel 221, leden 1 en 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 worden genomen, is de ondersteuning van landbouwmarkten overeenkomstig artikel 5, lid 2, punt a), van Verordening (EU) 2021/2116.

IV.5

Steun in de sector groenten en fruit (hoofdstuk II, afdeling 3)

Telers worden aangemoedigd zich aan te sluiten bij producentenorganisaties (PO’s). Die ontvangen steun voor het uitvoeren van operationele programma’s, op basis van een nationale strategie. Doel van de verleende steun is ook inkomensschommelingen als gevolg van crises te beperken. Er wordt steun geboden voor crisispreventie- en crisisbeheersingsmaatregelen in het kader van operationele programma’s, d.w.z. het uit de markt nemen van producten, groen oogsten/niet oogsten, afzetbevorderings- en communicatie-instrumenten, opleiding, oogstverzekeringen, hulp om bankleningen te verkrijgen en het dekken van de administratieve kosten voor het opzetten van onderlinge fondsen (door landbouwers beheerde stabilisatiefondsen).

IV.6

Steun in de wijnsector (hoofdstuk II, afdeling 4)

De verschillende steunmaatregelen hebben tot doel het marktevenwicht te waarborgen en het concurrentievermogen van wijn van de Unie te vergroten: steun voor de afzetbevordering van wijn op markten van derde landen en voorlichting over verantwoorde wijnconsumptie en het Uniesysteem van beschermde oorsprongsbenamingen (BOB’s) en beschermde geografische aanduidingen (BGA’s); cofinanciering van de kosten voor herstructurering en omschakeling van wijngaarden, voor investeringen in wijnmakerijen en in afzetfaciliteiten en voor innovatie; steun voor groen oogsten, onderlinge fondsen, oogstverzekeringen en distillatie van bijproducten.

IV.7

Steun in de sector olijfolie en tafelolijven (hoofdstuk II, afdeling 2)

Steun voor de driejarige activiteitenprogramma’s die worden opgesteld door producentenorganisaties, unies van producentenorganisaties of brancheorganisaties met betrekking tot: monitoring en beheer van de markt in de sector olijfolie en tafelolijven; verbetering van de milieueffecten van de olijventeelt; verbetering van het concurrentievermogen van de olijventeelt door middel van modernisering; verbetering van de kwaliteit van de productie van olijfolie en tafelolijven; het traceerbaarheidssysteem, en de certificering en bescherming van de kwaliteit van olijfolie en tafelolijven; de verspreiding van informatie over de activiteiten die producentenorganisaties, unies van producentenorganisaties of brancheorganisaties ontplooien ter verbetering van de kwaliteit van olijfolie en tafelolijven.

IV.8

Steun in de bijenteeltsector (hoofdstuk II, afdeling 5)

Doel van de verleende steun bestaat erin deze sector te ondersteunen via bijenteeltprogramma’s ter bevordering van de productie en de afzet van producten van de bijenteelt.

IV.9

Steun in de hopsector (hoofdstuk II, afdeling 6)

Steun voor producentenorganisaties in de hopsector.

 

Verrichting in de vorm van interventietypen voor plattelandsontwikkeling als bedoeld in artikel 69 van Verordening (EU) 2021/2115

 

V.1

Milieu-, klimaat- en andere beheersverbintenissen

Doel van de verleende steun is landbouwers, bosbezitters en andere grondbeheerders te vergoeden voor de extra kosten en gederfde inkomsten in verband met vrijwillige milieu-, klimaat- en andere beheersverbintenissen die verder gaan dan verplichte normen en die bijdragen tot de specifieke doelstellingen van het GLB, met name op het gebied van milieu, klimaat en dierenwelzijn.

V.2

Natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen

De verleende steun heeft tot doel landbouwers geheel of gedeeltelijk te vergoeden voor de extra kosten en gederfde inkomsten die verband houden met de natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen in het betrokken gebied, zoals berggebieden.

V.3

Gebiedsspecifieke nadelen als gevolg van bepaalde verplichte vereisten

Doel van de verleende steun is landbouwers, bosbezitters en andere grondbeheerders te vergoeden voor alle of een deel van de extra kosten en gederfde inkomsten in verband met bepaalde gebiedsspecifieke nadelen in het betrokken gebied die voortvloeien uit vereisten die resulteren uit de uitvoering van de Natura 2000-richtlijnen (Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (6) en Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (7)) of, voor landbouwgebieden, de kaderrichtlijn water (Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (8)).

V.4

Investeringen, met inbegrip van investeringen in irrigatie

Doel van de verleende steun is het ondersteunen van investeringen in materiële of immateriële activa, met inbegrip van investeringen in irrigatie, die bijdragen tot de verwezenlijking van een of meer van de specifieke doelstellingen van het GLB.

V.5

Vestiging van jonge landbouwers, nieuwe landbouwers en start-up van plattelandsbedrijven

Doel van de verleende steun is de vestiging van jonge landbouwers, nieuwe landbouwers en, onder bepaalde voorwaarden, de start-up van plattelandsbedrijven te ondersteunen teneinde bij te dragen tot de verwezenlijking van een of meer van de specifieke doelstellingen van het GLB.

V.6

Risicobeheersinstrumenten

Doel van de verleende steun is het bevorderen van risicobeheerinstrumenten die landbouwers helpen bij het beheer van de met hun landbouwactiviteiten verband houdende productie- en inkomensrisico’s waarover zij geen controle hebben.

V.7

Samenwerking

Doel van de verleende steun is het ondersteunen van samenwerking om bij te dragen tot de verwezenlijking van een of meer van de specifieke doelstellingen van het GLB. Dit omvat samenwerkingssteun voor:

a)

de voorbereiding en uitvoering van verrichtingen van operationele groepen van het Europees innovatiepartnerschap voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw;

b)

de voorbereiding en uitvoering van Leader;

c)

de bevordering en ondersteuning van erkende kwaliteitsregelingen van de Unie en de lidstaten en het gebruik ervan door landbouwers;

d)

de ondersteuning van producentengroeperingen, producentenorganisaties of brancheorganisaties;

e)

de ontwikkeling en uitvoering van strategieën voor slimme dorpen;

f)

de ondersteuning van andere vormen van samenwerking.

V.8

Uitwisseling van kennis en verspreiding van informatie

Doel van de verleende steun is het ondersteunen van acties op het gebied van kennisuitwisseling en voorlichting die bijdragen tot een of meer van de specifieke doelstellingen van het GLB, met name gericht op de bescherming van natuur, milieu en klimaat, met inbegrip van acties op het gebied van milieueducatie en -bewustmaking en de ontwikkeling van plattelandsbedrijven en -gemeenschappen. Dergelijke acties kunnen acties omvatten ter bevordering van innovatie, opleiding en advies, alsook de uitwisseling en verspreiding van kennis en informatie.

 

Maatregelen als bedoeld in titel III, hoofdstuk I, van Verordening (EU) nr. 1305/2013

 

VI.1

Acties inzake kennisoverdracht en voorlichting (artikel 14)

Deze maatregel heeft betrekking op opleiding en andere soorten activiteiten, zoals workshops, coaching, demonstratieactiviteiten, voorlichtingsacties, regelingen voor korte landbouw- en bosbouwuitwisselingen en bezoeken. Doel is het menselijk potentieel te vergroten van personen die actief zijn in de landbouw-, levensmiddelen- en bosbouwsector, grondbeheerders en kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) die actief zijn in plattelandsgebieden.

VI.2

Bedrijfsadviesdiensten, bedrijfsbeheersdiensten en bedrijfsverzorgingsdiensten (artikel 15)

Deze maatregel is erop gericht het duurzame beheer en de economische en ecologische prestaties van landbouw- en bosbouwbedrijven en kmo’s in plattelandsgebieden te verbeteren door het gebruik van adviesdiensten en de oprichting van advies-, bedrijfsbeheer- en bedrijfsverzorgingsdiensten. Met de maatregel wordt ook beoogd de opleiding van adviseurs te bevorderen.

VI.3

Kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (artikel 16)

Doel van deze maatregel is het ondersteunen van al wie toetreedt tot een nationale of vrijwillige kwaliteitsregeling of tot een kwaliteitsregeling op het niveau van de Unie. In het kader van deze maatregel kan ook steun worden verleend voor de kosten die voortvloeien uit voorlichtings- en afzetbevorderingsactiviteiten om de consumenten meer vertrouwd te maken met het bestaan en de kenmerken van producten die worden geproduceerd overeenkomstig op nationaal niveau en op het niveau van de Unie ingestelde kwaliteitsregelingen.

VI.4

Investeringen in materiële activa (artikel 17)

Het doel van deze maatregel bestaat erin de economische en de milieuprestaties van landbouwbedrijven en plattelandsondernemingen te verbeteren, de efficiënte werking van de sectoren verwerking en afzet van landbouwproducten te intensiveren, de voor de ontwikkeling van de landbouw en de bosbouw vereiste infrastructuur ter beschikking te stellen en de voor de verwezenlijking van de milieudoelstellingen vereiste niet-productieve investeringen te ondersteunen.

VI.5

Herstel van door een natuurramp beschadigd agrarisch productiepotentieel en invoering van passende preventieve acties (artikel 18)

Het doel van deze maatregel bestaat erin de economische en de milieuprestaties van landbouwbedrijven en plattelandsondernemingen te verbeteren, de efficiënte werking van de sectoren verwerking en afzet van landbouwproducten te intensiveren, de voor de ontwikkeling van de landbouw en de bosbouw vereiste infrastructuur ter beschikking te stellen en de voor de verwezenlijking van de milieudoelstellingen vereiste niet-productieve investeringen te ondersteunen.

VI.6

Ontwikkeling van landbouwbedrijven en ondernemingen (artikel 19)

Het doel van deze maatregel bestaat erin steun te verlenen voor het creëren en ontwikkelen van nieuwe, rendabele economische bedrijvigheid, zoals nieuwe, door jonge landbouwers geleide bedrijven of nieuwe bedrijven in plattelandsgebieden, en voor de ontwikkeling van kleine landbouwbedrijven. Er wordt ook steun verleend aan nieuwe of bestaande ondernemingen voor investeringen in het opzetten en ontwikkelen van niet-agrarische activiteiten die van essentieel belang zijn voor de ontwikkeling en het concurrentievermogen van plattelandsgebieden en van alle landbouwers die hun landbouwactiviteiten diversifiëren. In het kader van deze maatregel worden betalingen toegekend aan landbouwers die in aanmerking komen voor de regeling voor kleine landbouwbedrijven en die hun bedrijf definitief aan een andere landbouwer overdragen.

VI.7

Basisdiensten en dorpsvernieuwing in plattelandsgebieden (artikel 20)

Deze maatregel heeft tot doel steun te verlenen voor interventies waarmee groei wordt gestimuleerd en de ecologische en sociaal-economische stabiliteit van plattelandsgebieden wordt bevorderd, met name door de ontwikkeling van de plaatselijke infrastructuur (zoals breedband, hernieuwbare energie en sociale infrastructuur) en van de plaatselijke basisdiensten en door de vernieuwing van dorpen en activiteiten die gericht zijn op het herstel en de opwaardering van het culturele en natuurlijke erfgoed. Met de maatregel wordt ook steun geboden voor het verplaatsen van activiteiten en het verbouwen van voorzieningen, met als doel de levenskwaliteit in of de milieuprestatie van deze woongebieden te verbeteren.

VI.8

Investeringen in de ontwikkeling van het bosareaal en verbetering van de levensvatbaarheid van bossen (artikel 21, artikelen 22 tot en met 26)

Deze maatregel is erop gericht investeringen in de ontwikkeling van beboste gebieden, bosbescherming, innovatie in bosbouw, bosbouwtechnologieën en bosproducten te bevorderen, om bij te dragen tot het groeipotentieel van plattelandsgebieden.

VI.9

Bebossing en aanleg beboste gronden (artikel 22)

Deze submaatregel is erop gericht steun te bieden voor concrete acties in het kader van bebossing en de aanleg van beboste gebieden op landbouw- en andere grond.

VI.10

Invoering, regeneratie of renovatie van boslandbouwsystemen (artikel 23)

Deze submaatregel heeft tot doel steun te verlenen voor de invoering van boslandbouwsystemen en de bewuste combinatie van meerjarige houtgewassen met gewassen en/of veehouderij op dezelfde grondeenheid.

VI.11

Preventie en herstel van schade aan bossen door bosbranden en natuurrampen en rampzalige gebeurtenissen (artikel 24)

Deze submaatregel is gericht op de preventie en het herstel (opruimen en opnieuw beplanten) van het bosbouwpotentieel na een bosbrand, een andere natuurramp (met inbegrip van uitbraken van plagen en ziekten) of een klimaatgerelateerde bedreiging.

VI.12

Investeringen ter verbetering van veerkracht en milieuwaarde van bosecosystemen (artikel 25)

Deze submaatregel is gericht op de ondersteuning van acties waarmee de milieuwaarde van de bossen wordt vergroot, klimaatmitigatie en -adaptatie door bossen worden vergemakkelijkt, ecosysteemdiensten worden verleend en de maatschappelijke belevingswaarde van bossen wordt verhoogd. Doel is ervoor te zorgen dat de milieuwaarde van bossen toeneemt.

VI.13

Investeringen in bosbouwtechnologieën en in de verwerking, mobilisering en afzet van bosproducten (artikel 26)

Deze submaatregel is erop gericht steun te bieden voor investeringen in machines en/of installaties voor het winnen, snijden, mobiliseren en verwerken van hout voordat het industrieel wordt gezaagd. Met deze submaatregel wordt voornamelijk beoogd de milieuwaarde van bossen te doen toenemen.

VI.14

Oprichting van producentengroeperingen en -organisaties (artikel 27)

Het doel van deze maatregel is de ondersteuning van de oprichting van producentengroeperingen en -organisaties, vooral in de eerste jaren wanneer extra kosten worden gemaakt, zodat het mogelijk wordt gezamenlijk marktuitdagingen aan te gaan en een sterkere onderhandelingspositie te bereiken op het vlak van productie en afzet, ook op plaatselijke markten.

VI.15

Agromilieu- en klimaatsteun (artikel 28)

Het doel van deze maatregel is grondbeheerders te stimuleren om landbouwpraktijken toe te passen die bijdragen aan de bescherming van het milieu, het landschap, natuurlijke hulpbronnen en klimaatmitigatie en -adaptatie. Het kan zowel gaan om milieuvriendelijke verbeteringen van landbouwpraktijken als om het behoud van bestaande milieuvriendelijke praktijken.

VI.16

Biologische landbouw (artikel 29)

Deze maatregel is erop gericht steun te bieden voor de omschakeling naar en/of het behoud van biologische landbouwpraktijken en -methoden opdat landbouwers worden gestimuleerd aan dergelijke regelingen deel te nemen en zo te voldoen aan de vraag van de samenleving naar het gebruik van milieuvriendelijke landbouwpraktijken.

VI.17

Betalingen in het kader van de Natura 2000-richtlijn en de kaderrichtlijn water (artikel 30)

Het doel van deze maatregel bestaat erin begunstigden te vergoeden die, in vergelijking met land- en bosbouwers in andere gebieden, bepaalde nadelen ondervinden ten gevolge van specifieke dwingende voorschriften in de betrokken gebieden die voortvloeien uit de uitvoering van de Richtlijnen 92/43/EEG, 2009/147/EG en 2000/60/EG.

VI.18

Betalingen voor gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen (artikel 31)

Het doel van deze maatregel bestaat erin steun te verlenen aan begunstigden die bijzondere beperkingen ondervinden doordat zij gevestigd zijn in berggebieden of andere gebieden met ernstige natuurlijke beperkingen of specifieke beperkingen.

VI.19

Dierenwelzijn (artikel 33)

Doel van deze maatregel is het verlenen van betalingen aan landbouwers die zich er op vrijwillige basis toe verbinden concrete acties uit te voeren die bestaan uit een of meer dierenwelzijnsverbintenissen.

VI.20

Bosmilieu- en klimaatdiensten en bosinstandhouding (artikel 34)

Met deze maatregel wordt beoogd tegemoet te komen aan de noodzaak om het duurzaam beheer en de duurzame verbetering van bossen en beboste gebieden te bevorderen, onder meer door het behoud en de verbetering van de biodiversiteit en van water- en bodemrijkdommen en door de strijd tegen de klimaatverandering. De maatregel komt ook tegemoet aan de noodzaak om de genetische hulpbronnen in de bosbouw in stand te houden, onder meer door verschillende bossoorten te ontwikkelen die zijn aangepast aan specifieke plaatselijke omstandigheden.

VI.21

Samenwerking (artikel 35)

Het doel van deze maatregel is het bevorderen van vormen van samenwerking waarbij ten minste twee entiteiten betrokken zijn en die gericht zijn op de ontwikkeling van onder meer: proefprojecten; nieuwe producten, praktijken, processen en technologieën in de landbouw-, de levensmiddelen- en de bosbouwsector; toeristische diensten; korte toeleveringsketens en plaatselijke markten; gezamenlijke projecten of praktijken op het gebied van milieu of klimaatverandering; projecten voor de duurzame levering van biomassa; lokale ontwikkelingsstrategieën andere dan Leader; bosbeheerplannen; en diversificatie naar “sociale landbouw”-activiteiten.

VI.22

Risicobeheer (artikel 36)

Met deze maatregel wordt een nieuw instrumentarium voor risicobeheer beschikbaar gesteld en worden nog meer mogelijkheden gecreëerd om voor verzekeringen en onderlinge fondsen gebruik te maken van de nationale middelen voor rechtstreekse betalingen, zodat hulp kan worden geboden aan landbouwers die worden blootgesteld aan steeds grotere economische en ecologische risico’s. De maatregel voert eveneens een inkomensstabiliseringsinstrument in voor het vergoeden van landbouwers van wie het inkomen ernstig gedaald is.

VI.22a

Uitzonderlijke tijdelijke steun voor zwaar door de COVID-19-crisis getroffen landbouwers en kmo’s (artikel 39 ter)

Het doel van deze maatregel is het verlenen van tijdelijke steun aan landbouwers en aan kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) in verband met de COVID-19-crisis.

VI.22b

Uitzonderlijke tijdelijke steun voor zwaar door de Russische invasie van Oekraïne getroffen landbouwers en kmo’s (artikel 39 quater)

Het doel van deze maatregel is het verlenen van tijdelijke steun aan landbouwers en aan kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) in verband met de Russische inval in Oekraïne.

VI.23

Financiering van aanvullende nationale rechtstreekse betalingen voor Kroatië (artikel 40)

Doel van deze maatregel is aan landbouwers in Kroatië die voor aanvullende nationale rechtstreekse betalingen in aanmerking komen, een aanvullende betaling in het kader van het Elfpo te verlenen.

VI.24

Steun voor lokale ontwikkeling in het kader van Leader (vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling) (artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (9))

Deze maatregel is erop gericht Leader te behouden als een instrument voor geïntegreerde territoriale ontwikkeling op subregionaal (“plaatselijk”) niveau, waardoor een rechtstreekse bijdrage wordt geleverd aan een evenwichtige territoriale ontwikkeling van plattelandsgebieden. Dit is een van de brede doelstellingen van het plattelandsontwikkelingsbeleid.

VI.25

Technische bijstand (artikelen 51 tot en met 54)

Deze maatregel is erop gericht de lidstaten de mogelijkheid te bieden om technische bijstand te verlenen voor acties ter ondersteuning van de administratieve capaciteit voor het beheer van de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen). Deze acties kunnen gericht zijn op voorbereiding, beheer, monitoring, evaluatie, voorlichting en communicatie, netwerkvorming, afhandelen van klachten en controles en audits in het kader van de plattelandsontwikkelingsprogramma’s.

VII.1

Maatregelen als bedoeld in Verordening (EU) nr. 228/2013

Posei-maatregelen zijn specifieke regelingen op landbouwgebied die bedoeld zijn om overeenkomstig artikel 349 van het Verdrag rekening te houden met de beperkingen van de ultraperifere gebieden. Ze bestaan uit twee hoofdelementen: de specifieke voorzieningsregeling en de maatregelen ter ondersteuning van de lokale productie. De eerste is gericht op verlichting van de extra kosten voor de voorziening met essentiële producten die worden veroorzaakt door het afgelegen karakter van die gebieden (via steun voor producten uit de Unie en de vrijstelling van invoerrechten voor producten uit derde landen); de steunmaatregelen voor de lokale productie zijn erop gericht de ontwikkeling van de lokale landbouwsector te steunen (via rechtstreekse betalingen en marktmaatregelen). Posei maakt ook de financiering van fytosanitaire programma’s mogelijk.

VIII.1

Maatregelen als bedoeld in Verordening (EU) nr. 229/2013

De regeling voor de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee is vergelijkbaar met Posei, maar heeft niet dezelfde rechtsgrondslag in het Verdrag en is kleinschaliger dan Posei. Zij omvat zowel de specifieke voorzieningsregeling (maar dan beperkt tot steun voor producten uit de Unie) als steunmaatregelen voor de lokale landbouwactiviteiten, bestaande uit extra betalingen voor specifiek omschreven lokale producten.

IX.1

Voorlichtings- en afzetbevorderingsacties als bedoeld in Verordening (EU) nr. 1144/2014

De Unie kan overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EU) nr. 1144/2014 middelen uit haar begroting gebruiken voor de volledige of gedeeltelijke financiering van op de interne markt of in derde landen uitgevoerde en in die verordening genoemde voorlichtings- en afzetbevorderingacties voor landbouwproducten en bepaalde op basis van landbouwproducten geproduceerde levensmiddelen. Deze acties worden uitgevoerd in de vorm van voorlichtings- en afzetbevorderingsprogramma’s.


(1)  De specifieke doelstelling van de verrichting moet overeenkomen met een of meer doelstellingen die zijn vastgesteld in de desbetreffende wetgeving van de Unie die op de betrokken verrichting van toepassing is, zoals beschreven in bijlage IX. Met name moet(en) de specifieke doelstelling(en) van een verrichting in het kader van Verordening (EU) 2021/2115 in overeenstemming zijn met de specifieke doelstellingen van artikel 6 van die verordening en in overeenstemming zijn met het GLB-plan van de lidstaat. Voorts moet(en) de specifieke doelstelling(en) van een verrichting in het kader van de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013, (EU) nr. 1307/2013 en (EU) nr. 1308/2013 overeenstemmen met de doelstellingen van artikel 110, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 (voor verdere richtsnoeren kunnen de lidstaten het technisch handboek voor het monitoring- en evaluatiekader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid 2014-2020 (“Technical Handbook on the Monitoring and Evaluation Framework of the Common Agricultural Policy 2014-2020”) raadplegen.

(2)  De informatie over de startdatum van de interventietypen in de vorm van rechtstreekse betalingen, de interventietypen voor plattelandsontwikkeling met betrekking tot natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen en gebiedsspecifieke nadelen als gevolg van bepaalde verplichte vereisten alsook van de maatregelen in het kader van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013 en (EU) nr. 229/2013 is niet relevant aangezien die maatregelen en interventietypen jaarlijks zijn.

(3)  De informatie over de einddatum van de interventietypen in de vorm van rechtstreekse betalingen, de interventietypen voor plattelandsontwikkeling met betrekking tot natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen en gebiedsspecifieke nadelen als gevolg van bepaalde verplichte vereisten alsook van de maatregelen in het kader van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013 en (EU) nr. 229/2013 is niet relevant aangezien die maatregelen en interventietypen jaarlijks zijn.

Voor de bekendmaking van de informatie over:

a)

de uitgaven en betalingen die zijn gedaan voor steunregelingen in het kader van Verordening (EU) nr. 1307/2013 over kalenderjaar 2022 en eerder,

b)

de maatregelen die tot en met 31 december 2022 in het kader van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 229/2013, (EU) nr. 1308/2013 en (EU) nr. 1144/2014 zijn uitgevoerd,

c)

de in artikel 5, lid 6, eerste alinea, punt c), en lid 7, van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde steunregelingen met betrekking tot de uitgaven en betalingen die zijn gedaan voor verrichtingen die na 31 december 2022 en tot het einde van die steunregelingen op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013 worden uitgevoerd, en

d)

de betalingen die zijn gedaan door het betaalorgaan in het kader van de uitvoering van plattelandsontwikkelingsprogramma’s overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1305/2013,

moet in deze tabel alleen de in artikel 111 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 voorgeschreven informatie bekend worden gemaakt en moeten de andere kolommen leeg blijven of worden voorzien van de vermelding “N.v.t.”.

(4)  En verdere, op grond van artikel 39, lid 2, van het Verdrag en/of Verordening (EU) nr. 1308/2013 vast te stellen steunmaatregelen.

(5)  Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB L 30 van 31.1.2009, blz. 16).

(6)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

(7)  Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).

(8)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

(9)  Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).