ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 161

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

65e jaargang
16 juni 2022


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/926 van de Commissie van 15 juni 2022 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet) van oorsprong uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/927 van de Commissie van 15 juni 2022 tot instelling van een definitief compenserend recht op buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet) van oorsprong uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 18 van Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad

28

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/928 van de Commissie van 15 juni 2022 tot wijziging van de bijlagen V en XIV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 wat betreft de gegevens voor Canada, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten in de lijsten van derde landen waaruit de binnenkomst in de Unie van zendingen pluimvee, levende producten van pluimvee en vers vlees van pluimvee en vederwild is toegestaan ( 1 )

67

 

 

III   Andere handelingen

 

 

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

 

*

Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 292/21/COL van 15 december 2021 tot wijziging van de formele en materiële regels op het gebied van staatssteun door de invoering van nieuwe richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicofinancieringsinvesteringen [2022/929]

81

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 tot vaststelling van voorschriften inzake het op de markt aanbieden van EU-bemestingsproducten en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1069/2009 en (EG) nr. 1107/2009 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2003/2003 ( PB L 170 van 25.6.2019 )

121

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) 2021/1297 van de Commissie van 4 augustus 2021 tot wijziging van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft perfluorcarbonzuren met 9 tot 14 koolstofatomen in de keten (C9-C14-PFCA’s), zouten daarvan en aanverwante stiffen ( PB L 282 van 5.8.2021 )

122

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

16.6.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 161/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/926 VAN DE COMMISSIE

van 15 juni 2022

tot instelling van een definitief antidumpingrecht op buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet) van oorsprong uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) (“de basisverordening”), met name artikel 11, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Voorafgaande onderzoeken en geldende maatregelen

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/388 (2) (“de oorspronkelijke verordening”) heeft de Europese Commissie (“de Commissie”) een definitief antidumpingrecht ingesteld op buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet) van oorsprong uit India (“de oorspronkelijke maatregelen”). Het onderzoek dat leidde tot de instelling van de oorspronkelijke maatregelen wordt hierna “het oorspronkelijke onderzoek” genoemd.

(2)

Het ingestelde antidumpingrecht varieerde van 0 % voor Electrosteel Castings Ltd tot 14,1 % voor Jindal Saw Limited en “alle andere ondernemingen”.

(3)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/387 (3) heeft de Commissie tevens een definitief compenserend recht ingesteld op hetzelfde product. Het ingestelde compenserende recht varieerde van 8,7 % voor Jindal Saw Limited tot 9 % voor Electrosteel Castings Ltd en “alle andere ondernemingen”.

(4)

Naar aanleiding van de arresten van het Gerecht in de zaken T-300/16 en T-301/16 (4) heeft de Commissie de door het Gerecht geconstateerde fouten gecorrigeerd die zij had gemaakt bij de berekening van het antidumpingrecht en het compenserende recht ten aanzien van Jindal Saw Limited. Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/526 (5) en Uitvoeringsverordening (EU) 2020/527 (6) heeft de Commissie ten aanzien van Jindal Saw Limited opnieuw een nieuw definitief antidumpingrecht en compenserend recht van respectievelijk 3 % en 6 % ingesteld.

(5)

De momenteel geldende antidumpingrechten variëren tussen 0 % voor Electrosteel Castings Ltd, 3 % voor Jindal Saw Limited en 14,1 % voor “alle andere ondernemingen”. De momenteel geldende compenserende rechten bedragen 6 % voor Jindal Saw Limited en 9 % voor Electrosteel Castings Ltd en “alle andere ondernemingen”.

1.2.   Verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van maatregelen

(6)

Na de bekendmaking van een bericht dat de maatregelen op korte termijn zouden vervallen (7), heeft de Commissie een verzoek om een nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening ontvangen.

(7)

Het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen werd op 21 december 2020 ingediend door Saint-Gobain PAM, Saint-Gobain PAM Deutschland GmbH en Saint-Gobain PAM España SA (“de indieners van het verzoek”) namens producenten in de Unie die meer dan 50 % van de totale productie van buizen en pijpen van nodulair gietijzer in de Unie vertegenwoordigen. Het verzoek om een nieuw onderzoek werd ingediend omdat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk zou leiden tot voortzetting of herhaling van dumping en tot voortzetting of herhaling van schade voor de bedrijfstak van de Unie.

1.3.   Opening van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen

(8)

Daar de Commissie tot de conclusie was gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal was om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen te openen, heeft zij op 17 maart 2021 op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen geopend met betrekking tot de invoer in de Unie van buizen en pijpen van nodulair gietijzer van oorsprong uit India (“het betrokken land”). Zij heeft daartoe een bericht van opening gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (8) (“het bericht van opening”).

(9)

Op dezelfde datum heeft de Commissie ook een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de compenserende maatregelen geopend met betrekking tot de invoer van hetzelfde product (9).

1.4.   Tijdvak van het nieuwe onderzoek en beoordelingsperiode

(10)

Het onderzoek naar de voortzetting of herhaling van dumping en schade had betrekking op de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 (“het tijdvak van het nieuwe onderzoek”). Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van schade had betrekking op de periode van 1 januari 2017 tot het einde van het tijdvak van het nieuwe onderzoek (“de beoordelingsperiode”).

1.5.   Belanghebbenden

(11)

In het bericht van opening werden de belanghebbenden uitgenodigd om met de Commissie contact op te nemen om aan het onderzoek mee te werken. Daarnaast heeft de Commissie de producenten in de Unie, de haar bekende producenten in India en de autoriteiten van India, haar bekende importeurs, gebruikers, alsmede de bekende betrokken verenigingen specifiek op de hoogte gesteld van de opening van het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen en hen uitgenodigd daaraan mee te werken.

(12)

De belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over de opening van het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen en een hoorzitting met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures aan te vragen. Geen van de belanghebbenden heeft verzocht om een hoorzitting.

a)    Steekproeven

(13)

In het bericht van opening heeft de Commissie verklaard dat zij mogelijk een steekproef van de belanghebbenden zou samenstellen overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening.

Steekproef van producenten in de Unie

(14)

In het bericht van opening heeft de Commissie aangekondigd dat zij een voorlopige steekproef van drie producenten in de Unie had samengesteld. Deze producenten in de Unie maken deel uit van dezelfde groep van ondernemingen. De Commissie heeft de steekproef samengesteld op basis van het volume van de productie en verkoop van het soortgelijke product in de Unie tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek, namelijk tussen 1 januari 2020 en 31 december 2020. De definitieve steekproef van producenten in de Unie vertegenwoordigde [70-85] % van de geschatte totale productie in de Unie en [70-85] % van de geschatte totale verkoop van het soortgelijke product in de Unie, en er werd tevens een goede geografische spreiding gewaarborgd.

(15)

De Commissie heeft de belanghebbenden overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening verzocht opmerkingen te maken over de voorlopige steekproef, maar heeft er geen ontvangen. De voorlopige steekproef werd derhalve bevestigd en werd als representatief voor de bedrijfstak van de Unie beschouwd.

Steekproef van importeurs

(16)

Om te kunnen beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze te kunnen samenstellen, heeft de Commissie niet-verbonden importeurs verzocht de in het bericht van opening gevraagde informatie te verstrekken. Aangezien geen niet-verbonden importeurs zich kenbaar hebben gemaakt, hoefde er echter geen steekproef te worden samengesteld.

Steekproef van producenten in India

(17)

Om te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze te kunnen samenstellen, heeft de Commissie alle haar bekende producenten in India verzocht de in het bericht van opening gevraagde informatie te verstrekken. Daarnaast heeft de Commissie de Indiase overheid verzocht mogelijke andere producenten die geïnteresseerd zouden kunnen zijn in medewerking aan het onderzoek, aan te wijzen en/of contact met hen op te nemen.

(18)

Aangezien slechts drie producenten het steekproefformulier binnen de gestelde termijn ingevuld hebben teruggestuurd, heeft de Commissie besloten dat een steekproef niet noodzakelijk was.

b)    Vragenlijsten

(19)

De Commissie heeft vragenlijsten gestuurd naar de groep van de drie in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en de drie producenten-exporteurs die het steekproefformulier ingevuld hadden teruggestuurd. Dezelfde vragenlijsten waren op de dag van de opening van het onderzoek ook online (10) beschikbaar gesteld.

(20)

De Commissie heeft antwoorden op de vragenlijst ontvangen van de drie in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en van een van de producenten-exporteurs, namelijk Tata Metaliks Limited. Hoewel de andere twee producenten-exporteurs het steekproefformulier ingevuld hadden teruggestuurd, hebben zij nadien de vragenlijst niet beantwoord en hebben zij dus geen medewerking verleend aan het onderzoek.

c)    Controle

(21)

Gezien de uitbraak van COVID-19 en de inperkingsmaatregelen die door verschillende derde landen zijn genomen, kon de Commissie geen controlebezoeken op grond van artikel 16 van de basisverordening verrichten bij de producenten-exporteurs. In plaats daarvan heeft de Commissie alle informatie die zij voor haar vaststellingen nodig achtte, op afstand getoetst in overeenstemming met haar mededeling over de gevolgen van de uitbraak van COVID-19 voor antidumping- en antisubsidieonderzoeken (11). De Commissie heeft een toetsing op afstand verricht bij de volgende producent-exporteur:

Tata Metaliks Limited.

(22)

De Commissie heeft alle informatie ingewonnen en gecontroleerd die zij voor het onderzoek nodig achtte. Krachtens artikel 16 van de basisverordening zijn controlebezoeken verricht bij de volgende producenten in de Unie en een in Italië gevestigde verbonden verkoopentiteit:

Saint-Gobain PAM, Pont-à-Mousson, Frankrijk;

Saint-Gobain PAM Deutschland GmbH, Saarbrücken, Duitsland;

Saint-Gobain PAM Italia S.p.A, Milaan, Italië.

1.6.   Vervolg van de procedure

(23)

Op 18 maart 2022 heeft de Commissie de belangrijkste feiten en overwegingen meegedeeld op basis waarvan zij voornemens was de geldende antidumpingrechten te handhaven. Alle partijen konden binnen een bepaalde termijn opmerkingen indienen ten aanzien van de mededeling van feiten en overwegingen.

(24)

Enkel Tata Metaliks Limited diende binnen de termijn opmerkingen in. De Commissie heeft de opmerkingen overwogen en, voor zover van toepassing, in aanmerking genomen. Geen van de partijen heeft verzocht om een hoorzitting.

1.7.   Opmerkingen over de opening van het onderzoek

(25)

Eén gebruiker, namelijk Hydro Mat Benelux, en één producent-exporteur, namelijk Tata Metaliks Limited, hebben naar aanleiding van de opening van het onderzoek opmerkingen ingediend.

(26)

De Commissie merkte op dat Tata Metaliks Limited haar opmerkingen over de opening van het onderzoek op 17 februari 2022 heeft ingediend, meer dan negen maanden na het verstrijken van de termijn van 37 dagen na de datum van bekendmaking van het bericht van opening, zoals bepaald in punt 5.2 van het bericht van opening. Daarom heeft de Commissie deze opmerkingen niet in aanmerking genomen.

(27)

De Commissie merkte op dat Hydro Mat Benelux weliswaar opmerkingen over de opening van het onderzoek heeft ingediend maar niet volledig aan het onderzoek heeft meegewerkt. De onderneming heeft met name de vragenlijst voor gebruikers niet ingevuld; deze had kunnen worden gebruikt om sommige van de hieronder vermelde verklaringen te toetsen, bijvoorbeeld over de verkoopprijzen van de producenten-exporteurs of documenten in verband met overheidsopdrachten.

(28)

Ten eerste voerde Hydro Mat Benelux aan dat de procedure moest worden beëindigd omdat het verzoek niet was ingediend binnen drie maanden vóór de uiterste datum, zoals vermeld in het bericht dat de maatregelen op korte termijn zouden vervallen (12).

(29)

De Commissie heeft verduidelijkt dat de in het bericht van opening vermelde indieningsdatum niet overeenstemde met de datum waarop het verzoek was ingediend. Zoals blijkt uit de openbare versie van het verzoek om een nieuw onderzoek, die sinds 17 maart 2021 beschikbaar is in het niet-vertrouwelijke dossier en toegankelijk is voor alle belanghebbenden, werd het verzoek naar behoren ingediend op 18 december 2020, d.w.z. binnen de in artikel 11, lid 2, van de basisverordening vastgestelde termijn. Het argument werd derhalve afgewezen.

(30)

Ten tweede betoogde Hydro Mat Benelux dat in het verzoek buitensporig gebruik is gemaakt van vertrouwelijke informatie. De bedrijfstak van de Unie heeft met name alle indicatoren betreffende zijn economische prestaties in geïndexeerde vorm weergegeven. De partij verwees naar Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1336 (13) waarin de Commissie de micro-economische gegevens van een enkele producent in de Unie heeft bekendgemaakt.

(31)

De Commissie merkte op dat in Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1336 alle micro-indicatoren (verkoopprijzen en -volumes, productiekosten per eenheid, loonkosten, eindvoorraden, winstgevendheid enz.) in orden van grootte of indexen waren verstrekt.

(32)

Bovendien was de Commissie van mening dat de versie van het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen die in het dossier voor inzage door belanghebbenden was opgenomen, al het essentiële bewijsmateriaal bevatte alsmede niet-vertrouwelijke samenvattingen van als vertrouwelijk aangemerkte gegevens, zodat de belanghebbenden tijdens de hele procedure zinvolle opmerkingen konden maken en hun rechten van de verdediging konden uitoefenen.

(33)

In dit verband herinnerde de Commissie er verder aan dat artikel 19 van de basisverordening voorziet in de bescherming van vertrouwelijke inlichtingen wanneer de bekendmaking ervan een concurrent aanmerkelijke mededingingsvoordelen zou geven of degene die de inlichtingen heeft verstrekt of van wie hij deze inlichtingen heeft verkregen, ernstig zou benadelen. Bijgevolg werden die argumenten afgewezen.

(34)

Ten derde was volgens de partij in de eerste helft van 2020 geen sprake van normale economische omstandigheden en was die periode niet representatief om een toekomstgerichte beoordeling te maken van de gevolgen van het vervallen van de aan de orde zijnde maatregelen. De partij voerde aan dat de negatieve prestaties van de bedrijfstak van de Unie in de eerste helft van 2020 te wijten waren aan de negatieve economische gevolgen van COVID-19 en aan de gestegen kosten van grondstoffen op de wereldmarkten, die niet konden worden doorberekend aan afnemers. Bovendien stelde Hydro Mat Benelux dat de belangrijkste indicatoren voor de periode 2017-2019 in plaats van kwetsbaarheid aan te tonen veeleer wezen op een gezonde situatie van de bedrijfstak van de Unie; dit zou met name blijken uit de analyse van de productie, de productiecapaciteit, de voorraden, de investeringen, de verkoopprijzen en de winstgevendheid.

(35)

De Commissie herinnerde eraan dat artikel 11, lid 2, van de basisverordening bepaalt dat het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen voldoende bewijsmateriaal moet bevatten volgens hetwelk het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk tot voortzetting of tot herhaling van schade zal leiden. In het onderhavige geval omvatte de specifieke schadeanalyse in het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen bewijsmateriaal dat wees op een aanzienlijke penetratie van de markt van de Unie door invoer uit India tegen prijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk onderboden en bedierven. De Commissie was bijgevolg van oordeel dat het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen voldoende bewijsmateriaal bevatte van voortzetting van schade en wees het argument af.

(36)

Ten vierde heeft de partij de periode 2017-2020 geanalyseerd en aangevoerd dat de beschikbare invoergegevens geen steun boden voor het argument dat de schade zich waarschijnlijk zal herhalen. Voorts voerde de partij aan dat de Indiase uitvoerprijzen en de door de indiener van het verzoek berekende prijsonderbiedings- en prijsbederfmarges niet betrouwbaar waren omdat de uitvoerprijzen de verrekenprijs tussen verbonden partijen, d.w.z. de Indiase producenten en hun verbonden dochterondernemingen, weerspiegelden. Ten slotte voerde de partij aan dat de Indiase producenten hun productiecapaciteit hebben verhoogd om gelijke tred te kunnen houden met de groeiende Indiase binnenlandse markt en dat de belangrijkste Indiase producenten-exporteurs niet voornemens waren hun productiecapaciteit uit te breiden.

(37)

De Commissie was van oordeel dat geen van de beweringen de conclusie weerlegde dat er voldoende bewijsmateriaal was om een nieuw antidumpingonderzoek te openen. Het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen bevatte immers voldoende bewijsmateriaal volgens hetwelk de invoer met dumping aanmerkelijke schade toebracht aan de toestand van de bedrijfstak van de Unie. Met name hebben de indieners van het verzoek niet alleen berekeningen van de prijsonderbieding op het niveau “grens Unie”, maar ook op het niveau van de levering aan de afnemer verstrekt, en daaruit bleek een prijsonderbieding van maar liefst 14,9 %. Uit de specifieke schadeanalyse van het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen bleek een grotere penetratie van de markt van de Unie (zowel in absolute als in relatieve termen) door de invoer uit India tegen prijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk onderbieden. Dit lijkt aanmerkelijke schade te hebben toegebracht aan de toestand van de bedrijfstak van de Unie, wat bijvoorbeeld blijkt uit een daling van de verkoop en het marktaandeel of uit een verslechtering van de financiële resultaten. Het argument werd derhalve afgewezen.

(38)

Ten aanzien van het argument dat de verhoging van de Indiase productie alleen voor de Indiase markt zal zijn bestemd, heeft de partij geen bewijsmateriaal verstrekt. Het argument werd derhalve afgewezen.

(39)

Ten vijfde voerde de partij aan dat algemene kwesties op het gebied van concurrentievermogen geen rechtvaardiging mogen vormen voor een vaststelling dat schade zich zal voortzetten of zich zal herhalen. De partij noemde diverse punten, zoals de daling van het verbruik in de Unie sinds de crisis in de eurozone, met een daling van de overheidsuitgaven, en dus een negatief effect op het concurrentievermogen van de bedrijfstak van de Unie, de concurrentie van kunststofbuizen, de moeilijkheid om personeel aan te trekken, de instandhouding van een machtspositie, de druk van goedkopere Chinese invoer op aanbestedingsprocedures.

(40)

Dit argument wordt hieronder in overweging 155 behandeld.

(41)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde Tata Metaliks Limited aan dat de gegevens in het verzoek om een nieuw onderzoek met betrekking tot de gegevens van de bedrijfstak van de Unie en de invoer betrekking hadden op de periode van juli 2019 tot en met juni 2020. In het bericht van opening was echter vastgesteld dat het tijdvak van het nieuwe onderzoek de periode van januari 2020 tot en met december 2020 bestreek. Volgens de onderneming hadden de indieners van het verzoek het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen moeten bijwerken op basis van het in het bericht van opening vastgestelde tijdvak van het nieuwe onderzoek, en hadden deze gegevens aan de partijen ter beschikking moeten worden gesteld. De onderneming is van mening dat de Commissie, door dit bijgewerkte verzoek om een nieuw onderzoek niet aan de partijen toe te zenden, artikel 6.1.2 en artikel 6.4 van de Antidumpingovereenkomst van de WTO heeft geschonden.

(42)

Ten eerste is het de gebruikelijke praktijk van de Commissie om haar bevindingen te baseren op de meest recente beschikbare gegevens. Die gegevens stemmen niet noodzakelijk overeen met het tijdvak dat is vastgesteld in het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen, aangezien zij mogelijk niet beschikbaar waren op het ogenblik dat het verzoek om een nieuw onderzoek werd ingediend. De Antidumpingovereenkomst van de WTO bevat geen bepaling op grond waarvan de Commissie haar bevindingen op hetzelfde tijdvak moet baseren als dat welk in het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen is vastgesteld. Ten tweede zijn alle partijen in de gelegenheid gesteld om tijdens het onderzoek opmerkingen te maken over de bevindingen en het bewijsmateriaal in verband met het in het bericht van opening vastgestelde tijdvak van het nieuwe onderzoek. De Commissie was derhalve van oordeel dat zij geen procedurele rechten of de Antidumpingovereenkomst van de WTO had geschonden en wees het argument af.

(43)

Tata Metaliks Limited ging ook in op het feit dat de Commissie haar opmerkingen over de opening van het onderzoek had verworpen omdat deze na de in het bericht van opening vastgestelde termijn waren ingediend (zie overweging 26). Volgens de onderneming zou de termijn pas van toepassing zijn na ontvangst van de door de indieners van het verzoek bijgewerkte gegevens met betrekking tot het tijdvak van het nieuwe onderzoek als vastgesteld in het bericht van opening. Tata Metaliks Limited betoogde ook dat het “een vast beginsel van behoorlijke rechtspleging” en “een vaste rechtsopvatting in alle jurisdicties” is, dat opmerkingen over rechtsvragen na het verstrijken van termijnen kunnen worden ingediend.

(44)

Zoals uiteengezet in overweging 42, had het tijdvak van het nieuwe onderzoek betrekking op de meest recente periode waarvoor gegevens beschikbaar waren en komt deze periode niet altijd overeen met de voorlopige beoordeling van het verzoek om een nieuw onderzoek. Bovendien hield de termijn in het bericht van opening uitdrukkelijk verband met de datum van bekendmaking van het bericht van opening, en niet met enige andere datum zoals de indiening van informatie door een partij. De termijn in het bericht van opening maakt geen onderscheid tussen rechtsvragen en feitenkwesties en is op beide gelijkelijk van toepassing. De Commissie heeft dit argument derhalve afgewezen.

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Betrokken product

(45)

Het betrokken product is hetzelfde als in het oorspronkelijke onderzoek, namelijk buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet) (“nodulaire buizen”), met uitzondering van buizen en pijpen van nodulair gietijzer zonder inwendige en uitwendige bekleding (“kale buizen”), van oorsprong uit India, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7303 00 10 (Taric-code 7303001010) en ex 7303 00 90 (Taric-code 7303009010) (“het betrokken product”).

(46)

Nodulaire buizen worden gebruikt voor drinkwatervoorziening, riolering en irrigatie van landbouwgrond. Het transport van water door nodulaire buizen kan onder druk of alleen met behulp van de zwaartekracht plaatsvinden. De buizen hebben een diameter tussen 60 mm en 2 000 mm en een lengte van 5,5, 6, 7 of 8 meter. Normaliter zijn ze met cement of ander materiaal bekleed en aan de buitenkant verzinkt, geverfd of met band omwikkeld. De belangrijkste eindgebruikers zijn openbare nutsbedrijven.

2.2.   Soortgelijk product

(47)

Dit nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen heeft bevestigd wat was vastgesteld in het oorspronkelijke onderzoek, namelijk dat de volgende producten dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde basisdoeleinden worden gebruikt:

het betrokken product;

het product dat in het betrokken land wordt vervaardigd en daar op de binnenlandse markt wordt verkocht, en

het product dat in de Unie door de bedrijfstak van de Unie wordt geproduceerd en in de Unie wordt verkocht.

(48)

Deze producten worden derhalve beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

3.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN DUMPING

(49)

Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening, en zoals vermeld in het bericht van opening, heeft de Commissie onderzocht of voortzetting of herhaling van de dumping waarschijnlijk is indien de bestaande maatregelen komen te vervallen. De Commissie heeft eerst onderzocht of de dumping werd voortgezet in het tijdvak van het nieuwe onderzoek (“TNO”) (punt 3.1) en vervolgens of het waarschijnlijk is dat deze dumping zal worden voortgezet of zich zal herhalen indien de maatregelen komen te vervallen (punt 3.2).

3.1.   Voortzetting van dumping in het tijdvak van het nieuwe onderzoek

3.1.1.   Ontwikkeling van de invoer na de instelling van de maatregelen

(50)

In het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek (14) voerde India [80 000-100 000] ton van het betrokken product naar de Unie uit (op basis van EU-27) (15). Tussen 2016 en 2018, na de instelling van de definitieve maatregelen in maart 2016, nam de invoer af en schommelde deze tussen 38 000 en 55 000 ton per jaar. In 2019 is de invoer uit India opnieuw gestegen tot [64 000 - 75 000] ton.

(51)

Tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek daalde de invoer van het betrokken product tot [44 000 - 52 000] ton. Na het tijdvak van het nieuwe onderzoek, in 2021, steeg de invoer weer tot het niveau van 2019.

(52)

Over het geheel genomen bleef de invoer van het betrokken product uit India in het tijdvak van het nieuwe onderzoek op een hoog niveau en was deze goed voor ongeveer [10-14] % van de markt van de Unie, vergeleken met het marktaandeel van de Indiase invoer van [15-20] % tijdens het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek.

3.1.2.   Medewerking van de Indiase producenten en grondslag voor de bevindingen

(53)

Drie Indiase producenten waren aanvankelijk bereid mee te werken. Twee van deze ondernemingen/groepen van ondernemingen hebben vervolgens echter hun medewerking opgezegd (zie punt 1.5). Tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek verkocht de enige meewerkende onderneming, Tata Metaliks Limited, het grootste deel van haar productie op de binnenlandse markt. De totale aangegeven hoeveelheid van haar uitvoer naar de Unie was verwaarloosbaar en kwam overeen met [< 1 %] van de totale invoer van het betrokken product uit India in de Unie (16). Gezien de zeer geringe hoeveelheden die Tata Metaliks Limited naar de Unie uitvoerde, was de Commissie niet van oordeel dat de uitvoer van Tata Metaliks Limited een betrouwbare basis kon vormen om te bepalen of de invoer uit India naar de Unie nog steeds met dumping plaatsvond.

(54)

Aangezien de totale uitvoer van het betrokken product in het tijdvak van het nieuwe onderzoek relatief hoog bleef (zie overweging 51), heeft de Commissie haar bevindingen over de voortzetting van dumping bij de invoer uit India naar de Unie overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening gebaseerd op de beste beschikbare gegevens. In dit verband baseerde zij haar bevindingen op statistische invoergegevens zoals die door Eurostat zijn geregistreerd.

3.1.3.   Normale waarde

(55)

Om de normale waarde vast te stellen, onderzocht de Commissie eerst de gegevens die waren ingediend door de enige medewerkende producent, Tata Metaliks Limited. In het TNO verkocht de onderneming grote hoeveelheden van het betrokken product op de binnenlandse markt. Tata Metaliks Limited heeft in haar boekhouding de binnenlandse prijzen per strekkende meter opgenomen. In het kader van de vaststellingen inzake dumping heeft Tata Metaliks Limited de prijzen omgerekend aan de hand van een omrekeningsverhouding van meter naar kg. Uit het onderzoek bleek dat de methode het werkelijke gewicht van het product niet correct weergaf en dat de daaruit voortvloeiende prijzen per kg derhalve niet representatief waren voor de werkelijke verkoopprijzen. De Commissie heeft derhalve besloten om bij de vaststelling van de normale waarde geen gebruik te maken van de door Tata Metaliks Limited verstrekte gegevens, maar in plaats daarvan gebruik te maken van de beschikbare gegevens overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening.

(56)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde Tata Metaliks Limited aan dat de door haar toegepaste methode voor de omrekening van de meeteenheid voor de binnenlandse verkoop van lengte naar gewicht niet onjuist was. Zij verzocht de Commissie derhalve om bij de vaststelling van de normale waarde rekening te houden met haar gegevens.

(57)

De Commissie merkte op dat Tata Metaliks Limited, afgezien van deze algemene stelling, geen specifieke argumenten naar voren had gebracht over de juistheid van de door de onderneming verstrekte gegevens. In tegenstelling tot wat Tata Metaliks Limited aanvoerde, heeft de Commissie bij de toetsing op afstand (zie overweging 21) aanzienlijke verschillen vastgesteld tussen het opgegeven en het werkelijke gewicht van de verkochte producten. Derhalve bleef de Commissie bij haar standpunt dat de gegevens van Tata Metaliks Limited niet konden worden gebruikt voor de vaststelling van de normale waarde.

(58)

Bij gebrek aan medewerking van andere producenten in India heeft de Commissie de normale waarde aldus vastgesteld op basis van de beschikbare gegevens, en met name de gegevens in het verzoek om een nieuw onderzoek. Deze gegeven omvatten aangeboden, overeengekomen en betaalde prijzen voor verschillende hoeveelheden, diameters en soorten van het betrokken product in verschillende landen en gemeenten.

3.1.4.   Uitvoerprijs

(59)

Aangezien de Commissie van oordeel was dat de geringe uitgevoerde hoeveelheden van Tata Metaliks Limited (zie overweging 53) niet representatief waren voor de totale uitvoer van het betrokken product naar de markt van de Unie en aangezien geen andere producenten in India aan het onderzoek meewerkten, heeft zij de uitvoerprijs vastgesteld op basis van cif-gegevens van Eurostat, gecorrigeerd tot het niveau af fabriek.

(60)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde Tata Metaliks Limited aan dat de door de Commissie toegepaste methode onbillijk en onjuist was, omdat Tata Metaliks Limited zal worden bestraft voor eventuele dumping door de producenten-exporteurs, terwijl deze producenten het voordeel van de hun toegewezen individuele antidumpingrechten zouden blijven genieten.

(61)

De Commissie herinnerde eraan dat, aangezien Tata Metaliks Limited tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek zeer beperkte hoeveelheden naar de Unie had uitgevoerd, zij haar gegevens niet kon gebruiken om de uitvoerprijs vast te stellen. Bij gebrek aan medewerking van andere producenten-exporteurs had zij geen andere keuze dan gebruik te maken van de statistische gegevens. Bovendien — en zoals nader uiteengezet in overweging 193 — kan de Commissie in het kader van het huidige nieuwe onderzoek hoe dan ook alleen conclusies trekken over de vraag of de maatregelen al dan niet noodzakelijk zijn. De bij het oorspronkelijke onderzoek vastgestelde rechten zullen derhalve niet worden gewijzigd. De Commissie heeft dit argument derhalve afgewezen.

3.1.5.   Vergelijking

(62)

De Commissie vergeleek de normale waarde en de uitvoerprijs op basis van de prijs af fabriek, vastgesteld zoals hierboven vermeld in de punten 3.1.3 en 3.1.4.

(63)

Op grond hiervan bleek de dumpingmarge, uitgedrukt in procenten van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek 12 % te bedragen.

3.1.6.   Conclusie

(64)

De Commissie kwam derhalve tot de conclusie dat de Indiase producenten het betrokken product in het tijdvak van het nieuwe onderzoek tegen dumpingprijzen naar de Unie zijn blijven uitvoeren.

3.2.   Waarschijnlijkheid van voortzetting van dumping indien de maatregelen komen te vervallen

(65)

Na te hebben vastgesteld dat in het tijdvak van het nieuwe onderzoek sprake was van voortzetting van dumping, is de Commissie, in overeenstemming met artikel 11, lid 2, van de basisverordening, nagegaan of voortzetting van dumping waarschijnlijk zou zijn indien de maatregelen zouden komen te vervallen. De Commissie heeft met name de volgende elementen geanalyseerd: de productiecapaciteit en de reservecapaciteit in India, de prijzen bij uitvoer uit India naar derde landen en de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie wat de omvang van de markt en de prijzen betreft.

3.2.1.   Productiecapaciteit, reservecapaciteit in India en prijzen bij uitvoer uit India naar derde landen

(66)

In het tijdvak van het nieuwe onderzoek bedroeg de totale geschatte productie van de Indiase producenten van het betrokken product ongeveer 2 miljoen ton per jaar. De geschatte productiecapaciteit bedroeg ongeveer 2,5 miljoen ton. De reservecapaciteit bedroeg bijgevolg ongeveer 500 000 ton per jaar, wat meer is dan het verbruik van het betrokken product op de markt van de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek, dat [388 000 - 454 000] ton bedroeg.

(67)

Uit het door de indiener van het verzoek verstrekte bewijsmateriaal, dat is bevestigd door de informatie van de meewerkende producent, Tata Metaliks Limited, blijkt dat een aantal Indiase producenten, waaronder Tata Metaliks Limited (17), van plan is in verdere capaciteitsuitbreidingen te investeren (18). De voor de komende paar jaren geplande totale bijkomende capaciteit wordt geraamd op ongeveer 1,5 miljoen ton.

(68)

De verwachte capaciteitsgroei komt overeen met de geschatte groei van de vraag op de Indiase markt. De belangrijkste bekende producenten zijn echter ook van plan zich op de uitvoermarkten te richten (19). Zo heeft de onderneming ESL Steel Limited (onderdeel van de Vedanta Group) in een haalbaarheidsstudie expliciet vermeld dat haar nieuwe faciliteit in de buurt van een haven is gevestigd, hetgeen haar uitvoermogelijkheden vergroot. In het verslag wordt met name melding gemaakt van een groot potentieel voor uitvoer naar Oost-Europa (20). Plannen om in de toekomst uit te breiden naar de markt van de Unie werden door de meewerkende onderneming, Tata Metaliks Limited, ook vermeld tijdens de toetsing op afstand van haar antwoorden op de vragenlijst.

(69)

Bovendien zal er volgens een van de belangrijkste marktdeelnemers, de onderneming Srikalahasthi Pipes Limited, op middellange en lange termijn (7 tot 10 jaar) sprake zijn van een overaanbod ten opzichte van de vraag op de Indiase markt, omdat de afvalwater- en waterprojecten tegen dan voltooid zullen zijn. Dit zal voor de Indiase producenten een bijkomende stimulans zijn om zich meer en meer op uitvoermarkten te richten.

(70)

Op grond van het bovenstaande heeft de Commissie geconcludeerd dat de Indiase producenten over een aanzienlijke reservecapaciteit beschikken, die zij zouden kunnen gebruiken om het betrokken product te produceren en het naar de markt van de Unie uit te voeren indien de maatregelen vervallen, en dat deze reservecapaciteit naar verwachting verder zal groeien.

(71)

De prijzen bij uitvoer uit India naar derde landen werden door de Commissie onderzocht op basis van de uitvoerstatistieken in de Global Trade Atlas (“GTA”) op het niveau van de GN-code, namelijk 7303 00 30. Op basis van deze statistieken heeft de Commissie vastgesteld dat de markt van de Unie aantrekkelijk blijft vanwege zijn omvang en prijzen, aangezien deze veruit de belangrijkste uitvoermarkt is voor Indiase producenten van nodulaire buizen en 40 % van hun totale uitvoer vertegenwoordigt. Bovendien is de uitvoer naar de Unie 25 keer hoger dan de uitvoer naar de op één na grootste uitvoermarkt van India, namelijk Qatar. Laatstgenoemde markt vertegenwoordigt 2 % van de totale Indiase uitvoer. Ten slotte lagen de prijzen van de Indiase producenten-exporteurs bij uitvoer naar de markt van de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek iets hoger dan die bij uitvoer naar andere landen. Indien de maatregelen zouden komen te vervallen, zouden de producenten-exporteurs dus een stimulans hebben om hun uitvoer naar de Unie nog verder op te voeren.

3.2.2.   Aantrekkelijkheid van de markt van de Unie en prijzen op de markt van de Unie

(72)

De markt van nodulaire buizen in de Unie is belangrijk en is goed voor [388 000 - 454 000] ton (zie overweging 66). De indieners van het verzoek verwachten dat de markt in de komende vijf jaar verder zal groeien (21).

(73)

In het TNO bedroeg de gemiddelde prijs per ton op de markt van de Unie [1 020 - 1 200] EUR. In hetzelfde tijdvak bedroeg de prijs op de Indiase binnenlandse markt 595 EUR per ton (af fabriek). De prijzen op de markt van de Unie lagen dus ongeveer twee keer zo hoog als de prijzen van de invoer uit India.

(74)

Wat omvang en prijzen betreft, bleef de markt van de Unie dus aantrekkelijk voor Indiase producenten. Dit wordt verder gestaafd door het feit dat het marktaandeel van de Indiase producenten-exporteurs groot bleef (zie tabel 2) en dat, zoals uiteengezet in overweging 71, de markt van de Unie 40 % van de totale uitvoer van het betrokken product uit India uitmaakte.

3.3.   Conclusie inzake de waarschijnlijkheid van voortzetting van dumping

(75)

Het onderzoek heeft uitgewezen dat Indiase producten in het tijdvak van het nieuwe onderzoek nog steeds tegen dumpingprijzen naar de markt van de Unie werden uitgevoerd.

(76)

De Commissie heeft ook bewijzen in de zin van artikel 18 van de basisverordening dat de dumping waarschijnlijk wordt voorgezet mochten de maatregelen komen te vervallen. De reservecapaciteit in India was aanzienlijk in vergelijking met het verbruik in de Unie tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Ten slotte deed de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie wat de omvang en prijzen betreft vermoeden dat het waarschijnlijk is dat de Indiase uitvoer naar de markt van de Unie zou worden verlegd en de reservecapaciteit naar de markt van de Unie zou worden geheroriënteerd indien de maatregelen zouden vervallen. De Commissie concludeerde bijgevolg dat het zeer waarschijnlijk is dat het vervallen van de antidumpingmaatregelen ertoe zou leiden dat de invoer met dumping van het betrokken product uit India naar de Unie aanzienlijk zou toenemen.

(77)

In het licht van het bovenstaande heeft de Commissie geconcludeerd dat het vervallen van de antidumpingmaatregelen waarschijnlijk zou leiden tot voortzetting van dumping.

4.   SCHADE

4.1.   Omschrijving van de bedrijfstak van de Unie en productie in de Unie

(78)

Er zijn vijf ondernemingen in de Unie die het betrokken product vervaardigen. Drie van deze ondernemingen maken deel uit van dezelfde groep. Volgens de beschikbare informatie uit het verzoek zijn er geen andere producenten van het betrokken product in de Unie. Zij vormen bijgevolg de “bedrijfstak van de Unie” in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

(79)

Aangezien de gegevens met betrekking tot de beoordeling van de schade hoofdzakelijk afkomstig waren van dezelfde groep producenten, zoals vermeld in overweging 14, worden de cijfers voor de schadeanalyse om redenen van vertrouwelijkheid in orden van grootte of in geïndexeerde vorm gegeven.

(80)

De totale productie in de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd vastgesteld op [372 000 - 436 000] ton. De Commissie baseerde dit cijfer op alle informatie die over de bedrijfstak van de Unie beschikbaar was, zoals macrogegevens die door de indiener van het verzoek zijn verstrekt en gegevens die tijdens het onderzoek bij in de steekproef opgenomen producenten in de Unie zijn verzameld.

4.2.   Verbruik in de Unie

(81)

De Commissie heeft het verbruik in de Unie vastgesteld op basis van de omvang van de totale verkoop in de Unie van de bedrijfstak van de Unie, de productie voor intern gebruik op basis van de gegevens die zijn verzameld bij de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en de schattingen die door de indiener van het verzoek zijn verstrekt voor de overige producenten in de Unie, plus het totaal van de invoer uit alle landen in de Unie, zoals gerapporteerd door Eurostat (Comext-databank).

(82)

Het verbruik in de Unie ontwikkelde zich als volgt:

Tabel 1

Verbruik in de Unie (in 1 000  ton)

 

2017

2018

2019

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Totaal verbruik in de Unie

[376 - 440 ]

[389 - 455 ]

[420 - 492 ]

[388 - 454 ]

Index (2017 = 100)

100

103

111

103

Markt voor intern gebruik

[15 - 17 ]

[13 - 16 ]

[10 - 12 ]

[2 - 3 ]

Index

100

91

68

18

Vrije markt

[361 - 423 ]

[375 - 439 ]

[410 - 479 ]

[385 - 450 ]

Index (2017 = 100)

100

103

113

106

Bron: Eurostat Comext.

(83)

Het verbruik in de Unie was in de beoordelingsperiode aan schommelingen onderhevig. Over het geheel genomen steeg het verbruik in 2018 licht met 3 %, steeg het in 2019 met 8 % en daalde het in 2020 met 8 %. Daardoor nam het verbruik tijdens de beoordelingsperiode met 3 % toe.

(84)

Het gebruik van nodulaire buizen is van nature verbonden met infrastructuurinvesteringen op het gebied van waterzuivering; het grootste deel van de vraag naar nodulaire buizen in de Unie komt van de watervoorzienings- en waterzuiveringsbedrijven, zowel in de openbare als in de particuliere sector. Nodulaire buizen worden hoofdzakelijk gebruikt in grote infrastructuurprojecten. Bovendien heeft de ontwikkeling van het verbruik in de Unie geen grote gevolgen ondervonden van de COVID-19-pandemie, aangezien de verbetering van de waternetwerken voor de overheid een constante prioriteit is. De ontwikkeling van het verbruik in de Unie weerspiegelt derhalve de ontwikkeling van de investeringen in infrastructuur.

(85)

Volgens meldingen van de bedrijfstak van de Unie maakte het interne gebruik van het betrokken product in 2017 minder dan 5 % van het totale verbruik in de Unie uit en daalde het tijdens de beoordelingsperiode tot minder dan 1 % in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. De Commissie was derhalve van oordeel dat het interne gebruik geen invloed van betekenis had op de schadeanalyse.

4.3.   Invoer uit India

4.3.1.   Omvang en marktaandeel van de invoer uit India

(86)

De Commissie heeft de omvang van de invoer vastgesteld op basis van gegevens van Eurostat (Comext-databank). Het marktaandeel van de invoer werd vastgesteld op basis van het verbruik in de Unie zoals uiteengezet in overweging 81.

(87)

De invoer van het betrokken product in de Unie uit India ontwikkelde zich als volgt:

Tabel 2

Omvang van de invoer (in 1 000  ton) en marktaandeel

 

2017

2018

2019

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Omvang van de invoer uit India

[45 - 52 ]

[38 - 45 ]

[64 - 75 ]

[44 - 52 ]

Index (2017 = 100)

100

86

143

98

Marktaandeel (in %)

[11 - 15 ]

[9 - 13 ]

[14 - 18 ]

[10 - 14 ]

Index (2017 = 100)

100

83

128

95

Bron: Eurostat Comext.

(88)

In de beoordelingsperiode fluctueerde de omvang van de invoer uit India aanzienlijk: de invoer daalde in 2018 met 14 %, steeg in 2019 met 68 % en daalde ten slotte tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek met 31 %.

4.3.2.   Prijzen van de invoer uit India

(89)

De Commissie heeft de gewogen gemiddelde prijzen van de invoer vastgesteld op basis van Comext-statistieken (Eurostat).

(90)

De gewogen gemiddelde prijs van de invoer uit India in de Unie ontwikkelde zich als volgt:

Tabel 3

Invoerprijzen (EUR/ton)

 

2017

2018

2019

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

India

553

562

586

585

Index (2017 = 100)

100

101

105

105

Bron: Eurostat Comext.

(91)

In de periode 2017-2018 waren de invoerprijzen vrij stabiel. In 2019 stegen de invoerprijzen met 5 % en tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek bleven zij stabiel.

4.3.3.   Prijsonderbieding

(92)

Zoals vermeld in overweging 53 heeft slechts één Indiase producent aan het onderzoek meegewerkt. Deze producent gaf aan een verwaarloosbare hoeveelheid naar de Unie te hebben uitgevoerd, die overeenkwam met minder dan 1 % van de totale invoer van het betrokken product uit India in de Unie. Daarom was de Commissie van oordeel dat dit uitvoervolume niet representatief was voor de uitvoer van het betrokken product naar de Unie en besloot zij de prijsonderbieding vast te stellen op basis van de beschikbare gegevens.

(93)

De Commissie heeft de gewogen gemiddelde cif-invoerprijzen van India, gecorrigeerd voor kosten na de invoer, vergeleken met de gewogen gemiddelde prijs van de bedrijfstak van de Unie. De Indiase invoerprijzen onderboden de prijzen van de bedrijfstak van de Unie tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek met ongeveer [30-45] %.

4.3.4.   Invoer uit andere derde landen dan India

(94)

In het tijdvak van het nieuwe onderzoek bedroegen de omvang en het marktaandeel van de invoer uit andere derde landen dan India respectievelijk [8 700 - 20 200] ton en [2-4] % van het verbruik in de Unie. Tijdens de beoordelingsperiode lag de gewogen gemiddelde prijs van de invoer uit derde landen op een niveau dat vergelijkbaar is met de prijzen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in de periode 2017-2018, en ongeveer 25 % lager voor de periode 2019-2020 (zie tabel 8). Hoewel de omvang van de invoer uit derde landen licht is gestegen, namelijk met 2 %, was de oorsprong van de ingevoerde nodulaire buizen in de beoordelingsperiode niet stabiel. Zo kwam de invoer uit derde landen in 2017 voornamelijk uit China, Rusland en Zwitserland, terwijl de belangrijkste importeurs in het tijdvak van het nieuwe onderzoek Turkije en de Verenigde Arabische Emiraten waren.

(95)

Het geaggregeerde volume van de invoer in de Unie evenals het marktaandeel en de prijzen van de invoer van nodulaire buizen uit andere derde landen ontwikkelden zich als volgt:

Tabel 4

Omvang en marktaandeel van de invoer uit andere derde landen

Land

 

2017

2018

2019

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

China

Volume (ton)

[2 900 - 3 400 ]

[1 400 - 1 700 ]

[3 900 - 4 600 ]

[200 - 400 ]

Index

100

50

133

10

Marktaandeel (in %)

[0 - 1 ]

[0 - 1 ]

[0 - 2 ]

[0 - 1 ]

Index (2017 = 100)

100

48

119

9

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

701

933

738

833

Index (2017 = 100)

100

133

105

118

Rusland

Volume (ton)

[2 000 - 2 500 ]

[1 400 - 1 600 ]

[2 900 - 3 600 ]

[1 200 - 1 600 ]

Index (2017 = 100)

100

67

147

63

Marktaandeel (in %)

[0 - 1 ]

[0 - 1 ]

[0 - 1 ]

[0 - 1 ]

Index (2017 = 100)

100

65

132

61

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

568

697

735

698

Index (2017 = 100)

100

122

129

122

Zwitserland

Volume (ton)

[3 400 - 4 400 ]

[1 800 - 2 200 ]

[1 600 - 2 000 ]

[800 - 1 000 ]

Index (2017 = 100)

100

52

47

23

Marktaandeel (in %)

[0 - 1 ]

[0 - 1 ]

[0 - 1 ]

[0 - 1 ]

Index (2017 = 100)

100

51

42

23

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

1 604

1 656

1 714

1 817

Index (2017 = 100)

100

103

106

113

Turkije

Volume (ton)

[10 - 20 ]

[10 - 20 ]

[3 100 - 3 650 ]

[4 200 - 5 000 ]

Index (2017 = 100)

100

115

25 750

35 070

Marktaandeel (in %)

[0 - 1 ]

[0 - 1 ]

[0 - 1 ]

[1 - 2 ]

Index (2017 = 100)

100

111

23 065

34 035

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

1 136

1 750

838

1 007

Index (2017 = 100)

100

153

73

88

VAE

Volume (ton)

[460 - 590 ]

[3 700 - 4 400 ]

[4 800 - 5 600 ]

[6 400 - 7 600 ]

Index (2017 = 100)

100

766

988

1 322

Marktaandeel (in %)

[0 - 1 ]

[0 - 1 ]

[1 - 2 ]

[1 - 2 ]

Index (2017 = 100)

100

741

884

1 282

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

712

786

722

705

Index (2017 = 100)

100

110

101

99

Andere derde landen

Volume (ton)

[10 - 20 ]

[150 - 200 ]

[10 - 50 ]

[150 - 300 ]

Index (2017 = 100)

100

994

200

1 457

Marktaandeel (in %)

[0 - 1 ]

[0 - 1 ]

[0 - 1 ]

[0 - 1 ]

Index (2017 = 100)

100

962

179

1 414

Gemiddelde prijs

508

1 422

1 980

897

Index (2017 = 100)

100

279

389

176

Totaal van alle derde landen behalve India

Volume (ton)

[8 700 - 11 200 ]

[8 800 - 10 500 ]

[16 000 - 19 600 ]

[13 500 - 15 800 ]

Index (2017 = 100)

100

94

180

145

Marktaandeel (in %)

[1 - 3 ]

[1 - 3 ]

[3 - 5 ]

[3 - 5 ]

Index (2017 = 100)

100

91

161

141

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

1 033

1 004

856

879

Index (2017 = 100)

100

97

82

85

Bron: Comext-databank van Eurostat.

4.4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

4.4.1.   Algemene opmerkingen

(96)

De beoordeling van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie omvatte een evaluatie van alle economische indicatoren die in de beoordelingsperiode op de situatie van de bedrijfstak van de Unie van invloed waren.

(97)

Zoals vermeld in overweging 13, is voor de beoordeling van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie gebruikgemaakt van een steekproef.

(98)

Voor de schadevaststelling maakte de Commissie onderscheid tussen macro-economische en micro-economische schade-indicatoren. De Commissie heeft de macro-economische indicatoren beoordeeld op basis van de gegevens met betrekking tot alle producenten in de Unie, die zijn vervat in het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen. De Commissie heeft de micro-economische indicatoren beoordeeld op basis van de gegevens die de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in de antwoorden op de vragenlijst hadden verstrekt. De gegevens hadden betrekking op de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Beide gegevensreeksen bleken representatief te zijn voor de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie.

(99)

De macro-economische indicatoren zijn: productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, verkoopvolume, marktaandeel, groei, werkgelegenheid, productiviteit, hoogte van de dumpingmarge en herstel van eerdere dumping.

(100)

De micro-economische indicatoren zijn: gemiddelde eenheidsprijzen, kosten per eenheid, loonkosten, voorraden, winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken.

4.4.2.   Macro-economische indicatoren

4.4.2.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

(101)

De totale productie in de Unie, de productiecapaciteit en de bezettingsgraad in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 5

Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

 

2017

2018

2019

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Productievolume (in 1 000  ton)

[408 - 478 ]

[452 - 530 ]

[436 - 510 ]

[372 - 436 ]

Index (2017 = 100)

100

110

106

91

Productiecapaciteit (in 1 000  ton)

[824 - 965 ]

[824 - 965 ]

[824 - 965 ]

[743 - 870 ]

Index (2017 = 100)

100

100

100

90

Bezettingsgraad (in %)

[47 - 51 ]

[52 - 56 ]

[50 - 54 ]

[48 - 51 ]

Index (2017 = 100)

100

110

106

101

Bron: gegevens van de bedrijfstak van de Unie en gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(102)

De productie in de Unie is in de beoordelingsperiode met 9 % gedaald, na een stijging met 10 % in 2018.

(103)

De productiecapaciteit volgde een vergelijkbare ontwikkeling en daalde tijdens de beoordelingsperiode met 10 %.

(104)

De bezettingsgraad bleef stabiel aangezien de daling van de productiecapaciteit gelijke tred hield met de daling van de productie in de Unie.

(105)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen stelde Tata Metaliks Limited dat de invoer uit India voor de bedrijfstak van de Unie geen reden kan zijn geweest om de productiecapaciteit in te perken, maar veeleer dat de daling van de vraag ten opzichte van 2019 daaraan ten grondslag lag.

(106)

Het besluit van de bedrijfstak van de Unie om de productiecapaciteit te verminderen, werd genomen vóór de COVID-19-crisis en het besluit hield dus geen verband met de daling van het verbruik tussen 2019 en het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Het argument werd derhalve afgewezen.

4.4.2.2.   Verkoopvolume en marktaandeel

(107)

Het verkoopvolume en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie ontwikkelden zich in de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 6

Omvang van de verkoop en marktaandeel van producenten in de Unie

 

2017

2018

2019

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Verkoopvolume op de markt van de Unie (in 1 000  ton)

[321 - 376 ]

[341 - 399 ]

[338 - 396 ]

[329 - 386 ]

Index

100

106

105

102

Marktaandeel (in %)

[82 - 88 ]

[84 - 90 ]

[77 - 83 ]

[81 - 87 ]

Index

100

102

94

99

Verkoop op de markt voor intern gebruik (in 1 000  ton)

[15 - 17 ]

[13 - 16 ]

[10 - 12 ]

[2 - 3 ]

Index

100

91

68

18

Marktaandeel van de verkoop op de markt voor intern gebruik (in %)

[3 - 4 ]

[3 - 4 ]

[2 - 3 ]

[0 - 1 ]

Index

100

88

61

18

Bron: gegevens van de bedrijfstak van de Unie en gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(108)

De omvang van de verkoop van het soortgelijke product door de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode en het marktaandeel volgden de stijging van het verbruik in de Unie niet, behalve in 2019. Met name in 2019 heeft de bedrijfstak van de Unie niet geprofiteerd van de stijging van het verbruik, in tegenstelling tot de invoer uit India.

(109)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Tata Metaliks Limited aan dat het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie hoog bleef, met ongeveer 85 %, en in het tijdvak van het nieuwe onderzoek was gestegen in vergelijking met de voorgaande jaren. Het volume van de verkoop van de Unie lag ook voortdurend boven het niveau van 2017. Zonder de impact van de COVID-19-crisis had het volume hoger kunnen liggen tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek. De partij was van mening dat de conclusie van de Commissie de feitelijke situatie niet weerspiegelde.

(110)

De Commissie concludeerde dat de bedrijfstak van de Unie niet heeft geprofiteerd van een hoog marktaandeel. Zoals uiteengezet in overweging 133, waren de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie tijdens de gehele beoordelingsperiode verliesgevend als gevolg van de aanzienlijke prijsdruk van de Indiase invoer (zie overweging 151). Zoals uiteengezet in overweging 108, volgde het marktaandeel van de Unie voorts de stijging van het verbruik in de Unie niet en profiteerde de verkoop in de Unie, in tegenstelling tot de invoer uit India, niet van de stijging van het verbruik in 2019. Het argument werd derhalve afgewezen.

4.4.2.3.   Groei

(111)

Tijdens de beoordelingsperiode is het verbruik in de Unie met 3 % gestegen, terwijl het volume van de verkoop aan niet-verbonden afnemers in de Unie met 2 % is toegenomen. Ondanks de stijging van het verbruik is het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode dus licht gedaald.

4.4.2.4.   Werkgelegenheid en productiviteit

(112)

De werkgelegenheid en de productiviteit ontwikkelden zich in de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 7

Werkgelegenheid en productiviteit

 

2017

2018

2019

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Aantal werknemers

[1 820 - 2 540 ]

[1 820 - 2 540 ]

[1 810 - 2 530 ]

[1 700 - 2 390 ]

Index

100

100

99

93

Productiviteit (ton/werknemer)

[162 - 226 ]

[179 - 250 ]

[173 - 242 ]

[157 - 220 ]

Index

100

110

107

97

Bron: gegevens van de bedrijfstak van de Unie en gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(113)

Het aantal werknemers van de bedrijfstak van de Unie dat betrokken is bij de vervaardiging van het betrokken product is in de periode 2017-2018 stabiel gebleven en in de periode 2019-2020 met ongeveer 6 % gedaald.

(114)

De productiviteit van de werknemers van de bedrijfstak van de Unie, gemeten in productie (ton) per werknemer, is in de periode 2017-2018 met 10 % gestegen en in de periode 2018-2020 met 13 % gedaald. Dit is het gevolg van een combinatie van:

een productiestop op de productielocatie van één belangrijke producent in de Unie, die leidde tot de lagere productie van december 2019 tot en met februari 2020, en

een lagere productie van de producenten in de Unie tijdens het tweede kwartaal van 2020 als gevolg van de COVID-19-pandemie die niet overeenkwam met het aantal ontslagen werknemers.

4.4.2.5.   Omvang van de dumping en herstel van eerdere dumping

(115)

Zoals uiteengezet in overweging 92, was de medewerking van de producenten-exporteurs uit India beperkt.

(116)

Uit de schade-indicatoren blijkt dat de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie ondanks de sinds 2016 geldende antidumpingmaatregelen, die aanvankelijk voor enige verlichting en betere prestaties zorgden, schade bleef vertonen. Bijgevolg kon geen herstel van de eerdere dumping worden vastgesteld.

(117)

De dumping lag aanzienlijk boven de de-minimisdrempel. De gevolgen van de omvang van de dumping voor de bedrijfstak van de Unie waren aanzienlijk, gezien de omvang en de prijzen van de invoer uit India.

(118)

Als gevolg van voortdurende oneerlijke prijsstelling door Indiase exporteurs was het voor de bedrijfstak van de Unie ook onmogelijk om te herstellen van eerdere dumpingpraktijken.

(119)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Tata Metaliks Limited aan dat de omvang van de invoer uit India in absolute termen niet was gestegen en dat deze invoer slechts een marktaandeel van ongeveer 15 % had. Bovendien wees de belanghebbende erop dat de economische prestaties van de bedrijfstak van de Unie na de instelling van de oorspronkelijke maatregelen verbeterden en daarna achteruitgingen. De invoer uit India heeft de bedrijfstak van de Unie dan ook geen schade berokkend.

(120)

De Commissie merkte op dat de belanghebbende geen onderbouwing heeft gegeven voor het argument dat de economische prestaties van de bedrijfstak van de Unie na de instelling van de oorspronkelijke maatregelen verbeterden. Zoals vermeld in overweging 133 was de winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie tijdens de hele beoordelingsperiode negatief. Het argument werd derhalve afgewezen.

4.4.3.   Micro-economische indicatoren

4.4.3.1.   Prijzen en factoren die prijzen beïnvloeden

(121)

De gewogen gemiddelde verkoopprijzen per eenheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie voor verkoop aan niet-verbonden afnemers in de Unie ontwikkelden zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 8

Verkoopprijzen in de Unie en productiekosten per eenheid

 

2017

2018

2019

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Gemiddelde verkoopprijs per eenheid in de Unie op de totale markt (EUR/ton)

[950 - 1 110 ]

[960 - 1 130 ]

[1 020 - 1 190 ]

[1 020 - 1 200 ]

Index

100

101

107

107

Productiekosten per eenheid (EUR/ton)

[1 000 - 1 100 ]

[900 - 1 100 ]

[1 000 - 1 100 ]

[1 000 - 1 200 ]

Index

100

97

101

105

Bron: gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(122)

De gemiddelde verkoopprijs per eenheid die de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden afnemers in de Unie in rekening brengt, steeg in de beoordelingsperiode met 7 %, hetgeen de stijging van de productiekosten per eenheid (5 %) weerspiegelt.

(123)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Tata Metaliks Limited aan dat de gestelde daling van de eindprijzen bij invoer aantoonde dat de invoer niet tot de verhindering van prijsverhogingen of een neerwaartse druk op de prijzen leidt.

(124)

De Commissie merkte op dat de belanghebbende geen onderbouwing heeft gegeven voor het argument dat de eindprijzen bij invoer, die de prijzen in de Unie gedurende de beoordelingsperiode met ongeveer 40 % onderboden, er niet toe hebben geleid dat de producenten in de Unie werden verhinderd hun prijzen te verhogen of niet hebben geleid tot een neerwaartse druk op hun prijzen. Het argument werd derhalve afgewezen.

4.4.3.2.   Loonkosten

(125)

De gemiddelde loonkosten van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie ontwikkelden zich in de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 9

Gemiddelde loonkosten per werknemer (EUR/werknemer)

 

2017

2018

2019

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Gemiddelde loonkosten per werknemer

[56 000 - 66 000 ]

[57 000 - 66 000 ]

[57 000 - 67 000 ]

[53 000 - 62 000 ]

Index (2017 = 100)

100

100

101

94

Bron: gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(126)

De gemiddelde loonkosten per werknemer bleven stabiel tot 2019 en daalden met 6 % tijdens de beoordelingsperiode. Tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek daalden de gemiddelde loonkosten per werknemer omdat de Franse staat voorzag in financiering in verband met de werkloosheid die het gevolg was van de lockdown in verband met de COVID-19-crisis.

(127)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen merkte Tata Metaliks Limited op dat er voor deze indicator geen sprake is van schade voor de bedrijfstak van de Unie.

(128)

De Commissie herinnerde eraan dat, zoals uiteengezet in overweging 126, de daling van de gemiddelde loonkosten per werknemer het gevolg was van de buitengewone financiering die in het tijdvak van het nieuwe onderzoek van de Franse staat was ontvangen. Derhalve werd dit argument afgewezen.

4.4.3.3.   Voorraden

(129)

De voorraden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie ontwikkelden zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 10

Voorraden

 

2017

2018

2019

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Eindvoorraden (in 1 000  ton)

[87 - 102 ]

[77 - 90 ]

[84 - 98 ]

[68 - 79 ]

Index (2017 = 100)

100

88

95

77

Eindvoorraden uitgedrukt als percentage van de productie (in %)

[20 - 25 ]

[15 - 17 ]

[18 - 20 ]

[18 - 20 ]

Index (2017 = 100)

100

79

89

85

(130)

De eindvoorraden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie zijn stabiel gebleven ten opzichte van de productie.

(131)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Tata Metaliks Limited aan dat de voorraden tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek aanzienlijk waren afgenomen, waaruit bleek dat de bedrijfstak van de Unie zich concentreerde op het verminderen van zijn productie. De belanghebbende voerde aan dat de voorraden eerder hadden moeten stijgen, indien deze gevolgen ondervonden van de invoer uit India.

(132)

Zoals in overweging 102 is vermeld, ging de door de partij tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek waargenomen daling van de voorraden gepaard met een daling van de productie in de Unie. Bovendien vond de Commissie geen correlatie tussen de daling van de voorraden die hoofdzakelijk tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd waargenomen en de invoer uit India, aangezien de gevolgen van de invoer uit India niet alleen tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek werden geconstateerd maar gedurende de gehele beoordelingsperiode. Het argument werd derhalve afgewezen.

4.4.3.4.   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

(133)

De winstgevendheid, de kasstroom, de investeringen en het rendement van investeringen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie ontwikkelden zich in de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 11

Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen

 

2017

2018

2019

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Winstgevendheid van de verkoop in de Unie aan niet-verbonden afnemers (in % van de omzet)

[–5 - –9 ]

[–1 - –5 ]

[–1 - –5 ]

[–3 - –7 ]

Index (2017 = 100)

– 100

–33

–36

–69

Kasstroom (miljoen EUR)

[–31 - –37 ]

[–46 - –54 ]

[–73 - –85 ]

[–43 - –51 ]

Index (2017 = 100)

100

– 145

– 231

– 138

Investeringen (miljoen EUR)

[20 - 24 ]

[30 - 36 ]

[33 - 39 ]

[15 - 18 ]

Index (2017 = 100)

100

149

161

73

Rendement van investeringen (in %)

[–6 -–8 ]

[–7 -–9 ]

[–10 -–12 ]

[–5 -–7 ]

Index (2017 = 100)

– 100

– 131

– 194

– 106

Bron: gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(134)

De Commissie heeft de winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie vastgesteld door de nettowinst vóór belastingen van de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers in de Unie uit te drukken als percentage van de aldus gerealiseerde omzet. De winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten was negatief tijdens de beoordelingsperiode en lag tussen [–5-–9] % in 2017 en [–3-–7] % in het tijdvak van het nieuwe onderzoek.

(135)

De nettokasstroom is het vermogen van de producenten in de Unie om hun activiteiten zelf te financieren. De ontwikkeling van de nettokasstroom bleef negatief gedurende de hele beoordelingsperiode, met uitzondering van 2018.

(136)

De investeringen (voornamelijk gericht op de modernisering van de productieapparatuur en de verhoging van kwaliteit, productiviteit en flexibiliteit in het productieproces) stegen tijdens de periode 2017-2019 en bereikten een dieptepunt in 2020.

(137)

Het rendement van investeringen is de winst uitgedrukt als percentage van de nettoboekwaarde van de investeringen. Dit rendement vertoonde een ontwikkeling die vergelijkbaar was met die van de winstgevendheid, namelijk een sterke daling in 2019 en vervolgens een lichte verbetering in 2020. Tijdens de beoordelingsperiode bleef het rendement van investeringen negatief en ging het met 53 % achteruit.

4.5.   Conclusie inzake schade

(138)

Ondanks de geldende antidumpingmaatregelen is de invoer van nodulaire buizen uit India op een aanzienlijk niveau gebleven met een stabiel marktaandeel van tussen de ongeveer [9-18] % tijdens de beoordelingsperiode. Tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek bedroeg het marktaandeel tussen [10-14] %. Tegelijkertijd vertoonden de invoerprijzen een dalende trend en onderboden zij de prijzen van de Unie tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek met [30-45] %, ondanks het bestaan van de antidumping- en compenserende maatregelen.

(139)

De ontwikkeling van de macro-economische indicatoren, met name het productie- en het verkoopvolume, de werkgelegenheid en de productiviteit, heeft een stabiele of licht neergaande trend vertoond. Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie daalde in het tijdvak van het nieuwe onderzoek en bereikte een niveau dat vergelijkbaar was met het niveau in 2017. Dat het marktaandeel in 2018 ondanks het relatief stabiele verkoopvolume is gestegen, was het gevolg van het dalende verbruik in die periode. Hoewel de bedrijfstak van de Unie er grotendeels in is geslaagd zijn verkoopvolume en marktaandeel te handhaven, is dit ten koste van zijn winstgevendheid en andere financiële indicatoren gegaan, zoals wordt uiteengezet in de volgende overweging.

(140)

Hoewel de gemiddelde verkoopprijs per eenheid van de producenten in de Unie tijdens de beoordelingsperiode met 7 % is gestegen, wat meer was dan de stijging van de productiekosten met 5 %, slaagde de bedrijfstak van de Unie er nog steeds niet in duurzame winstmarges te realiseren. Wegens de uit de invoer uit India resulterende prijsdruk kon de bedrijfstak van de Unie zijn verkoopprijzen niet verhogen om de gemiddelde productiekosten te dekken, zodat hij gedurende de gehele beoordelingsperiode verlies heeft geleden (met uitzondering van 2018, toen hij dicht bij het kostendekkend niveau lag). De Indiase invoer verhinderde de producenten in de Unie dus ook in aanzienlijke mate om hun prijzen te verhogen tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Andere financiële indicatoren (kasstroom, rendement van investeringen) volgden een trend die vergelijkbaar was met die van de winstgevendheid en vertoonden tijdens de gehele beoordelingsperiode negatieve of lage waarden. De investeringen zijn in 2017 en 2018 weliswaar enigszins toegenomen, maar bleven over het algemeen ook op een laag niveau.

(141)

In het licht van het bovenstaande concludeerde de Commissie dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade had geleden.

(142)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Tata Metaliks Limited aan dat de verslechtering van de financiële prestaties van de bedrijfstak van de Unie te wijten was aan andere factoren dan de gestelde invoer met dumping.

(143)

De Commissie merkte op dat de partij geen nieuwe elementen naar voren had gebracht die haar conclusie konden ontkrachten. Het argument werd derhalve afgewezen.

(144)

Tata Metaliks Limited voerde ook aan dat er geen correlatie was tussen de ontwikkeling van de invoer en het niveau van de door de bedrijfstak van de Unie gemelde verliezen, en dat er dus geen oorzakelijk verband was tussen de invoer en de financiële prestaties van de bedrijfstak van de Unie.

(145)

Zoals vermeld in overweging 93 heeft de Commissie vastgesteld dat de prijzen van de invoer uit India de prijzen van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk onderboden. Bovendien merkte de Commissie op dat de partij geen bewijsmateriaal had overgelegd waaruit blijkt dat andere factoren van invloed waren op de bedrijfstak van de Unie. Het argument werd derhalve afgewezen.

(146)

Voorts voerde Tata Metaliks Limited aan dat zij de correlatie tussen de prijsonderbieding en de economische prestaties van de bedrijfstak van de Unie niet kon onderzoeken, aangezien de Commissie geen berekeningen van de prijsonderbieding voor de beoordelingsperiode had bekendgemaakt.

(147)

De Commissie merkte op dat de informatie die nodig was om het bestaan van prijsonderbieding vast te stellen, aan de partij was verstrekt. Wat het tijdvak van het nieuwe onderzoek betreft, zijn de bevindingen inzake prijsonderbieding uiteengezet in de overwegingen 92 en 93. Voor de jaren 2017, 2018 en 2019 zijn in overweging 91 de eenheidsprijzen voor de invoer uit India opgegeven en in overweging 121 de gewogen gemiddelde verkoopprijzen per eenheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie bij verkoop aan niet-verbonden afnemers. De partij beschikte derhalve over alle informatie op basis waarvan de Commissie had geconcludeerd dat er sprake was van prijsonderbieding. Het argument werd derhalve afgewezen.

(148)

Ten slotte voerde de partij aan dat de omvang van de invoer tussen 2019 en het tijdvak van het nieuwe onderzoek is afgenomen. Daarom concludeerde de partij dat er geen sprake was van een volume-effect.

(149)

De Commissie merkte op dat de invoer uit India in het tijdvak van het nieuwe onderzoek is teruggelopen tot het niveau van 2017. Bovendien bleek dat de lage prijzen van de invoer uit India de grootste invloed hadden en dat de marktprijzen in de Unie daardoor onder aanzienlijke druk kwamen te staan. Het argument werd derhalve afgewezen.

5.   OORZAKELIJK VERBAND

(150)

Overeenkomstig artikel 3, lid 6, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de bedrijfstak van de Unie door de invoer met dumping uit India aanmerkelijke schade heeft geleden. Overeenkomstig artikel 3, lid 7, van de basisverordening heeft de Commissie tevens onderzocht of de bedrijfstak van de Unie in dezelfde periode door andere bekende factoren schade had kunnen lijden. De Commissie heeft zich ervan verzekerd dat eventuele schade die werd veroorzaakt door andere factoren dan de invoer met dumping uit India, niet aan de invoer met dumping werd toegeschreven. Deze factoren zijn:

5.1.   Gevolgen van de invoer met dumping

(151)

Ten eerste heeft de Commissie onderzocht of er een oorzakelijk verband was tussen de invoer met dumping en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade.

(152)

De Indiase invoer van nodulaire buizen bleef aanzienlijk met een marktaandeel van meer dan 10 % gedurende de gehele beoordelingsperiode en bleef op een laag prijsniveau gedurende het tijdvak van het nieuwe onderzoek, ondanks de van kracht zijnde antidumpingmaatregelen. Wegens de aanzienlijke prijsdruk door de invoer uit India kon de bedrijfstak van de Unie de stijging van zijn productiekosten niet aan zijn afnemers doorberekenen, wat gedurende de gehele beoordelingsperiode voor verliezen heeft gezorgd. De Commissie concludeerde derhalve dat de omvang en het prijsniveau van de onderzochte invoer aanmerkelijke schade hebben veroorzaakt.

5.2.   Gevolgen van andere factoren

(153)

De uit andere derde landen ingevoerde hoeveelheden vertegenwoordigden tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek slechts [2-4] % van het marktaandeel. Zoals blijkt uit tabel 4, was de gemiddelde prijs bij invoer uit derde landen in het tijdvak van het nieuwe onderzoek 50 % hoger dan de gemiddelde prijs bij invoer uit India.

(154)

Zoals in overweging 40 is vermeld, voerde een partij aan dat algemene kwesties op het gebied van concurrentievermogen een rechtvaardiging moeten vormen voor de vaststelling dat de schade zich niet zal voortzetten of zich niet zal herhalen. De partij somde verschillende factoren op, zoals de daling van het verbruik van nodulaire buizen in de Unie sinds de eurocrisis, die leidde tot een daling van de overheidsuitgaven, moeilijkheden bij het aantrekken van personeel, de instandhouding van een machtspositie, de druk van goedkopere Chinese invoer op aanbestedingsprocedures. Bovendien stelde de partij dat kunststofbuizen de eerste concurrent van de bedrijfstak van de Unie zijn, aangezien zij minder duur zijn en daarmee dus een aanzienlijk deel van de openbare aanbestedingen wordt binnengehaald.

(155)

Anders dan de partij aanvoerde, zijn het verbruik in de Unie en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie gestegen, terwijl de werkgelegenheid stabiel is gebleven tijdens de beoordelingsperiode. Bovendien is er geen bewijs dat de kunststofbuizen tijdens de beoordelingsperiode aan marktaandeel hebben gewonnen ten opzichte van nodulaire buizen. Er zij op gewezen dat kunststofbuizen niet met nodulaire buizen concurreren in het segment buizen met grote diameters. Bijgevolg hebben deze factoren niet bijgedragen tot de vastgestelde schade. Bovendien vond de invoer uit China plaats tegen aanzienlijk hogere prijzen dan de invoer uit India, en in veel kleinere hoeveelheden. Ten slotte heeft de partij niet aangegeven hoe de machtspositie, zo die er al was, schade kon hebben veroorzaakt. Derhalve werden deze argumenten afgewezen.

(156)

Wat de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie betreft, ontwikkelden de uitvoervolumes zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 12

Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie

 

2017

2018

2019

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Uitvoervolume (in 1 000  ton)

[119 - 140 ]

[147 - 172 ]

[102 - 119 ]

[66 - 77 ]

Index (2017 = 100)

100

122

85

55

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

[760 - 890 ]

[750 - 880 ]

[840 - 980 ]

[890 - 1 040 ]

Index (2017 = 100)

100

99

110

117

Bron: de indiener van het verzoek voor het volume en de geverifieerde antwoorden op de vragenlijst voor de waarden.

(157)

In de beoordelingsperiode is het volume met de helft gedaald. Hoewel de prijzen van de uitvoer met 17 % stegen, was dit niet voldoende om de productiekosten gedurende de gehele beoordelingsperiode te dekken, zoals blijkt uit tabel 8. De uitvoer deed derhalve geen afbreuk aan het oorzakelijk verband tussen de uitvoer met dumping uit India en de vastgestelde schade.

(158)

Er werden ook andere mogelijke factoren onderzocht, zoals de COVID-19-crisis, maar geen daarvan kon afbreuk doen aan het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade. De Commissie heeft onderscheid gemaakt tussen en afzonderlijk gekeken naar de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie en de schade veroorzakende gevolgen van de invoer met dumping.

(159)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Tata Metaliks Limited aan dat de COVID-19-crisis in het eerste semester van 2020 een negatieve invloed heeft gehad op de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie. De partij verklaarde dat de aanvankelijke lockdowns die werden opgelegd in het kader van volksgezondheidsmaatregelen, veel bouwprojecten tot stilstand hebben gedwongen.

(160)

Zoals hierboven beschreven, werd de markt van de Unie voor nodulaire buizen tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek niet in aanzienlijke mate beïnvloed door de lockdowns wegens de COVID-19-crisis. Het totale verbruik van de Unie in dat jaar was vergelijkbaar met dat in 2018. Het argument werd derhalve afgewezen.

(161)

In het licht van de bovenstaande overwegingen heeft de Commissie geconcludeerd dat de invoer met dumping uit India de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft berokkend en dat andere factoren, individueel dan wel collectief beschouwd, geen afbreuk deden aan het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de aanmerkelijke schade. De schade blijkt met name duidelijk uit de ontwikkeling van de productie, de bezettingsgraad, het verkoopvolume op de markt van de Unie, het marktaandeel, de productiviteit, de winstgevendheid en het rendement van investeringen.

6.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING VAN SCHADE BIJ INTREKKING VAN DE MAATREGELEN

(162)

De Commissie heeft in overweging 141 geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek aanmerkelijke schade heeft geleden. Daarom heeft de Commissie overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening beoordeeld of voortzetting van door de invoer met dumping uit India veroorzaakte schade waarschijnlijk is, mochten de maatregelen komen te vervallen.

(163)

In dat opzicht heeft de Commissie de volgende elementen onderzocht: de productiecapaciteit en de reservecapaciteit in India, de verhouding tussen de prijzen in de Unie en de Indiase prijzen; de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie en de gevolgen van potentiële invoer uit India voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie indien de maatregelen zouden komen te vervallen.

6.1.   Productiecapaciteit, reservecapaciteit in India en aantrekkelijkheid van de markt van de Unie

(164)

Zoals reeds beschreven in de overwegingen 66 tot en met 71, bedroeg de in India beschikbare reservecapaciteit ongeveer 500 000 ton per jaar, wat meer is dan het verbruik van het betrokken product op de markt van de Unie, dat in het tijdvak van het nieuwe onderzoek [388 000- 454 000] ton bedroeg. Bovendien waren de Indiase producenten voornemens in nieuwe productiecapaciteit te investeren. In de komende jaren zal er op de Indiase markt dus een overaanbod zijn ten opzichte van de vraag. Dit zal voor de Indiase producenten een bijkomende stimulans zijn om zich meer en meer op uitvoermarkten te richten.

(165)

De beschikbare en toekomstige reservecapaciteit van de Indiase producenten-exporteurs zou kunnen worden gebruikt om het betrokken product te produceren en het naar de markt van de Unie uit te voeren indien de maatregelen zouden komen te vervallen.

(166)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Tata Metaliks Limited aan dat er geen bewijs was dat de gestelde reservecapaciteit in India noodzakelijkerwijs zal worden gebruikt voor de productie van nodulaire buizen en zal worden uitgevoerd als gevolg van het overaanbod ten opzichte van de vraag in India. Bovendien heeft de Commissie de aantrekkelijkheid van andere uitvoermarkten niet onderzocht en heeft zij geen gegevens na het tijdvak van het nieuwe onderzoek geanalyseerd. Ten slotte voerde de partij aan dat elke vaststelling inzake de waarschijnlijkheid van voortzetting van dumping en schade moet worden gebaseerd op positief bewijsmateriaal (22). Derhalve concludeerde de partij dat de conclusie inzake de waarschijnlijkheid onjuist was.

(167)

De Commissie merkte op dat de partij het bestaan van reservecapaciteit in India heeft bevestigd. Zoals in de overwegingen 66 tot en met 70 is uiteengezet, heeft de Commissie voorts de reservecapaciteit in kwestie specifiek voor het betrokken product vastgesteld. Zoals in dezelfde overwegingen is uiteengezet, heeft de Commissie ook vastgesteld dat de vraag op de Indiase markt op lange termijn zal afnemen, terwijl de partij zelf heeft erkend dat zij plannen had om haar verkoop naar de markt van de Unie uit te breiden. Zoals hieronder in punt 6.2 wordt beschreven, werd de markt van de Unie bovendien aantrekkelijk geacht voor Indiase producenten, zodat kon worden geconcludeerd dat de beschikbare reservecapaciteiten in India ten minste gedeeltelijk zouden worden gebruikt om de uitvoer naar de markt van de Unie te vergroten. Het argument werd derhalve afgewezen.

(168)

Wat betreft het positieve bewijsmateriaal dat volgens de aangehaalde rechtspraak vereist is, was de Commissie van oordeel dat zij aan alle eisen van de bestaande rechtspraak had voldaan en dat haar beoordeling en conclusie inzake de waarschijnlijkheid van voortzetting van dumping en schade gebaseerd waren op positief bewijsmateriaal dat tijdens het onderzoek was verzameld. Het argument werd derhalve afgewezen.

(169)

Gezien het bovenstaande heeft de Commissie geconcludeerd dat het vervallen van de maatregelen naar alle waarschijnlijkheid zou leiden tot een aanzienlijke toename van invoer met dumping uit India die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie onderbiedt, waardoor de bedrijfstak van de Unie nog meer schade zou lijden. Daardoor zou de levensvatbaarheid van de bedrijfstak van de Unie ernstig gevaar lopen.

6.2.   Aantrekkelijkheid van de markt van de Unie

(170)

De markt van de Unie is aantrekkelijk qua omvang en prijzen. Zoals in overweging 71 is vermeld, is deze markt verreweg de belangrijkste uitvoermarkt voor Indiase producenten van nodulaire buizen, aangezien deze 40 % van hun totale uitvoer vertegenwoordigt. De uitvoer naar de Unie is 25 keer hoger dan de uitvoer naar de op één na grootste uitvoermarkt, namelijk Qatar, dat goed is voor 2 % van de Indiase uitvoer van nodulaire buizen. Ook lagen de prijzen van de Indiase invoer naar de markt van de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek iets hoger dan die bij invoer naar de andere landen, waardoor de markt van de Unie iets lucratiever was dan andere markten.

(171)

Ondanks de bestaande maatregelen hebben de Indiase producenten-exporteurs in de beoordelingsperiode een aanzienlijke hoeveelheid nodulaire buizen aan de Unie verkocht en hadden zij in het tijdvak van het nieuwe onderzoek nog een aanzienlijk marktaandeel (bijna [10-14] %). De nodulaire buizen werden verkocht tegen prijzen die, zelfs met toepassing van antidumpingrechten, de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie aanzienlijk onderboden.

(172)

De markt van de Unie wordt derhalve aantrekkelijk geacht voor Indiase producenten, en er kan worden geconcludeerd dat de beschikbare reservecapaciteit in India ten minste gedeeltelijk zal worden gebruikt om de uitvoer naar de markt van de Unie te verhogen. In dit verband wordt eraan herinnerd dat het marktaandeel van de Indiase invoer in het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek, d.w.z. vóór de instelling van de antidumpingrechten, op een hoog niveau lag ([17 — 19] %).

6.3.   Conclusie inzake de waarschijnlijkheid van voortzetting en/of herhaling van schade

(173)

Op basis hiervan en gezien de vroegere en huidige schadesituatie van de bedrijfstak van de Unie zou het uitblijven van maatregelen naar alle waarschijnlijkheid een aanzienlijke stijging van de invoer met dumping uit India tegen schade veroorzakende prijzen tot gevolg hebben, wat tot nog hogere verliezen voor de producenten in de Unie zou leiden. Derhalve concludeerde de Commissie dat het vervallen van de maatregelen naar alle waarschijnlijkheid zou leiden tot een aanzienlijke toename van invoer met dumping tegen schade veroorzakende prijzen uit India en dat de aanmerkelijke schade zich waarschijnlijk zou voortzetten.

7.   BELANG VAN DE UNIE

(174)

Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of handhaving van de bestaande antidumpingmaatregelen in strijd zou zijn met het belang van de Unie in haar geheel. Het belang van de Unie werd vastgesteld aan de hand van een afweging van alle betrokken belangen, waaronder die van de bedrijfstak van de Unie, de importeurs en de gebruikers, en de belangen van het overheidsbeleid met betrekking tot het betrokken product zoals die zijn vervat in Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad (23) (“richtlijn inzake ecologisch ontwerp”) en de productspecifieke regelgeving. Overeenkomstig artikel 21, lid 1, derde zin, van de basisverordening werd bijzondere aandacht besteed aan de noodzaak de bedrijfstak te beschermen tegen de negatieve gevolgen van schade veroorzakende dumping.

(175)

Alle belanghebbenden werden overeenkomstig artikel 21, lid 2, van de basisverordening in de gelegenheid gesteld hun standpunt bekend te maken.

7.1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(176)

De bedrijfstak van de Unie bevindt zich in drie lidstaten (Frankrijk, Duitsland en Spanje) en verschaft in verband met het betrokken product rechtstreeks werk aan meer dan 2 200 werknemers.

(177)

De geldende antidumpingmaatregelen hebben de invoer met dumping uit India op de markt van de Unie niet verhinderd en de bedrijfstak van de Unie heeft tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek aanmerkelijke schade geleden.

(178)

Gelet op het bovenstaande heeft de Commissie vastgesteld dat het zeer waarschijnlijk is dat de door de invoer uit dit land veroorzaakte schade zich zal voortzetten indien de maatregelen vervallen. De instroom van aanzienlijke hoeveelheden met dumping ingevoerde producten uit India zou de bedrijfstak van de Unie nog meer schade berokkenen.

(179)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Tata Metaliks Limited aan dat de bedrijfstak van de Unie al meer dan zes jaar wordt beschermd, terwijl deze een marktaandeel van 85 % heeft. Het is dus onwaarschijnlijk dat de intrekking van de bestaande maatregelen gevolgen zou hebben voor de bedrijfstak van de Unie. Indien de bedrijfstak van Unie van mening is dat dit wel het geval is, kan deze de Commissie verzoeken een nieuw onderzoek in te stellen.

(180)

Anders dan de belanghebbende aanvoert, heeft de Commissie op basis van de analyse van alle relevante schade-indicatoren, waaronder de ontwikkeling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie, vastgesteld dat de bedrijfstak van de Unie nog steeds aanmerkelijke schade lijdt als gevolg van de invoer met dumping uit India. De Commissie concludeerde dat de schade zich waarschijnlijk zal voortzetten en zal verergeren indien de maatregelen komen te vervallen. Het argument werd derhalve afgewezen.

(181)

De Commissie is dus tot de conclusie gekomen dat handhaving van de antidumpingmaatregelen ten aanzien van India in het belang van de bedrijfstak van de Unie is.

7.2.   Belang van niet-verbonden importeurs, handelaren en gebruikers

(182)

De Commissie heeft contact opgenomen met alle haar bekende niet-verbonden importeurs, handelaren en gebruikers. Geen van hen beantwoordde de vragenlijst van de Commissie.

(183)

De Commissie heeft geen opmerkingen ontvangen waaruit blijkt dat handhaving van de maatregelen voor de importeurs en gebruikers aanzienlijke negatieve gevolgen zou hebben die zwaarder wegen dan de positieve gevolgen van de maatregelen voor de bedrijfstak van de Unie.

7.3.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(184)

Gezien het bovenstaande heeft de Commissie geconcludeerd dat er, wat het belang van de Unie betreft, geen dwingende redenen waren om de bestaande maatregelen ten aanzien van invoer van het betrokken product van oorsprong uit India niet te handhaven.

8.   ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(185)

Gezien de conclusies van de Commissie over de voortzetting van dumping, de voortzetting van schade en het belang van de Unie moeten de antidumpingmaatregelen op buizen en pijpen van nodulair gietijzer van oorsprong uit India worden gehandhaafd.

(186)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde Tata Metaliks Limited aan dat een voortzetting van de maatregelen als een uitzondering en niet als de regel moet worden beschouwd. De onderneming verwees met name naar artikel 11, lid 1, van de antidumpingbasisverordening, waarin is bepaald dat een antidumpingmaatregel slechts van kracht blijft zolang deze noodzakelijk is en vijf jaar na de instelling ervan vervalt. Aangezien de rechten in afwachting van de resultaten van dit nieuwe onderzoek zijn verlengd, voerde de onderneming aan dat tegen de tijd dat dit nieuwe onderzoek waarschijnlijk zal zijn afgerond, de rechten reeds meer dan zeven jaar van kracht zouden zijn. Om deze reden werd de Commissie verzocht het onderzoek te beëindigen.

(187)

De Commissie wees op artikel 11, lid 2, van de basisverordening, dat bepaalt: “Een definitieve antidumpingmaatregel vervalt vijf jaar nadat hij is ingesteld of vijf jaar na de datum van beëindiging van het meest recente nieuwe onderzoek dat zowel op de dumping als op de schade betrekking heeft gehad, tenzij bij een nieuw onderzoek wordt vastgesteld dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk tot een voortzetting of herhaling van dumping en schade zal leiden.” Het besluit om de maatregelen te handhaven was gebaseerd op een grondige beoordeling van alle feiten die tijdens het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening. De handhaving van de maatregelen was derhalve niet automatisch en vormde evenmin een “regel”. De Commissie wees het argument dat de maatregelen moesten worden beëindigd, dus af.

(188)

Om het gevaar van ontwijking als gevolg van het grote verschil in rechten zo veel mogelijk te beperken, zijn speciale maatregelen nodig om de toepassing van de individuele antidumpingrechten te garanderen. De ondernemingen met individuele antidumpingrechten moeten aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur overleggen. De factuur moet voldoen aan de in artikel 1, lid 3, van deze verordening vastgestelde vereisten. Invoer die niet vergezeld gaat van een dergelijke factuur, wordt onderworpen aan het antidumpingrecht dat op “alle andere ondernemingen” van toepassing is.

(189)

Hoewel de douaneautoriteiten van de lidstaten over deze factuur moeten beschikken om ten aanzien van de invoer de individuele antidumpingrechten te kunnen toepassen, is overlegging van die factuur niet de enige factor waarmee de douaneautoriteiten rekening moeten houden. Zelfs als aan hen een factuur wordt overgelegd die voldoet aan alle voorschriften van artikel 1, lid 3, van deze verordening, moeten de douaneautoriteiten van de lidstaten namelijk hun gebruikelijke controles uitvoeren en kunnen zij, net als in alle andere gevallen, aanvullende documenten (vervoersdocumenten enz.) verlangen om de juistheid van de gegevens in de aangifte te controleren en te waarborgen dat het lagere recht vervolgens terecht wordt toegepast, in overeenstemming met de douanewetgeving.

(190)

Indien het volume van de uitvoer door een van de ondernemingen die een lager individueel recht genieten, na de instelling van de maatregelen in kwestie aanzienlijk toeneemt, kan dit op zich worden beschouwd als een verandering in de structuur van het handelsverkeer als gevolg van de instelling van maatregelen in de zin van artikel 13, lid 1, van de basisverordening. In dergelijke omstandigheden kan, mits aan de voorwaarden is voldaan, een onderzoek naar ontwijking van maatregelen worden geopend. Hierbij kan onder meer worden onderzocht of het nodig is een individueel recht of individuele rechten in te trekken en in plaats daarvan het voor het gehele land geldende recht in te stellen.

(191)

De individuele antidumpingrechten voor ondernemingen die in deze verordening worden genoemd, zijn uitsluitend van toepassing op de invoer van het betrokken product voor zover het van oorsprong is uit India en is geproduceerd door de genoemde rechtspersonen. Op de invoer van het betrokken product dat is geproduceerd door andere ondernemingen die in het dispositief van deze verordening niet uitdrukkelijk worden genoemd, met inbegrip van entiteiten die aan de specifiek genoemde ondernemingen zijn verbonden, is het recht van toepassing dat voor “alle andere ondernemingen” geldt. Die invoer mag niet worden onderworpen aan de individuele antidumpingrechten.

(192)

Na de mededeling van feiten en overwegingen verzocht Tata Metaliks Limited de Commissie haar een individuele dumpingmarge toe te wijzen. Subsidiair was de onderneming van mening dat de Commissie op zijn minst zou moeten overwegen om de individuele antidumpingrechten die in het oorspronkelijke onderzoek aan de andere medewerkende producenten van het betrokken product uit India waren toegewezen, ook voor haar te laten gelden, gezien haar medewerking met de Commissie in het kader van dit nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen.

(193)

De Commissie herinnerde eraan dat een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van maatregelen volgens artikel 11, lid 2, van de basisverordening uitsluitend tot doel heeft na te gaan of de bestaande maatregelen nog nodig zijn. Dergelijke nieuwe onderzoeken voorzien niet in de mogelijkheid individuele rechten vast te stellen voor ondernemingen die niet aan het oorspronkelijke onderzoek hebben meegewerkt. Een individueel antidumpingrecht kan alleen worden vastgesteld na een nieuwe onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 3, of artikel 11, lid 4, van de basisverordening. Het verzoek werd derhalve afgewezen.

(194)

Een onderneming die haar naam wijzigt, mag vragen deze individuele antidumpingrechten te blijven toepassen. Dit verzoek moet worden ingediend bij de Commissie (24). Het moet alle relevante informatie bevatten waaruit blijkt dat de wijziging geen invloed heeft op het recht van de onderneming om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is. Als de naamswijziging van de onderneming niet van invloed is op haar recht om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is, zal een verordening over de naamswijziging worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(195)

Indien een bedrag moet worden terugbetaald naar aanleiding van een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, geldt ingevolge artikel 109 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (25) als rentevoet de rente die de Europese Centrale Bank voor haar basisherfinancieringstransacties hanteert, zoals bekendgemaakt in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie op de eerste kalenderdag van elke maand.

(196)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet), met uitzondering van buizen en pijpen van nodulair gietijzer zonder inwendige en uitwendige bekleding (“kale buizen”), momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7303 00 10 (Taric-code 7303001010) en ex 7303 00 90 (Taric-code 7303009010), van oorsprong uit India.

2.   Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 omschreven en door onderstaande ondernemingen vervaardigde product, is als volgt:

Onderneming

Definitief antidumpingrecht

Aanvullende Taric-code

Jindal Saw Limited

3  %

C054

Electrosteel Castings Ltd.

0  %

C055

Alle andere ondernemingen

14,1  %

C999

3.   De individuele antidumpingrechten voor de in lid 2 vermelde ondernemingen worden uitsluitend toegepast indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur wordt overgelegd die een verklaring bevat die is gedateerd en ondertekend door een met naam en functie geïdentificeerde medewerker van de entiteit die deze factuur heeft opgesteld, en die als volgt luidt: Ik, ondergetekende, verklaar dat de (hoeveelheid) buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet) die naar de Europese Unie wordt uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in India. Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is. Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht toegepast dat voor “alle andere ondernemingen” geldt.

4.   Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 juni 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/388 van de Commissie van 17 maart 2016 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet), van oorsprong uit India (PB L 73 van 18.3.2016, blz. 53).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/387 van de Commissie van 17 maart 2016 tot instelling van een definitief compenserend recht op buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet), van oorsprong uit India (PB L 73 van 18.3.2016, blz. 1).

(4)  Arresten van het Gerecht van 10 april 2019, Jindal Saw Ltd en Jindal Saw Italia SpA/Commissie, T-301/16, ECLI:EU:T:2019:234, en T-300/16, ECLI:EU:T:2019:235.

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/526 van de Commissie van 15 april 2020 tot het opnieuw instellen van een definitief compenserend recht op buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet), van oorsprong uit India, wat Jindal Saw Limited betreft, naar aanleiding van het arrest van het Gerecht in zaak T-300/16 (PB L 118 van 16.4.2020, blz. 1).

(6)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/527 van de Commissie van 15 april 2020 tot het opnieuw instellen van een definitief antidumpingrecht op buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet), van oorsprong uit India, wat Jindal Saw Limited betreft, naar aanleiding van het arrest van het Gerecht in zaak T-301/16 (PB L 118 van 16.4.2020, blz. 14).

(7)  Bericht van het naderend vervallen van bepaalde antidumpingmaatregelen (PB C 210 van 24.6.2020, blz. 29).

(8)  Bericht van opening van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van buizen en pijpen van nodulair gietijzer van oorsprong uit India (PB C 90 van 17.3.2021, blz. 19).

(9)  Bericht van opening van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de antisubsidiemaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van buizen en pijpen van nodulair gietijzer van oorsprong uit India (PB C 90 van 17.3.2021, blz. 8).

(10)  https://trade.ec.europa.eu/tdi/case_details.cfm?ref=ong&id=2521&sta=1&en=20&page=1&c_order=date&c_order_dir=Down

(11)  Mededeling over de gevolgen van de uitbraak van COVID-19 voor antidumping- en antisubsidieonderzoeken (PB C 86 van 16.3.2020, blz. 6).

(12)  PB C 210 van 24.6.2020, blz. 29.

(13)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1336 van de Commissie van 25 september 2020 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op bepaalde soorten polyvinylalcohol van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 315 van 29.9.2020, blz. 1, overwegingen 442 en 460 tot en met 471).

(14)  1 oktober 2013 tot en met 30 september 2014.

(15)  De cijfers in het oorspronkelijke onderzoek zijn om redenen van vertrouwelijkheid in orden van grootte of indexen weergegeven.

(16)  De uitgevoerde hoeveelheden vertegenwoordigden tijdens het TNO [< 1 %] van de omzet van het betrokken product.

(17)  https://www.tatametaliks.com/tata-metalik-ir-20-21/focus-on-downstream.html#:~:text = Tata%20Metaliks%20had%20foreseen%20the,in%20H1 %20FY%202022 %2D23

(18)  Het voornemen om te investeren in een capaciteitsuitbreiding werd bekendgemaakt door de belangrijkste producenten van het betrokken product in India, zoals Vedanta.

(19)  Verzoek om een nieuw onderzoek, bijlage 17.

(20)  Verzoek om een nieuw onderzoek, bijlage 17.

(21)  Verzoek om een nieuw onderzoek, punt 5.1.6.

(22)  Verenigde Staten — Nieuwe onderzoeken naar aanleiding van het vervallen van antidumpingmaatregelen inzake uit Argentinië afkomstige buisproducten voor olievelden (WT/DS/268/AB/R).

(23)  Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10). De richtlijn inzake ecologisch ontwerp wordt ten uitvoer gelegd door middel van productspecifieke regelgeving die rechtstreeks van toepassing is in alle landen van de Unie. De verordening inzake ecologisch ontwerp betreft de nieuwe eisen inzake ecologisch ontwerp voor kleine, middelgrote en grote vermogenstransformatoren. Fase 1 van de verordening inzake ecologisch ontwerp is in werking getreden op 1 juli 2015 en fase 2 op 1 juli 2021. De eisen van fase 2 zijn strenger dan die van fase 1. Hoewel nog niet alle effecten kunnen worden beoordeeld omdat fase 2 pas onlangs in werking is getreden, wordt algemeen aangenomen dat op grond van deze eisen voor fase 2 soorten GOES van de hoogste kwaliteit vereist zijn voor het ontwerp en de vervaardiging van transformatoren op kostenefficiënte wijze en binnen de gestelde ruimtelijke beperkingen.

(24)  Europese Commissie, directoraat-generaal Handel, directoraat H, Wetstraat 170, 1040 Brussel, België.

(25)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).


16.6.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 161/28


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/927 VAN DE COMMISSIE

van 15 juni 2022

tot instelling van een definitief compenserend recht op buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet) van oorsprong uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 18 van Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) (“de basisverordening”), en met name artikel 18,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Voorafgaande onderzoeken en geldende maatregelen

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/387 (2) (“de oorspronkelijke verordening”) heeft de Europese Commissie (“de Commissie”) een compenserend recht ingesteld op buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet) van oorsprong uit India (“de oorspronkelijke maatregelen”). Het onderzoek dat leidde tot de instelling van de oorspronkelijke maatregelen wordt hierna “het oorspronkelijke onderzoek” genoemd.

(2)

Het ingestelde compenserende recht varieerde van 8,7 % voor Jindal Saw Limited tot 9 % voor Electrosteel Castings Ltd en “alle andere ondernemingen”.

(3)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/388 (3) heeft de Commissie tevens een definitief antidumpingrecht ingesteld op hetzelfde product. Het ingestelde antidumpingrecht varieerde van 0 % voor Electrosteel Castings Ltd tot 14,1 % voor Jindal Saw Limited en “alle andere ondernemingen”.

(4)

Naar aanleiding van de arresten van het Gerecht in de zaken T-300/16 en T-301/16 (4) heeft de Commissie de door het Gerecht geconstateerde fouten gecorrigeerd die zij had gemaakt bij de berekening van het antidumpingrecht en het compenserende recht ten aanzien van Jindal Saw Limited. Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/526 (5) en Uitvoeringsverordening (EU) 2020/527 (6) heeft de Commissie ten aanzien van Jindal Saw Limited opnieuw een nieuw definitief antidumpingrecht en compenserend recht van respectievelijk 3 % en 6 % ingesteld.

(5)

De momenteel geldende compenserende rechten bedragen 6 % voor Jindal Saw Limited en 9 % voor Electrosteel Castings Ltd en “alle andere ondernemingen”. De momenteel geldende antidumpingrechten variëren tussen 0 % voor Electrosteel Castings Ltd, 3 % voor Jindal Saw Limited en 14,1 % voor “alle andere ondernemingen”.

1.2.   Verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van maatregelen

(6)

Na de bekendmaking van een bericht dat de maatregelen op korte termijn zouden vervallen (7), heeft de Commissie een verzoek om een nieuw onderzoek op grond van artikel 18 van de basisverordening ontvangen.

(7)

Het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen werd op 21 december 2020 ingediend door Saint-Gobain PAM, Saint-Gobain PAM Deutschland GmbH en Saint-Gobain PAM España SA (“de indieners van het verzoek”) namens producenten in de Unie die meer dan 50 % van de totale productie van buizen en pijpen van nodulair gietijzer in de Unie vertegenwoordigen. Het verzoek om een nieuw onderzoek werd ingediend omdat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk zou leiden tot voortzetting of herhaling van subsidiëring en tot voortzetting of herhaling van schade voor de bedrijfstak van de Unie.

(8)

Overeenkomstig artikel 10, lid 7, van de basisverordening heeft de Commissie de Indiase overheid vóór de inleiding van de procedure ervan in kennis gesteld dat zij een met het nodige bewijsmateriaal gestaafd verzoek om een nieuw onderzoek had ontvangen. De Commissie heeft de Indiase overheid uitgenodigd voor overleg teneinde de in het verzoek om een nieuw onderzoek omschreven situatie op te helderen en overeenstemming te bereiken over een oplossing. De Indiase overheid aanvaardde de uitnodiging voor het overleg, dat vervolgens plaatsvond op 10 maart 2021. Daarbij kon geen overeenstemming over een oplossing worden bereikt.

1.3.   Opening van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen

(9)

Daar de Commissie, na raadpleging van het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad (8) ingestelde comité, tot de conclusie was gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal was om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen te openen, heeft zij op 17 maart 2021 op grond van artikel 18, lid 2, van de basisverordening een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen geopend met betrekking tot de invoer in de Unie van buizen en pijpen van nodulair gietijzer van oorsprong uit India (“het betrokken land”). Zij heeft daartoe een bericht van opening gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (9) (“het bericht van opening”).

(10)

Op dezelfde datum heeft de Commissie een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de antidumpingmaatregelen geopend met betrekking tot de invoer van hetzelfde product (10).

1.4.   Tijdvak van het nieuwe onderzoek en beoordelingsperiode

(11)

Het onderzoek naar de voortzetting of herhaling van subsidiëring en schade had betrekking op de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 (“het tijdvak van het nieuwe onderzoek”). Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van schade had betrekking op de periode van 1 januari 2017 tot het einde van het tijdvak van het nieuwe onderzoek (“de beoordelingsperiode”).

1.5.   Belanghebbenden

(12)

In het bericht van opening werden de belanghebbenden uitgenodigd om met de Commissie contact op te nemen om aan het onderzoek mee te werken. Daarnaast heeft de Commissie de producenten in de Unie, de haar bekende producenten in India en de autoriteiten van India, haar bekende importeurs, gebruikers, alsmede de bekende betrokken verenigingen specifiek op de hoogte gesteld van de opening van het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen en hen uitgenodigd daaraan mee te werken.

(13)

De belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over de opening van het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen en een hoorzitting met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures aan te vragen. Geen van de belanghebbenden heeft verzocht om een hoorzitting.

a)    Steekproeven

(14)

In het bericht van opening heeft de Commissie verklaard dat zij mogelijk een steekproef van de belanghebbenden zou samenstellen overeenkomstig artikel 27 van de basisverordening.

Steekproef van producenten in de Unie

(15)

In het bericht van opening heeft de Commissie aangekondigd dat zij een voorlopige steekproef van drie producenten in de Unie had samengesteld. Deze producenten in de Unie maken deel uit van dezelfde groep van ondernemingen. De Commissie heeft de steekproef samengesteld op basis van het volume van de productie en verkoop van het soortgelijke product in de Unie tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek, namelijk tussen 1 januari 2020 en 31 december 2020. De definitieve steekproef van producenten in de Unie vertegenwoordigde [70-85] % van de geschatte totale productie in de Unie en [70-85] % van de geschatte totale verkoop van het soortgelijke product in de Unie, en er werd tevens een goede geografische spreiding gewaarborgd.

(16)

De Commissie heeft de belanghebbenden overeenkomstig artikel 27, lid 2, van de basisverordening verzocht opmerkingen te maken over de voorlopige steekproef, maar heeft er geen ontvangen. De voorlopige steekproef werd derhalve bevestigd en werd als representatief voor de bedrijfstak van de Unie beschouwd.

Steekproef van importeurs

(17)

Om te kunnen beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze te kunnen samenstellen, heeft de Commissie niet-verbonden importeurs verzocht de in het bericht van opening gevraagde informatie te verstrekken. Aangezien geen niet-verbonden importeurs zich kenbaar hebben gemaakt, hoefde er echter geen steekproef te worden samengesteld.

Steekproef van producenten in India

(18)

Om te kunnen beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze te kunnen samenstellen, heeft de Commissie alle haar bekende producenten in India verzocht de in het bericht van opening gevraagde informatie te verstrekken. Daarnaast heeft de Commissie de Indiase overheid verzocht mogelijke andere producenten die geïnteresseerd zouden kunnen zijn in medewerking aan het onderzoek, aan te wijzen en/of contact met hen op te nemen.

(19)

Aangezien slechts drie producenten het steekproefformulier binnen de gestelde termijn ingevuld hebben teruggestuurd, heeft de Commissie besloten dat een steekproef niet noodzakelijk was.

b)    Vragenlijsten

(20)

De Commissie heeft vragenlijsten gestuurd naar de Indiase overheid, de groep van de drie in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en de drie producenten-exporteurs die het steekproefformulier ingevuld hadden teruggestuurd. Dezelfde vragenlijsten waren op de dag van de opening van het onderzoek ook online (11) beschikbaar gesteld.

(21)

De Commissie heeft antwoorden op de vragenlijst ontvangen van de drie producenten in de Unie, van de Indiase overheid en van slechts één van de producenten in India, namelijk Tata Metaliks Limited. Hoewel de andere twee producenten in India het steekproefformulier ingevuld hadden teruggestuurd, hebben zij nadien de vragenlijst niet beantwoord en hebben zij dus geen medewerking verleend aan het onderzoek.

c)    Controle

(22)

Gezien de uitbraak van COVID-19 en de inperkingsmaatregelen die door verschillende derde landen zijn genomen, kon de Commissie geen controlebezoeken op grond van artikel 26 van de basisverordening verrichten bij de producenten-exporteurs en de Indiase overheid. In plaats daarvan heeft de Commissie alle informatie die zij voor haar vaststellingen nodig achtte, op afstand getoetst in overeenstemming met haar mededeling over de gevolgen van de uitbraak van COVID-19 voor antidumping- en antisubsidieonderzoeken (12). De Commissie heeft een toetsing op afstand verricht bij de volgende producent-exporteur:

Tata Metaliks Limited.

(23)

De Commissie heeft alle informatie ingewonnen en gecontroleerd die zij voor het onderzoek nodig achtte. Krachtens artikel 16 van de basisverordening zijn controlebezoeken verricht bij de volgende producenten in de Unie en een in Italië gevestigde verbonden verkoopentiteit:

Saint-Gobain PAM, Pont-à-Mousson, Frankrijk;

Saint-Gobain PAM Deutschland GmbH, Saarbrücken, Duitsland;

Saint-Gobain PAM Italia S.p.A, Milaan, Italië.

d)    Vervolg van de procedure

(24)

Op 18 maart 2022 heeft de Commissie de belangrijkste feiten en overwegingen meegedeeld op basis waarvan zij voornemens was de geldende antidumpingrechten te handhaven. Alle partijen konden binnen een bepaalde termijn opmerkingen indienen ten aanzien van de mededeling van feiten en overwegingen.

(25)

Enkel Tata Metaliks Limited diende binnen de termijn opmerkingen in. De Commissie heeft de opmerkingen van Tata Metaliks Limited overwogen en, voor zover van toepassing, in aanmerking genomen. Ook de Indiase overheid diende opmerkingen in, doch meer dan tien dagen nadat de termijn voor het indienen van opmerkingen was verstreken.

(26)

Teneinde het onderzoek binnen de voorgeschreven termijnen af te ronden, is in punt 7 van het bericht van opening bepaald dat de Commissie geen opmerkingen van belanghebbenden meer zal aanvaarden na het verstrijken van de termijn voor het indienen van opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen. Bijgevolg kon de Commissie geen rekening houden met de opmerkingen van de Indiase overheid. Zij heeft niettemin opgemerkt dat de opmerkingen van de Indiase overheid geen nieuwe elementen bevatte die de Commissie tijdens het onderzoek niet in aanmerking had genomen. Geen van de partijen heeft verzocht om een hoorzitting.

1.6.   Opmerkingen over de opening van het onderzoek

(27)

Eén gebruiker, namelijk Hydro Mat Benelux, en één producent-exporteur, namelijk Tata Metaliks Limited, hebben naar aanleiding van de opening van het onderzoek opmerkingen ingediend.

(28)

De Commissie merkte op dat Tata Metaliks Limited haar opmerkingen over de opening van het onderzoek op 17 februari 2022 heeft ingediend, meer dan negen maanden na het verstrijken van de termijn van 37 dagen na de datum van bekendmaking van het bericht van opening, zoals bepaald in punt 5.2 van het bericht van opening. Daarom heeft de Commissie deze opmerkingen niet in aanmerking genomen.

(29)

De Commissie merkte op dat Hydro Mat Benelux weliswaar opmerkingen over de opening van het onderzoek heeft ingediend maar niet volledig aan het onderzoek heeft meegewerkt. De onderneming heeft met name de vragenlijst voor gebruikers niet ingevuld; deze had kunnen worden gebruikt om sommige van de hieronder vermelde verklaringen te toetsen, bijvoorbeeld over de verkoopprijzen van de producenten-exporteurs of documenten in verband met overheidsopdrachten.

(30)

Ten eerste voerde Hydro Mat Benelux aan dat de procedure moest worden beëindigd, omdat het verzoek niet was ingediend binnen drie maanden vóór de uiterste datum, zoals vermeld in het bericht dat de maatregelen op korte termijn zouden vervallen (13).

(31)

De Commissie heeft verduidelijkt dat de in het bericht van opening vermelde indieningsdatum niet overeenstemde met de datum waarop het verzoek was ingediend. Zoals blijkt uit de openbare versie van het verzoek om een nieuw onderzoek, die sinds 17 maart 2021 beschikbaar is in het niet-vertrouwelijke dossier en toegankelijk is voor alle belanghebbenden, werd het verzoek naar behoren ingediend op 18 december 2020, d.w.z. binnen de in artikel 18, lid 4, van de basisverordening vastgestelde termijn. Het argument werd derhalve afgewezen.

(32)

Ten tweede betoogde Hydro Mat Benelux dat in het verzoek buitensporig gebruik is gemaakt van vertrouwelijke informatie. De bedrijfstak van de Unie heeft met name alle indicatoren betreffende zijn economische prestaties in geïndexeerde vorm weergegeven. De partij verwees naar Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1336 (14) waarin de Commissie de micro-economische gegevens van een enkele producent in de Unie heeft bekendgemaakt.

(33)

De Commissie merkte op dat in Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1336 alle micro-indicatoren (verkoopprijzen en -volumes, productiekosten per eenheid, loonkosten, eindvoorraden, winstgevendheid enz.) in orden van grootte of indexen waren verstrekt.

(34)

Bovendien was de Commissie van mening dat de versie van het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen die in het dossier voor inzage door belanghebbenden was opgenomen, al het essentiële bewijsmateriaal bevatte alsmede niet-vertrouwelijke samenvattingen van als vertrouwelijk aangemerkte gegevens, zodat de belanghebbenden tijdens de hele procedure zinvolle opmerkingen konden maken en hun rechten van de verdediging konden uitoefenen.

(35)

In dit verband herinnerde de Commissie er verder aan dat artikel 29 van de basisverordening voorziet in de bescherming van vertrouwelijke inlichtingen wanneer de bekendmaking ervan een concurrent aanmerkelijke mededingingsvoordelen zou geven of degene die de inlichtingen heeft verstrekt of van wie hij deze inlichtingen heeft verkregen, ernstig zou benadelen. Bijgevolg werden die argumenten afgewezen.

(36)

Ten derde was volgens Hydro Mat Benelux in de eerste helft van 2020 geen sprake van normale economische omstandigheden en was die periode niet representatief om een toekomstgerichte beoordeling te maken van de gevolgen van het vervallen van de aan de orde zijnde maatregelen. Hydro Mat Benelux voerde aan dat de negatieve prestaties van de bedrijfstak van de Unie in de eerste helft van 2020 te wijten waren aan de negatieve economische gevolgen van COVID-19 en aan de gestegen kosten van grondstoffen op de wereldmarkten, die niet konden worden doorberekend aan afnemers. Bovendien stelde Hydro Mat Benelux dat de belangrijkste indicatoren voor de periode 2017-2019 in plaats van kwetsbaarheid aan te tonen veeleer wezen op een gezonde situatie van de bedrijfstak van de Unie; dit zou met name blijken uit de analyse van de productie, de productiecapaciteit, de voorraden, de investeringen, de verkoopprijzen en de winstgevendheid.

(37)

De Commissie herinnerde eraan dat artikel 18 van de basisverordening bepaalt dat het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen voldoende bewijsmateriaal moet bevatten volgens hetwelk het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk tot voortzetting of tot herhaling van schade zal leiden. In het onderhavige geval omvatte de specifieke schadeanalyse in het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen bewijsmateriaal dat wees op een aanzienlijke penetratie van de markt van de Unie door invoer uit India tegen prijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk onderboden en bedierven. De Commissie was bijgevolg van oordeel dat het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen voldoende bewijsmateriaal bevatte van voortzetting van schade en wees het argument af.

(38)

Ten vierde heeft Hydro Mat Benelux de periode 2017-2020 geanalyseerd en aangevoerd dat de beschikbare invoergegevens geen steun boden voor het argument dat de schade zich waarschijnlijk zal herhalen. Bovendien voerde Hydro Mat Benelux aan dat de Indiase uitvoerprijzen en de door de indiener van het verzoek berekende prijsonderbiedings- en prijsbederfmarges niet betrouwbaar waren omdat de uitvoerprijzen de verrekenprijs tussen verbonden partijen, d.w.z. de Indiase producenten en hun verbonden dochterondernemingen, weerspiegelden. Ten slotte voerde Hydro Mat Benelux aan dat de Indiase producenten hun productiecapaciteit hebben verhoogd om gelijke tred te kunnen houden met de groeiende Indiase binnenlandse markt en dat de belangrijkste Indiase producenten-exporteurs niet voornemens waren hun productiecapaciteit uit te breiden.

(39)

De Commissie was van oordeel dat geen van de beweringen de conclusie weerlegde dat er voldoende bewijsmateriaal was om een nieuw antisubsidieonderzoek te openen. Het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen bevatte immers voldoende bewijsmateriaal volgens hetwelk de invoer met subsidiëring aanmerkelijke schade toebracht aan de toestand van de bedrijfstak van de Unie. Met name hebben de indieners van het verzoek niet alleen berekeningen van de prijsonderbieding op het niveau “grens Unie”, maar ook op het niveau van de levering aan de afnemer verstrekt, en daaruit bleek een prijsonderbieding van maar liefst 14,9 %. Uit de specifieke schadeanalyse van het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen bleek een grotere penetratie van de markt van de Unie (zowel in absolute als in relatieve termen) door de invoer uit India tegen prijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk onderbieden. Dit lijkt schade te hebben toegebracht aan de bedrijfstak van de Unie, wat bijvoorbeeld blijkt uit een daling van de verkoop en het marktaandeel en uit een verslechtering van de financiële resultaten. Het argument werd derhalve afgewezen.

(40)

Ten aanzien van het argument dat de verhoging van de Indiase productie alleen op de Indiase markt zal worden gericht, heeft Hydro Mat Benelux geen bewijsmateriaal verstrekt. Het argument werd derhalve afgewezen.

(41)

Ten vijfde voerde Hydro Mat Benelux aan dat algemene kwesties op het gebied van concurrentievermogen geen rechtvaardiging mogen vormen voor de vaststelling dat de schade zich zal voortzetten of zich zal herhalen. Hydro Mat Benelux noemde diverse punten, zoals de daling van het verbruik in de Unie sinds de crisis in de eurozone, met een daling van de overheidsuitgaven, en dus een negatief effect op het concurrentievermogen van de bedrijfstak van de Unie, de concurrentie van kunststofbuizen, de moeilijkheid om personeel aan te trekken, de instandhouding van een machtspositie, de druk van goedkopere Chinese invoer op aanbestedingsprocedures.

(42)

Dit argument wordt hieronder in overweging 256 behandeld.

(43)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde Tata Metaliks Limited aan dat de gegevens in het verzoek om een nieuw onderzoek met betrekking tot de gegevens van de bedrijfstak van de Unie en de invoer betrekking hadden op de periode van juli 2019 tot en met juni 2020. In het bericht van opening was echter vastgesteld dat het tijdvak van het nieuwe onderzoek de periode van januari 2020 tot en met december 2020 bestreek. Volgens de onderneming hadden de indieners van het verzoek het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen moeten bijwerken op basis van het in het bericht van opening vastgestelde tijdvak van het nieuwe onderzoek, en hadden deze gegevens aan de partijen ter beschikking moeten worden gesteld. De onderneming is van mening dat de Commissie, door dit bijgewerkte verzoek om een nieuw onderzoek niet aan de partijen toe te zenden, artikel 12.1.2 en artikel 12.1.3 van de WTO-overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen (“de SCM-overeenkomst”) heeft geschonden.

(44)

Ten eerste is het de gebruikelijke praktijk van de Commissie om haar bevindingen te baseren op de meest recente beschikbare gegevens. Die gegevens stemmen niet noodzakelijk overeen met het tijdvak dat is vastgesteld in het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen, aangezien zij mogelijk niet beschikbaar waren op het ogenblik dat het verzoek om een nieuw onderzoek werd ingediend. De SCM-overeenkomst bevat geen bepaling op grond waarvan de Commissie haar bevindingen op hetzelfde tijdvak moet baseren als dat welk in het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen is vastgesteld. Ten tweede zijn alle partijen in de gelegenheid gesteld om tijdens het onderzoek opmerkingen te maken over de bevindingen en het bewijsmateriaal in verband met het in het bericht van opening vastgestelde tijdvak van het nieuwe onderzoek. De Commissie was derhalve van oordeel dat zij geen procedurele rechten of de SCM-overeenkomst had geschonden en wees het argument af.

(45)

Tata Metaliks Limited ging ook in op het feit dat de Commissie haar opmerkingen over de opening van het onderzoek had verworpen omdat deze na de in het bericht van opening vastgestelde termijn waren ingediend (zie overweging 28). Volgens de onderneming zou de termijn pas van toepassing zijn na ontvangst van de door de indieners van het verzoek bijgewerkte gegevens met betrekking tot het tijdvak van het nieuwe onderzoek als vastgesteld in het bericht van opening. Tata Metaliks Limited betoogde ook dat het “een vast beginsel van behoorlijke rechtspleging” en “een vaste rechtsopvatting in alle jurisdicties” is, dat opmerkingen over rechtsvragen na het verstrijken van termijnen kunnen worden ingediend.

(46)

Zoals uiteengezet in overweging 44, had het tijdvak van het nieuwe onderzoek betrekking op de meest recente periode waarvoor gegevens beschikbaar waren en komt deze periode niet altijd overeen met de voorlopige beoordeling van het verzoek om een nieuw onderzoek. Bovendien hield de termijn in het bericht van opening uitdrukkelijk verband met de datum van bekendmaking van het bericht van opening, en niet met enige andere datum zoals de indiening van informatie door een partij. De termijn in het bericht van opening maakt geen onderscheid tussen rechtsvragen en feitenkwesties en is op beide gelijkelijk van toepassing. De Commissie heeft dit argument derhalve afgewezen.

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Betrokken product

(47)

Het betrokken product is hetzelfde als in het oorspronkelijke onderzoek, namelijk buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet) (“nodulaire buizen”), met uitzondering van buizen en pijpen van nodulair gietijzer zonder inwendige en uitwendige bekleding (“kale buizen”), van oorsprong uit India, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7303 00 10 (Taric-code 7303001010) en ex 7303 00 90 (Taric-code 7303009010) (“het betrokken product”).

(48)

Nodulaire buizen worden gebruikt voor drinkwatervoorziening, riolering en irrigatie van landbouwgrond. Het transport van water door nodulaire buizen kan onder druk of alleen met behulp van de zwaartekracht plaatsvinden. De buizen hebben een diameter tussen 60 mm en 2 000 mm en een lengte van 5,5, 6, 7 of 8 meter. Normaliter zijn ze met cement of ander materiaal bekleed en aan de buitenkant verzinkt, geverfd of met band omwikkeld. De belangrijkste eindgebruikers zijn openbare nutsbedrijven.

2.2.   Soortgelijk product

(49)

Dit nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen heeft bevestigd wat was vastgesteld in het oorspronkelijke onderzoek, namelijk dat de volgende producten dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde basisdoeleinden worden gebruikt:

het betrokken product;

het product dat in het betrokken land wordt vervaardigd en daar op de binnenlandse markt wordt verkocht, en

het product dat in de Unie door de bedrijfstak van de Unie wordt geproduceerd en aldaar wordt verkocht.

(50)

Deze producten worden derhalve beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

3.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN SUBSIDIËRING

(51)

Overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening, en zoals vermeld in het bericht van opening, heeft de Commissie onderzocht of voortzetting of herhaling van de subsidiëring waarschijnlijk is indien de bestaande maatregelen komen te vervallen.

3.1.   Ontwikkeling van de invoer na de instelling van de maatregelen

(52)

In het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek (15) voerde India [80 000-100 000] ton van het betrokken product naar de Unie uit (op basis van EU-27) (16). Tussen 2016 en 2018, na de instelling van de definitieve maatregelen in maart 2016, nam de invoer af en schommelde deze tussen 38 000 en 55 000 ton per jaar. In 2019 is de invoer uit India opnieuw gestegen tot [64 000-75 000] ton.

(53)

Tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek daalde de invoer van het betrokken product tot [44 000-52 000] ton. Na het tijdvak van het nieuwe onderzoek, in 2021, steeg de invoer weer tot het niveau van 2019.

(54)

Over het geheel genomen bleef de invoer van het betrokken product uit India in het tijdvak van het nieuwe onderzoek op een hoog niveau en was deze goed voor ongeveer [10-14] % van de markt van de Unie, vergeleken met het marktaandeel van de Indiase invoer van [15-20] % tijdens het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek.

3.2.   Grondslag voor de bevindingen

(55)

Slechts één onderneming, Tata Metaliks Limited, verleende medewerking aan het onderzoek (zie punt 1.5). De onderneming heeft gebruikgemaakt van de drie uitvoerregelingen waartegen naar aanleiding van het oorspronkelijke onderzoek compenserende maatregelen waren ingesteld, hoofdzakelijk voor haar uitvoer naar derde landen. Tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek verkocht de onderneming echter het grootste deel van haar productie op de binnenlandse markt (17). De Indiase producenten-exporteurs die aanzienlijke hoeveelheden naar de Unie uitvoerden, hebben geen medewerking verleend. De Commissie heeft derhalve besloten om zich bij de vaststelling van de mate van subsidiëring van producenten-exporteurs van nodulaire buizen in India niet te beperken tot de door Tata Metaliks Limited verstrekte gegevens, maar in plaats daarvan gebruik te maken van de beschikbare gegevens overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening.

(56)

Gelet op het voorgaande heeft de Commissie voor haar analyse gebruikgemaakt van alle gegevens waarover zij beschikte, en met name:

het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 28 van de basisverordening;

de bevindingen van het oorspronkelijke onderzoek;

de door de Indiase overheid verstrekte gegevens;

de door Tata Metaliks Limited verstrekte gegevens;

de bevindingen in Uitvoeringsverordening (EU) 2022/433 van de Commissie (18).

3.3.   Subsidieregelingen die in het huidige onderzoek zijn onderzocht

(57)

De Commissie heeft onderzocht of de subsidiëring werd voortgezet door na te gaan of de in het oorspronkelijke onderzoek aan compenserende maatregelen onderworpen subsidies nog steeds voordelen opleverden voor de Indiase bedrijfstak van nodulaire buizen en pijpen. Wat betreft de subsidieregelingen die zijn beëindigd, heeft de Commissie ook onderzocht of deze regelingen zijn vervangen door andere soortgelijke regelingen dan wel of er nieuwe regelingen zijn opgezet.

(58)

Gezien de bevindingen in dit punt waaruit bleek dat de subsidiëring werd voortgezet voor de subsidies waartegen in het oorspronkelijke onderzoek compenserende maatregelen waren ingesteld, heeft de Commissie besloten dat het niet nodig was om alle andere door de indiener van het verzoek gestelde subsidies te onderzoeken. Zodra de Commissie vaststelt dat er bewijsmateriaal bestaat voor voortzetting van subsidiëring die meer dan minimaal is overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening, hoeft zij in het kader van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van maatregelen niet meer het precieze bedrag van de subsidiëring vast te stellen.

(59)

In het oorspronkelijke onderzoek heeft de Commissie compenserende maatregelen getroffen ten aanzien van de volgende regelingen:

1)

Inkomsten waarvan de overheid afstand doet of die de overheid niet int, die haar normaal toekomen:

Regelingen voor vrijstelling en/of kwijtschelding van rechten

a)

Focus Product Scheme (regeling focusproducten), in de periode 2015-2020 vervangen door een regeling met de naam “Merchandise Exports from India Scheme” (“MEIS”; regeling inzake uitvoer van goederen uit India);

b)

Export Promotion of Capital Goods Scheme (“EPCGS”, regeling uitvoerbevordering voor kapitaalgoederen);

c)

Duty Drawback Scheme (“DDS”; regeling voor de terugbetaling van rechten).

2)

Verstrekking van goederen of diensten tegen een ontoereikende prijs

Levering van ijzererts tegen een ontoereikende prijs

3.3.1.   Focus Product Scheme (“FPS”), in de periode 2015-2020 vervangen door de Merchandise Exports from India Scheme

3.3.1.1.   Bevindingen van het oorspronkelijke onderzoek

(60)

In het oorspronkelijke onderzoek heeft de Commissie geconcludeerd dat de Focus Product Scheme die tijdens het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek van kracht was, voorzag in subsidies in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), ii), van de basisverordening. Deze regeling was gebaseerd op het Foreign Trade Policy (“FTP”; buitenlandsehandelsbeleid) voor de periode 2009-2014.

(61)

De tijdens het oorspronkelijke onderzoek vastgestelde subsidiepercentages voor de FPS varieerden van 3,11 % tot 4,35 %.

(62)

Na het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek werd de regeling evenwel beëindigd en vervangen door een nieuwe regeling, namelijk de “Merchandise Exports from India Scheme” (“MEIS”). De MEIS kwam in de plaats van een aantal bestaande regelingen, waaronder de FPS. De MEIS voorzag in soortgelijke voorwaarden als de FPS waartegen in het oorspronkelijke onderzoek compenserende maatregelen waren ingesteld. Daarom was de Commissie in het oorspronkelijke onderzoek van oordeel dat de bevindingen betreffende de FPS ook zouden gelden voor de MEIS.

3.3.1.2.   Voortzetting van de subsidieregeling

(63)

De MEIS bleef van kracht tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Het bestaan van de regeling werd ook bevestigd door de Indiase overheid in haar antwoord op de vragenlijst alsmede door de meewerkende producent-exporteur, Tata Metaliks Limited, die tevens gebruik heeft gemaakt van de regeling.

a)    Rechtsgrond

(64)

De MEIS is gebaseerd op de Foreign Trade (Development and Regulation) Act 1992 (No 22 of 1992) (wet nr. 22 op de ontwikkeling en regeling van de buitenlandse handel), die op 7 augustus 1992 in werking is getreden (“wet buitenlandse handel”). De wet buitenlandse handel geeft de Indiase overheid het recht mededelingen te doen in verband met het in- en uitvoerbeleid. Deze mededelingen worden samengevat in FTP-documenten (documenten over het buitenlandsehandelsbeleid), die om de vijf jaar door het Ministerie van Handel worden uitgegeven en regelmatig worden bijgewerkt.

(65)

De MEIS wordt beschreven in het vijfjarige FTP-plan voor 2015-2020 (“FTP 2015-2020”). De procedures voor het FTP 2015-2020 worden nader uiteengezet in een procedurehandboek, het “Handbook of Procedures, 2015-2020” (“HOP 2015-2020”).

(66)

De MEIS is in detail beschreven in hoofdstuk 3 van het FTP 2015-2020 en in hoofdstuk 3 van het HOP 2015-2020.

b)    Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(67)

Alle producenten-exporteurs en handelaren-exporteurs komen voor deze regeling in aanmerking.

c)    Toepassing in de praktijk

(68)

In aanmerking komende ondernemingen kunnen de voordelen van de MEIS genieten door specifieke producten uit te voeren naar specifieke landen die zijn onderverdeeld in groep A (“Traditionele markten”, waaronder alle lidstaten van de Europese Unie), groep B (“Opkomende en focusmarkten”) en groep C (“Andere markten”). De landen waaruit elke groep bestaat en de lijst van producten met bijbehorende beloningstarieven zijn opgenomen in aanhangsel 3B van het geactualiseerde HOP.

(69)

Het voordeel komt in de vorm van kredietpunten ter waarde van een percentage van de fob-waarde van de uitvoer. In het tijdvak van het nieuwe onderzoek bedroeg het MEIS-percentage 3 %.

(70)

Overeenkomstig punt 3.06 van het FTP 2015-2020 zijn bepaalde soorten uitvoer van de regeling uitgesloten, zoals de uitvoer van ingevoerde of overgeladen goederen, met uitvoer gelijkgestelde verkoop, de uitvoer van diensten en de waarde van de uitvoer van bedrijven die in speciale economische zones actief zijn of van uitvoergerichte ondernemingen.

(71)

De MEIS-kredietpunten zijn vrij overdraagbaar en zijn geldig voor een periode van 18 maanden vanaf de datum van toekenning, terwijl de kredietpuntencertificaten die op of na 1 januari 2016 zijn toegekend, geldig zijn voor een periode van 24 maanden vanaf de datum van toekenning overeenkomstig punt 3.13 van het geactualiseerde HOP 2015-2020.

(72)

Zij kunnen worden gebruikt voor: i) de betaling van douanerechten op de invoer van inputs of goederen, met inbegrip van kapitaalgoederen, ii) de betaling van accijnzen op de aankoop van inputs of goederen, met inbegrip van kapitaalgoederen, op de binnenlandse markt en iii) de betaling van belasting op de aankoop van diensten. Certificaten kunnen ook op de markt worden verkocht.

(73)

Aanvragen voor het claimen van voordelen in het kader van de MEIS moeten online op de website van het directoraat-generaal Buitenlandse Handel worden ingediend. De online aanvraag moet links naar relevante documenten (ladingsbrieven, bankcertificaten en landingsbewijzen) bevatten. De bevoegde regionale instantie van de Indiase overheid kent de kredietpunten toe na verificatie van de documenten. Zolang de exporteur de relevante documenten verstrekt, heeft de regionale instantie geen zeggenschap over de toekenning van de kredietpunten.

d)    Financiële bijdrage en voordeel

(74)

Overeenkomstig artikel 3, lid 2, en artikel 5 van de basisverordening heeft de Commissie vastgesteld dat de ontvanger het voordeel verkrijgt op het moment waarop een uitvoertransactie in het kader van deze regeling plaatsvindt. Op dat tijdstip kent de Indiase overheid kredietpunten toe, die door de producent-exporteur worden opgevoerd als een te ontvangen post die hij op elk moment kan verrekenen. Dit is een financiële bijdrage in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), ii), van de basisverordening. Zodra de douaneautoriteiten een ladingsbrief voor de uitvoer afgeven, heeft de Indiase overheid geen zeggenschap meer over het al dan niet toekennen van de subsidie. Gezien het bovenstaande vond de Commissie het passend om voor de berekening van het door de MEIS toegekende voordeel uit te gaan van de som van alle bedragen die gedurende het onderzoektijdvak voor uitvoertransacties in het kader van die regeling zijn verworven.

e)    Specificiteit

(75)

De MEIS is rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties en daarom wordt zij geacht specifiek te zijn in de zin van artikel 4, lid 2, punt a) en artikel 4, lid 2, punt b), van de basisverordening.

f)    Conclusie inzake de MEIS

(76)

De Commissie is tot de conclusie gekomen dat in het kader van de MEIS subsidies zijn verleend in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening. Een MEIS-kredietpunt is een financiële bijdrage van de Indiase overheid, aangezien het kredietpunt uiteindelijk zal worden gebruikt voor de vereffening van invoerrechten op kapitaalgoederen, waardoor de Indiase overheid inkomsten derft die haar anders zouden toekomen. Bovendien leveren MEIS-kredietpunten de exporteurs die deze invoerrechten niet hoeven te betalen een voordeel op. Voor een onderneming, die de MEIS-certificaten op de markt verkoopt, voorziet de regeling in een rechtstreekse financiële bijdrage.

(77)

De Commissie heeft opgemerkt dat de MEIS na het tijdvak van het nieuwe onderzoek, op 1 januari 2021, is komen te vervallen. Tot eind 2021 konden ondernemingen echter nog altijd MEIS-certificaten aanvragen voor de uitvoertransacties die zij in 2020 hadden verricht. Verder kunnen de ondernemingen tot 15 september 2023 nog altijd de in 2021 verkregen MEIS-certificaten gebruiken om verschuldigde invoerrechten te compenseren. In het kader van deze regeling werden derhalve voordelen ontvangen tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek, en dit zal zelfs na het instellen van maatregelen doorgaan.

(78)

De Commissie merkte voorts op dat de Indiase overheid in augustus 2021 richtsnoeren heeft bekendgemaakt voor een nieuwe regeling, namelijk de Remission of Duties and Taxes on Exported Products Scheme (“RoDTEP”; regeling inzake kwijtschelding van rechten en belastingen op uitgevoerde producten), die in de plaats komt van de MEIS. De RoDTEP-regeling wordt aangeduid als een mechanisme voor de terugbetaling van belastingen/rechten/heffingen, op centraal, deelstaat- en lokaal niveau, die momenteel niet worden terugbetaald uit hoofde van een ander mechanisme, maar die zijn ontstaan bij de vervaardiging en distributie van uitgevoerde producten (19). De Indiase overheid heeft terugbetalingspercentages voor de verschillende sectoren aangekondigd. Deze percentages kunnen te allen tijde worden herzien. Hoewel de percentages voor de ijzerindustrie en het betrokken product ten tijde van het onderzoek nog niet waren aangekondigd, verzocht de sector om in de regeling te worden opgenomen, hetgeen ook werd bevestigd door de meewerkende producent, Tata Metaliks Limited, en er werd nog steeds gediscussieerd over een percentage voor de industrie (20).

3.3.1.3.   Conclusie

(79)

Aangezien de juridische situatie niet ingrijpend is gewijzigd, was de Commissie van oordeel dat de MEIS ook in het tijdvak van het nieuwe onderzoek een voordeel inhield voor de bedrijfstak van nodulaire buizen. De Commissie kwam tot dezelfde bevindingen in Uitvoeringsverordening (EU) 2022/433.

(80)

Door het gebrek aan medewerking was het niet mogelijk de precieze mate van subsidiëring in het kader van deze regeling tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek te berekenen. De Commissie heeft daarom gebruikgemaakt van de beschikbare gegevens overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening. Het subsidiepercentage voor de FPS, waartegen in het oorspronkelijke onderzoek compenserende maatregelen zijn ingesteld en die is vervangen door de MEIS (die vergelijkbare voordelen bleek in te houden), varieerde in het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek tussen 3,11 % en 4,35 % (zie overweging 61).

(81)

Aangezien het MEIS-percentage 3 % op fob-niveau bedroeg, vergeleken met 5 % op fob-niveau uit hoofde van de FPS tijdens het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek, daalde het voordeel dat de bedrijfstak van nodulaire buizen uit hoofde van de MEIS ontving dienovereenkomstig tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek. In Uitvoeringsverordening (EU) 2022/433 werd vastgesteld dat de voordelen voor de producenten van koudgewalste platte producten van roestvrij staal 1,87 % en 1,92 % bedroegen bij een MEIS-percentage van 2 %. De Commissie was van oordeel dat de voordelen voor de producenten van nodulaire buizen uit hoofde van de MEIS dus eveneens iets minder dan 3 % zouden bedragen en derhalve niet verwaarloosbaar zouden zijn.

(82)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde Tata Metaliks Limited aan dat de MEIS voorzag in de terugbetaling van a) indirecte belastingen in verband met de productie en distributie van de exportproducten, en b) cumulatieve indirecte belastingen op bij de vervaardiging van de exportproducten verbruikte inputs. De onderneming voerde aan dat de terugbetaling van deze soorten belastingen volgens de SCM-overeenkomst geen aanleiding kan geven tot compenserende maatregelen. De onderneming voerde ook aan dat zelfs indien zou worden vastgesteld dat de MEIS aanleiding geeft tot compenserende maatregelen, dit programma op 31 december 2020 is beëindigd.

(83)

De Commissie heeft deze argumenten afgewezen. Zoals uiteengezet in de overwegingen 60 tot en met 81, wordt aan ondernemingen in India een vast percentage van de fob-waarde van de uitvoer terugbetaald in de vorm van een kredietpuntencertificaat. De voorwaarden van de regeling houden niet in dat de waarde van het kredietpuntencertificaat moet overeenstemmen met het bedrag van de belastingen die de ondernemingen hebben betaald, en deze bedragen worden evenmin geverifieerd. Wat de waarschijnlijkheid van voortzetting van de subsidieregeling betreft, kunnen ondernemingen, zoals vermeld in overweging 77, het in 2021 verkregen MEIS-certificaat nog tot 15 september 2023 gebruiken om verschuldigde invoerrechten te vereffenen. De voordelen van deze regeling zullen dus ook veel langer dan het tijdvak van het nieuwe onderzoek blijven bestaan.

(84)

Tata Metaliks Limited voerde ook aan dat zij op het ogenblik van de indiening van haar opmerkingen (op 31 maart 2022) geen voordelen genoot uit hoofde van de RoDTEP-regeling en dat de Commissie het feit dat het voordeel werd besproken dus niet kan beschouwen als de waarschijnlijke (toekomstige) subsidiëring van het betrokken product.

(85)

Met betrekking tot de RoDTEP-regeling merkte de Commissie op dat Tata Metaliks Limited tijdens de toetsing op afstand zelf van mening was dat moest worden onderhandeld over een nieuw percentage voor de bedrijfstak van nodulaire buizen. Het feit dat het percentage niet was vastgesteld op het ogenblik van indiening van haar opmerkingen deed niets af aan de grote waarschijnlijkheid dat het nieuwe percentage zal worden vastgesteld en dat de subsidiëring in het kader van deze nieuwe regeling na 2023 zal worden voortgezet. De Commissie heeft dit argument derhalve afgewezen.

3.3.2.   Export Promotion of Capital Goods Scheme (regeling uitvoerbevordering voor kapitaalgoederen)

3.3.2.1.   Bevindingen van het oorspronkelijke onderzoek

(86)

In het oorspronkelijke onderzoek stelde de Commissie vast dat in het kader van de regeling Export Promotion of Capital Goods Scheme (“EPCGS”) een tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie werd verleend, en dat het ging om een financiële bijdrage van de Indiase overheid. Deze regeling was tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek nog steeds van kracht.

a)    Rechtsgrond

(87)

De EPCGS is in detail beschreven in hoofdstuk 5 van het FTP 2015-2020 en in hoofdstuk 5 van het HOP 2015-2020.

b)    Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(88)

Producenten-exporteurs, handelaren-exporteurs die banden hebben met ondersteunende producenten en dienstverleners komen voor deze regeling in aanmerking.

c)    Toepassing in de praktijk

(89)

Indien een onderneming zich tot uitvoer verplicht, mag zij kapitaalgoederen (nieuwe en tweedehands kapitaalgoederen die niet ouder zijn dan tien jaar) tegen een verlaagd recht invoeren. Hiervoor geeft de Indiase overheid op verzoek en na betaling van een vergoeding een vergunning in het kader van de EPCGS af. Voor alle kapitaalgoederen die in het kader van de regeling worden ingevoerd, geldt een verlaagd invoerrecht. Om aan de uitvoerverplichting te voldoen, moeten de ingevoerde kapitaalgoederen worden gebruikt om in een bepaalde periode een bepaalde hoeveelheid voor uitvoer bestemde goederen te produceren. Op grond van het FTP 2015-2020 kunnen de kapitaalgoederen in het kader van de EPCGS rechtenvrij worden ingevoerd. De uitvoerverplichting bedraagt zes keer het bedrag van de niet-betaalde rechten en moet binnen een termijn van ten hoogste zes jaar worden nagekomen.

(90)

De houder van een EPCGS-vergunning kan de kapitaalgoederen ook op de binnenlandse markt aankopen. In dat geval kan de binnenlandse fabrikant van de kapitaalgoederen zelf de onderdelen die nodig zijn om deze kapitaalgoederen te vervaardigen, vrij van rechten invoeren. Als alternatief kan de binnenlandse fabrikant het voordeel van met uitvoer gelijkgestelde verkoop claimen voor de levering van kapitaalgoederen aan een houder van een EPCGS-vergunning.

d)    Conclusie inzake de EPCGS

(91)

In het kader van de EPCGS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening. De verlaagde rechten zijn een financiële bijdrage van de Indiase overheid, daar deze hierdoor inkomsten derft die haar normaal zouden toekomen. Bovendien verkrijgt de exporteur door deze rechtenverlaging een voordeel omdat de liquiditeit van de onderneming door de lagere rechten bij invoer verbetert.

(92)

Voorts is de EPCGS rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties, aangezien vergunningen in het kader van deze regeling niet kunnen worden verkregen zonder verplichting tot uitvoer. Daarom wordt deze regeling op grond van artikel 4, lid 4, eerste alinea, punt a), van de basisverordening geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen.

(93)

De EPCGS kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), ii), van de basisverordening. Kapitaalgoederen vallen niet onder deze toelaatbare regelingen, zoals bepaald in bijlage I, punt i), bij de basisverordening, omdat zij niet worden verbruikt bij de vervaardiging van het uitgevoerde product.

(94)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies werd in het oorspronkelijke onderzoek overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening berekend door de niet-betaalde douanerechten op ingevoerde kapitaalgoederen te spreiden over een tijdvak dat overeenstemt met de normale afschrijvingstermijn voor die kapitaalgoederen in de betrokken bedrijfstak. Bij het aldus voor het onderzoektijdvak berekende bedrag werd de rente over dit tijdvak opgeteld om het volledige voordeel in die periode vast te stellen. Het commerciële rentetarief dat in het onderzoektijdvak in India gold, werd daarvoor geschikt geacht. Overeenkomstig artikel 7, lid 1, punt a), van de basisverordening werden door de onderneming gemaakte kosten om de subsidie te verkrijgen in mindering gebracht op het totale subsidiebedrag wanneer hier aanspraak op werd gemaakt.

(95)

Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag omgeslagen over de passende waarde van de uitvoer in het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek als geschikte noemer, omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd toegekend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(96)

Het subsidiepercentage dat in het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek voor deze regeling was vastgesteld, varieerde van 0,03 % tot 0,38 %.

3.3.2.2.   Voortzetting van de subsidieregeling

(97)

In het verzoek om een nieuw onderzoek en de bijbehorende bijlagen heeft de indiener van het verzoek bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat de producenten van nodulaire buizen in India nog steeds gebruikmaken van de regeling. Het bestaan van de regeling werd ook door de Indiase overheid bevestigd in haar antwoord op de vragenlijst. Bovendien stelde de Commissie vast dat Tata Metaliks Limited van de regeling gebruikmaakte om kapitaalgoederen in te voeren die werden gebruikt bij de vervaardiging van het betrokken product. Het voordeel uit hoofde van de regeling kon tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek worden toegerekend aan het betrokken product.

(98)

De Commissie heeft bijgevolg geconcludeerd dat er voldoende bewijsmateriaal bestaat volgens hetwelk de producenten-exporteurs tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek subsidies zijn blijven ontvangen uit hoofde van de EPCGS.

(99)

Door het gebrek aan medewerking was het niet mogelijk de precieze mate van subsidiëring in het kader van deze regeling tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek te berekenen. De Commissie heeft daarom gebruikgemaakt van de beschikbare gegevens overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening. Het subsidiepercentage dat in het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek voor deze regeling was vastgesteld, varieerde van 0,03 % tot 0,38 % (zie overweging 96).

(100)

Op basis van het bovenstaande heeft de Commissie geconcludeerd dat de mate van subsidiëring uit hoofde van deze regeling in het tijdvak van het nieuwe onderzoek niet verwaarloosbaar was en in elk geval niet onder het niveau lag dat tijdens het oorspronkelijke onderzoek was vastgesteld.

(101)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde Tata Metaliks Limited aan dat de EPCGS een toelaatbare subsidie was aangezien deze regeling voorzag in een belastingvrijstelling ten behoeve van uitgevoerde producten indien deze voor binnenlands ge- of verbruik zijn bestemd, en dat hiertegen derhalve geen compenserende maatregelen konden worden ingesteld.

(102)

Zoals in overweging 93 in herinnering is gebracht, vallen kapitaalgoederen niet onder dergelijke toelaatbare regelingen zoals bepaald in bijlage I, punt i), bij de basisverordening, omdat zij niet bij de vervaardiging van het exportproduct worden verbruikt. De Commissie heeft dit argument derhalve afgewezen.

3.3.3.   Duty Drawback Scheme (regeling voor de terugbetaling van rechten)

3.3.3.1.   Bevindingen van het oorspronkelijke onderzoek

(103)

In het oorspronkelijke onderzoek heeft de Commissie vastgesteld dat producenten-exporteurs van het betrokken product voordeel haalden uit een Duty Drawback Scheme (regeling voor de terugbetaling van rechten) die voorziet in een terugbetaling van een bepaald percentage van een fob-waarde van de uitvoer (“het DDS-percentage”). Het DDS-percentage voor het betrokken product in het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek bedroeg 1,9 % van de fob-waarde. De DDS was tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek nog steeds van kracht.

a)    Rechtsgrond

(104)

De toepasselijke rechtsgrondslag in het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd gevormd door de Custom & Central Excise Duties Drawback Rules 1995 (de “DDS Rules 1995”), zoals gewijzigd in 2006 en vervolgens vervangen door de Customs and Central Excise Duties Drawback Rules 2017 (de “DDS Rules 2017”), die op 1 oktober 2017 in werking zijn getreden. De berekeningsmethode van deze regeling voor de terugbetaling van rechten is beschreven in regel 3, punt 2, van de DDS Rules 1995. Regel 12, punt 1, a), ii), van deze DDS Rules heeft betrekking op de verklaring die de producenten-exporteurs moeten indienen om voor de regeling in aanmerking te komen. Deze regels zijn in de DDS Rules 2017 ongewijzigd gebleven en komen overeen met respectievelijk regel 3, punt 2, en regel 13, punt 1, a), ii).

(105)

Daarnaast bevat circulaire nr. 24/2001 specifieke instructies over de wijze van tenuitvoerlegging van regel 3, punt 2, en de verklaring die exporteurs moten overleggen op grond van regel 12, punt 1, a), ii).

(106)

Regel 4 van de DDS Rules 1995 bepaalt dat de centrale overheid het bedrag of de percentages die op grond van regel 3 zijn vastgesteld, kan herzien. De Indiase overheid heeft een aantal wijzigingen aangebracht; laatstelijk werden de percentages herzien bij mededeling nr. 95/2018 — CUSTOMS en mededeling nr. 07/2020 — CUSTOMS.

(107)

Het DDS-percentage voor het betrokken product in het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek bedroeg 1,9 % van de fob-waarde.

b)    Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(108)

Alle producenten-exporteurs en handelaren-exporteurs komen voor deze regeling in aanmerking.

c)    Toepassing in de praktijk

(109)

Op grond van deze regeling heeft elke onderneming die subsidiabele producten uitvoert, recht op een bedrag dat overeenkomt met een percentage van de aangegeven fob-waarde van het uitgevoerde product. In regel 3, punt 2, van de Custom & Central Excise Duties Drawback Rules is beschreven hoe het bedrag van de subsidie moet worden berekend. Het terug te betalen bedrag is gebaseerd op de gemiddelde waarden van de relevante douanerechten die voor de gehele bedrijfstak op ingevoerde grondstoffen zijn betaald en op een gemiddelde verbruiksratio van de bedrijfstak, die zijn verzameld bij wat de Indiase overheid als representatieve fabrikanten van de subsidiabele uitvoerproducten beschouwt (het zogeheten “All Industry Rate” of “AIR”, het tarief voor alle ondernemingen). De Indiase overheid drukt het terug te betalen bedrag vervolgens uit als een percentage van de gemiddelde uitvoerwaarde van de subsidiabele uitgevoerde producten.

(110)

De Indiase overheid hanteert dit percentage voor de berekening van het bedrag van de terug te betalen rechten waarop elke exporteur die aan de voorwaarden voldoet, recht heeft. Het percentage voor deze regeling wordt door de Indiase overheid per product vastgesteld.

(111)

Volgens de Indiase overheid kan de terugbetaling van rechten ook worden vastgesteld op basis van de werkelijke hoogte van de toepasselijke rechten in het geval van producten die niet in aanmerking komen voor de “AIR”, of in het geval van ondernemingen die vaststellen dat de “AIR” kortingen van minder dan 80 % van de werkelijke hoogte van de toepasselijke rechten/heffingen oplevert.

(112)

Om voor de voordelen van deze regeling in aanmerking te komen, moet een onderneming uitvoeren. Wanneer de verzendingsgegevens in de douaneserver worden ingevoerd, wordt aangegeven dat de uitvoer plaatsvindt in het kader van de DDS en wordt het DDS-bedrag onherroepelijk vastgesteld. Na de verzending en nadat het expeditiebedrijf het Export General Manifest (algemene vrachtlijst voor uitvoer) heeft ingediend en het douanekantoor heeft vastgesteld dat de gegevens overeenkomen met de gegevens in de ladingsbrief, is voldaan aan alle voorwaarden om de uitkering van het terugbetalingsbedrag door rechtstreekse overmaking naar de bankrekening van de exporteur of per wissel goed te keuren.

(113)

De exporteur moet tevens een bewijs van de verwezenlijking van de uitvoer voorleggen in de vorm van een Bank Realisation Certificate (“BRC”, bankcertificaat). Dit document kan worden overgelegd nadat het terugbetalingsbedrag is uitgekeerd. De Indiase overheid vordert het uitgekeerde bedrag terug indien de exporteur het BRC niet binnen een gestelde termijn indient.

(114)

Het terugbetalingsbedrag kan vrij worden besteed en overeenkomstig de Indiase boekhoudnormen op transactiebasis als inkomsten worden geboekt zodra aan de uitvoerverplichting is voldaan.

d)    Conclusie inzake de DDS

(115)

In het oorspronkelijke onderzoek heeft de Commissie vastgesteld dat in het kader van de DDS subsidies worden verleend in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), i), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening. Bij het zogeheten terugbetalingsbedrag voor rechten gaat het om een financiële bijdrage van de Indiase overheid, aangezien er in de vorm van een rechtstreekse overdracht van middelen door de Indiase overheid wordt uitgekeerd. Er zijn geen beperkingen gesteld ten aanzien van het gebruik van deze middelen. Bovendien verkrijgt de exporteur door het bedrag aan terug te betalen rechten een voordeel, want zijn liquiditeit wordt hierdoor verbeterd.

(116)

Het percentage voor de terugbetaling van rechten voor uitvoer wordt door de Indiase overheid per product vastgesteld. Hoewel de subsidie wordt omschreven als een terugbetaling van rechten, vertoont de regeling niet alle kenmerken van een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), ii), van de basisverordening. De regeling voldoet evenmin aan de regels die in bijlage I, punt i), bijlage II (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor vervangende inputs) bij de basisverordening zijn vastgelegd. De contante betalingen aan de exporteur zijn niet noodzakelijkerwijs gekoppeld aan de feitelijke betaling van invoerrechten op grondstoffen, en zijn geen kredietpunten voor de vereffening van invoerrechten op eerdere of toekomstige invoer van grondstoffen. Bovendien is er geen systeem of procedure om na te gaan welke inputs in welke hoeveelheden bij de vervaardiging van de uitgevoerde producten worden verbruikt. De Indiase overheid heeft evenmin een verder onderzoek ingesteld naar de werkelijk verbruikte inputs, hoewel dit vereist is als er geen effectieve verificatieregeling is (bijlage II, punt 5, en bijlage III, punt II.3, bij de basisverordening).

(117)

De betaling door de Indiase overheid na de uitvoer door exporteurs is afhankelijk van uitvoerprestaties en deze regeling wordt daarom geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 4, lid 4, a), van de basisverordening.

(118)

Gezien het bovenstaande heeft de Commissie geconcludeerd dat de DDS aanleiding kan geven tot compenserende maatregelen.

e)    Berekening van het subsidiebedrag

(119)

Overeenkomstig artikel 3, lid 2, en artikel 5 van de basisverordening heeft de Commissie in het oorspronkelijke onderzoek de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies berekend in termen van het door de ontvanger daarmee verkregen voordeel (het bedrag dat als terugbetaling van rechten is ontvangen) waarvan het bestaan in het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek werd vastgesteld. In dit verband heeft de Commissie vastgesteld dat de ontvanger het voordeel verkrijgt op het moment waarop een uitvoertransactie in het kader van deze regeling plaatsvindt. Op dat tijdstip is de Indiase overheid verplicht het terugbetalingsbedrag te betalen, wat een financiële bijdrage in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), i), van de basisverordening vormt. Zodra de douaneautoriteiten een ladingsbrief voor de uitvoer afgeven, waarin onder meer het voor die uitvoertransactie toe te kennen bedrag aan terug te betalen rechten is vermeld, heeft de Indiase overheid geen zeggenschap meer wat het al dan niet verlenen van de subsidie betreft.

(120)

Zoals vermeld in overweging 55 hebben de belangrijkste producenten-exporteurs geen medewerking verleend en kon de Commissie derhalve niet nagaan of zij daadwerkelijk invoerrechten betalen voor de grondstoffen die bij de vervaardiging van het betrokken product worden gebruikt. Indien dit argument was aangevoerd en bevestigd, ondanks het ontbreken van een regeling of procedure om na te gaan welke inputs voor de vervaardiging van de exportproducten worden verbruikt en in welke hoeveelheden, dan had de Commissie de betaalde douanerechten met het oog op de berekening van het teveel aan kwijtgescholden rechten gecontroleerd overeenkomstig bijlage II, punt 5, bij de basisverordening.

(121)

Gezien het bovenstaande vond de Commissie het passend om voor de berekening van het door de DDS toegekende voordeel uit te gaan van de som van alle bedragen aan terug te betalen rechten die in het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek voor uitvoertransacties in het kader van die regeling zijn verworven.

(122)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie het bedrag van deze subsidies omgeslagen over de totale waarde van de uitvoer van de onderneming in het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd verleend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(123)

De subsidiepercentages die met betrekking tot deze regeling in het tijdens het oorspronkelijke onderzoek zijn vastgesteld, varieerden tussen 1,37 % en 1,66 %.

3.3.3.2.   Voortzetting van de subsidieregeling

(124)

In het verzoek om een nieuw onderzoek en de bijbehorende bijlagen heeft de indiener van het verzoek bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat de bedrijfstak van nodulaire buizen tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek verder gebruik heeft gemaakt van de DDS. Voorts bevestigde de Indiase overheid in haar antwoord op de vragenlijst dat de DDS werd voortgezet. Bovendien heeft ook de meewerkende producent, Tata Metaliks Limited, tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek gebruikgemaakt van de regeling, hoofdzakelijk voor de uitvoer naar derde landen.

(125)

In hun antwoorden op de vragenlijst voerden zowel Tata Metaliks Limited als de Indiase overheid aan dat de DDS geen tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie was. De Indiase overheid voerde voorts aan dat deze regeling pas als subsidie kan worden aangemerkt indien de terugbetaling van indirecte belastingen of invoerrechten hoger is dan het bedrag van deze belastingen of rechten die daadwerkelijk wordt geheven op de inputs die bij de vervaardiging van het exportproduct zijn verbruikt. Zelfs in dergelijke gevallen zouden naar het oordeel van de Indiase overheid alleen compenserende maatregelen kunnen worden ingesteld tegen het teveel aan terugbetaling. Ter staving van dit argument verwees de Indiase overheid naar het verslag van het panel, Europese Unie — Compenserende maatregelen ten aanzien van bepaald polyethyleentereftalaat uit Pakistan, WT/DS486/R. De Indiase overheid voerde voorts het volgende aan.

(126)

De voorwaarden om voor de regeling in aanmerking te komen waren, aldus de Indiase overheid, niet afhankelijk van uitvoerprestaties en niet beperkt tot een sector, bedrijfstak en/of regio. Volgens de Indiase overheid neutraliseert de terugbetaling van rechten de betaalde douanerechten en centrale accijnzen die zijn berekend op basis van de gemiddelde hoeveelheden van de relevante inputs (ingevoerd en binnenlands) waarvan is vastgesteld dat zij normaliter worden gebruikt bij de vervaardiging van de klasse van goederen die worden uitgevoerd. De verschillen in de wijze waarop de individuele exporteurs hun inputs betrekken, zijn in de gemiddelden verrekend en gecompenseerd. De Indiase overheid was derhalve van oordeel dat de DDS een aftrek van belastingen/rechten was en geen subsidie.

(127)

Zoals in de overwegingen 115 tot en met 118 is uiteengezet, was de Commissie in het oorspronkelijke onderzoek van oordeel dat de DDS niet alle kenmerken van een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), ii), van de basisverordening vertoonde. Anders dan de Indiase overheid heeft verklaard, hangen de door de onderneming op grond van de DDS ontvangen voordelen niet rechtstreeks samen met rechten die verschuldigd zijn over de invoer van grondstoffen die door de onderneming in de exportproducten zijn gebruikt. Een uitvoerende onderneming ontvangt contante betalingen die enkel samenhangen met de fob-waarde van haar uitvoer. Ondernemingen zijn niet verplicht om grondstoffen in te voeren.

(128)

Aangezien de regeling niet voorziet in een mechanisme waarmee per onderneming wordt beoordeeld welke belastingen/heffingen zijn betaald voor de verbruikte productie-inputs, kan de Commissie het volledige bedrag van de terugbetaling van rechten in het kader van de DDS dus niet beschouwen als een loutere compensatie voor de rechten/heffingen die de ondernemingen hebben betaald voor de grondstoffen die bij de vervaardiging van het betrokken product zijn verbruikt. Ten slotte kon de Commissie, vanwege de niet-medewerking van de belangrijkste producenten-exporteurs, niet nagaan of er een gevalspecifiek verband bestond tussen het uit hoofde van de DDS verkregen voordeel en de eventueel betaalde rechten bij de invoer van grondstoffen die bij de vervaardiging van het betrokken product zijn verbruikt.

(129)

De Commissie concludeerde derhalve dat de DDS in het tijdvak van het nieuwe onderzoek nog steeds een voordeel inhield voor de producenten-exporteurs van nodulaire buizen in India. Vanwege het gebrek aan medewerking van een producent-exporteur met een representatief uitvoervolume naar de Unie tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek, beschikte de Commissie bovendien niet over bedrijfsspecifieke informatie aan de hand waarvan het tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek uitgekeerde subsidiebedrag zou kunnen worden berekend. Om in het huidige nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen te kunnen vaststellen dat sprake was van een voortzetting van subsidiëring, achtte de Commissie het echter niet noodzakelijk om dergelijke bedragen te berekenen. Hoewel het percentage van de terugbetaling van rechten op het betrokken product sinds het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek licht is gedaald (van 1,9 % tot 1,8 % en vervolgens tot 1,6 % in het tijdvak van het nieuwe onderzoek), zijn de regels van de DDS ongewijzigd gebleven. Zelfs indien de daling (met 16 %) van het DDS-percentage leidde tot een evenredige daling van de subsidieniveaus in vergelijking met de niveaus die tijdens het oorspronkelijke onderzoek zijn vastgesteld (van 1,37 % tot 1,66 %), was de Commissie van oordeel dat dit niveau van subsidiëring in het kader van de regeling nog steeds niet verwaarloosbaar was.

(130)

De Commissie concludeerde derhalve dat in het tijdvak van het nieuwe onderzoek nog steeds subsidies uit hoofde van de DDS werden verleend aan producenten van nodulaire buizen.

(131)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde Tata Metaliks Limited aan dat er een toereikend verband bestaat tussen de terugbetalingspercentages en de rechten die zijn betaald op materialen die bij de vervaardiging van het betrokken product zijn verbruikt. In het bijzonder heeft de onderneming verklaard dat exporteurs, willen zij de terugbetaling van rechten ontvangen, de ladingsbrief moeten indienen, met vermelding van het verzoek om terugbetaling van rechten die op het product van toepassing zijn. Pas na verificatie stelt de Indiase douane een ladingsbrief op met vermelding van het terugbetalingsbedrag. Volgens de onderneming vormde de terugbetaling van rechten derhalve geen teveel aan kwijtgescholden rechten.

(132)

Zoals in overweging 109 reeds uitvoerig is uiteengezet, was de Commissie van oordeel dat het verzoek om terugbetaling van rechten betrekking heeft op een vast percentage van een terug te betalen bedrag. Zij merkte op dat dit bedrag niet noodzakelijkerwijs overeenkomt met een bedrag aan rechten dat een onderneming zou betalen voor de inputs die bij de vervaardiging zijn verbruikt. Zoals in overweging 128 is opgemerkt, kon vanwege de niet-medewerking van de producenten-exporteurs bovendien niet worden nagegaan of zij daadwerkelijk invoerrechten betalen voor de grondstoffen die bij de vervaardiging van het betrokken product zijn gebruikt. De Commissie heeft dit argument derhalve afgewezen.

3.3.4.   Levering van ijzererts tegen een ontoereikende prijs

3.3.4.1.   Bevindingen van het oorspronkelijke onderzoek

(133)

In het oorspronkelijke onderzoek was de Commissie van oordeel dat de Indiase overheid de ondernemingen die ijzererts winnen, via een reeks maatregelen de functie had toevertrouwd om ijzererts te leveren voor een ontoereikende prijs. De levering van goederen vormde een financieel voordeel voor de ontvangers en was specifiek, en derhalve geeft deze aanleiding tot compenserende maatregelen (21).

(134)

Ten eerste heeft de Indiase overheid vanaf maart 2007 uitvoerheffingen op ijzererts ingesteld; oorspronkelijk bedroegen deze heffingen 300 INR per ton (wat overeenkomt met een percentage tussen 12 % en 15 %). De heffing is in maart 2011 verhoogd tot 20 % en in december 2011 tot 30 %. Een dergelijke uitvoerbelemmering door middel van uitvoerheffingen had tot doel de downstreambedrijfstakken te beschermen en te bevorderen door de binnenlandse downstreambedrijfstak te voorzien van goedkope grondstoffen en inputs.

(135)

Ten tweede heeft het Ministerie van Spoorwegen in mei 2008 een “Dual-Freight Policy” (“DFP”; tweeledig vrachttarief) ingevoerd, waarmee een verschillend vrachttarief werd gecreëerd voor het vervoer van voor binnenlands ge- of verbruik bestemd ijzererts en voor uitvoer bestemd ijzererts. Gelet op het feit dat het vrachttarief voor vervoer per spoor een zeer groot deel van de totale kosten van het ijzererts vertegenwoordigt, bedroeg het gemiddelde verschil tussen het vervoer van voor binnenlands ge- of verbruik bestemd ijzererts en voor uitvoer bestemd ijzererts 300 %.

(136)

Deze twee maatregelen waren er dus op gericht de uitvoer van ijzererts te ontmoedigen en vormden aldus samen een systeem van “gerichte uitvoerbelemmeringen”, dat in feite in 2007/2008 is ingesteld en in maart en december 2011 verder is uitgebreid door de verhoging van de uitvoerheffing op ijzererts.

(137)

Om te bepalen of aan het eerste element was voldaan, d.w.z. of de Indiase overheid de ondernemingen die ijzererts winnen functies heeft toevertrouwd dan wel met functies heeft belast, heeft de Commissie geanalyseerd of de steun van de Indiase overheid aan de bedrijfstak van nodulaire buizen (met name door de vastgestelde verstoringen van de prijs van ijzererts) daadwerkelijk een “doelstelling” van het overheidsbeleid was (en niet louter een “bijkomend gevolg” van de uitoefening van algemene regelgevende bevoegdheden). De Commissie merkte op dat een aantal documenten haar conclusie staafden dat de Indiase overheid de ondersteuning van de bedrijfstak van nodulaire buizen expliciet als beleidsdoelstelling nastreefde. Met name was in het Dang-verslag van 2005 uitdrukkelijk de beleidsdoelstelling vermeld om Indiase staalproducenten te begunstigen (“gegarandeerde toegang tot inheemse ijzerertsvoorraden, voor lagere prijzen dan op de wereldmarkt”) en dit voordeel te behouden en te bevorderen. De Commissie merkte op dat de Indiase overheid, overeenkomstig de in dat verslag vermelde beleidsdoelstellingen, bepaalde maatregelen heeft genomen om specifiek de bedrijfstak van nodulaire buizen te steunen.

(138)

Uit diverse officiële documenten blijkt het verband tussen de beleidsdoelstellingen ter ondersteuning van de bedrijfstak van nodulaire buizen en de aanverwante maatregelen die de Indiase overheid met succes heeft genomen om die doelstellingen te verwezenlijken, zoals met name het in november 2011 bekendgemaakte verslag van de werkgroep staalindustrie voor het twaalfde vijfjarenplan.

(139)

De Commissie heeft dus vastgesteld dat de Indiase overheid, door dergelijke gerichte uitvoerbelemmeringen in te stellen (met name door middel van uitvoerheffingen en de regeling inzake een tweeledig vrachttarief), de Indiase ondernemingen die ijzererts winnen in een economisch irrationale situatie heeft geplaatst, waardoor zij ertoe werden aangezet om hun goederen te verkopen voor een prijs die lager ligt dan wat zij zonder dit beleid zouden kunnen krijgen. De door de Indiase overheid genomen maatregelen beperkten immers de vrijheid van handelen van de ondernemingen die ijzererts winnen door hun zakelijke besluit betreffende waar en tegen welke prijs zij hun product verkopen in de praktijk te beperken, waardoor zij met de functie werden belast om ijzererts op de binnenlandse markt te leveren tegen een ontoereikende prijs.

(140)

De Commissie heeft ook vastgesteld dat de Indiase overheid “verwachtte” dat de ondernemingen die ijzererts winnen hun binnenlandse output niet drastisch zouden verlagen (gezien de uitvoerbeperkende maatregelen die van kracht waren), maar een stabiel aanbod aan binnenlands ijzererts zouden handhaven. De Commissie heeft namelijk vastgesteld dat het gemakkelijk vooraf te voorzien was dat de ondernemingen die ijzererts winnen aanzienlijke oorspronkelijke investeringen en hoge vaste kosten niet zouden tenietdoen door de productie-output te verlagen, louter ter vermijding van een overaanbod en de daaropvolgende neerwaartse druk op de binnenlandse prijzen ingevolge de maatregelen van de Indiase overheid. Toen zij de gerichte uitvoerbelemmeringen instelde, wist de Indiase overheid met andere woorden hoe de producenten van ijzererts op de maatregelen zouden reageren en welke gevolgen daaruit voor hen zouden voortvloeien. Gelet op hun bedrijfsactiviteiten en kostenstructuur konden deze producenten hun binnenlandse productie naar aanleiding van de uitvoerbelemmering weliswaar iets verlagen, maar zij zouden deze niet stopzetten of terugbrengen naar een zeer laag niveau. In de periode 2012-2013 is de uitvoer met meer dan 60 % gedaald ten opzichte van 2011-2012; de uitvoer is vervolgens aanzienlijk blijven dalen en was tegen 2014-2015 met 84 % gedaald ten opzichte van 2011-2012. Tegelijkertijd is de productie tussen 2011-2012 en 2014-2015 met slechts 24 % gedaald. In dit verband heeft de Commissie vastgesteld dat de overheid de producenten van inputs de functie heeft toevertrouwd of hen heeft belast met de functie om tegen een ontoereikende prijs goederen te leveren aan de binnenlandse gebruikers van ijzererts, d.w.z. staalproducenten, inclusief de producenten van nodulaire buizen. De ondernemingen die ijzererts winnen, werd de verantwoordelijkheid gegeven om in India een kunstmatige, versnipperde en laaggeprijsde binnenlandse markt te creëren en in dit opzicht handelden zij als gemachtigde van de Indiase overheid bij de uitvoering van haar beleid om ijzererts tegen een ontoereikende prijs te leveren aan de bedrijfstak van nodulaire buizen.

(141)

Ten slotte heeft de Commissie ook bewijsmateriaal aangetroffen waaruit blijkt dat de Indiase overheid zelf het succes van haar beleid inzake gerichte uitvoerbelemmeringen heeft erkend; daaruit blijkt dat het resultaat gewenst was en niet louter een bijkomend gevolg was van regelgevende maatregelen.

(142)

Samenvattend heeft de Commissie vastgesteld dat de Indiase overheid aan de mijnbouwondernemingen de uitvoering had toevertrouwd van haar beleid om een versnipperde binnenlandse markt te creëren en aan de binnenlandse ijzer- en staalindustrie ijzererts te leveren tegen een ontoereikende prijs. De uitvoerheffing en de DFP waren geenszins louter een maatregel om de inkomsten te verhogen en kwamen duidelijk neer op positieve handelingen van de Indiase overheid om ondernemingen die ijzererts winnen, ertoe aan te zetten een aangekondigde beleidsdoelstelling te verwezenlijken, namelijk de ijzer- en staalindustrie en in het bijzonder de bedrijfstak van nodulaire buizen ondersteunen.

(143)

De Commissie heeft vervolgens het tweede element beoordeeld, te weten of de ondernemingen die ijzererts winnen in India “particuliere lichamen” zijn waaraan de Indiase overheid functies heeft toevertrouwd in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), iv), van de basisverordening. In dit verband heeft de Commissie vastgesteld dat de twee Indiase producenten-exporteurs de overgrote meerderheid van het ijzererts bij particuliere ondernemingen aankochten, met uitzondering van een kleine hoeveelheid ijzererts die werd aangekocht bij de National Mineral Development Corporation (“NMDC”), een onderneming in staatseigendom. Ongeacht het feit dat de NMDC in handen van de overheid is (en eventueel als “overheidsinstantie” kan worden aangemerkt), beschouwde de Commissie al deze leveranciers als “particuliere lichamen” waaraan de Indiase overheid de functie heeft toevertrouwd of die zij met de functie heeft belast in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), iv), van de basisverordening om ijzererts tegen een ontoereikende prijs te leveren.

(144)

Vervolgens heeft de Commissie het derde element getoetst, namelijk of de ondernemingen die ijzererts winnen het hierboven beschreven overheidsbeleid om ijzererts te leveren tegen een ontoereikende prijs daadwerkelijk hebben uitgevoerd. In dit verband merkte Commissie op dat de gerichte uitvoerbelemmeringen het door de Indiase overheid gestelde doel hebben bereikt, namelijk uitvoer ontmoedigen en ijzererts voor lagere prijzen beschikbaar houden voor de binnenlandse downstreambedrijfstak. Ondanks de verlaging van de ijzerertsproductie als gevolg van de sluiting van enkele mijnen om milieuredenen vertoonde de Indiase markt een constante en irrationele overcapaciteit ten opzichte van de som van het binnenlandse ge- of verbruik en de uitvoer min de invoer. Dit heeft geleid tot een overaanbod aan ijzererts op de binnenlandse markt, zoals erkend en nagestreefd door de Indiase overheid, gezien het natuurlijke onvermogen van de mijnbouwondernemingen om hun productie snel aan de uitvoerbelemmeringen aan te passen.

(145)

Voorts heeft de Commissie het effect van het overaanbod aan ijzererts wegens de uitvoerbelemmeringen van de Indiase overheid op de binnenlandse prijs van ijzererts in India geanalyseerd. Uitgaande van de invoerprijs van ijzererts in China (China is de grootste importeur van ijzererts) en een gecorrigeerde Australische fob-prijs (om de kosten van het internationale vrachtvervoer te elimineren) als de dichtst mogelijke benaderingen van een onverstoorde Indiase binnenlandse prijs, heeft de Commissie vastgesteld dat de interventies van de Indiase overheid met betrekking tot ijzererts (die tot een drastische daling van de uitvoer van ijzererts en tot een overaanbod in India hebben geleid) ook een invloed hebben gehad op de binnenlandse prijzen van ijzererts. Ten eerste lagen de binnenlandse prijzen van ijzererts in India sinds 2008 voortdurend onder de internationale prijzen; en ten tweede vertoonden de internationale prijzen tussen 2008 en 2011 een aanzienlijke stijging, die overeenkwam met het moment waarop de uitvoerbelemmeringen werden ingevoerd (2007-2008) en uitgebreid (2011), terwijl de tendens van de binnenlandse prijzen van ijzererts in India vrijwel vlak was, alsof deze losstond van en niet werd beïnvloed door de situatie in de rest van de wereld. Volgens de Commissie heeft de Indiase overheid met de gerichte uitvoerbelemmeringen derhalve de doelstelling gerealiseerd om ijzererts voor lagere prijzen beschikbaar te maken voor de binnenlandse bedrijfstakken door de Indiase binnenlandse prijs stabiel te houden, ook al zijn de prijzen van ijzererts op de wereldmarkt aanzienlijk gestegen. De Commissie concludeerde dat er buiten het systeem van gerichte uitvoerbelemmeringen van de Indiase overheid geen reden was waarom de Indiase prijzen de tendensen van de internationale prijzen niet hebben gevolgd. Zonder de gerichte uitvoerbelemmeringen zouden de Indiase producenten van ijzererts hebben geprofiteerd van meer winstgevende verkoop voor de hogere internationale prijzen. In plaats daarvan werden zij ertoe aangezet om hun productie en het plaatselijk leveren van ijzererts voor lagere prijzen voort te zetten teneinde de beleidsdoelstellingen van de Indiase overheid te verwezenlijken.

(146)

Ten slotte heeft de Commissie de laatste twee elementen onderzocht, namelijk of de functie om ijzererts te leveren tegen een ontoereikende prijs normaliter door de Indiase overheid zou worden vervuld en of een dergelijke praktijk in werkelijkheid niet afweek van de praktijken die de Indiase overheid pleegt te volgen. De Commissie heeft vastgesteld dat het leveren van ijzererts uit Indiase bodem aan de Indiase staalindustrie een functie is die normaliter door de Indiase overheid wordt vervuld, aangezien de Indiase overheid door middel van haar regelgeving heeft besloten hoe grondstoffen die zich in India bevinden, worden geleverd in het kader van de uitoefening van haar soevereiniteit over haar natuurlijke hulpbronnen. Wat het criterium inzake “in werkelijkheid niet afwijken” betreft, heeft de Commissie opgemerkt dat dit criterium vereist dat wordt bevonden dat de levering van goederen door de particuliere lichamen waaraan functies worden toevertrouwd in werkelijkheid niet afwijkt van de hypothetische levering van dergelijke goederen door de overheid zelf. In dat verband heeft de Commissie vastgesteld dat rechtstreeks ingrijpen op de markt door ijzererts te leveren op basis van een regeling met voortdurend wijzigende, door de overheid vastgestelde prijzen in werkelijkheid niet afweek van het toevertrouwen aan ondernemingen die ijzererts winnen van de verantwoordelijkheid om ijzererts tegen een ontoereikende prijs te leveren.

(147)

Al met al concludeerde de Commissie dat de Indiase overheid met de gerichte uitvoerbelemmeringen de binnenlandse ondernemingen die ijzererts winnen ertoe heeft aangezet om ijzererts plaatselijk te verkopen en aan hen de functie heeft toevertrouwd of hen met de functie heeft belast om deze grondstof in India te leveren tegen een ontoereikende prijs. De maatregelen in kwestie hebben het gewenste effect gesorteerd, namelijk het verstoren van de binnenlandse ijzerertsmarkt in India en het verlagen van de prijs naar een kunstmatig laag niveau, in het voordeel van de downstreambedrijfstak. De functie om ijzererts te leveren tegen een ontoereikende prijs is normaliter een overheidsfunctie en de overheidspraktijk wijkt in werkelijkheid niet af van de praktijken die overheidsinstanties plegen te volgen. De Commissie heeft derhalve geconcludeerd dat de Indiase overheid een onrechtstreekse financiële bijdrage in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), iv) en iii), van de basisverordening heeft geleverd, zoals geïnterpreteerd en toegepast in overeenstemming met de relevante WTO-norm krachtens artikel 1.1, punt a), iv) en iii), van de SCM-overeenkomst.

3.3.4.2.   Voortzetting van de subsidieregeling

(148)

Zowel Tata Metaliks Limited als de Indiase overheid voerde aan dat een van de twee gerichte uitvoerbelemmeringen die de Commissie in het oorspronkelijke onderzoek had geïdentificeerd, namelijk de DFP, op 10 mei 2016 was stopgezet. Zij voerden aan dat het vervoer van zowel voor binnenlands ge- of verbruik bestemd ijzererts als voor uitvoer bestemd ijzererts onderhevig is aan dezelfde voorwaarden en kosten.

(149)

De Commissie heeft al het bewijsmateriaal in het verzoek om een nieuw onderzoek en de bijbehorende bijlagen over de voortzetting van de maatregel beoordeeld, alsmede het tijdens het onderzoek aangetroffen bewijsmateriaal. Uit het onderzoek bleek dat, ondanks de stopzetting van de DFP in mei 2016, de Indiase overheid in het tijdvak van het nieuwe onderzoek ijzererts tegen een ontoereikende prijs is blijven leveren aan de Indiase producenten van het betrokken product door het toevertrouwen van functies aan de ondernemingen die ijzererts winnen.

(150)

Ten eerste was de uitvoerheffing van 30 % op hoogwaardig ijzererts nog steeds van kracht tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek. De Indiase overheid bevestigde dat de uitvoerheffingen voor het laatst zijn gewijzigd via mededeling nr. 15/2016-Customs van 1 maart 2016 waarbij laagwaardig ijzererts (met een ijzergehalte van minder dan 58 %) werd vrijgesteld van uitvoerrechten (het laagwaardige ijzererts wordt niet gebruikt door de producenten van nodulaire buizen).

(151)

Ten tweede merkte de Commissie op dat de Indiase overheid op 15 januari 2021 een nieuw beleid inzake het vervoer van ijzererts heeft goedgekeurd (22). Dit beleid (“Iron Ore Policy, 2021”; ijzerertsbeleid, 2021) voorziet in een prioriteringsregeling voor het laden en lossen van ijzererts op basis van verschillende categorieën afnemers, waarbij het binnenlandse vervoer van ijzererts voorrang heeft op het vervoer van voor uitvoer bestemd ijzererts. Zoals uitdrukkelijk vermeld, heeft het nieuwe beleid tot doel “de binnenlandse productie van staal te bevorderen”. Net als de vorige DFP vormt ook dit nieuwe beleid dus duidelijk een bijkomende maatregel ten gunste van de binnenlandse staalindustrie die door de Indiase overheid ten uitvoer wordt gelegd en waaruit blijkt dat zij bewust streeft naar een lagere ijzerertsprijs te haren voordele.

(152)

Ten derde blijkt volgens de Commissie uit een aantal andere beleidsdocumenten, naast dit nieuwe ijzerertsbeleid, 2021, dat de Indiase overheid zich sinds het oorspronkelijke onderzoek en tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek is blijven inspannen om goedkopere grondstoffen te leveren aan de binnenlandse industrie.

(153)

Zo werd de beleidsdoelstelling om de binnenlandse staalindustrie te ondersteunen bevestigd door het 2017 National Steel Policy (nationaal staalbeleid van 2017), dat vandaag nog steeds van kracht is (23). In dit beleid wordt de nadruk gelegd op de beschikbaarheid in eigen land van ijzererts tegen concurrerende prijzen:

 

“De beschikbaarheid van grondstoffen tegen concurrerende prijzen is absoluut noodzakelijk voor de groei van de staalindustrie” (24).

 

“India’s concurrentievoordeel bij de productie van staal is voor een groot deel te danken aan de binnenlandse beschikbaarheid van hoogwaardig ijzererts en niet-vercokesende kool — de twee kritieke inputs van de staalproductie” (25).

 

“Missie: […] Kostenefficiënte productie en binnenlandse beschikbaarheid van ijzererts, cokeskool en aardgas” (26).

 

“[…] De beschikbaarheid van grondstoffen zal worden gegarandeerd door de veiling van niet-vercokesende kolen uitsluitend voor de staal- en sponsijzersector te vergemakkelijken en de beschikbaarheid van ijzererts op de binnenlandse markt te vergroten” (27).

(154)

De verklaring in het Foreign Trade Policy 2015-2020 bevestigt het beleid van India om in eigen land te zorgen voor goedkoop ijzererts voor de downstreambedrijfstak, zodat goedkope upstreamproducten kunnen worden uitgevoerd:

De recente opheffing van het verbod op de winning van ijzererts in sommige staten zal meer ijzerertswinning mogelijk maken. Tegelijk begint India met een productieprogramma waarvoor ijzererts nodig zou zijn in eigen land” (28).

(155)

In het 2019 National Minerals Policy (nationaal mineralenbeleid van 2019) wordt ook het belang van goedkope mineralen voor downstreambedrijfstakken erkend: “Het waarborgen van de toegang tot een toereikende, betrouwbare, betaalbare en duurzame aanvoer van mineralen wordt steeds belangrijker voor het functioneren van de downstreambedrijfstakken en de economie in het algemeen” (29).

(156)

Uit de gegevens waarover de Commissie beschikt en de nieuwe elementen in het dossier bleek derhalve dat de bevindingen van het oorspronkelijke onderzoek nog steeds geldig zijn en dat de Indiase overheid tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek door middel van een reeks maatregelen, waaronder een systeem van uitvoerbelemmeringen, de ondernemingen die ijzererts winnen verder de functie heeft toevertrouwd om ijzererts tegen een ontoereikende prijs te leveren. De Commissie heeft derhalve geconcludeerd dat de Indiase overheid in het tijdvak van het nieuwe onderzoek een onrechtstreekse financiële bijdrage is blijven leveren in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), iv) en iii), van de basisverordening, zoals geïnterpreteerd en toegepast in overeenstemming met de relevante WTO-norm krachtens artikel 1.1, punt a), iv) en iii), van de SCM-overeenkomst.

(157)

Door het gebrek aan medewerking was het niet mogelijk de precieze mate van de subsidiëring in het kader van deze regeling tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek te berekenen en heeft de Commissie gebruikgemaakt van de beschikbare gegevens overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening, en met name van het verzoek om een nieuw onderzoek, waarin is aangetoond dat de prijzen van ijzererts in India in het tijdvak van het nieuwe onderzoek onder de internationale prijzen bleven.

(158)

Op basis hiervan heeft de Commissie geconcludeerd dat de mate van subsidiëring uit hoofde van deze regeling in het tijdvak van het nieuwe onderzoek niet verwaarloosbaar was en in elk geval niet onder het niveau lag dat tijdens het oorspronkelijke onderzoek was vastgesteld.

(159)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde Tata Metaliks Limited aan dat op grond van het WTO-recht geen compenserende maatregelen kunnen worden genomen tegen uitvoerheffingen. Voorts was de onderneming van mening dat het nieuwe Iron Ore Policy 2020 alleen tot doel had het snelle en efficiënte vervoer van ijzererts door het land te vergemakkelijken, en dat dit beleid geen financieel voordeel opleverde. Zij was derhalve van mening dat de conclusies van de Commissie met betrekking tot de regeling onjuist waren.

(160)

De Commissie herhaalde dat, zoals vermeld in overweging 151, het nieuwe ijzerertsbeleid tot doel had de binnenlandse staalproductie te bevorderen. Volgens haar was het nieuwe beleid duidelijk een bijkomende maatregel van de Indiase overheid ten gunste van de binnenlandse staalindustrie. Hoewel de maatregel niet in een rechtstreekse financiële subsidie voorzag, is uit het feit dat het binnenlandse vervoer van ijzererts voorrang had op het vervoer van voor uitvoer bestemd ijzererts duidelijk gebleken dat er sprake was van een welbewuste doelstelling om de Indiase bedrijfstak van nodulaire buizen te bevoordelen.

(161)

Gelet op de in de overwegingen 148 tot en met 158 uiteengezette bevindingen bleef de Commissie bij haar standpunt dat ondanks de stopzetting van de DFP in mei 2016 de uitvoerheffingen samen met het nieuwe ijzerertsbeleid een systeem van “gerichte uitvoerbelemmeringen” vormden waardoor de Indiase overheid een indirecte financiële bijdrage bleef verstrekken in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), iv) en iii), van de basisverordening, zoals geïnterpreteerd en toegepast in overeenstemming met de relevante WTO-norm krachtens artikel 1.1, punt a), iv) en iii), van de SCM-overeenkomst.

3.4.   Conclusie inzake de voortzetting van subsidiëring

(162)

In het licht van de bovenstaande overwegingen is de Commissie tot de conclusie gekomen dat de bedrijfstak van nodulaire buizen in India in het tijdvak van het nieuwe onderzoek tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies is blijven ontvangen. Ondanks de daling van de MEIS- en de DDS-percentages bleek uit het onderzoek niet dat de mate van subsidiëring aanmerkelijk was gedaald ten opzichte van het oorspronkelijke onderzoek. Het bewijsmateriaal dat in het verzoek om een nieuw onderzoek was opgenomen en dat de meewerkende Indiase producent heeft verstrekt, bevestigde eerder dat de voordelen uit hoofde van deze subsidies nog steeds aanzienlijk zijn en in elk geval aanzienlijk boven het minimale niveau liggen.

(163)

De Commissie kwam derhalve tot de conclusie dat de Indiase producenten-exporteurs het betrokken product in het tijdvak van het nieuwe onderzoek tegen gesubsidieerde prijzen naar de Unie zijn blijven uitvoeren.

3.5.   Waarschijnlijkheid van voortzetting van subsidiëring indien de maatregelen komen te vervallen

(164)

Na te hebben vastgesteld dat in het tijdvak van het nieuwe onderzoek sprake was van voortzetting van subsidiëring, is de Commissie in overeenstemming met artikel 18, van de basisverordening nagegaan of voortzetting van subsidiëring waarschijnlijk zou zijn indien de maatregelen zouden komen te vervallen.

(165)

In overweging 162 is vastgesteld dat de Indiase exporteurs van het betrokken product in het tijdvak van het nieuwe onderzoek nog steeds voordelen hebben verkregen uit hoofde van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies van de Indiase overheid.

(166)

In het kader van de subsidieprogramma’s worden nog steeds voordelen toegekend en niets wijst erop dat deze voordelen in de nabije toekomst zullen worden afgeschaft, zelfs als de regelingen zelf licht worden gewijzigd. Bovendien komt iedere exporteur voor diverse subsidies in aanmerking.

(167)

Voorts is onderzocht of er aanzienlijke hoeveelheden uitvoer naar de Unie zouden plaatsvinden als de maatregelen zouden worden ingetrokken. De Commissie heeft met name de volgende elementen geanalyseerd: de productiecapaciteit en de reservecapaciteit in India, de prijzen bij uitvoer uit India naar derde landen en de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie wat de omvang van de markt en de prijzen betreft.

3.5.1.   Productiecapaciteit, reservecapaciteit in India en prijzen bij uitvoer uit India naar derde landen

(168)

In het tijdvak van het nieuwe onderzoek bedroeg de totale geschatte productie van de Indiase producenten van het betrokken product ongeveer 2 miljoen ton per jaar. De geschatte productiecapaciteit bedroeg ongeveer 2,5 miljoen ton. De reservecapaciteit bedroeg bijgevolg ongeveer 500 000 ton per jaar, wat meer is dan het verbruik van het betrokken product op de markt van de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek, dat [388 000-454 000] ton bedroeg.

(169)

Uit het door de indiener van het verzoek verstrekte bewijsmateriaal, dat is bevestigd door de informatie van de meewerkende producent, Tata Metaliks Limited, blijkt dat een aantal Indiase producenten, waaronder Tata Metaliks Limited (30), van plan is in verdere capaciteitsuitbreidingen te investeren (31). De voor de komende paar jaren geplande totale bijkomende capaciteit wordt geraamd op ongeveer 1,5 miljoen ton.

(170)

De verwachte capaciteitsgroei komt overeen met de geraamde groei van de vraag op de Indiase markt. De belangrijkste bekende producenten zijn echter ook van plan zich op de uitvoermarkten te richten (32). Zo heeft de onderneming ESL Steel Limited (onderdeel van de Vedanta Group) in een haalbaarheidsstudie expliciet vermeld dat haar nieuwe faciliteit in de buurt van een haven is gevestigd, hetgeen haar uitvoermogelijkheden vergroot. In het verslag wordt met name melding gemaakt van een groot potentieel voor uitvoer naar Oost-Europa (33). Plannen om in de toekomst uit te breiden naar de markt van de Unie werden door de meewerkende onderneming, Tata Metaliks Limited, ook vermeld tijdens de toetsing op afstand van haar antwoorden op de vragenlijst.

(171)

Bovendien zal er volgens een van de belangrijkste marktdeelnemers, de onderneming Srikalahasthi Pipes Limited, op middellange en lange termijn (7 tot 10 jaar) sprake zijn van een overaanbod ten opzichte van de vraag op de Indiase markt, omdat de afvalwater- en waterprojecten tegen dan voltooid zullen zijn. Dit zal voor de Indiase producenten een bijkomende stimulans zijn om zich meer en meer op uitvoermarkten te richten.

(172)

Op grond van het bovenstaande heeft de Commissie geconcludeerd dat de Indiase producenten-exporteurs over een aanzienlijke reservecapaciteit beschikken, die zij zouden kunnen gebruiken om het betrokken product te produceren en het naar de markt van de Unie uit te voeren indien de maatregelen zouden komen te vervallen, en dat deze reservecapaciteit naar verwachting verder zal groeien.

(173)

De prijzen bij uitvoer uit India naar derde landen werden door de Commissie onderzocht op basis van de uitvoerstatistieken in de Global Trade Atlas (“GTA”) op het niveau van de GN-code, namelijk 7303 00 30. Op basis van deze statistieken heeft de Commissie vastgesteld dat de markt van de Unie aantrekkelijk blijft vanwege zijn omvang en prijzen, aangezien deze veruit de belangrijkste uitvoermarkt is voor Indiase producenten van nodulaire buizen en 40 % van hun totale uitvoer vertegenwoordigt. Bovendien is de uitvoer naar de Unie 25 keer hoger dan de uitvoer naar de op één na grootste uitvoermarkt van India, namelijk Qatar. Laatstgenoemde markt vertegenwoordigt 2 % van de totale Indiase uitvoer. Ten slotte lagen de prijzen van de Indiase producenten-exporteurs bij uitvoer naar de markt van de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek iets hoger dan die bij uitvoer naar andere landen. Indien de maatregelen zouden komen te vervallen, zouden de producenten-exporteurs dus een stimulans hebben om hun uitvoer naar de Unie nog verder op te voeren.

3.5.2.   Aantrekkelijkheid van de markt van de Unie en prijzen op de markt van de Unie

(174)

De markt van nodulaire buizen in de Unie is belangrijk en is goed voor [388 000-454 000] ton (zie overweging 168). De indieners van het verzoek verwachten dat de markt in de komende vijf jaar verder zal groeien (34).

(175)

In het tijdvak van het nieuwe onderzoek bedroeg de gemiddelde prijs per ton op de markt van de Unie [1 020-1 200] EUR. In hetzelfde tijdvak bedroeg de prijs op de Indiase binnenlandse markt 595 EUR per ton (af fabriek). De prijzen op de markt van de Unie lagen dus ongeveer twee keer zo hoog als de prijzen van de invoer uit India.

(176)

Wat omvang en prijzen betreft, bleef de markt van de Unie dus aantrekkelijk voor Indiase producenten-exporteurs. Dit wordt verder gestaafd door het feit dat het marktaandeel van de Indiase producenten-exporteurs in het tijdvak van het nieuwe onderzoek groot bleef (zie tabel 2) en dat, zoals uiteengezet in overweging 173, de markt van de Unie 40 % van de totale uitvoer van het betrokken product uit India uitmaakte.

3.6.   Algemene conclusie inzake de waarschijnlijkheid van voortzetting van subsidiëring

(177)

Het onderzoek heeft uitgewezen dat Indiase producten in het tijdvak van het nieuwe onderzoek nog steeds tegen gesubsidieerde prijzen op de markt van de Unie werden ingevoerd.

(178)

De Commissie heeft ook bewijzen dat de subsidiëring waarschijnlijk wordt voorgezet mochten de maatregelen komen te vervallen. De reservecapaciteit in India was aanzienlijk in vergelijking met het verbruik in de Unie tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Ten slotte deed de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie wat de omvang en prijzen betreft vermoeden dat het waarschijnlijk is dat de Indiase uitvoer naar de markt van de Unie zou worden verlegd en de reservecapaciteit naar de markt van de Unie zou worden geheroriënteerd indien de maatregelen zouden komen te vervallen. De Commissie concludeerde bijgevolg dat het zeer waarschijnlijk was dat het vervallen van de compenserende maatregelen ertoe zou leiden dat de invoer met subsidiëring van het betrokken product naar de markt van de Unie zou worden verlegd. In het licht van het bovenstaande heeft de Commissie geconcludeerd dat het vervallen van de compenserende maatregelen waarschijnlijk zou leiden tot voortzetting van subsidiëring.

4.   SCHADE

4.1.   Omschrijving van de bedrijfstak van de Unie en productie in de Unie

(179)

Er zijn vijf ondernemingen in de Unie die het betrokken product vervaardigen. Drie van deze ondernemingen maken deel uit van dezelfde groep. Volgens de beschikbare informatie uit het verzoek zijn er geen andere producenten van het betrokken product in de Unie. Zij vormen bijgevolg de “bedrijfstak van de Unie” in de zin van artikel 9, lid 1, van de basisverordening.

(180)

Aangezien de gegevens met betrekking tot de beoordeling van de schade hoofdzakelijk afkomstig waren van dezelfde groep producenten, zoals vermeld in overweging 15, worden de cijfers voor de schadeanalyse om redenen van vertrouwelijkheid in orden van grootte of in geïndexeerde vorm gegeven.

(181)

De totale productie in de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd vastgesteld op [372 000-436 000] ton. De Commissie baseerde dit cijfer op alle informatie die over de bedrijfstak van de Unie beschikbaar was, zoals macrogegevens die door de indieners van het verzoek zijn verstrekt en gegevens die tijdens het onderzoek bij in de steekproef opgenomen producenten in de Unie zijn verzameld.

4.2.   Verbruik in de Unie

(182)

De Commissie heeft het verbruik in de Unie vastgesteld op basis van de omvang van de totale verkoop in de Unie van de bedrijfstak van de Unie, de productie voor intern gebruik op basis van de gegevens die zijn verzameld bij de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en de schattingen die door de indieners van het verzoek zijn verstrekt voor de overige producenten in de Unie, plus het totaal van de invoer uit alle landen in de Unie, zoals gerapporteerd door Eurostat (Comext-databank).

(183)

Het verbruik in de Unie ontwikkelde zich als volgt:

Tabel 1

Verbruik in de Unie (in 1 000  ton)

 

2017

2018

2019

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Totaal verbruik in de Unie

[376 -440 ]

[389 -455 ]

[420 -492 ]

[388 -454 ]

Index (2017 = 100)

100

103

111

103

Markt voor intern gebruik

[15 -17 ]

[13 -16 ]

[10 -12 ]

[2 -3 ]

Index

100

91

68

18

Vrije markt

[361 -423 ]

[375 -439 ]

[410 -479 ]

[385 -450 ]

Index (2017 = 100)

100

103

113

106

Bron:

Eurostat Comext.

(184)

Het verbruik in de Unie was in de beoordelingsperiode aan schommelingen onderhevig. Over het geheel genomen steeg het verbruik in 2018 licht met 3 %, steeg het in 2019 met 8 % en daalde het in 2020 met 8 %. Daardoor nam het verbruik tijdens de beoordelingsperiode met 3 % toe.

(185)

Het gebruik van nodulaire buizen is van nature verbonden met infrastructuurinvesteringen op het gebied van waterzuivering; het grootste deel van de vraag naar nodulaire buizen in de Unie komt van de watervoorzienings- en waterzuiveringsbedrijven, zowel in de openbare als in de particuliere sector. Nodulaire buizen worden hoofdzakelijk gebruikt in grote infrastructuurprojecten. Bovendien heeft de ontwikkeling van het verbruik in de Unie geen grote gevolgen ondervonden van de COVID-19-pandemie, aangezien de verbetering van de waternetwerken voor de overheid een constante prioriteit is. De ontwikkeling van het verbruik in de Unie weerspiegelt derhalve de ontwikkeling van de investeringen in infrastructuur.

(186)

Volgens meldingen van de bedrijfstak van de Unie maakte het interne gebruik van het betrokken product in 2017 minder dan 5 % van het totale verbruik in de Unie uit en daalde het tijdens de beoordelingsperiode tot minder dan 1 % in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. De Commissie was derhalve van oordeel dat het interne gebruik geen invloed van betekenis had op de schadeanalyse.

4.3.   Invoer uit India

4.3.1.   Omvang en marktaandeel van de invoer uit India

(187)

De Commissie heeft de omvang van de invoer vastgesteld op basis van gegevens van Eurostat (Comext-databank). Het marktaandeel van de invoer werd vastgesteld op basis van het verbruik in de Unie zoals uiteengezet in overweging 182.

(188)

De invoer van het betrokken product in de Unie uit India ontwikkelde zich als volgt:

Tabel 2

Omvang van de invoer (in 1 000 ton) en marktaandeel

 

2017

2018

2019

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Omvang van de invoer uit India

[45 -52 ]

[38 -45 ]

[64 -75 ]

[44 -52 ]

Index (2017 = 100)

100

86

143

98

Marktaandeel (in %)

[11 -15 ]

[9 -13 ]

[14 -18 ]

[10 -14 ]

Index (2017 = 100)

100

83

128

95

Bron:

Eurostat Comext.

(189)

In de beoordelingsperiode fluctueerden de omvang en het marktaandeel van de invoer uit India aanzienlijk: de omvang van de invoer daalde in 2018 met 14 %, steeg in 2019 met 68 % en daalde ten slotte tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek met 31 %.

4.3.2.   Prijzen van de invoer uit India

(190)

De Commissie heeft de gewogen gemiddelde prijzen van de invoer vastgesteld op basis van Comext-statistieken (Eurostat).

(191)

De gewogen gemiddelde prijs van de invoer uit India in de Unie ontwikkelde zich als volgt:

Tabel 3

Invoerprijzen (EUR/ton)

 

2017

2018

2019

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

India

553

562

586

585

Index (2017 = 100)

100

101

105

105

Bron:

Eurostat Comext.

(192)

In de periode 2017-2018 waren de invoerprijzen vrij stabiel. In 2019 stegen de invoerprijzen met 5 % en tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek bleven zij stabiel.

4.3.3.   Prijsonderbieding

(193)

Zoals vermeld in overweging 55 heeft slechts één Indiase producent aan het onderzoek meegewerkt. Deze producent gaf aan een verwaarloosbare hoeveelheid naar de Unie te hebben uitgevoerd, die overeenkwam met minder dan 1 % van de totale invoer van het betrokken product uit India in de Unie. Daarom was de Commissie van oordeel dat dit uitvoervolume niet representatief was voor de uitvoer van het betrokken product naar de Unie en besloot zij de prijsonderbieding vast te stellen op basis van de beschikbare gegevens.

(194)

De Commissie heeft de gewogen gemiddelde cif-invoerprijzen van India, gecorrigeerd voor kosten na de invoer, met de gewogen gemiddelde prijs van de bedrijfstak van de Unie vergeleken. De Indiase invoerprijzen onderboden de prijzen van de bedrijfstak van de Unie tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek met ongeveer [30-45] %.

4.3.4.   Invoer uit andere derde landen dan India

(195)

In het tijdvak van het nieuwe onderzoek bedroegen de omvang en het marktaandeel van de invoer uit andere derde landen dan India respectievelijk [8 700-20 200] ton en [2-4] % van het verbruik in de Unie. Tijdens de beoordelingsperiode lag de gewogen gemiddelde prijs van de invoer uit derde landen op een niveau dat vergelijkbaar is met de prijzen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in de periode 2017-2018, en ongeveer 25 % lager voor de periode 2019-2020 (zie tabel 8). Hoewel de omvang van de invoer uit derde landen licht is gestegen, namelijk met 2 %, was de oorsprong van de ingevoerde nodulaire buizen in de beoordelingsperiode niet stabiel. Zo kwam de invoer uit derde landen in 2017 voornamelijk uit China, Rusland en Zwitserland, terwijl de belangrijkste importeurs in het tijdvak van het nieuwe onderzoek Turkije en de Verenigde Arabische Emiraten waren.

(196)

Het geaggregeerde volume van de invoer in de Unie evenals het marktaandeel en de prijzen van de invoer van nodulaire buizen uit andere derde landen ontwikkelden zich als volgt:

Tabel 4

Omvang en marktaandeel van de invoer uit andere derde landen

Land

 

2017

2018

2019

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

China

Volume (ton)

[2 900 -3 400 ]

[1 400 -1 700 ]

[3 900 -4 600 ]

[200 -400 ]

Index

100

50

133

10

Marktaandeel (in %)

[0 -1 ]

[0 -1 ]

[0 -2 ]

[0 -1 ]

Index (2017 = 100)

100

48

119

9

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

701

933

738

833

Index (2017 = 100)

100

133

105

118

Rusland

Volume (ton)

[2 000 -2 500 ]

[1 400 -1 600 ]

[2 900 -3 600 ]

[1 200 -1 600 ]

Index (2017 = 100)

100

67

147

63

Marktaandeel (in %)

[0 -1 ]

[0 -1 ]

[0 -1 ]

[0 -1 ]

Index (2017 = 100)

100

65

132

61

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

568

697

735

698

Index (2017 = 100)

100

122

129

122

Zwitserland

Volume (ton)

[3 400 -4 400 ]

[1 800 -2 200 ]

[1 600 -2 000 ]

[800 -1 000 ]

Index (2017 = 100)

100

52

47

23

Marktaandeel (in %)

[0 -1 ]

[0 -1 ]

[0 -1 ]

[0 -1 ]

Index (2017 = 100)

100

51

42

23

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

1 604

1 656

1 714

1 817

Index (2017 = 100)

100

103

106

113

Turkije

Volume (ton)

[10 -20 ]

[10 -20 ]

[3 100 -3 650 ]

[4 200 -5 000 ]

Index (2017 = 100)

100

115

25 750

35 070

Marktaandeel (in %)

[0 -1 ]

[0 -1 ]

[0 -1 ]

[1 -2 ]

Index (2017 = 100)

100

111

23 065

34 035

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

1 136

1 750

838

1 007

Index (2017 = 100)

100

153

73

88

VAE

Volume (ton)

[460 -590 ]

[3 700 -4 400 ]

[4 800 -5 600 ]

[6 400 -7 600 ]

Index (2017 = 100)

100

766

988

1 322

Marktaandeel (in %)

[0 -1 ]

[0 -1 ]

[1 -2 ]

[1 -2 ]

Index (2017 = 100)

100

741

884

1 282

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

712

786

722

705

Index (2017 = 100)

100

110

101

99

Andere derde landen

Volume (ton)

[10 -20 ]

[150 -200 ]

[10 -50 ]

[150 -300 ]

Index (2017 = 100)

100

994

200

1 457

Marktaandeel (in %)

[0 -1 ]

[0 -1 ]

[0 -1 ]

[0 -1 ]

Index (2017 = 100)

100

962

179

1 414

Gemiddelde prijs

508

1 422

1 980

897

Index (2017 = 100)

100

279

389

176

Totaal van alle derde landen behalve India

Volume (ton)

[8 700 -11 200 ]

[8 800 -10 500 ]

[16 000 -19 600 ]

[13 500 -15 800 ]

Index (2017 = 100)

100

94

180

145

Marktaandeel (in %)

[1 -3 ]

[1 -3 ]

[3 -5 ]

[3 -5 ]

Index (2017 = 100)

100

91

161

141

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

1 033

1 004

856

879

Index (2017 = 100)

100

97

82

85

Bron:

Comext-databank van Eurostat.

4.4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

4.4.1.   Algemene opmerkingen

(197)

De beoordeling van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie omvatte een evaluatie van alle economische indicatoren die in de beoordelingsperiode op de situatie van de bedrijfstak van de Unie van invloed waren.

(198)

Zoals vermeld in overweging 15, is voor de beoordeling van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie gebruikgemaakt van een steekproef.

(199)

Voor de schadevaststelling maakte de Commissie onderscheid tussen macro-economische en micro-economische schade-indicatoren. De Commissie heeft de macro-economische indicatoren beoordeeld op basis van de gegevens met betrekking tot alle producenten in de Unie, die zijn vervat in het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen. De Commissie heeft de micro-economische indicatoren beoordeeld op basis van de gegevens die de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in de antwoorden op de vragenlijst hadden verstrekt. De gegevens hadden betrekking op de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Beide gegevensreeksen bleken representatief te zijn voor de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie.

(200)

De macro-economische indicatoren zijn: productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, verkoopvolume, marktaandeel, groei, werkgelegenheid, productiviteit, hoogte van het bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies, en herstel van eerdere dumping of subsidiëring.

(201)

De micro-economische indicatoren zijn: gemiddelde eenheidsprijzen, kosten per eenheid, loonkosten, voorraden, winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken.

4.4.2.   Macro-economische indicatoren

4.4.2.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

(202)

De totale productie in de Unie, de productiecapaciteit en de bezettingsgraad in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 5

Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

 

2017

2018

2019

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Productievolume (in 1 000  ton)

[408 -478 ]

[452 -530 ]

[436 -510 ]

[372 -436 ]

Index (2017 = 100)

100

110

106

91

Productiecapaciteit (in 1 000  ton)

[824 -965 ]

[824 -965 ]

[824 -965 ]

[743 -870 ]

Index (2017 = 100)

100

100

100

90

Bezettingsgraad (in %)

[47 -51 ]

[52 -56 ]

[50 -54 ]

[48 -51 ]

Index (2017 = 100)

100

110

106

101

Bron:

gegevens van de bedrijfstak van de Unie en gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(203)

De productie in de Unie is in de beoordelingsperiode met 9 % gedaald, na een stijging met 10 % in 2018.

(204)

De productiecapaciteit volgde een vergelijkbare ontwikkeling en daalde tijdens de beoordelingsperiode met 10 %.

(205)

De bezettingsgraad bleef stabiel aangezien de daling van de productiecapaciteit gelijke tred hield met de daling van de productie in de Unie.

(206)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen stelde Tata Metaliks Limited dat de invoer uit India voor de bedrijfstak van de Unie geen reden kan zijn geweest om de productiecapaciteit in te perken, maar veeleer dat de daling van de vraag ten opzichte van 2019 daaraan ten grondslag lag.

(207)

Het besluit van de bedrijfstak van de Unie om de productiecapaciteit te verminderen, werd genomen vóór de COVID-19-crisis en het besluit hield dus geen verband met de daling van het verbruik tussen 2019 en het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Het argument werd derhalve afgewezen.

4.4.2.2.   Verkoopvolume en marktaandeel

(208)

Het verkoopvolume en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie ontwikkelden zich in de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 6

Omvang van de verkoop en marktaandeel van producenten in de Unie

 

2017

2018

2019

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Verkoopvolume op de markt van de Unie (in 1 000  ton)

[321 -376 ]

[341 -399 ]

[338 -396 ]

[329 -386 ]

Index

100

106

105

102

Marktaandeel (in %)

[82 -88 ]

[84 -90 ]

[77 -83 ]

[81 -87 ]

Index

100

102

94

99

Verkoop op de markt voor intern gebruik (in 1 000  ton)

[15 -17 ]

[13 -16 ]

[10 -12 ]

[2 -3 ]

Index

100

91

68

18

Marktaandeel van de verkoop op de markt voor intern gebruik (in %)

[3 -4 ]

[3 -4 ]

[2 -3 ]

[0 -1 ]

Index

100

88

61

18

Bron:

gegevens van de bedrijfstak van de Unie en gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(209)

De omvang van de verkoop van het soortgelijke product door de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode en het marktaandeel volgden de stijging van het verbruik in de Unie niet. Met name in 2019 heeft de bedrijfstak van de Unie niet geprofiteerd van de stijging van het verbruik, in tegenstelling tot de invoer uit India.

(210)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Tata Metaliks Limited aan dat het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie hoog bleef, met ongeveer 85 %, en in het tijdvak van het nieuwe onderzoek was gestegen in vergelijking met de voorgaande jaren. Het volume van de verkoop van de Unie lag ook voortdurend boven het niveau van 2017. Zonder de impact van de COVID-19-crisis had het volume hoger kunnen liggen tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek. De partij was van mening dat de conclusie van de Commissie de feitelijke situatie niet weerspiegelde.

(211)

De Commissie concludeerde dat de bedrijfstak van de Unie niet heeft geprofiteerd van een hoog marktaandeel. Zoals uiteengezet in overweging 234, waren de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie tijdens de gehele beoordelingsperiode verliesgevend als gevolg van de aanzienlijke prijsdruk van de Indiase invoer (zie overweging 245). Zoals uiteengezet in overweging 209, volgde het marktaandeel van de Unie voorts de stijging van het verbruik in de Unie niet en profiteerde de verkoop in de Unie, in tegenstelling tot de invoer uit India, niet van de stijging van het verbruik in 2019. Het argument werd derhalve afgewezen.

4.4.2.3.   Groei

(212)

Tijdens de beoordelingsperiode is het verbruik in de Unie met 3 % gestegen, terwijl het volume van de verkoop aan niet-verbonden afnemers in de Unie met 2 % is toegenomen. Ondanks de stijging van het verbruik is het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode dus licht gedaald.

4.4.2.4.   Werkgelegenheid en productiviteit

(213)

De werkgelegenheid en de productiviteit ontwikkelden zich in de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 7

Werkgelegenheid en productiviteit

 

2017

2018

2019

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Aantal werknemers

[1 820 -2 540 ]

[1 820 -2 540 ]

[1 810 -2 530 ]

[1 700 -2 390 ]

Index

100

100

99

93

Productiviteit (ton/werknemer)

[162 -226 ]

[179 -250 ]

[173 -242 ]

[157 -220 ]

Index

100

110

107

97

Bron:

gegevens van de bedrijfstak van de Unie en gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(214)

Het aantal werknemers van de bedrijfstak van de Unie dat betrokken is bij de vervaardiging van het betrokken product is in de periode 2017-2018 stabiel gebleven en in de periode 2019-2020 met ongeveer 6 % gedaald.

(215)

De productiviteit van de werknemers van de bedrijfstak van de Unie, gemeten in productie (ton) per werknemer, is in de periode 2017-2018 met 10 % gestegen en in de periode 2018-2020 met 13 % gedaald. Dit is het gevolg van een combinatie van:

een productiestop op de productielocatie van één belangrijke producent in de Unie, die leidde tot de lagere productie van december 2019 tot en met februari 2020, en

een lagere productie van de producenten in de Unie tijdens het tweede kwartaal van 2020 als gevolg van de COVID-19-pandemie die niet overeenkwam met het aantal ontslagen werknemers.

4.4.2.5.   Hoogte van de subsidiëring en herstel van eerdere subsidiëring

(216)

Zoals uiteengezet in overweging 193, was de medewerking van de producenten-exporteurs uit India beperkt.

(217)

Uit de schade-indicatoren blijkt dat de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie ondanks de sinds 2016 geldende antisubsidiemaatregelen, die aanvankelijk voor enige verlichting en betere prestaties zorgden, schade bleef vertonen. Bijgevolg kon geen herstel van de eerdere subsidiëring worden vastgesteld.

(218)

De hoogte van de subsidiëring lag aanzienlijk boven de de-minimisdrempel. De gevolgen van de hoogte van de werkelijke subsidiëring voor de bedrijfstak van de Unie waren aanzienlijk, gezien de omvang en de prijzen van de invoer uit India.

(219)

Als gevolg van voortdurende oneerlijke prijsstelling door Indiase exporteurs was het voor de bedrijfstak van de Unie ook onmogelijk om te herstellen van eerdere subsidiepraktijken.

(220)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Tata Metaliks Limited aan dat de omvang van de invoer uit India in absolute termen niet was gestegen en dat deze invoer slechts een marktaandeel van ongeveer 15 % had. Bovendien wees de belanghebbende erop dat de economische prestaties van de bedrijfstak van de Unie na de instelling van de oorspronkelijke maatregelen verbeterden en daarna achteruitgingen. De invoer uit India heeft de bedrijfstak van de Unie dan ook geen schade berokkend.

(221)

De Commissie merkte op dat de belanghebbende geen onderbouwing heeft gegeven voor het argument dat de economische prestaties van de bedrijfstak van de Unie na de instelling van de oorspronkelijke maatregelen verbeterden. Zoals vermeld in overweging 234 was de winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie tijdens de hele beoordelingsperiode negatief. Het argument werd derhalve afgewezen.

4.4.3.   Micro-economische indicatoren

4.4.3.1.   Prijzen en factoren die prijzen beïnvloeden

(222)

De gewogen gemiddelde verkoopprijzen per eenheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie voor verkoop aan niet-verbonden afnemers in de Unie ontwikkelden zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 8

Verkoopprijzen in de Unie en productiekosten per eenheid

 

2017

2018

2019

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Gemiddelde verkoopprijs per eenheid in de Unie op de totale markt (EUR/ton)

[950 -1 110 ]

[960 -1 130 ]

[1 020 -1 190 ]

[1 020 -1 200 ]

Index

100

101

107

107

Productiekosten per eenheid (EUR/ton)

[1 000 -1 100 ]

[900 -1 100 ]

[1 000 -1 100 ]

[1 000 -1 200 ]

Index

100

97

101

105

Bron:

gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(223)

De gemiddelde verkoopprijs per eenheid die de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden afnemers in de Unie in rekening brengt, steeg in de beoordelingsperiode met 7 %, hetgeen de stijging van de productiekosten per eenheid (5 %) weerspiegelt.

(224)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Tata Metaliks Limited aan dat de gestelde daling van de eindprijzen bij invoer aantoonde dat de invoer niet tot de verhindering van prijsverhogingen of een neerwaartse druk op de prijzen leidt.

(225)

De Commissie merkte op dat de belanghebbende geen onderbouwing heeft gegeven voor het argument dat de eindprijzen bij invoer, die de prijzen in de Unie gedurende de beoordelingsperiode met ongeveer 40 % onderboden, er niet toe hebben geleid dat de producenten in de Unie werden verhinderd hun prijzen te verhogen of niet hebben geleid tot een neerwaartse druk op hun prijzen. Het argument werd derhalve afgewezen.

4.4.3.2.   Loonkosten

(226)

De gemiddelde loonkosten van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie ontwikkelden zich in de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 9

Gemiddelde loonkosten per werknemer (EUR/werknemer)

 

2017

2018

2019

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Gemiddelde loonkosten per werknemer

[56 000 -66 000 ]

[57 000 -66 000 ]

[57 000 -67 000 ]

[53 000 -62 000 ]

Index (2017 = 100)

100

100

101

94

Bron:

gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(227)

De gemiddelde loonkosten per werknemer bleven stabiel tot 2019 en daalden met 6 % tijdens de beoordelingsperiode. Tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek daalden de gemiddelde loonkosten per werknemer omdat de Franse staat voorzag in financiering in verband met de werkloosheid die het gevolg was van de lockdown in verband met de COVID-19-crisis.

(228)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen merkte Tata Metaliks Limited op dat er met betrekking tot deze indicator geen sprake is van schade voor de bedrijfstak van de Unie.

(229)

De Commissie herinnerde eraan dat, zoals uiteengezet in overweging 227, de daling van de gemiddelde loonkosten per werknemer het gevolg was van de buitengewone financiering die in het tijdvak van het nieuwe onderzoek van de Franse staat was ontvangen. Derhalve werd dit argument afgewezen.

4.4.3.3.   Voorraden

(230)

De voorraden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie ontwikkelden zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 10

Voorraden

 

2017

2018

2019

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Eindvoorraden (in 1 000  ton)

[87 -102 ]

[77 -90 ]

[84 -98 ]

[68 -79 ]

Index (2017 = 100)

100

88

95

77

Eindvoorraden uitgedrukt als percentage van de productie (in %)

[20 -25 ]

[15 -17 ]

[18 -20 ]

[18 -20 ]

Index (2017 = 100)

100

79

89

85

(231)

De eindvoorraden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie zijn stabiel gebleven ten opzichte van de productie.

(232)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Tata Metaliks Limited aan dat de voorraden tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek aanzienlijk waren afgenomen, waaruit bleek dat de bedrijfstak van de Unie zich concentreerde op het verminderen van zijn productie. De belanghebbende voerde aan dat de voorraden eerder hadden moeten stijgen, indien deze gevolgen ondervonden van de invoer uit India.

(233)

Zoals in overweging 203 is vermeld, ging de door de partij tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek waargenomen daling van de voorraden gepaard met een daling van de productie in de Unie. Bovendien vond de Commissie geen correlatie tussen de daling van de voorraden die hoofdzakelijk tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd waargenomen en de invoer uit India, aangezien de gevolgen van de invoer uit India niet alleen tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek werden geconstateerd maar gedurende de gehele beoordelingsperiode. Het argument werd derhalve afgewezen.

4.4.3.4.   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

(234)

De winstgevendheid, de kasstroom, de investeringen en het rendement van investeringen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie ontwikkelden zich in de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 11

Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen

 

2017

2018

2019

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Winstgevendheid van de verkoop in de Unie aan niet-verbonden afnemers (in % van de omzet)

[–5 -–9 ]

[–1 -–5 ]

[–1 -–5 ]

[–3 -–7 ]

Index (2017 = 100)

– 100

–33

–36

–69

Kasstroom (miljoen EUR)

[–31 -–37 ]

[–46 -–54 ]

[–73 -–85 ]

[–43 -–51 ]

Index (2017 = 100)

– 100

– 145

– 231

– 138

Investeringen (miljoen EUR)

[20 -24 ]

[30 -36 ]

[33 -39 ]

[15 -18 ]

Index (2017 = 100)

100

149

161

73

Rendement van investeringen (in %)

[–6 -–8 ]

[–7 -–9 ]

[–10 -–12 ]

[–5 -–7 ]

Index (2017 = 100)

– 100

– 131

– 194

– 106

Bron:

gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(235)

De Commissie heeft de winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie vastgesteld door de nettowinst vóór belastingen van de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers in de Unie uit te drukken als percentage van de aldus gerealiseerde omzet. De winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten was negatief tijdens de beoordelingsperiode en lag tussen [–5-–9] % in 2017 en [–3-–7] % in het tijdvak van het nieuwe onderzoek.

(236)

De nettokasstroom is het vermogen van de producenten in de Unie om hun activiteiten zelf te financieren. De ontwikkeling van de nettokasstroom bleef negatief gedurende de hele beoordelingsperiode, met uitzondering van 2018.

(237)

De investeringen (voornamelijk gericht op de modernisering van de productieapparatuur en de verhoging van kwaliteit, productiviteit en flexibiliteit in het productieproces) stegen tijdens de periode 2017-2019 en bereikten een dieptepunt in 2020.

(238)

Het rendement van investeringen is de winst uitgedrukt als percentage van de nettoboekwaarde van de investeringen. Dit rendement vertoonde een ontwikkeling die vergelijkbaar was met die van de winstgevendheid, namelijk een sterke daling in 2019 en vervolgens een lichte verbetering in 2020. Tijdens de beoordelingsperiode bleef het rendement van investeringen negatief en ging het met 53 % achteruit.

4.5.   Conclusie inzake schade

(239)

Ondanks de geldende compenserende maatregelen is de invoer van nodulaire buizen uit India op een aanzienlijk niveau gebleven met een stabiel marktaandeel tussen ongeveer [9-18] % tijdens de beoordelingsperiode. Tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek bedroeg het marktaandeel [10-14] %. Tegelijkertijd vertoonden de invoerprijzen een dalende trend en onderboden zij de prijzen van de Unie tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek gemiddeld met [30-45] %, ondanks het bestaan van de compenserende en antidumpingmaatregelen.

(240)

De ontwikkeling van de macro-economische indicatoren, met name het productie- en het verkoopvolume, de werkgelegenheid en de productiviteit, heeft een stabiele of licht neergaande trend vertoond. Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie daalde in het tijdvak van het nieuwe onderzoek en bereikte een niveau dat vergelijkbaar was met het niveau in 2017. Dat het marktaandeel in 2018 ondanks het relatief stabiele verkoopvolume is gestegen, was het gevolg van het dalende verbruik in die periode. Hoewel de bedrijfstak van de Unie er grotendeels in is geslaagd zijn verkoopvolume en marktaandeel te handhaven, is dit ten koste van zijn winstgevendheid en andere financiële indicatoren gegaan, zoals wordt uiteengezet in de volgende overweging.

(241)

Hoewel de gemiddelde verkoopprijs per eenheid van de producenten in de Unie tijdens de beoordelingsperiode met 7 % is gestegen, wat meer was dan de stijging van de productiekosten met 5 %, slaagde de bedrijfstak van de Unie er nog steeds niet in duurzame winstmarges te realiseren. Wegens de uit de invoer uit India resulterende prijsdruk kon de bedrijfstak van de Unie zijn verkoopprijzen niet verhogen om de gemiddelde productiekosten te dekken, zodat hij gedurende de gehele beoordelingsperiode verlies heeft geleden (met uitzondering van 2018, toen hij dicht bij het kostendekkend niveau lag). De Indiase invoer verhinderde de producenten in de Unie dus ook in aanzienlijke mate om hun prijzen te verhogen tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Andere financiële indicatoren (kasstroom, rendement van investeringen) volgden een trend die vergelijkbaar was met die van de winstgevendheid en vertoonden tijdens de gehele beoordelingsperiode negatieve of lage waarden. De investeringen zijn in 2017 en 2018 weliswaar enigszins toegenomen, maar bleven over het algemeen ook op een laag niveau.

(242)

In het licht van het bovenstaande concludeerde de Commissie dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade had geleden.

5.   OORZAKELIJK VERBAND

(243)

Overeenkomstig artikel 8, lid 5, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de bedrijfstak van de Unie door de invoer van het betrokken product met subsidiëring uit India aanmerkelijke schade heeft geleden. Overeenkomstig artikel 8, lid 6, van de basisverordening heeft de Commissie tevens onderzocht of de bedrijfstak van de Unie in dezelfde periode door andere bekende factoren schade had kunnen lijden. De Commissie heeft zich ervan verzekerd dat eventuele schade die werd veroorzaakt door andere factoren dan de invoer van het betrokken product met subsidiëring uit India, niet aan de invoer met subsidiëring werd toegeschreven.

5.1.   Gevolgen van de invoer met subsidiëring

(244)

Ten eerste heeft de Commissie onderzocht of er een oorzakelijk verband was tussen de invoer met subsidiëring en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade.

(245)

De Indiase invoer van nodulaire buizen bleef aanzienlijk met een marktaandeel van meer dan 10 % gedurende de gehele beoordelingsperiode en bleef op een laag prijsniveau gedurende het tijdvak van het nieuwe onderzoek, ondanks de van kracht zijnde compenserende en antidumpingmaatregelen. Wegens de aanzienlijke prijsdruk door de invoer uit India kon de bedrijfstak van de Unie zijn productiekosten niet aan zijn afnemers doorberekenen, wat gedurende de gehele beoordelingsperiode voor verliezen heeft gezorgd. De Commissie concludeerde derhalve dat de omvang en het prijsniveau van de onderzochte invoer aanmerkelijke schade hebben veroorzaakt.

(246)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Tata Metaliks Limited aan dat de verslechtering van de financiële prestaties van de bedrijfstak van de Unie te wijten was aan andere factoren dan de gestelde invoer met subsidiëring.

(247)

De Commissie merkte op dat de partij geen nieuwe elementen naar voren had gebracht die haar conclusie konden ontkrachten. Het argument werd derhalve afgewezen.

(248)

Tata Metaliks Limited voerde ook aan dat er geen correlatie was tussen de ontwikkeling van de invoer en het niveau van de door de bedrijfstak van de Unie gemelde verliezen, en dat er dus geen oorzakelijk verband was tussen de invoer en de financiële prestaties van de bedrijfstak van de Unie.

(249)

Zoals vermeld in overweging 194 heeft de Commissie vastgesteld dat de prijzen van de invoer uit India de prijzen van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk onderboden. Bovendien merkte de Commissie op dat de partij geen bewijsmateriaal had overgelegd waaruit blijkt dat andere factoren van invloed waren op de bedrijfstak van de Unie. Het argument werd derhalve afgewezen.

(250)

Voorts voerde Tata Metaliks Limited aan dat zij de correlatie tussen de prijsonderbieding en de economische prestaties van de bedrijfstak van de Unie niet kon onderzoeken, aangezien de Commissie geen berekeningen van de prijsonderbieding voor de beoordelingsperiode had bekendgemaakt.

(251)

De Commissie merkte op dat de informatie die nodig was om het bestaan van prijsonderbieding vast te stellen, aan de partij was verstrekt. Wat het tijdvak van het nieuwe onderzoek betreft, zijn de bevindingen inzake prijsonderbieding uiteengezet in de overwegingen 193 en 194. Voor de jaren 2017, 2018 en 2019 zijn in overweging 191 de eenheidsprijzen voor de invoer uit India opgegeven en in overweging 222 de gewogen gemiddelde verkoopprijzen per eenheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie bij verkoop aan niet-verbonden afnemers. De partij beschikte derhalve over alle informatie op basis waarvan de Commissie had geconcludeerd dat er sprake was van prijsonderbieding. Het argument werd derhalve afgewezen.

(252)

Ten slotte voerde de partij aan dat de omvang van de invoer tussen 2019 en het tijdvak van het nieuwe onderzoek is afgenomen. Daarom concludeerde de partij dat er geen sprake was van een volume-effect.

(253)

De Commissie merkte op dat de invoer uit India in het tijdvak van het nieuwe onderzoek is teruggelopen tot het niveau van 2017. Bovendien bleek dat de lage prijzen van de invoer uit India de grootste invloed hadden en dat de marktprijzen in de Unie daardoor onder aanzienlijke druk kwamen te staan. Het argument werd derhalve afgewezen.

5.2.   Gevolgen van andere factoren

(254)

De uit andere derde landen ingevoerde hoeveelheden vertegenwoordigden tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek slechts 2 % tot 4 % van het marktaandeel. Zoals blijkt uit tabel 4, was de gemiddelde prijs bij invoer uit derde landen in het tijdvak van het nieuwe onderzoek 50 % hoger dan de gemiddelde prijs bij invoer uit India.

(255)

Zoals in overweging 42 is vermeld, voerde een partij aan dat algemene kwesties op het gebied van concurrentievermogen een rechtvaardiging moeten vormen voor de vaststelling dat de schade zich niet zal voortzetten of zich niet zal herhalen. De partij somde verschillende factoren op, zoals de daling van het verbruik van nodulaire buizen in de Unie sinds de eurocrisis, die leidde tot een daling van de overheidsuitgaven, moeilijkheden bij het aantrekken van personeel, de instandhouding van een machtspositie, de druk van goedkopere Chinese invoer op aanbestedingsprocedures. Bovendien stelde de partij dat kunststofbuizen de eerste concurrent van de bedrijfstak van de Unie zijn, aangezien zij minder duur zijn en daarmee dus een aanzienlijk deel van de openbare aanbestedingen wordt binnengehaald.

(256)

Anders dan de partij aanvoerde, zijn het verbruik in de Unie en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie gestegen, terwijl de werkgelegenheid stabiel is gebleven tijdens de beoordelingsperiode. Bovendien is er geen bewijs dat de kunststofbuizen tijdens de beoordelingsperiode aan marktaandeel hebben gewonnen ten opzichte van nodulaire buizen. Er zij ook op gewezen dat kunststofbuizen niet met nodulaire buizen concurreren in het segment buizen met grote diameters. Bijgevolg hebben deze factoren niet bijgedragen tot de vastgestelde schade. Bovendien vond de invoer uit China plaats tegen aanzienlijk hogere prijzen dan de invoer uit India, en in veel kleinere hoeveelheden. Ten slotte heeft de partij niet aangegeven hoe de machtspositie, zo die er al was, schade kon hebben veroorzaakt. Derhalve werden deze argumenten afgewezen.

(257)

Wat de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie betreft, ontwikkelden de uitvoervolumes zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 12

Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie

 

2017

2018

2019

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Uitvoervolume (in 1 000  ton)

[119 -140 ]

[147 -172 ]

[102 -119 ]

[66 -77 ]

Index (2017 = 100)

100

122

85

55

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

[760 -890 ]

[750 -880 ]

[840 -980 ]

[890 -1 040 ]

Index (2017 = 100)

100

99

110

117

Bron:

de indiener van het verzoek voor het volume en de geverifieerde antwoorden op de vragenlijst voor de waarden.

(258)

In de beoordelingsperiode is het volume met de helft gedaald. Hoewel de prijzen van de uitvoer met 17 % stegen, was dit niet voldoende om de productiekosten gedurende de gehele beoordelingsperiode te dekken, zoals blijkt uit tabel 8. De uitvoer deed derhalve geen afbreuk aan het oorzakelijk verband tussen de uitvoer met subsidiëring uit India en de vastgestelde schade.

(259)

Er werden ook andere mogelijke factoren onderzocht, zoals de COVID-19-crisis, maar geen daarvan kon afbreuk doen aan het oorzakelijk verband tussen de invoer met subsidiëring en de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade. De Commissie heeft onderscheid gemaakt tussen en afzonderlijk gekeken naar de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie en de schade veroorzakende gevolgen van de invoer met subsidiëring.

(260)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Tata Metaliks Limited aan dat de COVID-19-crisis in het eerste semester van 2020 een negatieve invloed heeft gehad op de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie. De partij verklaarde dat de aanvankelijke lockdowns die werden opgelegd in het kader van volksgezondheidsmaatregelen, veel bouwprojecten tot stilstand hebben gedwongen.

(261)

Zoals hierboven beschreven, werd de markt van de Unie voor nodulaire buizen tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek niet in aanzienlijke mate beïnvloed door de lockdowns wegens de COVID-19-crisis. Het totale verbruik van de Unie in dat jaar was vergelijkbaar met dat in 2018. Het argument werd derhalve afgewezen.

(262)

In het licht van de bovenstaande overwegingen heeft de Commissie geconcludeerd dat de invoer met subsidiëring uit India de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft berokkend en dat andere factoren, ongeacht of ze nu individueel dan wel collectief werden beschouwd, geen afbreuk deden aan het oorzakelijk verband tussen de invoer met subsidiëring en de aanmerkelijke schade. De schade blijkt met name duidelijk uit de ontwikkeling van de productie, de bezettingsgraad, het verkoopvolume op de markt van de Unie, het marktaandeel, de productiviteit, de winstgevendheid en het rendement van investeringen.

6.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING VAN SCHADE BIJ INTREKKING VAN DE MAATREGELEN

(263)

De Commissie heeft in overweging 242 geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek aanmerkelijke schade heeft geleden. Daarom heeft de Commissie overeenkomstig artikel 18, lid 2, van de basisverordening beoordeeld of voortzetting van de door de invoer met subsidiëring uit India veroorzaakte schade waarschijnlijk is, mochten de maatregelen komen te vervallen.

(264)

In dat opzicht heeft de Commissie de volgende elementen onderzocht: de productiecapaciteit en de reservecapaciteit in India, de verhouding tussen de prijzen in de Unie en de Indiase prijzen; de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie en de gevolgen van potentiële invoer uit India voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie indien de maatregelen zouden komen te vervallen.

6.1.   Productiecapaciteit, reservecapaciteit in India en aantrekkelijkheid van de markt van de Unie

(265)

Zoals reeds beschreven in de overwegingen 168 tot en met 172, bedroeg de in India beschikbare reservecapaciteit ongeveer 500 000 ton per jaar, wat meer is dan het verbruik van het betrokken product op de markt van de Unie, dat in het tijdvak van het nieuwe onderzoek [388 000-454 000] ton bedroeg. Bovendien waren de Indiase producenten voornemens in nieuwe productiecapaciteit te investeren. In de komende jaren zal er op de Indiase markt dus een overaanbod zijn ten opzichte van de vraag. Dit zal voor de Indiase producenten een bijkomende stimulans zijn om zich meer en meer op uitvoermarkten te richten.

(266)

De beschikbare en toekomstige reservecapaciteit van de Indiase producenten-exporteurs zou kunnen worden gebruikt om het betrokken product te produceren en het naar de markt van de Unie uit te voeren indien de maatregelen zouden komen te vervallen.

(267)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Tata Metaliks Limited aan dat er geen bewijs was dat de gestelde reservecapaciteit in India noodzakelijkerwijs zal worden gebruikt voor de productie van nodulaire buizen en zal worden uitgevoerd als gevolg van het overaanbod ten opzichte van de vraag in India. Bovendien heeft de Commissie de aantrekkelijkheid van andere uitvoermarkten niet onderzocht en heeft zij geen gegevens na het tijdvak van het nieuwe onderzoek geanalyseerd. Ten slotte voerde de partij aan dat elke vaststelling inzake de waarschijnlijkheid van voortzetting van subsidiëring en schade moet worden gebaseerd op positief bewijsmateriaal (35). Derhalve concludeerde de partij dat de conclusie inzake de waarschijnlijkheid onjuist was.

(268)

De Commissie merkte op dat de partij het bestaan van reservecapaciteit in India heeft bevestigd. Zoals in de overwegingen 168 tot en met 172 is uiteengezet, heeft de Commissie voorts de reservecapaciteit in kwestie specifiek voor het betrokken product vastgesteld. Zoals in dezelfde overwegingen is uiteengezet, heeft de Commissie ook vastgesteld dat de vraag op de Indiase markt op lange termijn zal afnemen, terwijl de partij zelf heeft erkend dat zij plannen had om haar verkoop naar de markt van de Unie uit te breiden. Zoals hieronder in punt 6.2 wordt beschreven, werd de markt van de Unie bovendien aantrekkelijk geacht voor Indiase producenten, zodat kon worden geconcludeerd dat de beschikbare reservecapaciteiten in India ten minste gedeeltelijk zouden worden gebruikt om de uitvoer naar de markt van de Unie te vergroten. Het argument werd derhalve afgewezen.

(269)

Wat betreft het positieve bewijsmateriaal dat volgens de aangehaalde rechtspraak vereist is, was de Commissie van oordeel dat zij aan alle eisen van de bestaande rechtspraak had voldaan en dat haar beoordeling en conclusie inzake de waarschijnlijkheid van voortzetting van subsidiëring en schade gebaseerd waren op positief bewijsmateriaal dat tijdens het onderzoek was verzameld. Het argument werd derhalve afgewezen.

(270)

Gezien het bovenstaande heeft de Commissie geconcludeerd dat het vervallen van de maatregelen naar alle waarschijnlijkheid zou leiden tot een aanzienlijke toename van invoer met subsidiëring uit India die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie onderbiedt, waardoor de bedrijfstak van de Unie nog meer schade zou lijden. Daardoor zou de levensvatbaarheid van de bedrijfstak van de Unie ernstig gevaar lopen.

6.2.   Aantrekkelijkheid van de markt van de Unie

(271)

De markt van de Unie is aantrekkelijk qua omvang en prijzen. Zoals in overweging 176 is vermeld, is deze markt verreweg de belangrijkste uitvoermarkt voor Indiase producenten van nodulaire buizen, aangezien deze 40 % van hun totale uitvoer vertegenwoordigt. De uitvoer naar de Unie is 25 keer hoger dan de uitvoer naar de op één na grootste uitvoermarkt, namelijk Qatar, dat goed is voor 2 % van de Indiase uitvoer van nodulaire buizen. Ook lagen de prijzen van de Indiase invoer naar de markt van de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek iets hoger dan die bij invoer naar de andere landen.

(272)

Ondanks de bestaande maatregelen hebben de Indiase producenten-exporteurs in de beoordelingsperiode een aanzienlijke hoeveelheid nodulaire buizen aan de Unie verkocht en hadden zij in het tijdvak van het nieuwe onderzoek nog een aanzienlijk marktaandeel ([10-14] %). De nodulaire buizen werden verkocht tegen prijzen die, zelfs met toepassing van compenserende rechten, de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie aanzienlijk onderboden.

(273)

De markt van de Unie wordt derhalve aantrekkelijk geacht voor Indiase producenten, en er kan worden geconcludeerd dat de beschikbare reservecapaciteit in India ten minste gedeeltelijk zal worden gebruikt om de uitvoer naar de markt van de Unie te verhogen. In dit verband wordt eraan herinnerd dat het marktaandeel van de Indiase invoer in het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek, d.w.z. vóór de instelling van de compenserende rechten, op een hoog niveau lag ([17-19] %).

6.3.   Conclusie inzake de waarschijnlijkheid van voortzetting en/of herhaling van schade

(274)

Op basis hiervan en gezien de vroegere en huidige schadesituatie van de bedrijfstak van de Unie zou het uitblijven van maatregelen naar alle waarschijnlijkheid een aanzienlijke stijging van de invoer van het betrokken product met subsidiëring uit India tegen schade veroorzakende prijzen tot gevolg hebben, wat tot nog hogere verliezen voor de producenten in de Unie zou leiden. Derhalve concludeerde de Commissie dat het vervallen van de maatregelen naar alle waarschijnlijkheid zou leiden tot een aanzienlijke toename van invoer met subsidiëring tegen schade veroorzakende prijzen uit India en dat de aanmerkelijke schade zich waarschijnlijk zou voortzetten.

7.   BELANG VAN DE UNIE

(275)

Overeenkomstig artikel 31 van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of handhaving van de bestaande antisubsidiemaatregelen in strijd zou zijn met het belang van de Unie in haar geheel. Het belang van de Unie werd vastgesteld aan de hand van een afweging van alle betrokken belangen, waaronder die van de bedrijfstak van de Unie, de importeurs en de gebruikers, en de belangen van het overheidsbeleid met betrekking tot het betrokken product zoals die zijn vervat in Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad (36) (“richtlijn inzake ecologisch ontwerp”) en de productspecifieke regelgeving. Overeenkomstig artikel 31, lid 1, derde zin, van de basisverordening werd bijzondere aandacht besteed aan de noodzaak de bedrijfstak te beschermen tegen de negatieve gevolgen van schade veroorzakende subsidiëring.

(276)

Alle belanghebbenden werden overeenkomstig artikel 31, lid 2, van de basisverordening in de gelegenheid gesteld hun standpunt bekend te maken.

7.1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(277)

De bedrijfstak van de Unie bevindt zich in drie lidstaten (Frankrijk, Duitsland en Spanje) en verschaft in verband met het betrokken product rechtstreeks werk aan meer dan 2 200 werknemers.

(278)

De geldende antisubsidiemaatregelen hebben de invoer met subsidiëring uit India op de markt van de Unie niet verhinderd en de bedrijfstak van de Unie heeft tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek aanmerkelijke schade geleden.

(279)

Gelet op het bovenstaande heeft de Commissie vastgesteld dat het zeer waarschijnlijk is dat de door de invoer uit dit land veroorzaakte schade zich zal voortzetten indien de maatregelen vervallen. De instroom van aanzienlijke hoeveelheden met subsidiëring ingevoerde producten uit India zou de bedrijfstak van de Unie nog meer schade berokkenen.

(280)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Tata Metaliks Limited aan dat de bedrijfstak van de Unie al meer dan zes jaar wordt beschermd, terwijl deze een marktaandeel van 85 % heeft. Het is dus onwaarschijnlijk dat de intrekking van de bestaande maatregelen gevolgen zou hebben voor de bedrijfstak van de Unie. Indien de bedrijfstak van Unie van mening is dat dit wel het geval is, kan deze de Commissie verzoeken een nieuw onderzoek in te stellen.

(281)

Anders dan de belanghebbende aanvoert, heeft de Commissie op basis van de analyse van alle relevante schade-indicatoren, waaronder de ontwikkeling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie, vastgesteld dat de bedrijfstak van de Unie nog steeds aanmerkelijke schade lijdt als gevolg van de invoer met subsidiëring uit India. De Commissie concludeerde dat de schade zich waarschijnlijk zal voortzetten en zal verergeren indien de maatregelen komen te vervallen. Het argument werd derhalve afgewezen.

(282)

De Commissie is dus tot de conclusie gekomen dat handhaving van de antisubsidiemaatregelen ten aanzien van India in het belang van de bedrijfstak van de Unie is.

7.2.   Belang van niet-verbonden importeurs, handelaren en gebruikers

(283)

De Commissie heeft contact opgenomen met alle haar bekende niet-verbonden importeurs, handelaren en gebruikers. Geen van hen beantwoordde de vragenlijst van de Commissie.

(284)

De Commissie heeft geen opmerkingen ontvangen waaruit blijkt dat handhaving van de maatregelen voor de importeurs en gebruikers aanzienlijke negatieve gevolgen zou hebben die zwaarder wegen dan de positieve gevolgen van de maatregelen voor de bedrijfstak van de Unie.

7.3.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(285)

Gezien het bovenstaande heeft de Commissie geconcludeerd dat er, wat het belang van de Unie betreft, geen dwingende redenen waren om de bestaande maatregelen ten aanzien van invoer van het betrokken product van oorsprong uit India niet te handhaven.

8.   ANTISUBSIDIEMAATREGELEN

(286)

Gelet op de conclusies van de Commissie over de voortzetting van subsidiëring, de voortzetting van schade en het belang van de Unie moeten de antisubsidiemaatregelen op buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet) van oorsprong uit India worden gehandhaafd.

(287)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde Tata Metaliks Limited aan dat een voortzetting van de maatregelen als een uitzondering en niet als de regel moet worden beschouwd. De onderneming verwees met name naar artikel 18, lid 1, van de basisverordening en artikel 21.3 van de SCM-overeenkomst, waarin is bepaald dat een maatregel slechts van kracht blijft zolang deze noodzakelijk is en vijf jaar na de instelling ervan vervalt. Aangezien de rechten in afwachting van de resultaten van dit nieuwe onderzoek zijn verlengd, voerde de onderneming aan dat tegen de tijd dat dit nieuwe onderzoek waarschijnlijk zal zijn afgerond, de rechten reeds meer dan zeven jaar van kracht zouden zijn. Om deze reden werd de Commissie verzocht het onderzoek te beëindigen.

(288)

De Commissie herinnerde eraan dat het besluit om de maatregelen te handhaven, gebaseerd was op een grondige beoordeling van alle feiten die tijdens het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 18, lid 2, van de basisverordening. De handhaving van de maatregelen was derhalve niet automatisch en vormde evenmin een “regel”. Het argument dat de maatregelen moesten worden beëindigd, werd dus afgewezen.

(289)

Om het gevaar van ontwijking als gevolg van het grote verschil in rechten zo veel mogelijk te beperken, zijn speciale maatregelen nodig om de toepassing van de individuele compenserende rechten te garanderen. De ondernemingen met individuele compenserende rechten moeten aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur overleggen. De factuur moet voldoen aan de in artikel 1, lid 3, van deze verordening vastgestelde vereisten. Invoer die niet vergezeld gaat van een dergelijke factuur, wordt onderworpen aan het compenserend recht dat op “alle andere ondernemingen” van toepassing is.

(290)

Hoewel de douaneautoriteiten van de lidstaten over deze factuur moeten beschikken om ten aanzien van de invoer de individuele compenserende rechten te kunnen toepassen, is overlegging van die factuur niet de enige factor waarmee de douaneautoriteiten rekening moeten houden. Zelfs als aan hen een factuur wordt overgelegd die voldoet aan alle voorschriften van artikel 1, lid 3, van deze verordening, moeten de douaneautoriteiten van de lidstaten namelijk hun gebruikelijke controles uitvoeren en kunnen zij, net als in alle andere gevallen, aanvullende documenten (vervoersdocumenten enz.) verlangen om de juistheid van de gegevens in de aangifte te controleren en te waarborgen dat het lagere recht vervolgens terecht wordt toegepast, in overeenstemming met de douanewetgeving.

(291)

Indien het volume van de uitvoer door een van de ondernemingen die een lager individueel recht genieten, na de instelling van de maatregelen in kwestie aanzienlijk toeneemt, kan dit op zich worden beschouwd als een verandering in de structuur van het handelsverkeer als gevolg van de instelling van maatregelen in de zin van artikel 23, lid 1, van de basisverordening. In dergelijke omstandigheden kan, mits aan de voorwaarden is voldaan, een onderzoek naar ontwijking van maatregelen worden geopend. Hierbij kan onder meer worden onderzocht of het nodig is de individuele rechten in te trekken en een voor het gehele land geldend recht in te stellen.

(292)

De individuele compenserende rechten voor ondernemingen die in deze verordening worden genoemd, zijn uitsluitend van toepassing op de invoer van het betrokken product voor zover het van oorsprong is uit India en is geproduceerd door de genoemde rechtspersonen. Op de invoer van het betrokken product dat is geproduceerd door andere ondernemingen die in het dispositief van deze verordening niet uitdrukkelijk worden genoemd, met inbegrip van entiteiten die aan de specifiek genoemde ondernemingen zijn verbonden, is het recht van toepassing dat voor “alle andere ondernemingen” geldt. Die invoer mag niet worden onderworpen aan de individuele compenserende rechten.

(293)

Na de mededeling van feiten en overwegingen verzocht Tata Metaliks Limited de Commissie haar een individuele compenserende marge toe te wijzen. Subsidiair was de onderneming van mening dat de Commissie op zijn minst zou moeten overwegen om de individuele compenserende rechten die in het oorspronkelijke onderzoek aan de andere medewerkende producenten van het betrokken product uit India waren toegewezen, ook voor haar te laten gelden, gezien haar medewerking met de Commissie in het kader van dit nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen.

(294)

De Commissie herinnerde eraan dat een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van maatregelen volgens artikel 18, lid 2, van de basisverordening uitsluitend tot doel heeft na te gaan of de bestaande maatregelen nog nodig zijn en niet in de mogelijkheid voorziet individuele rechten vast te stellen voor ondernemingen die niet aan het oorspronkelijke onderzoek hebben meegewerkt. Dergelijke verzoeken kunnen alleen worden behandeld in het kader van nieuwe onderzoeken overeenkomstig artikel 19, lid 3, of artikel 19, lid 4, van de basisverordening. Het verzoek werd derhalve afgewezen.

(295)

Een onderneming die haar naam wijzigt, mag vragen deze individuele compenserende rechten te blijven toepassen. Dit verzoek moet worden ingediend bij de Commissie (37). Het moet alle relevante informatie bevatten waaruit blijkt dat de wijziging geen invloed heeft op het recht van de onderneming om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is. Als de naamswijziging van de onderneming niet van invloed is op haar recht om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is, zal een verordening over de naamswijziging worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(296)

Indien een bedrag moet worden terugbetaald naar aanleiding van een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, geldt ingevolge artikel 109 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (38) als rentevoet de rente die de Europese Centrale Bank voor haar basisherfinancieringstransacties hanteert, zoals bekendgemaakt in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie op de eerste kalenderdag van elke maand.

(297)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antisubsidierecht ingesteld op buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet), met uitzondering van buizen en pijpen van nodulair gietijzer zonder inwendige en uitwendige bekleding (“kale buizen”), momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7303 00 10 (Taric-code 7303001010) en ex 7303 00 90 (Taric-code 7303009010), van oorsprong uit India.

2.   Het definitieve compenserende recht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 omschreven en door onderstaande ondernemingen vervaardigde product, is als volgt:

Onderneming

Compenserend recht

Aanvullende Taric-code

Jindal Saw Limited

6,0  %

C054

Electrosteel Castings Ltd.

9,0  %

C055

Alle andere ondernemingen

9,0  %

C999

3.   De individuele compenserende rechten voor de in lid 2 vermelde ondernemingen worden uitsluitend toegepast indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur wordt overgelegd die een verklaring bevat die is gedateerd en ondertekend door een met naam en functie geïdentificeerde medewerker van de entiteit die deze factuur heeft opgesteld, en die als volgt luidt: “Ik, ondergetekende, verklaar dat de (hoeveelheid) buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet) die naar de Europese Unie wordt uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in India. Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.” Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht toegepast dat voor “alle andere ondernemingen” geldt.

4.   Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 juni 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 55.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/387 van de Commissie van 17 maart 2016 tot instelling van een definitief compenserend recht op buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet), van oorsprong uit India (PB L 73 van 18.3.2016, blz. 1).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/388 van de Commissie van 17 maart 2016 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet), van oorsprong uit India (PB L 73 van 18.3.2016, blz. 53).

(4)  Arresten van het Gerecht van 10 april 2019, Jindal Saw Ltd en Jindal Saw Italia SpA/Commissie, T-301/16, ECLI:EU:T:2019:234, en T-300/16, ECLI:EU:T:2019:235.

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/526 van de Commissie van 15 april 2020 tot het opnieuw instellen van een definitief compenserend recht op buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet), van oorsprong uit India, wat Jindal Saw Limited betreft, naar aanleiding van het arrest van het Gerecht in zaak T-300/16 (PB L 118 van 16.4.2020, blz. 1).

(6)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/527 van de Commissie van 15 april 2020 tot het opnieuw instellen van een definitief antidumpingrecht op buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet), van oorsprong uit India, wat Jindal Saw Limited betreft, naar aanleiding van het arrest van het Gerecht in zaak T-301/16 (PB L 118 van 16.4.2020, blz. 14).

(7)  Bericht van het naderend vervallen van bepaalde compenserende maatregelen (PB C 210 van 24.6.2020, blz. 28).

(8)  Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21).

(9)  Bericht van opening van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de antisubsidiemaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van buizen en pijpen van nodulair gietijzer van oorsprong uit India (PB C 90 van 17.3.2021, blz. 8).

(10)  Bericht van opening van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van buizen en pijpen van nodulair gietijzer van oorsprong uit India (PB C 90 van 17.3.2021, blz. 19).

(11)  https://trade.ec.europa.eu/tdi/case_details.cfm?ref=ong&id=2521&sta=1&en=20&page=1&c_order=date&c_order_dir=Down

(12)  Mededeling over de gevolgen van de uitbraak van COVID-19 voor antidumping- en antisubsidieonderzoeken (PB C 86 van 16.3.2020, blz. 6).

(13)  PB C 210 van 24.6.2020, blz. 28.

(14)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1336 van de Commissie van 25 september 2020 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op bepaalde soorten polyvinylalcohol van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 315 van 29.9.2020, blz. 1, overwegingen 442 en 460 tot en met 471).

(15)  1 oktober 2013 tot en met 30 september 2014.

(16)  De cijfers in het oorspronkelijke onderzoek zijn om redenen van vertrouwelijkheid in orden van grootte of indexen weergegeven.

(17)  De uitgevoerde hoeveelheden vertegenwoordigden tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek minder dan 0,1 % van de omzet van het betrokken product.

(18)  Uitvoeringsverordening (EU) 2022/433 van de Commissie van 15 maart 2022 tot instelling van definitieve compenserende rechten op koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit India en Indonesië en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2012 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit India en Indonesië (PB L 88 van 16.3.2022, blz. 24), overwegingen 190 tot en met 205.

(19)  Richtsnoeren voor de RoDTEP-regeling: https://fieo.org/uploads/files/file/Notification%20No_%2019%20English.pdf en https://commerce.gov.in/press-releases/centre-notifies-rodtep-scheme-guidelines-and-rates/

(20)  https://www.livemint.com/industry/govt-should-include-iron-and-steel-in-rodtep-to-make-exports-competitive-eepc-11640938763351.html

(21)  De oorspronkelijke verordening, overwegingen 131 tot en met 278.

(22)  Website van Indian Railways, https://indianrailways.gov.in/railwayboard/uploads/directorate/traffic_tran/downloads/2021/Policy-Iron-Ore-Traffic-220121.pdf

(23)  Zie National Steel Policy 2017, bijlage 9 bij het verzoek om een nieuw onderzoek.

(24)  Zie National Steel Policy 2017, bijlage 9 bij het verzoek om een nieuw onderzoek, blz. 24.

(25)  Zie National Steel Policy 2017, bijlage 9 bij het verzoek om een nieuw onderzoek, blz. 20.

(26)  Zie National Steel Policy 2017, bijlage 9 bij het verzoek om een nieuw onderzoek, blz. 22.

(27)  Zie National Steel Policy 2017, bijlage 9 bij het verzoek om een nieuw onderzoek, blz. 29.

(28)  Zie Foreign Trade Policy 2015-2020, blz. 43 en 44, bijlage 9 bij het verzoek om een nieuw onderzoek.

(29)  Zie 2019 National Mineral Policy, blz. 9, bijlage 9 bij het verzoek om een nieuw onderzoek.

(30)  De desbetreffende circulaire is gepubliceerd op de website van Indian Railways, https://indianrailways.gov.in/railwayboard/uploads/directorate/traffic_comm/Freight_Rate_2016/RC_16_16.pdf

https://www.tatametaliks.com/tata-metalik-ir-20-21/focus-on-downstream.html#:~:text=Tata%20Metaliks%20had%20foreseen%20the,in%20H1%20FY%202022%2D23

(31)  Het voornemen om te investeren in een capaciteitsuitbreiding werd bekendgemaakt door de belangrijkste producenten van het betrokken product in India, zoals Vedanta.

(32)  Verzoek om een nieuw onderzoek, bijlage 17.

(33)  Verzoek om een nieuw onderzoek, bijlage 17.

(34)  Verzoek om een nieuw onderzoek, punt 5.1.6.

(35)  Verenigde Staten — Nieuwe onderzoeken naar aanleiding van het vervallen van antidumpingmaatregelen inzake uit Argentinië afkomstige buisproducten voor olievelden (WT/DS/268/AB/R).

(36)  Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10). De richtlijn inzake ecologisch ontwerp wordt ten uitvoer gelegd door middel van productspecifieke regelgeving die rechtstreeks van toepassing is in alle landen van de Unie. De verordening inzake ecologisch ontwerp betreft de nieuwe eisen inzake ecologisch ontwerp voor kleine, middelgrote en grote vermogenstransformatoren. Fase 1 van de verordening inzake ecologisch ontwerp is in werking getreden op 1 juli 2015 en fase 2 op 1 juli 2021. De eisen van fase 2 zijn strenger dan die van fase 1. Hoewel nog niet alle effecten kunnen worden beoordeeld omdat fase 2 pas onlangs in werking is getreden, wordt algemeen aangenomen dat op grond van deze eisen voor fase 2 soorten GOES van de hoogste kwaliteit vereist zijn voor het ontwerp en de vervaardiging van transformatoren op kostenefficiënte wijze en binnen de gestelde ruimtelijke beperkingen.

(37)  Europese Commissie, directoraat-generaal Handel, directoraat G, Wetstraat 170, 1040 Brussel, België.

(38)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).


16.6.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 161/67


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/928 VAN DE COMMISSIE

van 15 juni 2022

tot wijziging van de bijlagen V en XIV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 wat betreft de gegevens voor Canada, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten in de lijsten van derde landen waaruit de binnenkomst in de Unie van zendingen pluimvee, levende producten van pluimvee en vers vlees van pluimvee en vederwild is toegestaan

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidswetgeving”) (1), en met name artikel 230, lid 1, artikel 232, lid 1, en artikel 232, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EU) 2016/429 is bepaald dat zendingen dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong die de Unie binnenkomen, afkomstig moeten zijn uit een derde land of gebied, of een zone of compartiment daarvan, dat/die overeenkomstig artikel 230, lid 1, van die verordening in een lijst is opgenomen.

(2)

In Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 van de Commissie (2) zijn de diergezondheidsvoorschriften vastgesteld waaraan zendingen van bepaalde soorten en categorieën dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong uit derde landen of gebieden, of zones of, in het geval van aquacultuurdieren, compartimenten daarvan, moeten voldoen om de Unie binnen te komen.

(3)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 van de Commissie (3) zijn de lijsten van derde landen of gebieden, of zones of compartimenten daarvan, vastgesteld waaruit de binnenkomst in de Unie van de soorten en categorieën dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong die binnen het toepassingsgebied van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 vallen, is toegestaan.

(4)

Meer in het bijzonder bevatten de bijlagen V en XIV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 de lijsten van derde landen of gebieden, of zones daarvan, waaruit de binnenkomst in de Unie van zendingen pluimvee en levende producten van pluimvee, respectievelijk van zendingen vers vlees van pluimvee en vederwild is toegestaan.

(5)

Canada heeft de Commissie in kennis gesteld van twee uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza bij pluimvee: één uitbraak bevindt zich in de provincie British Columbia, Canada en de andere in de provincie Ontario, Canada, en zij zijn op 18 mei 2022 door laboratoriumanalyses (RT-PCR) bevestigd.

(6)

Daarnaast heeft Canada de Commissie in kennis gesteld van een uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza bij pluimvee in de provincie British Columbia, Canada, die op 22 mei 2022 door laboratoriumanalyses (RT-PCR) is bevestigd.

(7)

Verder heeft Canada de Commissie in kennis gesteld van een uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza bij pluimvee in de provincie Saskatchewan, Canada, die op 26 mei 2022 door laboratoriumanalyses (RT-PCR) is bevestigd.

(8)

Het Verenigd Koninkrijk heeft de Commissie in kennis gesteld van een uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza nabij Ludlow, Ludlow, Shropshire, Verenigd Koninkrijk, die op 1 juni 2022 door laboratoriumanalyses (RT-PCR) is bevestigd.

(9)

Daarnaast heeft het Verenigd Koninkrijk de Commissie in kennis gesteld van een andere uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza nabij Ludlow, Ludlow, Shropshire, Verenigd Koninkrijk, die op 7 juni 2022 door laboratoriumanalyses (RT-PCR) is bevestigd.

(10)

De Verenigde Staten hebben de Commissie in kennis gesteld van een uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza bij pluimvee in de staat Pennsylvania, Verenigde Staten, die op 2 juni 2022 door laboratoriumanalyses (RT-PCR) is bevestigd.

(11)

Naar aanleiding van die uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza hebben de veterinaire autoriteiten van Canada, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten een controlegebied met een straal van 10 km rond de getroffen inrichtingen ingesteld en een ruimingsbeleid ingevoerd om de aanwezigheid van hoogpathogene aviaire influenza te bestrijden en de verspreiding van die ziekte te beperken.

(12)

Canada, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten hebben de Commissie informatie verstrekt over de epidemiologische situatie op hun grondgebied en de maatregelen die zij hebben genomen ter voorkoming van de verdere verspreiding van hoogpathogene aviaire influenza. De Commissie heeft die informatie geëvalueerd. Op basis van die evaluatie en ter bescherming van de diergezondheidsstatus van de Unie mag de binnenkomst in de Unie van zendingen pluimvee, levende producten van pluimvee en vers vlees van pluimvee en vederwild uit de gebieden waarvoor door de veterinaire autoriteiten van Canada, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten beperkende maatregelen zijn vastgesteld in verband met de recente uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza, niet langer worden toegestaan.

(13)

Bovendien heeft het Verenigd Koninkrijk geactualiseerde informatie ingediend over de epidemiologische situatie op zijn grondgebied in verband met vijf uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza in pluimveebedrijven: twee uitbraken nabij North Somercotes, East Lindsey, Lincolnshire, Engeland, Verenigd Koninkrijk, die op 28 december 2021 en 5 januari 2022 zijn bevestigd, twee uitbraken nabij Louth, East Lindsey, Lincolnshire, Engeland, Verenigd Koninkrijk, die op 31 december 2021 en 10 januari 2022 zijn bevestigd en één uitbraak nabij Lazonby, Eden, Cumbria, Engeland, Verenigd Koninkrijk, die op 4 januari 2022 is bevestigd. Het Verenigd Koninkrijk heeft ook informatie ingediend over de maatregelen die het heeft genomen om de verdere verspreiding van die ziekte te voorkomen. Naar aanleiding van deze uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza heeft het Verenigd Koninkrijk meer bepaald een ruimingsbeleid gevoerd om die ziekte te bestrijden en de verspreiding ervan te beperken. Daarnaast heeft het Verenigd Koninkrijk na de ruiming de vereiste reiniging en ontsmetting op de getroffen pluimveebedrijven op zijn grondgebied voltooid.

(14)

De Commissie heeft de door het Verenigd Koninkrijk ingediende informatie geëvalueerd en is tot de conclusie gekomen dat de uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza in pluimveebedrijven nabij North Somercotes, East Lindsey, Lincolnshire, Engeland, Verenigd Koninkrijk, nabij Louth, East Lindsey, Lincolnshire, Engeland, Verenigd Koninkrijk en nabij Lazonby, Eden, Cumbria, Engeland, Verenigd Koninkrijk, voorbij zijn en dat er geen risico meer bestaat in verband met de binnenkomst in de Unie van pluimveeproducten uit de gebieden van het Verenigd Koninkrijk waaruit de binnenkomst in de Unie van pluimveeproducten was opgeschort als gevolg van die uitbraken.

(15)

De bijlagen V en XIV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 moeten daarom worden gewijzigd om rekening te houden met de huidige epidemiologische situatie ten aanzien van hoogpathogene aviaire influenza in Canada, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Verordening (EU) 2021/404 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(16)

Rekening houdend met de huidige epidemiologische situatie in Canada, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten ten aanzien van hoogpathogene aviaire influenza en het ernstige risico op het binnenbrengen ervan in de Unie, moeten de wijzigingen die door deze verordening in Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 moeten worden aangebracht, met spoed in werking treden.

(17)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen V en XIV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 juni 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 van de Commissie van 30 januari 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor de binnenkomst in de Unie en het na binnenkomst verplaatsen van en werken met zendingen van bepaalde dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong (PB L 174 van 3.6.2020, blz. 379).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 van de Commissie van 24 maart 2021 tot vaststelling van de lijsten van derde landen en gebieden of zones daarvan waaruit de binnenkomst in de Unie van dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong is toegestaan overeenkomstig Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 114 van 31.3.2021, blz. 1).


BIJLAGE

De bijlagen V en XIV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/404 worden als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage V wordt als volgt gewijzigd:

a)

deel 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

in de vermelding voor Canada worden de volgende rijen voor de zones CA-2.64 tot en met CA-2.67 toegevoegd na de rijen voor zone CA-2.63:

CA

Canada

CA-2.64

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

18.5.2022

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

18.5.2022

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

18.5.2022

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

18.5.2022

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

18.5.2022

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

18.5.2022

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

18.5.2022

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

18.5.2022

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

18.5.2022

 

Minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

18.5.2022

 

CA-2.65

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

18.5.2022

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

18.5.2022

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

18.5.2022

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

18.5.2022

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

18.5.2022

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

18.5.2022

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

18.5.2022

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

18.5.2022

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

18.5.2022

 

Minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

18.5.2022

 

CA-2.66

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

22.5.2022

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

22.5.2022

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

22.5.2022

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

22.5.2022

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

22.5.2022

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

22.5.2022

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

22.5.2022

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

22.5.2022

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

22.5.2022

 

Minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

22.5.2022

 

CA-2.67

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

26.5.2022

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

26.5.2022

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

26.5.2022

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

26.5.2022

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

26.5.2022

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

26.5.2022

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

26.5.2022

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

26.5.2022

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

26.5.2022

 

Minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

26.5.2022”

 

ii)

in de vermelding voor het Verenigd Koninkrijk worden de rijen voor zone GB-2.79 vervangen door:

GB

Verenigd Koninkrijk

GB-2.79

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

28.12.2021

8.6.2022

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

28.12.2021

8.6.2022

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

28.12.2021

8.6.2022

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

28.12.2021

8.6.2022

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

28.12.2021

8.6.2022

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

28.12.2021

8.6.2022

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

28.12.2021

8.6.2022

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

28.12.2021

8.6.2022

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

28.12.2021

8.6.2022

Minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

28.12.2021

8.6.2022”

iii)

in de vermelding voor het Verenigd Koninkrijk worden de rijen voor zone GB-2.82 vervangen door:

GB

Verenigd Koninkrijk

GB-2.82

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

31.12.2021

8.6.2022

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

31.12.2021

8.6.2022

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

31.12.2021

8.6.2022

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

31.12.2021

8.6.2022

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

31.12.2021

8.6.2022

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

31.12.2021

8.6.2022

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

31.12.2021

8.6.2022

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

31.12.2021

8.6.2022

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

31.12.2021

8.6.2022

Minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

31.12.2021

8.6.2022”

iv)

in de vermelding voor het Verenigd Koninkrijk worden de rijen voor de zones GB-2.85 en GB-2.86 vervangen door:

GB

Verenigd Koninkrijk

GB-2.85

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

4.1.2022

7.6.2022

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

4.1.2022

7.6.2022

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

4.1.2022

7.6.2022

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

4.1.2022

7.6.2022

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

4.1.2022

7.6.2022

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

4.1.2022

7.6.2022

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

4.1.2022

7.6.2022

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

4.1.2022

7.6.2022

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

4.1.2022

7.6.2022

Minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

4.1.2022

7.6.2022

GB-2.86

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

5.1.2022

8.6.2022

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

5.1.2022

8.6.2022

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

5.1.2022

8.6.2022

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

5.1.2022

8.6.2022

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

5.1.2022

8.6.2022

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

5.1.2022

8.6.2022

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

5.1.2022

8.6.2022

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

5.1.2022

8.6.2022

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

5.1.2022

8.6.2022

Minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

5.1.2022

8.6.2022”

v)

in de vermelding voor het Verenigd Koninkrijk worden de rijen voor zone GB-2.88 vervangen door:

GB

Verenigd Koninkrijk

GB-2.88

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

10.1.2022

8.6.2022

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

10.1.2022

8.6.2022

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

10.1.2022

8.6.2022

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

10.1.2022

8.6.2022

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

10.1.2022

8.6.2022

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

10.1.2022

8.6.2022

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

10.1.2022

8.6.2022

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

10.1.2022

8.6.2022

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

10.1.2022

8.6.2022

Minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

10.1.2022

8.6.2022”

vi)

in de vermelding voor het Verenigd Koninkrijk worden de volgende rijen voor de zones GB-2.123 en GB-2.124 toegevoegd na de rijen voor zone GB-2.122:

GB

Verenigd Koninkrijk

GB-2.123

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

1.6.2022

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

1.6.2022

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

1.6.2022

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

1.6.2022

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

1.6.2022

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

1.6.2022

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

1.6.2022

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

1.6.2022

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

1.6.2022

 

Minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

1.6.2022

 

GB-2.124

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

7.6.2022

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

7.6.2022

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

7.6.2022

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

7.6.2022

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

7.6.2022

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

7.6.2022

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

7.6.2022

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

7.6.2022

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

7.6.2022

 

Minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

7.6.2022”

 

vii)

in de vermelding voor de Verenigde Staten worden de volgende rijen voor zone US-2.224 toegevoegd na de rijen voor zone US-2.223:

US

Verenigde Staten

US-2.224

Ander fokpluimvee dan loopvogels en ander gebruikspluimvee dan loopvogels

BPP

N, P1

 

2.6.2022

 

Fokloopvogels en gebruiksloopvogels

BPR

N, P1

 

2.6.2022

 

Ander voor de slacht bestemd pluimvee dan loopvogels

SP

N, P1

 

2.6.2022

 

Voor de slacht bestemde loopvogels

SR

N, P1

 

2.6.2022

 

Andere eendagskuikens dan loopvogels

DOC

N, P1

 

2.6.2022

 

Eendagskuikens van loopvogels

DOR

N, P1

 

2.6.2022

 

Minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

POU-LT20

N, P1

 

2.6.2022

 

Broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HEP

N, P1

 

2.6.2022

 

Broedeieren van loopvogels

HER

N, P1

 

2.6.2022

 

Minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

HE-LT20

N, P1

 

2.6.2022”

 

b)

deel 2 wordt als volgt gewijzigd:

i)

in de vermelding voor Canada worden de volgende beschrijvingen van de zones CA-2.64 tot en met CA-2.67 toegevoegd na de beschrijving van zone CA-2.63:

“Canada

CA-2.64

British Columbia:

BC-IP9: Latitude 49.04 Longitude -122.38

BC-IP11: Latitude 49.04 Longitude -122.39

The municipalities involved are:

3km PZ: Aldergrove, Aberdeen and West Abbotsford

10km SZ: Langley Township, Bradner, Townline Hill, Abbotsford and South Poplar

CA-2.65

Ontario - Latitude 44.3 Longitude -79.25

The municipalities involved are:

3km PZ: Brighton Beach, Balfour Beach and Orchard Grove

10km SZ: Stroud, Innisfil, Nantyr, Alcona, Georgina, Filey Beach, Baldwin, Keswick, Brown Hill, Ravenshoe, Beverley Isles, Deerhurst, Fennell and Gilford Beach

CA-2.66

British Columbia - Latitude 49.65 Longitude -120.41

The municipalities involved are:

3km PZ: Bankeir

10km SZ: Jellicoe

CA-2.67

Saskatchewan - Latitude 50.51 Longitude -103.71

The municipalities involved are:

3km PZ: Dingley

10km SZ: Indian Head and Sintaluta”

ii)

in de vermelding voor het Verenigd Koninkrijk worden de volgende beschrijvingen van de zones GB-2.123 en GB-2.124 toegevoegd na de beschrijving van zone GB-2.122:

“United Kingdom

GB-2.123

Near Ludlow, Ludlow, Shropshire, England, United Kingdom:

The area contained with a circle of a radius of 10km, centred on WGS84 dec, coordinates N52.32 and W2.72.

GB-2.124

Near Ludlow, Ludlow, Shropshire, England, United Kingdom:

The area contained with a circle of a radius of 10km, centred on WGS84 dec, coordinates N52.35 and W2.63.”

iii)

in de vermelding voor de Verenigde Staten wordt de volgende beschrijving van zone US-2.224 toegevoegd na de beschrijving van zone US-2.223:

“United States

US-2.224

State of Pennsylvania - Berks 10

Berks County: A circular zone of a 10 km radius starting with North point (GPS coordinates: 76.1349705°W 40.5745889°N).”

2)

Bijlage XIV, deel 1, wordt als volgt gewijzigd:

i)

in de vermelding voor Canada worden de volgende rijen voor de zones CA-2.64 tot en met CA-2.67 toegevoegd na de rijen voor zone CA-2.63:

CA

Canada

CA-2.64

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

18.5.2022

 

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

18.5.2022

 

Vers vlees van vederwild

GBM

P1

 

18.5.2022

 

CA-2.65

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

18.5.2022

 

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

18.5.2022

 

Vers vlees van vederwild

GBM

P1

 

18.5.2022

 

CA-2.66

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

22.5.2022

 

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

22.5.2022

 

Vers vlees van vederwild

GBM

P1

 

22.5.2022

 

CA-2.67

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

26.5.2022

 

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

26.5.2022

 

Vers vlees van vederwild

GBM

P1

 

26.5.2022”

 

ii)

in de vermelding voor het Verenigd Koninkrijk worden de rijen voor zone GB-2.79 vervangen door:

GB

Verenigd Koninkrijk

GB-2.79

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

28.12.2021

8.6.2022

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

28.12.2021

8.6.2022

Vers vlees van vederwild

GBM

P1

 

28.12.2021

8.6.2022”

iii)

in de vermelding voor het Verenigd Koninkrijk worden de rijen voor zone GB-2.82 vervangen door:

GB

Verenigd Koninkrijk

GB-2.82

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

31.12.2021

8.6.2022

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

31.12.2021

8.6.2022

Vers vlees van vederwild

GBM

P1

 

31.12.2021

8.6.2022”

iv)

in de vermelding voor het Verenigd Koninkrijk worden de rijen voor de zones GB-2.85 en GB-2.86 vervangen door:

GB

Verenigd Koninkrijk

GB-2.85

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

4.1.2022

7.6.2022

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

4.1.2022

7.6.2022

Vers vlees van vederwild

GBM

P1

 

4.1.2022

7.6.2022

GB-2.86

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

5.1.2022

8.6.2022

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

5.1.2022

8.6.2022

Vers vlees van vederwild

GBM

P1

 

5.1.2022

8.6.2022”

v)

in de vermelding voor het Verenigd Koninkrijk worden de rijen voor zone GB-2.88 vervangen door:

GB

Verenigd Koninkrijk

GB-2.88

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

10.1.2022

8.6.2022

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

10.1.2022

8.6.2022

Vers vlees van vederwild

GBM

P1

 

10.1.2022

8.6.2022”

vi)

in de vermelding voor het Verenigd Koninkrijk worden de volgende rijen voor de zones GB-2.123 en GB-2.124 toegevoegd na de rijen voor zone GB-2.122:

GB

Verenigd Koninkrijk

GB-2.123

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

1.6.2022

 

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

1.6.2022

 

Vers vlees van vederwild

GBM

P1

 

1.6.2022

 

GB-2.124

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

7.6.2022

 

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

7.6.2022

 

Vers vlees van vederwild

GBM

P1

 

7.6.2022”

 

vii)

in de vermelding voor de Verenigde Staten worden de volgende rijen voor zone US-2.224 toegevoegd na de rijen voor zone US-2.223:

US

Verenigde Staten

US-2.224

Vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels

POU

N, P1

 

2.6.2022

 

Vers vlees van loopvogels

RAT

N, P1

 

2.6.2022

 

Vers vlees van vederwild

GBM

P1

 

2.6.2022”

 


III Andere handelingen

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

16.6.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 161/81


BESLUIT VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA nr. 292/21/COL

van 15 december 2021

tot wijziging van de formele en materiële regels op het gebied van staatssteun door de invoering van nieuwe richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicofinancieringsinvesteringen [2022/929]

DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA (“DE AUTORITEIT”),

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (“de EER-overeenkomst”), en met name de artikelen 61, 62 en 63 en Protocol nr. 26,

Gezien de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie (“de Toezichtovereenkomst”), en met name artikel 24 en artikel 5, lid 2, onder b),

Gezien Protocol 3 bij de Toezichtovereenkomst (“Protocol 3”), en met name artikel 1, lid 1, van deel I,

Overwegende hetgeen volgt:

Overeenkomstig artikel 24 van de Toezichtovereenkomst geeft de Autoriteit uitvoering aan de staatssteunbepalingen van de EER-overeenkomst.

Overeenkomstig artikel 5, lid 2, punt b), van de Toezichtovereenkomst maakt de Autoriteit mededelingen en richtsnoeren bekend over aangelegenheden waarop de EER-overeenkomst betrekking heeft, indien die overeenkomst of de Toezichtovereenkomst daarin uitdrukkelijk voorziet of indien de Autoriteit zulks nodig acht.

Overeenkomstig artikel 1, lid 1, van deel I van Protocol 3 houdt de Autoriteit voortdurend toezicht op de in de EVA-staten (1) bestaande steunregelingen en stelt zij passende maatregelen voor die nodig zijn voor de geleidelijke ontwikkeling of de werking van de EER-overeenkomst.

Op 6 december 2021 heeft de Europese Commissie de richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicofinancieringsinvesteringen (“de richtsnoeren”) aangenomen (2).

De richtsnoeren zijn ook relevant voor de Europese Economische Ruimte (“de EER”).

Overeenkomstig de homogeniteitsdoelstelling die in artikel 1 van de EER-overeenkomst is vastgesteld, moet een eenvormige toepassing van de EER-staatssteunregels in de hele EER worden gewaarborgd.

Ingevolge punt II onder de titel “Algemeen” van bijlage XV bij de EER-overeenkomst moet de Autoriteit, na overleg met de Europese Commissie, besluiten vaststellen die met de besluiten van de Europese Commissie overeenstemmen.

In de richtsnoeren kan worden verwezen naar bepaalde beleidsinstrumenten van de Europese Unie en naar bepaalde rechtshandelingen van de Europese Unie die niet in de EER-overeenkomst zijn opgenomen. Om een uniforme toepassing van de bepalingen inzake staatssteun en gelijke concurrentievoorwaarden in de gehele EER te waarborgen, zal de Autoriteit bij de beoordeling van de verenigbaarheid van steun met de werking van de EER-overeenkomst in het algemeen dezelfde referentiepunten toepassen als de Europese Commissie.

Na raadpleging van de Europese Commissie,

Na raadpleging van de EVA-staten,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De formele en materiële regels op het gebied van staatssteun worden gewijzigd door de invoering van nieuwe richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicofinancieringsinvesteringen. Deze richtsnoeren zijn aan dit besluit gehecht en maken er integrerend deel van uit.

2.   Met ingang van 1 januari 2022 vervangen deze richtsnoeren de bestaande richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicofinancieringsinvesteringen (3).

Artikel 2

De ESA past de richtsnoeren toe met indien nodig de volgende aanpassingen, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, het volgende:

a)

een verwijzing naar “lidstaat”/“lidstaten” wordt door de Autoriteit gelezen als een verwijzing naar “EVA-staat”/“EVA-staten” (4), of, in voorkomend geval, “EER-staat”/“EER-staten”;

b)

een verwijzing naar de “Europese Commissie” wordt door de Autoriteit gelezen als een verwijzing naar de “Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”;

c)

een verwijzing naar “het Verdrag” of “VWEU” wordt door de Autoriteit gelezen als een verwijzing naar “de EER-overeenkomst”;

d)

een verwijzing naar artikel 49 VWEU of naar delen van dat artikel wordt door de Autoriteit gelezen als een verwijzing naar artikel 31 van de EER-overeenkomst en de overeenkomstige delen van dat artikel;

e)

een verwijzing naar artikel 63 VWEU of naar delen van dat artikel wordt door de Autoriteit gelezen als een verwijzing naar artikel 40 van de EER-overeenkomst en de overeenkomstige delen van dat artikel;

f)

een verwijzing naar artikel 107 VWEU of naar delen van dat artikel wordt door de Autoriteit gelezen als een verwijzing naar artikel 61 van de EER-overeenkomst en de overeenkomstige delen van dat artikel;

g)

een verwijzing naar artikel 108 VWEU of naar delen van dat artikel wordt door de Autoriteit gelezen als een verwijzing naar deel I, artikel 1, van Protocol 3 bij de Toezichtovereenkomst en de overeenkomstige delen van dat artikel;

h)

een verwijzing naar Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad (5) wordt door de Autoriteit gelezen als een verwijzing naar deel II van Protocol 3 bij de Toezichtovereenkomst;

i)

een verwijzing naar Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie (6) wordt door de Autoriteit gelezen als een verwijzing naar Besluit nr. 195/04/COL van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA;

j)

“(on)verenigbaar met de interne markt” wordt door de Autoriteit gelezen als “(on)verenigbaar met de werking van de EER-overeenkomst”;

k)

“binnen (of buiten) de Unie” wordt door de Autoriteit gelezen als “binnen (of buiten) de EER”;

l)

“handel binnen de Unie” wordt door de Autoriteit gelezen als “handel binnen de EER”;

m)

indien in de richtsnoeren is bepaald dat zij op "alle economische sectoren” zullen worden toegepast, past de Autoriteit de richtsnoeren toe op “alle economische sectoren of delen van economische sectoren die binnen het toepassingsgebied van de EER-overeenkomst vallen”;

n)

een verwijzing naar mededelingen van de Commissie, bekendmakingen of richtsnoeren wordt door de Autoriteit gelezen als een verwijzing naar de overeenkomstige richtsnoeren van de Autoriteit;

o)

een verwijzing naar “nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek” of “NUTS” (7) wordt door de Autoriteit gelezen als een verwijzing naar “statistisch gebied”.

Artikel 3

De ESA past de richtsnoeren toe met de volgende aanvullende aanpassingen:

a)

voetnoot 36 wordt vervangen door:

“Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PB L 352 van 24.12.2013, blz. 1), zoals in punt 1ea van bijlage XV bij de EER-overeenkomst opgenomen bij Besluit nr. 98/2014 van het Gemengd Comité van de EER (PB L 310 van 30.10.2014, blz. 65 en EER-Supplement nr. 63 van 30.10.2014, blz. 56).”;

b)

punt 180 wordt vervangen door:

“De EVA-staten moeten zorgen voor de bekendmaking van de volgende informatie op een uitgebreide staatssteunwebsite, op nationaal of regionaal niveau:

a)

de volledige tekst van het besluit tot individuele steunverlening of de goedgekeurde steunregeling en de uitvoeringsbepalingen daarvoor, of een link daarnaar;

b)

informatie over elke individuele steun die is verleend ter waarde van meer van 100 000 EUR, als bepaald in de bijlage bij deze richtsnoeren.”;

c)

punt 197 wordt vervangen door:

“De Autoriteit is van oordeel dat de tenuitvoerlegging van deze richtsnoeren zal resulteren in bepaalde veranderingen in de beginselen voor het beoordelen van risicofinancieringssteun in de EER. Daarom stelt de Autoriteit de EVA-staten, overeenkomstig artikel 1, lid 1, van deel 1 van Protocol 3 bij de Toezichtovereenkomst, de volgende passende maatregelen voor:

a)

de EVA-staten moeten waar nodig hun bestaande risicofinancieringssteunregelingen uiterlijk op 30 juni 2022 wijzigen om deze in overeenstemming te brengen met deze richtsnoeren;

b)

de EVA-staten wordt verzocht uiterlijk op 28 februari 2022 hun uitdrukkelijke en onvoorwaardelijke instemming met de voorgestelde maatregelen mee te delen. Wanneer een antwoord uitblijft, zal de Autoriteit aannemen dat de betrokken EVA-staat niet met de voorgestelde maatregelen instemt.”.

Gedaan te Brussel, 15 december 2021.

Voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

Bente ANGELL-HANSEN

Voorzitter

Verantwoordelijk lid van het College

Högni S. KRISTJÁNSSON

Lid van het College

Stefan BARRIGA

Lid van het College

Melpo-Menie JOSÉPHIDÈS

Medeondertekenaar, directeur

van de Juridische en Uitvoerende Dienst


(1)  Artikel 1, punt b), van de Toezichtovereenkomst bepaalt dat onder “EVA-staten” wordt verstaan “de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen en, onder de voorwaarden van artikel 1, lid 2, van het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie, het Vorstendom Liechtenstein”.

(2)  PB C 508 van 16.12.2021, blz. 1.

(3)  Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 117/14/COL van 12 maart 2014 houdende de vierennegentigste wijziging van de formele en materiële regels op het gebied van staatssteun door de vaststelling van richtsnoeren ter bevordering van risicofinancieringsinvesteringen en door de verlenging van de bestaande richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicokapitaalinvesteringen in kleine en middelgrote ondernemingen (PB L 354 van 11.12.2014, blz. 62) en EER-supplement nr. 74 van 11.12.2014, blz. 1, gewijzigd bij Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 302/14/COL van 16 juli 2014 houdende de negenennegentigste wijziging van de formele en materiële regels op het gebied van staatssteun door wijziging van een aantal staatssteunrichtsnoeren [2015/95] (PB L 15 van 22.1.2015, blz. 103), en EER-supplement nr. 4 van 22.1.2015, blz. 1, en gewijzigd bij Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 90/20/COL van 15 juli 2020 houdende de honderdenzevende wijziging van de formele en materiële regels op het gebied van staatssteun door wijziging en verlenging van een aantal staatssteunrichtsnoeren [2020/1576] (PB L 359 van 29.10.2020, blz. 16) en EER-supplement nr. 68 van 29.10.2020, blz. 4.

(4)  Met “EVA-staten” wordt verwezen naar IJsland, Liechtenstein en Noorwegen.

(5)  Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB L 248 van 24.9.2015, blz. 9).

(6)  Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1).

(7)  Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1).


MEDEDELING VAN DE COMMISSIE

Richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicofinancieringsinvesteringen

Inhoud

1.

Inleiding 86

2.

Toepassingsgebied van de richtsnoeren en definities 91

2.1.

Toepassingsgebied van deze richtsnoeren 91

2.2.

Aan te melden risicofinancieringssteun 93

2.3.

Definities 94

3.

Verenigbaarheidsbeoordeling van risicofinancieringssteun 97

3.1.

Eerste voorwaarde: de steun vergemakkelijkt de ontwikkeling van een economische activiteit 98

3.1.1.

Identificatie van de ondersteunde economische activiteit 98

3.1.2.

Stimulerend effect 98

3.2.

Tweede voorwaarde: geen zodanig negatieve effecten op mededinging en de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt dat zij het gemeenschappelijk belang schaden 99

3.2.1.

Basiselementen van de beoordeling vooraf die de lidstaat bij de Commissie moet indienen 99

3.2.2.

Noodzaak van overheidsmaatregelen 101

3.2.2.1.

Maatregelen gericht op buiten het toepassingsgebied van de algemene groepsvrijstellingsverordening vallende categorieën ondernemingen 102

a)

Kleine midcapondernemingen 102

b)

Innovatieve midcapondernemingen 102

c)

Kmo’s die de initiële risicofinancieringsinvestering ontvangen terwijl zij langer dan de in de algemene groepsvrijstellingsverordening vastgestelde periode voor inaanmerkingneming op een markt actief zijn 103

d)

start-ups en kmo’s die een risicofinancieringsinvestering nodig hebben voor een bedrag dat het in de algemene groepsvrijstellingsverordening vastgestelde maximumbedrag overschrijdt 103

e)

Alternatieve handelsplatforms die niet aan de voorwaarden van de algemene groepsvrijstellingsverordening voldoen 103

3.2.2.2.

Maatregelen waarvan de vormgevingsparameters niet aan de algemene groepsvrijstellingsverordening voldoen 104

a)

Financiële instrumenten waarbij de inbreng van de onafhankelijke particuliere investeerders kleiner is dan de in de algemene groepsvrijstellingsverordening bepaalde percentages 104

b)

Financiële instrumenten met vormgevingsparameters die de in de algemene groepsvrijstellingsverordening vastgestelde plafonds overschrijden 104

c)

Financiële instrumenten niet zijnde garanties waarbij investeerders, financiële intermediairs en de beheerders daarvan worden geselecteerd door de voorkeur te geven aan neerwaartse bescherming boven asymmetrische winstdeling 105

d)

Fiscale prikkels voor zakelijke investeerders, met inbegrip van financiële intermediairs of beheerders daarvan die als mede-investeerders optreden 105

3.2.3.

Geschiktheid van de steunmaatregel 105

3.2.3.1.

Een geschikt instrument in vergelijking met andere beleidsinstrumenten en andere steuninstrumenten 106

3.2.3.2.

Voorwaarden voor het bepalen van de geschiktheid van financiële instrumenten 106

a)

Eigenvermogensinvesteringen 108

b)

Gefinancierde schuldinstrumenten: leningen 109

c)

Niet-gefinancierde schuldinstrumenten: garanties 109

3.2.3.3.

Voorwaarden voor het bepalen van de geschiktheid van fiscale prikkels 110

3.2.3.4.

Voorwaarden betreffende maatregelen ter ondersteuning van alternatieve handelsplatforms 110

3.2.4.

Evenredigheid van de steun 111

3.2.4.1.

Voorwaarden voor financiële instrumenten 111

3.2.4.2.

Voorwaarden voor fiscale instrumenten 112

3.2.4.3.

Voorwaarden voor alternatieve handelsplatforms 113

3.2.4.4.

Cumulering 113

3.2.5.

Vermijden van ongewenste negatieve effecten van risicofinancieringssteun op de mededinging en het handelsverkeer 113

3.2.5.1.

Positieve effecten om rekening mee te houden 113

3.2.5.2.

Negatieve effecten om rekening mee te houden 114

3.2.5.3.

Afwegen van de positieve effecten van de steun tegen de negatieve 116

3.2.6.

Transparantie 116

4.

Evaluatie 117

5.

Slotbepalingen 118

5.1.

Toepasselijkheid 118

5.2.

Passende maatregelen 119

5.3.

Verslaglegging en monitoring 119

5.4.

Herziening 119

1.   INLEIDING

1.

Op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie kan staatssteun verenigbaar met de interne markt worden geacht wanneer deze is bedoeld om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid te vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. De Commissie heeft van oudsher erkend dat de risicofinancieringsmarkt belangrijk is voor de economieën van de lidstaten en dat kleine en middelgrote ondernemingen (“kmo’s”, ook wel “mkb”), kleine ondernemingen met een gemiddelde marktkapitalisatie (“midcapondernemingen”) en innovatieve midcapondernemingen (1) betere toegang moeten krijgen tot risicokapitaal; daaruit volgt dat een reeks richtsnoeren nodig is om een consistente aanpak bij de beoordeling van risicofinancieringssteunmaatregelen te waarborgen. In dit kader keurde de Commissie in 2006 de richtsnoeren voor risicokapitaal (2) goed, die in 2014 werden vervangen door de richtsnoeren voor risicofinanciering (3) als onderdeel van het pakket voor de modernisering van het EU-staatssteunbeleid (4). De richtsnoeren voor risicofinanciering van 2014 zullen eind 2021 aflopen. De lidstaten kunnen het echter noodzakelijk blijven achten om risicofinancieringssteun te verstrekken alsmede richtsnoeren op te stellen over de wijze waarop risicofinanciering met volledige inachtneming van de staatssteunregels moet worden ondersteund,

2.

In dit verband vormen kmo’s de ruggengraat van de economieën van de lidstaten, zowel wat werkgelegenheid als economische dynamiek en groei betreft, en spelen zij bijgevolg ook een centrale rol in de economische ontwikkeling en de veerkracht van de Unie als geheel. Zoals in de kmo-strategie voor een duurzaam en digitaal Europa (5) wordt erkend, bieden Europa’s 25 miljoen kmo’s werk aan zo’n 100 miljoen mensen, zijn zij goed voor meer dan de helft van het bruto binnenlands product (bbp) van de Unie en spelen zij een sleutelrol bij het toevoegen van waarde in elke sector van de economie. Zij leveren innovatieve oplossingen voor uitdagingen als klimaatverandering, efficiënt gebruik van hulpbronnen en sociale cohesie en dragen bij tot de verspreiding van innovatie ter ondersteuning van de groene en digitale transitie en ter versterking van de veerkracht of de technologische soevereiniteit van de Unie. Om te kunnen groeien en hun volledige potentieel te kunnen ontplooien, hebben kmo’s echter financiering nodig. Dit geldt vooral in op innovatie gerichte, hoogtechnologische en risicovolle sectoren. Een efficiënte risicofinancieringsmarkt voor kmo’s die ondernemingen in elke fase van hun ontwikkeling toegang tot de nodige financiering biedt, is daarom van cruciaal belang.

3.

Ondanks hun groeivooruitzichten hebben start-ups en kmo’s vaak moeilijk toegang tot financiering, met name in de vroege stadia van hun ontwikkeling (6) en wanneer zij bijkomende financiering nodig hebben voor hun expansie. De voornaamste reden voor die moeilijkheden is het probleem van informatieasymmetrie: start-ups en kmo’s, vooral wanneer zij pas opkomen of in een nieuwe of hoogtechnologische sector actief zijn, slagen er vaak niet in om hun kredietwaardigheid of de deugdelijkheid van hun bedrijfsplan aan banken en investeerders aan te tonen. In dergelijke omstandigheden is het soort actieve doorlichting en onderzoek dat investeerders voor de financiering van grotere of meer gevestigde ondernemingen verrichten, mogelijk niet de moeite waard in het geval van transacties met kmo’s en start-ups omdat de kosten te hoog zijn in verhouding tot de waarde van de investering. Ongeacht de kwaliteit van hun project, het innovatieve karakter van hun technologie en hun groeipotentieel gebeurt het daarom vaak dat start-ups en kmo’s geen toegang krijgen tot de nodige financiering zolang zij geen goed trackrecord kunnen overleggen en niet voldoende zekerheden kunnen bieden. Dat probleem kan bijzonder uitgesproken zijn als het gaat om investeringen in innovatieve groene, hoogtechnologische, digitale of op luchtvaart gebaseerde technologieën of in door sociale ondernemers gedreven sociale innovaties (7). Vanwege die informatieasymmetrie kan het zijn dat de markt voor bedrijfsfinancieringen niet de nodige eigenvermogens- of schuldfinanciering ter beschikking stelt aan nieuw opgerichte en potentieel innovatieve start-ups en kmo’s met een hoog groeipotentieel. Dit heeft tot gevolg dat de kapitaalmarkt aanhoudend faalt om het aanbod te doen volgen op de vraag tegen een voor beide partijen aanvaardbare prijs, hetgeen de groeivooruitzichten van kmo’s negatief beïnvloedt en de productiviteitsgroei van de eengemaakte markt en de algemene veerkracht van de economie van de Unie ondermijnt. In bepaalde omstandigheden hebben kleine midcaps en innovatieve midcaps te maken met hetzelfde marktfalen.

4.

Indien aan een onderneming geen financiering wordt verstrekt, kan dit, in het bijzonder als gevolg van externe effecten op de groei, een uitwerking hebben die niet tot die individuele entiteit beperkt blijft. In tal van succesvolle bedrijfstakken is de groei van de productiviteit niet te danken aan het feit dat de productiviteit van de op de markt actieve ondernemingen stijgt, maar aan het feit dat de efficiëntere en technologisch meer geavanceerde ondernemingen groeien ten koste van ondernemingen die minder efficiënt zijn (of die verouderde producten aanbieden). Voorts profiteren de betrokken economische sectoren en de economie in haar geheel van positieve groeiexternaliteiten die verbonden zijn aan de accumulatie van kennis door ondernemingen (maatschappelijk kapitaal) of door werknemers (menselijk kapitaal) alsook aan de introductie van nieuwe goederen, in de vorm van een surplus voor consumenten en/of ondernemingen. Als die processen worden verstoord doordat potentieel succesvolle ondernemingen geen financiering kunnen krijgen, zullen de ruimere gevolgen voor de productiviteitsgroei naar verwachting negatief zijn. De groei kan dan worden aangewakkerd wanneer door het opruimen van financieringsobstakels een grotere groep ondernemingen de kans krijgt om tot de markt toe te treden en op te schalen.

5.

Als er sprake is van een tekort aan financieringsmogelijkheden (“financieringskloof”) voor start-ups, kmo’s, kleine midcapondernemingen en innovatieve midcapondernemingen, kan het inzetten van overheidssteun door lidstaten dus gerechtvaardigd zijn om de ontwikkeling van risicofinanciering op hun binnenlandse markten te faciliteren. Goed gerichte staatssteun ter ondersteuning van het verstrekken van risicofinanciering kan een doeltreffend middel zijn om het vastgestelde marktfalen of een relevante andere belemmering voor toegang tot financiering te mitigeren en particuliere middelen te mobiliseren. In de huidige context kunnen de lidstaten hiervan ook gebruikmaken om het herstel na de economische crisis ten gevolge van de COVID-19-pandemie te bevorderen.

6.

Betere toegang tot financiering is niet alleen onmisbaar voor de binnenlandse economieën van de lidstaten, maar kan ook een positieve bijdrage leveren aan enkele van de centrale beleidsdoelstellingen van de Unie. Toegang tot financiering is een krachtig instrument om de Green Deal (8) te ondersteunen en Europa klaar te maken voor het digitale tijdperk (9), alsmede om te zorgen voor het herstel na de economische crisis ten gevolge van de COVID-19-pandemie en een Unie op te bouwen die beter bestand is tegen toekomstige crises.

7.

De groene transitie is een kerndoelstelling van de Unie. Volgens de meest recente prognoses (10) zou voor de verwezenlijking van de huidige klimaat- en energiedoelstellingen tegen 2030 jaarlijks ongeveer 417 miljard EUR aan extra investeringen nodig kunnen zijn, een uitdaging die absoluut vereist dat aanzienlijke particuliere investeringen worden aangetrokken. Voor de bevordering van duurzame financiering moeten de juiste signalen worden gegeven om financiële middelen en kapitaalstromen naar groene investeringen te leiden. Daarom heeft de Commissie in 2018 het plan voor duurzame financiering (11) gelanceerd, dat onlangs werd gevolgd door het nieuwe pakket duurzame financiering (12). Een element om groene financiering te bevorderen is een betere openbaarmaking van klimaat- en milieugegevens zodat beleggers volledig worden geïnformeerd over de duurzaamheid van hun beleggingen. Een cruciale stap daarbij was de vaststelling van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (13), waarin ecologisch duurzame activiteiten worden ingedeeld (gewoonlijk de EU-taxonomie genoemd).

8.

Wat de digitale transitie betreft, beklemtoont de mededeling over het digitale kompas 2030 (14) dat de EU de ontwikkeling van kritieke technologie moet ondersteunen op een wijze die de productiviteitsgroei en de economische ontwikkeling bevordert in volledige overeenstemming met haar maatschappelijke waarden en doelstellingen. Om een massale opschaling van investeringen mogelijk te maken en die doelstelling te verwezenlijken, zijn nationale uitgaven door de lidstaten van cruciaal belang, samen met relevante fondsen van de Unie en particuliere investeringen.

9.

Het herstel van de door de COVID-19-uitbraak veroorzaakte crisis is een dringende prioriteit en deze kans moet worden aangegrepen om de digitale en groene transitie vooruit te helpen, zodat de economie veerkrachtiger en meer concurrerend zal worden. De herstel- en veerkrachtfaciliteit (RFF) (15) is het eerste en belangrijkste onderdeel van het EU-herstelpakket dat is aangenomen als reactie op de crisis; hiermee wordt na de goedkeuring van hun ontwerpplannen voor herstel en veerkracht 672,5 miljard EUR aan de lidstaten ter beschikking gesteld in de vorm van leningen en subsidies als financiële steun voor de cruciale eerste jaren van het herstel. In dit verband heeft de Commissie vlaggenschipgebieden (16) vastgesteld en moedigt zij de lidstaten aan deze gebieden in hun herstel- en veerkrachtplannen op te nemen; deze plannen zijn immers voor alle lidstaten van groot belang, vergen enorme investeringen en kunnen helpen banen en groei te creëren en de vruchten te plukken van de groene en de digitale transitie.

10.

Voorts moet de Unie, zoals onderstreept is in de geactualiseerde industriestrategie (17), lessen trekken uit de COVID-19-pandemie en de impact daarvan op de mondiale waardeketens, door de veerkracht van haar eengemaakte markt te versterken en strategische afhankelijkheden aan te pakken, terwijl zij zich daarbij moet blijven inzetten voor een open, concurrerende en op handel gebaseerde Europese economie.

11.

Daadwerkelijke toegang tot financiering is van belang voor de kerndoelstellingen van de Unie, en het is dan ook noodzakelijk de inspanningen in die zin verder op te voeren voortbouwend op beleidsmaatregelen van de Unie die gericht zijn op die betere toegang, zoals de kapitaalmarktenunie (“KMU”) en het gebruik van de begroting van de Unie.

12.

Om in de Unie kapitaal te mobiliseren en naar alle ondernemingen te kanaliseren, heeft de Commissie in 2015 het eerste actieplan voor de kapitaalmarktenunie (18) (“KMU”) goedgekeurd. Een van de belangrijkste doelstellingen was het verbeteren van de toegang van kmo’s tot financiering, met name tot niet-bancaire financiering. Sindsdien heeft de Unie aanzienlijke vooruitgang geboekt en grotendeels uitvoering gegeven aan de afzonderlijke acties die waren aangekondigd in het KMU-actieplan van 2015 en de tussentijdse evaluatie ervan in 2017. Veel van deze acties waren gericht op het verbeteren van de toegang tot financiering voor alle ondernemingen ongeacht hun omvang of ouderdom, maar een aantal was in grote mate gericht op het vergemakkelijken van de toegang tot kapitaalmarkten voor met name kmo’s en kleine midcapondernemingen (19). Om de kapitaalmarktenunie van de EU nog te verdiepen werd in 2020 een nieuw KMU-actieplan (20) gelanceerd om de kapitaalmarkten te blijven ontwikkelen en de toegang tot marktfinanciering te waarborgen, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen. In dit verband heeft de Commissie overeenkomstig artikel 33, lid 9, van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (21) ook een deskundigengroep van belanghebbenden inzake kmo’s opgericht, die de opdracht kreeg om de belemmeringen voor kmo’s die publieke markten aanboren, te beoordelen.

13.

Gelet op het belang van een betere toegang tot financiering voor kmo's vult de Commissie de wetgeving en de beleidsmaatregelen van de Unie aan met de Uniebegroting, om zo structureel marktfalen aan te pakken dat de groei van start-ups en kmo’s belemmert. Daartoe werd het gebruik van financiële instrumenten (22) verbeterd in het kader van het meerjarig financieel kader (“MFK”) voor de periode 2014-2020. Met name de Uniefinancieringsprogramma’s die zijn vastgesteld bij Verordening nr. (EU) 1287/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( “concurrentievermogen van ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen”, “Cosme”) (23) en Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad (24) (“Horizon 2020”), hebben bijgedragen aan een beter gebruik van overheidsmiddelen door middel van risicodelende financieringsmechanismen die ten goede komen zowel aan kmo’s in de start-, groei- of overdrachtfase als aan kleine en innovatieve midcapondernemingen, waarbij bijzondere nadruk wordt gelegd op initiatieven voor naadloze ondersteuning van de doorontwikkeling van innovaties in commerciële producten, met inbegrip van de commerciële toepassing van resultaten van onderzoek en ontwikkeling (“O&O”) (25). Voorts steunt de Europese Innovatieraad sinds 2018 start-ups en kmo’s in het kader van het Horizon 2020-programma. Hij zal steun blijven verlenen, ook aan kleine midcapondernemingen, in het kader van het financieringsprogramma van de Unie voor onderzoek en innovatie, Horizon Europa (26), om de prestaties van de durfkapitaalmarkt van de Unie te verbeteren. Uit de lancering van de Europese opschalingsactie voor risicokapitaal (“Escalar”) (27) als proefprogramma van de Commissie en het Europees Investeringsfonds (“EIF”) en de oprichting van een publiek-privaat fonds (28) om beursintroducties van kmo’s te helpen financieren, blijkt dat het belangrijk is de groei van start-ups en kmo’s te bevorderen en bestaande overheidssteunmaatregelen in alle financieringsstadia verder aan te vullen. Het EIF heeft in 2020 samen met het ISEP-initiatief (InnovFin Space Equity Pilot) een paraplufonds geactiveerd waarbij vier particuliere durfkapitaalinvesteerders betrokken zijn om de investeringen in eigen vermogen van Europese luchtvaart- en defensieondernemingen te verhogen. Dit model wordt voortgezet door het Cassini-initiatief en in het bijzonder het geplande groeifonds. (29) Daarnaast heeft het cohesiebeleid van de Unie sinds begin 2000 in groeiende mate bijgedragen aan de financiering van kmo’s, onder meer door risicokapitaal te verstrekken, een bedrag dat eind 2013 10 miljard EUR bereikte en een bijkomend bedrag van 15 miljard EUR aan toezeggingen van 23 lidstaten vanaf eind 2020. Financiële instrumenten in het kader van het cohesiebeleid ondersteunden alleen al in 2020 zowat 365 000 kmo’s in heel Europa. Tot slot worden in het nieuwe InvestEU-programma (30) 14 verschillende financiële instrumenten die momenteel beschikbaar zijn om investeringen in de EU te ondersteunen, alsook middelen uit het gedeeld beheer van het lidstaatcompartiment samengebracht. In het programma wordt een specifiek onderdeel gewijd aan de financiering van kleine ondernemingen, en kunnen ook drie andere onderdelen van InvestEU binnen hun toepassingsgebied kmo’s financieren.

14.

De ervaring van de Commissie op het gebied van risicofinancieringssteun (in het kader van de richtsnoeren voor risicofinanciering en de algemene groepsvrijstellingsverordening (31)) en de bovengenoemde initiatieven (zie punten 12 en 13) op het niveau van de Unie om de toegang tot financiering te verbeteren, tonen aan dat toegang tot financiering zowel voor de Unie als voor haar lidstaten een prioriteit blijft. Tegen deze achtergrond is het daarom van cruciaal belang dat de Commissie de lidstaten richtsnoeren blijft verstrekken over de wijze waarop zij de verenigbaarheid van risicofinancieringsmaatregelen met de interne markt zal beoordelen. Dit blijkt ook uit de evaluatie in 2019 en 2020 van de richtsnoeren voor risicofinanciering 2014, de zogenaamde geschiktheidscontrole (32). Uit die controle is gebleken dat de genoemde richtsnoeren over het algemeen relevant en geschikt blijven. Verdere verduidelijking en vereenvoudiging van de regels lijkt echter noodzakelijk. Deze herziene richtsnoeren voor risicofinanciering zullen het makkelijker maken voor de lidstaten om gerichte staatssteun voor risicofinanciering uit te rollen, waarbij rekening wordt gehouden met de positieve bijdrage van dergelijke steun aan de hierboven beschreven prioriteiten van de Commissie (zie punten 6 tot en met 9), bovenop de positieve effecten van de steun bij het waarborgen van toegang tot financiering.

15.

Na de vaststelling in 2016 van de mededeling betreffende het begrip “steun” (33) en gezien met name punt 4.2 ervan (34) hebben deze richtsnoeren niet langer betrekking op de vraag of een overheidssteunmaatregel al dan niet staatssteun vormt, maar op de voorwaarden waaronder een staatssteunmaatregel verenigbaar met de interne markt kan worden verklaard.

16.

Daarom heeft de Commissie besloten bepaalde wijzigingen in de richtsnoeren voor risicofinanciering 2014 aan te brengen, de regels te verduidelijken en administratieve vereenvoudiging door te voeren om de toepassing van staatssteun ter ondersteuning van risicofinanciering te vergemakkelijken.

2.   TOEPASSINGSGEBIED VAN DE RICHTSNOEREN EN DEFINITIES

2.1.    Toepassingsgebied van deze richtsnoeren

17.

De Commissie zal de in deze richtsnoeren vervatte beginselen toepassen op risicofinancieringsmaatregelen die niet voldoen aan alle voorwaarden waarin deel 3 van de algemene groepsvrijstellingsverordening (“Steun om kmo's toegang tot financiering te geven”) voorziet. De betrokken lidstaat moet die maatregelen (zie deel 2.2) overeenkomstig artikel 108, lid 3, van het Verdrag aanmelden en de Commissie zal een grondige beoordeling maken van de verenigbaarheid van de maatregelen met de gemeenschappelijke markt, zoals beschreven in deel 3 van deze richtsnoeren.

18.

De lidstaten kunnen er echter ook voor kiezen om risicofinancieringsmaatregelen dusdanig vorm te geven dat deze maatregelen geen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag inhouden, bijvoorbeeld doordat deze maatregelen aan het criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie (35) of aan de voorwaarden van de toepasselijke de-minimisverordening voldoen (36). Dit soort zaken hoeven niet bij de Commissie te worden aangemeld.

19.

Deze richtsnoeren hebben geen betrekking op de verenigbaarheid met de interne markt van staatssteunmaatregelen die voldoen aan de criteria van andere richtsnoeren, kaderregelingen of verordeningen inzake staatssteun. De Commissie zal er in het bijzonder op toezien dat moet worden voorkomen dat deze richtsnoeren worden gebruikt om beleidsdoelstellingen na te streven waarop vooral andere kaderregelingen, richtsnoeren en verordeningen inzake staatssteun betrekking hebben.

20.

Deze richtsnoeren doen geen afbreuk aan de toetsing aan de staatssteunregels van andere soorten financiële instrumenten dan die waarop deze richtsnoeren betrekking hebben, zoals instrumenten voor de effectisering van bestaande leningen

21.

De Commissie zal de in deze richtsnoeren uiteengezette beginselen alleen toepassen op risicofinancieringsmaatregelen. Zij zullen niet worden toegepast op ad-hocmaatregelen waarbij risicofinancieringssteun aan individuele ondernemingen wordt verschaft, tenzij het gaat om maatregelen die zijn bedoeld om een specifiek alternatief handelsplatform te ondersteunen.

22.

Belangrijk daarbij is dat risicofinancieringssteunmaatregelen via financiële intermediairs of alternatieve handelsplatforms ten uitvoer moeten worden gelegd, behalve in het geval van fiscale prikkels met betrekking tot directe investeringen in in aanmerking komende ondernemingen. Daarom valt een maatregel waarbij de lidstaat of een overheidsinstantie directe investeringen in ondernemingen doet zonder dat dit soort intermediaire structuren daarbij betrokken zijn, niet onder de regels voor risicofinancieringsteun in de algemene groepsvrijstellingsverordening of in deze richtsnoeren.

23.

In het licht van hun langere staat van dienst en de hogere zekerheidsstelling is de Commissie van oordeel dat grote ondernemingen in de regel niet dezelfde moeilijkheden als start-ups en kmo’s ondervinden om toegang te krijgen tot financiering, en dat deze richtsnoeren dus niet mogen gelden voor dergelijke ondernemingen. Uitzonderlijk kan een risicofinancieringsmaatregel ten voordele van grote ondernemingen op grond van deze richtsnoeren verenigbaar worden geacht, als hij gericht is op kleine midcapondernemingen in overeenstemming met deel 3.2.2.1, punt a), of op innovatieve midcapondernemingen die onderzoeks- en ontwikkelings- en innovatieprojecten uitvoeren in overeenstemming met deel 3.2.2.1, punt b).

24.

De Commissie zal de beginselen van deze richtsnoeren niet toepassen op risicofinancieringssteun voor ondernemingen die tot de officiële notering van een gereglementeerde markt zijn toegelaten, omdat het feit dat zij op een gereglementeerde markt zijn genoteerd, aantoont dat zij in staat zijn particuliere financiering aan te trekken.

25.

Risicofinancieringssteun zonder enige deelneming van onafhankelijke particuliere investeerders zal niet verenigbaar worden geacht volgens deze richtsnoeren. In dergelijke gevallen zou de lidstaat alternatieve beleidsopties in overweging moeten nemen die geschikter kunnen zijn om dezelfde doelstellingen en resultaten te bereiken, zoals regionale investeringssteun of starterssteun overeenkomstig de algemene groepsvrijstellingsverordening.

26.

Risicofinancieringssteun waarbij de onafhankelijke particuliere investeerders geen significant risico dragen of de voordelen volledig ten goede komen aan de particuliere investeerders, zal niet verenigbaar worden geacht op grond van deze richtsnoeren. Het delen van de risico’s en beloningen is volgens deze richtsnoeren een noodzakelijke voorwaarde om de financiële blootstelling van de staat te beperken en een redelijk rendement voor de staat te verzekeren.

27.

Met uitzondering van risicofinancieringssteun ten behoeve van vervangingskapitaal dat onder de voorwaarden van artikel 21 van de algemene groepsvrijstellingsverordening valt, mag risicofinancieringssteun volgens deze richtsnoeren niet worden gebruikt ter ondersteuning van buy-outs.

28.

Risicofinancieringssteun zal niet als verenigbaar met de interne markt worden beschouwd volgens deze richtsnoeren, wanneer de steun wordt toegekend aan:

a)

ondernemingen in moeilijkheden in de zin van de richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (37); voor de toepassing van deze richtsnoeren zullen evenwel kmo’s die niet langer dan de in artikel 21 van de algemene groepsvrijstellingsverordening vastgestelde periode voor inaanmerkingneming op een markt actief zijn en in aanmerking komen voor risicofinancieringsinvesteringen na een boekenonderzoek door de geselecteerde financiële intermediair, niet worden beschouwd als ondernemingen in moeilijkheden, tenzij tegen deze ondernemingen een insolventieprocedure loopt of zij volgens het nationale recht voldoen aan de criteria om, op verzoek van hun schuldeisers, aan een collectieve insolventieprocedure te worden onderworpen;

b)

ondernemingen ten aanzien waarvan een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerder besluit van de Commissie waarbij steun die door dezelfde lidstaat is verleend, onrechtmatig en met de interne markt onverenigbaar is verklaard.

29.

De Commissie zal de beginselen van deze richtsnoeren niet toepassen op steun voor activiteiten die verband houden met de uitvoer naar derde landen of lidstaten, dat wil zeggen steun die rechtstreeks is gerelateerd aan de uitgevoerde hoeveelheden, de oprichting en de exploitatie van een distributienet of andere lopende uitgaven in verband met activiteiten op het gebied van de uitvoer, alsmede steun die afhangt van het gebruik van binnenlandse in plaats van ingevoerde goederen.

30.

Bij risicofinancieringsmaatregelen gaat het vaak om ingewikkelde constructies die stimulansen bieden aan een bepaalde categorie marktdeelnemers (investeerders) om risicofinanciering ter beschikking te stellen aan een andere categorie marktdeelnemers (in aanmerking komende ondernemingen). Afhankelijk van de vormgeving van de maatregel, en zelfs wanneer het de bedoeling van de overheid is om alleen de laatstgenoemde groep te begunstigen, kunnen ondernemingen op één van beide of op beide niveaus begunstigden van staatssteun zijn. Bovendien zijn bij risicofinancieringsmaatregelen meestal een of meer financiële intermediairs betrokken die misschien losstaan van de investeerders en de uiteindelijk begunstigde ondernemingen waarin wordt geïnvesteerd. In dergelijke gevallen moet tevens worden onderzocht of de financiële intermediair geacht kan worden voordeel te halen uit staatssteun. Enigerlei steun aan de financiële intermediair moet worden beperkt door het in deze richtsnoeren beschreven voordeel aan de eindbegunstigden door te geven. Het feit dat financiële intermediairs hun activa kunnen vermeerderen en hun beheerders hun omzet via hun provisies kunnen vergroten, wordt slechts als een secundair economisch effect van de steunmaatregel beschouwd, en niet als een voordeel dat door de steun aan de financiële intermediairs of hun beheerders is verkregen. Indien echter de risicofinancieringsmaatregel dusdanig is vormgegeven dat de secundaire effecten worden doorgegeven aan vooraf aangewezen identificeerbare financiële intermediairs of vooraf aangewezen groepen van financiële intermediairs, zullen deze financiële intermediairs geacht worden een indirect voordeel te genieten.

2.2.    Aan te melden risicofinancieringssteun

31.

Overeenkomstig artikel 108, lid 3, van het Verdrag moeten de lidstaten risicofinancieringsmaatregelen aanmelden die i) staatssteun vormen in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag (met name maatregelen die niet aan het criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie voldoen (38) en buiten het toepassingsgebied van de de-minimisverordeningen vallen (39)), en ii) niet voldoen aan alle voorwaarden waarin deel 3 van de algemene groepsvrijstellingsverordening (“Steun om kmo's toegang tot financiering te geven”) voorziet. De Commissie beoordeelt of die maatregelen verenigbaar zijn met de interne markt overeenkomstig artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag. Deze richtsnoeren hebben met name betrekking op risicofinancieringsmaatregelen die met grote waarschijnlijkheid verenigbaar zijn met artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag mits zij voldoen aan een aantal voorwaarden die in deel 3 van deze richtsnoeren nader zullen worden toegelicht. Deze maatregelen behoren tot een van de volgende twee categorieën.

32.

De eerste categorie omvat risicofinancieringsmaatregelen gericht op ondernemingen die niet voldoen aan alle voorwaarden om in aanmerking te komen die gelden voor risicofinancieringssteun, zoals vastgesteld in deel 3 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Tot deze categorie behoren met name maatregelen die op de volgende ondernemingen zijn gericht:

a)

kleine midcapondernemingen;

b)

innovatieve midcapondernemingen;

c)

kmo’s die de initiële risicofinancieringsinvestering ontvangen terwijl zij langer dan de in artikel 21 van de algemene groepsvrijstellingsverordening vastgestelde periode voor inaanmerkingneming op een markt actief zijn;

d)

start-ups en kmo’s die een totale risicofinancieringsinvestering nodig hebben voor een bedrag dat het in de algemene groepsvrijstellingsverordening vastgestelde maximumbedrag overschrijdt;

e)

alternatieve handelsplatforms die niet aan de voorwaarden van de algemene groepsvrijstellingsverordening voldoen.

33.

De tweede categorie bestaat uit maatregelen waarvan de vormgevingsparameters afwijken van die welke in de algemene vrijstellingsverordening zijn vastgesteld. Tot deze categorie behoren met name de volgende gevallen:

a)

financiële instrumenten waarbij de inbreng van de onafhankelijke particuliere investeerders kleiner is dan de in de algemene groepsvrijstellingsverordening bepaalde percentages;

b)

financiële instrumenten met vormgevingsparameters die de in de algemene groepsvrijstellingsverordening vastgestelde plafonds overschrijden;

c)

financiële instrumenten niet zijnde garanties waar bij de selectie van financiële intermediairs, investeerders of fondsbeheerders de voorkeur wordt gegeven aan bescherming tegen potentiële verliezen (neerwaartse bescherming) boven prioritair rendement uit winst (opwaartse prikkels);

d)

fiscale prikkels voor zakelijke investeerders, met inbegrip van financiële intermediairs of beheerders daarvan die als mede-investeerders optreden.

34.

Tenzij in deze richtsnoeren anders is bepaald, houdt de Commissie bij haar beoordeling van de categorieën aan te melden maatregelen rekening met alle verenigbaarheidsvoorwaarden die van toepassing zijn op risicofinancieringssteun in het kader van deel 3 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

2.3.    Definities

35.

In deze richtsnoeren wordt verstaan onder:

1)

“alternatief handelsplatform”: een multilaterale handelsfaciliteit (Multilateral Trading Facility — MTF) in de zin van artikel 4, lid 1, punt 22, van Richtlijn 2014/65/EU, waarbij ten minste 50 % van de financiële instrumenten die tot de handel zijn toegelaten, is uitgegeven door kmo’s;

2)

“buy-out”: transactie waarbij ten minste een controlebelang in het aandelenkapitaal van een onderneming van de bestaande aandeelhouders wordt verworven met het oog op de overname van haar activa en activiteiten;

3)

“neerwaartse bescherming”: een lager aandeel in het verlies dan dat van de publieke investeerders in het geval van een tegenvallend rendement;

4)

“in aanmerking komende onderneming” : een start-up, een kmo, een kleine of innovatieve midcaponderneming;

5)

“met het beheer belaste entiteit”: de Europese Investeringsbank, het Europees Investeringsfonds, een internationale financiële instelling waarin een lidstaat aandeelhouder is, een in een lidstaat gevestigde financiële instelling die een openbaar belang nastreeft onder toezicht van een overheid, een publiekrechtelijk lichaam of een privaatrechtelijk lichaam met een publieke taak. De met het beheer belaste entiteit kan worden geselecteerd of rechtstreeks worden aangesteld overeenkomstig Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad (40) of overeenkomstig artikel 38, lid 4, punt b), iii), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (41) of artikel 59, lid 3, punt c), van Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (42);

6)

“investering in de vorm van eigen vermogen”: het verschaffen aan een onderneming van kapitaal, dat direct of indirect wordt geïnvesteerd in ruil voor eigenaarschap van een overeenkomstig deel van die onderneming;

7)

“evaluatieplan”: een document dat een of meer steunregelingen bestrijkt en ten minste de volgende elementen bevat:

a)

de te evalueren doelstellingen;

b)

de evaluatievragen;

c)

de resultaatindicatoren;

d)

de geplande methode voor de uitvoering van de evaluatie;

e)

de vereisten inzake gegevensverzameling;

f)

het voorgestelde tijdschema voor de evaluatie met inbegrip van de datum van indiening van de tussentijdse en de definitieve evaluatieverslagen;

g)

de beschrijving van de onafhankelijke instantie die de evaluatie zal uitvoeren of de criteria die zullen worden gebruikt voor de selectie ervan;

h)

de getroffen regelingen om de evaluatie openbaar te maken;

8)

“uittreding” (exit): liquidatie van een deelneming door een financiële intermediair of een investeerder, met inbegrip van trade sale, afschrijvingen, terugbetaling van aandelen of leningen, verkoop aan een andere financiële intermediair of andere investeerder, verkoop aan een financiële instelling en verkoop via een openbare aanbieding, met inbegrip van een eerste openbare aanbieding (IPO);

9)

“redelijk rendement” (Fair Rate of Return of FRR) : de verwachte interne opbrengstvoet (IRR) die gelijkwaardig is aan de risicogewogen disconteringvoet waarin de risicograad van de investering en de aard en omvang van het kapitaal dat particuliere investeerders willen investeren, tot uiting komt;

10)

“uiteindelijke begunstigde” : een in aanmerking komende onderneming die een investering heeft ontvangen in het kader van risicofinancieringssteun van de overheid;

11)

“financieel intermediair”: een financiële instelling, ongeacht de vorm en eigendomsstructuur ervan, waaronder dakfondsen, particuliere investeringsfondsen, publieke investeringsfondsen, banken, microfinancieringsinstellingen en waarborgmaatschappijen;

12)

“eerste commerciële verkoop” : de eerste verkoop door een onderneming op een product- of dienstenmarkt, met uitsluiting van beperkte verkopen om de markt te testen;

13)

“first-losstranche” : de meest junior risicotranche die het hoogste verliesrisico draagt, bestaande uit de verwachte verliezen van de doelportefeuille;

14)

“vervolginvestering” : verdere investering in een onderneming na één of meerdere voorafgaande risicofinancieringsinvesteringsrondes;

15)

“dakfonds”: fonds dat belegt in of middelen bijdraagt aan andere fondsen in plaats van rechtstreeks te beleggen in of bij te dragen aan ondernemingen of financiële activa zoals aandelen of obligaties;

16)

“garantie”: een schriftelijke aansprakelijkheidsverklaring voor het geheel of een deel van nieuw geproduceerde risicofinancieringskrediettransacties zoals schuld- of leasinginstrumenten, alsmede quasi-eigenvermogensinstrumenten;

17)

“garantieplafond” : de maximale blootstelling van een publieke investeerder, uitgedrukt als een percentage van de totale investeringen in een gegarandeerde portefeuille;

18)

“garantiepercentage” : het percentage van de dekking door een publieke investeerder van de verliezen op elke individuele transactie die in het kader van de risicofinancieringssteunmaatregel in aanmerking komt;

19)

“onafhankelijke particuliere investeerder”: een onafhankelijke particuliere investeerder in de zin van artikel 2 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

20)

„innovatieve midcap”: een midcap die aan een van de volgende voorwaarden voldoet: zij voldoet aan de criteria om als “innovatieve onderneming” in de zin van artikel 2 van de algemene groepsvrijstellingsverordening te worden beschouwd; zij heeft recentelijk een kwaliteitskeurmerk “excellentiekeur” van de Europese Innovatieraad gekregen overeenkomstig het Horizon 2020-werkprogramma 2018-2020 (43) of artikel 2, punt 23, en artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) 2021/695; of zij heeft recentelijk een investering ontvangen uit het Fonds van de Europese Innovatieraad, zoals een investering in het kader van het Accelerator-programma als bedoeld in artikel 48 van Verordening (EU) 2021/695, en zij heeft deelgenomen aan een Cassini (44)-actie (Cassini Business Accelerator of Cassini Matchmaking), of heeft investeringen ontvangen uit de Cassini Seed and Growth Funding Facility, of heeft een Cassini Prize ontvangen, waarbij is voldaan aan de daarin gestelde evaluatiedrempels, of zij heeft steun ontvangen van door Horizon Europe gefinancierde ruimtegerelateerde projecten die tot de oprichting van een start-up heeft geleid;

21)

“hefboom voor particuliere middelen”: de mate waarin overheidsinvesteringen extra investeringen uit particuliere bronnen aantrekken;

22)

“leninginstrument”: een overeenkomst die de kredietgever verplicht een overeengekomen geldbedrag voor een overeengekomen termijn ter beschikking te stellen aan de kredietnemer en waarbij de kredietnemer verplicht is dat bedrag binnen de overeengekomen termijn terug te betalen; dit instrument kan de vorm aannemen van leningen en andere financieringsinstrumenten met inbegrip van leasing, die de leninggever een overheersend bestanddeel van minimumopbrengst bieden;

23)

“midcaponderneming”: een onderneming die geen kmo is, met niet meer dan 1 500 werknemers, berekend overeenkomstig de artikelen 3 tot en met 6 van bijlage I bij de algemene groepsvrijstellingsverordening. Voor de toepassing van deze definitie worden verschillende entiteiten als één onderneming beschouwd wanneer aan een van de in artikel 3, lid 3, van bijlage I bij de algemene groepsvrijstellingsverordening genoemde voorwaarden is voldaan;

24)

“natuurlijke persoon” : een persoon niet zijnde een rechtspersoon die geen onderneming is in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag;

25)

“nieuw krediet” : een nieuw gesloten leninginstrument ten behoeve van de financiering van nieuwe investeringen of werkkapitaal, met uitsluiting van de herfinanciering van: i) bestaande leningen of ii) andere vormen van financiering;

26)

“investeringen in de vorm van quasi-eigenvermogen”: een categorie financiering tussen eigen vermogen en vreemd vermogen in, waaraan een hoger risico verbonden is dan aan senior schuld en een lager risico dan aan gewoon eigen vermogen en waarvan het rendement voor de houder ervan overwegend is gebaseerd op de winst of het verlies van de onderliggende doelonderneming en die bij wanbetaling niet gedekt is; investeringen in de vorm van quasi-eigenvermogen kunnen zijn gestructureerd als schuld, die niet gegarandeerd en achtergesteld is, met inbegrip van mezzanineschuld, en in sommige gevallen converteerbaar is in eigen vermogen, dan wel als preferent eigen vermogen;

27)

“vervangingskapitaal”: de aankoop van bestaande aandelen in een onderneming van een vroegere investeerder of aandeelhouder;

28)

“risicofinancieringsinvestering”: investeringen in eigen vermogen en quasi-eigenvermogen, leningen (met inbegrip van leases) en garanties, of een combinatie daarvan, aan in aanmerking komende ondernemingen teneinde nieuwe investeringen te doen, met uitsluiting van volledig particuliere investeringen tegen marktvoorwaarden die buiten het toepassingsgebied van de relevante staatssteunmaatregel vallen;

29)

“kleine of middelgrote onderneming” of “kmo”: een onderneming die voldoet aan de in bijlage I bij de algemene groepsvrijstellingsverordening beschreven voorwaarden;

30)

“kleine midcaponderneming”: een onderneming niet zijnde een kmo, met niet meer dan 499 werknemers, berekend overeenkomstig de artikelen 3 tot en met 6 van bijlage I bij de algemene groepsvrijstellingsverordening, en waarvan de jaaromzet 100 miljoen EUR niet overschrijdt of het jaarlijkse balanstotaal 86 miljoen EUR niet overschrijdt. Voor de toepassing van deze definitie worden verschillende entiteiten als één onderneming beschouwd wanneer aan een van de in artikel 3, lid 3, van bijlage I bij de algemene groepsvrijstellingsverordening genoemde voorwaarden is voldaan;

31)

“start-up”: een niet-beursgenoteerde kleine onderneming tot vijf jaar na haar registratie die aan de volgende voorwaarden voldoet: a) zij heeft niet de activiteit van een andere onderneming overgenomen; b) zij heeft nog geen winst uitgekeerd; c) zij is niet ontstaan uit een concentratie (45). Voor in aanmerking komende ondernemingen die zich niet hoeven te laten registreren, wordt de periode van vijf jaar om in aanmerking te komen, geacht aan te vangen op het tijdstip dat de onderneming haar economische activiteiten aanvangt of belastingplichtig wordt voor haar economische activiteiten, als dat eerder is;

32)

“totale financiering”: het totale bedrag dat in het kader van een risicofinancieringssteunmaatregel in één of meer risicofinancieringsronden, met inbegrip van vervolginvesteringen, in een in aanmerking komende onderneming wordt geïnvesteerd, met uitsluiting van volledig particuliere investeringen tegen marktvoorwaarden die buiten het toepassingsgebied van de risicofinancieringssteunmaatregel vallen;

33)

“opwaartse prikkel”: preferent of prioritair rendement uit winst ten opzichte van publieke investeerders.

3.   VERENIGBAARHEIDSBEOORDELING VAN RISICOFINANCIERINGSSTEUN

36.

Op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag kan staatssteun verenigbaar met de interne markt worden geacht wanneer deze is bedoeld om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid binnen de Unie te vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad.

37.

In dit deel verduidelijkt de Commissie hoe zij de verenigbaarheid van risicofinancieringssteunmaatregelen waarvoor overeenkomstig artikel 108, lid 3, van het Verdrag de aanmeldingsverplichting geldt, zal beoordelen. Meer bepaald zal de Commissie, om te beoordelen of een risicofinancieringssteunmaatregel als verenigbaar met de interne markt kan worden beschouwd, nagaan of de steunmaatregel:

a)

de ontwikkeling van een bepaalde economische activiteit vergemakkelijkt (eerste voorwaarde); en

b)

de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt niet zodanig verandert dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad (tweede voorwaarde).

38.

Om te bepalen of aan de eerste voorwaarde is voldaan, namelijk of de steun de ontwikkeling van een economische activiteit vergemakkelijkt, zal de Commissie de volgende aspecten in aanmerking nemen:

a)

identificatie van de gesteunde economische activiteit (zie deel 3.1.1);

b)

stimulerend effect: de steun moet het gedrag van de betrokken ondernemingen zodanig veranderen dat zij bijkomende activiteiten ondernemen die zij zonder de steun niet zouden verrichten, dan wel in beperktere mate of op een andere wijze of locatie zouden verrichten (zie deel 3.1.2);

39.

Om te bepalen of aan de tweede voorwaarde is voldaan, namelijk of de steun de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt, niet zodanig verandert dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad, zal de Commissie de volgende aspecten in aanmerking nemen:

a)

noodzaak van overheidsmaatregelen: de steunmaatregel moet leiden tot een wezenlijke verbetering die de markt niet op eigen kracht tot stand kan brengen, door bijvoorbeeld een einde te maken aan marktfalen of een andere relevante belemmering voor het verstrekken van risicofinanciering, met inbegrip van bijvoorbeeld regionale ongelijkheden bij de toegang tot financiering (zie deel 3.2.2);

b)

geschiktheid van de steunmaatregel: de voorgestelde staatssteunmaatregel moet een geschikt beleidsinstrument zijn om het doel te verwezenlijken (zie deel 3.2.3);

c)

evenredigheid van de steun (steun beperkt tot het minimum): het steunbedrag en de steunintensiteit moeten beperkt blijven tot het minimum dat nodig is om de ondernemingen aan te zetten tot de bijkomende investering of activiteit (deel 3.2.4);

d)

vermijden van ongewenste negatieve effecten van de steun op de mededinging en het handelsverkeer: eventuele negatieve effecten moeten beperkt zijn en mogen niet zwaarder wegen dan de positieve effecten van de steun (zie deel 3.2.5);

e)

transparantie van de steun: de lidstaten, de Commissie, de marktdeelnemers en het publiek moeten gemakkelijk toegang kunnen krijgen tot alle desbetreffende besluiten en relevante informatie over de op grond van die besluiten verleende steun (zie deel 3.2.6).

40.

De volledige afwegingstoets (zie deel 3.2.5.3) kan voor bepaalde categorieën steunregelingen verder afhankelijk worden gesteld van de eis dat een evaluatie achteraf wordt uitgevoerd, zoals die in deel 4 wordt beschreven. In dergelijke gevallen kan de Commissie de looptijd van de regelingen beperken, met een mogelijkheid om nadien de verlenging daarvan opnieuw aan te melden.

41.

Indien een steunmaatregel, de daaraan gekoppelde voorwaarden (zoals de financieringsmethode wanneer die integrerend deel uitmaakt van de staatssteunmaatregel) of de gefinancierde activiteit leiden tot een schending van het Unierecht, kan de steun niet met de interne markt verenigbaar worden geacht (46). Dergelijke schendingen omvatten onder meer, maar zijn niet beperkt tot:

a)

aan de steun de verplichting verbinden om binnenlands geproduceerde goederen of binnenlandse diensten te gebruiken;

b)

aan de steun de verplichting verbinden voor financiële intermediairs, hun beheerders of eindbegunstigden om hun hoofdkantoor op het grondgebied van de betrokken lidstaat te hebben of het daarnaartoe te verplaatsen, daarbij inbreuk makend op artikel 49 van het Verdrag inzake de vrijheid van vestiging (47);

c)

aan de steun voorwaarden verbinden die inbreuk maken op artikel 63 van het Verdrag inzake het vrije verkeer van kapitaal.

3.1.    Eerste voorwaarde: de steun vergemakkelijkt de ontwikkeling van een economische activiteit

3.1.1.   Identificatie van de ondersteunde economische activiteit

42.

In de meeste gevallen hebben risicofinancieringssteunmaatregelen betrekking op ondernemingen uit een breed scala aan economische sectoren. Deze maatregelen helpen ervoor te zorgen dat bepaalde kmo’s en midcapondernemingen toegang hebben tot het bedrag en de vorm van financiering die nodig zijn om hun economische activiteiten uit te voeren of verder te ontwikkelen. De Commissie zal daarom bepalen welk soort ondernemingen (kmo’s, kleine midcapondernemingen of innovatieve midcapondernemingen) en sectoren onder de risicofinancieringssteunmaatregel vallen.

3.1.2.   Stimulerend effect

43.

Risicofinancieringssteun kan alleen met de interne markt verenigbaar worden verklaard indien deze een stimulerend effect heeft. De Commissie is van mening dat steun zonder stimulerend effect de ontwikkeling van de betrokken economische activiteit niet bevordert.

44.

Er is sprake van een stimulerend effect als de steun de begunstigde van de steun ertoe aanzet om zijn gedrag te wijzigen door activiteiten te ontplooien die hij als gevolg van marktfalen zonder de steun niet of slechts in beperktere mate zou ontplooien. Op het niveau van de in aanmerking komende ondernemingen speelt een stimulerend effect wanneer de steun ervoor zorgt dat de uiteindelijke begunstigde financiering kan krijgen die anders in die vorm, in die omvang of op dat tijdstip niet beschikbaar zou zijn.

45.

Risicofinancieringsmaatregelen moeten marktinvesteerders prikkelen om potentieel levensvatbare in aanmerking komende ondernemingen meer financiering te verstrekken dan zou worden verstrekt zonder het bestaan van dergelijke prikkels of om extra risico’s aan te gaan, of beide. Een risicofinancieringsmaatregel wordt geacht een stimulerend effect te hebben wanneer deze investeringen vanuit de markt mobiliseert zodat de totale financiering die aan de in aanmerking komende ondernemingen ter beschikking wordt gesteld, het budget van de maatregel overstijgt. Een cruciaal criterium dat bij de selectie van financiële intermediairs en fondsbeheerders moet worden toegepast, is daarom hun vermogen om aanvullend particulier kapitaal aan te trekken.

46.

Indien gefinancierde schuldinstrumenten worden gebruikt om bestaande kredieten te herfinancieren, worden zij niet geacht een stimulerend effect te hebben, zodat steunelementen in dergelijke instrumenten niet als verenigbaar met deze richtsnoeren kunnen worden beschouwd.

47.

De beoordeling van het stimulerende effect houdt nauw verband met de beoordeling van de noodzaak van overheidsmaatregelen die in deel 3.2.2 werd besproken. Voorts is de vraag of de maatregel een hefboom kan zijn voor particuliere middelen, uiteindelijk afhankelijk van de vormgeving van de maatregel met betrekking tot het evenwicht van risico’s en beloningen tussen publieke en particuliere financiers, wat ook nauw samenhangt met de vraag of de vormgeving van de staatssteunmaatregel geschikt is (zie deel 3.2.3). Als de noodzaak van de overheidsmaatregel correct is vastgesteld en de maatregel passend is vormgegeven, kan dus worden aangenomen dat er sprake is van een stimulerend effect.

3.2.    Tweede voorwaarde: geen zodanig negatieve effecten op mededinging en de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt dat zij het gemeenschappelijk belang schaden

48.

Artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag biedt de Commissie de mogelijkheid om steun die de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën vergemakkelijkt, als verenigbaar te beschouwen, “mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad”.

49.

De beoordeling van de negatieve effecten op de interne markt omvat complexe economische en sociale beoordelingen. De Commissie zal in dit deel uiteenzetten hoe zij voornemens is haar discretionaire bevoegdheid in dat verband uit te oefenen.

50.

Een steunmaatregel leidt per definitie tot verstoring van de mededinging en beïnvloedt het handelsverkeer tussen de lidstaten. Om echter vast te stellen of de verstorende effecten van de steun tot het minimum beperkt blijven, zal de Commissie nagaan of de steun noodzakelijk (zie deel 3.2.2), geschikt (zie deel 3.2.3) en evenredig (zie deel 3.2.4) is. Om deze controle te verrichten vereist de Commissie dat de lidstaten bewijsmateriaal indienen in de vorm van een beoordeling vooraf zoals beschreven in deel 3.2.1.

51.

Vervolgens zal de Commissie de negatieve effecten van de betrokken risicofinancieringssteun op de mededinging en de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt, beoordelen. Meer in het bijzonder kan steun op het gebied van risicofinanciering leiden tot verdringing van particuliere beleggers, verstorende effecten op het niveau van financiële intermediairs, specifieke productmarktverstoringen en verplaatsingseffecten. De Commissie zal dergelijke negatieve effecten van de steun op de mededinging en het handelsverkeer beoordelen en afwegen tegen de positieve effecten van de steun (zie deel 3.2.5). Als de positieve effecten groter zijn dan de negatieve, zal de Commissie de steun verenigbaar achten.

52.

Tot slot zal de Commissie erop toezien dat de steun aan de transparantievereisten voldoet (zie deel 3.2.6).

3.2.1.   Basiselementen van de beoordeling vooraf die de lidstaat bij de Commissie moet indienen

53.

Staatssteun kan alleen worden gerechtvaardigd als die steun kan zorgen voor een wezenlijke ontwikkeling die de markt niet op eigen kracht tot stand kan brengen, bijvoorbeeld door een einde te maken aan marktfalen of een andere relevante belemmering voor het verstrekken van de risicofinanciering of investeringen.

54.

Staatssteun kan noodzakelijk zijn om de verstrekking van risicofinanciering te vergroten in een situatie waarin de markt op zichzelf geen doeltreffend resultaat oplevert of dit resultaat niet tijdig bereikt. De Commissie is van oordeel dat er geen sprake is van algemeen marktfalen ten aanzien van de toegang van start-ups, kmo’s of midcapondernemingen tot financiering, maar slechts van marktfalen ten aanzien van bepaalde groepen start-ups, kmo’s en sommige soorten midcapondernemingen, met name ten gevolge van de specifieke economische context van de betrokken lidstaat alsmede het activiteitendomein (bijvoorbeeld kunnen risico’s in bepaalde sectoren worden overschat).

55.

Deel 3 van de algemene groepsvrijstellingsverordening bepaalt de voorwaarden waaronder risicofinancieringsmaatregelen worden geacht bedoeld te zijn om marktfalen aan te pakken met passende en evenredige middelen, en tegelijk een stimulerend effect te hebben en verstoringen van de mededinging te beperken. Maatregelen die aan deze voorwaarden voldoen, hoeven niet te worden aangemeld en worden als verenigbaar met de interne markt beschouwd.

56.

Risicofinancieringsmaatregelen die niet voldoen aan de voorwaarden van deel 3 van de algemene groepsvrijstellingsverordening, moeten worden aangemeld zodat de Commissie onder meer kan beoordelen of er sprake is van marktfalen of een andere relevante belemmering voor het verstrekken van risicofinanciering. Daarom moeten de lidstaten het bestaan aantonen van specifiek marktfalen of een andere relevante belemmering die verder gaat dan het wettelijke vermoeden waarop de algemene groepsvrijstellingsverordening is gebaseerd. Voorts moet de voorgestelde risicofinancieringsmaatregel voldoen aan de verenigbaarheidscriteria van deze richtsnoeren. Daartoe dient de lidstaat bij de Commissie een diepgaande beoordeling vooraf of, indien nodig, een reeks beoordelingen in.

57.

De diepgaande beoordeling vooraf moet gebaseerd zijn op objectief en actueel bewijsmateriaal en op beschikbare beste praktijken en methodologieën (zoals deskresearch, interviews, online-enquêtes, passende kwantitatieve methoden). Voor zover mogelijk moet het bewijs vervolgens worden getrianguleerd en op een wederzijds versterkende manier worden gebruikt ter ondersteuning van de conclusies van de beoordeling vooraf. De beoordeling vooraf moet dateren van ten hoogste drie jaar voorafgaand aan de kennisgeving van de risicofinancieringsmaatregel en bij voorkeur zijn uitgevoerd door een onafhankelijke deskundige. Bij de beoordeling vooraf moet ook rekening worden gehouden met de lessen die zijn getrokken uit soortgelijke instrumenten en eerdere beoordelingen vooraf die de lidstaat heeft uitgevoerd. Bij het opstellen van de beoordeling vooraf kunnen de lidstaten gebruik maken van de bestaande reeks bewijzen, voor zover dat relevant is, om het marktfalen aan te tonen. De beoordeling vooraf moet gericht zijn op het specifieke soort risicofinanciering (bv. eigen vermogen of achtergestelde schuld) waarvoor een steunmaatregel wordt voorgesteld.

58.

De voorgestelde risicofinancieringssteunmaatregel moet geschikt zijn om de beoogde doelstelling van de steun te verwezenlijken. Daarom moeten in de beoordeling vooraf de bestaande en, indien mogelijk, ook de geplande acties worden geanalyseerd die op hetzelfde vastgestelde marktfalen of een andere relevante belemmering voor het verstrekken van risicofinanciering zijn gericht, waarbij rekening moet worden gehouden met de doeltreffendheid en doelmatigheid van andere beleidsinstrumenten. De lidstaat moet aantonen dat het vastgestelde marktfalen of de andere relevante belemmering niet adequaat kan worden aangepakt door andere beleidsinstrumenten die geen staatssteun inhouden noch met maatregelen die binnen het toepassingsgebied van de algemene groepsvrijstellingsverordening vallen.

59.

Staatssteun moet evenredig zijn in verhouding tot het marktfalen of de andere relevante belemmering die de steun wil aanpakken om de betrokken beleidsdoelstellingen te verwezenlijken. Steun om de risicofinanciering te verhogen, moet daarom beperkt blijven tot het strikte minimum dat noodzakelijk is om het marktfalen of de andere relevante belemmering aan te pakken die in de beoordeling vooraf is vastgesteld, zonder dat de begunstigden ervan ongewenste voordelen krijgen. Voor risicofinancieringsinvesteringen die het in artikel 21 van de algemene groepsvrijstellingsverordening vastgestelde maximum per in aanmerking komende onderneming overschrijden, moet de beoordeling vooraf de evenredigheid van de steunmaatregel nader toelichten, zoals in de punten 64 en 65 van deze richtsnoeren wordt uiteengezet.

60.

Als de risicofinancieringsmaatregel gedeeltelijk uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds of het Cohesiefonds wordt gefinancierd, kan de lidstaat gebruikmaken van (delen van) de beoordeling vooraf die is opgesteld overeenkomstig artikel 37, lid 2, van Verordening (EU) 1303/2013 of artikel 58, lid 3, van Verordening (EU) 2021/1060. De Commissie zal vervolgens beoordelen of het verstrekte bewijsmateriaal aan de vereisten van deze richtsnoeren voldoet. Als de risicofinancieringsmaatregel geheel of gedeeltelijk wordt gebruikt ter ondersteuning van ondernemingen waaraan onlangs door de EIC een kwaliteitskeurmerk is toegekend (48), voor mede-investering met het EIC-Fonds of voor vervolginvesteringen met betrekking tot het acceleratieprogramma (49), of van ondernemingen die ofwel heeft deelgenomen aan een Cassini-actie (Cassini Business Accelerator of Cassini Matchmaking), waarbij is voldaan aan de daarin gestelde evaluatiedrempels, of uit de Casssini Seed and Growth Funding Facility investeringen hebben ontvangen, of een Cassini Prize hebben ontvangen, of steun hebben ontvangen van door Horizon Europe gefinancierde ruimtegerelateerde projecten die tot de oprichting van een start-up hebben geleid, aanvaardt de Commissie dat het kwaliteitskeurmerk en ander bewijsmateriaal afkomstig van de door de EIC uitgevoerde zorgvuldigheidsprocedure, respectievelijk van de in Cassini-acties ingebedde concurrerende selectieprocedures, worden gebruikt als onderdeel van de beoordeling vooraf.

61.

Voor risicofinancieringsmaatregelen die buiten het toepassingsgebied van de algemene groepsvrijstellingsverordening vallen, moet de beoordeling vooraf omschrijven wat de aard is van het marktfalen of de andere relevante belemmering en de aanwezigheid ervan aantonen voor zover deze van invloed is op een of meer van de volgende aspecten:

a)

specifieke categorieën doelondernemingen die niet voldoen aan alle voorwaarden om voor toepassing van de algemene groepsvrijstellingsverordening in aanmerking te komen (zie punt 32, a) tot en met d));

b)

alternatieve handelsplatforms die niet aan de voorwaarden van de algemene groepsvrijstellingsverordening voldoen (zie punt 32, e));

c)

financiële instrumenten waarvan de vormgevingsparameters afwijken van de in de algemene groepsvrijstellingsverordening beschreven parameters (zie punt 33, a) tot en met c));

d)

fiscale prikkels voor zakelijke investeerders, met inbegrip van financiële intermediairs of beheerders daarvan die als mede-investeerders optreden (zie punt 33, d)).

62.

In de beoordeling vooraf moet worden aangegeven om welke soort getroffen ondernemingen het gaat, met name in termen van leeftijd of ontwikkelingsfase, economische sector en geografisch activiteitengebied, en moet worden aangetoond dat dergelijke ondernemingen worden getroffen door de aanwezigheid van een specifiek marktfalen of een andere relevante belemmering.

63.

Voor risicofinancieringsmaatregelen die betrekking hebben op financiële instrumenten met een deelneming van onafhankelijke particuliere investeerders die lager is dan de percentages waarin artikel 21 van de algemene groepsvrijstellingsverordening voorziet (zie punt 33, a), van deze richtsnoeren), moet de beoordeling vooraf bovendien een voldoende gedetailleerde beoordeling bevatten van het niveau en de structuur van het aanbod van particuliere financiering voor het soort in aanmerking komende onderneming in het betrokken geografische gebied en moet zij aantonen dat het vastgestelde marktfalen of de andere relevante belemmering niet kan worden aangepakt met maatregelen die voldoen aan alle vereisten inzake particuliere deelneming die in de algemene groepsvrijstellingsverordening zijn bepaald.

64.

Daarnaast moet bij risicofinancieringsinvesteringen ten belope van een bedrag dat het in artikel 21 van de algemene groepsvrijstellingsverordening vastgestelde maximum per in aanmerking komende onderneming overschrijden (zie punt 32, e), van deze richtsnoeren) overschrijdt, de beoordeling vooraf ook de financieringskloof (d.w.z. het niveau van de momenteel onvervulde vraag naar financiering vanuit in aanmerking komende ondernemingen) als gevolg van het vastgestelde marktfalen of de andere relevante belemmering kwantificeren. Uit de beoordeling moet blijken dat de financieringskloof op het niveau van de in aanmerking komende ondernemingen het in de algemene groepsvrijstellingsverordening vastgestelde maximum overschrijdt. Een dergelijke kwantificering moet gebaseerd zijn op de beschikbare beste praktijken en methoden die het mogelijk maken te ramen in welke mate er sprake is van een onvervulde vraag naar financiering van de doelondernemingen.

65.

Voor de kwantificering van de financieringskloof moet er een analyse worden gemaakt van zowel de structurele als de conjuncturele (d.w.z. crisisgebonden) problemen die tot een suboptimale voorziening met particulier kapitaal leiden. Met name moet in het kader van de beoordeling vooraf een uitvoerige analyse worden gemaakt van de aanbodzijde door de financieringsbronnen te beoordelen die voor in aanmerking komende ondernemingen beschikbaar zijn, waarbij rekening moet worden gehouden met het aantal bestaande financiële intermediairs die actief zijn in het beoogde geografische gebied ongeacht de lidstaat waar de intermediair is opgericht, de vraag of zij tot de openbare of de particuliere sector behoren en de omvang van de investeringen in het relevante marktsegment. Bij de beoordeling van de vraagzijde moet rekening worden gehouden met het aantal potentieel in aanmerking komende ondernemingen en de gemiddelde waarde van individuele transacties. Deze beoordeling moet gebaseerd zijn op gegevens voor de vijf jaar voorafgaand aan de aanmelding van de risicofinancieringsmaatregel en waar mogelijk bevindingen trianguleren door alternatieve gegevensbronnen te vergelijken.

66.

Voor regelingen die uitsluitend gericht zijn op start-ups en kmo’s vóór hun eerste commerciële verkoop, zal de Commissie de vereisten betreffende de beoordeling vooraf op evenredige wijze toepassen, in het bijzonder wat het gevraagde bewijsmateriaal betreft.

3.2.2.   Noodzaak van overheidsmaatregelen

67.

Staatssteun moet gericht zijn op situaties waar die steun kan zorgen voor een wezenlijke ontwikkeling die de markt niet op eigen kracht tot stand kan brengen. Om te beoordelen of staatssteun doeltreffend is om het beoogde doel te bereiken, moet eerst worden vastgesteld welk probleem moet worden aangepakt. De lidstaten moeten uitleggen hoe de steunmaatregel daadwerkelijk de vastgestelde belemmering, en met name marktfalen, die het verstrekken van voldoende risicofinanciering door de markt zelf hindert, kan inperken.

68.

De risicofinancieringsmaatregel kan alleen gerechtvaardigd zijn als hij gericht is op het specifieke marktfalen of de andere relevante belemmering die in de beoordeling vooraf is aangetoond. De Commissie is van mening dat dergelijk marktfalen of dergelijke belemmeringen met name, maar niet uitsluitend, kunnen bestaan voor kmo’s in hun vroege fasen die, ondanks hun groeivooruitzichten, niet in staat zijn hun kredietwaardigheid of de deugdelijkheid van hun bedrijfsplan aan investeerders aan te tonen. De omvang van dit soort marktfalen of belemmering in termen van het aantal betrokken ondernemingen en van hun kapitaalbehoeften, kan variëren al naargelang de sector waarin zij actief zijn. Sectoren die in het bijzonder door dergelijk marktfalen of belemmeringen kunnen worden getroffen, zijn geavanceerde, innovatieve groene of digitale technologieën. Vanwege informatieasymmetrieën kan het voor de markt moeilijk zijn om het risico/rendementsprofiel van dergelijke start-ups en kmo’s te beoordelen of om in te schatten in hoeverre zij in staat zijn risicogewogen rendement te genereren. De moeilijkheden die dergelijke kmo’s ondervinden bij het delen van informatie over de kwaliteit van hun projecten en het hoge risico en de beperkte kredietwaardigheid waardoor zij in de ogen van investeerders gekenmerkt zijn, leiden tot hoge transactie- en bemiddelingskosten, die de risicoaversie bij de investeerders nog verder kan versterken. Kleine midcapondernemingen en innovatieve midcapondernemingen kunnen met vergelijkbare moeilijkheden geconfronteerd worden en dus met hetzelfde marktfalen of dezelfde belemmering te kampen hebben.

69.

De risicofinancieringsmaatregel moet daarom zodanig worden ontworpen dat hij het specifieke marktfalen of de andere relevante belemmering - zoals aangetoond bij de beoordeling vooraf - aanpakt, met name ten aanzien van de in aanmerking komende ondernemingen in de beoogde ontwikkelingsfase, het beoogde geografische gebied en, indien van toepassing, de beoogde economische sector.

70.

Om ervoor te zorgen dat de bij de maatregel betrokken financiële intermediairs zich op het geconstateerde marktfalen richten, moet een boekenonderzoek plaatsvinden dat garanties moet bieden voor een zakelijk verantwoorde investeringsstrategie die op de vastgestelde beleidsdoelstelling is toegespitst en de vastgestelde selectievoorwaarden en financieringsbeperkingen in acht neemt. Met name moeten de lidstaten financiële intermediairs selecteren waarvan blijkt dat de door hen voorgestelde investeringsstrategie zakelijk verantwoord is en onder meer een passend beleid inzake risicodiversificatie omvat dat is gericht op het bereiken van economische levensvatbaarheid en een efficiënte schaal in termen van omvang en geografische spreiding van de investeringen.

3.2.2.1.   Maatregelen gericht op buiten het toepassingsgebied van de algemene groepsvrijstellingsverordening vallende categorieën ondernemingen

71.

Wat de steun voor toegang tot financiering betreft, is het toepassingsgebied van de algemene groepsvrijstellingsverordening beperkt tot kmo’s. Bepaalde ondernemingen die niet onder de definitie van een kmo vallen vanwege het aantal personeelsleden en/of de financiële drempels, kunnen met vergelijkbare financieringsbeperkingen te maken hebben.

a)   Kleine midcapondernemingen

72.

Bij een risicofinancieringsmaatregel kan een verruiming van de groep in aanmerking komende ondernemingen tot – naast kmo’s – ook kleine midcapondernemingen gerechtvaardigd zijn voor zover daarmee particuliere investeerders worden geprikkeld om te investeren in een meer gediversifieerde portefeuille met grotere toe- en uittredingsmogelijkheden. Door kleine midcapondernemingen in de portefeuille op te nemen zal de risicograad op portefeuilleniveau waarschijnlijk dalen en daardoor het rendement op de investeringen toenemen. Daarom kan dit een bijzonder doeltreffende manier zijn om institutionele investeerders aan te trekken naar risicovollere vroege-fase-ondernemingen.

73.

Om die redenen en op voorwaarde dat de beoordeling vooraf afdoende economisch bewijsmateriaal in die zin bevat, kan steun aan kleine midcaps gerechtvaardigd zijn. In haar beoordeling zal de Commissie rekening houden met de arbeids- en kapitaalintensiteit van de doelondernemingen en met andere criteria die betrekking hebben op de specifieke financieringsbeperkingen waarmee kleine midcapondernemingen te kampen hebben (zoals de beschikbaarheid van voldoende zekerheden voor een groot krediet of de behoefte aan aanzienlijk extern kapitaal voor ontwikkeling en uitrol).

b)   Innovatieve midcapondernemingen

74.

In bepaalde omstandigheden kunnen ook midcapondernemingen worden geconfronteerd met financieringsbeperkingen die vergelijkbaar zijn met die van kmo’s. Dit kan het geval zijn voor midcapondernemingen die, naast initiële investeringen in productiefaciliteiten, O&O- en innovatieactiviteiten ontplooien, met inbegrip van replicatie door marktpartijen, en die over een ontoereikend trackrecord beschikken om investeerders in staat te stellen relevante aannames te formuleren met betrekking tot de toekomstige marktvooruitzichten van de resultaten van die activiteiten, aangezien deze markten in ontwikkeling zijn of een geavanceerd technologisch onderdeel bevatten waarvan het risico moeilijk te beoordelen is (bijvoorbeeld ruimtevaart en defensie). In dergelijke gevallen kan risicofinancieringssteun door de staat noodzakelijk zijn om deze innovatieve midcapondernemingen in de gelegenheid te stellen hun productiecapaciteiten op te tillen naar een levensvatbaar niveau waarmee zij in staat zijn op eigen kracht particuliere financiering aan te trekken. Daarnaast geldt de opmerking in deel 3.2.2.1, punt a), ook voor innovatieve midcapondernemingen: het opnemen hiervan in een investeringsportefeuille voor een financiële intermediair kan een doeltreffende manier zijn om een meer gediversifieerde reeks investeringskansen aan te bieden die aantrekkelijker zijn voor een ruimere groep kandidaat-investeerders.

c)   Kmo’s die de initiële risicofinancieringsinvestering ontvangen terwijl zij langer dan de in de algemene groepsvrijstellingsverordening vastgestelde periode voor inaanmerkingneming op een markt actief zijn

75.

Bepaalde soorten ondernemingen kunnen ook als zij al geruime tijd bestaan, nog als ondernemingen in de expansiefase of vroege-groeifase worden beschouwd, als zij nog niet voldoende hebben aangetoond over het potentieel tot het generen van rendement te beschikken of als zij niet over een toereikend trackrecord en de nodige zekerheden beschikken. Dit kan met name gelden voor bijzonder risicovolle sectoren, zoals de biotechnologie, ruimtevaart, defensie en de culturele en creatieve industrie, en potentieel meer in het algemeen voor innovatieve kmo’s, met inbegrip van kmo’s die zich richten op groene of digitale technologieën of sociale innovatie (50). Bovendien zijn ondernemingen die over voldoende intern eigen vermogen beschikken om hun initiële activiteiten te financieren, mogelijk pas in een latere fase op extern kapitaal aangewezen, bijvoorbeeld om hun capaciteit uit te breiden van die van een kleinschalig bedrijf naar die van een grootschaliger bedrijf. Dit kan een hoger bedrag aan investeringen vergen dan zij met hun eigen middelen kunnen opvangen.

76.

Bijgevolg bestaat de mogelijkheid om maatregelen toe te staan waarbij de initiële investering na de in artikel 21 van de algemene groepsvrijstellingsverordening vastgestelde periode voor inaanmerkingneming plaatsvindt. In dergelijke situaties kan de Commissie verlangen dat de maatregel de in aanmerking komende categorieën ondernemingen duidelijk definieert, in het licht van het tijdens de beoordeling vooraf verstrekte bewijsmateriaal met betrekking tot het bestaan van specifiek marktfalen waarmee die ondernemingen te kampen hebben.

d)   start-ups en kmo’s die een risicofinancieringsinvestering nodig hebben voor een bedrag dat het in de algemene groepsvrijstellingsverordening vastgestelde maximumbedrag overschrijdt

77.

In artikel 21 van de algemene groepsvrijstellingsverordening is het totale bedrag aan risicofinanciering, inclusief vervolginvesteringen, gemaximeerd. In bepaalde bedrijfstakken met verhoudingsgewijs hoge aanloopkosten op het gebied van onderzoek of investeringskosten – zoals ruimtevaart, defensie, biomedische wetenschappen of groene technologie of energie – is dat bedrag mogelijk niet toereikend om alle nodige initiële investeringen te doen en de start-up of kmo op een duurzaam groeipad te brengen. Daarom kan het, onder bepaalde omstandigheden, gerechtvaardigd zijn om een hoger totaalbedrag aan investeringen voor in aanmerking komende ondernemingen toe te staan.

78.

Meer in het bijzonder kan met risicofinancieringsmaatregelen steun worden verschaft die het in de algemene groepsvrijstellingsverordening vastgestelde maximale totaalbedrag overschrijdt, mits het beoogde financieringsbedrag in verhouding staat tot de omvang en de aard van de financieringskloof die in de beoordeling vooraf ten aanzien van de doelsectoren of doelgebieden is vastgesteld en gekwantificeerd. In dergelijke gevallen zal de Commissie rekening houden met het kapitaalintensieve karakter van de doelsectoren en/of de hogere investeringskosten in bepaalde geografische gebieden.

e)   Alternatieve handelsplatforms die niet aan de voorwaarden van de algemene groepsvrijstellingsverordening voldoen

79.

De Commissie erkent dat alternatieve handelsplatforms een belangrijk onderdeel van de markt voor kmo-financiering zijn omdat zij niet alleen vers kapitaal voor kmo’s aantrekken, maar ook de uittreding van eerdere investeerders vergemakkelijken (51). In de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt het belang van deze handelsplatforms erkend doordat hun activiteiten worden bevorderd ofwel door fiscale prikkels te bieden voor natuurlijke personen die investeren in op deze platforms genoteerde ondernemingen of door starterssteun toe te staan voor de platformexploitant, op voorwaarde dat de platformexploitant als kleine onderneming geldt en tot aan bepaalde drempelwaarden.

80.

Exploitanten van alternatieve handelsplatforms zijn echter bij hun oprichting niet noodzakelijkerwijs kleine ondernemingen. Ook is het maximale bedrag dat overeenkomstig de algemene groepsvrijstellingsverordening als starterssteun is toegestaan, mogelijk niet toereikend om de oprichting van het platform te ondersteunen. Voorts kan het, om voldoende middelen te kunnen aantrekken voor de oprichting en de uitrol van nieuwe platforms, noodzakelijk zijn om fiscale prikkels te geven aan zakelijke investeerders. Tot slot is het mogelijk dat op het platform niet alleen kmo’s zijn genoteerd, maar ook ondernemingen die de in de kmo-definitie vastgestelde drempels overschrijden.

81.

Daarom kan het onder bepaalde omstandigheden gerechtvaardigd zijn om fiscale prikkels voor zakelijke investeerders mogelijk te maken, platformexploitanten die geen kleine ondernemingen zijn te ondersteunen, investeringen voor de oprichting van alternatieve handelsplatforms mogelijk te maken waarvan het bedrag de plafonds voor starterssteun in het kader van de algemene groepsvrijstellingsverordening overschrijdt, of steun toe te staan voor alternatieve handelsplatforms waarbij de meeste financiële instrumenten die tot de handel zijn toegelaten, zijn uitgegeven door kmo’s. In dergelijke gevallen moet in de beoordeling vooraf worden aangetoond dat er sprake is van specifiek marktfalen of een andere relevante belemmering waarmee dergelijke platforms op de betrokken geografische markt te kampen hebben.

3.2.2.2.   Maatregelen waarvan de vormgevingsparameters niet aan de algemene groepsvrijstellingsverordening voldoen

a)   Financiële instrumenten waarbij de inbreng van de onafhankelijke particuliere investeerders kleiner is dan de in de algemene groepsvrijstellingsverordening bepaalde percentages

82.

Het marktfalen of de andere relevante belemmering waarmee ondernemingen in bepaalde regio’s of lidstaten te kampen hebben, kan zich sterker doen gevoelen als gevolg van de relatieve onderontwikkeling van de markt voor kmo-financiering in dergelijke gebieden ten opzichte van andere regio’s in dezelfde lidstaat of van andere lidstaten of wereldwijd. Dit kan met name het geval zijn in lidstaten waar van oudsher formele durfkapitaalinvesteerders, private-equityfondsen of business angels niet goed vertegenwoordigd zijn. Bij maatregelen die bedoeld zijn om dergelijke structurele obstakels uit de weg te ruimen, kan de Commissie een deelneming van een onafhankelijke particuliere investeerder aanvaarden die lager is dan de percentages waarin artikel 21 van de algemene groepsvrijstellingsverordening voorziet, als aan de voorwaarde in punt 25 van deze richtsnoeren is voldaan.

83.

Bovendien kan de Commissie ook risicofinancieringsmaatregelen met een inbreng van onafhankelijke particuliere investeerders die lager ligt dan de in artikel 21 van de algemene groepsvrijstellingsverordening vastgestelde percentages aanvaarden als een lidstaat een meer uitgesproken marktfalen of een andere relevante belemmering aantoont, met name indien deze maatregelen specifiek zijn gericht op kmo’s vóór hun eerste commerciële verkoop of in de proof-of-conceptfase, als een aanzienlijk deel van de risico’s van de investering daadwerkelijk wordt gedragen door de deelnemende particuliere investeerders.

b)   Financiële instrumenten met vormgevingsparameters die de in de algemene groepsvrijstellingsverordening vastgestelde plafonds overschrijden

84.

Het voordeel van de algemene groepsvrijstellingverordening blijft voorbehouden aan maatregelen die bij een ongelijke verliesdeling tussen publieke en particuliere investeerders zodanig zijn vormgegeven dat het eerste verlies voor rekening van de publieke investeerder wordt beperkt. Evenzo zijn, in het geval van garanties, voor de groepsvrijstelling beperkingen vastgesteld inzake het garantiepercentage en de totale voor rekening van de publieke investeerder komende verliezen.

85.

Onder bepaalde omstandigheden is het echter mogelijk dat particuliere investeerders of kredietgevers extra kapitaal kunnen verstrekken doordat de overheid een risicovollere financieringspositie inneemt. Bij de beoordeling van maatregelen met financiële vormgevingsparameters die de plafonds van de algemene groepsvrijstellingsverordening overschrijden, zal de Commissie rekening houden met een reeks factoren zoals die in deel 3.2.3.2 van deze richtsnoeren zijn geschetst.

c)   Financiële instrumenten niet zijnde garanties waarbij investeerders, financiële intermediairs en de beheerders daarvan worden geselecteerd door de voorkeur te geven aan neerwaartse bescherming boven asymmetrische winstdeling

86.

Overeenkomstig artikel 21 van de algemene groepsvrijstellingsverordening moet de selectie van zowel financiële intermediairs als van investeerders of fondsbeheerders gebaseerd zijn op een open, transparante en niet-discriminerende procedure waarin de met de maatregel beoogde beleidsdoelstellingen en het type van de financiële parameters ter verwezenlijking van die doelstellingen duidelijk worden uiteengezet. Dit betekent dat de financiële intermediairs of de beheerders ervan moeten worden geselecteerd via een procedure die in overeenstemming is met Richtlijn 2014/24/EU. Indien die richtlijn niet van toepassing is, moet de selectieprocedure zodanig zijn dat garanties worden geboden voor een zo ruim mogelijke keuze tussen gekwalificeerde financiële intermediairs of fondsbeheerders. Met name moet deze procedure de betrokken lidstaat in staat stellen om een vergelijking te maken van de voorwaarden die de financiële intermediairs of de fondsbeheerders via onderhandelingen met potentiële particuliere investeerders zijn overeengekomen, om ervoor te zorgen dat de risicofinancieringsmaatregel met zo weinig mogelijk staatssteun particuliere investeerders aantrekt of dat minimaal wordt afgeweken van investeringen op voet van gelijkheid, in het licht van een realistische investeringsstrategie.

87.

Volgens artikel 21 van de algemene groepsvrijstellingsverordening moeten de bij de selectie van beheerders toegepaste criteria de voorwaarde inhouden dat voor instrumenten niet zijnde garanties “winstdeling de voorkeur krijgt boven neerwaartse bescherming”, om te voorkomen dat de beheerder bij de selectie van de ondernemingen waarin wordt geïnvesteerd, het nemen van buitensporige risico’s te zwaar laat wegen. Op deze wijze moet worden gewaarborgd dat, ongeacht de vorm van het financiële instrument waarin de maatregel voorziet, een voorkeursbehandeling van particuliere investeerders of kredietgevers moet worden afgewogen tegen het algemeen belang, te weten het revolverende karakter van het toegewezen overheidskapitaal en de financiële houdbaarheid van de maatregel op lange termijn.

88.

In bepaalde gevallen kan het echter noodzakelijk blijken de voorkeur te geven aan neerwaartse bescherming, met name wanneer de maatregel is gericht op start-ups of bepaalde sectoren waar het wanbetalingspercentage van kmo’s hoog is. Dit kan het geval zijn met maatregelen die gericht zijn op sectoren die met aanzienlijke technologische hindernissen te kampen hebben of sectoren waar ondernemingen sterk afhankelijk zijn van één project waarmee grote aanloopinvesteringen zijn gemoeid en die met een grote risicoblootstelling gepaard gaan, zoals de sector rond ruimtevaart en defensie en de culturele en creatieve industrie. Een voorkeur voor neerwaartse beschermingsmechanismen kan eveneens gerechtvaardigd zijn voor maatregelen die via een dakfonds ten uitvoer worden gelegd en op dat niveau particuliere investeerders aantrekken of voor maatregelen die gericht zijn op kmo’s vóór hun eerste commerciële verkoop of in de proof-of-conceptfase.

d)   Fiscale prikkels voor zakelijke investeerders, met inbegrip van financiële intermediairs of beheerders daarvan die als mede-investeerders optreden

89.

Weliswaar voorziet de algemene groepsvrijstellingsverordening in fiscale prikkels voor onafhankelijke particuliere investeerders die natuurlijke personen zijn in de zin van artikel 2 van die verordening en direct of indirect risicofinanciering aan in aanmerking komende start-ups en kmo's verschaffen, maar de lidstaten kunnen besluiten om maatregelen te treffen waarbij soortgelijke prikkels worden toegepast voor onafhankelijke particuliere investeerders die zakelijke investeerders zijn. Het verschil ligt in het feit dat zakelijke investeerders ondernemingen zijn in de zin van artikel 107 van het Verdrag. Daarom moet de maatregel onderworpen zijn aan specifieke beperkingen (zoals vastgesteld in de delen 3.2.3.3 en 3.2.4.2), om te waarborgen dat de op het niveau van de zakelijke investeerders verleende steun evenredig blijft en een reëel stimulerend effect heeft.

90.

Financiële intermediairs en hun beheerders kunnen alleen een fiscale prikkel genieten voor zover zij als mede-investeerders of medekredietgevers optreden. Het is niet mogelijk om fiscale prikkels te geven met betrekking tot de diensten die door de financiële intermediair of de beheerders ervan worden verricht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de maatregel.

3.2.3.   Geschiktheid van de steunmaatregel

91.

De voorgenomen steunmaatregel moet een geschikt beleidsinstrument zijn om de beoogde doelstelling van de steun te bereiken, dat wil zeggen dat er geen beter geplaatst en minder verstorend beleids- of steuninstrument mag zijn waarmee hetzelfde resultaat kan worden bereikt.

3.2.3.1.   Een geschikt instrument in vergelijking met andere beleidsinstrumenten en andere steuninstrumenten

92.

Met het oog op de aanpak van het vastgestelde marktfalen of de andere relevante belemmering en de verwezenlijking van de met de maatregel beoogde beleidsdoelstellingen moet de voorgenomen risicofinancieringsmaatregel een geschikt instrument zijn. De keuze voor de specifieke vorm van de risicofinancieringsmaatregel moet afdoende worden gemotiveerd op basis van het door de lidstaat in de beoordeling vooraf verstrekte bewijsmateriaal.

93.

Als eerste stap zal de Commissie nagaan of en in hoeverre de risicofinancieringsmaatregel als geschikt instrument kan worden beschouwd in vergelijking met andere beleidsinstrumenten die gericht zijn op het stimuleren van het verstrekken van risicofinanciering aan in aanmerking komende ondernemingen. Staatssteun is niet het enige beleidsinstrument waarover de lidstaten beschikken om de verschaffing van risicofinanciering aan in aanmerking komende ondernemingen te bevorderen. De lidstaten kunnen gebruik maken van andere aanvullende beleidsinstrumenten, zowel aan de vraag- als aan de aanbodzijde, zoals reguleringsmaatregelen om de financiële markten beter te laten functioneren, maatregelen ter verbetering van het ondernemingsklimaat, adviesdiensten inzake investeerbaarheid of overheidsinvesteringen die voldoen aan het criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie.

94.

Als tweede stap zal de Commissie nagaan of de voorgenomen maatregel beter geschikt is dan alternatieve staatssteuninstrumenten die hetzelfde marktfalen of dezelfde andere relevante belemmering aanpakken. In dat verband worden financiële instrumenten in het algemeen geacht een minder verstorende werking dan directe subsidies te hebben en vormen zij derhalve een geschikter instrument. Staatssteun ter bevordering van de verschaffing van risicokapitaal kan echter in verschillende vormen worden verstrekt, zoals in de vorm van selectieve fiscale instrumenten, subcommerciële financiële instrumenten met inbegrip van een reeks eigenvermogens-, schuld- of garantie-instrumenten met uiteenlopende risico/rendementskenmerken, en verschillende vormen van beschikbaarstelling en financieringsstructuren, waarbij de geschiktheid van die instrumenten afhankelijk is van de aard van de ondernemingen en de financieringskloof waarop de maatregel is gericht. Daarom zal de Commissie beoordelen of de vormgeving van de maatregel zorgt voor een doelmatige financieringsstructuur, waarbij zij rekening houdt met de investeringsstrategie van het fonds, teneinde te waarborgen dat een duurzaam functioneren mogelijk is.

95.

In dat verband zal de Commissie positief staan tegenover maatregelen waarbij fondsen betrokken zijn die voldoende groot zijn in termen van omvang van de portefeuille, geografische spreiding ervan (met name indien de fondsen in meerdere lidstaten actief zijn) en diversificatie van de portefeuille, omdat dit soort fondsen doeltreffender – en dus aantrekkelijker voor particuliere investeerders – kan zijn dan kleinere fondsen. Bepaalde dakfondsconstructies kunnen aan die voorwaarden voldoen, mits de totale beheerskosten die op de verschillende intermediatieniveaus ontstaan, worden gecompenseerd door substantiële efficiëntiewinsten.

3.2.3.2.   Voorwaarden voor het bepalen van de geschiktheid van financiële instrumenten

96.

Voor het bepalen van de geschiktheid van financiële instrumenten waarvan de vormgevingsparameters buiten het toepassingsgebied van de algemene groepsvrijstellingsverordening vallen, zal de Commissie rekening houden met de in de punten 97 tot en met 121 van deze richtsnoeren uiteengezette voorwaarden.

97.

In de eerste plaats moet de maatregel bijkomende financiering bij marktdeelnemers aantrekken. Minimumpercentages inzake onafhankelijke particuliere investeringen die de in artikel 21 van de algemene groepsvrijstellingsverordening vastgestelde percentages onderschrijden, vallen alleen te verantwoorden wanneer in de beoordeling vooraf een sterkere mate van marktfalen of andere relevante belemmering wordt aangetoond (zie deel 3.2.1). In dat verband moet de beoordeling vooraf ook een voldoende gedetailleerde beoordeling bevatten van het niveau en de structuur van het aanbod van particuliere financiering voor het soort in aanmerking komende onderneming in het betrokken geografische gebied (zie punt 63). Voorts moet worden aangetoond dat de maatregel als hefboom functioneert voor aanvullende particuliere middelen die anders niet of in andere vorm, voor andere bedragen of op andere voorwaarden ter beschikking zouden zijn gesteld.

98.

In het geval van risicofinancieringsmaatregelen die specifiek zijn gericht op start-ups en kmo’s die nog niet op een markt actief zijn (52), kan het voor de Commissie aanvaardbaar zijn dat het aandeel onafhankelijke particuliere investeringen lager is dan de vereiste percentages. Een andere mogelijkheid is dat de Commissie voor dit soort investeringsdoelstellingen accepteert dat de particuliere inbreng niet-onafhankelijk van aard is, d.w.z. dat de inbreng bijvoorbeeld afkomstig is van de eigenaar van de begunstigde onderneming. In goed onderbouwde gevallen kan de Commissie ook instemmen met een percentage particuliere investeringen dat lager ligt dan de in de algemene groepsvrijstellingsverordening vastgestelde percentages, ten aanzien van in aanmerking komende ondernemingen die niet langer dan de in artikel 21 van de algemene groepsvrijstellingsverordening vastgestelde periode voor inaanmerkingneming op een markt actief zijn, in het licht van het economische bewijsmateriaal dat bij de beoordeling vooraf met betrekking tot het relevante marktfalen of een andere relevante belemmering wordt verstrekt.

99.

Een risicofinancieringsmaatregel die gericht is op ondernemingen die op het tijdstip van de eerste risicofinancieringsinvestering langer dan de in artikel 21 van de algemene groepsvrijstellingsverordening vastgestelde periode voor inaanmerkingneming op een markt actief zijn, moet toereikende beperkingen bevatten in de vorm van termijnen of andere objectieve criteria van kwalitatieve aard die verband houden met de ontwikkelingsfase van de doelondernemingen. Voor dit soort investeringsdoelen zou de Commissie in de regel een minimumaandeel van particuliere investeringen eisen van 60 %.

100.

In de tweede plaats zal de Commissie niet alleen rekening houden met het voorgenomen aandeel particuliere investeringen, maar ook met het evenwicht tussen de publieke en de particuliere risico’s wat betreft risico’s en beloningen. In dat verband zal de Commissie zich positief opstellen ten aanzien van maatregelen waarbij de verliezen gelijklopend (pari passu) worden verdeeld tussen de investeerders, en particuliere investeerders alleen opwaartse prikkels ontvangen. De Commissie zal in aanmerking nemen dat een niet gelijklopende verliesdeling echter noodzakelijk kan zijn wanneer er zich meerdere gevallen van ernstig marktfalen voordoen. In beginsel is het zo dat, naarmate de verdeling van risico’s en beloning nauwer aansluit bij zakelijke praktijken, de kans groter is dat de Commissie zal instemmen met een lager aandeel aan particuliere inbreng.

101.

Ten derde zal de Commissie er rekening mee houden op welk niveau van de financieringsstructuur de maatregel particulier kapitaal beoogt te mobiliseren. Op het niveau van een dakfonds kunnen de mogelijkheden om particuliere financiering aan te trekken, afhankelijk zijn van een bredere toepassing van neerwaartse beschermingsmechanismen. Omgekeerd kan het zijn dat, wanneer in te sterke mate van dergelijke mechanismen wordt gebruikgemaakt, dit de selectie van in aanmerking komende ondernemingen vertekent en ondoelmatige uitkomsten oplevert wanneer particuliere investeerders zich op het niveau van de investering en per transactie met de ondernemingen bemoeien.

102.

Bij de beoordeling van de geschiktheid van de specifieke vormgeving van de maatregel kan de Commissie rekening houden met het gewicht van het restrisico dat bij de geselecteerde particuliere investeerders blijft, in verhouding tot de verwachte en onverwachte verliezen die voor rekening van de publieke investeerder komen, alsmede met de verdeling van de verwachte opbrengsten tussen de publieke en de particuliere investeerders. Een ander risico- en beloningsprofiel kan dus aanvaardbaar zijn als daardoor de totale particuliere investering wordt gemaximaliseerd zonder het reële winstgerichte karakter van de investeringsbesluiten te ondermijnen.

103.

Ten vierde moet de precieze aard van de prikkels worden bepaald aan de hand van een open, transparante en niet-discriminerende procedure voor de selectie van financiële intermediairs en van fondsbeheerders of investeerders. Evenzo moeten beheerders van dakfondsen worden verplicht om zich, in het kader van hun investeringsmandaat, juridisch ertoe te verbinden om via een concurrentiegerichte selectieprocedure voor in aanmerking komende financiële intermediairs, fondsbeheerders of investeerders preferente voorwaarden vast te stellen die kunnen worden toegepast op het niveau van de subfondsen.

104.

Van de lidstaten kan worden verlangd dat zij, om de noodzaak aan te tonen van de specifieke financiële voorwaarden die aan de vormgeving van de maatregel ten grondslag liggen, bewijsmateriaal overleggen waaruit blijkt dat bij de selectie van particuliere investeerders alle deelnemers aan de procedure op voorwaarden hebben aangedrongen die niet onder de algemene groepsvrijstellingsverordening zouden vallen, of dat de oproep tot deelname geen eenduidig resultaat heeft opgeleverd.

105.

Ten vijfde kan de financiële intermediair of de fondsmanager samen met de lidstaat mede-investeren, zolang de voorwaarden voor dit soort mede-investering alle potentiële belangenconflicten uitsluiten. De financiële intermediair moet ten minste 10 % van de first-losstranche voor zijn rekening nemen. Dit soort mede-investering kan er mee voor zorgen dat investeringsbesluiten zijn afgestemd op de betrokken beleidsdoelstellingen. De mogelijkheden van de beheerder om uit eigen middelen investeringen te doen, kan een van de selectiecriteria zijn.

106.

In de zesde plaats moet bij risicofinancieringsmaatregelen waarbij van schuldinstrumenten wordt gebruikgemaakt, worden voorzien in een mechanisme dat ervoor zorgt dat de financiële intermediair het voordeel dat hij van de staat ontvangt, doorgeeft aan de uiteindelijk begunstigde ondernemingen, bijvoorbeeld in de vorm van een lagere rente, lagere eisen inzake zekerheden of een combinatie van beide. De financiële intermediair kan het voordeel ook doorgeven door te investeren in ondernemingen die weliswaar potentieel levensvatbaar zijn volgens de interne ratingcriteria van de financiële intermediair, maar tot een risicoklasse behoren waarin de intermediair, zonder de risicofinancieringsmaatregel, niet zou investeren. Dit mechanisme voor het doorgeven van voordelen moet toereikende monitoringregelingen én een terugvorderingsmechanisme (53) of gelijkwaardig contractueel mechanisme bevatten.

107.

Tot slot moet de investeringsstrategie van de financiële intermediairs in overeenstemming zijn met de doelstellingen van de maatregel om te waarborgen dat de bij de risicofinancieringsmaatregel betrokken financiële intermediairs de betreffende doelstellingen halen. In het kader van de selectieprocedure moeten financiële intermediairs aantonen op welke wijze de door hen voorgestelde investeringsstrategie kan bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen. Voorts moet de lidstaat ervoor zorgen dat de investeringsstrategie van de intermediairs te allen tijde aansluit op de overeengekomen doelen, bijvoorbeeld door geschikte monitoring- en rapportagemechanismen en door de deelneming van vertegenwoordigers van de publieke investeerders in de vertegenwoordigingsorganen van de financiële intermediair, zoals de raad van toezicht of de adviesraad. Een passende governancestructuur moet ervoor zorgen dat wijzigingen in de investeringsstrategie alleen met voorafgaande toestemming van de lidstaat mogelijk zijn. Voor alle duidelijkheid zij erop gewezen dat de lidstaat niet rechtstreeks mag deelnemen aan de besluitvorming over individuele investeringen en desinvesteringen.

108.

De lidstaten kunnen binnen de risicofinancieringsmaatregel, op ongelijke basis, een reeks financiële instrumenten inzetten zoals instrumenten voor investering in eigen vermogen en quasi-eigenvermogen, leninginstrumenten of garanties. In de punten 109 tot en met 121 worden de elementen uiteengezet waarmee de Commissie rekening zal houden bij haar beoordeling van die specifieke financiële instrumenten.

a)   Eigenvermogensinvesteringen

109.

Instrumenten voor eigenvermogensinvesteringen kunnen de vorm aannemen van investeringen in eigen vermogen of quasi-eigen vermogen van een onderneming, waarmee de investeerder de eigendom van die onderneming (of een deel daarvan) verwerft. (54)

110.

Eigenvermogensinstrumenten kunnen diverse asymmetrische kenmerken hebben en in een gedifferentieerde behandeling van de investeerders voorzien, waarbij sommige investeerders een groter aandeel in het risico en de beloning hebben dan andere. Om de risico’s voor particuliere investeerders te mitigeren, kan de maatregel voorzien in opwaartse bescherming (waarbij de publieke investeerder afstand doet van een deel van het rendement) of in bescherming tegen een deel van de verliezen (waarbij de verliezen van de particuliere investeerder worden beperkt), dan wel in een combinatie van beide.

111.

Volgens de Commissie stemmen opwaartse prikkels de belangen van publieke en particuliere investeerders beter op elkaar af. Omgekeerd kan een neerwaartse bescherming waarbij de publieke investeerder aan het risico van slechte prestatie kan zijn blootgesteld, leiden tot onjuiste afstemming van de belangen en een negatieve selectie door financiële intermediairs of investeerders.

112.

De Commissie is van oordeel dat eigenvermogensinstrumenten met een gemaximeerd rendement (55), een calloptie (56) en een asymmetrische verdeling van contante inkomsten (57) goede prikkels bieden, met name in situaties die door minder ernstig marktfalen worden gekenmerkt.

113.

Eigenvermogensinstrumenten met ongelijke verliesdelingskenmerken die niet binnen de in de algemene groepsvrijstellingsverordening bepaalde grenzen vallen, kunnen alleen gerechtvaardigd zijn voor maatregelen die bedoeld zijn om ernstig marktfalen, bijvoorbeeld in hightechsectoren, of andere relevante belemmeringen als vastgesteld in de beoordeling vooraf aan te pakken, zoals maatregelen die voornamelijk zijn gericht op start-ups en kmo’s vóór hun eerste commerciële verkoop of in de proof-of-conceptfase. Om een uitgebreide bescherming tegen neerwaarts risico te voorkomen, moet de voor rekening van de publieke investeerder komende first-losstranche worden gemaximeerd.

b)   Gefinancierde schuldinstrumenten: leningen

114.

Een risicofinancieringsmaatregel kan het verstrekken van leningen omvatten op het niveau van de financiële intermediairs of op het niveau van de uiteindelijke begunstigden.

115.

Gefinancierde schuldinstrumenten kunnen verschillende vormen aannemen, zoals achtergestelde leningen en leningen met portefeuillerisicodeling (Portfolio risk-sharing loans — PRSL). Achtergestelde leningen kunnen aan financiële intermediairs worden verstrekt ter versterking van hun kapitaalstructuur, teneinde aanvullende financiering te verschaffen aan in aanmerking komende ondernemingen. Leningen met portefeuillerisicodeling zijn bedoeld om leningen te verstrekken aan financiële intermediairs die zich ertoe verbinden een portefeuille nieuwe kredieten of leases aan in aanmerking komende ondernemingen tot een bepaald percentage te cofinancieren, in combinatie met risicodeling voor de kredietportefeuille per krediet (of lease). In beide gevallen treedt de financiële intermediair op als mede-investeerder in de in aanmerking komende ondernemingen, maar geniet hij ten opzichte van de publieke investeerder of kredietgever een voorkeursbehandeling, aangezien zijn blootstelling aan de uit de onderliggende kredietportefeuille voortvloeiende kredietrisico’s door het instrument wordt gemitigeerd.

116.

In het algemeen geldt dat, wanneer de publieke investeerder of kredietgever op grond van de risicobeperkende kenmerken van het instrument ten aanzien van de onderliggende kredietportefeuille een first-losspositie inneemt die het in de algemene groepsvrijstellingsverordening vastgestelde plafond overschrijdt, de maatregel alleen gerechtvaardigd kan zijn in het geval van maatregelen die uitsluitend gericht zijn op start-ups en kmo’s vóór hun eerste commerciële verkoop of in de proof-of-conceptfase of in het geval van ernstig marktfalen of andere relevante belemmeringen die duidelijk moeten zijn vastgesteld in de beoordeling vooraf. De Commissie zal positief staan tegenover maatregelen die voorzien in een uitdrukkelijk plafond van het voor rekening van de publieke investeerder komende eerste verlies, met name wanneer dat plafond op ten hoogste 35 % is vastgesteld.

117.

Bij leninginstrumenten met portefeuillerisicodeling moet een aanzienlijk mede-investeringspercentage van de kant van de geselecteerde financiële intermediair worden gewaarborgd. Dit wordt geacht het geval te zijn indien dat percentage ten minste 30 % van de waarde van de onderliggende kredietportefeuille bedraagt.

c)   Niet-gefinancierde schuldinstrumenten: garanties

118.

Een risicofinancieringsmaatregel kan het verstrekken omvatten van garanties of tegengaranties aan de financiële intermediairs, garanties aan de uiteindelijke begunstigden of een combinatie van beide. In aanmerking komende transacties die door de garantie worden gedekt, moeten nieuw geïnitieerde in aanmerking komende risicofinancieringskrediettransacties zijn, met inbegrip van lease-instrumenten, alsmede quasi-eigenvermogensinstrumenten, maar niet eigenvermogensinstrumenten.

119.

Garanties moeten op portefeuillebasis worden verstrekt. Financiële intermediairs kunnen kiezen welke transacties zij in de door de garantie gedekte portefeuille opnemen, zolang de daarin opgenomen transacties voldoen aan de criteria om in aanmerking te komen zoals die in de risicofinancieringsmaatregel zijn vastgesteld. Garanties moeten worden afgegeven tegen een percentage dat een passende risico-/beloningsverdeling met de financiële intermediairs waarborgt. Met name kan het garantiepercentage, in goed onderbouwde gevallen en indien de uitkomsten van de beoordeling vooraf zulks rechtvaardigen, hoger zijn dan het in artikel 21 van de algemene groepsvrijstellingsverordening vastgestelde maximumpercentage, maar het mag niet meer dan 90 % bedragen Dit zou het geval kunnen zijn voor garanties die worden gesteld voor kredieten aan of quasi-eigenvermogensinvesteringen in start-ups of kmo’s vóór hun eerste commerciële verkoop of in de proof-of-conceptfase.

120.

In het geval van gemaximeerde garanties moet het maximumpercentage in beginsel alleen de verwachte verliezen dekken. Mocht het ook de onverwachte verliezen dekken, dan moet dit tegen een tarief gebeuren dat de bijkomende risicodekkingsgraad tot uiting brengt. In de regel kan het maximumpercentage ten hoogste 35 % bedragen. In goed onderbouwde gevallen kunnen onbeperkte garanties (garanties met een garantiepercentage, maar zonder maximumpercentage) worden verstrekt en moet daarvoor een tarief worden berekend waarin de door dit soort garantie geboden aanvullende risicodekking tot uitdrukking komt.

121.

De looptijd van de garantie moet in de tijd beperkt zijn, doorgaans tot ten hoogste tien jaar, onverminderd de looptijd van de door de garantie gedekte individuele schuldinstrumenten, die langer kan zijn. De garantie moet worden beperkt indien de financiële intermediair gedurende een gespecificeerde periode niet een bepaald minimumbedrag in de portefeuille investeert. Voor niet-gebruikte bedragen moet een bereidstellingsprovisie in rekening worden gebracht. Er kan worden voorzien in mechanismen, bijvoorbeeld het gebruik van bereidstellingsprovisies, triggergebeurtenissen of mijlpalen, om de intermediairs te stimuleren de overeengekomen financieringsvolumes te realiseren.

3.2.3.3.   Voorwaarden voor het bepalen van de geschiktheid van fiscale prikkels

122.

Zoals vermeld in deel 3.2.2.2, punt d), is het toepassingsgebied van deel 3 van de algemene groepsvrijstellingsverordening beperkt tot fiscale prikkels voor investeerders die natuurlijke personen zijn. Bijgevolg geldt een verplichting tot aanmelding bij de Commissie voor maatregelen waarbij fiscale prikkels worden gebruikt om zakelijke investeerders aan te moedigen financiering te verschaffen aan in aanmerking komende ondernemingen – hetzij direct dan wel indirect via de verwerving van aandelen in een specifiek fonds of via andere investeringsvehikels voor investeringen in dergelijke ondernemingen.

123.

Als algemene regel geldt dat de lidstaten hun fiscale steunmaatregelen moeten baseren op de bevindingen met betrekking tot marktfalen of een andere relevante belemmering in de beoordeling vooraf en dat zij hun instrument dus moeten richten op een welomschreven categorie van in aanmerking komende ondernemingen.

124.

Fiscale prikkels voor zakelijke investeerders kunnen de vorm aannemen van een vermindering van de inkomstenbelasting en/of een vermindering van de belasting op kapitaalwinst en dividenden, met inbegrip van belastingkredieten en belastinguitstel. In het kader van haar beschikkingspraktijk heeft de Commissie verminderingen van de inkomstenbelasting doorgaans geschikt geacht wanneer deze specifieke limieten bevatten met betrekking tot het maximumpercentage van het geïnvesteerde bedrag waarvoor de investeerder belastingvermindering kan krijgen, alsmede een bedrag dat kan worden afgetrokken van de door de investeerder verschuldigde belastingen. Bovendien kan voor belastingen over kapitaalwinsten uit de afstoting van aandelen uitstel van betaling worden verleend, indien het desbetreffende bedrag binnen een bepaalde termijn wordt geherinvesteerd in in aanmerking komende investeringen, terwijl verliezen uit de afstoting van dergelijke aandelen kunnen worden afgetrokken van de winsten die worden behaald op andere aandelen waarop dezelfde belasting van toepassing is.

125.

In het algemeen is de Commissie van oordeel dat dit soort fiscale maatregelen geschikt is indien de lidstaten kunnen bewijzen dat de selectie van de in aanmerking komende ondernemingen is gebaseerd op een samenhangend geheel van investeringsvereisten, die op passende wijze zijn bekendgemaakt en waarin de kenmerken zijn aangegeven van de in aanmerking komende ondernemingen die met marktfalen of een andere relevante belemmering te kampen hebben.

126.

Onverminderd de mogelijkheid tot het verlengen van een maatregel, moeten fiscale regelingen een maximale looptijd van tien jaar hebben. Als de lidstaat voorstelt een maatregel uit te breiden tot een totale duur van meer dan tien jaar (met inbegrip van eventuele voorgaande regelingen) moet zij een nieuwe beoordeling vooraf uitvoeren, samen met een doorlichting van de doeltreffendheid van de regeling gedurende de volledige periode dat deze is toegepast.

127.

In haar analyse zal de Commissie rekening houden met de specifieke kenmerken van het betrokken nationale belastingstelsel en fiscale prikkels die al in de lidstaat voorhanden zijn, alsmede met de wisselwerking tussen die prikkels.

128.

Alle investeerders die aan de vereiste criteria voldoen, moeten het fiscale voordeel kunnen verkrijgen zonder dat daarbij naar plaats van vestiging wordt gediscrimineerd. De lidstaten moeten dus voldoende ruchtbaarheid geven aan de reikwijdte en de technische parameters van de maatregel. Zij moeten ook de noodzakelijke plafonds vermelden die het maximumvoordeel begrenzen dat per investeerder uit de maatregel kan worden verkregen, evenals het maximale investeringsbedrag per individuele in aanmerking komende onderneming.

3.2.3.4.   Voorwaarden betreffende maatregelen ter ondersteuning van alternatieve handelsplatforms

129.

Wat betreft steunmaatregelen ter ondersteuning van alternatieve handelsplatforms die buiten de grenzen van de algemene groepsvrijstellingsverordening vallen, moet de exploitant van het platform een bedrijfsplan voorleggen waaruit blijkt dat het gesteunde platform binnen tien jaar zelfvoorzienend kan zijn. Bovendien moeten in de aanmelding plausibele nulscenario’s worden gepresenteerd waarin, in termen van toegang tot de vereiste financiering, een vergelijking wordt gemaakt met situaties waarmee de genoteerde ondernemingen te maken zouden krijgen indien het platform niet zou bestaan.

130.

De Commissie zal zich ook welwillend opstellen ten aanzien van alternatieve handelsplatforms die worden opgezet door en actief zijn in meerdere lidstaten, omdat deze bijzonder efficiënt en aantrekkelijk kunnen zijn voor particuliere investeerders, met name institutionele investeerders.

131.

Voor bestaande platforms moet uit de voorgenomen bedrijfsstrategie van het platform blijken dat het betrokken platform, ondanks zijn levensvatbaarheid op lange termijn, op kortetermijnsteun is aangewezen vanwege een aanhoudend tekort aan noteringen – en dus een liquiditeitstekort. De Commissie zal positief staan tegenover steun voor het opzetten van een alternatief handelsplatform in lidstaten waar dit soort platform niet bestaat. Wanneer het te ondersteunen alternatieve handelsplatform een subplatform of een dochteronderneming van een bestaande effectenbeurs is, zal de Commissie met bijzondere aandacht kijken naar het tekort aan financiering waarmee dit soort subplatform te maken heeft.

3.2.4.   Evenredigheid van de steun

132.

Staatssteun moet evenredig zijn met het marktfalen of de andere relevante belemmering die de steun wil aanpakken om de betrokken beleidsdoelstellingen te verwezenlijken. In overeenstemming met de beginselen van goed financieel beheer moet de steunmaatregel kostenefficiënt zijn vormgegeven. Om als evenredig te worden beschouwd, moet bij een risicofinancieringssteunmaatregel de steun beperkt blijven tot het strikte minimum dat noodzakelijk is om financiering op de markt aan te trekken teneinde het marktfalen of andere relevante belemmering te verhelpen, zonder dat daardoor ongewenste voordelen worden verschaft.

133.

Als algemene regel geldt dat risicofinancieringssteun op het niveau van de eindbegunstigden als evenredig wordt beschouwd indien de risicofinancieringsinvestering per in aanmerking komende begunstigde het in artikel 21 van de algemene groepsvrijstellingsverordening vastgestelde maximum niet overschrijdt en aan de in dit deel vervatte voorwaarden voldoet. Voor risicofinancieringsmaatregelen waarbij de risicofinancieringsinvestering per in aanmerking komende onderneming het in de algemene groepsvrijstellingsverordening vastgestelde maximum overschrijdt, moet de hogere risicofinancieringsinvestering per begunstigde ook in verhouding staan tot de omvang van de financieringskloof die in de beoordeling vooraf is gekwantificeerd (zie punt 64).

134.

Op het niveau van de investeerders moet de steun beperkt blijven tot het minimum dat noodzakelijk is om particulier kapitaal aan te trekken, teneinde een minimum aan particuliere middelen te verkrijgen en het marktfalen of een andere relevante belemmering te verhelpen.

3.2.4.1.   Voorwaarden voor financiële instrumenten

135.

Financiële intermediairs moeten de in aanmerking komende eindbegunstigden selecteren op basis van een zakelijk verantwoorde investeringsstrategie (zie punt 70) en een levensvatbaar bedrijfsplan dat het te verstrekken bedrag aan risicofinanciering rechtvaardigt. Die elementen vormen een verdere waarborg dat de steun noodzakelijk en evenredig is.

136.

De maatregel moet een evenwicht waarborgen tussen de preferente voorwaarden die door een financieel instrument worden geboden om zoveel mogelijk particuliere middelen te verkrijgen en toch het vastgestelde marktfalen of de andere relevante belemmering te verhelpen, enerzijds, en de noodzaak met het instrument voldoende financieel rendement te genereren om de operationele levensvatbaarheid te handhaven, anderzijds.

137.

De precieze aard en waarde van de prikkels moet worden bepaald aan de hand van een open, transparante en niet-discriminerende selectieprocedure waarbij financiële intermediairs en fondsbeheerders of investeerders worden opgeroepen om concurrerende biedingen in te dienen.

Redelijk rendement (Fair Rate of Return)

138.

De Commissie is van mening dat, wanneer een asymmetrisch risicogewogen rendement of een asymmetrische verliesdeling via dit soort proces tot stand komt, het financiële instrument geacht moet worden evenredig te zijn en een redelijk rendement moet opleveren. Wanneer de fondsbeheerders worden geselecteerd via een open, transparante en niet-discriminerende oproep waarvoor de kandidaten als onderdeel van de selectieprocedure hun investeerdersbasis moeten presenteren, worden de particuliere investeerders geacht correct te zijn geselecteerd.

139.

Ingeval een publiek fonds mede-investeert met particuliere investeerders die per individuele transactie deelnemen, moeten deze particuliere investeerders per transactie worden geselecteerd via een afzonderlijke concurrentiegerichte procedure, die de voorkeur geniet als het erom gaat het redelijk rendement te bepalen.

140.

Wanneer particuliere investeerders niet via een gepaste selectieprocedure worden geselecteerd (bijvoorbeeld omdat de selectieprocedure ondoeltreffend is gebleken of geen eenduidig resultaat opleverde), moet het redelijk rendement door een onafhankelijke deskundige op basis van een analyse van marktbenchmarks en marktrisico’s op basis van een algemeen aanvaarde standaardmethode zoals de Discounted Cash Flow (DCF) waarderingsmethode worden bepaald, om te vermijden dat investeerders worden overgecompenseerd. Op die basis moet de onafhankelijke deskundige een minimumpercentage voor het redelijk rendement berekenen en dat vermeerderen met een passende marge die de risico’s tot uiting brengt.

141.

In de in punt 140 omschreven gevallen moeten er passende regels zijn voor de aanstelling van de onafhankelijke deskundige. Minimaal moet de deskundige een vergunning hebben om dit soort advies te verstrekken, ingeschreven zijn bij de desbetreffende beroepsorganisaties, voldoen aan de door die organisaties opgestelde gedrags- en beroepsregels, onafhankelijk zijn en aansprakelijk zijn voor de juistheid van het door hem verstrekte deskundig advies. In beginsel moeten onafhankelijke deskundigen volgens een open, transparante en niet-discriminerende procedure worden geselecteerd. Binnen een periode van drie jaar mag eenzelfde steunverlenende autoriteit niet tweemaal dezelfde deskundige inschakelen voor het bepalen van het redelijk rendement in het kader van risicofinancieringssteunmaatregelen.

142.

In het licht van het bovenstaande kan de vormgeving van de maatregel voorzien in verschillende investeringen met asymmetrische winstdeling of ongelijktijdige investeringen door publieke en particuliere investeerders, mits het verwachte risicogewogen rendement voor de particuliere investeerders beperkt blijft tot het redelijk rendement.

Selectie en vergoeding van de financiële intermediairs of hun beheerders

143.

Als algemeen beginsel geldt dat de Commissie van oordeel is dat de onderlinge economische afstemming tussen de belangen van de lidstaat en die van de financiële intermediairs of, in voorkomend geval, hun beheerders de steun tot een minimum kan helpen te beperken. De belangen moeten op elkaar worden afgestemd zowel wat betreft de verwezenlijking van de specifieke beleidsdoelstellingen als in termen van financiële prestaties van de overheidsinvestering in het instrument.

144.

De financiële intermediair of de fondsmanager kan samen met de lidstaat mede-investeren, zolang de voorwaarden voor dit soort mede-investering alle mogelijke belangenconflicten uitsluiten. Dit soort mede-investering kan voor de beheerder een prikkel zijn om zijn investeringsbesluiten af te stemmen op de vastgestelde beleidsdoelstellingen. De mogelijkheden van de fondsbeheerder om uit eigen middelen investeringen te doen, kan een van de selectiecriteria zijn.

145.

De vergoeding van de financiële intermediairs of de fondsmanagers moet, afhankelijk van het soort risicofinancieringsmaatregel, een jaarlijkse beheersvergoeding bevatten en prestatiegerelateerde prikkels, zoals carried interest.

146.

De prestatiegerelateerde component van de vergoeding moet aanzienlijk zijn en zodanig zijn vormgegeven dat de financiële prestaties en het bereiken van vooraf bepaalde specifieke beleidsdoelstellingen worden beloond. Er moet voor het juiste evenwicht worden gezorgd tussen de beleidsgerelateerde prikkels en de financiële prestatieprikkels die moeten zorgen voor een doeltreffende selectie van in aanmerking komende ondernemingen waarin zal worden geïnvesteerd. Daarnaast zal de Commissie mogelijke sancties mee in rekening nemen die in de financieringsovereenkomst tussen de lidstaat en de financiële intermediair zijn opgenomen, en die gelden voor het geval de vastgestelde beleidsdoelen niet worden gehaald.

147.

Het niveau van de prestatiegerelateerde vergoedingen moet gebaseerd zijn op de betrokken marktpraktijk. Beheerders moeten niet alleen een vergoeding ontvangen voor de succesvolle investering en het bedrag aan aangetrokken particulier kapitaal, maar ook voor een goed rendement op investering, bijvoorbeeld over ontvangen inkomsten en ontvangen kapitaal boven een bepaald minimum rendementspercentage of hurdle rate.

148.

Het totaal van de beheersvergoedingen mag niet hoger zijn dan de bedrijfs- en beheerskosten die nodig zijn voor de uitvoering van het betrokken financiële instrument, vermeerderd met een redelijke winst, in lijn met de marktpraktijk. De vergoedingen mogen geen investeringskosten omvatten.

149.

Aangezien financiële intermediairs of, in voorkomend geval, hun beheerders via een open, transparante en niet-discriminerende procedure moeten worden geselecteerd, kan de algehele vergoedingsstructuur als onderdeel van de scoring in het kader van die selectieprocedure worden geëvalueerd en kan de maximale vergoeding dan als resultaat van die selectie worden vastgesteld.

150.

In het geval van een rechtstreekse aanstelling van een met het beheer belaste entiteit vindt de Commissie dat de jaarlijkse beheersvergoeding altijd een afspiegeling moet zijn van vergelijkbare marktpraktijken en in beginsel niet meer dan 3 % van het in die entiteit in te brengen kapitaal mag bedragen, ongerekend prestatiegerelateerde prikkels.

3.2.4.2.   Voorwaarden voor fiscale instrumenten

151.

De totale investering per begunstigde onderneming mag niet meer bedragen dan het bij artikel 21 van de algemene groepsvrijstellingsverordening vastgestelde maximumbedrag, tenzij een hoger bedrag kan worden gerechtvaardigd aan de hand van het marktfalen dat in de beoordeling vooraf aan het licht is gekomen en een fiscaal instrument het meest geschikte instrument is (zie deel 3.2.3.3).

152.

Voor in aanmerking komende aandelen moet het, ongeacht het type belastingvermindering, gaan om gewone, alle risico’s dragende, nieuw door een in aanmerking komende onderneming uitgegeven aandelen als omschreven in de beoordeling vooraf, die ten minste voor een periode van drie jaar worden aangehouden. De belastingvermindering kan alleen worden verleend aan investeerders die onafhankelijk zijn van de onderneming waarin wordt geïnvesteerd.

153.

In het geval van een vermindering van de inkomstenbelasting kunnen investeerders die aan in aanmerking komende ondernemingen financiering verschaffen, een belastingkorting ontvangen ten belope van een redelijk percentage van het geïnvesteerde bedrag, op voorwaarde dat het maximale, door de investeerder vóór toepassing van de belastingmaatregel verschuldigde bedrag aan inkomstenbelasting niet wordt overschreden. De Commissie acht het redelijk de belastingvermindering te beperken tot 30 % van het geïnvesteerde bedrag. Verliezen uit de afstoting van de aandelen kunnen met de inkomstenbelasting worden verrekend.

154.

In het geval van een vermindering van de belasting op dividenden kunnen alle over in aanmerking komende aandelen ontvangen dividenden volledig van de inkomstenbelasting worden vrijgesteld.

155.

Ook kan in het geval van een vermindering van de belasting op kapitaalwinst alle winst uit de verkoop van in aanmerking komende aandelen volledig van de kapitaalwinstbelasting worden vrijgesteld. Bovendien kan de kapitaalwinstbelasting over de afstoting van in aanmerking komende aandelen worden uitgesteld indien het verschuldigde bedrag binnen één jaar in nieuwe in aanmerking komende aandelen wordt geherinvesteerd.

3.2.4.3.   Voorwaarden voor alternatieve handelsplatforms

156.

Om een behoorlijke analyse van de evenredigheid van de steun aan de exploitant van een alternatief handelsplatform mogelijk te maken, kan staatssteun worden verleend om tot 50 % van de investeringsuitgaven die worden gemaakt voor de oprichting van dit soort platform, te dekken.

157.

In het geval van fiscale prikkels voor zakelijke investeerders zal de Commissie de evenredigheid van de maatregel toetsen aan de voorwaarden voor fiscale prikkels die in deel 3.2.4.2 zijn vastgesteld.

3.2.4.4.   Cumulering

158.

Risicofinancieringssteun kan worden gecumuleerd met andere staatssteun met identificeerbare in aanmerking komende kosten.

159.

Risicofinancieringssteun kan worden gecumuleerd met andere staatssteunmaatregelen zonder identificeerbare in aanmerking komende kosten of met de-minimissteun, tot het hoogste betrokken totale financieringsplafond dat in de specifieke omstandigheden van elke zaak is bepaald door een groepsvrijstellingsverordening die of een besluit dat de Commissie heeft vastgesteld.

160.

Centraal door de instellingen, agentschappen, gemeenschappelijke ondernemingen of andere instanties van de Unie beheerde Uniefinanciering die niet direct of indirect onder de controle van de lidstaten staat, vormt geen staatssteun. Wanneer dit soort Uniefinanciering wordt gecombineerd met staatssteun, mag het totale bedrag aan overheidsfinanciering dat voor dezelfde investering wordt toegekend, het gunstigste financieringspercentage dat in de toepasselijke regels van het Unierecht is vastgesteld, niet overschrijden.

3.2.5.   Vermijden van ongewenste negatieve effecten van risicofinancieringssteun op de mededinging en het handelsverkeer

161.

Wil de steun verenigbaar zijn, dan moeten de negatieve effecten van de steunmaatregel in termen van mededingingsdistorsies en beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten beperkt zijn en mogen zij niet in die mate zwaarder wegen dan de positieve effecten ervan dat het gemeenschappelijk belang zou worden geschaad.

3.2.5.1.   Positieve effecten om rekening mee te houden

162.

Zoals uiteengezet in deel 1 blijven start-ups en kmo’s een cruciale rol spelen in de economieën van de lidstaten, zowel bij het scheppen van banen als bij het stimuleren van economische dynamiek en groei. Kmo’s bieden werk aan ongeveer 100 miljoen mensen in de Unie en zijn goed voor meer dan de helft van het bbp van de Unie. Zij zijn ook essentieel voor het concurrentievermogen, de welvaart, de economische en technologische soevereiniteit en de veerkracht ten aanzien van externe schokken van de Unie. Om hun rol te kunnen vervullen en deze positieve effecten tot stand te kunnen brengen, hebben kmo’s echter financiering nodig. Een efficiënte risicofinancieringsmarkt voor kmo’s die ondernemingen in elke fase van hun ontwikkeling toegang tot de nodige financiering biedt, is daarom van cruciaal belang. Als er sprake is van marktfalen of een andere relevante belemmering voor de efficiënte werking van dergelijke financiering, kan risicofinancieringssteun nodig zijn om de verstrekking van risicofinanciering aan levensvatbare kmo’s vanaf de vroege ontwikkelings- tot en met de groeifasen (en, onder bepaalde omstandigheden, aan kleine midcapondernemingen en innovatieve midcapondernemingen) te verbeteren, zodat op langere termijn een concurrerende markt voor risicofinanciering tot stand komt. In deze context is het belangrijkste positieve effect dat risicofinancieringssteun wenst te bewerkstelligen, het verbeteren van de toegang tot financiering voor de betrokken ondernemingen.

163.

Daarnaast kan de Commissie bij de afweging van de positieve effecten van risicofinancieringssteun tegen de negatieve effecten ervan voor de mededinging en het handelsverkeer er in voorkomend geval rekening mee houden dat de steun niet alleen bijdraagt aan de verstrekking van risicofinanciering, maar ook andere positieve effecten heeft. Dat kan het geval zijn als wordt vastgesteld dat de risicofinancieringsinvestering niet alleen ondernemingen in staat stelt te groeien of nieuwe activiteiten te ontwikkelen en economische groei te genereren, maar ook een aanzienlijke bijdrage levert met name aan de digitale transitie of de transitie naar ecologisch duurzame activiteiten, waaronder koolstofarme, klimaatneutrale of klimaatbestendige activiteiten, veerkrachtige waardeketens of de ontwikkeling van steungebieden. Bij de beoordeling van de positieve effecten waarmee rekening moet worden gehouden, zal de Commissie waar nodig bijzondere aandacht besteden aan de in artikel 3 van Verordening (EU) 2020/852 vastgestelde criteria voor ecologisch duurzame economische activiteiten , met inbegrip van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” of andere vergelijkbare methoden (58).

164.

Om de Commissie in staat te stellen de verwachte positieve effecten van de steun in termen van ontwikkeling van de betrokken activiteiten naar behoren te beoordelen, moet de lidstaat een duidelijke en specifieke doelstelling (of reeks doelstellingen) vaststellen om het marktfalen of de andere relevante belemmering die in de beoordeling vooraf is aangewezen, aan te pakken. De omvang en de duur van de maatregel moeten aan die doelstellingen beantwoorden. Daarnaast moet de lidstaat ook relevante prestatie-indicatoren vaststellen, gebaseerd op de resultaten van de beoordeling vooraf, zodat de Commissie de verwachte effecten van de steun met betrekking tot de nagestreefde doelstellingen kan meten. De prestatie-indicatoren kunnen onder meer betrekking hebben op:

a)

de vereiste of voorziene investering door de particuliere sector;

b)

het verwachte aantal uiteindelijke begunstigden die investeringen zullen ontvangen, met inbegrip van het aantal start-ups en nieuwe kmo’s;

c)

het geschatte aantal nieuwe ondernemingen dat gedurende de tenuitvoerlegging van de risicofinancieringsmaatregel en als gevolg van de risicofinancieringsinvesteringen zal worden opgericht;

d)

het aantal banen dat in de uiteindelijk begunstigde ondernemingen zal worden gecreëerd vanaf de datum van de eerste risicofinancieringsinvestering in het kader van de risicofinancieringsmaatregel tot en met de uittreding;

e)

(indien van toepassing) het gedeelte van de te verrichten investeringen dat aan het criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie voldoet;

f)

mijlpalen en termijnen waarbinnen bepaalde, vooraf vastgelegde bedragen of percentages van het budget moeten worden geïnvesteerd;

g)

de verwachte opbrengst van of het verwachte rendement op de investeringen;

h)

indien van toepassing, octrooiaanvragen door de uiteindelijke begunstigden in te dienen gedurende de tenuitvoerlegging van de risicofinancieringsmaatregel;

i)

indien van toepassing, de versterking van de veerkracht van kritieke toeleveringsketens (bijvoorbeeld gezondheid, elektronica, ruimtevaart, duaal gebruik en defensiesectoren) en bevordering van technologische ontwikkeling.

165.

De in punt 164 bedoelde indicatoren zijn relevant om aan te tonen dat de risicofinancieringssteun naar verwachting positieve effecten zal hebben die in overeenstemming zijn met de vastgestelde doelstellingen. De indicatoren maken het met name mogelijk de doeltreffendheid van de maatregel en de geldigheid van de investeringsstrategieën die de financiële intermediair uitzet in het kader van de selectieprocedure, te beoordelen.

166.

Als een risicofinancieringsmaatregel geheel of gedeeltelijk wordt gebruikt ter ondersteuning van ondernemingen die onlangs zijn erkend/ een prijs voor hun innovatief karakter hebben ontvangen in overeenstemming met de in de Cassini-activiteiten vastgestelde criteria, of waaraan door de EIC een kwaliteitskeurmerk is toegekend, voor mede-investering met het EIC-Fonds of voor vervolginvesteringen met betrekking tot het acceleratieprogramma (59), kan de Commissie aanvaarden dat de lidstaat dezelfde kernprestatie-indicatoren gebruikt als Cassini respectievelijk de EIC.

3.2.5.2.   Negatieve effecten om rekening mee te houden

167.

De staatssteunmaatregel moet zodanig zijn vormgegeven dat verstoringen van de mededinging en het handelsverkeer op de interne markt daardoor worden beperkt. In het geval van risicofinancieringsmaatregelen moeten de potentiële negatieve effecten worden beoordeeld op elk niveau waarop er steun aanwezig kan zijn: de investeerders, de financiële intermediairs en hun beheerders, en de uiteindelijke begunstigden.

168.

Om de Commissie in staat te stellen de te verwachten negatieve effecten van de maatregel op de mededinging en het handelsverkeer te beoordelen, kan de lidstaat studies of ander bewijsmateriaal waarover zij beschikt, indienen, zoals beoordelingen achteraf van regelingen die vergelijkbaar zijn in termen van in aanmerking komende ondernemingen, financieringsstructuren, vormgevingsparameters en geografisch gebieden.

169.

Op het niveau van de markt voor het verschaffen van risicofinanciering kan staatssteun tot een verdringing van particuliere investeerders leiden. Dit kan het voor particuliere investeerders minder aantrekkelijk maken om financiering ter beschikking van in aanmerking komende ondernemingen te stellen en kan hen aanmoedigen te wachten totdat de staat ten behoeve van dergelijke investeringen steun verleent. Dat risico wordt des te relevanter naarmate het totale bedrag van de aan de uiteindelijke begunstigden verstrekte financiering toeneemt, de omvang van die begunstigde ondernemingen groter is en zij zich in een latere ontwikkelingsfase bevinden, aangezien in die omstandigheden geleidelijk aan meer particuliere financiering beschikbaar komt. Bovendien mag de staatssteun niet dienen om normale zakelijke risico’s weg te nemen van investeringen die investeerders ook zonder staatssteun zouden hebben gedaan. Hoe beter echter het marktfalen of de andere relevante belemmering is omschreven, des te kleiner is het risico dat de risicofinancieringsmaatregel tot dit soort verdringing zal leiden.

170.

Op het niveau van financiële intermediairs kan staatssteun verstorende effecten hebben doordat de intermediair met de steun zijn marktmacht kan versterken of handhaven, bijvoorbeeld op de markt in een bepaalde regio. Zelfs wanneer steun de marktmacht van de financiële intermediair niet rechtstreeks versterkt, kan dit indirect het geval zijn doordat hij de uitbreiding van bestaande concurrenten ontmoedigt, hen aanzet de markt te verlaten of het voor nieuwe concurrenten onaantrekkelijk maakt tot de markt toe te treden.

171.

Risicofinancieringsmaatregelen moeten zich toespitsen op groeigerichte ondernemingen die niet in staat zijn voldoende financiering uit particuliere bronnen aan te trekken, maar die met risicofinancieringssteun wel levensvatbaar kunnen worden. Een maatregel echter die voorziet in de oprichting van een publiek fonds zonder dat de investeringsstrategie van het fonds de potentiële levensvatbaarheid van de in aanmerking komende ondernemingen voldoende kan aantonen, zal waarschijnlijk niet slagen voor de afwegingstoets (zie deel 3.2.5.3), omdat in dat geval de risicofinancieringsinvestering kan neerkomen op een subsidie.

172.

De voorwaarden met betrekking tot zakelijk beheer en winstgerichte besluitvorming bedoeld in artikel 21 van de algemene groepsvrijstellingsverordening zijn van wezenlijk belang om te garanderen dat de selectie van de uiteindelijke begunstigde ondernemingen op zakelijke argumenten is gebaseerd. De Commissie zal dus met deze voorwaarden rekening houden bij de beoordeling van risicofinancieringsmaatregelen in het kader van deze richtsnoeren, ook wanneer bij de maatregel publieke financiële intermediairs betrokken zijn.

173.

Kleinschalige investeringsfondsen met een enge regionale focus en zonder toereikende governanceregelingen zullen worden beoordeeld om het risico te vermijden dat ondoelmatige marktstructuren in stand worden gehouden. Regionale risicofinancieringsregelingen beschikken misschien niet altijd over de vereiste schaalgrootte en reikwijdte wegens een gebrek aan diversificatie doordat er mogelijk weinig ondernemingen in aanmerking komen als investeringsdoel, hetgeen de doelmatigheid van dit soort fondsen kan verminderen en ertoe kan leiden dat steun aan minder levensvatbare ondernemingen wordt toegekend. In dergelijke gevallen kunnen investeringen mogelijk resulteren in verstoringen van de mededinging en bepaalde ondernemingen ongewenste voordelen verschaffen.

174.

Op het niveau van de uiteindelijke begunstigden kan de maatregel verstorende effecten hebben op de productmarkten waarop die ondernemingen concurreren. Zo kan de maatregel bijvoorbeeld tot een verstoring van de mededinging leiden indien hij gericht is op ondernemingen in zwak presterende sectoren. Een aanzienlijke capaciteitstoename als gevolg van staatssteun in een zwak presterende markt zou met name de mededinging buitensporig kunnen verstoren, omdat de totstandbrenging of instandhouding van overcapaciteit ertoe kan leiden dat winstmarges onder druk komen te staan en concurrenten hun investeringen verminderen of zich zelfs uit de markt terugtrekken. Tevens kan een en ander ondernemingen ervan weerhouden de markt te betreden. Dit resulteert in ondoelmatige marktstructuren die op lange termijn ook nadelig zijn voor de consumenten. Wanneer de markt in de doelsectoren groeit, is er doorgaans minder reden voor bezorgdheid dat de steun dynamische prikkels ongunstig zal beïnvloeden of het verlaten van of toetreden tot de markt sterk zal belemmeren. De Commissie is van mening dat het risico op dergelijke verstoringen aanzienlijk is wanneer de risicofinancieringsmaatregel sectorspecifiek is of bepaalde sectoren verkiest boven andere. In dergelijke gevallen zal de Commissie de omvang van de productiecapaciteit in een bepaalde sector onderzoeken in het licht van de potentiële vraag. Om de Commissie in staat te stellen dit soort onderzoek te voeren, moet de lidstaat bij zijn aanmelding aangeven of de risicofinancieringsmaatregel sectorspecifiek is, dan wel of daarin de voorkeur uitgaat naar bepaalde sectoren boven andere.

175.

De Commissie zal ook nagaan of er sprake is van potentiële negatieve verplaatsingseffecten, aangezien zij de mededinging en het handelsverkeer tussen de lidstaten kunnen beïnvloeden. In dat verband zal de Commissie nagaan of regionale fondsen mogelijkerwijs prikkels bieden voor verplaatsingen binnen de interne markt. Wanneer de activiteiten van een financiële intermediair gericht zijn op een “niet-steungebied” dat grenst aan een steungebied of aan een gebied met hogere steunintensiteit dan de doelregio, is het risico op dit soort verstoring groter. Ook een regionale risicofinancieringsmaatregel die alleen op bepaalde sectoren is gericht, kan negatieve verplaatsingseffecten met zich meebrengen.

176.

Tot slot kan de Commissie, als deel van de beoordeling van de negatieve effecten op de mededinging en het handelsverkeer, waar nodig ook rekening houden met negatieve externe effecten van de gesteunde activiteit als die de mededinging en het handelsverkeer tussen de lidstaten negatief beïnvloeden in die mate dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad door inefficiënties op de markt te creëren of te verergeren (60).

3.2.5.3.   Afwegen van de positieve effecten van de steun tegen de negatieve

177.

Als laatste stap in haar analyse zal de Commissie de vastgestelde negatieve effecten van de steunmaatregel in termen van concurrentieverstoring en gevolgen voor het handelsverkeer tussen de lidstaten afwegen tegen de positieve effecten van de steun, en alleen als de positieve effecten opwegen tegen de negatieve effecten, zal zij besluiten dat de steunmaatregel verenigbaar is met de interne markt.

178.

De volledige afwegingstoets kan voor bepaalde categorieën steunregelingen verder afhankelijk worden gesteld van de eis dat een evaluatie achteraf wordt uitgevoerd, zoals die in deel 4 wordt beschreven. In dergelijke gevallen kan de Commissie de looptijd van de regelingen beperken, met een mogelijkheid om de verlenging daarvan nadien opnieuw aan te melden.

3.2.6.   Transparantie

179.

Als aanvullende bescherming tegen ongewenste verstoringen van de mededinging, moeten de lidstaten, de Commissie, de marktdeelnemers en het publiek gemakkelijk toegang kunnen krijgen tot alle desbetreffende besluiten en tot relevante informatie over de op grond van die besluiten verleende steun.

180.

De lidstaten moeten zorgen voor de bekendmaking van de volgende informatie in de “transparency award module” (61) van de Commissie of op een uitgebreide staatssteunwebsite, op nationaal of regionaal niveau:

a)

de volledige tekst van het besluit tot individuele steunverlening of de goedgekeurde steunregeling en de uitvoeringsbepalingen daarvoor, of een link daarnaar;

b)

informatie over elke individuele steun die is verleend ter waarde van meer van 100 000 EUR, als bepaald in de bijlage bij deze richtsnoeren.

181.

De lidstaten zetten hun uitgebreide staatssteunwebsites als bedoeld in punt 180 zodanig op dat de informatie gemakkelijk toegankelijk is. Informatie moet worden gepubliceerd in een open spreadsheetformaat waarmee de gegevens effectief kunnen worden doorzocht, opgehaald, gedownload en gemakkelijk op internet kunnen worden bekendgemaakt, bv. in CSV- of XML-formaat. Het algemene publiek moet toegang krijgen tot deze website zonder beperkingen, dus ook zonder zich vooraf te moeten registreren.

182.

Voor regelingen in de vorm van fiscale prikkels worden de in punt 180, b), vastgestelde voorwaarden geacht te zijn vervuld als de lidstaten de vereiste informatie over individuele steunbedragen publiceren volgens de onderstaande tranches (in miljoen EUR):

 

0,1-0,5;

 

0,5-1;

 

1-2;

 

2-5;

 

5-10;

 

10-30;

 

30-60;

 

60-100;

 

100-250;

 

250 en meer.

183.

De in punt 180, b), bedoelde informatie moet worden bekendgemaakt binnen zes maanden vanaf de datum waarop de steun is verleend, of, in het geval van steun in de vorm van een fiscale prikkel, binnen één jaar vanaf de datum voor het indienen van de belastingaangifte (62). In het geval van onrechtmatige maar uiteindelijk wel met de interne markt verenigbare steun moeten de lidstaten de informatie bekendmaken binnen een termijn van uiterlijk zes maanden vanaf de datum van het besluit van de Commissie waarbij de steun verenigbaar met de interne markt is verklaard. Om de handhaving van de staatssteunregels krachtens het Verdrag mogelijk te maken, moet de informatie gedurende ten minste tien jaar vanaf de datum waarop de steun is verleend, beschikbaar blijven.

184.

De Commissie publiceert op haar website de link naar de in punt 180 bedoelde staatssteunwebsites.

4.   EVALUATIE

185.

Om verder te waarborgen dat de verstoring van de mededinging en de handel beperkt is, kan de Commissie eisen dat bepaalde steunregelingen worden onderworpen aan een evaluatie achteraf. Er zullen evaluaties worden geëist voor regelingen waarvan de potentiële verstoring van de mededinging en het handelsverkeer zeer groot is, d.w.z. regelingen die de mededinging aanzienlijk dreigen te beperken of te verstoren als de tenuitvoerlegging niet tijdig wordt doorgelicht.

186.

Een evaluatie achteraf kan vereist zijn voor de volgende steunregelingen:

a)

regelingen waarvoor omvangrijke steunmiddelen zijn uitgetrokken;

b)

regelingen met een regionale focus;

c)

regelingen met een beperkte sectorale focus;

d)

regelingen die worden gewijzigd, waarbij de wijziging een effect heeft op de criteria om in aanmerking te komen, het investeringsbedrag of de financiële vormgevingsparameters.

e)

regelingen met nieuwe kenmerken;

f)

regelingen waarvoor de Commissie om een evaluatie verzoekt, in het licht van de potentiële negatieve effecten van de regeling op de mededinging en het handelsverkeer.

187.

In ieder geval zal een evaluatie achteraf vereist zijn voor regelingen waarvan de jaarlijkse begroting voor staatssteun of de geboekte uitgaven in een jaar meer dan 150 miljoen EUR bedragen of meer dan 750 miljoen EUR over hun totale looptijd, d.w.z. de gecombineerde looptijd van de regeling en alle voorgaande regelingen die een soortgelijk doel en geografisch gebied bestrijken, vanaf 1 januari 2022. Gezien de doelstellingen van de evaluatie, en om de lidstaten niet onevenredig te belasten, zal de evaluatie achteraf enkel verplicht zijn voor steunregelingen met een totale looptijd van meer dan drie jaar, vanaf 1 januari 2022.

188.

Van de vereiste evaluatie achteraf kan worden afgezien voor steunregelingen die een onmiddellijke opvolger zijn van een regeling voor een soortgelijk doel en geografisch gebied dat aan een evaluatie is onderworpen, waarvoor een eindevaluatieverslag is opgesteld overeenkomstig het door de Commissie goedgekeurde evaluatieplan en waarvoor geen negatieve zaken zijn gevonden. Als het eindevaluatieverslag van een regeling niet in overeenstemming is met het goedgekeurde evaluatieplan, moet die regeling onmiddellijk worden opgeschort.

189.

De evaluatie moet erop gericht zijn na te gaan of is voldaan aan de veronderstellingen en de voorwaarden die aan de verenigbaarheid van de regeling ten grondslag liggen en of de steunmaatregel in het licht van de doelstellingen ervan nodig en doeltreffend is. Zij moet ook indicaties geven over de gevolgen van de risicofinancieringsmaatregel voor de mededinging en de handel.

190.

Voor steunregelingen die onderworpen zijn aan de evaluatievereiste (zie de punten 186 en 187) en waarvan de totale looptijd meer dan drie jaar bedraagt vanaf 1 januari 2022, moeten de lidstaten een ontwerp-evaluatieplan opstellen, dat integrerend deel uitmaakt van de beoordeling van de regeling door de Commissie:

a)

tegelijk met de steunregeling indien de begroting voor staatssteun daarvan meer dan 150 miljoen EUR in een bepaald jaar bedraagt of meer dan 750 miljoen EUR gedurende de totale looptijd ervan;

b)

uiterlijk 30 werkdagen dagen na een aanzienlijke wijziging die de begroting van de regeling verhoogt tot meer dan 150 miljoen EUR in een bepaald jaar of tot meer dan 750 miljoen EUR over de totale looptijd van de regeling;

c)

uiterlijk 30 werkdagen na de vastlegging in de officiële boekhouding van uitgaven die meer dan 150 miljoen EUR bedragen in het voorgaande jaar;

d)

op verzoek van de Commissie, en in ieder geval vóór de goedkeuring van de regeling, indien de regeling onder een van de in punt 186 genoemde categorieën valt, ongeacht de begroting voor staatssteun van de regeling.

191.

Het ontwerp-evaluatieplan moet in overeenstemming zijn met de door de Commissie verstrekte gemeenschappelijke methodologische beginselen (63). De lidstaten moeten het door de Commissie goedgekeurde evaluatieplan publiceren.

192.

De evaluatie achteraf moet worden uitgevoerd door een van de steunverlenende autoriteit onafhankelijke deskundige, op basis van het evaluatieplan. Elke evaluatie moet ten minste één tussentijds en één eindevaluatieverslag omvatten. De lidstaten moeten beide verslagen publiceren.

193.

Het eindevaluatieverslag moet tijdig bij de Commissie worden ingediend zodat zij de eventuele verlenging van de steunregeling kan beoordelen, en ten laatste negen maanden voordat de regeling afloopt. Deze periode kan worden verkort voor regelingen waarvoor de evaluatievereiste in werking treedt in de loop van de laatste twee jaren van de uitvoering. De precieze reikwijdte en de methode waarmee deze evaluatie moet plaatsvinden, zullen worden vastgesteld in het besluit waarbij de steunregeling wordt goedgekeurd. Bij de aanmelding van een eventuele latere steunmaatregel met een soortgelijke doelstelling moet worden beschreven hoe met de uitkomsten van de evaluatie rekening is gehouden.

5.   SLOTBEPALINGEN

5.1.    Toepasselijkheid

194.

De Commissie zal de in deze richtsnoeren uiteengezette beginselen toepassen bij de beoordeling van de verenigbaarheid van alle aan te melden risicofinancieringssteun die zal worden toegekend vanaf 1 januari 2022.

195.

Risicofinancieringssteun die onrechtmatig is toegekend vóór 1 januari 2022, zal worden beoordeeld volgens de op het tijdstip van de toekenning van de steun geldende regels.

196.

Met het oog op bescherming van het gewettigd vertrouwen van particuliere investeerders is in het geval van risicofinancieringsregelingen die voorzien in publieke financiering ter ondersteuning van risicofinanciering, het tijdstip waarop de publieke financiering aan de financiële intermediairs is toegezegd (d.w.z. het tijdstip van de ondertekening van de financieringsovereenkomst), bepalend voor de toepasselijkheid van de regels op de risicofinancieringsmaatregel.

5.2.    Passende maatregelen

197.

De Commissie is van oordeel dat de tenuitvoerlegging van deze richtsnoeren zal resulteren in bepaalde veranderingen in de beginselen voor het beoordelen van risicofinancieringssteun in de Unie. Daarom stelt de Commissie de lidstaten, overeenkomstig artikel 108, lid 1, van het Verdrag, de volgende passende maatregelen voor:

a)

de lidstaten moeten waar nodig hun bestaande regelingen inzake risicofinancieringssteun binnen zes maanden na de datum van de bekendmaking van deze richtsnoeren wijzigen om deze daarmee in overeenstemming te brengen;

b)

de lidstaten wordt verzocht binnen twee maanden na de datum van bekendmaking van deze richtsnoeren hun uitdrukkelijke en onvoorwaardelijke instemming met de voorgestelde maatregelen mee te delen. Wanneer een antwoord uitblijft, zal de Commissie aannemen dat de betrokken lidstaat niet met de voorgestelde maatregelen instemt.

198.

Met het oog op bescherming van de gewettigde verwachtingen van particuliere investeerders, hoeven de lidstaten geen dienstige maatregelen te nemen ten aanzien van risicofinancieringsteunregelingen ten behoeve van kmo’s waarbij de toezegging van de publieke financiering aan de financiële intermediairs (d.w.z. het tijdstip van de ondertekening van de financieringsovereenkomst) heeft plaatsgevonden vóór de datum van bekendmaking van deze richtsnoeren en alle overige voorwaarden van de financieringsovereenkomst onveranderd blijven. Deze financiële intermediairs kunnen blijven opereren en investeren overeenkomstig hun oorspronkelijke investeringsstrategie tot het eind van de looptijd die in de financieringsovereenkomst is bepaald.

5.3.    Verslaglegging en monitoring

199.

Overeenkomstig Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad (64) en Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie (65) moeten de lidstaten jaarlijks verslagen indienen bij de Commissie.

200.

De lidstaten moeten voor alle steunmaatregelen gedetailleerde dossiers bijhouden. Die dossiers moeten alle informatie bevatten die nodig is om te bepalen of de voorwaarden om in aanmerking te komen en de maximale investeringsbedragen in acht zijn genomen. Ze moeten worden bijgehouden gedurende tien jaar vanaf het tijdstip waarop de steun werd verleend, en moeten desgevraagd aan de Commissie worden overgelegd. In het geval van steunmaatregelen waarbij fiscale prikkels worden verleend, zoals maatregelen op basis van belastingaangiften van de begunstigden, en waarbij niet vooraf wordt geverifieerd of alle verenigbaarheidsvoorwaarden voor elke begunstigde zijn vervuld, moeten de lidstaten regelmatig, ten minste ex-post en op basis van een steekproef verifiëren of alle verenigbaarheidsvoorwaarden zijn vervuld, en de nodige conclusies trekken. De lidstaten moeten gedurende ten minste tien jaar vanaf de datum van de controles gedetailleerde dossiers bijhouden over de verificaties.

5.4.    Herziening

201.

De Commissie kan te allen tijde besluiten deze richtsnoeren te herzien of te wijzigen wanneer zulks noodzakelijk mocht zijn om met het mededingingsbeleid van de Unie verband houdende redenen of om rekening te houden met andere takken van Uniebeleid, met internationale verplichtingen of ontwikkelingen op de markten of om iedere andere gerechtvaardigde reden.

(1)  De exacte definities van wat in deze richtsnoeren wordt verstaan onder kmo’s, kleine midcapondernemingen en innovatieve midcapondernemingen, staan in deel 2.3, punt 35.

(2)  Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicokapitaalinvesteringen in kleine en middelgrote ondernemingen (PB C 194 van 18.8.2006, blz. 2).

(3)  Mededeling van de Commissie — Richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicofinancieringsinvesteringen (PB C 19 van 22.1.2014, blz. 4).

(4)  Tussen 2012 en 2014 heeft de Commissie een ambitieus programma ter modernisering van het staatssteunbeleid uitgevoerd, dat was gebaseerd op drie hoofddoelstellingen (zie voor meer details de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s “De modernisering van het EU-staatssteunbeleid”, COM(2012) 209 final):

a)

duurzame, slimme en inclusieve groei bevorderen op een concurrerende interne markt;

b)

het onderzoek vooraf door de Commissie concentreren op zaken die de grootste impact op de interne markt hebben en tegelijk de samenwerking met de lidstaten versterken op het gebied van handhaving van de staatssteunregels, en

c)

de regels stroomlijnen om een snellere besluitvorming te waarborgen.

(5)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s “Een kmo-strategie voor een duurzaam en digitaal Europa”, COM(2020) 103 final van 10.3.2020.

(6)  Zie “Evaluation support study on the EU rules on State aid for access to finance for SMEs”, European Union (2020), via

https://ec.europa.eu/competition/state_aid/modernisation/risk_finance_study.zip

(7)  Daarbij gaat het onder meer om het veranderen van sociale praktijken ter ondersteuning van de groene of de digitale transitie, of het toegankelijker maken van ICT-loopbanen voor vrouwen.

(8)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s “De Europese Green Deal”, COM(2019) 640 final van 11.12.2019.

(9)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, De digitale toekomst van Europa vormgeven, COM(2020) 67 final van 19.2.2020.

(10)  Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de bevordering van energie uit hernieuwbare bronnen betreft, en tot intrekking van Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad, COM(2021) 557 final van 14.7.2021.

(11)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, de Europese Centrale Bank, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's "Actieplan: duurzame groei financieren", COM(2018) 97 final van 8.3.2018.

(12)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s “EU-Taxonomie, duurzaamheidsrapportage door bedrijven, duurzaamheidsvoorkeuren en fiduciaire verplichtingen: Financiering sturen in de richting van de Europese Green Deal”, COM(2021) 188 final van 21.4.2021.

(13)  Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).

(14)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s “Digitaal kompas 2030: de Europese aanpak voor het digitale decennium”, COM(2021) 118 final van 9.3.2021.

(15)  Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17).

(16)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, de Europese Centrale Bank, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's “Jaarlijkse strategie voor duurzame groei voor 2021”, COM(2020) 575 final van 17.9.2020 bevat zeven vlaggenschipgebieden: versnellen — toekomstbestendige schone technologieën moeten zo spoedig mogelijk worden ingezet en er moet vaart worden gezet achter de ontwikkeling en ingebruikname van hernieuwbare energiebronnen; renoveren — de verbetering van de energie-efficiëntie van openbare en particuliere gebouwen; opladen en bijtanken — de bevordering van toekomstbestendige schone technologieën om het gebruik van duurzaam, toegankelijk en slim vervoer, laad- en tankstations en de uitbreiding van het openbaar vervoer te versnellen; verbinden — de spoedige uitrol van snelle breedbanddiensten in alle regio’s en huishoudens, met inbegrip van glasvezelnetwerken en 5G-netwerken; moderniseren — de digitalisering van de overheidsadministratie en -diensten, waaronder justitie en de gezondheidszorg; opschaling — de uitbreiding van de cloudcapaciteiten van de Europese industrie en de ontwikkeling van de krachtigste, meest geavanceerde en duurzame processoren; om- en bijscholing — de aanpassing van de onderwijsstelsels om digitale vaardigheden en onderwijs en beroepsopleiding voor alle leeftijden te ondersteunen.

(17)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, Actualisering van de nieuwe industriestrategie van 2020: een sterkere eengemaakte markt tot stand brengen voor het herstel van Europa, COM(2021) 350 final van 5.5.2021.

(18)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, Actieplan voor de opbouw van een kapitaalmarktenunie, COM(2015) 468 final van 30.9.2015.

(19)  Bijvoorbeeld Verordening (EU) nr. 345/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 betreffende Europese durfkapitaalfondsen (PB L 115 van 25.4.2013, blz. 1); Verordening (EU) 2017/1129 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 betreffende het prospectus dat moet worden gepubliceerd wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel op een gereglementeerde markt worden toegelaten en tot intrekking van Richtlijn 2003/71/EG (PB L 168 van 30.6.2017, blz. 12); Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349) betreffende de ontwikkeling van mkb-groeimarkten; Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).

(20)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s “Een kapitaalmarktenunie voor mensen en bedrijven – nieuw actieplan”, COM(2020) 590 final van 24.9.2020.

(21)  Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).

(22)  Bij financiële instrumenten gaat het om andere financiële instrumenten dan subsidies, die de vorm kunnen hebben van schuldinstrumenten (leningen, garanties) of eigenvermogensinstrumenten (zuivere eigenvermogensinstrumenten, quasi-eigenvermogensinvesteringen of andere risicodelingsinstrumenten).

(23)  Verordening (EU) nr. 1287/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van een programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen (Cosme) (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1639/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 33).

(24)  Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014- 2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104).

(25)  Met het oog op betere toegang tot kredietfinanciering hebben de Commissie, het Europees Investeringsfonds en de Europese Investeringsbank bovendien gezamenlijk een specifiek risicodelingsinstrument (RSI) in het leven geroepen in het kader van het zevende kaderprogramma voor onderzoek (KP7); zie http://www.eif.org/what_we_do/guarantees/RSI/index.htm Dit RSI gaf via een risicodelingsmechanisme deelgaranties af aan financiële intermediairs om zo hun financiële risico’s te beperken en hen aan te moedigen leningen te verstrekken aan kmo’s die O&O- of innovatieve activiteiten ontplooien.

(26)  Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, en tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 1).

(27)  De Europese opschalingsactie voor risicokapitaal (Escalar) is een door de Europese Commissie gelanceerd proefprogramma dat door het EIF wordt beheerd. Daarbij worden middelen van het investeringsplan voor Europa gebruikt om het financieringstekort van snelgroeiende Europese ondernemingen (scale-ups) aan te pakken. Escalar werd gelanceerd op 4 april 2020 en is bedoeld om de fondsmiddelen aanzienlijk te verhogen, zodat grotere investeringstickets mogelijk worden en meer capaciteit voor investeringen in scale-ups wordt vrijgemaakt.

(28)  In haar politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie 2019-2024 kondigde toenmalig kandidiaat-voorzitter Von der Leyen de oprichting aan van een publiek-privaat fonds gespecialiseerd in IPO’s van kmo’s dat overheidssteun in de vorm van financiering zou moeten verlenen om kmo’s met een groot potentieel vlottere toegang tot openbare markten te bieden.

(29)  Het Cassini-initiatief, dat voor de eerste maal in de kmo-strategie voor een duurzaam en digitaal Europa (COM(2020) 103 final van 10.3.2020) werd aangekondigd, is een verzameling concrete maatregelen die onder meer tot doel hebben kmo’s uit de ruimtevaartsector vlottere toegang tot risicokapitaal te bieden om hun expansie te financieren. Het Cassini-groeifonds zal zoals het ISEP functioneren als een paraplufonds door investeringen te verrichten in risicokapitaalfondsen die zich ertoe verbinden op te treden als “themafondsen”, dat wil zeggen dat zij in de ruimtevaartsector investeren maar nog steeds autonoom blijven beslissen in welke specifieke ondernemingen zij wensen te investeren. Het Cassini-groeifonds zal kapitaaltekorten in de expansiefase aanpakken, waarvan de negatieve effecten voor nieuwe ruimtevaart-kmo’s in de Unie welbekend zijn.

(30)  Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van het InvestEU-programma en tot wijziging van Verordening (EU) 2015/1017 (PB L 107 van 26.3.2021, blz. 30). Het InvestEU-programma is bedoeld om door middel van garanties uit de EU-begroting publieke en particuliere deelname in financierings- en investeringsverrichtingen aan te moedigen om falen en suboptimale investeringssituaties aan te pakken. Het bouwt voort op het succes van het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI), dat in 2015 is opgericht om de investeringskloof in de Unie te dichten in de nasleep van de financiële en economische crisis.

(31)  Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1).

(32)  Zie https://ec.europa.eu/competition/state_aid/modernisation/fitness_check_en.html

(33)  Mededeling van de Commissie betreffende het begrip “staatssteun” in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB C 262 van 19.7.2016, blz. 1).

(34)  In die mededeling verduidelijkt de Commissie hoe het begrip staatssteun in artikel 107, lid 1, van het Verdrag naar haar oordeel moet worden uitgelegd. Punt 4.2 (“Het criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie”) van die mededeling bevat richtsnoeren voor het geval waarin een steunmaatregel van de overheid geen staatssteun vormt omdat deze onder normale marktvoorwaarden wordt uitgevoerd.

(35)  Zie voetnoot 34.

(36)  Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PB L 352 van 24.12.2013, blz. 1); Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PB L 352 van 24.12.2013, blz. 9); Verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PB L 190 van 28.6.2014, blz. 45).

(37)  Mededeling van de Commissie — Richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PB C 249 van 31.7.2014, blz. 1).

(38)  Zie voetnoot 34.

(39)  Zie voetnoot 36.

(40)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).

(41)  Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).

(42)  Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).

(43)  Uitvoeringsbesluit C (2017) 7124 van de Commissie van 27.10.2017 betreffende de vaststelling van het werkprogramma voor 2018-2020 in het kader van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en betreffende de financiering van het werkprogramma voor 2018).

(44)  De doelstellingen van het Cassini-initiatief omvatten: 1) het aantal ruimtegebaseerde start-ups verhogen die met gebruikmaking van ruimtetechnologieën van de Unie innovatieve oplossingen ontwikkelen, 2) de slagingskans daarvan verbeteren bij het oprichten van ondernemingen, en 3) ruimtegebaseerde kmo’s een vlottere toegang verschaffen tot risicokapitaal. De Cassini-acties dekken de volledige ondernemingscyclus en zijn door hun ontwerp gericht op de selectie van de meest innovatieve en concurrerende bedrijfsideeën (d.w.z. externe contractanten passen marktgedreven criteria toe op de verschaffing van mentoring en acceleratie en verschaffers van risicokapitaal die zich toeleggen op het beheer van thematische fondsen, zullen autonoom beslissen welke risico-ondernemingen zij uitkiezen om in te investeren). Zie ook voetnoot 29.

(45)  In afwijking van punt c) worden ondernemingen die ontstaan uit een concentratie van ondernemingen die op grond van deze richtsnoeren voor steun in aanmerking komen, ook als in aanmerking komende ondernemingen beschouwd tot vijf jaar vanaf de registratie van de oudste onderneming die bij de concentratie betrokken is.

(46)  Arrest van het Hof van Justitie van 19 september 2000, Duitsland/Commissie, C-156/98, ECLI:EU:C:2000:467, punt 78; arrest van 22 december 2008, Régie Networks/Rhone Alpes Bourgogne, C-333/07, ECLI:EU:C:2008:764, punten 94 tot en met 116; arrest van 15 april 2008, Nuova Agricast, C-390/06 ECLI:EU:C:2008:224, punten 50 en 51; en arrest van 22 september 2020, Oostenrijk/Commissie, C-594/18 P, ECLI:EU:C:2020:742, punt 44.

(47)  Deze bepaling geldt onverminderd het vereiste dat financiële intermediairs of hun beheerders over de nodige vergunningen moeten beschikken om in de betrokken lidstaat investeringen te doen en beheersactiviteiten uit te voeren, of dat de uiteindelijke begunstigden over een vestiging op diens grondgebied moeten beschikken en daar economische activiteiten moeten verrichten.

(48)  Overeenkomstig het Horizon 2020-werkprogramma 2018-2020 (zie voetnoot 24) of artikel 2, punt 23, en artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) 2021/695 (zie voetnoot 26).

(49)  Overeenkomstig artikel 48 van Verordening (EU) 2021/695 (zie voetnoot 26).

(50)  Zie voetnoot 7 voor voorbeelden van sociale innovatie. Het innovatieve karakter van een kmo moet worden getoetst aan de definitie die in artikel 2 van de algemene groepsvrijstellingsverordening is vastgesteld.

(51)  De Commissie erkent het toenemende belang van crowdfundingplatforms voor het aantrekken van financiële middelen voor startende ondernemingen. Indien wordt vastgesteld dat er sprake is van marktfalen en een crowdfunding-platform door een aparte rechtspersoon wordt beheerd, kan de Commissie daarom per analogiam de regels toepassen die voor alternatieve handelsplatforms gelden. Dit is eveneens het geval voor fiscale prikkels om in dergelijke crowdfundingplatforms te investeren. Op 10 november 2020 is Verordening (EU) 2020/1503 van het Europees Parlement en de Raad van 7 oktober 2020 betreffende Europese crowdfundingdienstverleners voor bedrijven en tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1129 en Richtlijn (EU) 2019/1937 (PB L 347 van 20.10.2020, blz. 1) in werking getreden. Het is de verwachting dat zij de beschikbaarheid van crowdfunding als innovatieve financieringsvorm zal vergroten.

(52)  Daartoe behoren alle start-ups en kmo’s die hun eerste commerciële verkoop nog niet hebben gedaan (zoals bepaald in punt 35, 12), van deze richtsnoeren).

(53)  Een terugvorderingsmechanisme of gelijkwaardig contractueel mechanisme is een regeling waarbij een intermediair een van de staat verkregen voordeel moet terugbetalen dat hij niet naar behoren aan de eindbegunstigde heeft doorgegeven.

(54)  Om twijfel weg te nemen en overeenkomstig artikel 21 van de algemene groepsvrijstellingsverordening kan voor investeringen in eigen vermogen en quasi-eigenvermogen ten hoogste 30 % van de totale kapitaalbijdragen van de financiële intermediair en het niet-gestorte toegezegd kapitaal worden gebruikt voor liquiditeitsbeheer.

(55)  Rendement voor de publieke investeerder gemaximeerd op een bepaalde, vooraf vastgestelde hurdle rate: indien het vooraf vastgestelde rendement wordt overschreden, worden alle extra opbrengsten alleen aan de particuliere investeerders uitgekeerd.

(56)  Callopties op de door de overheid aangehouden aandelen: de particuliere investeerders krijgen het recht om een calloptie uit te oefenen om het aandelenbelang van de publieke investeerder over te nemen tegen een overeengekomen uitoefenprijs.

(57)  Asymmetrische verdeling van contante inkomsten: publieke en particuliere investeerders storten op voet van gelijkheid contante middelen, maar de geboekte opbrengsten worden op asymmetrische wijze verdeeld. Particuliere investeerders ontvangen, tot een vooraf vastgestelde hurdle rate, een groter aandeel in de uit te keren opbrengsten dan zij naar rato van hun deelneming zouden moeten ontvangen.

(58)  Voor maatregelen die identiek zijn aan maatregelen in het kader van de herstel- en veerkrachtplannen, zoals aangenomen door de Raad, wordt deze voorwaarde geacht te zijn vervuld aangezien reeds is nagegaan of aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” is voldaan.

(59)  Overeenkomstig artikel 48 van Verordening (EU) 2021/695 (zie voetnoot 26).

(60)  Dat kan ook het geval zijn wanneer de steun de werking verstoort van economische instrumenten die zijn ingevoerd om dergelijke negatieve externe effecten te internaliseren (b.v. door invloed uit te oefenen op de prijssignalen van het emissiehandelssysteem van de Unie of een soortgelijk instrument).

(61)  “State Aid Transparency Public Search”, beschikbaar via https://webgate.ec.europa.eu/competition/transparency/public?lang=nl

(62)  Als er geen formeel vereiste voor een jaaraangifte bestaat, wordt 31 december van het jaar waarvoor de steun is verleend, ten behoeve van de codering ingevoerd als de datum waarop de steun is verleend.

(63)  Werkdocument van de diensten van de Commissie, Common methodology for State aid evaluation, SWD(2014) 179 final van 28.5.2014.

(64)  Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB L 248 van 24.9.2015, blz. 9).

(65)  Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1).


BIJLAGE

Transparantiegegevens

De in punt 180, b), bedoelde informatie over individuele steunverlening is:

Identiteit van de individuele begunstigde van de steun (1)

naam

identificator van de begunstigde van de steun

Type begunstigde van de steun bij de aanvraag:

kleine of middelgrote onderneming

grote onderneming

Regio waarin de begunstigde van de steun is gevestigd, op NUTS 2-niveau of lager

De voornaamste sector of activiteit van de begunstigde voor de verleende steun, aan de hand van de NACE-groep (driecijferige numerieke code) (2)

Steunelement uitgedrukt in hele bedragen in de nationale valuta

Als het verschillend is van het steunelement, het nominale bedrag van de steun uitgedrukt in hele bedragen in de nationale valuta (3)

Steuninstrument (4):

subsidie/rentesubsidie/kwijtschelding van schuld

lening/terugbetaalbaar voorschot/terugbetaalbare subsidie

garantie

belastingvoordeel of belastingvrijstelling

risicofinanciering

andere (licht toe)

Datum van toekenning en datum van bekendmaking

Doel van de steun

Identiteit van de steunverlenende autoriteit of autoriteiten

Waar van toepassing, de naam van de met het beheer belaste entiteit en de namen van de geselecteerde financiële intermediairs

Referentie van de steunmaatregel (5).


(1)  Met uitzondering van bedrijfsgevoelige en andere vertrouwelijke informatie, in goed onderbouwde gevallen en na toestemming van de Commissie (mededeling van de Commissie C(2003) 4582 van 1 december 2003 over geheimhouding bij beschikkingen inzake staatssteun, PB C 297 van 9.12.2003, blz. 6).

(2)  Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 van de Raad en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1).

(3)  Bruto-subsidie-equivalent of, indien van toepassing, het bedrag van de investering. Bij exploitatiesteun kan het jaarlijkse bedrag aan steun per begunstigde worden meegedeeld. Voor fiscale regelingen kan dit bedrag worden verstrekt volgens de in punt 182 vastgestelde tranches. Het bekend te maken bedrag is het maximaal toegestane belastingvoordeel en niet het jaarlijks afgetrokken bedrag (bv. in het kader van een belastingkrediet moet het maximaal toegestane belastingkrediet worden bekendgemaakt, en niet het daadwerkelijke bedrag, dat afhankelijk kan zijn van de belastbare inkomsten en dat van jaar tot jaar kan variëren).

(4)  Indien de steun wordt verleend via meerdere steuninstrumenten, moet het steunbedrag per instrument worden vermeld.

(5)  Zoals verstrekt door de Commissie in het kader van de in deel 2.2 bedoelde kennisgevingsprocedure.


Rectificaties

16.6.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 161/121


Rectificatie van Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 tot vaststelling van voorschriften inzake het op de markt aanbieden van EU-bemestingsproducten en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1069/2009 en (EG) nr. 1107/2009 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2003/2003

( Publicatieblad van de Europese Unie L 170 van 25 juni 2019 )

Bladzijde 87, bijlage IV, deel I, afdeling 1 (TOEPASSELIJKHEID VAN INTERNE PRODUCTIECONTROLE (MODULE A)):

Punt 1.1, d), wordt geschrapt.


16.6.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 161/122


Rectificatie van Verordening (EU) 2021/1297 van de Commissie van 4 augustus 2021 tot wijziging van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft perfluorcarbonzuren met 9 tot 14 koolstofatomen in de keten (C9-C14-PFCA’s), zouten daarvan en aanverwante stiffen

( Publicatieblad van de Europese Unie L 282 van 5 augustus 2021 )

Bladzijde 33, bijlage tot toevoeging van vermelding 68 in bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006, kolom 2, punt 11, eerste zin:

in plaats van:

“De in lid 2 bedoelde maximumconcentratie bedraagt 1 000 ppb voor de som van C9-C14-PFCA’s, indien deze aanwezig zijn in PTFE-micropoeders die worden geproduceerd door ioniserende doorstraling of door thermische afbraak, alsmede in mengsels en voorwerpen voor industrieel en professioneel gebruik die PTFE-micropoeders bevatten.”,

lezen:

“De in punt 2 bedoelde maximumconcentratie bedraagt 1 000 ppb voor de som van C9-C14-PFCA’s, indien deze aanwezig zijn in PTFE-micropoeders die worden geproduceerd door ioniserende doorstraling of door thermische afbraak, alsmede in mengsels en voorwerpen voor industrieel en professioneel gebruik die PTFE-micropoeders bevatten.”.