ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 276

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

65e jaargang
26 oktober 2022


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2022/2056 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022 tot vaststelling van de instandhoudings- en beheersmaatregelen die gelden in het verdragsgebied van de Commissie voor de visserij in het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 520/2007 van de Raad

1

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2022/2057 van de Raad van 13 oktober 2022 tot wijziging van Verordening (EU) 2020/1706 betreffende de opening en de wijze van beheer van autonome tariefcontingenten van de Unie voor bepaalde visserijproducten voor de periode 2021-2023 ( 1 )

37

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/2058 van de Commissie van 28 februari 2022 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen inzake liquiditeitshorizons voor de alternatieve internemodellenbenadering als bedoeld in artikel 325 septquinquagies, lid 7 ( 1 )

40

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/2059 van de Commissie van 14 juni 2022 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de technische details van de vereisten inzake backtesting en toeschrijving van winsten en verliezen op grond van de artikelen 325 novoquinquagies en 325 sexagies van Verordening (EU) nr. 575/2013 ( 1 )

47

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/2060 van de Commissie van 14 juni 2022 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen tot vaststelling van de criteria voor het beoordelen van de modelleerbaarheid van risicofactoren in de internemodellenbenadering (IMA) en tot vaststelling van de frequentie van die beoordeling op grond van artikel 325 octoquinquagies, lid 3, van die verordening ( 1 )

60

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2061 van de Commissie van 24 oktober 2022 tot wijziging van de bijlagen V en XIV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 wat betreft de gegevens voor het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten in de lijsten van derde landen waaruit de binnenkomst in de Unie van zendingen pluimvee, levende producten van pluimvee en vers vlees van pluimvee en vederwild is toegestaan ( 1 )

69

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2022/2062 van de Raad van 25 oktober 2022 betreffende de financiële bijdragen van de partijen bij het Europees Ontwikkelingsfonds, voor de financiering van dat fonds, wat betreft de derde tranche voor 2022

139

 

*

Besluit (EU) 2022/2063 van de Europese Centrale Bank van 13 oktober 2022 tot wijziging van Besluit (EU) 2020/637 betreffende accreditatieprocedures voor producenten van beveiligde euro-items en euro-items (ECB/2022/35)

142

 

 

HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

 

*

Besluit nr. 1/2022 van het Gespecialiseerd Handelscomité voor douanesamenwerking en oorsprongsregels tussen de EU en het VK van 17 oktober 2022 betreffende de overlegprocedure in geval van weigering van de preferentiële tariefbehandeling krachtens de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds [2022/2064]

147

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

26.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 276/1


VERORDENING (EU) 2022/2056 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 19 oktober 2022

tot vaststelling van de instandhoudings- en beheersmaatregelen die gelden in het verdragsgebied van de Commissie voor de visserij in het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 520/2007 van de Raad

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB), zoals vastgelegd in Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3), heeft onder meer tot doel te waarborgen dat de exploitatie van levende aquatische rijkdommen tot duurzame omstandigheden op economisch, ecologisch en sociaal gebied leidt.

(2)

Bij Besluit 98/392/EG van de Raad (4) heeft de Unie haar goedkeuring gehecht aan het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982, en bij Besluit 98/414/EG van de Raad (5) heeft zij de Overeenkomst over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden geratificeerd, waarin beginselen en regels voor de instandhouding en het beheer van de levende rijkdommen van de zee zijn vastgelegd. In het kader van haar internationale verplichtingen neemt de Unie deel aan inspanningen die in internationale wateren worden geleverd om visbestanden in stand te houden en streeft zij ernaar het mondiaal oceaanbeheer te versterken en duurzaam visserijbeheer te bevorderen.

(3)

Bij Besluit 2005/75/EG van de Raad (6) heeft de Europese Gemeenschap haar goedkeuring gehecht aan haar toetreding tot het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van over grote afstanden trekkende visbestanden in het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan (het “verdrag”), waarbij de Commissie voor de visserij in het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan (Western and Central Pacific Fisheries Commission — WCPFC) werd opgericht.

(4)

De WCPFC mag juridisch bindende besluiten (“instandhoudings- en beheersmaatregelen — Conservation and Management Measures” of “CMM’s”) aannemen voor de instandhouding van visbestanden die onder haar bevoegdheid vallen. Die besluiten zijn hoofdzakelijk gericht aan de verdragsluitende partijen, maar omvatten ook verplichtingen voor exploitanten (zoals kapiteins van vissersvaartuigen).

(5)

Vanaf hun inwerkingtreding zijn de CMM’s bindend voor alle verdragsluitende partijen, met inbegrip van de Unie.

(6)

De relevante essentiële CMM-bepalingen worden op jaarbasis in het kader van de verordening inzake de vangstmogelijkheden geïmplementeerd, terwijl voor de resterende bepalingen dat voor het laatst is geschied bij titel V van Verordening (EG) nr. 520/2007 van de Raad (7). Derhalve moet ervoor worden gezorgd dat de CMM’s van de WCPFC volledig en tijdig in het Unie-recht worden geïmplementeerd en derhalve op uniforme en doeltreffende wijze in de Unie worden uitgevoerd, en exploitanten van vissersvaartuigen van de Unie duidelijkheid en voorspelbaarheid wordt gegeven.

(7)

Krachtens Verordening (EU) nr. 1380/2013 moeten de activiteiten van de Unie in internationale visserijorganisaties gebaseerd zijn op het beste beschikbare wetenschappelijke advies om te waarborgen dat de visbestanden worden beheerd in overeenstemming met de doelstellingen van het GVB, met name om ervoor te zorgen dat de levende biologische rijkdommen van de zee zo worden geëxploiteerd dat dit uit ecologisch oogpunt langdurig duurzaam is en dat de populaties van de gevangen soorten boven een niveau worden gebracht en behouden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren, dat de voorwaarden worden geschapen voor een economisch levensvatbare en concurrerende vangst- en verwerkende industrie en visserijgerelateerde activiteiten aan land, en dat wordt bijgedragen tot de beschikbaarheid van duurzame voedselvoorraden.

(8)

Overeenkomstig Verordening (EU) 2019/473 van het Europees Parlement en de Raad (8) staat het Europees Bureau voor visserijcontrole (EBVC), op verzoek van de Commissie, de Unie en de lidstaten bij in hun betrekkingen met derde landen en regionale internationale visserijorganisaties waarvan de Unie lid is. In lijn met die verordening moet het EBVC, wanneer dat nodig is voor de uitvoering van de verplichtingen van de Unie, op verzoek van de Commissie de controle- en inspectieactiviteiten van de lidstaten coördineren op basis van internationale controle- en inspectieprogramma’s, die programma’s kunnen omvatten die in CMM’s van de WCPFC worden geïmplementeerd. Het EBVC kan daartoe, in overleg met de betrokken lidstaten, gezamenlijke operationele inspectie- en bewakingsprogramma’s opstellen door gezamenlijke inzetplannen op te stellen. Het is derhalve passend in deze verordening bepalingen op te nemen die het EBVC, wanneer het daartoe door de Commissie is aangewezen, aanstellen als het door de Commissie aangewezen orgaan dat van de lidstaten informatie over controle en inspectie, zoals rapporten van inspecties op zee en relevante kennisgevingen in het kader van het regionale waarnemersprogramma (WCPFC Regional Observer Programme — “ROP”) van de WCPFC, ontvangt en aan het secretariaat van de WCPFC doorzendt.

(9)

Aangezien aangenomen mag worden dat CMM’s tijdens de jaarvergaderingen van de WCPFC in de toekomst verder worden gewijzigd, en om deze CMM’s snel in het Unierecht om te kunnen zetten, het gelijke speelveld te bevorderen en het duurzame beheer van de bestanden op lange termijn verder te ondersteunen, moet de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen, aan de Commissie worden overgedragen voor het volgende: de indiening van vaartuiginformatie, vereisten in het kader van het volgsysteem voor vaartuigen (het “VMS”), de waarnemersdekkingsgraad in het kader van het ROP, de rechten en verplichtingen van waarnemers, de rechten en verplichtingen van exploitanten van vaartuigen, kapiteins en bemanningen, de uiterste rapportagedatums en de bijlagen I tot en met VI, die respectievelijk risicobeperkende maatregelen voor vogels, markeringsvoorschriften en andere technische specificaties voor vaartuigen, minimumnormen voor de in het VMS van de WCPFC gebruikte automatische locatiemelders, de WCPFC-aangifte van overlading en de afbeelding van haaienlijnen omvatten. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (9). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(10)

De gedelegeerde bevoegdheden waarin deze verordening voorziet, mogen geen afbreuk doen aan de implementatie in Unierecht van toekomstige wijzigingen van CMM’s uit hoofde van de gewone wetgevingsprocedure.

(11)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (10) en heeft op 14 juni 2021 formele opmerkingen verstrekt. Persoonsgegevens die in het kader van deze verordening worden verwerkt, moeten worden behandeld overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (11) en Verordening (EU) 2018/1725. Om ervoor te zorgen dat aan de verplichtingen uit hoofde van deze verordening wordt voldaan, moeten de persoonsgegevens voor een periode van 10 jaar worden bewaard. Indien de persoonsgegevens in kwestie nodig zijn voor de follow-up van een inbreuk, een inspectie of een gerechtelijke of administratieve procedure, is het mogelijk deze gegevens op te slaan voor een periode van meer dan 10 jaar, maar niet langer dan 20 jaar.

(12)

Artikel 4, punt 4), en artikel 28 van Verordening (EG) nr. 520/2007 moeten worden geschrapt omdat alle WCPFC-maatregelen met de onderhavige verordening worden geïmplementeerd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening bevat beheers- en instandhoudingsmaatregelen voor visserij in het gebied dat onder het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van over grote afstanden trekkende visbestanden in het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan valt, waartoe de Unie bij Besluit 2005/75/EG is toegetreden, en voor de vissoorten die onder dat verdrag vallen.

Artikel 2

Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op vissersvaartuigen van de Unie die in het verdragsgebied vissen.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“het verdrag”: het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van over grote afstanden trekkende visbestanden in het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan, zoals van tijd tot tijd gewijzigd;

2)

“het verdragsgebied”: het gebied waarop het verdrag van toepassing is, als omschreven in artikel 3, lid 1, van dat verdrag;

3)

“WCPFC”: de in het kader van het verdrag opgerichte Commissie voor de visserij in de westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan;

4)

“vissersvaartuig van de Unie”: elk vaartuig dat de vlag van een lidstaat voert en dat gebruikt wordt voor of bestemd is voor de visserij, met inbegrip van ondersteuningsvaartuigen, transportvaartuigen en andere vaartuigen die rechtstreeks betrokken zijn bij deze visserij;

5)

“visserij”:

a)

zoeken naar, vangen van, meenemen van of oogsten van vis;

b)

pogingen doen om naar vis te zoeken of vis te vangen, mee te nemen of te oogsten;

c)

elke andere activiteit die, naar redelijkerwijs mag worden verwacht, leidt tot het opsporen, vangen, meenemen of oogsten van vis voor om het even welk doel;

d)

plaatsen, zoeken of ophalen van visaantrekkende voorzieningen of bijbehorende elektronische apparatuur, zoals radiobakens;

e)

alle activiteiten op zee die rechtstreeks dienen ter ondersteuning of voorbereiding van activiteiten als omschreven in de punten a) tot en met d), met inbegrip van overlading, of

f)

het gebruik van een vaartuig, voertuig, vliegtuig of hovercraft voor activiteiten als omschreven in de punten a) tot en met d), behalve in noodgevallen waarin de gezondheid en veiligheid van de bemanning of de veiligheid van een vaartuig in het geding is;

6)

“CMM”: de toepasselijke instandhoudings- en beheersmaatregel die is aangenomen door de WCPFC;

7)

“vangstmogelijkheden”: vangstquota, visserijinspanning toegewezen aan een lidstaat of sluitingsperioden, zoals bij een vigerende rechtshandeling van de Unie ingesteld voor het verdragsgebied;

8)

“ongeschikt voor menselijke consumptie”:

a)

heeft onder meer betrekking op vis die:

i)

in een ringzegen verstrikt of geplet is;

ii)

door haaien of walvissen beschadigd is, of

iii)

in het net gestorven is en bedorven is omdat, door een defect van het vistuig, het net en de vangst niet op een normale wijze konden worden opgehaald en de vis evenmin levend kon worden vrijgelaten, en

b)

heeft niet betrekking op vis die:

i)

ongewenst wordt geacht op basis van de grootte, verhandelbaarheid of soortensamenstelling, of

ii)

bedorven of besmet is als gevolg van een handeling of nalatigheid van de bemanning van het vissersvaartuig;

9)

“visaantrekkende voorziening” of “FAD”: een object of groep objecten, van welke grootte dan ook, al dan niet uitgezet en al dan niet levend, waaronder boeien, vlotten, netwerk, plastic, bamboe, blokken hout en walvishaaien die op of dicht onder het wateroppervlak drijven en waar vissen kunnen samenscholen;

10)

“ondiep uitzetten”: visserijen waarbij met het merendeel van de haken op een diepte van minder dan honderd meter wordt gevist;

11)

“register”: het WCPFC-register van vissersvaartuigen;

12)

“WIN”: het WCPFC-identificatienummer;

13)

“VMS”: een volgsysteem voor vaartuigen;

14)

“ROP”: het regionale waarnemersprogramma dat door de WCPFC is opgezet om geverifieerde vangstgegevens, andere wetenschappelijke gegevens en aanvullende informatie over de visserij in het verdragsgebied te verzamelen en de uitvoering van de CMM’s te volgen;

15)

“instrumentboei”: een boei die duidelijk is gemarkeerd met een referentienummer waarmee deze kan worden geïdentificeerd en die is uitgerust met een satellietvolgsysteem om de positie ervan te monitoren;

16)

“databoei”: een al dan niet verankerde drijvende voorziening die door overheidsinstanties of erkende wetenschappelijke organisaties of entiteiten wordt ingezet voor het elektronisch verzamelen en meten van milieugegevens, en niet voor visserijactiviteiten;

17)

“WCPFC-aangifte van overlading”: een document dat de informatie die is vastgelegd in bijlage IV;

18)

“Oostelijk Vollezeegebied”: het gebied van de volle zee dat ten westen, ten oosten en ten noorden wordt begrensd door de exclusieve economische zone van respectievelijk de Cookeilanden, Frans-Polynesië en Kiribati, met de geografische coördinaten en zoals aangegeven op de kaart die in bijlage V zijn opgenomen;

19)

“roggen van het geslacht Mobula”: soorten van de familie Mobulidae, waartoe ook mantaroggen behoren;

20)

“automatische locatiemelder” of “ALC”: een zender waarmee een positie via de satelliet bijna-realtime kan worden bepaald;

21)

“teruggooi”: vangsten die in zee worden teruggezet;

22)

“gemachtigde inspecteur”: een inspecteur van een verdragsluitende partij van wie de identiteit aan de WCPFC is meegedeeld;

23)

“gemachtigde inspecteur van de Unie”: een Unie-inspecteur van wie de identiteit overeenkomstig een krachtens artikel 79, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 (12) vastgestelde handeling aan de WCPFC is meegedeeld.

Artikel 4

Machtigingen

1.   De lidstaten beheren het aantal vismachtigingen en het visserijniveau overeenkomstig de vangstmogelijkheden.

2.   Elke machtiging vermeldt voor het vissersvaartuig van de Unie waaraan deze wordt afgegeven:

a)

de specifieke gebieden, soorten en perioden waarvoor de machtiging geldig is;

b)

de activiteiten die het vissersvaartuig van de Unie mag verrichten;

c)

een verbod op het vissen, aan boord houden, overladen en aanlanden door het vissersvaartuig van de Unie in gebieden die onder de jurisdictie van een andere staat vallen, tenzij uit hoofde van een vergunning of machtiging die door die andere staat is voorgeschreven;

d)

een vereiste dat het vissersvaartuig van de Unie de in het kader van dit lid afgegeven machtiging of een gecertificeerde kopie ervan, een door een kuststaat afgegeven vergunning of machtiging of een gecertificeerde kopie ervan en een geldig vaartuigregistratiebewijs aan boord moet houden.

HOOFDSTUK II

Instandhoudings- en beheersmaatregelen

Artikel 5

Aan boord houden van vangsten bij de visserij op tropische tonijn met ringzegens

1.   Ringzegenvaartuigen van de Unie die in exclusieve economische zones en in het verdragsgebied tussen 20° N.B. en 20° Z.B. op volle zee vissen, houden alle vangsten van grootoogtonijn, gestreepte tonijn en geelvintonijn aan boord, behalve in de volgende situaties:

a)

wanneer er bij de laatste trek van een visreis onvoldoende opslagruimte is voor alle bij die trek gevangen vis; in dat geval wordt de overtollige in die laatste trek gevangen vis overgebracht naar en aan boord gehouden van een ander ringzegenvaartuig, mits dit niet verboden is op grond van het toepasselijke recht, of

b)

wanneer de vis ongeschikt is voor menselijke consumptie, en

c)

bij een ernstige disfunctie van apparatuur.

2.   Wanneer de kapitein van een vissersvaartuig van de Unie bepaalt dat vis vanwege de grootte, de verhandelbaarheid of de soortensamenstelling niet aan boord mag worden genomen, wordt de vis vrijgelaten voordat het net volledig is samengetrokken en niet meer dan de helft van het net is opgehaald.

3.   Wanneer de kapitein van een vissersvaartuig van de Unie bepaalt dat vis niet aan boord mag worden genomen omdat deze is gevangen bij de laatste trek van een visreis en er onvoldoende opslagruimte is voor alle bij die trek gevangen vis, mag de vis worden teruggegooid, mits:

a)

de kapitein en de bemanning proberen de vis zo spoedig mogelijk levend vrij te laten, en

b)

na de teruggooi niet verder wordt gevist totdat de vis aan boord van het vissersvaartuig is aangeland of overgeladen.

4.   Vis wordt pas vanaf een vissersvaartuig van de Unie teruggegooid nadat een ROP-waarnemer de soortensamenstelling van de terug te gooien vis heeft geraamd.

5.   Binnen 48 uur na elke teruggooi dient de kapitein van het vissersvaartuig van de Unie bij het WCPFC-secretariaat, met in kopie de vlaggenlidstaat en de Commissie, een rapport met de volgende informatie in:

a)

naam, vlag en WIN van het vissersvaartuig van de Unie en naam en nationaliteit van de kapitein;

b)

nummer van de vergunning;

c)

naam van de waarnemer aan boord;

d)

datum, tijdstip en locatie (breedtegraad/lengtegraad) van de teruggooi;

e)

datum, tijdstip en locatie (breedtegraad/lengtegraad) en soort trek (niet-verankerde FAD, verankerde FAD, vrije school enz.);

f)

reden van de teruggooi van de vis, waaronder een verklaring over de ophaalstatus indien de vis werd teruggegooid omdat deze ongeschikt was voor menselijke consumptie;

g)

geraamde tonnage en soortensamenstelling van de teruggegooide vis;

h)

geraamde tonnage en soortensamenstelling van de aan boord gehouden vis van die trek;

i)

bij teruggooi overeenkomstig lid 3, een verklaring dat niet meer zal worden gevist totdat de vangst aan boord is gelost, en

j)

overige informatie die door de kapitein van het vaartuig van de Unie van belang wordt geacht.

6.   De kapitein van het vissersvaartuig van de Unie verstrekt de in lid 5 genoemde informatie gelijktijdig met de indiening bij het WCPFC-secretariaat aan een ROP-waarnemer aan boord.

Artikel 6

Monitoring en controle bij de visserij op tropische tonijn met ringzegens

1.   Niettegenstaande artikel 26 wordt de frequentie waarmee de positie van een vaartuig met een VMS wordt doorgegeven, tijdens de FAD-sluitingsperioden zoals bepaald in de verordening inzake de vangstmogelijkheden, verhoogd tot elke dertig minuten.

2.   Tijdens de FAD-sluitingsperioden werken ringzegenvaartuigen van de Unie niet op basis van manuele meldingen.

3.   Indien de automatische ontvangst van VMS-posities van de vissersvaartuigen van de Unie door het WCPFC-secretariaat stilvalt, wordt het vaartuig niet opgedragen om naar de haven terug te keren, totdat het WCPFC-secretariaat alle redelijke stappen heeft gezet om de normale automatische ontvangst van VMS-posities te herstellen.

4.   Ringzegenvaartuigen van de Unie hebben een ROP-waarnemer aan boord bij het vissen in het gebied tussen 20° N.B. en 20° Z.B.:

a)

op volle zee;

b)

op volle zee en in de wateren die onder de jurisdictie van een of meer kuststaten vallen, of

c)

in de wateren die onder de jurisdictie van twee of meer kuststaten vallen.

Artikel 7

FAD’s en instrumentboeien bij de visserij op tropische tonijn met ringzegens

1.   Het ontwerp en de constructie van FAD’s die worden ingezet in of drijven naar het verdragsgebied, voldoen aan de volgende specificaties:

a)

indien het drijvende of vlottende gedeelte (platte of rolstructuur) van de FAD bedekt is met een maasnet, heeft dit net een gestrekte maaswijdte van minder dan 7 cm en is het goed om het gehele vlot gewikkeld zodat er geen netwerk onder de uitgezette FAD hangt;

b)

bij gebruik van een maasnet heeft het een gestrekte maaswijdte van minder dan 7 cm of wordt stevig vastgebonden in bundels of “worstjes” met genoeg gewicht aan het uiteinde om het netwerk strak in de waterkolom te houden. Als alternatief mag één enkel verzwaard netpaneel met een gestrekte maaswijdte van minder dan 7 cm of een stevig blad (zoals weefsel of nylon) worden gebruikt.

2.   Tijdens de FAD-sluitingsperioden die bij Uniehandelingen inzake de toewijzing van vangstmogelijkheden zijn ingesteld, is het verboden dat ringzegenvaartuigen van de Unie, met inbegrip van hun vistuig en tenders, bij een trek binnen één zeemijl van een FAD worden gelokaliseerd.

3.   Vissersvaartuigen van de Unie worden niet gebruikt voor het samendrijven van vis of voor het verplaatsen van samengedreven vis, ook niet met onderwaterlicht of lokvoer.

4.   Tijdens een FAD-sluitingsperiode haalt een vissersvaartuig van de Unie geen FAD’s of bijbehorende elektronische apparatuur op tenzij:

a)

FAD’s of bijbehorende elektronische apparatuur opgehaald en aan boord van het vaartuig worden gehouden tot de aanlanding of tot het eind van de FAD-sluitingsperiode, en

b)

het vissersvaartuig van de Unie hetzij gedurende een periode van zeven dagen na het ophalen hetzij in een straal van vijftig zeemijl rond het punt waarop een FAD werd opgehaald, geen trek verricht.

5.   Naast het bepaalde in lid 4 werken vissersvaartuigen van de Unie niet met elkaar samen om samengedreven vis te vangen.

6.   Vissersvaartuigen van de Unie verrichten tijdens de sluitingsperiode geen trek binnen één zeemijl rond een punt waarop een FAD minder dan 24 uur vóór de trek door een ander vaartuig werd opgehaald, indien de kapitein van het vissersvaartuig van de Unie op de hoogte is van de locatie en het tijdstip waarop die FAD werd opgehaald.

7.   De lidstaten zorgen ervoor dat de vaartuigen die hun vlag voeren in de wateren van een kuststaat voldoen aan de regelgeving van die kuststaat inzake het beheer van FAD’s, met inbegrip van het opsporen van FAD’s.

Artikel 8

Instrumentboeien

Instrumentboeien worden uitsluitend aan boord van het ringzegenvaartuig geactiveerd.

Artikel 9

Databoeien

1.   Visserij binnen één zeemijl rond een databoei en interacties met een databoei zijn verboden. Dat verbod omvat ook het omsluiten van een databoei met vistuig, het vastbinden of vastmaken van het vaartuig, vistuig of deel van het vaartuig aan een databoei of meerlijn van een databoei en het doorsnijden van een ankerlijn van de databoei.

2.   Wanneer het vistuig van een vissersvaartuig van de Unie verstrikt raakt met een databoei, wordt het met zo min mogelijk schade aan de databoei verwijderd.

3.   De kapitein van een vissersvaartuig van de Unie meldt alle verstrikkingen aan de vlaggenlidstaat, met inbegrip van de datum, locatie en aard van de verstrikking en de identificatiegegevens op de databoei. Die vlaggenlidstaat zendt de melding onmiddellijk door aan de Commissie.

4.   Niettegenstaande lid 1 mogen vissersvaartuigen van de Unie in het kader van wetenschappelijke onderzoeksprogramma’s die zijn aangemeld bij en goedgekeurd door de Commissie, binnen één zeemijl rond een databoei worden ingezet zolang de vaartuigen niet met die databoeien interageren op de in lid 1 omschreven wijze.

Artikel 10

Bijzonder beheersgebied “Oostelijk Vollezeegebied”

1.   Kapiteins van vissersvaartuigen van de Unie in het Oostelijk Vollezeegebied melden waarnemingen van een vissersvaartuig aan hun vlaggenlidstaat, de Commissie of een door de Commissie aangewezen orgaan, en het WCPFC-secretariaat. De te melden informatie omvat: de datum en het tijdstip (UTC), de positie (werkelijke lengte- en breedtegraad), de peiling, de markeringen, de snelheid (knopen) en het vaartuigtype worden opgegeven. De vissersvaartuigen zorgen ervoor dat deze informatie binnen zes uur na een waarneming wordt verzonden.

2.   De aangrenzende kuststaten of -gebieden ontvangen continu en in bijna-realtime VMS-gegevens.

Artikel 11

Overlading

1.   Alle overladingen in het verdragsgebied van over grote afstanden trekkende soorten die onder het verdrag vallen, vinden in een haven plaats en worden overeenkomstig artikel 60 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 gewogen.

2.   De lidstaten melden aan de Commissie overladingen door vaartuigen die hun vlag voeren, tenzij het vaartuig op basis van een charter-, lease- of ander, soortgelijk mechanisme wordt geëxploiteerd als integraal onderdeel van de binnenlandse vloot van een kuststaat in het verdragsgebied.

3.   De kapitein van een vissersvaartuig van de Unie dat tijdens een overlading in een haven of buiten het verdragsgebied visserijproducten lost van over grote afstanden trekkende visbestanden die onder het verdragsgebied vallen en in het verdragsgebied zijn gevangen, vult voor elke overlading van een vangst die in het verdragsgebied is gedaan, de WCPFC-aangifte van overlading in. De WCPFC-aangifte van overlading wordt toegezonden aan de bevoegde autoriteit van de vlaggenlidstaat van het vissersvaartuig van de Unie.

4.   De kapitein van een vissersvaartuig van de Unie dat tijdens een overlading in een haven of buiten het verdragsgebied visserijproducten lost van over grote afstanden trekkende visbestanden die onder het verdragsgebied vallen en in het verdragsgebied zijn gevangen, vult voor elke overlading van een vangst die in het verdragsgebied is gedaan, de WCPFC-aangifte van overlading in. De WCPFC-aangifte van overlading wordt toegezonden aan de bevoegde autoriteit van de vlaggenlidstaat van het vissersvaartuig van de Unie.

5.   De vlaggenlidstaten valideren die gegevens overeenkomstig artikel 109 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 en corrigeren voor zover mogelijk de informatie van de van de Unie vissersvaartuigen die overladingsactiviteiten verrichten, op basis van alle beschikbare informatie, zoals vangst- en inspanningsgegevens, positiegegevens, waarnemersrapporten en monitoringgegevens van havens.

Artikel 12

Overlading naar en vanaf vaartuigen van niet-verdragsluitende partijen

1.   Vissersvaartuigen van de Unie laden niet over naar of vanaf een vaartuig dat de vlag van een niet-verdragsluitende partij voert, tenzij dat vaartuig bij WCPFC-besluit is gemachtigd, zoals:

a)

een transportvaartuig van een niet-verdragsluitende partij dat in het register staat, of

b)

een vissersvaartuig van een niet-verdragsluitende partij dat een vergunning heeft om in de exclusieve economische zone van een verdragsluitende partij overeenkomstig een WCPFC-besluit te vissen.

2.   In de in lid 1 van dit artikel bedoelde situatie zendt de kapitein van een transportvaartuig van de Unie of de charterende lidstaat de WCPFC-aangifte van overlading naar de bevoegde autoriteit van de vlaggenlidstaat en is artikel 11, lid 5, van toepassing.

HOOFDSTUK III

Bescherming van mariene soorten

Artikel 13

Roggen van het geslacht Mobula

1.   Het is verboden om gericht te vissen op of opzettelijk vistuig in te zetten voor roggen van het geslacht Mobula.

2.   Het is ook verboden om delen of hele karkassen van roggen van het geslacht Mobula aan boord te houden, over te laden, aan te landen of te koop aan te bieden.

3.   Vissersvaartuigen van de Unie laten roggen van het geslacht Mobula voor zover mogelijk levend en ongedeerd terstond vrij en doen dit op zodanige wijze dat een gevangen exemplaar zo min mogelijk wordt gedeerd, zonder de veiligheid van de bemanning uit het oog te verliezen.

4.   Niettegenstaande lid 3 levert in gevallen waarin roggen van het geslacht Mobula in het kader van de exploitatie van een ringzegenvaartuig onopzettelijk worden gevangen en aangeland, het vaartuig bij aanlanding of overlading de hele rog in bij de verantwoordelijke instanties of waar mogelijk gooit het deze terug. De roggen van het geslacht Mobula die op die manier worden ingeleverd, worden niet verkocht of geruild, maar mogen voor huishoudelijk menselijk verbruik worden gedoneerd.

5.   De in lid 4 bedoelde vangsten worden genoteerd in het logboek overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1224/2009. De te noteren informatie omvat de toestand bij vrijlating (dood of levend).

Artikel 14

Algemene beschermingsmaatregel voor haaien

De beugvisserijvaartuigen van de Unie die op tonijn en zeilvis vissen, maken niet gebruik van rechtstreeks van de beug of de vallijn lopende bijlijnen, die ook wel haaienlijnen worden genoemd en afgebeeld zijn in bijlage VI.

Artikel 15

Oceanische witpunthaaien

1.   Het is verboden om oceanische witpunthaaien (Carcharhinus longimanus) geheel of in delen aan boord te houden, over te laden, op een vissersvaartuig op te slaan, aan te landen of te koop aan te bieden.

2.   Nadat een gevangen oceanische witpunthaai voor deze los te snijden langszij het vaartuig is gebracht om de identificatie van de soort mogelijk te maken wordt zij zo spoedig mogelijk vrijgelaten, op zodanige wijze dat de haai zo min mogelijk wordt gedeerd.

3.   ROP-waarnemers mogen biologische monsters nemen van oceanische witpunthaaien die al bij het ophalen dood waren, mits de monsterneming deel uitmaakt van een onderzoekproject dat door het wetenschappelijk comité van de WCPFC is goedgekeurd.

4.   Incidentele vangsten van oceanische witpunthaaien worden genoteerd in het logboek overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1224/2009. De te noteren informatie omvat de toestand bij vrijlating (dood of levend).

Artikel 16

Walvishaaien

1.   Het is verboden om een ringzegennet uit te zetten op een school tonijnen indien vóór het begin van de uitzetting een walvishaai (Rhincodon typus) in de nabijheid van de tonijnen wordt opgemerkt.

2.   Indien een walvishaai onopzettelijk wordt ingesloten door een ringzegennet:

a)

zorgt het vissersvaartuig van de Unie ervoor dat alle redelijke stappen worden gezet om een veilige vrijlating van het dier te waarborgen, en

b)

meldt het vissersvaartuig van de Unie het incident aan de relevante autoriteit van de vlaggenlidstaat en geeft het daarbij aan om hoeveel exemplaren het gaat, hoe, waarom en waar de insluiting heeft plaatsgevonden, welke stappen zijn gezet om een veilige vrijlating te waarborgen en in welke toestand de walvishaai bij vrijlating verkeerde (waarbij ook wordt vermeld of het dier levend is vrijgelaten, maar vervolgens dood is gegaan).

3.   Incidentele vangsten van walvishaaien worden genoteerd in het logboek overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1224/2009. De te noteren informatie omvat de toestand bij vrijlating (dood of levend).

Artikel 17

Zijdehaaien

1.   Het is verboden om zijdehaaien (Carcharhinus falciformis) geheel of in delen aan boord te houden, over te laden, op een vissersvaartuig op te slaan of aan te landen.

2.   Nadat een gevangen zijdehaai voor deze los te snijden langszij het vaartuig is gebracht om de identificatie van de soort mogelijk te maken wordt zij zo spoedig mogelijk vrijgelaten, op zodanige wijze dat de haai zo min mogelijk wordt gedeerd.

3.   Incidentele vangsten van zijdehaaien worden genoteerd in het logboek overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1224/2009. De te noteren informatie omvat de toestand bij vrijlating (dood of levend).

4.   De lidstaten ramen aan de hand van gegevens die zijn verzameld in het kader van waarnemersprogramma’s of langs andere weg, bijvoorbeeld uit visserijlogboeken of met elektronische monitoring, het aantal zijdehaaien dat is losgemaakt of vrijgelaten, met inbegrip van de toestand van de dieren bij het losmaken of vrijlaten ervan (dood of levend), en zenden deze informatie overeenkomstig artikel 38, lid 3, punt d), aan de Commissie toe.

5.   ROP-waarnemers mogen biologische monsters nemen van gevangen zijdehaaien die al bij het ophalen dood waren, mits de monsterneming deel uitmaakt van een onderzoekproject dat door het wetenschappelijk comité van de WCPFC is goedgekeurd.

Artikel 18

Walvisachtigen

1.   Het is verboden om een ringzegennet uit te zetten op een school tonijnen indien vóór het begin van de uitzetting een walvisachtige (onderorde Cetacea) in de nabijheid van de tonijnen wordt opgemerkt.

2.   Ingeval een walvisachtige onopzettelijk wordt ingesloten door een ringzegennet, zorgt het vissersvaartuig van de Unie ervoor dat alle redelijke stappen worden gezet om een veilige vrijlating van het dier te waarborgen. Daaronder vallen het stilleggen van de netrol en het niet-hervatten van de visserijactiviteiten totdat het dier is vrijgelaten en er geen kans meer bestaat dat het opnieuw wordt gevangen.

3.   Incidentele vangsten van walvisachtigen worden genoteerd in het logboek overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1224/2009. De te noteren informatie omvat de toestand bij vrijlating (dood of levend).

Artikel 19

Risicobeperkende maatregelen voor zeevogels

1.   Beugvisserijvaartuigen die ten zuiden van 30° Z.B. vissen, maken gebruik van:

a)

ten minste twee van de volgende risicobeperkende maatregelen: verzwaarde bijlijnen, ’s nachts vissen of torilijnen (vogelverschrikkerlijnen), of

b)

haakafschermende middelen.

2.   Beugvisserijvaartuigen van de Unie die tussen 25° Z.B. en 30° Z.B. vissen, maken gebruik van een van de volgende risicobeperkende maatregelen toe: verzwaarde bijlijnen, torilijnen (vogelverschrikkerlijnen) of haakafschermende middelen.

3.   Beugvisserijvaartuigen van de Unie met een lengte over alles van 24 meter of meer die ten noorden van 23° N.B. vissen, passen ten minste twee van de risicobeperkende maatregelen van tabel 1 van bijlage I toe, met inbegrip van ten minste één maatregel uit kolom A van die tabel.

4.   Torilijnen mogen alleen overeenkomstig de specificaties van bijlage I worden gebruikt.

5.   De in dit artikel bedoelde maatregelen worden genoteerd in het logboek overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1224/2009. De te noteren informatie omvat de toestand bij vrijlating (dood of levend).

Artikel 20

Zeeschildpadden

1.   Vissersvaartuigen van de Unie brengen elke gevangen zeeschildpad (familie Cheloniidae) die in een comateuze toestand verkeert of inactief is, na de vangst zo snel mogelijk aan boord en bevorderen het herstel van het dier, onder meer door het te reanimeren, voordat het in het water wordt teruggezet. De kapiteins en exploitanten van vissersvaartuigen van de Unie zorgen ervoor dat de bemanning bekend is met correcte risicobeperkings- en behandelingstechnieken, en deze technieken toepast.

2.   Ringzegenvaartuigen van de Unie:

a)

voorkomen dat zeeschildpadden ingesloten raken, en nemen praktische maatregelen om zeeschildpadden die onopzettelijk zijn ingesloten of verstrikt zijn geraakt, veilig vrij te laten;

b)

bevrijden alle zeeschildpadden die verstrikt in een FAD of vistuig worden waargenomen;

c)

zorgen ervoor dat, indien een zeeschildpad in het net verstrikt is geraakt, de netrol wordt stilgelegd zodra de schildpad uit het water komt, bevrijden eerst de schildpad zonder deze te verwonden en hervatten pas daarna de netrol en zorgen er voor zover haalbaar voor dat het dier kan herstellen voordat het in het water wordt teruggezet;

d)

hebben schepnetten voor het behandelen van schildpadden aan boord en gebruiken deze, indien nodig.

3.   Beugvisserijvaartuigen van de Unie die hun vistuig ondiep uitzetten, passen ter beperking van het risico dat zeeschildpadden worden gevangen, ten minste een van de volgende methoden toe:

a)

ze gebruiken alleen grote cirkelhaken: min of meer cirkelvormige of ovale vishaken die oorspronkelijk zo zijn ontworpen en gemaakt dat de punt naar binnen is gebogen en loodrecht op de schacht is gericht. De punt van deze haken staat maximaal 10° gedraaid ten opzichte van de schacht;

b)

ze gebruiken uitsluitend vis als aas;

c)

ze passen een andere maatregel of activiteit of ander risicobeperkingsplan toe die (dat) door het wetenschappelijk comité van de WCPFC en het technisch en nalevingscomité van de WCPFC is geëvalueerd en door de WCPFC is goedgekeurd als zijnde geschikt om het percentage interacties met schildpadden (waargenomen aantallen per gebruikte haak) terug te dringen in beugvisserijen waarin het vistuig ondiep wordt uitgezet.

4.   Lid 3 is niet van toepassing op beugvisserijen waarin het vistuig ondiep wordt uitgezet en de waargenomen gemiddelde percentages interacties met zeeschildpadden over de drie voorgaande jaren lager zijn dan 0,019 zeeschildpad (alle soorten tezamen) per 1 000 haken en de waarnemersdekkingsgraad voor elk van die drie jaren ten minste 10 % bedraagt.

Artikel 21

Verontreiniging van de zee

Het is vissersvaartuigen van de Unie verboden om plastic, olie, stookolieproducten of oliehoudende residuen, vuilnis, voedselafval, huishoudelijk afval, as van verbrandingsinstallaties en afvalwater in zee te dumpen. Dit verbod geldt niet voor vistuig of uitrusting ter ondersteuning van de visserij, zoals FAD’s, die voor de visserij in het water worden gebracht.

HOOFDSTUK IV

Vaartuigvoorschriften en chartering

Artikel 22

Register

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat vissersvaartuigen van de Unie overeenkomstig deze verordening in het register zijn ingeschreven.

2.   Vissersvaartuigen van de Unie die niet in het register zijn ingeschreven, worden geacht niet gemachtigd te zijn om in het verdragsgebied op over grote afstanden trekkende visbestanden te vissen of deze bestanden aan boord te houden, over te laden, te vervoeren of aan te landen.

3.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van alle feitelijke informatie waaruit blijkt dat er redelijke gronden zijn om te vermoeden dat een vaartuig dat niet in het register is ingeschreven, vist op of betrokken is geweest bij de visserij op of overlading van over grote afstanden trekkende visbestanden in het verdragsgebied.

Artikel 23

Indiening van vaartuiginformatie

1.   Elke vlaggenlidstaat dient voor elk in het register ingeschreven vissersvaartuig van de Unie langs elektronische weg de volgende informatie bij de Commissie in:

a)

naam van het vissersvaartuig van de Unie, registratienummer, WIN, vorige namen (indien bekend) en haven van registratie;

b)

naam en adres van de eigenaar of eigenaren;

c)

naam en nationaliteit van de kapitein;

d)

vroegere vlag (indien van toepassing);

e)

internationale radioroepnaam;

f)

communicatiemiddelen en -nummers van het vaartuig (nummers Inmarsat A, B en C en satelliettelefoonnummer);

g)

kleurenfoto van het vaartuig;

h)

waar en wanneer het vaartuig is gebouwd;

i)

type vaartuig;

j)

reguliere bemanning;

k)

type vismethode(n);

l)

lengte (type en meeteenheid aangeven);

m)

holte naar de mal (meeteenheid aangeven);

n)

breedte (meeteenheid aangeven);

o)

brutoregistertonnage (GRT) of brutotonnage (GT);

p)

vermogen van de hoofdmotor of hoofdmotoren (meeteenheid aangeven);

q)

laadvermogen, met inbegrip van het type, het aantal en de capaciteit van de vriezers, de capaciteit van de visruimen en de capaciteit van de vriesruimen (meeteenheid aangeven);

r)

vorm en nummer van de door de vlaggenlidstaat verleende machtiging, met inbegrip van de specifieke gebieden, soorten en perioden waarvoor deze geldig is, en

s)

nummer van de Internationale Maritieme Organisatie of nummer van het Lloyd’s Register.

2.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van elke wijziging in de in lid 1 bedoelde informatie en van elke toevoeging van een vissersvaartuig van de Unie aan of schrapping ervan uit het register, en wel binnen twaalf dagen na het maken van dergelijke wijziging en in elk geval uiterlijk zeven dagen vóór aanvang van de visserijactiviteiten van het betrokken vaartuig in het verdragsgebied.

3.   Uiterlijk zeven dagen na een verzoek van de Commissie om informatie over vissersvaartuigen van de Unie die in het register zijn ingeschreven, dienen de lidstaten deze informatie bij de Commissie in.

4.   Vóór 1 juni van elk jaar dient elke lidstaat bij de Commissie een lijst in van alle vissersvaartuigen van de Unie die op enig moment in het voorgaande kalenderjaar in het register ingeschreven waren, samen met het WIN van elk vaartuig en met vermelding of elk vaartuig in het verdragsgebied buiten onder zijn jurisdictie vallende gebied heeft gevist op over grote afstanden trekkende visbestanden. In deze vermelding wordt aangegeven of het vaartuig a) heeft gevist of b) niet heeft gevist, al naargelang.

5.   De lidstaten die vaartuigen exploiteren in het kader van een lease-, charter- of soortgelijke overeenkomst waarbij gegevensrapportageverplichtingen zijn overgedragen aan een andere partij dan de vlaggenstaat, treffen regelingen om ervoor te zorgen dat de vlaggenstaat aan zijn verplichtingen uit hoofde van lid 4 kan voldoen.

6.   De lidstaten dienen bij de Commissie volledige vaartuigregistergegevens in die voldoen aan de structuur- en formaatspecificaties van aanhangsel 1 van CMM 2014-03, en dienen vaartuigfoto’s in die voldoen aan de specificaties van aanhangsel 2 van CMM 2014-03.

7.   Vaartuigregistergegevens worden in elektronische vorm overeenkomstig de elektronische formaatspecificaties van aanhangsel 3 van CMM 2014-03 toegezonden aan de Commissie.

Artikel 24

Bunkeren

De lidstaten zorgen ervoor dat vissersvaartuigen die hun vlag voeren, alleen bunkeren voor, gebunkerd worden door of anderszins worden ondersteund door:

a)

vissersvaartuigen die de vlag van een verdragsluitende partij voeren,

b)

vissersvaartuigen die de vlag van een niet-verdragsluitende partij voeren, maar wel in het register zijn ingeschreven, of

c)

vissersvaartuigen die door een niet-verdragsluitende partij in het kader van een charter-, lease- of soortgelijke overeenkomst worden geëxploiteerd en die voldoen aan de CMM’s.

Artikel 25

Markering en identificatie van vissersvaartuigen

1.   Vissersvaartuigen van de Unie die in het verdragsgebied actief zijn, worden ter identificatie gemarkeerd met de radioroepnaam van de Internationale Telecommunicatie-unie (IRCS).

2.   Vissersvaartuigen van de Unie voldoen aan de markeringen en overige technische specificaties van bijlage II.

Artikel 26

Satellietvolgsysteem voor vissersvaartuigen (VMS)

Vissersvaartuigen van de Unie die in het verdragsgebied actief zijn, maken gebruik van twee volgsystemen:

a)

een VMS dat is ingesteld overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 en een op grond daarvan vastgestelde handeling, en

b)

het hetzij door de WCPFC beheerde hetzij aan het Pacific Islands Forum Fisheries Agency meldende VMS dat rechtstreeks gegevens ontvangt van vissersvaartuigen van de Unie die in het verdragsgebied op volle zee actief zijn, en waarbij de lidstaten:

i)

ervoor zorgen dat hun vissersvaartuigen in het verdragsgebied op volle zee aan de VMS-eisen van de WCPFC voldoen en uitgerust zijn met een ALC die dergelijke gegevens toezendt op de door de WCPFC bepaalde wijze;

ii)

ervoor zorgen dat VMS-apparatuur op hun vissersvaartuigen voldoet aan de normen, specificaties en procedures voor de monitoring van vissersvaartuigen in het verdragsgebied die zijn bepaald in bijlage III;

iii)

samenwerken om de compatibiliteit tussen het VMS op nationaal en op hoge-zeeniveau te waarborgen;

iv)

ervoor zorgen dat de ALC aan boord van hun vissersvaartuigen voldoet aan de minimumnormen van bijlage III;

v)

ervoor zorgen dat de standaardfrequentie voor de melding van posities in het verdragsgebied vier uur bedraagt (zes positiemeldingen per dag);

vi)

ervoor zorgen dat vaartuigen die het verdragsgebied verlaten, hun positie eenmaal per dag melden.

Artikel 27

Kennisgevingsregeling voor gecharterde vaartuigen

1.   Binnen 20 dagen en in elk geval uiterlijk binnen 96 uur vóór aanvang van de visserijactiviteiten in het kader van een charterovereenkomst deelt de charterende lidstaat de Commissie mee welke vaartuigen als gecharterd moeten worden aangemerkt, door voor elk gecharterd vaartuig elektronisch de volgende informatie in te dienen:

a)

naam van het vissersvaartuig;

b)

WIN;

c)

naam en adres van de eigenaar of eigenaren;

d)

naam en adres van de charteraar;

e)

de looptijd van de charterovereenkomst, en

f)

de vlaggenstaat van het vissersvaartuig.

2.   Na ontvangst van de in lid 1 bedoelde informatie geeft de Commissie deze onmiddellijk door aan het WCPFC-secretariaat.

3.   Elke charterende lidstaat stelt de Commissie en de vlaggenstaat binnen 20 dagen en in elk geval uiterlijk 96 uur vóór aanvang van de visserijactiviteiten in het kader van een charterovereenkomst in kennis van:

a)

de nieuw gecharterde vaartuigen, samen met de in lid 1 bedoelde informatie;

b)

de wijzigingen in de in lid 1 bedoelde informatie voor elk gecharterd vaartuig, en

c)

de beëindiging van de chartering van een vaartuig dat eerder op grond van lid 1 was aangemeld.

4.   Alleen vaartuigen die in het register zijn ingeschreven, komen in aanmerking voor chartering.

5.   Vaartuigen op de IOO-vaartuigenlijst (illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij) van de WCPFC of van een andere regionale organisatie voor visserijbeheer komen niet in aanmerking voor chartering.

6.   Vangsten en de visserijinspanning van vaartuigen die als gecharterd zijn aangemeld, worden toegerekend aan de charterende lidstaten of verdragsluitende partij. De charterende lidstaat deelt de Commissie jaarlijks de vangsten en visserijinspanning van gecharterde vaartuigen over het voorgaande jaar mee.

7.   Lid 6 is niet van toepassing op de visserij op tropische tonijn met ringzegens, waarvoor de vangsten en visserijinspanning worden toegerekend aan de vlaggenstaat.

HOOFDSTUK V

Regionaal waarnemersprogramma

Artikel 28

ROP

1.   In het kader van het ROP worden geverifieerde vangstgegevens, andere wetenschappelijke gegevens en aanvullende informatie over de visserij in het verdragsgebied verzameld en wordt de uitvoering van de CMM’s gevolgd.

2.   Het ROP is van toepassing op vaartuigen die:

a)

uitsluitend vissen op volle zee;

b)

vissen op volle zee en in de wateren die onder de jurisdictie van een of meer kuststaten vallen, en

c)

vissen in de wateren die onder de jurisdictie van twee of meer kuststaten vallen.

3.   De lidstaten zijn verantwoordelijk voor het voldoen aan de waarnemersdekkingsgraad die de WCPFC heeft vastgesteld.

4.   De lidstaten bereiken een ROP-waarnemersdekkingsgraad van 100 % per jaar voor de ringzegenvisserij in het gebied tussen 20° N.B. en 20° Z.B. en van ten minste 5 % per jaar voor de overige visserijen.

5.   Waarnemers in het kader van het ROP hebben onder meer tot taak vangstgegevens en andere wetenschappelijke gegevens te verzamelen, de uitvoering van de CMM’s te volgen en door de WCPFC te bepalen aanvullende informatie over de visserij te verzamelen.

6.   ROP-waarnemers blijven oplettend en verzamelen informatie over praktijken die schadelijk kunnen zijn voor het milieu, overeenkomstig de toepasselijke CMM.

7.   Vissersvaartuigen van de Unie die in het verdragsgebied vissen, staan een ROP-waarnemer aan boord toe.

8.   De lidstaten gebruiken de informatie van de waarnemers voor onderzoek naar mogelijke gevallen van niet-naleving en werken bij de uitwisseling van dergelijke informatie met elkaar samen, onder meer door proactief een kopie van waarnemersrapporten op te vragen en door op verzoeken om een dergelijke kopie te reageren of de inwilliging van zulke verzoeken te faciliteren overeenkomstig de WCPFC-normen.

9.   Waarnemers hebben met name de volgende rechten:

a)

zij hebben volledige toegang tot en kunnen volledig gebruikmaken van alle voorzieningen en uitrusting van het vaartuig die zij nodig achten voor de uitvoering van hun taken, met inbegrip van volledige toegang tot de brug, de vis aan boord en de plaatsen waar de vis kan worden gehouden, verwerkt, gewogen of opgeslagen;

b)

zij hebben volledige toegang tot de gegevens van het vaartuig, met inbegrip van de logboeken en documentatie, zodat zij deze kunnen inspecteren en kopiëren, en redelijke toegang tot navigatie-uitrusting, kaarten en radio’s en overige visserij-informatie;

c)

desgewenst krijgen zij toegang tot en kunnen zij gebruikmaken van communicatie-uitrusting en bemanning voor de invoer, verzending en ontvangst van werkgerelateerde gegevens en informatie;

d)

zij hebben toegang tot alle aanvullende uitrusting aan boord om hun werkzaamheden aan boord van het vaartuig te vergemakkelijken, zoals sterke kijkers, elektronische communicatiemiddelen enz.;

e)

zij hebben toegang tot het werkdek tijdens het ophalen van het net of de lijn en tot (levende en dode) exemplaren om monsters te nemen;

f)

zij worden ten minste 15 minuten vóór begonnen wordt met het binnenhalen of uitzetten van het net daarvan in kennis gesteld, tenzij zij aangeven dat een kennisgeving niet nodig is;

g)

zij krijgen maaltijden en een onderkomen en hebben toegang tot medische en sanitaire voorzieningen die van een redelijke standaard zijn en vergelijkbaar zijn met die welke gewoonlijk aan een officier aan boord van het vaartuig geboden worden;

h)

zij hebben voldoende ruimte op de brug of een andere aangewezen plaats voor het administratieve werk en voldoende ruimte op het dek voor de waarnemerstaken;

i)

zij kunnen hun taken vrij verrichten zonder bij de uitoefening van hun taken te worden aangevallen, gehinderd, tegengehouden, opgehouden, geïntimideerd of lastiggevallen.

10.   Waarnemers voldoen aan de volgende verplichtingen:

a)

zij zijn in staat om de in deze verordening en in de toepasselijke CMM’s omschreven taken uit te voeren;

b)

zij gaan akkoord met en houden zich aan de overeengekomen vertrouwelijkheidsregels en -procedures voor de visserijactiviteiten van vaartuigen en eigenaren van vaartuigen;

c)

zij blijven tijdens de uitoefening van hun ROP-werkzaamheden te allen tijde onafhankelijk en onpartijdig;

d)

zij houden zich aan de ROP-protocollen voor ROP-waarnemers aan boord van een vaartuig;

e)

zij houden zich aan de wet- en regelgeving van de verdragsluitende partij en de samenwerkende niet-verdragsluitende partij, zoals gedefinieerd in het verdrag, die jurisdictie over het vaartuig uitoefenen;

f)

zij eerbiedigen de hiërarchie en algemene gedragsregels die gelden voor de hele bemanning van het vaartuig;

g)

zij vervullen de taken zodanig dat de rechtmatige activiteiten van het vaartuig niet onnodig worden belemmerd, en houden naar behoren rekening met de operationele vereisten van het vaartuig en communiceren daartoe regelmatig met de kapitein van het vaartuig;

h)

zij kennen de noodprocedures aan boord van het vaartuig, met inbegrip van de plaats van de reddingsboten, brandblusapparaten en EHBO-dozen;

i)

zij communiceren regelmatig met de kapitein van het vaartuig over waarnemerszaken en -taken;

j)

zij eerbiedigen de etnische tradities van de bemanning en de gebruiken van de vlaggenstaat van het vaartuig;

k)

zich houden zich aan de toepasselijke gedragscode voor waarnemers;

l)

zij stellen tijdig rapporten op en dienen deze tijdig bij de Commissie in overeenkomstig de WCPFC-procedures;

m)

zij belemmeren de rechtmatige activiteiten van het vaartuig niet onnodig en houden bij de uitvoering van hun taken naar behoren rekening met de operationele vereisten van het vaartuig en zorgen ervoor dat de exploitatie van vaartuigen die in het verdragsgebied vissen, zo min mogelijk wordt onderbroken;

Artikel 29

Rechten en plichten van exploitanten, kapiteins en bemanningen van vaartuigen

1.   De rechten van exploitanten en kapiteins van vaartuigen omvatten:

a)

een redelijke termijn voor de voorafgaande kennisgeving van de plaatsing van een ROP-waarnemer;

b)

de naleving door die waarnemer van de geldende algemene gedragsregels, hiërarchie en wet- en regelgeving, en

c)

de mogelijkheid om het verslag van de ROP-waarnemer te beoordelen en van opmerkingen te voorzien, en het recht om relevant geachte aanvullende informatie of een persoonlijke verklaring op te nemen.

2.   De exploitanten van vissersvaartuigen, onder wie de kapiteins van vissersvaartuigen, voldoen aan de volgende verplichtingen:

a)

op verzoek van de WCPFC nemen zij personen aan boord die zich als ROP-waarnemer hebben geïdentificeerd;

b)

zij delen de bemanning mee wanneer ROP-waarnemers aan boord gaan, en wat haar rechten en plichten zijn wanneer een ROP-waarnemers aan boord van het vaartuig komt;

c)

zij helpen ROP-waarnemers om op een afgesproken plaats en tijdstip veilig in te schepen en te ontschepen;

d)

zij stellen ROP-waarnemers ten minste 15 minuten vóór het inzetten of binnenhalen van het vistuig daarvan in kennis, tenzij de waarnemer aangeeft dat een kennisgeving niet nodig is.

e)

zij stellen ROP-waarnemers in staat en helpen hen om alle taken veilig te uitvoeren;

f)

zij verlenen ROP-waarnemers volledige toegang tot de gegevens van het vaartuig, met inbegrip van de logboeken en documentatie, zodat zij deze kunnen inspecteren en kopiëren;

g)

zij verlenen ROP-waarnemers redelijke toegang tot navigatie-uitrusting, kaarten en radio’s en tot overige visserij-informatie;

h)

zij verlenen toegang tot alle aanvullende uitrusting om de werkzaamheden van de ROP-waarnemers aan boord van het vaartuig te vergemakkelijken, zoals sterke kijkers, elektronische communicatiemiddelen enz.;

i)

zij stellen ROP-waarnemers in staat, en helpen hen om, monsters van de vangst te nemen en op te slaan;

j)

zij bieden ROP-waarnemers tijdens hun verblijf aan boord van het vaartuig maaltijden, een onderkomen en adequate sanitaire voorzieningen zonder dat dit kosten meebrengt voor de ROP-waarnemer zelf, de provider van de waarnemer of de regering van de waarnemer, en bieden ook medische voorzieningen die van een redelijke standaard zijn en vergelijkbaar zijn met die welke gewoonlijk aan een officier aan boord van het vaartuig geboden worden;

k)

zij zorgen ervoor dat ROP-waarnemers aan boord van het vaartuig verzekerd zijn voor de duur van hun verblijf aan boord;

l)

zij stellen ROP-waarnemers in staat, en helpen hen om, volledige toegang te hebben tot en volledig gebruik te kunnen maken van alle voorzieningen en uitrusting van het vaartuig die waarnemers nodig achten voor de uitvoering van hun taken, met inbegrip van volledige toegang tot de brug, de vis aan boord en de plaatsen waar de vis wordt gehouden, verwerkt, gewogen of opgeslagen;

m)

zij zorgen ervoor dat ROP-waarnemers bij de uitoefening van hun taken niet worden aangevallen, gehinderd, tegengehouden, opgehouden, geïntimideerd, lastiggevallen, omgekocht noch gepoogd wordt hen om te kopen;

n)

zij zorgen ervoor dat ROP-waarnemers niet worden gedwongen of overgehaald om hun plichten te verzaken.

3.   De bemanning van vissersvaartuigen heeft met name de volgende rechten:

a)

de naleving door de ROP-waarnemer van de geldende algemene gedragsregels, hiërarchie en wet- en regelgeving;

b)

een redelijke termijn voor de voorafgaande kennisgeving door de kapitein van het vaartuig van de plaatsing van een ROP-waarnemer, en

c)

privacy in de persoonlijke ruimten van de bemanning.

4.   De bemanning van vissersvaartuigen voldoet aan de volgende verplichtingen:

a)

zij mag de uitoefening van waarnemerstaken niet belemmeren of vertragen en ROP-waarnemers niet dwingen om hun plichten te verzaken;

b)

zij voldoet aan deze verordening en aan regelgeving en procedures uit hoofde van het verdrag en aan de richtsnoeren, regelgeving of voorwaarden van de lidstaat die jurisdictie over het vaartuig uitoefent;

c)

zij stelt ROP-waarnemers in staat, en helpen hen om, volledige toegang hebben tot en gebruik kunnen maken van alle voorzieningen en uitrusting van het vaartuig die waarnemers nodig achten voor de uitvoering van hun taken, met inbegrip van volledige toegang tot de brug, de vis aan boord en de plaatsen waar de vis wordt gehouden, verwerkt, gewogen of opgeslagen;

d)

zij stelt ROP-waarnemers in staat, en helpt hen om, alle taken veilig te uitvoeren;

e)

zij stelt ROP-waarnemers in staat, en helpt hen om, monsters van de vangst te nemen en op te slaan;

f)

zij voldoet aan de instructies die de kapitein van het vissersvaartuig geeft met betrekking tot de taken van de ROP-waarnemers.

Artikel 30

Veiligheid van waarnemers

1.   Indien een ROP-waarnemer wordt vermist of vermoedelijk overboord is geslagen, zorgt de kapitein van een vissersvaartuig ervoor dat:

a)

alle visserijactiviteiten onmiddellijk worden stopgezet;

b)

onmiddellijk een opsporings- en reddingsoperatie op touw wordt gezet, en dat ten minste 72 uur lang wordt gezocht, tenzij de vlaggenlidstaten vanwege overmacht worden genoopt de vaartuigen die hun vlag voeren, toe te staan om een opsporings- en reddingsoperatie al vóór het verstrijken van de termijn van 72 uur stop te zetten, of tenzij de vlaggenlidstaat opdracht geeft om na het verstrijken van de termijn van 72 uur toch door te zoeken;

c)

de vlaggenlidstaat onmiddellijk daarvan in kennis wordt gesteld;

d)

andere vaartuigen in de nabijheid onmiddellijk worden gewaarschuwd met behulp van alle beschikbare communicatiemiddelen;

e)

volledig meewerken aan elke opsporings- en reddingsoperatie;

f)

het vaartuig zich, ongeacht of de opsporing succesvol is of niet, naar de dichtstbijzijnde haven begeeft voor verder onderzoek, als overeengekomen door de vlaggenlidstaat en de provider van de waarnemer;

g)

een verslag van het incident aan de provider van de waarnemer en aan de autoriteiten in kwestie wordt verstrekt, en

h)

volledig wordt meegewerkt aan elk officieel onderzoek en alle mogelijke bewijsstukken en de persoonlijke bezittingen en het logies van de overleden of vermiste waarnemer bewaard en in stand gehouden worden.

2.   De punten a), c) en h) van lid 1 zijn ook van toepassing bij het overlijden van een ROP-waarnemer. Daarnaast zorgt de kapitein van het vissersvaartuig ervoor dat het lichaam goed intact blijft met het oog op autopsie en onderzoek.

3.   Indien een ROP-waarnemer een ernstige ziekte of verwonding oploopt waardoor de gezondheid of veiligheid van die persoon in gevaar komt, zorgt de kapitein van het vissersvaartuig ervoor dat:

a)

alle visserijactiviteiten onmiddellijk worden stopgezet;

b)

de vlaggenlidstaat onmiddellijk daarvan in kennis wordt gesteld;

c)

de waarnemer wordt verzorgd en de medische behandeling krijgt die beschikbaar en mogelijk is aan boord van het vaartuig;

d)

wordt meegeholpen om de waarnemer overeenkomstig de instructies van de vlaggenstaat of, bij ontstentenis van dergelijke instructies, overeenkomstig de instructies van de provider van de ROP-waarnemer zo snel mogelijk te ontschepen en te vervoeren naar een medische inrichting die de vereiste zorg kan verlenen, en

e)

volledig wordt meegewerkt aan elk officieel onderzoek naar de oorzaak van de ziekte of verwonding.

4.   Voor de toepassing van de leden 1, 2 en 3 zorgt de vlaggenlidstaat ervoor dat het desbetreffende coördinatiecentrum voor redding op zee, de provider van de ROP-waarnemer en het WCPFC-secretariaat onmiddellijk in kennis worden gesteld.

5.   Indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat een ROP-waarnemer zodanig is aangevallen, geïntimideerd, bedreigd of lastiggevallen dat de gezondheid of veiligheid van die persoon in gevaar is gekomen, en de ROP-waarnemer of de provider van de ROP-waarnemer aan de vlaggenlidstaat kenbaar maakt dat het wenselijk is dat de waarnemer van het vissersvaartuig van boord wordt gehaald, zorgt de vlaggenlidstaat ervoor dat de kapitein van het vissersvaartuig:

a)

onmiddellijk actie onderneemt om de veiligheid van de ROP-waarnemer te waarborgen en de situatie aan boord te verbeteren en op te lossen;

b)

de vlaggenlidstaat en de provider van de ROP-waarnemer zo spoedig mogelijk in kennis stelt van de situatie en van de toestand waarin de waarnemer verkeert en de plaats waar deze zich bevindt;

c)

ondersteuning verleent bij de ontscheping van de waarnemer op een door de vlaggenlidstaat en de provider van de ROP-waarnemer overeengekomen wijze en plaats die de toegang tot alle nodige medische behandelingen vergemakkelijkt, en

d)

volledig meewerkt aan elk officieel onderzoek naar het incident.

6.   Indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat een ROP-waarnemer is aangevallen, geïntimideerd, bedreigd of lastiggevallen, maar de waarnemer noch de provider van de waarnemer wenst dat de waarnemer van boord wordt gehaald, zorgt de vlaggenlidstaat ervoor dat de kapitein van het vissersvaartuig:

a)

onmiddellijk actie onderneemt om de veiligheid van de ROP-waarnemer te waarborgen en de situatie aan boord zo spoedig mogelijk te verbeteren en op te lossen;

b)

de vlaggenlidstaat en de provider van de ROP-waarnemer zo spoedig mogelijk in kennis stelt van de situatie, en

c)

volledig meewerkt aan elk officieel onderzoek naar het incident.

7.   Indien een provider van een ROP-waarnemer na ontscheping van een ROP-waarnemer een mogelijke overtreding constateert waarbij de ROP-waarnemer tijdens de aanwezigheid aan boord van het vissersvaartuig is aangevallen of lastiggevallen, stelt de provider van de ROP-waarnemer de vlaggenlidstaat en het WCPFC-secretariaat daarvan schriftelijk in kennis. Die lidstaat brengt de Commissie of een door haar aangewezen orgaan op de hoogte van de kennisgeving die hij heeft ontvangen.

8.   Na de in lid 7 bedoelde kennisgeving:

a)

onderzoekt de vlaggenlidstaat het voorval op basis van de informatie van de provider van de ROP-waarnemer en geeft hij een passend gevolg aan de resultaten van het onderzoek;

b)

werkt de vlaggenlidstaat volledig mee aan elk onderzoek van de provider van de ROP-waarnemer, zoals het verstrekken van het verslag van het incident aan de provider van de ROP-waarnemer en aan de autoriteiten in kwestie, en

c)

stelt de vlaggenlidstaat de provider van de ROP-waarnemer en het WCPFC-secretariaat, met kopie aan de Commissie of een door haar aangewezen orgaan, in kennis van de resultaten van zijn onderzoek en van de eventueel ondernomen actie.

9.   De lidstaten zorgen ervoor dat hun nationale providers van waarnemers:

a)

de lidstaat onmiddellijk in kennis stellen wanneer een ROP-waarnemer overlijdt, wordt vermist of vermoedelijk overboord is geslagen tijdens de uitvoering van waarnemerstaken;

b)

volledig meewerken aan elke opsporings- en reddingsoperatie;

c)

volledig meewerken aan elk officieel onderzoek naar een incident waarbij een ROP-waarnemer is betrokken;

d)

ondersteuning verlenen bij een zo spoedig mogelijke ontscheping en vervanging van een ernstig zieke of gewonde ROP-waarnemer;

e)

ondersteuning verlenen bij de ontscheping van een bedreigde, aangevallen, geïntimideerde of lastiggevallen ROP-waarnemer die zo spoedig mogelijk van boord wenst te worden gehaald, en

f)

de lidstaat desgewenst een kopie verstrekken van het rapport van de ROP-waarnemer over beweerde inbreuken waarbij die ROP-waarnemer van de provider is betrokken.

10.   De vlaggenlidstaten zorgen ervoor dat hun gemachtigde inspectievaartuigen samenwerken bij opsporings- en reddingsoperaties waarbij een ROP-waarnemer is betrokken.

HOOFDSTUK VI

Inspecties aan boord

Artikel 31

Taken van de kapitein van een vissersvaartuig van de Unie tijdens een inspectie

1.   Onverminderd eventuele verplichtingen van de kapitein van een vissersvaartuig van de Unie tijdens een inspectie uit hoofde van een krachtens Verordening (EG) nr. 1224/2009 vastgestelde handeling, is de kapitein van een vissersvaartuig van de Unie in het kader van een inspectie aan boord verplicht om:

a)

internationaal aanvaarde beginselen van goed zeemanschap te volgen om gevaar voor de veiligheid van gemachtigde inspectievaartuigen en inspecteurs te voorkomen;

b)

het snel en veilig aan boord gaan van de gemachtigde inspecteurs toe te staan en te faciliteren;

c)

mee te werken aan en te helpen bij de inspectie van het vaartuig volgens de WCPFC-procedures inzake inspectie aan boord;

d)

de gemachtigde inspecteurs bij de uitvoering van hun taken niet onnodig te hinderen of op te houden;

e)

de gemachtigde inspecteurs in staat te stellen om te communiceren met de bemanning van het inspectievaartuig, met de autoriteiten van het inspectievaartuig en met de autoriteiten van het geïnspecteerde vissersvaartuig;

f)

de gemachtigde inspecteurs redelijke voorzieningen te bieden, vergelijkbaar met die welke gewoonlijk aan een officier aan boord van het vaartuig worden geboden, waaronder in voorkomend geval maaltijden en een onderkomen, en

g)

een veilige ontscheping van de gemachtigde inspecteurs te faciliteren.

2.   Indien de kapitein van een vissersvaartuig van de Unie weigert om een gemachtigde inspecteur aan boord te laten voor een inspectie aan boord overeenkomstig de procedures van deze verordening, legt de kapitein uit waarom dit wordt geweigerd. De autoriteiten van het inspectievaartuig stellen de autoriteiten van de vlaggenlidstaat van het vissersvaartuig, alsmede de Commissie of een door haar aangewezen orgaan, onmiddellijk in kennis van de weigering van de kapitein en van de gegeven uitleg. De Commissie brengt het WCPFC-secretariaat onmiddellijk op de hoogte van een dergelijke kennisgeving.

3.   Bij ontvangst van een kennisgeving op grond van lid 2 van een dergelijke weigering dragen de autoriteiten van de vlaggenlidstaat van een vissersvaartuig de kapitein op om akkoord te gaan met een inspectie aan boord, tenzij het op grond van algemeen aanvaarde internationale regels, procedures en praktijken voor de veiligheid op zee nodig is om de inspectie aan boord uit te stellen.

4.   Indien de kapitein een op grond van lid 3 gegeven opdracht niet opvolgt, schorst de vlaggenlidstaat de vismachtiging van het vaartuig en gelast hij het vaartuig om onmiddellijk naar de haven terug te keren. De vlaggenlidstaat stelt de Commissie, of een door haar aangewezen orgaan, en de autoriteiten van het inspectievaartuig onmiddellijk in kennis van de actie die hij heeft ondernomen.

Artikel 32

Procedure bij ernstige inbreuken

1.   Na ontvangst van een kennisgeving van een mogelijke ernstige inbreuk als bedoeld in artikel 33 vanwege een gemachtigde inspecteur van een verdragsluitende partij moet de vlaggenlidstaat van het betrokken vissersvaartuig onverwijld:

a)

zijn onderzoeksverplichting in het kader van artikel 43 van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad (13) nakomen en, als de bewijzen daar aanleiding toe geven, handhavingsactie tegen het betrokken vissersvaartuig ondernemen en de autoriteiten van de gemachtigde inspecteur, de Commissie of een door haar aangewezen orgaan en het WCPFC-secretariaat ervan in kennis stellen, of

b)

de autoriteiten van de gemachtigde inspecteur machtigen om het onderzoek naar de inbreuk te voltooien, en de Commissie of een door haar aangewezen orgaan en het WCPFC-secretariaat ervan in kennis stellen.

2.   Gemachtigde inspecteurs van de Unie behandelen inspectierapporten overeenkomstig artikel 76 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

3.   In het geval van lid 1, punt b), dienen de lidstaatautoriteiten van de gemachtigde inspecteur de door de gemachtigde inspecteurs verzamelde specifieke bewijzen samen met de resultaten van hun onderzoek onmiddellijk na voltooiing van het onderzoek in bij de vlaggenstaatautoriteiten van het vissersvaartuig. Na ontvangst van een kennisgeving uit hoofde van lid 1 reageert de vlaggenlidstaat van het vissersvaartuig onverwijld en in elk geval binnen drie werkdagen.

Artikel 33

Ernstige inbreuk

1.   Elk van de volgende overtredingen vormt een ernstige inbreuk in de zin van artikel 90 van Verordening (EG) nr. 1224/2009:

a)

het vissen zonder vergunning of machtiging van de vlaggenlidstaat;

b)

het niet overeenkomstig de in deze verordening vastgestelde rapportagevoorschriften bijhouden van vangstgegevens en vangstgerelateerde gegevens of het apert verkeerd rapporteren van dergelijke vangst- of vangstgerelateerde gegevens;

c)

het vissen in een gesloten gebied;

d)

het vissen tijdens een gesloten seizoen;

e)

het opzettelijk vangen of aan boord houden van soorten in strijd met de toepasselijke CMM’s en met deze verordening;

f)

het significant overschrijden van vangstbeperkingen of quota bij de vangstmogelijkheden;

g)

het gebruiken van verboden vistuig;

h)

het vervalsen of verbergen van de markeringen, de identiteit of het registratienummer van een vissersvaartuig;

i)

het achterhouden, vervalsen of laten verdwijnen van bewijsmateriaal dat van belang is voor het onderzoek van een inbreuk;

j)

het begaan van meerdere inbreuken die samen een ernstige overtreding van de uit hoofde van deze verordening geldende maatregelen vormen;

k)

het weigeren van een inspectie aan boord;

l)

het onnodig hinderen of ophouden van een gemachtigde inspecteur;

m)

intimidatie van of fysieke aanvallen op de ROP-waarnemer;

n)

het knoeien met of onklaar maken van het VMS;

o)

het vissen door vissersvaartuigen van de Unie die niet in het register staan ingeschreven;

p)

het vissen in de nabijheid van een databoei of het aan boord nemen van een databoei in strijd met artikel 9, lid 1 of 2.

2.   Wanneer is vastgesteld dat een vissersvaartuig van de Unie betrokken is geweest bij het plegen van een ernstige inbreuk, trekken de autoriteiten van de vlaggenlidstaat de vergunning van dat vaartuig in en zorgen zij ervoor dat dat vaartuig niet in het verdragsgebied vist totdat de sancties die de vlaggenlidstaat vanwege de overtreding heeft opgelegd, zijn uitgevoerd.

Artikel 34

Handhaving

1.   De autoriteiten van de vlaggenlidstaat bezien gevallen waarin een gemachtigde inspecteur of een gemachtigd inspectievaartuig door vissersvaartuigen die hun vlag voeren, of door de kapitein of bemanning van dergelijke vaartuigen is lastiggevallen, op dezelfde wijze als gevallen van dergelijke lastigvallen die gebeuren in het exclusieve rechtsgebied van de lidstaat.

2.   Bij de uitvoering van hun activiteiten in het kader van de procedures van deze verordening verrichten gemachtigde inspecteurs van de Unie ook bewakingsactiviteiten die gericht zijn op de identificatie van vissersvaartuigen van niet-verdragsluitende partijen, of vissersvaartuigen die geen nationaliteit lijken te hebben, die in het verdragsgebied op volle zee visserijactiviteiten uitoefenen. Dergelijke geïdentificeerde vaartuigen worden onmiddellijk aangegeven bij de vlaggenlidstaat, de Commissie of een door haar aangewezen orgaan, en het WCPFC-secretariaat.

3.   De lidstaten melden vissersvaartuigen van de niet-verdragsluitende partijen als bedoeld in lid 2 aan de Commissie of een door haar aangewezen orgaan en aan de vlaggenstaat van het betrokken vaartuig.

HOOFDSTUK VII

Havenstaatmaatregelen

Artikel 35

Havenstaatmaatregelen

De kapitein van een vissersvaartuig van de Unie werkt met de havenautoriteiten van elke verdragsluitende partij samen bij de uitvoering van havenstaatmaatregelen uit hoofde van het verdrag en deze verordening.

Artikel 36

Procedure in geval van vermoedelijke IOO-visserij

Wanneer een lidstaat na een haveninspectie een inspectierapport ontvangt waarin staat dat er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat een vaartuig dat zijn vlag voert, betrokken is geweest bij IOO-visserij of bij visserijgerelateerde activiteiten ter ondersteuning van IOO- visserij, onderzoekt hij onmiddellijk en volledig de zaak overeenkomstig artikel 43 van Verordening (EG) nr. 1005/2008 en artikel 25 van het verdrag.

HOOFDSTUK VIII

Slotbepalingen

Artikel 37

Richtsnoeren

1.   De Commissie stelt de lidstaten die vangstmogelijkheden hebben in de door de WCPFC beheerde visserijen de door de WCPFC vastgestelde richtsnoeren ter beschikking, met name met betrekking tot:

a)

de behandeling van roggen van het geslacht Mobula;

b)

de beste praktijken voor de behandeling van walvishaaien en andere haaien;

c)

de behandeling van zeeschildpadden, en

d)

de veilige vrijlating van walvisachtigen.

2.   De betrokken lidstaten zien erop toe dat de in lid 1 bedoelde richtsnoeren worden verstrekt aan de kapiteins van de vaartuigen die hun vlag voeren. Die kapiteins treffen alle redelijke maatregelen om deze richtsnoeren toe te passen.

Artikel 38

Rapportage

1.   De lidstaten dienen bij de Commissie uiterlijk op 20 april van elk jaar wetenschappelijke gegevens overeenkomstig de toepasselijke WCPFC-vereisten betreffende wetenschappelijke gegevens in en uiterlijk op 15 juni van elk jaar een jaarverslag over de uitvoering van deze verordening dat overeenstemt met de WCPFC-rapportagerichtsnoeren in het kader van de CMM’s, inclusief over de controles die zij op hun vloot hebben verricht, en de monitoring-, controle- en nalevingsmaatregelen die zij hebben getroffen om de naleving in het kader van die controles te waarborgen.

2.   De vangst- en de visserijinspanning van de vaartuigen van de Unie worden op grond van de toepasselijke CMM’s gerapporteerd voor de volgende soortengroepen: witte tonijn, grootoogtonijn, gestreepte tonijn, geelvintonijn, zwaardvis, overige zwaardvis, en haaien. Voor elk van deze soorten worden ook ramingen van de teruggooi en losmakingen en vrijlatingen verstrekt. Voor andere soorten worden tevens vangstramingen verstrekt overeenkomstig hetgeen de Commissie heeft bepaald.

3.   Het in lid 1 bedoelde verslag bevat met name het volgende:

a)

de vangstniveaus van vissersvaartuigen die hun vlag voeren die gestreepte marlijn (Kajikia audax) als bijvangst hebben gevangen, alsmede het aantal en de vangstniveaus van vaartuigen die op gestreepte marlijn vissen in het verdragsgebied ten zuiden van 15° Z.B.;

b)

de jaarlijkse vangstniveaus van elk van de vissersvaartuigen die hun vlag voeren die in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan voorkomende witte tonijn hebben gevangen (Thunnus alalunga), alsmede het aantal vaartuigen dat actief op in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan voorkomende witte tonijn vist in het verdragsgebied ten zuiden van 20° Z.B.;

c)

de voortgang bij de uitvoering van de verordening wat betreft de instandhouding van zeeschildpadden, met inbegrip van informatie die is verzameld over interacties met zeeschildpadden bij de visserijen die in het kader van het verdrag worden beheerd;

d)

een raming, aan de hand van gegevens die in het kader van waarnemersprogramma’s en langs andere weg zijn verzameld, van het aantal zijdehaaien en oceanische witpunthaaien dat is losgemaakt of vrijgelaten, met inbegrip van de toestand van de dieren bij het losmaken of vrijlaten ervan (dood of levend);

e)

het aantal overeenkomstig artikel 11, leden 3 en 4, ontvangen WCPFC-aangiften van overlading dat zij naar de Commissie hebben gezonden;

f)

gevallen waarin walvishaaien zijn ingesloten door een ringzegennet van hun vlag voerende vaartuigen, met inbegrip van de op grond van artikel 16, lid 2, punt b), vereiste nadere informatie;

g)

gevallen waarin walvisachtigen zijn ingesloten door een ringzegennet van hun vlag voerende vaartuigen overeenkomstig artikel 18, lid 2;

h)

alle onder artikel 11 vallende overladingsactiviteiten overeenkomstig de richtsnoeren van bijlage II bij CMM 2009-06;

i)

een jaarlijkse verklaring inzake nalevingsmaatregelen uit hoofde van artikel 25, lid 8, van het verdrag over de actie die zij hebben ondernomen naar aanleiding van beweerde inbreuken op deze verordening, met inbegrip van de inspecties aan boord van vissersvaartuigen die hun vlag voeren die resulteerden in de waarneming van beweerde inbreuken, en de ingestelde procedures en toegepaste sancties.

4.   De lidstaten melden als onderdeel van hun in lid 1 bedoelde verslag aan de Commissie het totale aantal vaartuigen dat op zwaardvis heeft gevist, en de totale vangst van zwaardvis (Xiphias gladius) voor:

a)

vaartuigen die ten zuiden van 20° Z.B. hun vlag voeren, met uitzondering van vaartuigen die in het kader van een charter-, lease- of soortgelijk mechanisme actief zijn als onderdeel van de binnenlandse visserij van een andere verdragsluitende partij;

b)

vaartuigen die in het kader van een charter-, lease- of soortgelijk mechanisme actief zijn als onderdeel van hun binnenlandse visserij ten zuiden van 20° Z.B., en

c)

alle overige vaartuigen die in hun wateren ten zuiden van 20° Z.B. vissen.

5.   De lidstaten melden ook waarnemingen van vissersvaartuigen die geen nationaliteit lijken te hebben en mogelijk in het verdragsgebied op volle zee vissen op soorten die onder het verdrag vallen, zo snel mogelijk aan de Commissie of een door haar aangewezen orgaan.

Artikel 39

Beweerde niet-naleving gemeld door de WCPFC

1.   Indien de Commissie van de WCPFC informatie ontvangt die wijst op een vermoedelijke niet-naleving van het verdrag of een CMM door een lidstaat of door een vaartuig dat zijn vlag voert, geeft zij die informatie onverwijld door aan de betrokken lidstaat.

2.   De lidstaat deelt de Commissie of een door de Commissie aangewezen orgaan binnen één maand na de ontvangst van de informatie van de Commissie als bedoeld in lid 1, mee welke bevindingen zijn gedaan in het onderzoek dat is ingesteld naar aanleiding van de beweerde niet-naleving en, in voorkomend geval, welke actie is ondernomen om de nalevingszorgen weg te nemen.

3.   De Commissie zendt de in lid 2 bedoelde bevindingen ten minste zestig dagen vóór de vergadering van het technisch en nalevingscomité van de WCPFC door naar de WCPFC.

Artikel 40

Vertrouwelijkheid en gegevensbescherming

1.   Naast de verplichtingen van de artikelen 112 en 113 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 zorgen de lidstaten en de Commissie of het door haar krachtens deze verordening aangewezen orgaan ervoor dat elektronische rapporten en berichten die verzonden worden naar en ontvangen worden van het secretariaat van de WCPFC, vertrouwelijk worden behandeld.

2.   Alle in het kader van deze verordening verzamelde, overgedragen en opgeslagen persoonsgegevens worden behandeld overeenkomstig de Verordeningen (EU) 2016/679 en (EU) 2018/1725.

3.   Persoonsgegevens die uit hoofde van deze verordening worden verwerkt mogen niet langer dan tien jaar worden opgeslagen, tenzij die persoonsgegevens noodzakelijk zijn voor de follow-up van een inbreuk of een inspectie, of met het oog op gerechtelijke of administratieve procedures. In die gevallen mogen de persoonsgegevens voor een periode van twintig jaar worden opgeslagen. Indien persoonsgegevens langer worden bewaard, worden de gegevens geanonimiseerd.

Artikel 41

Procedure in geval van wijzigingen

1.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 42 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening te wijzigen met betrekking tot:

a)

de vaartuiginformatie die overeenkomstig artikel 23, lid 1, bij de Commissie moet worden ingediend;

b)

de VMS-vereisten van artikel 26;

c)

de in artikel 28, lid 4, bedoelde waarnemersdekkingsgraad in het kader van het ROP;

d)

de in artikel 28, lid 9 en 10, bedoelde rechten en plichten van ROP-waarnemers;

e)

de in artikel 29 bedoelde rechten en plichten van exploitanten van vaartuigen, kapiteins en bemanningen;

f)

de in artikel 38, lid 1, genoemde uiterste rapportagedatums in het kader van de rapportageverplichting;

g)

de bijlagen I tot en met VI.

2.   De in lid 1 bedoelde gedelegeerde bevoegdheden blijven strikt beperkt tot de implementatie in Unierecht van wijzigingen of vervangingen van CMM’s die bindend zijn voor de Unie.

Artikel 42

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 41 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 15 november 2022. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 41 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 41 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 43

Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 520/2007

Artikel 4, lid 4, en artikel 28 van Verordening (EG) nr. 520/2007 worden geschrapt.

Artikel 44

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 19 oktober 2022.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

R. METSOLA

Voor de Raad

De voorzitter

M. BEK


(1)  PB C 341 van 24.8.2021, blz. 108.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 september 2022 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 4 oktober 2022.

(3)  Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).

(4)  Besluit 98/392/EG van de Raad van 23 maart 1998 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 en de overeenkomst inzake de toepassing van deel XI van dat verdrag van 28 juli 1994 (PB L 179 van 23.6.1998, blz. 1).

(5)  Besluit 98/414/EG van de Raad van 8 juni 1998 inzake de bekrachtiging door de Europese Gemeenschap van de overeenkomst over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden (PB L 189 van 3.7.1998, blz. 14).

(6)  Besluit 2005/75/EG van de Raad van 26 april 2004 inzake de toetreding van de Gemeenschap tot het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van over grote afstanden trekkende visbestanden in het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan (PB L 32 van 4.2.2005, blz. 1).

(7)  Verordening (EG) nr. 520/2007 van de Raad van 7 mei 2007 tot vaststelling van technische maatregelen voor de instandhouding van bepaalde over grote afstanden trekkende visbestanden en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 973/2001 (PB L 123 van 12.5.2007, blz. 3).

(8)  Verordening (EU) 2019/473 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 betreffende het Europees Bureau voor visserijcontrole (PB L 83 van 25.3.2019, blz. 18).

(9)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(10)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(11)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(12)  Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).

(13)  Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1936/2001 en (EG) nr. 601/2004 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 1093/94 en (EG) nr. 1447/1999 (PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1).


BIJLAGE I

RISICOBEPERKENDE MAATREGELEN VOOR VOGELS

Tabel 1: Risicobeperkende maatregelen

Kolom A

Kolom B

Langs de zijkant uitzetten van het vistuig met een vogelscherm en verzwaarde bijlijnen (1)

Torilijn (2)

’s Nachts vissen met een minimum aan dekverlichting

Blauwgekleurd aas

Torilijn

Lijnschieter bij diep uitzetten

Verzwaarde bijlijnen

Lozing van visafval

Haakafschermende middelen (3)

 

Specificaties

1.

Torilijnen (ten zuiden van 25° zuiderbreedte)

a)

Voor vaartuigen met een totale lengte van ≥ 35 m

i)

Uitzetten van ten minste één torilijn. Waar mogelijk worden vaartuigen aangespoord een tweede torilijn te gebruiken wanneer er veel vogels in de buurt aanwezig of actief zijn; beide torilijnen worden gelijktijdig uitgezet, een aan elke zijde van de lijn die wordt uitgezet. Indien twee torilijnen worden gebruikt, worden de geaasde haken uitgezet binnen het gebied dat door de twee torilijnen wordt begrensd.

ii)

Er wordt gebruikgemaakt van een torilijn met lange en korte wimpels. De wimpels zijn felgekleurd en een mix van lange en korte wimpels.

1)

Lange wimpels worden ten hoogste om de 5 m geplaatst en moeten aan de lijn worden bevestigd met wartels die voorkomen dat de wimpels en de lijn verwikkeld raken. Lange wimpels moeten lang genoeg zijn om in kalme omstandigheden het zeeoppervlak te raken.

2)

Korte wimpels (van meer dan 1 m lang) mogen niet meer dan 1 m van elkaar worden geplaatst.

iii)

Vaartuigen zetten de torilijn zo uit dat deze zich ten minste over een lengte van 100 meter boven het zeeoppervlak uitstrekt. Daartoe heeft de torilijn een lengte van ten minste 200 m en wordt deze bevestigd aan een toripaal van > 7 m boven het zeeoppervlak die zich zo dicht mogelijk bij de achtersteven bevindt.

iv)

Gebruikt een vaartuig slechts één torilijn, dan wordt deze loefwaarts van het zinkende aas uitgezet.

b)

Voor vaartuigen met een totale lengte van < 35 m

i)

Er wordt gebruikgemaakt van één torilijn met lange en korte wimpels of met alleen korte wimpels.

ii)

Er moet worden gebruikgemaakt van felgekleurde lange en/of korte (die echter meer dan 1 m lang zijn) wimpels. Deze moeten als volgt worden aangebracht:

1)

Lange wimpels: ten hoogste om de 5 m voor de eerste 75 m van de torilijn.

2)

Korte wimpels: ten hoogste om de 1 m.

iii)

Lange wimpels zouden zo aan de lijn moeten worden bevestigd dat de wimpels en de lijn niet verwikkeld raken. Alle lange wimpels raken het zeeoppervlak bij rustig weer. Wimpels mogen over de eerste 15 m worden aangepast om verstrengeling te voorkomen.

iv)

Vaartuigen zetten de torilijn zo uit dat deze zich over een lengte van ten minste 75 meter boven het zeeoppervlak uitstrekt. Daartoe wordt de torilijn bevestigd aan een toripaal van > 6 m boven het zeeoppervlak die zich zo dicht mogelijk bij de achtersteven bevindt. Er moet zoveel spanning worden gecreëerd dat een zo groot mogelijk deel boven het zeeoppervlak blijft en de lijn recht achter het vaartuig blijft bij zijwind. Verstrengeling kan het beste worden voorkomen met een lang stuk van het touw of monofilament in het water.

v)

Bij gebruik van twee torilijnen moeten de twee lijnen worden uitgezet aan weerszijden van de hoofdlijn.

2.

Torilijnen (ten noorden van 23° noorderbreedte)

a)

Lange wimpels

i)

Minimumlengte: 100 m

ii)

Ze moeten zo aan het vaartuig worden bevestigd dat ze vanaf een punt van ten minste 5 m boven het water aan de achtersteven loefwaarts van het punt hangen waar de reep in het water terechtkomt.

iii)

Ze moeten zo worden bevestigd dat ze boven het zeeoppervlak boven de zinkende geaasde haken blijven.

iv)

De wimpels moeten minder dan 5 m van elkaar worden aangebracht met gebruik van wartels en moeten lang genoeg zijn, zodat ze zo dicht mogelijk bij het water te komen.

v)

Bij gebruik van twee (d.w.z. gekoppelde) torilijnen moeten de twee lijnen worden uitgezet aan de weerszijden van de hoofdlijn.

b)

Korte wimpels (voor vaartuigen met een totale lengte van ≥ 24 m)

i)

Ze moeten zo aan het vaartuig worden bevestigd dat ze vanaf een punt van ten minste 5 m boven het water aan de achtersteven loefwaarts van het punt hangen waar de reep in het water terechtkomt.

ii)

Ze moeten zo worden bevestigd dat ze boven het zeeoppervlak boven de zinkende geaasde haken blijven.

iii)

De wimpels moeten minder dan 1 m van elkaar worden geplaatst en minimaal 30 cm lang zijn.

iv)

Bij gebruik van twee (d.w.z. gekoppelde) torilijnen moeten de twee lijnen worden uitgezet aan de weerszijden van de hoofdlijn.

c)

Korte wimpels (voor vaartuigen met een totale lengte van < 24 m)

Dit ontwerp wordt uiterlijk drie jaar na de datum van implementatie geëvalueerd op basis van wetenschappelijke gegevens.

i)

Ze moeten zo aan het vaartuig worden bevestigd dat ze vanaf een punt van ten minste 5 m boven het water aan de achtersteven loefwaarts van het punt hangen waar de reep in het water terechtkomt.

ii)

Ze moeten zo worden bevestigd dat ze boven het zeeoppervlak boven de zinkende geaasde haken blijven.

iii)

Worden wimpels gebruikt, dan wordt aanbevolen wimpels te gebruiken die minder dan 1 m van elkaar kunnen worden geplaatst en ten minste 30 cm lang zijn.

iv)

Bij gebruik van twee (d.w.z. gekoppelde) torilijnen moeten de twee lijnen worden uitgezet aan weerszijden van de hoofdlijn.

3.

Langs de zijkant uitzetten van het vistuig met een vogelscherm en verzwaarde bijlijnen

a)

De hoofdlijn moet vanaf bak- of stuurboord zo ver mogelijk van de achtersteven vandaan (op ten minste 1 m) worden uitgezet en bij gebruik van een hoofdlijnschieter moet deze ten minste 1 m voorwaarts van de achtersteven worden geplaatst.

b)

Zijn er zeevogels aanwezig, dan moet ervoor worden gezorgd dat de hoofdlijn speling heeft zodat de geaasde haken onder water blijven.

c)

Er moet een vogelscherm worden ingezet:

i)

paal achter de lijnschieter ten minste 3 m lang;

ii)

ten minste drie torilijnen die aan de bovenste 2 m van de paal bevestigd zijn;

iii)

diameter van de torilijn ten minste 20 mm;

iv)

aan het eind van elke torilijn bevestigde wimpels moeten zo lang zijn dat ze (bij windstil weer) over het water slepen — minimale diameter 10 mm.

4.

’s Nachts vissen

a)

Geen uitzetting tussen de nautische schemering ’s ochtends en de nautische schemering ’s avonds.

b)

De nautische schemering ’s avonds en de nautische schemering ’s ochtends worden overeenkomstig de tabellen van de zeevaartkundige almanak voor de desbetreffende breedtegraad, plaatselijke tijd en datum bepaald.

c)

Dekverlichting tot een minimum beperken. De minimale dekverlichting zou niet in strijd mogen zijn met de minimumnormen voor veiligheid en navigatie.

5.

Verzwaarde bijlijnen

De volgende minimumgewichten zijn vereist:

a)

één gewicht van ten minste 40 g binnen 50 cm van de haak,

b)

ten minste in totaal 45 g aangebracht binnen 1 meter van de haak;

c)

ten minste in totaal 60 g aangebracht binnen 3,5 meter van de haak, of

d)

ten minste in totaal 98 g aangebracht binnen 4 meter van de haak;

6.

Haakafschermende middelen

Haakafschermende middelen omhullen de punt en weerhaak van geaasde haken om te voorkomen dat zeevogels tijdens het uitzetten van de lijnen erop duiken. De volgende hulpmiddelen zijn voor gebruik in WCPFC-visserijen goedgekeurd:

Hookpods die aan de volgende prestatie-eisen voldoen:

a)

ze omhullen de punt en weerhaak van de haak totdat ze een diepte van ten minste 10 m bereiken of ten minste 10 minuten onder water zijn gebracht;

b)

ze voldoen aan de vigerende minimumnormen voor verzwaarde bijlijnen zoals gespecificeerd in deze bijlage, en

c)

ze zijn zo ontworpen dat ze vast blijven zitten aan het vistuig en niet verloren gaan.

7.

Lozing van visafval

a)

hetzij geen lozing van visafval tijdens het uitzetten of ophalen;

b)

hetzij strategische lozing van visafval aan de tegenovergestelde zijde van de boot waar het uitzetten of ophalen plaatsvindt, zodat de vogels worden weggelokt van de geaasde haken.

8.

Blauwgekleurd aas

a)

Wordt blauwgekleurd aas gebruikt, dan moet het bij het blauw kleuren volledig ontdooid zijn.

b)

Het secretariaat van de WCPFC verspreidt een kleurmonster.

c)

Al het aas moet in de tint van het monster worden gekleurd.

9.

Lijnschieter bij diep uitzetten

a)

Lijnschieters moeten zo worden ingezet dat de haken veel dieper in het water terechtkomen dan zonder zo’n schieter het geval zou zijn, en dat de meeste haken een diepte van ten minste 100 m bereiken.


(1)  Het langs de zijkant uitzetten van het vistuig met een vogelscherm en verzwaarde bijlijnen in kolom A wordt geteld als twee risicobeperkende maatregelen.

(2)  Indien een torilijn uit zowel kolom A als kolom B wordt gekozen, staat dit gelijk met het gelijktijdig gebruik van twee (d.w.z. gekoppelde) torilijnen.

(3)  Haakafschermende middelen mogen worden gebruikt als op zichzelf staande maatregel.


BIJLAGE II

MARKERINGEN EN ANDERE TECHNISCHE SPECIFICATIES VAN VISSERSVAARTUIGEN

1.   

Vissersvaartuigen van de Unie brengen het WIN in het Engels zodanig aan dat het te allen tijde duidelijk zichtbaar is:

a)

op de romp of bovenbouw, aan bakboord en stuurboord van het vaartuig. Een exploitant mag een kenteken zodanig aanbrengen dat het overhelt naar de zijde van het vaartuig of de bovenbouw, mits de hellingshoek het niet onmogelijk maakt om het teken vanaf een ander vaartuig of vanuit de lucht te zien;

b)

aan dek, behalve in de in punt 3 genoemde gevallen. Mocht er een scherm of andere tijdelijke afdekking worden geplaatst waardoor het kenteken aan dek aan het zicht wordt onttrokken, dan wordt het scherm of de afdekking ook gemarkeerd. Deze kentekens zouden dwarsscheeps moeten worden aangebracht met de bovenzijde van de cijfers en letters naar de boeg.

2.   

Het WIN wordt als volgt aangebracht:

a)

zo hoog mogelijk boven de waterlijn aan weerszijden van het vaartuig, maar niet aan delen van de romp, zoals voor- en achtersteven;

b)

zodanig dat het niet aan het zicht wordt onttrokken door het vistuig, ongeacht of dat is opgeborgen of in gebruik is;

c)

zodanig dat het zich niet bij de afvoer uit spuigaten bevindt of bij de plekken waar lozingen overboord plaatsvinden, met inbegrip van de delen die vatbaar kunnen zijn voor schade of verkleuring door de vangst van bepaalde soorten, en

d)

zodanig dat het niet reikt tot onder de waterlijn.

3.   

Vaartuigen zonder dek hoeven geen WIN op een horizontaal oppervlak te tonen. Wel worden de exploitanten aangespoord een bord met het WIN te plaatsen dat duidelijk zichtbaar is vanuit de lucht.

4.   

Bootjes en skiffs die zich in het kader van de visserijactiviteiten aan boord van het vaartuig bevinden, dragen hetzelfde WIN als het vaartuig zelf.

5.   

Vissersvaartuigen van de Unie voldoen bij het plaatsen van het WIN aan de volgende eisen:

a)

de letters en cijfers zijn in blokschrift;

b)

de breedte van de letters en cijfers staat in verhouding tot de hoogte ervan;

c)

de hoogte (h) van de letters en cijfers staat in verhouding tot de grootte van het vaartuig en is in overeenstemming met het volgende:

i)

voor het WIN op de romp, de bovenbouw en/of een hellend oppervlak: de lengte van het vaartuig over alles (LOA) wordt getoond in meter (m) en de hoogte van de letters en cijfers in meter (m) bedraagt ten minste 1,0 m (voor vaartuigen van 25 m of meer), 0,8 m (voor vaartuigen van ten minste 20 m, maar minder dan 25 m), 0,6 m (voor vaartuigen van ten minste 15 m, maar minder dan 20 m), 0,4 m (voor vaartuigen van ten minste 12 m, maar minder dan 15 m), 0,3 m (voor vaartuigen van ten minste 5 m, maar minder dan 12 m) en 0,1 (voor vaartuigen van minder dan 5 m);

ii)

voor het WIN aan dek: de hoogte bedraagt niet minder dan 0,3 m voor alle vaartuigen van 5 m of meer;

d)

de lengte van het verbindingsstreepje bedraagt de helft van de hoogte van de letters en cijfers;

e)

de lijnbreedte bedraagt voor alle letters en cijfers en voor het verbindingsstreepje h/6;

f)

de afstand tussen de cijfers en/of letters bedraagt niet meer dan h/4 en niet minder dan h/6;

g)

de ruimte tussen twee opeenvolgende letters met schuine zijden is niet groter dan h/8 en niet kleiner dan h/10;

h)

het WIN” is wit op een zwarte achtergrond of zwart op een witte achtergrond;

i)

de achtergrond is zo groot dat rond het WIN een rand van ten minste h/6 ontstaat;

j)

er wordt steeds hoogwaardige scheepsverf gebruikt;

k)

het WIN voldoet aan de eisen van deze specificaties wanneer er retroflecterende of warmtegenererende stoffen worden gebruikt, en

l)

het WIN en de achtergrond ervan worden te allen tijde in goede staat gehouden.


BIJLAGE III

MINIMUMNORMEN VOOR ALC’S (AUTOMATIC LOCATION COMMUNICATORS) DIE IN HET VMS (VOLGSYSTEEM VOOR VAARTUIGEN) VAN DE WCPFC WORDEN GEBRUIKT

1.   

De ALC zendt automatisch en los van interventies op het vaartuig de volgende gegevens:

i)

de statische unieke identificatiecode van de ALC;

ii)

de actuele geografische positie (lengte- en breedtegraad) van het vaartuig, en

iii)

de datum en het tijdstip (in Universal Time Constant (UTC)) waarop de positie van het in punt ii) bedoelde vaartuig is bepaald;

2.   

De in punt 1, ii) en iii), bedoelde gegevens worden verkregen met een satellietplaatsbepalingssysteem.

3.   

Een ALC aan boord van een vissersvaartuig moet de in punt 1 bedoelde gegevens elk uur kunnen verzenden.

4.   

De WCPFC ontvangt de in punt 1 bedoelde gegevens onder normale bedrijfsomstandigheden binnen negentig minuten na het genereren ervan door de ALC.

5.   

Een ALC aan boord van een vissersvaartuig moet zodanig zijn beschermd dat de beveiliging en de integriteit van de in punt 1 bedoelde gegevens gewaarborgd zijn.

6.   

De informatie in de ALC moet onder normale bedrijfsomstandigheden veilig, beveiligd en geïntegreerd worden opgeslagen.

7.   

Niemand, behalve de monitoringautoriteit, mag redelijkerwijs in staat zijn om in ALC opgeslagen gegevens van die autoriteit te wijzigen, met inbegrip van de frequentie van positiemeldingen aan die autoriteit.

8.   

Functies die in de ALC of terminalsoftware voor het onderhoud ervan zijn ingebouwd, mogen onbevoegden geen toegang bieden tot delen van de ALC die de werking van het VMS zouden kunnen aantasten.

9.   

Een ALC wordt aan boord geïnstalleerd overeenkomstig de specificaties van de fabrikant en overeenkomstig de toepasselijke normen.

10.   

Onder omstandigheden waarin de satellietnavigatie normaal werkt, moeten de posities die uit de toegezonden gegevens worden afgeleid, tot op 100 vierkante meter DRMS (Distance Root Mean Squared) nauwkeurig zijn (m.a.w. 98 % van de posities moeten binnen dit bereik liggen).

11.   

De ALC en/of de doorzendingsdienst moeten in staat zijn om de verzending van de gegevens naar meerdere, los van elkaar staande bestemmingen te ondersteunen.

12.   

De satellietnavigatiedecoder en -zender zijn volledig geïntegreerd en bevinden zich in dezelfde niet-manipuleerbare fysieke behuizing.

13.   

Standaardformaat voor handmatige positiemeldingen bij een storing of het uitvallen van de ALC:

a)

WIN

b)

Naam van het vaartuig

c)

Datum: dd/mm/jj

d)

Tijd: in 24-uur-formaat HH:MM (UTC)

e)

Breedtegraad — GG-MM-SS (N/Z)

f)

Lengtegraad — GGG-MM-SS (O/W)

g)

Activiteit (visserij/zoeken naar vis/transit/overlading)


BIJLAGE IV

IN DE WCPFC-AANGIFTE VAN OVERLADING OP TE NEMEN INFORMATIE

1.

Een unieke documentcode

2.

De naam van het vissersvaartuig en zijn WIN

3.

De naam van het transportvaartuig en zijn WIN

4.

Het voor het vangen van de vis gebruikte vistuig

5.

De hoeveelheid product (1) (met inbegrip van de soort en de staat van verwerking (2)) die moet worden overgeladen

6.

De staat van de vis (vers of bevroren)

7.

De over te laden hoeveelheid bijproduct (3)

8.

De geografische locatie (4) van vangsten van sterk migrerende vissoorten

9.

De datum en plaats (5) van de overlading

10.

Indien van toepassing, naam en handtekening van de WCPFC-waarnemer

11.

De hoeveelheid product die zich reeds aan boord van het ontvangende vaartuig bevindt en de geografische herkomst (6) van dat product.


(1)  Tonijn en tonijnachtigen.

(2)  Intact; ontdaan van ingewanden en kop; ontdaan van ingewanden, kop en staart alleen ontdaan van ingewanden, niet ontdaan van kieuwen; ontdaan van kieuwen en ingewanden; ontdaan van kieuwen, ingewanden en staart; haaienvinnen.

(3)   A ndere vissoorten dan tonijn en tonijnachtigen.

(4)  Geografische locatie van de vangst houdt in dat voldoende informatie wordt verstrekt om vast te stellen welk deel van de vangst in de volgende gebieden is gevangen: volle zee, buiten het verdragsgebied, EEZ’s (afzonderlijk vermeld). Locatie van de vangsten niet vereist voor het ontvangende vaartuig.

(5)  De plaats van overlading moet in decimale breedtegraad en lengtegraad tot op 0,1 graden nauwkeurig zijn en vergezeld gaan van een beschrijving van de plaats, zoals de volle zee, buiten het verdragsgebied of binnen een met naam genoemde EEZ.

(6)  De oorsprong van het product wordt per ROVB-gebied gerapporteerd en omvat de hoeveelheid product uit elk afzonderlijk gebied.


BIJLAGE V

COÖRDINATEN EN KAART VAN OOSTELIJK VOLLEZEEGEBIED

LENGTEGRAAD

BREEDTEGRAAD

-155.495308

-11.375548

-155.498321

-11.391248

-155.375667

-11.6652

-155.144789

-12.031226

-155.087069

-12.286791

-155.011312

-12.527927

-154.988916

-12.541928

-155.011131

-12.528155

-155.4405

-12.58823

-155.8398

-12.7045

-156.3396

-12.96024

-156.748

-13.26971

-157.0805

-13.57845

-157.4277

-13.99567

-157.6434

-14.37697

-157.7986

-14.73752

-157.9131

-15.11709

-157.962

-15.46605

-158.039622

-15.653761

-158.122829

-15.877123

-158.127739

-15.869203

-158.231024

-15.803568

-158.36955

-15.745447

-158.496828

-15.694033

-158.661362

-15.634953

-158.821586

-15.583395

-159.026918

-15.539192

-159.190663

-15.503491

-159.372631

-15.472738

-159.548569

-15.453715

-159.736692

-15.448871

-159.90316

-15.449959

-160.083542

-15.463548

-160.226654

-15.480612

-160.365423

-15.495182

-160.451319

-15.514117

-160.406016

-15.448192

-160.316351

-15.338878

-160.217964

-15.213622

-160.156932

-15.110787

-160.074995

-14.978629

-160.011413

-14.890788

-159.926847

-14.750107

-159.87787

-14.621808

-159.79653

-14.407807

-159.75968

-14.275899

-159.711458

-14.113648

-159.682425

-13.98575

-159.655144

-13.863674

-159.621745

-13.726376

-159.619708

-13.634445

-159.616001

-13.561895

-159.614094

-13.509574

-159.561966

-13.476838

-159.464666

-13.417237

-159.323121

-13.349332

-159.212807

-13.287211

-159.104174

-13.209011

-158.983445

-13.143509

-158.882253

-13.049931

-158.744371

-12.94646

-158.649624

-12.872332

-158.560938

-12.795621

-158.495677

-12.723884

-158.424306

-12.639442

-158.333838

-12.548261

-158.2853

-12.45563

-158.071642

-12.43816

-157.8909

-12.42376

-157.747379

-12.436771

-157.631174

-12.428707

-157.4811

-12.39678

-157.229515

-12.356368

-157.039477

-12.306157

-156.868471

-12.243143

-156.665366

-12.174288

-156.495214

-12.106995

-156.3649

-12.01769

-156.25113

-11.967768

-156.113903

-11.894359

-156.012144

-11.844092

-155.895851

-11.761728

-155.77415

-11.66355-

-155.688884

-11.572012

-155.593209

-11.478779

-155.495308

-11.375548

Image 1

Legenda:

1.

Bijzonder beheersgebied “Oostelijk Vollezeegebied”

2.

Volle zee

3.

Kiribati

4.

Cookeilanden

5.

Frans-Polynesië

BIJLAGE VI

SCHEMATISCH DIAGRAM VAN EEN HAAIENLIJN

Image 2

Legenda:

1.

Beuglijn

2.

Drijver

3.

Drijflijn

4.

Haaienlijnen

5.

Hoofdlijn

6.

Bijlijnen

II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

26.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 276/37


VERORDENING (EU) 2022/2057 VAN DE RAAD

van 13 oktober 2022

tot wijziging van Verordening (EU) 2020/1706 betreffende de opening en de wijze van beheer van autonome tariefcontingenten van de Unie voor bepaalde visserijproducten voor de periode 2021-2023

(Voor de EER relevante tekst)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 31,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Unie is voor haar bevoorrading met bepaalde visserijproducten momenteel afhankelijk van de invoer uit derde landen. De afgelopen decennia is de Unie afhankelijker geworden van invoer om in haar behoefte aan visserijproducten te voorzien. Om de productie van visserijproducten in de Unie niet in gevaar te brengen en om de verwerkende industrie in de Unie in staat te stellen zich op toereikende wijze te bevoorraden, moeten de invoerrechten voor een aantal visserijproducten worden geschorst of verlaagd binnen de grenzen van tariefcontingenten van passende omvang.

(2)

Verordening (EU) 2020/1706 van de Raad (1) voorziet in de opening en het beheer van autonome tariefcontingenten van de Unie voor bepaalde visserijproducten voor de periode 2021-2023. Voor elk tariefcontingent is gekozen voor een omvang die zo groot is dat de verwerkende industrie in de Unie zich voor die periode voldoende kan bevoorraden.

(3)

Op 19 juli 2021 werd Verordening (EU) 2020/1706 gewijzigd bij Verordening (EU) 2021/1203 van de Raad (2) en werden onder meer nieuwe contingenten toegevoegd die geldig waren tot en met 31 oktober 2022, dit vanwege het verstrijken van de met de Republiek IJsland en met het Koninkrijk Noorwegen gesloten bilaterale protocollen, die voorzien in contingenten voor bepaalde soorten vis en visserijproducten.

(4)

De onderhandelingen met de Republiek IJsland en met het Koninkrijk Noorwegen over nieuwe aanvullende protocollen die voorzien in contingenten voor bepaalde soorten vis en visserijproducten, zullen echter niet vóór 31 oktober 2022 zijn afgerond.

(5)

Daarom zijn er nieuwe contingenten nodig die tot het einde van de periode van toepassing van Verordening (EU) 2020/1706 geldig zijn.

(6)

Gezien de urgentie om een tekort aan rechtenvrije visserijproducten voor verwerking in de Unie te voorkomen, moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EU) 2020/1706 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 november 2022.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 13 oktober 2022.

Voor de Raad

De voorzitter

P. BLAŽEK


(1)  Verordening (EU) 2020/1706 van de Raad van 13 november 2020 betreffende de opening en de wijze van beheer van autonome tariefcontingenten van de Unie voor bepaalde visserijproducten voor de periode 2021-2023 (PB L 385 van 17.11.2020, blz. 3).

(2)  Verordening (EU) 2021/1203 van de Raad van 19 juli 2021 tot wijziging van Verordening (EU) 2020/1706 wat betreft de opname van autonome tariefcontingenten van de Unie voor bepaalde visserijproducten (PB L 261 van 22.7.2021, blz. 1).


BIJLAGE

Aan de tabel in de bijlage bij Verordening (EU) 2020/1706 worden de volgende vermeldingen toegevoegd:

Volgnr.

GN-code

Taric-code

Beschrijving

Jaarlijks volume van het contingent (in ton) (1)

Contingentrecht

Contingentperiode

09.2509

ex 1604 12 91

13

Haring, bereid met kruiden en/of azijn, gepekeld, bestemd om te worden verwerkt

17 500 (netto uitgelekt gewicht)

0  %

1.11.2022-31.12.2023

93

ex 1604 12 99

16

17

09.2510

ex 0303 51 00

10

Haring (Clupea harengus, Clupea pallasii), bevroren, bestemd om te worden verwerkt (2)

11 670

0  %

1.11.2022-31.12.2023

20

09.2512

 

 

Bevroren vis, bestemd om te worden verwerkt:

3 850

0  %

1.11.2022-31.12.2023

0303 55 30

10

Chileense horsmakreel (Trachurus murphyi)

ex 0303 55 90

95

Andere vis van Trachurus spp., met uitzondering van Trachurus trachurus, Trachurus murphyi en horsmakreel (Caranx trachurus)

0303 56 00

10

Cobia (Rachycentron canadum)

0303 69 90

10

Andere vis

0303 89 90

11

21

30

91

0303 82 00

10

Roggen (Rajidae)

0303 89 55

10

Goudbrasem (Sparus aurata)

09.2513

0304 86 00

20

Haringfilets (Clupea harengus, Clupea pallasii), bevroren, bestemd om te worden verwerkt

29 170

0  %

1.11.2022-31.12.2023

ex 0304 99 23

10

Haringlappen (Clupea harengus, Clupea pallasii), bevroren, bestemd om te worden verwerkt  (2)

20

09.2514

0304 49 50

10

Filets van roodbaarzen (Sebastes spp.), vers of gekoeld, bestemd om te worden verwerkt

1 520

0  %

1.11.2022-31.12.2023


(1)  Uitgedrukt in nettogewicht, tenzij anders aangegeven.

(2)  Van 15 februari tot en met 15 juni is het tariefcontingent niet van toepassing op goederen die voor het vrije verkeer worden aangegeven.


26.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 276/40


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2022/2058 VAN DE COMMISSIE

van 28 februari 2022

tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen inzake liquiditeitshorizons voor de alternatieve internemodellenbenadering als bedoeld in artikel 325 septquinquagies, lid 7

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (1), en met name artikel 325 septquinquagies, lid 7, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Een algemene methode om een risicofactor van een positie naar een brede risicofactorcategorie te mappen voor de toepassing van artikel 325 septquinquagies, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013, moet instellingen in staat stellen brede risicofactorcategorieën en brede risicofactorsubcategorieën te identificeren die overeenstemmen met de aan de risicofactor verbonden risico’s, om de passende liquiditeitshorizon ervan te bepalen. De algemene methode moet algemeen genoeg zijn om op de meeste risicofactoren toepasbaar te zijn.

(2)

Gezien de bijzondere kenmerken van bepaalde risicofactoren, waaronder die welke niet onder een brede risicofactorcategorie van tabel 2 van artikel 325 septquinquagies van Verordening (EU) nr. 575/2013 vallen, zou de algemene methode, wanneer zij op die risicofactoren wordt toegepast, kunnen leiden tot verschillende uitkomsten voor instellingen, met een gebrek aan harmonisatie en potentiële regelgevingsarbitrage tot gevolg. De algemene methode moet dus worden aangevuld met specifieke regels.

(3)

Een groot volume van dagelijkse gemiddelde omzet van netto otc-rentederivaten is een goede indicator van de liquiditeit van hun respectieve onderliggende valuta’s. Het is derhalve passend die omzetindicator in aanmerking te nemen om te bepalen welke valuta’s de subcategorie van meest liquide valuta’s van de brede renterisicofactorcategorie in tabel 2 van artikel 325 septquinquagies van Verordening (EU) nr. 575/2013 vormen. De driejaarlijkse centrale-bank-enquête van de Bank voor Internationale Betalingen (BIB) over de omzet van otc-rentederivaten (2) vormt een betrouwbare bron van statistieken om de omzet van otc-rentederivaten per instrument en per valuta te beoordelen. Om die reden en om de samenhang met de internationale praktijken te waarborgen, is het passend de resultaten van die enquête in aanmerking te nemen om te bepalen welke valuta’s de subcategorie van meest liquide valuta’s vormen.

(4)

Evenzo is een groot volume van dagelijkse gemiddelde omzet van netto otc-wisselkoersderivaten een goede indicator van de liquiditeit van hun respectieve onderliggende valutaparen. Het is derhalve passend die indicator in aanmerking te nemen om te bepalen welke valutaparen de subcategorie meest liquide valutaparen van de brede wisselkoersfactorcategorie in tabel 2 van artikel 325 septquinquagies van Verordening (EU) nr. 575/2013 vormen. De driejaarlijkse centrale-bank-enquête van de BIB over de omzet van otc-wisselkoersderivaten (3) vormt een betrouwbare bron van statistieken om de omzet van otc-wisselkoersderivaten per instrument en per valuta te beoordelen. Om die reden en om de samenhang met de internationale praktijken te waarborgen, is het passend de resultaten van die enquête in aanmerking te nemen om te bepalen welke valutaparen de subcategorie van meest liquide valutaparen vormen.

(5)

Gezien de diversiteit van de aandelenmarkten in de Unie moeten voor de toepassing van de subcategorieën aandelenkoers en volatiliteit van de brede risicofactorcategorie aandeel in tabel 2 van artikel 325 septquinquagies van Verordening (EU) nr. 575/2013 kleine en grote marktkapitalisaties worden gedefinieerd op basis van een combinatie van een absolute drempel en een relatieve drempel. Gezien de noodzaak van samenhang met internationale reguleringsnormen is het passend de absolute drempel te baseren op de door het Bazels Comité voor bankentoezicht vastgestelde drempel (4). Aangezien Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1646 van de Commissie (5) voorziet in een lijst van hoofdindexen op basis van de liquiditeit van de componenten van de indexen, en aangezien de methode voor de opstelling van die lijst is gebaseerd op marktkapitalisatie en vrije verhandelbaarheid, alsook op de voorwaarde van een minimumliquiditeitsdrempel, is het passend de relatieve drempel overeenkomstig die uitvoeringsverordening vast te stellen. De aandelen in de in Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1646 opgesomde hoofdindexen, waarvan de componenten allemaal in de Unie genoteerd zijn, moeten daarom als aandelen met grote marktkapitalisatie worden beschouwd, terwijl alle andere aandelen als aandelen met kleine marktkapitalisatie moeten worden beschouwd.

(6)

Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische reguleringsnormen die de Europese Bankautoriteit aan de Commissie heeft voorgelegd.

(7)

De Europese Bankautoriteit heeft open publieke raadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische reguleringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, heeft de mogelijke daaraan verbonden kosten en baten geanalyseerd, en heeft de bij artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad opgerichte Stakeholdergroep bankwezen om advies verzocht (6),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

Mappen van risicofactoren

Artikel 1

Algemene methode

1.   Wanneer instellingen risicofactoren naar de brede risicofactorcategorieën van tabel 2 van artikel 325 septquinquagies van Verordening (EU) nr. 575/2013 mappen, wijzen zij elke risicofactor aan de meest passende brede risicofactorcategorie toe, gelet op de aard van het risico waarop de risicofactor betrekking heeft en de gegevens die als input zijn gebruikt voor de risicofactor in het risicometingsmodel.

Wanneer instellingen risicofactoren naar de brede risicofactorsubcategorieën van een brede risicofactorcategorie van die tabel mappen, wijzen zij de risicofactor aan de meest passende brede risicofactorsubcategorie van die brede risicofactorcategorie toe, gelet op de aard van het risico waarop de risicofactor betrekking heeft en de gegevens die in het risicometingsmodel als input zijn gebruikt voor de risicofactor.

2.   Voor de toepassing van lid 1 mappen instellingen, wanneer de aard van de risicofactor niet overeenkomt met een brede risicocategorie in tabel 2 van artikel 325 septquinquagies van Verordening (EU) nr. 575/2013, die risicofactor naar de brede risicofactorcategorie “grondstof” van die tabel en naar de brede risicofactorsubcategorie “andere soorten” van die categorie.

3.   Voor de toepassing van lid 1 identificeren instellingen, voor een risicofactor die naar meer dan één brede risicofactorcategorie of brede risicofactorsubcategorie zou kunnen worden gemapt, alle desbetreffende categorieën en subcategorieën.

Onder die brede risicofactorcategorieën of bijbehorende brede risicofactorsubcategorieën wordt de risicofactor naar de brede risicofactorcategorie en de bijbehorende brede risicofactorsubcategorie met de langste liquiditeitshorizon gemapt.

Wanneer meer dan één brede risicofactorcategorie of bijbehorende brede risicofactorsubcategorie dezelfde langste liquiditeitshorizon hebben, mag de risicofactor naar eender welke van die brede risicofactorcategorieën en hun bijbehorende brede risicofactorsubcategorieën worden gemapt.

Artikel 2

Specifieke methode voor homogene-indexinstrumenten

1.   In afwijking van artikel 1 mag de instelling, wanneer zij een positie in een homogene-indexinstrument in haar risicometingsmodel als één enkele risicofactor weergeeft, ervoor kiezen de risicofactor overeenkomstig de in lid 2 beschreven methode te mappen.

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder “homogene index” een index verstaan die een van de volgende samenstellingen heeft:

a)

aandelen of andere indexen die uitsluitend zijn samengesteld uit aandelen;

b)

obligaties of andere indexen die uitsluitend zijn samengesteld uit obligaties;

c)

kredietverzuimswaps of andere indexen die uitsluitend zijn samengesteld uit kredietverzuimswaps;

d)

grondstoffen of andere indexen die uitsluitend zijn samengesteld uit grondstoffen.

2.   De liquiditeitshorizon van een enkele risicofactor die een homogene-indexinstrument als bedoeld in lid 1 modelleert, kan door een instelling als volgt worden bepaald:

a)

de instelling mapt de risicofactor naar de brede risicofactorcategorie van tabel 2 van artikel 325 septquinquagies van Verordening (EU) nr. 575/2013 die overeenkomt met de passende categorie voor de samenstelling van de homogene index;

b)

de instelling past de in artikel 1 vastgestelde algemene methode afzonderlijk toe op elk van de bestanddelen van de homogene index om de passende liquiditeitshorizon ervan te bepalen;

c)

de instelling berekent het gewogen gemiddelde van de overeenkomstig punt b) bepaalde liquiditeitshorizons op basis van het respectieve gewicht van elk bestanddeel in de index;

d)

de liquiditeitshorizon van de risicofactor die het homogene-indexinstrument modelleert, is de kortste liquiditeitshorizon van de subcategorieën van de bestanddelen van de index die langer is dan of gelijk is aan het in punt c) bedoelde gewogen gemiddelde.

Voor de toepassing van punt a) wordt een risicofactor van een homogene-indexinstrument met de in lid 1, punten b) en c), bedoelde samenstelling naar de brede risicofactorcategorie “creditspread” gemapt.

Artikel 3

Specifieke methode voor inflatie-, mono-currency- en cross-currencybasisrisicofactoren

1.   In afwijking van artikel 1 mappen instellingen inflatierisicofactoren voor een bepaalde valuta naar de brede risicofactorcategorie “rente” en de brede risicofactorsubcategorie van die valuta.

2.   In afwijking van artikel 1 mappen instellingen mono-currencybasisrisicofactoren en cross-currencybasisrisicofactoren naar de brede risicofactorcategorie “rente” en de brede risicofactorsubcategorie van de valuta waarin de basis luidt.

Artikel 4

Specifieke methode voor repo- en dividendrisicofactoren

1.   In afwijking van artikel 1 mappen instellingen aandelenrepo- en dividendrisicofactoren naar de brede risicofactorcategorie “aandeel”.

2.   In afwijking van artikel 1 worden, voor het bepalen van de brede risicofactorsubcategorie, aandelenrepo- en dividendrisicofactoren voor een bepaald aandeel behandeld als risicofactoren die met de volatiliteit van dat aandeel overeenkomen.

HOOFDSTUK 2

Bepaling van de subcategorie meest liquide valuta’s, bepaling van de subcategorie meest liquide valutaparen en definitie van de subcategorieën kleine en grote marktkapitalisatie

Artikel 5

Subcategorie van meest liquide valuta’s

De valuta’s die de subcategorie meest liquide valuta’s vormen van de brede risicofactorcategorie rente in tabel 2 van artikel 325 septquinquagies van Verordening (EU) nr. 575/2013, zijn de in bijlage I bij deze verordening vermelde valuta’s.

Artikel 6

Subcategorie van meest liquide valutaparen

De valutaparen die de subcategorie meest liquide valutaparen vormen van de brede risicofactorcategorie wisselkoers in tabel 2 van artikel 325 septquinquagies van Verordening (EU) nr. 575/2013, zijn de in bijlage II bij deze verordening vermelde valuta’s.

Artikel 7

Definitie van kleine en grote marktkapitalisatie

1.   Voor de toepassing van de subcategorieën aandelenkoers en volatiliteit van de brede risicofactorcategorie aandeel in tabel 2 van artikel 325 septquinquagies van Verordening (EU) nr. 575/2013 voldoet een aandeel met grote marktkapitalisatie aan ten minste een van de volgende voorwaarden:

a)

de marktkapitalisatie van het aandeel is groter dan 1,75 miljard EUR;

b)

het aandeel is opgenomen in een van de in bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1646 genoemde hoofdindexen waarvan de componenten allemaal in de Unie genoteerd zijn.

2.   Alle andere aandelen dan de in lid 1 bedoelde worden als aandelen met een kleine marktkapitalisatie beschouwd.

Artikel 8

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 februari 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1.

(2)  “Interest rate derivatives market turnover in 2019”, BIS Triennial Central Bank Survey 2019, Monetary and Economic Department.

(3)  “Global foreign exchange market turnover in 2019”, BIS Triennial Central Bank Survey 2019, Monetary and Economic Department.

(4)  Minimum capital requirements for market risk, januari 2019 (herzien februari 2019).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1646 van de Commissie van 13 september 2016 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot hoofdindexen en erkende beurzen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (PB L 245 van 14.9.2016, blz. 5).

(6)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).


BIJLAGE I

Lijst van meest liquide valuta’s als bedoeld in artikel 5

euro (EUR);

US-dollar (USD);

pond sterling (GBP);

yen (JPY);

Australische dollar (AUD);

Zweedse kroon (SEK);

Canadese dollar (CAD).


BIJLAGE II

Lijst van valutaparen als bedoeld in artikel 6

Voor de toepassing van deze bijlage worden de volgende valutacodes gebruikt:

 

EUR (euro), USD (US-dollar), JPY (yen), GBP (pond sterling), CHF (Zwitserse frank), CAD (Canadese dollar), MXN (Mexicaanse peso), CNY (renminbi yuan), NZD (Nieuw-Zeelandse dollar), RUB (Russische roebel), HKD (Hongkongdollar), SGD (Singaporedollar), TRY (Turkse lire), KRW (Zuid-Koreaanse won), SEK(Zweedse kroon), ZAR (rand), INR (Indiase roepie), NOK (Noorse kroon), BRL (real), AUD (Australische dollar), DKK (Deense kroon), BGN (lev), HRK (kuna).

 

EUR/USD, EUR/JPY, EUR/GBP, EUR/CHF, EUR/CAD, EUR/MXN, EUR/CNY, EUR/NZD, EUR/RUB, EUR/HKD, EUR/SGD, EUR/TRY, EUR/KRW, EUR/SEK, EUR/ZAR, EUR/INR, EUR/NOK, EUR/BRL, EUR/AUD.

 

USD/JPY, USD/GBP, USD/AUD, USD/CAD, USD/CHF, USD/MXN, USD/CNY, USD/NZD, USD/RUB, USD/HKD, USD/SGD, USD/TRY, USD/KRW, USD/SEK, USD/ZAR, USD/INR, USD/NOK, USD/BRL, USD/DKK, USD/BGN, USD/HRK.

 

JPY/GBP, JPY/CAD, JPY/CHF, JPY/MXN, JPY/CNY, JPY/NZD, JPY/RUB, JPY/HKD, JPY/SGD, JPY/TRY, JPY/KRW, JPY/SEK, JPY/ZAR, JPY/INR, JPY/NOK, JPY/BRL, JPY/DKK, JPY/AUD, JPY/BGN, JPY/HRK.

 

GBP/AUD, GBP/CAD, GBP/CHF, GBP/MXN, GBP/CNY, GBP/NZD, GBP/RUB, GBP/HKD, GBP/SGD, GBP/TRY, GBP/KRW, GBP/SEK, GBP/ZAR, GBP/INR, GBP/NOK, GBP/BRL, GBP/DKK, GBP/BGN, GBP/HRK.

 

AUD/CAD, AUD/CHF, AUD/MXN, AUD/CNY, AUD/NZD, AUD/RUB, AUD/HKD, AUD/SGD, AUD/TRY, AUD/KRW, AUD/SEK, AUD/ZAR, AUD/INR, AUD/NOK, AUD/BRL.

 

CAD/CHF, CAD/MXN, CAD/CNY, CAD/NZD, CAD/RUB, CAD/HKD, CAD/SGD, CAD/TRY, CAD/KRW, CAD/SEK, CAD/ZAR, CAD/INR, CAD/NOK, CAD/BRL.

 

CHF/MXN, CHF/CNY, CHF/NZD, CHF/RUB, CHF/HKD, CHF/SGD, CHF/TRY, CHF/KRW, CHF/SEK, CHF/ZAR, CHF/INR, CHF/NOK, CHF/BRL, CHF/DKK, CHF/BGN, CHF/HRK.

 

MXN/CNY, MXN/NZD, MXN/RUB, MXN/HKD, MXN/SGD, MXN/TRY, MXN/KRW, MXN/SEK, MXN/ZAR, MXN/INR, MXN/NOK, MXN/BRL.

 

CNY/NZD, CNY/RUB, CNY/HKD, CNY/SGD, CNY/TRY, CNY/KRW, CNY/SEK, CNY/ZAR, CNY/INR, CNY/NOK, CNY/BRL.

 

NZD/RUB, NZD/HKD, NZD/SGD, NZD/TRY, NZD/KRW, NZD/SEK, NZD/ZAR, NZD/INR, NZD/NOK, NZD/BRL.

 

RUB/HKD, RUB/SGD, RUB/TRY, RUB/KRW, RUB/SEK, RUB/ZAR, RUB/INR, RUB/NOK, RUB/BRL.

 

HKD/SGD, HKD/TRY, HKD/KRW, HKD/SEK, HKD/ZAR, HKD/INR, HKD/NOK, HKD/BRL.

 

SGD/TRY, SGD/KRW, SGD/SEK, SGD/ZAR, SGD/INR, SGD/NOK, SGD/BRL.

 

TRY/KRW, TRY/SEK, TRY/ZAR, TRY/INR, TRY/NOK, TRY/BRL.

 

KRW/SEK, KRW/ZAR, KRW/INR, KRW/NOK, KRW/BRL.

 

SEK/ZAR, SEK/INR, SEK/NOK, SEK/BRL.

 

ZAR/INR, ZAR/NOK, ZAR/BRL.

 

INR/NOK, INR/BRL.

 

NOK/BRL.


26.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 276/47


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2022/2059 VAN DE COMMISSIE

van 14 juni 2022

tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de technische details van de vereisten inzake backtesting en toeschrijving van winsten en verliezen op grond van de artikelen 325 novoquinquagies en 325 sexagies van Verordening (EU) nr. 575/2013

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (1), en met name artikel 325 novoquinquagies, lid 9, derde alinea, en artikel 325 sexagies, lid 4, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 325 novoquinquagies, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 schrijft voor dat instellingen dagelijkse overschrijdingen moeten tellen door middel van backtesting op de hypothetische en werkelijke veranderingen in de waarde van hun portefeuille die is samengesteld uit alle aan hun tradingafdelingen toegewezen posities. Een dergelijke backtesting is bedoeld om, afhankelijk van het niveau waarop zij wordt uitgevoerd, te beoordelen of het passend is de eigenvermogensvereisten voor posities in een tradingafdeling te berekenen aan de hand van de alternatieve internemodellenbenadering, en of de eigenvermogensvereisten in verband met modelleerbare risicofactoren toereikend zijn. Artikel 325 novoquinquagies, lid 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013 schrijft voor dat instellingen de eindedagwaarde van de portefeuille moeten gebruiken als uitgangspunt voor een dergelijke backtesting, met inbegrip van alle aanpassingen, zoals reserves of eventuele waarderingscorrecties.

(2)

Bij de backtesting van de VaR-waarde moeten bepaalde marktrisico-effecten die niet in het interne risicometingsmodel worden meegenomen, nog steeds worden opgenomen in de werkelijke veranderingen in de waarde van een portefeuille. Dienovereenkomstig moeten alle aanpassingen in verband met marktrisico, ongeacht de frequentie waarmee zij door instellingen worden geactualiseerd, worden opgenomen in de werkelijke veranderingen in de waarde van een portefeuille. De backtesting van de VaR-waarde met de hypothetische veranderingen in de waarde van een portefeuille moet echter worden uitgevoerd op basis van een statische portefeuille. Daarom moeten instellingen in de berekening van dergelijke hypothetische veranderingen in de waarde van een portefeuille alleen die aanpassingen opnemen die dagelijks worden berekend en die in het interne risicometingsmodel zijn opgenomen.

(3)

In sommige gevallen is het mogelijk dat, vanwege de aard van een aanpassing en vanwege het interne risicobeheer dat op die aanpassing van toepassing is, een dergelijke aanpassing wordt berekend tussen reeksen posities die aan meer dan één tradingafdeling zijn toegewezen. Om harmonisatie in de hele Unie te waarborgen, moet van instellingen worden verlangd dat zij bij de berekening van de werkelijke en hypothetische veranderingen in de waarde van een portefeuille van een tradingafdeling ofwel deze aanpassing voor elke tradingafdeling afzonderlijk herberekenen op basis van de posities die alleen aan de tradingafdeling zijn toegewezen, ofwel, indien aan specifieke voorwaarden is voldaan, de uit een dergelijke aanpassing voortvloeiende veranderingen alleen weergeven in het kader van de in artikel 325 novoquinquagies, lid 6, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde backtesting. Wanneer instellingen het eindedagwaarderingsproces uitvoeren om de eindedagwaarden van de portefeuille van de tradingafdelingen af te leiden, mag het hun bijgevolg niet worden toegestaan bij de berekening van hypothetische en werkelijke veranderingen op het niveau van de tradingafdelingde aanpassing aan de tradingafdelingen toe te wijzen op een wijze die in verhouding staat tot de bijdrage van elke tradingafdeling aan de waarde van de aanpassing.

(4)

Het vereiste inzake de toeschrijving van winsten en verliezen als bedoeld in artikel 325 sexagies van Verordening (EU) nr. 575/2013 speelt een prominente rol om te waarborgen dat de theoretische veranderingen en de hypothetische veranderingen in de waarde van de portefeuille van de tradingafdeling dicht genoeg bij elkaar liggen. De statistische tests die zijn opgenomen in de door het Bazels Comité voor het bankentoezicht ontwikkelde internationale normen, de Spearman-correlatiecoëfficiënt en de Kolmogorov-Smirnov-testmetriek om het vereiste inzake de toeschrijving van winsten en verliezen operationeel te maken, zijn geschikt voor dat doel en moeten derhalve door instellingen worden gebruikt.

(5)

In de internationale normen is bepaald dat instellingen aan een aanvullend-kapitaalvereiste moeten voldoen wanneer de theoretische en hypothetische veranderingen in de waarde van de portefeuille van tradingafdelingen niet dicht genoeg bij elkaar liggen. In dat geval moet van instellingen worden verlangd dat zij dat aanvullend-kapitaalvereiste voor die tradingafdelingen berekenen en aan de bevoegde autoriteiten rapporteren.

(6)

Bij de rapportage van de resultaten van de toeschrijving van winsten en verliezen overeenkomstig artikel 325 terquinquagies, lid 2, punt d), van Verordening (EU) nr. 575/2013 moeten instellingen ook aangeven waar de hypothetische veranderingen en theoretische veranderingen in de waarde van de portefeuille van een tradingafdeling wezenlijk verschillen. Dit moet instellingen helpen om mogelijke tekortkomingen in de berekening van de theoretische veranderingen vast te stellen.

(7)

Bij de beoordeling van de naleving van het vereiste inzake de toeschrijving van winsten en verliezen worden theoretische veranderingen in de waarde van een portefeuille vergeleken met hypothetische veranderingen die worden berekend uitgaande van een statische portefeuille. Die vergelijking heeft tot doel de materialiteit vast te stellen van de verschillen in de waarderingsprocessen van het risicometingsmodel van de instelling die de theoretische veranderingen opleveren, en in de waarderingsprocessen van de interne systemen van de instelling die de hypothetische veranderingen opleveren. Om ervoor te zorgen dat die vergelijking niet wordt beïnvloed door veranderingen in de samenstelling van de portefeuille, moeten de theoretische veranderingen in de waarde van een portefeuille die in het vereiste inzake de toeschrijving van winsten en verliezen worden gebruikt, ook worden berekend uitgaande van een statische portefeuille.

(8)

Om consistentie met internationale normen te waarborgen, moeten de hypothetische veranderingen in de waarde van een portefeuille die worden berekend om te beoordelen of het vereiste inzake de toeschrijving van winsten en verliezen wordt nageleefd, worden afgestemd op de hypothetische veranderingen in de waarde van de portefeuille die een instelling berekent ten behoeve van de backtesting.

(9)

Verschillen tussen de waarderingsprocessen die de hypothetische en theoretische veranderingen in de waarde van een portefeuille opleveren, kunnen te wijten zijn aan het feit dat bepaalde risicofactoren in het risicometingsmodel zijn weggelaten of dat het risicometingsmodel is vereenvoudigd. Andere verschillen kunnen te wijten zijn aan discrepanties in de gegevens die een instelling als input gebruikt om de waarde van haar portefeuilles te bepalen. Om bijkomende bronnen van discrepantie als gevolg van dergelijke verschillen in inputgegevens te voorkomen, moet het instellingen worden toegestaan de inputgegevens op elkaar af te stemmen, mits aan bepaalde specifieke voorwaarden is voldaan.

(10)

De frequentie waarmee de resultaten van het vereiste inzake de toeschrijving van winsten en verliezen moeten worden gerapporteerd, moet worden afgestemd op de frequentie waarmee de modelleerbaarheid van de risicofactoren wordt beoordeeld en de frequentie waarmee de eigenvermogensvereisten voor marktrisico worden gerapporteerd. Op die manier zullen instellingen in staat zijn de eigenvermogensvereisten voor marktrisico te bepalen op basis van consistente resultaten voor de backtestingvereisten, de vereisten inzake de toeschrijving van winsten en verliezen en de beoordeling van de modelleerbaarheid.

(11)

De wijze waarop instellingen hun totale eigenvermogensvereisten voor marktrisico moeten aggregeren, moet in overeenstemming worden gebracht met de internationale normen. Daarom moet de aggregatieformule de resultaten van het vereiste inzake de toeschrijving van winsten en verliezen weerspiegelen, met inbegrip van het aanvullend-kapitaalvereiste wanneer theoretische en hypothetische veranderingen niet dicht genoeg bij elkaar liggen. Daarnaast moet de aggregatieformule een vermindering van de diversificatievoordelen weerspiegelen wanneer de eigenvermogensvereisten voor een tradingafdeling worden berekend met de alternatieve standaardbenadering en niet met de alternatieve internemodellenbenadering.

(12)

Om de bevoegde autoriteiten te ondersteunen bij de controle van de naleving van deze verordening door instellingen, moeten instellingen ertoe worden verplicht hun uitvoering van deze verordening te documenteren.

(13)

De bepalingen van deze verordening zijn nauw met elkaar verbonden, aangezien zij allemaal betrekking hebben op elementen die ten behoeve van de berekening van de eigenvermogensvereisten voor marktrisico’s met behulp van de alternatieve internemodellenbenadering moeten worden opgenomen in veranderingen in de waarde van de portefeuille van een tradingafdeling. Om de samenhang te garanderen tussen die bepalingen, die op hetzelfde moment in werking moeten treden, en om de personen voor wie de daarin gestelde verplichtingen gelden, een volledig inzicht in en een vlotte toegang tot deze bepalingen te bieden, is het wenselijk alle bij artikel 325 novoquinquagies, lid 9, derde alinea, en artikel 325 sexagies, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 575/2013 vereiste technische reguleringsnormen in één enkele verordening samen te brengen.

(14)

Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische reguleringsnormen die de EBA bij de Commissie heeft ingediend.

(15)

De EBA heeft openbare raadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische reguleringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, de mogelijke kosten en baten ervan geanalyseerd en het advies van de overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (2) opgerichte Stakeholdersgroep bankwezen ingewonnen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

TECHNISCHE ELEMENTEN DIE IN DE WERKELIJKE EN HYPOTHETISCHE VERANDERINGEN IN DE WAARDE VAN EEN PORTEFEUILLE MOETEN WORDEN OPGENOMEN TEN BEHOEVE VAN DE BACKTESTINGVEREISTEN

Afdeling 1

Technische elementen die in de werkelijke veranderingen in de waarde van een portefeuille moeten worden opgenomen

Artikel 1

Technische elementen die in de werkelijke veranderingen in de waarde van een portefeuille van een tradingafdeling moeten worden opgenomen voor de op het niveau van de tradingafdeling uitgevoerde backtestingvereisten

1.   Voor de toepassing van de in artikel 325 novoquinquagies, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde backtesting van de tradingafdeling berekenen instellingen de werkelijke veranderingen in de waarde van een portefeuille van een tradingafdeling met gebruikmaking van dezelfde technieken, met inbegrip van dezelfde prijsstellingsmethoden, modelparameters en marktgegevens, als die welke worden gebruikt in het proces dat wordt gebruikt voor de berekening van de eindedagwaarden (“eindedagwaarderingsproces”), met inbegrip van de resultaten van de in artikel 105, lid 8, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde onafhankelijke prijsverificatie.

2.   Bij de berekening van de werkelijke veranderingen in de waarde van de portefeuille van een tradingafdeling weerspiegelen instellingen de veranderingen in de waarde van die portefeuille die het gevolg zijn van het verstrijken van de tijd.

3.   Bij de berekening van de werkelijke veranderingen in de waarde van de portefeuille van een tradingafdeling nemen instellingen in die waarde alle aanpassingen op die in aanmerking zijn genomen in het in lid 1 bedoelde eindedagwaarderingsproces en die verband houden met marktrisico, met uitzondering van alle volgende aanpassingen:

a)

aanpassingen van de kredietwaardering die de actuele marktwaarde van het kredietrisico van tegenpartijen bij de instelling weerspiegelen;

b)

aan het eigen kredietrisico van de instelling toegeschreven aanpassingen die overeenkomstig artikel 33, lid 1, punt b) of c), van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het eigen vermogen zijn uitgesloten;

c)

aanvullende waardeaanpassingen die overeenkomstig artikel 34 van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het tier 1-kernkapitaal zijn afgetrokken.

4.   Instellingen berekenen de waarde van een aanpassing als bedoeld in lid 3 op basis van alle posities die aan dezelfde tradingafdeling zijn toegewezen. Instellingen nemen veranderingen in de waarde van de aanpassing alleen op op de datum waarop de aanpassing wordt berekend.

5.   Naast de uitsluitingen als bedoeld in lid 3, punten a), b) en c), kunnen instellingen van de berekening van de werkelijke veranderingen in de waarde van de portefeuille van een tradingafdeling een aanpassing uitsluiten die in het eindedagwaarderingsproces wordt berekend tussen reeksen posities die op nettobasis aan meer dan één tradingafdeling zijn toegewezen, indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

die aanpassing wordt, vanwege de aard ervan, op nettobasis berekend tussen reeksen posities die aan meer dan één tradingafdeling zijn toegewezen;

b)

het interne risicobeheer van die aanpassing stemt overeen met het niveau waarop de aanpassing wordt berekend;

c)

de betrokken instelling documenteert alle volgende gegevens:

i)

de reeksen posities waartussen de aanpassing wordt berekend;

ii)

de redenering die ten grondslag ligt aan de berekening van de aanpassing tussen de in punt i) bedoelde reeksen posities;

iii)

de motivering om de aanpassing niet te berekenen op basis van uitsluitend aan die tradingafdeling toegewezen posities.

Artikel 2

Technische elementen die in de werkelijke veranderingen in de waarde van een portefeuille van een tradingafdeling moeten worden opgenomen voor de op het niveau van de instelling uitgevoerde backtestingvereisten

1.   Voor de toepassing van de in artikel 325 novoquinquagies, lid 6, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde backtesting berekenen instellingen de werkelijke veranderingen in de waarde van een portefeuille met gebruikmaking van dezelfde technieken, met inbegrip van dezelfde prijsstellingsmethoden, modelparameters en marktgegevens, als die welke worden gebruikt in het eindedagwaarderingsproces, inclusief de resultaten van de in artikel 105, lid 8, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde onafhankelijke prijsverificatie.

2.   Bij de berekening van de werkelijke veranderingen in de waarde van een portefeuille weerspiegelen instellingen de veranderingen in de waarde van die portefeuille die het gevolg zijn van het verstrijken van de tijd.

3.   Bij de berekening van de werkelijke veranderingen in de waarde van een portefeuille nemen instellingen in die waarde alle aanpassingen op die in aanmerking zijn genomen in het in lid 1 bedoelde eindedagwaarderingsproces en die verband houden met marktrisico, met uitzondering van alle volgende aanpassingen:

a)

aanpassingen van de kredietwaardering die de actuele marktwaarde van het kredietrisico van tegenpartijen bij de instelling weerspiegelen;

b)

aan het eigen kredietrisico van de instelling toegeschreven aanpassingen die overeenkomstig artikel 33, lid 1, punt b) of c), van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het eigen vermogen zijn uitgesloten;

c)

aanvullende waardeaanpassingen die overeenkomstig artikel 34 van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het tier 1-kernkapitaal zijn afgetrokken.

4.   Instellingen berekenen de verandering in de waarde van de in lid 3 bedoelde aanpassingen op basis van een van de volgende elementen:

a)

alle posities die zijn toegewezen aan tradingafdelingen waarvoor instellingen de eigenvermogensvereisten voor marktrisico berekenen volgens de alternatieve internemodellenbenadering als beschreven in deel drie, titel IV, hoofdstuk 1 ter, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

b)

alle posities die onderworpen zijn aan de eigenvermogensvereisten voor marktrisico.

5.   Instellingen nemen veranderingen in de waarde van de aanpassing alleen op op de datum waarop de aanpassing wordt berekend.

Afdeling 2

Technische elementen die in de hypothetische veranderingen in de waardevereisten van een portefeuille moeten worden opgenomen

Artikel 3

Technische elementen die in de hypothetische veranderingen in de waarde van een portefeuille van een tradingafdeling moeten worden opgenomen voor de op het niveau van de tradingafdeling uitgevoerde backtestingvereisten

1.   Voor de toepassing van de in artikel 325 novoquinquagies, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde backtesting van de tradingafdeling berekenen instellingen de hypothetische veranderingen in de waarde van de portefeuille van een tradingafdeling met gebruikmaking van dezelfde technieken, met inbegrip van dezelfde prijsstellingsmethoden, modelparameters en marktgegevens, als die welke worden gebruikt in het eindedagwaarderingsproces, zonder rekening te houden met vergoedingen en commissies.

2.   Bij de berekening van de hypothetische veranderingen in de waarde van de portefeuille van een tradingafdeling weerspiegelen instellingen de veranderingen in de waarde van die portefeuille die het gevolg zijn van het verstrijken van de tijd, op dezelfde wijze als deze veranderingen worden weerspiegeld bij de berekening van:

a)

de in artikel 325 quinquinquagies, lid 1, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde expected shortfall-risicomaatstaf;

b)

de in artikel 325 quatersexagies van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde stressscenariorisicomaatstaf.

3.   Bij de berekening van de hypothetische veranderingen in de waarde van de portefeuille van een tradingafdeling nemen instellingen in die waarde alle aanpassingen op die in aanmerking zijn genomen in het in lid 1 bedoelde eindedagwaarderingsproces en die verband houden met marktrisico, die op dagbasis zijn berekend en die in het risicometingsmodel van de instelling zijn opgenomen, met uitzondering van alle volgende aanpassingen:

a)

aanpassingen van de kredietwaardering die de actuele marktwaarde van het kredietrisico van tegenpartijen bij de instelling weerspiegelen;

b)

aan het eigen kredietrisico van de instelling toegeschreven aanpassingen die overeenkomstig artikel 33, lid 1, punt b) of c), van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het eigen vermogen zijn uitgesloten;

c)

aanvullende waardeaanpassingen die overeenkomstig artikel 34 van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het tier 1-kernkapitaal zijn afgetrokken.

4.   Instellingen berekenen de waarde van een aanpassing als bedoeld in lid 3 op basis van alle posities die aan die tradingafdeling zijn toegewezen. instellingen nemen veranderingen in de waarde van een aanpassing op op basis van een vergelijking tussen de waarde van de aanpassing aan het einde van de dag en, uitgaande van ongewijzigde posities in de portefeuille van de tradingafdeling, de waarde van de aanpassing aan het einde van de daaropvolgende dag.

5.   Naast de in lid 3, punten a), b) en c), bedoelde uitsluitingen kunnen instellingen van de berekening van de hypothetische veranderingen in de waarde van de portefeuille van een tradingafdeling een aanpassing uitsluiten die op nettobasis in het eindedagwaarderingsproces wordt berekend tussen reeksen posities die aan meer dan één tradingafdeling zijn toegewezen, indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

die aanpassing wordt, vanwege de aard ervan, op nettobasis berekend tussen reeksen posities die aan meer dan één tradingafdeling zijn toegewezen;

b)

het interne risicobeheer van die aanpassing stemt overeen met het niveau waarop de aanpassing wordt berekend;

c)

de betrokken instelling documenteert alle volgende gegevens:

i)

de reeksen posities waartussen de aanpassing wordt berekend;

ii)

de redenering die ten grondslag ligt aan de berekening van de aanpassing tussen de in punt i) bedoelde reeksen posities;

iii)

de motivering om de aanpassing niet te berekenen op basis van uitsluitend aan die tradingafdeling toegewezen posities.

Artikel 4

Technische elementen die in de hypothetische veranderingen in de waarde van een portefeuille van een tradingafdeling moeten worden opgenomen voor de op het niveau van de instelling uitgevoerde backtestingvereisten

1.   Voor de toepassing van de in artikel 325 novoquinquagies, lid 6, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde backtesting berekenen instellingen de hypothetische veranderingen in de waarde van een portefeuille met gebruikmaking van dezelfde technieken, met inbegrip van dezelfde prijsstellingsmethoden, modelparameters en marktgegevens, als die welke worden gebruikt in het eindedagwaarderingsproces, zonder rekening te houden met vergoedingen en commissies.

2.   Bij de berekening van de hypothetische veranderingen in de waarde van de portefeuille weerspiegelen instellingen de veranderingen in de waarde van de portefeuille die het gevolg zijn van het verstrijken van de tijd, op dezelfde wijze als deze veranderingen worden weerspiegeld in de berekening van:

a)

de in artikel 325 quaterquinquagies, lid 1, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde expected shortfall-risicomaatstaf;

b)

de in artikel 325 quatersexagies van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde stressscenariorisicomaatstaf.

3.   Bij de berekening van de hypothetische veranderingen in de waarde van de portefeuille nemen instellingen in die waarde alle aanpassingen op die in aanmerking zijn genomen in het in lid 1 bedoelde eindedagwaarderingsproces en die verband houden met marktrisico, die op dagbasis zijn berekend en die in het risicometingsmodel van de instelling zijn opgenomen, met uitzondering van alle volgende aanpassingen:

a)

aanpassingen van de kredietwaardering die de actuele marktwaarde van het kredietrisico van tegenpartijen bij de instelling weerspiegelen;

b)

aan het eigen kredietrisico van de instelling toegeschreven aanpassingen die overeenkomstig artikel 33, lid 1, punt b) of c), van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het eigen vermogen zijn uitgesloten;

c)

aanvullende waarderingsaanpassingen die overeenkomstig artikel 34 van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het tier 1-kernkapitaal zijn afgetrokken.

4.   Instellingen berekenen de verandering in de waarde van de in lid 3 bedoelde aanpassingen op basis van een van de volgende elementen:

a)

alle posities die zijn toegewezen aan tradingafdelingen waarvoor instellingen de eigenvermogensvereisten voor marktrisico berekenen volgens de alternatieve internemodellenbenadering als beschreven in deel drie, titel IV, hoofdstuk 1 ter, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

b)

alle posities die onderworpen zijn aan de eigenvermogensvereisten voor marktrisico.

Artikel 5

Documentatievereisten

Instellingen beschikken over gedragslijnen en procedures waarin wordt uiteengezet hoe zij de werkelijke en hypothetische veranderingen in de waarde van een portefeuille van een tradingafdeling of in de waarde van een portefeuille berekenen overeenkomstig de artikelen 1 tot en met 4 van deze verordening. Die gedragslijnen en procedures omvatten alle volgende elementen:

a)

bij de beschrijving van de wijze waarop de werkelijke veranderingen in de waarde van de betrokken portefeuille worden berekend, een overzicht van de verschillen tussen de veranderingen in de eindedagwaarden van de portefeuille ten gevolge van het eindedagwaarderingsproces en de werkelijke veranderingen in de waarde van de betrokken portefeuille;

b)

de vergoedingen en commissies en de wijze waarop de in artikel 325 novoquinquagies, lid 4, punt b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde uitsluiting wordt toegepast;

c)

een lijst van alle aanpassingen, met voor elke aanpassing alle volgende gegevens:

i)

een beschrijving van de aanpassing en het doel daarvan;

ii)

de methode en het proces die voor de berekening van de aanpassing worden gebruikt;

iii)

de frequentie van de berekening van de aanpassing en, indien de frequentie lager is dan dagelijks, de motivering van die frequentie;

iv)

of de aanpassing gevoelig is voor marktrisico;

v)

de reeksen posities waartussen de aanpassing wordt berekend en de redenen voor het uitvoeren van de berekening voor die reeksen;

vi)

of en hoe het uit de veranderingen voortvloeiende risico in de aanpassing actief wordt afgedekt en welke tradingafdeling of -afdelingen verantwoordelijk zijn voor deze afdekking;

vii)

of en hoe de aanpassing in aanmerking wordt genomen in de werkelijke veranderingen in de waarde van de betrokken portefeuille ten behoeve van de in artikel 325 novoquinquagies, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde backtesting en de in artikel 325 novoquinquagies, lid 6, van die verordening bedoelde backtesting;

viii)

of en hoe de aanpassing in aanmerking wordt genomen bij de hypothetische veranderingen in de waarde van de betrokken portefeuille voor de toepassing van de artikelen 325 novoquinquagies en 325 sexagies van Verordening (EU) nr. 575/2013, en een overzicht van de wijze waarop de verandering in de aanpassing wordt berekend indien wordt uitgegaan van ongewijzigde posities in de portefeuille.

HOOFDSTUK 2

TECHNISCHE SPECIFICATIE VAN HET VEREISTE INZAKE DE TOESCHRIJVING VAN WINSTEN EN VERLIEZEN

Afdeling 1

Criteria die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de theoretische veranderingen en de hypothetische veranderingen in de waarde van een portefeuille van een tradingafdeling dicht genoeg bij elkaar liggen en gevolgen voor tradingafdelingen die niet aan die voorwaarde voldoen

Artikel 6

Algemene vereisten

1.   Voor de toepassing van artikel 325 novoquinquagies, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 berekenen instellingen voor de portefeuille van een bepaalde tradingafdeling de in artikel 7 van deze verordening vastgestelde Spearman-correlatiecoëfficiënt en de in artikel 8 van deze verordening vastgestelde Kolmogorov-Smirnov-testmetriek en passen zij op basis van de resultaten van die berekeningen de in artikel 9 van deze verordening bedoelde criteria toe. Indien, volgens die criteria, de theoretische veranderingen en de hypothetische veranderingen in de waarde van de portefeuille van een tradingafdeling niet dicht genoeg bij elkaar liggen, geldt voor instellingen het in artikel 10 van deze verordening bedoelde gevolg.

2.   Voor de toepassing van lid 1 kunnen instellingen het tijdstip (snapshot time) waarvoor zij de theoretische veranderingen in de waarde van de portefeuille van de tradingafdeling berekenen, afstemmen op de snapshot time waarvoor zij de hypothetische veranderingen in die waarde berekenen.

Artikel 7

Berekening van de Spearman-correlatiecoëfficiënt

1.   Instellingen berekenen de in artikel 6, lid 1, van deze verordening bedoelde Spearman-correlatiecoëfficiënt door de volgende stappen in de onderstaande volgorde uit te voeren:

a)

zij bepalen de tijdreeks van waarnemingen van de hypothetische en theoretische veranderingen in de waarde van de portefeuille van de tradingafdeling gedurende de meest recente 250 werkdagen;

b)

uit de tijdreeksen van de in punt a) bedoelde hypothetische en theoretische wijzigingen produceren instellingen de overeenkomstige tijdreeksen van rangen overeenkomstig lid 2, waarbij zij de tijdreeksen van de hypothetische en theoretische veranderingen als de oorspronkelijke tijdreeks behandelen;

c)

zij berekenen de Spearman-correlatiecoëfficiënt volgens de volgende formule:

Formula

waarbij

R HPL

=

de tijdreeks van rangen die zijn geproduceerd uit de tijdreeksen van hypothetische veranderingen als bedoeld in punt b);

R RTPL

=

de tijdreeks van rangen die zijn geproduceerd uit de tijdreeksen van theoretische veranderingen als bedoeld in punt b);

Formula

=

de standaardafwijking van de tijdreeks van rangen RHPL berekend overeenkomstig lid 3, punt a);

Formula

=

de standaardafwijking van de tijdreeks van rangen RRTPL berekend overeenkomstig lid 3, punt b);

cov (RHPL , RRTPL )

=

de covariantie berekend overeenkomstig lid 3, punt c), tussen de tijdreeksen van rangen RHPL en RRTPL .

2.   Instellingen produceren de tijdreeks van rangen als bedoeld in lid 1, punt b), uit een oorspronkelijke tijdreeks door de volgende stappen in de onderstaande volgorde uit te voeren:

a)

voor elke waarneming binnen de oorspronkelijke tijdreeks tellen instellingen het aantal waarnemingen met een lagere waarde dan die waarneming binnen die tijdreeks;

b)

instellingen labelen elke waarneming met het nummer dat resulteert uit de in punt a) bedoelde berekening vermeerderd met één;

c)

indien ten gevolge van de labeling overeenkomstig punt b) twee of meer waarnemingen met hetzelfde nummer zijn gelabeld, verhogen de instellingen verder de nummers van die labels met de volgende breuk;

Formula

waarbij N gelijk is aan het aantal labels met hetzelfde nummer;

d)

instellingen beschouwen de tijdreeksen van de overeenkomstig de punten b) en c) verkregen labels als tijdreeksen van rangen.

3.   Instellingen berekenen de standaardafwijking van de tijdreeks van rangen RHPL overeenkomstig de in punt a) bedoelde formule, de standaardafwijking van de tijdreeksen van rangen RRTPL overeenkomstig de in punt b) bedoelde formule en de covariantie tussen die tijdreeksen overeenkomstig de in punt c) bedoelde formule, op de volgende wijze;

a)

Formula

;

b)

Formula

;

c)

Formula

;

waarbij

i

=

de index die de waarneming in de tijdreeks van rangen aangeeft;

Formula

=

de “i-de” waarneming van de tijdreeks van rangen R HPL ;

Formula

=

het gemiddelde van de tijdreeks van rangen RHPL ;

Formula

=

de “i-de” waarneming van de tijdreeks van rangen RRTPL ;

Formula

=

het gemiddelde van de tijdreeks van rangen RRTPL .

Artikel 8

Berekening van de Kolmogorov-Smirnovtoetsmetriek

1.   Instellingen berekenen de in artikel 6, lid 1, van deze verordening bedoelde Kolmogorov-Smirnovtestmetriek door de volgende stappen in de onderstaande volgorde uit te voeren:

a)

zij bepalen de tijdreeks van de meest recente 250 werkdagen van waarnemingen van de hypothetische en theoretische veranderingen in de waarde van de portefeuille van de tradingafdeling;

b)

zij berekenen de empirische cumulatieve distributiefunctie van de hypothetische veranderingen in de waarde van de portefeuille van de tradingafdeling uit de in punt a) bedoelde tijdreeks van de hypothetische veranderingen;

c)

zij berekenen de empirische cumulatieve verdelingsfunctie van de theoretische veranderingen in de waarde van de portefeuille van de tradingafdeling uit de in punt a) bedoelde tijdreeks van de hypothetische veranderingen;

d)

zij verkrijgen de Kolmogorov-Smirnov-toetsmetriek door het maximale verschil te berekenen tussen de twee empirische cumulatieve verdelingen berekend overeenkomstig de punten b) en c) tegen elke mogelijke waarde van winsten en verliezen.

2.   Voor de toepassing van lid 1 wordt onder de empirische verdelingsfunctie die uit een tijdreeks wordt verkregen, de functie begrepen die, bij elk nummer als input, resulteert in de ratio tussen het aantal waarnemingen binnen de tijdreeks met een lagere of gelijke waarde dan het inputnummer en het totale aantal waarnemingen binnen de tijdreeks.

Artikel 9

Specificatie van de criteria die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat de theoretische veranderingen en de hypothetische veranderingen in de waarde van de portefeuille van een tradingafdeling dicht genoeg bij elkaar liggen

1.   Voor de toepassing van artikel 325 sexagies, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 classificeren instellingen elk van de tradingafdelingen als een afdeling in een groene, oranje, gele of rode zone overeenkomstig de leden 2 tot en met 5.

Wanneer een tradingafdeling als een afdeling in de groene zone is geclassificeerd, worden de theoretische veranderingen en de hypothetische veranderingen in de waarde van de portefeuille van die tradingafdeling geacht dicht genoeg bij elkaar te liggen.

Wanneer een tradingafdeling als een afdeling in de oranje, gele of rode zone is geclassificeerd, worden de theoretische veranderingen en de hypothetische veranderingen in de waarde van de portefeuille van die tradingafdeling niet geacht dicht genoeg bij elkaar te liggen.

2.   Een tradingafdeling wordt geclassificeerd als een afdeling in de groene zone indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de Spearman-correlatiecoëfficiënt voor de tradingafdeling, berekend overeenkomstig artikel 7 van deze verordening, is hoger dan 0,8;

b)

de Kolmogorov-Smirnov-testmetriek voor de tradingafdeling, berekend overeenkomstig artikel 8 van deze verordening, is lager dan 0,09.

3.   Een tradingafdeling wordt geclassificeerd als een afdeling in de rode zone indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de Spearman-correlatiecoëfficiënt voor de tradingafdeling, berekend overeenkomstig artikel 7 van deze verordening, is lager dan 0,7;

b)

de Kolmogorov-Smirnov-testmetriekvoor de tradingafdeling, berekend overeenkomstig artikel 8 van deze verordening, is hoger dan 0,12.

4.   Een tradingafdeling wordt geclassificeerd als een afdeling in de oranje zone indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de tradingafdeling is niet als afdeling in de groene of niet als afdeling in de rode zone geclassificeerd;

b)

de eigenvermogensvereisten voor alle aan die tradingafdeling toegewezen posities zijn in het voorgaande kwartaal berekend op basis van de alternatieve standaardbenadering als bedoeld in deel drie, titel IV, hoofdstuk 1 bis, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

5.   Een tradingafdeling die niet als afdeling in de groene, oranje of rode zone wordt geclassificeerd, wordt geclassificeerd als een afdeling in de gele zone.

Artikel 10

Gevolgen voor tradingafdelingen die zijn geclassificeerd als afdeling in de gele, oranje of rode zone

1.   Instellingen die de eigenvermogensvereisten berekenen overeenkomstig de alternatieve internemodellenbenadering als bedoeld in deel drie, titel IV, hoofdstuk 1 ter, van Verordening (EU) nr. 575/2013 voor posities die zijn toegewezen aan tradingafdelingen die overeenkomstig artikel 9 van deze verordening als afdelingen in de rode, oranje of gele zone zijn geclassificeerd, berekenen met betrekking tot die posities een kapitaalopslag overeenkomstig de volgende formule:

Formula

waarbij

k

=

zoals gespecificeerd in lid 2;

SAima

=

de eigenvermogensvereisten voor marktrisico’s berekend volgens de alternatieve standaardbenadering als bedoeld in deel drie, titel IV, hoofdstuk 1 bis, van Verordening (EU) nr. 575/2013 voor de portefeuille van alle posities die zijn toegewezen aan de tradingafdelingen waarvoor de instelling de eigenvermogensvereisten voor marktrisico’s berekent overeenkomstig de alternatieve internemodellenbenadering als bedoeld in deel drie, titel IV, hoofdstuk 1 ter, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

IMAima

=

de eigenvermogensvereisten voor marktrisico’s berekend overeenkomstig de alternatieve internemodellenbenadering als bedoeld in deel drie, titel IV, hoofdstuk 1 ter, van Verordening (EU) nr. 575/2013 voor de portefeuille van alle posities die zijn toegewezen aan de tradingafdelingen waarvoor de instelling overeenkomstig deel drie, titel IV, hoofdstuk 1 ter, van Verordening (EU) nr. 575/2013 de eigenvermogensvereisten voor marktrisico’s berekent;

2.   Voor de toepassing van lid 1 wordt de coëfficient k berekend overeenkomstig de volgende formule:

Formula

waarbij

SA i

=

de eigenvermogensvereisten voor marktrisico’s berekend overeenkomstig de alternatieve standaardbenadering als bedoeld in deel drie, titel IV, hoofdstuk 1 bis, van Verordening (EU) nr. 575/2013 voor alle aan tradingafdeling “i” toegeschreven posities;

Formula

=

de indices van alle tradingafdelingen die overeenkomstig artikel 9 van deze verordening als afdelingen in de rode, oranje of gele zone zijn geclassificeerd, waaronder die waarvoor de eigenvermogensvereisten voor marktrisico’s worden berekend overeenkomstig de alternatieve internemodellenbenadering als bedoeld in deel drie, titel IV, hoofdstuk 1 ter, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

Formula

=

de indices van alle tradingafdelingen waarvoor de eigenvermogensvereisten zijn berekend overeenkomstig de alternatieve internemodellenbenadering als bedoeld in deel drie, titel IV, hoofdstuk 1 ter, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

3.   Instellingen die de eigenvermogensvereisten voor marktrisico’s berekenen overeenkomstig de alternatieve internemodellenbenadering als bedoeld in deel drie, titel IV, hoofdstuk 1 ter, van Verordening (EU) nr. 575/2013 voor posities toegewezen aan tradingafdelingen die overeenkomstig artikel 9 van deze verordening als afdelingen in de rode of oranje zone zijn geclassificeerd, stellen de bevoegde autoriteit daarvan in kennis wanneer zij de resultaten van het vereiste inzake de toeschrijving van winsten en verliezen overeenkomstig artikel 325 terquinquagies, lid 2, punt d), van Verordening (EU) nr. 2013/575 rapporteren.

Artikel 11

Frequentie van beoordeling van de naleving van het vereiste inzake de toeschrijving van winsten en verliezen

Instellingen beoordelen de naleving van het vereiste inzake de toeschrijving van winsten en verliezen op kwartaalbasis voor alle tradingafdelingen waarvoor die instellingen de in artikel 325 terquinquagies, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde toestemming hebben om de eigenvermogensvereisten met behulp van interne modellen te berekenen.

Afdeling 2

Technische elementen die in de werkelijke en hypothetische veranderingen in de waarde van de portefeuille van een tradingafdeling moeten worden opgenomen ten behoeve van de vereisten inzake toeschrijving van winsten en verliezen

Artikel 12

Technische elementen die in de theoretische veranderingen in de waarde van de portefeuille van een tradingafdeling moeten worden opgenomen

1.   Voor de toepassing van artikel 325 sexagies van Verordening (EU) nr. 575/2013 berekenen instellingen de theoretische veranderingen in de waarde van de portefeuille van een tradingafdeling op basis van een vergelijking tussen de eindedagportefeuillewaarde en, uitgaande van ongewijzigde posities in de portefeuille van de tradingafdeling, de waarde van die portefeuille aan het einde van de daaropvolgende dag.

2.   Instellingen berekenen de theoretische veranderingen in de portefeuille van een tradingafdeling met gebruikmaking van dezelfde technieken, met inbegrip van dezelfde prijsstellingsmethoden, modelparameters en marktgegevens als die welke in het risicometingsmodel worden gebruikt.

3.   Theoretische veranderingen in de waarde van de portefeuille van een tradingafdeling omvatten alleen de veranderingen in de waarde van alle risicofactoren die zijn opgenomen in het risicometingsmodel waarop instellingen de scenario’s van toekomstige schokken toepassen.

Artikel 13

Technische elementen die in de hypothetische veranderingen in de waarde van de portefeuille van een tradingafdeling moeten worden opgenomen ten behoeve van de vereisten inzake toeschrijving van winsten en verliezen

Voor de toepassing van artikel 325 sexagies van Verordening (EU) nr. 575/2013 berekenen instellingen de hypothetische veranderingen in de waarde van de portefeuille van een tradingafdeling overeenkomstig artikel 3 van deze verordening.

Artikel 14

Afstemming van gegevens voor de vereisten inzake de toeschrijving van winsten en verliezen

1.   Voor de toepassing van artikel 325 sexagies van Verordening (EU) nr. 575/2013 kunnen instellingen de waarde van inputgegevens voor een bepaalde risicofactor die bij de berekening van de theoretische veranderingen in de waarde van de portefeuille van de tradingafdeling wordt gebruikt, vervangen door de waarde van de inputgegevens van dezelfde aard voor dezelfde risicofactor gebruikt bij de berekening van de hypothetische veranderingen in de waarde van de portefeuille van de tradingafdeling, mits aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de verschillen in de inputgegevens zijn te wijten aan het feit dat de gegevens afkomstig zijn van verschillende gegevensverstrekkers;

b)

de verschillen in de inputgegevens zijn te wijten aan het feit dat de inputgegevens op verschillende tijdstippen tijdens dezelfde werkdag uit de marktgegevensbron worden gehaald.

2.   Voor de toepassing van artikel 325 sexagies van Verordening (EU) nr. 575/2013 kunnen instellingen de waarde van een risicofactor die bij de berekening van de theoretische veranderingen in de waarde van de portefeuille van de tradingafdeling wordt gebruikt, vervangen door de waarde van dezelfde risicofactor die bij de berekening van de hypothetische veranderingen in de waarde van de portefeuille van de tradingafdeling wordt gebruikt, mits aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de risicofactor die bij de berekening van de hypothetische veranderingen in de waarde van de portefeuille van de tradingafdeling wordt gebruikt, stemt niet rechtstreeks overeen met de inputgegevens;

b)

de risicofactor is afgeleid van de inputgegevens met behulp van technieken van de waarderingssystemen die voor de hypothetische veranderingen in de waarde van de portefeuille van de tradingafdeling worden gebruikt;

c)

geen enkele van de in punt b) bedoelde technieken van de waarderingssystemen is heropgebouwd in de waarderingssystemen die in het risicometingsmodel worden gebruikt om de waarde af te leiden van de risicofactor die bij de berekening van de theoretische veranderingen in de waarde van de portefeuille van de tradingafdeling wordt gebruikt.

Artikel 15

Documentatievereisten

1.   Instellingen beschikken over gedragslijnen en procedures waarin wordt uiteengezet hoe zij de theoretische veranderingen berekenen overeenkomstig de artikelen 12 en 14 van deze verordening, die een toelichting bevatten over de wijze waarop de theoretische veranderingen in de waarde van de portefeuille van de tradingafdeling worden berekend voor modelleerbare en niet-modelleerbare risicofactoren.

2.   Bij het ontwerpen van de procedures voor de afstemming van de gegevens als bedoeld in artikel 14 van deze verordening, passen de instellingen het volgende toe:

a)

zij vergelijken de theoretische veranderingen in de waarde van de portefeuille van de tradingafdeling zonder de in artikel 14 van deze verordening bedoelde afstemming met de theoretische veranderingen in de waarde van de portefeuille van de tradingafdeling met de in artikel 14 van deze verordening bedoelde aanpassingen, en zij documenteren die vergelijking;

b)

zij beoordelen het effect van de afstemming op de maatstaven van de tests gebruikt voor de beoordeling van de naleving van het in de artikelen 7 en 8 van deze verordening bedoelde vereiste inzake de toeschrijving van winsten en verliezen, en documenteren die beoordeling.

3.   Instellingen documenteren alle aanpassingen van de inputgegevens voor de risicofactoren in de berekening van de theoretische veranderingen in de portefeuille van de tradingafdeling overeenkomstig artikel 14 van deze verordening, alsmede de beweegredenen voor deze aanpassingen.

Afdeling 3

Eigenvermogensvereisten berekend overeenkomstig de alternatieve internemodellenbenadering

Artikel 16

Berekening van de eigenvermogensvereisten voor marktrisico overeenkomstig de alternatieve internemodellenbenadering voor instellingen met tradingafdelingen

Instellingen die overeenkomstig de alternatieve internemodellenbenadering als bedoeld in deel drie, titel IV, hoofdstuk 1 ter, van Verordening (EU) nr. 575/2013 de eigenvermogensvereisten voor marktrisico’s berekenen voor de posities die aan sommige van hun tradingafdelingen zijn toegewezen, berekenen de eigenvermogensvereisten voor al hun posities in de handelsportefeuille en al hun posities in de niet-handelsportefeuille die wisselkoers- of grondstoffenrisico’s genereren als de som van de resultaten van de in de punten a) en b) bedoelde formules, op de volgende wijze:

a)

Formula

b)

Formula

waarbij

IMAima

=

IMAima als gespecificeerd in artikel 10 van deze verordening;

SAima

=

SAima als gespecificeerd in artikel 10 van deze verordening;

Kapitaalopslag

=

de kapitaalopslag berekend overeenkomstig artikel 10 van deze verordening;

C U

=

de eigenvermogensvereisten berekend overeenkomstig deel drie, titel IV, hoofdstuk 1 bis, van Verordening (EU) nr. 575/2013 voor de portefeuille van niet aan tradingafdelingen toegewezen posities, waarvoor instellingen overeenkomstig de alternatieve internemodellenbenadering als bedoeld in deel drie, titel IV, hoofdstuk 1 ter, van Verordening (EU) nr. 575/2013 de eigenvermogensvereisten voor marktrisico’s berekenen;

SAall desks

=

de eigenvermogensvereisten voor marktrisico’s van alle posities in de handelsportefeuille en alle posities in de niet-handelsportefeuille die wisselkoers- of grondstoffenrisico’s genereren overeenkomstig de alternatieve internemodellenbenadering als bedoeld in deel drie, titel IV, hoofdstuk 1 bis, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

Artikel 17

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 juni 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).


26.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 276/60


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2022/2060 VAN DE COMMISSIE

van 14 juni 2022

tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen tot vaststelling van de criteria voor het beoordelen van de modelleerbaarheid van risicofactoren in de internemodellenbenadering (IMA) en tot vaststelling van de frequentie van die beoordeling op grond van artikel 325 octoquinquagies, lid 3, van die verordening

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (1), en met name artikel 325 octoquinquagies, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De in artikel 325 octoquinquagies, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde beoordeling van de modelleerbaarheid van risicofactoren moet bepalen wat de passende risicomaatstaf is die instellingen moeten gebruiken voor het berekenen van de eigenvermogensvereisten voor marktrisico voor iedere risicofactor die is of wordt opgenomen in de alternatieve internemodellenbenadering van instellingen als bedoeld in deel drie, titel IV, hoofdstuk 1 ter, van Verordening (EU) nr. 575/2013. Voor modelleerbare risicofactoren moet de overeenkomstig artikel 325 quinquinquagies van Verordening (EU) nr. 575/2013 berekende “expected-shortfall”-risicomaatstaf worden toegepast, terwijl voor niet-modelleerbare risicofactoren de overeenkomstig artikel 325 quatersexagies van die verordening berekende stressscenariorisicomaatstaf van toepassing is.

(2)

De “expected shortfall”-risicomaatstaf moet de kansverdeling van risicofactoren over een voldoende lange historische periode waarin de betrokken marktdata voor die risicofactoren waarneembaar zijn, in beeld brengen. Daarom moet een risicofactor als modelleerbaar gelden wanneer een voldoende aantal observeerbare controleerbare prijzen die voor die risicofactor representatief zijn, voorhanden is. Om die beoordeling te kunnen uitvoeren, zou een waarnemingsperiode van twaalf maanden die afloopt op de voorafgaande rapportagereferentiedatum, passend moeten zijn. Om evenwel rekening te houden met mogelijke vertragingen bij de beschikbaarheid van data, moet het instellingen worden toegestaan die waarnemingsperiode van twaalf maanden te vervangen door een verschoven periode van twaalf maanden (“observation period shift”). Om de vergelijkbaarheid van praktijken binnen de Unie te verzekeren, moet die verschuiving tot één maand beperkt blijven. Om diezelfde reden moeten instellingen die verschoven perioden consistent toepassen voor alle risicofactoren van hetzelfde type en moeten zij hun bevoegde autoriteit gedetailleerde documentatie verschaffen met betrekking tot de toepassing van die verschoven perioden.

(3)

Verwacht wordt dat instellingen misschien niet over alle prijsinformatie beschikken die nodig is om de modelleerbaarheid van hun eigen handelsactiviteit te beoordelen. Daarom moet het instellingen, wanneer zij beoordelen of risicofactoren modelleerbaar zijn, ook worden toegestaan om van derden-verkopers verkregen prijsinformatie te gebruiken, op voorwaarde dat die prijzen controleerbaar zijn en dat die derden-verkopers onderworpen zijn aan een onafhankelijke audit van de validiteit van hun prijsinformatie.

(4)

Een cruciale stap in de beoordeling van de vraag of risicofactoren modelleerbaar zijn, is de beoordeling van het representatieve karakter van voor die risicofactoren geïdentificeerde controleerbare prijzen. Een controleerbare prijs moet als representatief voor een risicofactor van een instelling worden beschouwd wanneer de instelling met behulp van doorgaans gebruikte kwantitatieve methoden de waarde van de risicofactor kan afleiden van de waarde van de controleerbare prijs. Een aantal van die methoden hebben aanvullende inputdata nodig, willen instellingen daarvan de waarde van een risicofactor kunnen afleiden, hetgeen het complexer maakt om het representatieve karakter van de controleerbare prijzen aan te tonen. Daarom moeten die methoden, evenals de aanvullende inputdata, indien nodig, gebaseerd zijn op objectief en afdoende gedocumenteerde informatie, om te voorkomen dat instellingen ondeugdelijke aannames hanteren. Doordat reconciliaties of waarderingen van zekerheden, overeenkomstig internationale standaarden, niet controleerbaar en representatief zijn, mogen zij niet worden beschouwd als in aanmerking komende bronnen van controleerbare prijzen.

(5)

Wanneer risicofactoren punten van een curve, oppervlak of kubus zijn, moet de modelleerbaarheid van die risicofactoren worden beoordeeld aan de hand van de modelleerbaarheid van iedere subklasse (“bucket”) van die curve, dat oppervlak of die kubus, omdat risicofactoren uit een bepaalde subklasse bepaalde kenmerken gemeenschappelijk hebben. De modelleerbaarheid van die subklasse moet dus worden beoordeeld aan de hand van alle controleerbare prijzen die aan die subklasse worden toegewezen, omdat de controleerbare prijzen die representatief zijn voor één risicofactor in een subklasse, moeten worden beschouwd als representatief voor alle risicofactoren uit dezelfde subklasse. Daarnaast moet het instellingen worden toegestaan om standaardsubklassen te kiezen of, wanneer zulks voor een bepaalde curve, een bepaald oppervlak of een bepaalde kubus passender wordt geacht, door henzelf ontwikkelde alternatieve subklassen.

(6)

Voorts moeten de criteria voor de modelleerbaarheid van risicofactoren gevallen bestrijken waarin een instelling een parametrische functie gebruikt om een curve, oppervlak of kubus voor te stellen en zij de functieparameters als de risicofactoren in haar risicometingsmodel vaststelt. In die gevallen moeten die criteria specificeren hoe de beoordeling van de modelleerbaarheid moet worden uitgevoerd, rekening houdende met de specifieke aspecten van die parametrische functies en de functieparameters.

(7)

Om de bevoegde autoriteiten de naleving van deze verordening te helpen beoordelen, moet worden bepaald hoe het algemene documentatievereiste uit artikel 325 duosexagies, lid 1, punt e), van Verordening (EU) nr. 575/2013 door instellingen moet worden toegepast wanneer zij beoordelen of een risicofactor modelleerbaar is.

(8)

Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen die de Europese Bankautoriteit (EBA) bij de Commissie heeft ingediend.

(9)

De Europese Bankautoriteit heeft open publieke consultaties gehouden over de ontwerpen van technische reguleringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, heeft de mogelijke daaraan verbonden kosten en baten geanalyseerd en heeft het advies ingewonnen van de bij artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (2) opgerichte Stakeholdergroep bankwezen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Criteria voor de beoordeling van de modelleerbaarheid van niet tot een curve, oppervlak of kubus behorende risicofactoren

1.   Risicofactoren van de in artikel 325 octoquinquagies, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde posities die niet tot een curve, oppervlak of kubus behoren, worden als modelleerbaar beoordeeld indien aan een van de twee volgende criteria is voldaan:

a)

over een waarnemingsperiode van twaalf maanden die afloopt op de in artikel 2, lid 1, punt b), van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/451 van de Commissie (3) bedoelde voorafgaande rapportagereferentiedatum, is aan de beide volgende voorwaarden voldaan:

i)

de instelling heeft voor die risicofactor het bestaan geïdentificeerd van ten minste 24 prijzen die overeenkomstig artikel 2 van deze verordening controleerbaar zijn, die afzonderlijke waarnemingsdatums hebben en die overeenkomstig artikel 3 van deze verordening als representatief voor die risicofactor worden beschouwd;

ii)

er is geen periode van 90 dagen of langer geweest waarin er minder dan vier van de in punt i) bedoelde controleerbare prijzen zijn geweest;

b)

over de in punt a) bedoelde waarnemingsperiode van twaalf maanden heeft de instelling voor die risicofactor het bestaan geïdentificeerd van ten minste 100 prijzen die overeenkomstig artikel 2 van deze verordening controleerbaar zijn, die afzonderlijke waarnemingsdatums hebben en die overeenkomstig artikel 3 van deze verordening als representatief voor die risicofactor worden beschouwd.

2.   Een instelling mag de in lid 1 bedoelde periode van twaalf maanden vervangen door een periode van twaalf maanden die niet eerder dan één maand vóór de in artikel 2, lid 1, punt b), van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/451 van de Commissie bedoelde voorafgaande rapportagereferentiedatum afloopt (“verschoven periode”), indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de instelling past die verschoven periode consistent toe voor alle risicofactoren van hetzelfde type als de betrokken risicofactor;

b)

de instelling past die verschoven periode consistent in de tijd toe;

c)

de instelling verschaft de bevoegde autoriteit een gedetailleerde beschrijving van de toepassing van die verschoven periode.

Artikel 2

Controleerbare prijzen

1.   Een prijs geldt als controleerbaar indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de prijs is afkomstig van een transactie waarbij de instelling een van de partijen was en die transactie is op zakelijke voorwaarden (“at arm’s length”) aangegaan;

b)

de prijs is afkomstig van een transactie die door derden op zakelijke voorwaarden is aangegaan en die aan alle voorwaarden van lid 5 voldoet;

c)

de prijs is afkomstig van op zakelijke voorwaarden door de instelling zelf of door derden afgegeven reële concurrerende bied- en laatkoersen te goeder trouw, zijnde de waarden waartegen de instelling of de derden zich ertoe hebben verbonden een transactie volgens de handelsgebruiken uit te voeren en die aan alle voorwaarden van lid 5 voldoet.

2.   Onverminderd lid 1 geldt een prijs niet als controleerbaar indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de prijs is afkomstig van een transactie of een bied- en laatkoers tussen twee entiteiten van dezelfde groep;

b)

de prijs is afkomstig van een transactie of een bied- en laatkoers van een ten opzichte van het gebruikelijke transactie- of koersvolume dat een afspiegeling van de actuele marktsituatie is, verwaarloosbaar volume;

c)

de prijs is afkomstig van koersen met een bied-laatspread die substantieel afwijkt van bied-laatspreads die een afspiegeling van de actuele marktsituatie zijn;

d)

de prijs is afkomstig van een transactie die is verricht met als enige doel het identificeren van een voldoende aantal controleerbare prijzen die aan de criteria van artikel 1 van deze verordening voldoen;

e)

de prijs is afkomstig van koersen die zijn vastgelegd met als enige doel het identificeren van een voldoende aantal controleerbare prijzen die aan de criteria van artikel 1 van deze verordening voldoen.

3.   De waarnemingsdatum van een controleerbare prijs is identiek aan de datum waarop de transactie is uitgevoerd of de datum waarop de bied- en laatkoersen werden vastgelegd. De waarnemingsdatum van controleerbare prijzen wordt op basis van een consistente unieke tijdszone voor alle databronnen vastgelegd.

4.   Voor de toepassing van dit artikel wordt met “een derde-verkoper” een onderneming bedoeld die aan instellingen data over transacties of koersen verschaft voor de toepassing van artikel 1 van deze verordening, daaronder begrepen aanbieders van datarapporteringsdiensten in de zin van artikel 2, lid 1, punt 36 bis, van Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad (4) en multilaterale systemen in de zin van artikel 4, lid 1, punt 19, van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (5).

5.   Een transactie of bied- en laatkoersen worden alleen voor de toepassing van lid 1, punten b) en c), gebruikt indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de transactie of koersen zijn verwerkt via, of verzameld door, een derde-verkoper;

b)

de derde-verkoper of de instelling heeft erin toegestemd om, op verzoek, aan de bevoegde autoriteit van de instelling bewijs te leveren voor de transactie of de koersen, alsmede voor de controleerbaarheid van de uit die transactie of die koersen verkregen prijs;

c)

de derde-verkoper heeft de instelling de datum meegedeeld waarop de transactie of de koersen zijn waargenomen, en een minimum aan informatie over de transactie of de koersen waarmee de instelling de controleerbare prijs kan mappen met de risicofactoren waarvoor die uit de transactie of die koersen verkregen prijs representatief is overeenkomstig artikel 3 van deze verordening;

d)

de instelling heeft zich ervan vergewist dat de derde-verkoper, ten minste jaarlijks, aan een onafhankelijke audit door een externe onderneming in de zin van artikel 325 duosexagies, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 575/2013 wordt onderworpen wat betreft de validiteit van zijn prijsinformatie, governance en processen, en zij heeft toegang tot de auditresultaten en -verslagen, zodat zij die resultaten en verslagen, op verzoek, aan haar bevoegde autoriteit kan meedelen.

6.   Voor de toepassing van lid 5, punt d), beoordeelt de onafhankelijk audit alle volgende punten:

a)

de vraag of de derde-verkoper beschikt over de informatie die noodzakelijk is om na te gaan of de prijs controleerbaar is en om de controleerbare prijs te mappen met de risicofactoren waarvoor die prijs representatief is overeenkomstig artikel 3 van deze verordening;

b)

de vraag of de derde-verkoper de integriteit van de in punt a) bedoelde informatie kan aantonen;

c)

de vraag of de derde-verkoper beschikt over interne procedures en een voldoende aantal personeelsleden die onderlegd zijn in het beheer van de in punt a) bedoelde informatie;

d)

de vraag of een derde-verkoper, wanneer deze de instelling niet de informatie verstrekt die noodzakelijk is om de controleerbaarheid van de prijs na te gaan, contractueel verplicht is de controleerbaarheid van de prijs te hebben nagegaan.

7.   Wanneer een derde-verkoper de instelling niet de informatie verstrekt die noodzakelijk is om de controleerbaarheid van de prijs na te gaan, kan de instelling ten genoegen van haar bevoegde autoriteit aantonen dat de derde-verkoper contractueel verplicht is de controleerbaarheid van de prijs te hebben nagegaan.

Artikel 3

Representativiteit van controleerbare prijzen voor risicofactoren

1.   Een controleerbare prijs wordt per de observatiedatum als representatief voor een risicofactor beschouwd indien alle volgende voorwaarden zijn vervuld:

a)

er is een nauw verband tussen de risicofactor en de controleerbare prijs;

b)

de instelling heeft een conceptueel solide methodiek uitgewerkt om de waarde van de risicofactor af te leiden van de waarde van de controleerbare prijs.

Voor de toepassing van punt b) worden in de methodiek gebruikte inputdata of risicofactoren niet zijnde de controleerbare prijs op objectieve data gebaseerd.

2.   Controleerbare prijzen mogen voor alle risicofactoren waarvoor deze overeenkomstig lid 1 representatief zijn, als een waarneming voor de toepassing van artikel 1 worden aangemerkt.

3.   Wanneer een instelling een systematische krediet- of aandelenrisicofactor gebruikt om marktbrede bewegingen in beeld te krijgen voor bepaalde kenmerken van een groep (“pool”) van emittenten, zoals het land, de regio of de sector van die emittenten, worden controleerbare prijzen van marktindices of instrumenten van individuele emittenten alleen als representatief voor die systematische risicofactor beschouwd wanneer zij dezelfde kenmerken hebben als die systematische risicofactor.

Artikel 4

Criteria voor de beoordeling van de modelleerbaarheid van niet tot een curve, oppervlak of kubus behorende risicofactoren

1.   Risicofactoren voor de in artikel 325 octoquinquagies, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde posities die tot een curve, oppervlak of kubus behoren, worden als modelleerbaar beoordeeld door de volgende stappen in de onderstaande volgorde toe passen:

a)

voor elke curve, elk oppervlak of elke kubus bepaalt de instelling de betrokken subklassen van risicofactoren overeenkomstig artikel 5 van deze verordening;

b)

de instelling bepaalt de modelleerbaarheid van de in punt a) bedoelde betrokken subklassen overeenkomstig lid 2;

c)

de instelling merkt risicofactoren die behoren tot een subklasse die overeenkomstig lid 2 als modelleerbaar is aangemerkt, aan als modelleerbaar.

2.   De criteria om te beoordelen of een subklasse modelleerbaar is, zijn een van beide:

a)

over een waarnemingsperiode van twaalf maanden die afloopt op de in artikel 2, lid 1, punt b), van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/451 van de Commissie bedoelde voorafgaande rapportagereferentiedatum:

i)

heeft de instelling voor die subklasse het bestaan geïdentificeerd van ten minste 24 prijzen die overeenkomstig artikel 2 van deze verordening controleerbaar zijn, die afzonderlijke waarnemingsdatums hebben en die in die subklasse zijn ingedeeld, en

ii)

is er geen periode van 90 dagen of langer geweest waarin er minder dan vier van de in punt i) bedoelde controleerbare prijzen zijn geweest;

b)

over de in punt a) bedoelde waarnemingsperiode van twaalf maanden heeft de instelling voor die subklasse het bestaan geïdentificeerd van ten minste 100 prijzen die overeenkomstig artikel 2 van deze verordening controleerbaar zijn, die afzonderlijke waarnemingsdatums hebben en die in die subklasse zijn ingedeeld.

3.   Een instelling mag de in lid 2 bedoelde periode van twaalf maanden vervangen door een periode van twaalf maanden die niet eerder dan één maand vóór de in artikel 2, lid 1, punt b), van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/451 van de Commissie bedoelde voorafgaande rapportagereferentiedatum afloopt (“verschoven periode”), indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de instelling past de verschoven periode consistent toe voor alle subklassen van een curve, oppervlak of kubus;

b)

de instelling past die verschoven periode consistent in de tijd toe;

c)

de instelling verschaft haar bevoegde autoriteit een gedetailleerde beschrijving van de toepassing van die verschoven periode.

4.   Een controleerbare prijs wordt in een subklasse ingedeeld wanneer deze overeenkomstig artikel 3 van deze verordening representatief is voor een risicofactor die tot die subklasse behoort.

5.   Voor de toepassing van lid 4 mag een instelling punten van de curve, het oppervlak of de kubus die tot de subklasse behoren, als een risicofactor beschouwen, ongeacht of dat punt een risicofactor is die in haar risicometingsmodel is opgenomen.

Artikel 5

Bucketing-benaderingen voor tot curves, oppervlakken of kubussen behorende risicofactoren

1.   Voor elke curve, elk oppervlak of elke kubus waartoe een risicofactor behoort, stellen instellingen de subklassen van die curve, dat oppervlak of die kubus vast aan de hand van de in lid 2 bedoelde vooraf vastgelegde standaardsubklassen of aan de hand van door de instellingen zelf vastgestelde subklassen op voorwaarde dat die instellingen aan de vereisten van lid 3 voldoen.

2.   Voor de toepassing van lid 1 zijn de standaard vooraf vastgelegde subklassen als volgt:

a)

de negen in rij i van tabel 1 van lid 3 genoemde subklassen voor risicofactoren met één maturiteitsdimensie “t”, uitgedrukt in jaar, die aan de volgende brede risicofactorencategorieën zijn toegewezen:

i)

“rente”, met uitzondering van de risicofactoren die aan de brede risicofactorsubcategorie “volatiliteit” zijn toegewezen;

ii)

“valuta”, met uitzondering van de risicofactoren die aan de brede risicofactorsubcategorie “volatiliteit” zijn toegewezen;

iii)

“grondstof”, met uitzondering van de risicofactoren die aan de brede risicofactorsubcategorieën “energievolatiliteit en volatiliteit koolstofemissierechten”, “volatiliteit edelmetalen en volatiliteit non-ferrometalen” en “volatiliteit andere grondstoffen” zijn toegewezen;

b)

de zes in rij ii van tabel 1 van lid 3 genoemde subklassen voor elke maturiteitsdimensie “t” van risicofactoren met meer dan één maturiteitsdimensie, uitgedrukt in jaar, die aan de volgende brede risicofactorencategorieën zijn toegewezen:

i)

“rente”, met uitzondering van de risicofactoren die aan de brede risicofactorsubcategorie “volatiliteit” zijn toegewezen;

ii)

“valuta”, met uitzondering van de risicofactoren die aan de brede risicofactorsubcategorie “volatiliteit” zijn toegewezen;

iii)

“grondstof”, met uitzondering van de risicofactoren die aan de brede risicofactorsubcategorieën “energievolatiliteit en volatiliteit koolstofemissierechten”, “volatiliteit edelmetalen en volatiliteit non-ferrometalen” en “volatiliteit andere grondstoffen” zijn toegewezen;

c)

de vijf in rij iii van tabel 1 van lid 3 genoemde subklassen voor elke maturiteitsdimensie “t” voor risicofactoren met een of meer maturiteitsdimensies, uitgedrukt in jaar, die aan de volgende brede risicofactorencategorieën zijn toegewezen:

i)

“creditspread”, met uitzondering van de risicofactoren die aan de brede risicofactorsubcategorie “volatiliteit” zijn toegewezen;

ii)

“aandelen”, met uitzondering van de risicofactoren die aan de brede risicofactorsubcategorie “volatiliteit (grote marktkapitalisatie)” en “volatiliteit (kleine marktkapitalisatie)” zijn toegewezen;

d)

de vijf in rij iv van tabel 1 van lid 3 genoemde subklassen voor risicofactoren met een of meer moneyness-dimensies zoals uitgedrukt aan de hand van de delta (“δ”) van de opties;

e)

de vijf in rij iii van tabel 1 van lid 3 genoemde subklassen en de vijf in rij iv van tabel 1 van lid 3 genoemde subklassen voor risicofactoren die aan de volgende brede risicofactorencategorieën zijn toegewezen:

i)

“valuta”, voor de risicofactoren die aan de brede risicofactorsubcategorie “volatiliteit” zijn toegewezen;

ii)

“creditspread”, voor de risicofactoren die aan de brede risicofactorsubcategorie “volatiliteit” zijn toegewezen;

iii)

“aandelen”, voor de risicofactoren die aan de brede risicofactorsubcategorie “volatiliteit (grote marktkapitalisatie)” en “volatiliteit (kleine marktkapitalisatie)” zijn toegewezen;

iv)

“grondstof”, voor de risicofactoren die aan de brede risicofactorsubcategorieën “energievolatiliteit en volatiliteit koolstofemissierechten”, “volatiliteit edelmetalen en volatiliteit non-ferrometalen” en “volatiliteit andere grondstoffen” zijn toegewezen;

f)

de zes in rij ii van tabel 1 van lid 3 genoemde subklassen, de vijf in rij iii van tabel 1 van lid 3 genoemde subklassen en de vijf in rij iv van tabel 1 van lid 3 genoemde subklassen voor risicofactoren die zijn toegewezen aan de brede risicofactorcategorie “rente” en de brede risicofactorsubcategorie “volatiliteit” met een looptijd-, einddatum- en moneyness-dimensie.

Voor de toepassing van punt d) zetten instellingen voor optiemarkten die voor het bepalen van de moneyness andere conventies gebruiken dan de delta van de optie, de in rij iv van tabel 1 van lid 3 genoemde subklassen, aan de hand van kwantitatieve technieken afgeleid van de eigen prijszettingsmodellen van de instelling, om in op die optiemarkten heersende conventies, op voorwaarde dat die prijszettingsmodellen goed gedocumenteerd zijn en onafhankelijk zijn getoetst.

3.   Voor de toepassing van lid 2 kan een standaardsubklasse in meerdere kleinere subklassen worden onderverdeeld.

Tabel 1

Subklasse nr.

1

2

3

4

5

6

7

8

9

i.

0 ≤ t < 0,75

0,75 ≤ t <1,5

1,5 ≤ t <4

4 ≤ t < 7

7 ≤ t < 12

12 ≤ t < 18

18 ≤ t < 25

25 ≤ t < 35

35 ≤ t

ii.

0 ≤ t <0,75

0,75 ≤ t < 4

4 ≤ t < 10

10 ≤ t < 18

18 ≤ t < 30

30 ≤ t

 

 

 

iii.

0 ≤ t < 1,5

1,5 ≤ t < 3,5

3,5 ≤ t < 7,5

7,5 ≤ t < 15

15 ≤ t

 

 

 

 

iv.

0 ≤ δ < 0,05

0,05 ≤ δ < 0,3

0,3 ≤ δ < 0.7

0,7 ≤ δ < 0,95

0,95 ≤ δ ≤ 1

 

 

 

 

4.   Voor de toepassing van lid 1 mogen instellingen zelf subklassen voor een bepaalde curve, een bepaald oppervlak of een bepaalde kubus bepalen indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de subklassen bestrijken de hele curve, het hele oppervlak of de hele kubus;

b)

de subklassen overlappen elkaar niet;

c)

elke subklasse omvat precies één risicofactor die deel uitmaakt van de berekening van de theoretische veranderingen in de waarde van de portefeuille van een van de tradingafdelingen van de instelling, om de inachtneming te beoordelen van het in artikel 325 sexagies van Verordening (EU) nr. 575/2013 vastgestelde vereiste inzake de toeschrijving van winsten en verliezen.

5.   Voor de beoordeling van de modelleerbaarheid van risicofactoren uit de brede risicocategorie “creditspread” die behoort tot een bepaalde looptijdsubklasse, kan een instelling de toewijzing van de controleerbare prijzen van een subklasse aan die van de aangrenzende subklasse voor kortere looptijden alleen aanpassen indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de instelling is niet blootgesteld aan enige risicofactor behorend tot de subklasse die overeenstemt met de langere looptijden, en maakt dus in haar risicobeheermodel geen gebruik van deze risicofactoren;

b)

controleerbare prijzen worden in slechts één looptijdsubklasse in aanmerking genomen;

c)

de toewijzing van controleerbare prijzen wordt slechts eenmaal aangepast.

Artikel 6

Criteria voor de beoordeling van de modelleerbaarheid van risicofactoren die de functieparameters van een parametrische curve, een parametrisch oppervlak of een parametrische kubus vertegenwoordigen

1.   Instellingen die een of meer parametrische functies gebruiken om een curve, oppervlak of kubus voor te stellen en die de functieparameters als risicofactoren in hun interne risicometingsmodellen opnemen, beoordelen de modelleerbaarheid van die functieparameters door voor elke parametrische functie de volgende stappen in de onderstaande volgorde toe te passen:

a)

die instellingen identificeren de reeks punten van de curve, het oppervlak of de kubus die zijn gebruikt om de parametrische functie te kalibreren;

b)

die instellingen passen de in artikel 5, lid 2, beschreven bucketing-benadering toe als waren de risicofactoren in hun risicometingsmodel de overeenkomstig punt a) geïdentificeerde punten;

c)

die instellingen beoordelen, overeenkomstig artikel 4, leden 2 en 3, de modelleerbaarheid van de subklassen verkregen door toepassing van de in artikel 5, lid 2, beschreven bucketing-benadering als waren de risicofactoren in hun risicometingsmodel de overeenkomstig punt a) geïdentificeerde punten.

2.   De in lid 1 bedoelde modelleerbaarheid van een parameter van de parametrische functie wordt beoordeeld door het identificeren van de reeks punten van de curve, het oppervlak of de kubus die zijn gebruikt om die functieparameter te kalibreren. Indien de geïdentificeerde punten alleen behoren tot subklassen die overeenkomstig lid 1, punt c), als modelleerbaar zijn beoordeeld, wordt de functieparameter als modelleerbaar beoordeeld.

Artikel 7

Documentatie

1.   Instellingen documenteren in hun interne beleidslijnen alle volgende elementen:

a)

de reeks en de beschrijving van de risicofactoren in hun interne risicometingsmodel die op hun modelleerbaarheid moeten worden beoordeeld;

b)

de bronnen van de informatie over controleerbare prijzen die worden gebruikt om risicofactoren op hun modelleerbaarheid te beoordelen;

c)

de criteria om een prijs overeenkomstig artikel 2 als modelleerbaar te beschouwen, met inbegrip van een overzicht van de wijze waarop de instelling beoordeelt of het volume van een transactie of van een bindende koers niet te verwaarlozen is in de zin van artikel 2, lid 2, punt b), en of de bied-laatspread van een koers redelijk is in de zin van artikel 2, lid 2, punt c);

d)

de mappingprocedure en de criteria voor het bepalen van de representativiteit van controleerbare prijzen voor risicofactoren in de zin van artikel 3, met inbegrip van een overzicht van de methodiek die is uitgewerkt om de waarde van de risicofactor af te leiden van de controleerbare prijzen, en verdere input die de methodiek eventueel vereist;

e)

de in artikel 6 bedoelde beoordeling van de modelleerbaarheid voor parametrische curves, oppervlakken of kubussen;

f)

het in artikel 5 bedoelde gebruik van de bucketing-benaderingen, waarbij ook wordt vermeld of en hoe de instelling artikel 5, lid 5, toepast;

g)

het gebruik van de verschoven periode van twaalf maanden overeenkomstig artikel 1, lid 2, of artikel 4, lid 3.

2.   Voor elke risicofactor registreren instellingen voor ten minste één jaar de uitkomsten van hun beoordeling van de modelleerbaarheid, met inbegrip van de in lid 1 bedoelde documentatie. Voor risicofactoren waarvoor een trackrecord van één jaar uitkomsten nog niet beschikbaar is, houden instellingen het maximaal beschikbare trackrecord van uitkomsten bij.

Artikel 8

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 juni 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2021/451 van de Commissie van 17 december 2020 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de rapportage aan de toezichthoudende autoriteit door instellingen en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014 (PB L 97 van 19.3.2021, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten in financiële instrumenten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 84).

(5)  Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).


26.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 276/69


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/2061 VAN DE COMMISSIE

van 24 oktober 2022

tot wijziging van de bijlagen V en XIV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 wat betreft de gegevens voor het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten in de lijsten van derde landen waaruit de binnenkomst in de Unie van zendingen pluimvee, levende producten van pluimvee en vers vlees van pluimvee en vederwild is toegestaan

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidswetgeving”) (1), en met name artikel 230, lid 1, en artikel 232, leden 1 en 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EU) 2016/429 is bepaald dat zendingen dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong die de Unie binnenkomen, afkomstig moeten zijn uit een derde land of gebied, of een zone of compartiment daarvan, dat/die overeenkomstig artikel 230, lid 1, van die verordening in een lijst is opgenomen.

(2)

In Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 van de Commissie (2) zijn de diergezondheidsvoorschriften vastgesteld waaraan zendingen van bepaalde soorten en categorieën dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong uit derde landen of gebieden, of zones of, in het geval van aquacultuurdieren, compartimenten daarvan, moeten voldoen om de Unie binnen te komen.

(3)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 van de Commissie (3) zijn de lijsten vastgesteld van derde landen of gebieden, of zones of compartimenten daarvan, waaruit de binnenkomst in de Unie van de soorten en categorieën dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong die binnen het toepassingsgebied van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 vallen, is toegestaan.

(4)

Meer in het bijzonder bevatten de bijlagen V en XIV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 de lijsten van derde landen of gebieden, of zones daarvan, waaruit de binnenkomst in de Unie van zendingen pluimvee en levende producten van pluimvee, respectievelijk van zendingen vers vlees van pluimvee en vederwild is toegestaan.

(5)

Het Verenigd Koninkrijk heeft de Commissie in kennis gesteld van 17 uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza bij pluimvee in de graafschappen Norfolk (11), Essex (3), Somerset (1), Lincolnshire (1) in Engeland, Verenigd Koninkrijk en op het eiland Lewis (1) in Schotland, Verenigd Koninkrijk, die tussen 6 oktober 2022 en 12 oktober 2022 door laboratoriumanalyses (RT-PCR) zijn bevestigd.

(6)

Voorts hebben de Verenigde Staten de Commissie in kennis gesteld van 10 uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza bij pluimvee in de staten Colorado (1), Kentucky (1), Michigan (2), Pennsylvania (1), South Dakota (3) en Utah (2), Verenigde Staten, die tussen 5 oktober 2022 en 12 oktober 2022 door laboratoriumanalyses (RT-PCR) zijn bevestigd.

(7)

Naar aanleiding van die uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza hebben de veterinaire autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten een controlegebied met een straal van 10 km rond de getroffen inrichtingen ingesteld en een ruimingsbeleid ingevoerd om de aanwezigheid van hoogpathogene aviaire influenza te bestrijden en de verspreiding van die ziekte te beperken.

(8)

Het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten hebben de Commissie informatie verstrekt over de epidemiologische situatie op hun grondgebied en de maatregelen die zij hebben genomen ter voorkoming van de verdere verspreiding van hoogpathogene aviaire influenza. De Commissie heeft die informatie geëvalueerd. Op basis van die evaluatie en ter bescherming van de diergezondheidsstatus van de Unie mag de binnenkomst in de Unie van zendingen pluimvee, levende producten van pluimvee en vers vlees van pluimvee en vederwild uit de gebieden waarvoor door de veterinaire autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten beperkende maatregelen zijn vastgesteld in verband met de recente uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza, niet langer worden toegestaan.

(9)

Daarnaast heeft het Verenigd Koninkrijk geactualiseerde informatie ingediend over de epidemiologische situatie op zijn grondgebied in verband met een uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza in een pluimveebedrijf in Birsay, Orkneyeilanden, Schotland, Verenigd Koninkrijk, die op 6 juli 2022 was bevestigd.

(10)

Voorts hebben de Verenigde Staten geactualiseerde informatie ingediend over de epidemiologische situatie op hun grondgebied in verband met 71 uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza in pluimveebedrijven in de staten Colorado (1), Delaware (2), Indiana (1), Iowa (3), Kansas (1), Maryland (3), Michigan (1), Minnesota (31), Missouri (2), North Carolina (9), North Dakota (1), Pennsylvania (11), South Dakota (1) en Wisconsin (4), Verenigde Staten, die tussen 22 februari 2022 en 7 juni 2022 zijn bevestigd.

(11)

Het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten hebben ook informatie ingediend over de maatregelen die zij hebben genomen om de verdere verspreiding van die ziekte te voorkomen. Naar aanleiding van deze uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza hebben het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten met name een ruimingsbeleid ingevoerd om de verspreiding van die ziekte te bestrijden en te beperken, en hebben zij ook de vereiste reiniging en ontsmetting voltooid na de uitvoering van het ruimingsbeleid in de besmette pluimveebedrijven op hun grondgebied.

(12)

De Commissie heeft de door het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten ingediende informatie geëvalueerd en is tot de conclusie gekomen dat de uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza in pluimveebedrijven voorbij zijn en dat er geen risico meer bestaat in verband met de binnenkomst in de Unie van pluimveeproducten uit de gebieden van het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten waaruit de binnenkomst in de Unie van pluimveeproducten als gevolg van die uitbraken was opgeschort.

(13)

De bijlagen V en XIV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 moeten daarom worden gewijzigd om rekening te houden met de huidige epidemiologische situatie ten aanzien van hoogpathogene aviaire influenza in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten.

(14)

Rekening houdend met de huidige epidemiologische situatie in het Verenigd Koninkrijk en in de Verenigde Staten ten aanzien van hoogpathogene aviaire influenza en het ernstige risico op het binnenbrengen ervan in de Unie, moeten de wijzigingen die door deze verordening in Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 moeten worden aangebracht, met spoed in werking treden.

(15)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2022/1961 van de Commissie (4) is deel 2 van bijlage V bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 gewijzigd door toevoeging van rij GB-2.156, waarmee een getroffen zone wordt gedefinieerd in de vermelding voor het Verenigd Koninkrijk in die bijlage V. Aangezien een fout is ontdekt, moet de rij voor zone GB-2.156 dienovereenkomstig worden gerectificeerd. Die rectificatie moet van toepassing zijn met ingang van de datum van toepassing van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/1961.

(16)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404

De bijlagen V en XIV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404

In deel 2 van bijlage V wordt in de vermelding voor het Verenigd Koninkrijk de rij voor zone GB-2.156 vervangen door:

“United Kingdom

GB-2.156

Near Selby, Selby, North Yorkshire, England, GB

The area contained with a circle of a radius of 10 km, centred on WGS84 dec, coordinates N53.85 and W0.98.”

Artikel 3

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 2 is evenwel van toepassing met ingang van 19 oktober 2022.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 oktober 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 van de Commissie van 30 januari 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor de binnenkomst in de Unie en het na binnenkomst verplaatsen van en werken met zendingen van bepaalde dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong (PB L 174 van 3.6.2020, blz. 379).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 van de Commissie van 24 maart 2021 tot vaststelling van de lijsten van derde landen en gebieden of zones daarvan waaruit de binnenkomst in de Unie van dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong is toegestaan overeenkomstig Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 114 van 31.3.2021, blz. 1).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2022/1961 van de Commissie van 17 oktober 2022 tot wijziging van de bijlagen V en XIV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 wat betreft de gegevens voor Canada, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten in de lijsten van derde landen waaruit de binnenkomst in de Unie van zendingen pluimvee, levende producten van pluimvee en vers vlees van pluimvee en vederwild is toegestaan (PB L 270 van 18.10.2022, blz. 16).


BIJLAGE

De bijlagen V en XIV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 worden als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage V wordt als volgt gewijzigd:

a)

deel 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

in de vermelding voor het Verenigd Koninkrijk worden de rijen voor zone GB-2.127 vervangen door:

GB

Verenigd Koninkrijk

GB-2.127

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

6.7.2022

9.10.2022

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

6.7.2022

9.10.2022

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

6.7.2022

9.10.2022

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

6.7.2022

9.10.2022

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

6.7.2022

9.10.2022

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

6.7.2022

9.10.2022

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

6.7.2022

9.10.2022

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

6.7.2022

9.10.2022

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

6.7.2022

9.10.2022

Minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

6.7.2022

9.10.2022”

ii)

in de vermelding voor het Verenigd Koninkrijk worden de volgende rijen voor de zones GB-2.165 tot en met GB-2.181 toegevoegd na de rijen voor zone GB-2.164:

GB

Verenigd Koninkrijk

GB-2.165

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

6.10.2022

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

6.10.2022

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

6.10.2022

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

6.10.2022

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

6.10.2022

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

6.10.2022

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

6.10.2022

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

6.10.2022

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

6.10.2022

 

Minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

6.10.2022

 

GB-2.166

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

7.10.2022

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

7.10.2022

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

7.10.2022

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

7.10.2022

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

7.10.2022

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

7.10.2022

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

7.10.2022

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

7.10.2022

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

7.10.2022

 

Minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

7.10.2022

 

GB-2.167

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

6.10.2022

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

6.10.2022

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

6.10.2022

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

6.10.2022

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

6.10.2022

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

6.10.2022

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

6.10.2022

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

6.10.2022

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

6.10.2022

 

Minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

6.10.2022

 

GB-2.168

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

7.10.2022

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

7.10.2022

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

7.10.2022

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

7.10.2022

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

7.10.2022

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

7.10.2022

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

7.10.2022

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

7.10.2022

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

7.10.2022

 

Minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

7.10.2022

 

GB-2.169

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

8.10.2022

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

8.10.2022

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

8.10.2022

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

8.10.2022

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

8.10.2022

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

8.10.2022

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

8.10.2022

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

8.10.2022

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

8.10.2022

 

Minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

8.10.2022

 

GB-2.170

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

7.10.2022

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

7.10.2022

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

7.10.2022

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

7.10.2022

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

7.10.2022

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

7.10.2022

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

7.10.2022

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

7.10.2022

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

7.10.2022

 

Minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

7.10.2022

 

GB-2.171

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

9.10.2022

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

9.10.2022

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

9.10.2022

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

9.10.2022

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

9.10.2022

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

9.10.2022

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

9.10.2022

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

9.10.2022

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

9.10.2022

 

Minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

9.10.2022

 

GB-2.172

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

11.10.2022

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

11.10.2022

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

11.10.2022

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

11.10.2022

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

11.10.2022

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

11.10.2022

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

11.10.2022

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

11.10.2022

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

11.10.2022

 

Minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

11.10.2022

 

GB-2.173

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

10.10.2022

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

10.10.2022

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

10.10.2022

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

10.10.2022

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

10.10.2022

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

10.10.2022

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

10.10.2022

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

10.10.2022

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

10.10.2022

 

Minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

10.10.2022

 

GB-2.174

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

10.10.2022

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

10.10.2022

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

10.10.2022

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

10.10.2022

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

10.10.2022

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

10.10.2022

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

10.10.2022

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

10.10.2022

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

10.10.2022

 

Minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

10.10.2022

 

GB-2.175

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

11.10.2022

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

11.10.2022

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

11.10.2022

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

11.10.2022

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

11.10.2022

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

11.10.2022

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

11.10.2022

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

11.10.2022

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

11.10.2022

 

Minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

11.10.2022

 

GB-2.176

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

11.10.2022

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

11.10.2022

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

11.10.2022

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

11.10.2022

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

11.10.2022

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

11.10.2022

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

11.10.2022

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

11.10.2022

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

11.10.2022

 

Minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

11.10.2022

 

GB-2.177

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

11.10.2022

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

11.10.2022

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

11.10.2022

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

11.10.2022

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

11.10.2022

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

11.10.2022

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

11.10.2022

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

11.10.2022

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

11.10.2022

 

Minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

11.10.2022

 

GB-2.178

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

11.10.2022

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

11.10.2022

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

11.10.2022

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

11.10.2022

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

11.10.2022

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

11.10.2022

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

11.10.2022

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

11.10.2022

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

11.10.2022

 

Minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

11.10.2022

 

GB-2.179

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

12.10.2022

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

12.10.2022

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

12.10.2022

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

12.10.2022

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

12.10.2022

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

12.10.2022

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

12.10.2022

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

12.10.2022

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

12.10.2022

 

Minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

12.10.2022

 

GB-2.180

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

12.10.2022

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

12.10.2022

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

12.10.2022

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

12.10.2022

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

12.10.2022

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

12.10.2022

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

12.10.2022

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP