ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 152

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

65e jaargang
3 juni 2022


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2022/868 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2022 betreffende Europese datagovernance en tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1724 (Datagovernanceverordening) ( 1 )

1

 

*

Verordening (EU) 2022/869 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2022 betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 715/2009, (EU) 2019/942 en (EU) 2019/943, en Richtlijnen 2009/73/EG en (EU) 2019/944, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 347/2013

45

 

*

Verordening (EU) 2022/870 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2022 inzake tijdelijke handelsliberaliseringsmaatregelen bovenop de handelsconcessies die op Oekraïense producten van toepassing zijn krachtens de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Oekraïne, anderzijds

103

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2022/871 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2022 tot wijziging van Beschikking 2003/17/EG van de Raad wat betreft de toepassingsperiode ervan en de gelijkwaardigheid van in Bolivia verrichte veldkeuringen van gewassen voor de teelt van zaaigranen en gewassen voor de teelt van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen en de gelijkwaardigheid van in Bolivia voortgebrachte zaaigranen en zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen ( 1 )

109

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

*

Informatie betreffende de inwerkingtreding van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Kaapverdië tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Kaapverdië inzake de versoepeling van de afgifte van visa voor kort verblijf aan de burgers van de Republiek Kaapverdië en van de Europese Unie

112

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/872 van de Commissie van 1 juni 2022 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 288/2014 wat betreft wijzigingen van het model voor operationele programma’s in het kader van de doelstelling investeren in groei en werkgelegenheid en het model voor samenwerkingsprogramma’s in het kader van de doelstelling Europese territoriale samenwerking wat het cohesiebeleid ten behoeve van vluchtelingen in Europa (CARE) betreft

113

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/873 van de Commissie van 2 juni 2022 tot 331e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met de organisaties ISIS (Da‘esh) en Al Qaida

184

 

 

BESLUITEN

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/874 van de Commissie van 1 juni 2022 betreffende de voorwaarden voor toelating van een biocide dat N-(trichloormethylthio)ftaalimide (Folpet) bevat, doorverwezen door Nederland overeenkomstig artikel 36, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2022) 3465)  ( 1 )

187

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/875 van de Commissie van 1 juni 2022 tot vaststelling van bepaalde tijdelijke noodmaatregelen in verband met Afrikaanse varkenspest in Italië (Kennisgeving geschied onder nummer C(2022) 3727)  ( 1 )

190

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

3.6.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 152/1


VERORDENING (EU) 2022/868 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 30 mei 2022

betreffende Europese datagovernance en tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1724 (Datagovernanceverordening)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de totstandbrenging van een interne markt en de invoering van een systeem waardoor wordt verzekerd dat de mededinging binnen de interne markt niet wordt vervalst. De vaststelling van gemeenschappelijke regels en praktijken in de lidstaten met betrekking tot de ontwikkeling van een kader inzake datagovernance draagt bij tot het bereiken van die doelstellingen, met volledige inachtneming van de grondrechten. Het moet ook de versterking van de open strategische autonomie van de Unie waarborgen, en tegelijk het internationale vrije verkeer van gegevens bevorderen.

(2)

De afgelopen tien jaar hebben digitale technologieën de economie en de samenleving ingrijpend veranderd en een impact gehad op alle economische sectoren en ons dagelijks leven. Gegevens zijn de hoeksteen van die transformatie: datagestuurde innovatie zal zowel de burgers van de Unie als de economie enorme voordelen brengen, bijvoorbeeld door te zorgen voor betere geneeskunde en medische behandelingen op maat, door nieuwe mobiliteit aan te bieden en door bij te dragen aan de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 over de Europese Green Deal. Om de datagestuurde economie inclusief te maken voor alle burgers van de Unie, moet bijzondere aandacht worden besteed aan het verkleinen van de digitale kloof, het stimuleren van de participatie van vrouwen in de data-economie en het bevorderen van geavanceerde Europese expertise in de technologiesector. De data-economie moet zo worden opgezet dat ondernemingen, met name kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (kmo's, ook wel midden- en kleinbedrijf (mkb) genoemd) zoals gedefinieerd in de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie (3), alsook start-ups, kunnen floreren, waarbij de neutraliteit van de toegang tot en de overdraagbaarheid en interoperabiliteit van gegevens moeten worden gewaarborgd en lock-in-effecten moeten worden vermeden. In haar mededeling van 19 februari 2020 over een Europese datastrategie (de “Europese datastrategie”) schetste de Commissie haar visie op een gemeenschappelijke Europese gegevensruimte, te weten een interne gegevensmarkt waarin gegevens kunnen worden gebruikt ongeacht de plaats in de Unie waar ze zijn opgeslagen in overeenstemming met het toepasselijke recht, hetgeen onder meer van cruciaal belang zou kunnen zijn voor de snelle ontwikkeling van technologieën op het gebied van artificiële intelligentie.

De Commissie pleit tevens voor een vrije en veilige stroom van gegevens van en naar derde landen, met inachtneming van de uitzonderingen en beperkingen voor de openbare veiligheid, de openbare orde en andere legitieme beleidsdoelstellingen van de Unie, in lijn met alle internationale verplichtingen, ook wat betreft de grondrechten. Om die visie in de praktijk te brengen, heeft de Commissie voorgesteld domeinspecifieke gemeenschappelijke Europese gegevensruimten voor het delen en bundelen van gegevens op te zetten. Zoals voorgesteld in de Europese datastrategie kunnen dergelijke gemeenschappelijke Europese gegevensruimten domeinen zoals gezondheid, mobiliteit, industrie, financiële diensten, energie of landbouw bestrijken, of een combinatie van die domeinen, bijvoorbeeld energie en klimaat, alsook thematische domeinen zoals de Europese Green Deal of Europese gegevensruimten voor overheidsdiensten of vaardigheden. De gemeenschappelijke Europese gegevensruimten moeten ervoor zorgen dat gegevens vindbaar, toegankelijk, interoperabel en herbruikbaar zijn (de “FAIR-gegevensbeginselen”), en tegelijk een hoog niveau van cyberbeveiliging waarborgen. Indien sprake is van een gelijk speelveld in de data-economie, concurreren ondernemingen op kwaliteit van diensten en niet op de hoeveelheid gegevens onder hun beheer. Voor het ontwerp, de totstandkoming en de handhaving van het gelijke speelveld in de data-economie is goede governance nodig waaraan alle belanghebbenden van een gemeenschappelijke Europese gegevensruimte moeten deelnemen en waarin zij vertegenwoordigd moeten zijn.

(3)

De voorwaarden voor het delen van gegevens op de interne markt moeten worden verbeterd door een geharmoniseerd kader voor gegevensuitwisseling tot stand te brengen en bepaalde basisvereisten voor datagovernance vast te stellen, met bijzondere aandacht voor het faciliteren van de samenwerking tussen de lidstaten. Deze verordening moet gericht zijn op de verdere ontwikkeling van de digitale interne markt zonder grenzen en een betrouwbare en veilige datasamenleving en -economie waarin mensen centraal staan. In het kader van sectorspecifiek Unierecht, zoals het geplande Unierecht inzake de Europese ruimte voor gezondheidsgegevens en inzake de toegang tot voertuiggegevens, kunnen in het licht van de specifieke kenmerken van de sector nieuwe en aanvullende elementen worden ontwikkeld, aangepast en voorgesteld. Daarnaast worden bepaalde economische sectoren reeds gereguleerd door sectorspecifiek Unierecht, dat regels bevat inzake de grensoverschrijdende of Uniebrede deling van of toegang tot gegevens, bijvoorbeeld Richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad (4) in de context van de Europese ruimte voor gezondheidsgegevens, en relevante wetgevingshandelingen op het gebied van vervoer zoals de Verordeningen (EU) 2019/1239 (5) en (EU) 2020/1056 (6) en Richtlijn 2010/40/EU (7) van het Europees Parlement en de Raad in de context van de Europese ruimte voor mobiliteitsgegevens.

Deze verordening mag daarom geen afbreuk doen aan de Verordeningen (EG) nr. 223/2009 (8), (EU) 2018/858 (9) en (EU) 2018/1807 (10), noch aan de Richtlijnen 2000/31/EG (11), 2001/29/EG (12), 2004/48/EG (13), 2007/2/EG (14), 2010/40/EU, (EU) 2015/849 (15), (EU) 2016/943 (16), (EU) 2017/1132 (17), (EU) 2019/790 (18) en (EU) 2019/1024 (19) van het Europees Parlement en de Raad en al het andere sectorspecifieke Unierecht dat de toegang tot en het hergebruik van gegevens regelt. Deze verordening mag geen afbreuk doen aan het Unierecht en het nationale recht inzake de toegang tot en het gebruik van gegevens met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, noch aan de internationale samenwerking in die context.

Deze verordening mag geen afbreuk doen aan de bevoegdheden van de lidstaten met betrekking tot hun activiteiten in verband met openbare veiligheid, defensie en nationale veiligheid. Het hergebruik van om dergelijke redenen beschermde gegevens die in het bezit zijn van openbare lichamen, met inbegrip van gegevens van aanbestedingsprocedures die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad (20) vallen, mag niet onder deze verordening vallen. Er moet een horizontale regeling worden vastgesteld voor het hergebruik van bepaalde categorieën beschermde gegevens die in het bezit zijn van openbare lichamen, voor het aanbieden van databemiddelingsdiensten en voor op data-altruïsme gebaseerde diensten in de Unie. Vanwege de specifieke kenmerken van verschillende sectoren kan het nodig zijn systemen te ontwikkelen op basis van sectorale gegevens, voortbouwend op de eisen van deze verordening. Aanbieders van databemiddelingsdiensten die voldoen aan de vereisten van deze verordening, moeten het label “in de Unie erkende aanbieder van databemiddelingsdiensten” kunnen gebruiken. Rechtspersonen die doeleinden van algemeen belang wensen te ondersteunen door op basis van data-altruïsme op een bepaalde schaal relevante gegevens beschikbaar te stellen en die aan de in deze verordening neergelegde vereisten voldoen, moeten zich kunnen registreren als “in de Unie erkende organisatie voor data-altruïsme” en moeten dat label kunnen gebruiken. Indien sectorspecifiek Unierecht of nationaal recht vereist dat openbare lichamen, zulke aanbieders van databemiddelingsdiensten of zulke rechtspersonen (erkende organisaties voor data-altruïsme) voldoen aan specifieke aanvullende technische, administratieve of organisatorische vereisten, onder meer via een vergunnings- of certificeringsregeling, moeten die bepalingen van dat sectorspecifieke Unierecht of nationaal recht ook van toepassing zijn.

(4)

Deze verordening mag geen afbreuk doen aan de Verordeningen (EU) 2016/679 (21) en (EU) 2018/1725 (22) van het Europees Parlement en de Raad, noch aan de Richtlijnen 2002/58/EG (23) en (EU) 2016/680 (24) van het Europees Parlement en de Raad en de overeenkomstige bepalingen van het nationale recht, ook indien persoonsgegevens en niet-persoonsgebonden gegevens in een gegevensverzameling onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Van deze verordening mag met name niet gedacht worden dat ze een nieuwe rechtsgrondslag creëert voor de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de gereguleerde activiteiten, of dat ze de informatievereisten van Verordening (EU) 2016/679 wijzigt. De uitvoering van deze verordening mag grensoverschrijdende doorgiften van gegevens als bedoeld in hoofdstuk V van Verordening (EU) 2016/679 niet in de weg staan. In geval van een strijdigheid tussen deze verordening en het Unierecht inzake de bescherming van persoonsgegevens of het overeenkomstig dat Unierecht vastgestelde nationale recht, moet het toepasselijke Unierecht of nationale recht inzake de bescherming van persoonsgegevens prevaleren. Gegevensbeschermingsautoriteiten moeten als bevoegde autoriteiten uit hoofde van deze verordening beschouwd kunnen worden. Indien andere autoriteiten functioneren als bevoegde autoriteiten uit hoofde van deze verordening, mogen zij daarbij geen afbreuk doen aan de toezichthoudende bevoegdheden van de gegevensbeschermingsautoriteiten uit hoofde van Verordening (EU) 2016/679.

(5)

Maatregelen op Unieniveau zijn noodzakelijk om het vertrouwen in het delen van gegevens te vergroten door passende mechanismen in te stellen die het voor datasubjecten en gegevenshouders mogelijk maken gegevens die op hen betrekking hebben te controleren, en om andere belemmeringen voor een goed werkende en concurrerende datagestuurde economie weg te nemen. Die maatregelen mogen geen afbreuk doen aan de verplichtingen en verbintenissen in door de Unie gesloten internationale handelsovereenkomsten. Een Uniebreed governancekader moet als doel hebben vertrouwen te scheppen bij personen en ondernemingen wat betreft de toegang tot, de controle over, alsook het delen, het gebruik en het hergebruik van gegevens, met name door passende mechanismen in te stellen die het voor datasubjecten mogelijk maken om hun rechten te kennen en op zinvolle wijze uit te oefenen, alsook inzake het hergebruik van bepaalde soorten gegevens die in het bezit zijn van openbare lichamen, het verlenen van diensten door aanbieders van databemiddelingsdiensten aan datasubjecten, gegevenshouders en gegevensgebruikers, alsmede het verzamelen en verwerken van gegevens die door natuurlijke en rechtspersonen voor altruïstische doeleinden beschikbaar worden gesteld. Een grotere transparantie ten aanzien van het doel van het gebruik en de wijze van opslag van gegevens door ondernemingen kan met name helpen om het vertrouwen te versterken.

(6)

In het Uniebeleid is reeds lang het beginsel opgenomen dat gegevens die door openbare lichamen of andere entiteiten met overheidsmiddelen zijn gegenereerd of verzameld de samenleving ten goede moeten komen. Richtlijn (EU) 2019/1024 en sectorspecifiek Unierecht zorgen ervoor dat de openbare lichamen meer gegevens die zij zelf genereren gemakkelijk voor gebruik en hergebruik beschikbaar stellen. Bepaalde in openbare databanken opgeslagen categorieën gegevens, zoals commercieel vertrouwelijke gegevens, gegevens die onder de statistische geheimhoudingsplicht vallen en door intellectuele-eigendomsrechten van derden beschermde gegevens, met inbegrip van bedrijfsgeheimen en persoonsgegevens, worden echter doorgaans niet beschikbaar gesteld, zelfs niet voor onderzoek of innoverende activiteiten in het algemeen belang, hoewel dat mogelijk is overeenkomstig het toepasselijke Unierecht, met name Verordening (EU) 2016/679 en de Richtlijnen 2002/58/EG en (EU) 2016/680. Gezien de gevoeligheid van dergelijke gegevens mogen ze pas beschikbaar worden gesteld nadat een aantal technische en wettelijke procedurele vereisten vervuld zijn, niet het minst om ervoor te zorgen dat de rechten van anderen op dergelijke gegevens niet worden geschonden, of om de negatieve gevolgen voor de grondrechten, voor het beginsel van non-discriminatie en voor de gegevensbescherming te beperken. Het vergt doorgaans veel tijd en kennis om aan die vereisten te voldoen. Daardoor blijven dergelijke gegevens onderbenut. Sommige lidstaten creëren structuren, processen en wetgeving om dat soort hergebruik te faciliteren, maar dat gebeurt niet overal in de Unie. Om het gebruik van gegevens voor Europees onderzoek en Europese innovatie door particuliere en publieke entiteiten te faciliteren, moeten in de hele Unie duidelijke voorwaarden voor de toegang tot en het gebruik van dergelijke gegevens worden vastgesteld.

(7)

Er zijn technieken die analyses van databanken met persoonsgegevens mogelijk maken, zoals anonimisering, differentiële privacy, generalisering, onderdrukking en randomisering, het gebruik van synthetische gegevens of soortgelijke methoden, en andere geavanceerde methoden om de privacy te beschermen, die kunnen bijdragen tot een privacyvriendelijkere gegevensverwerking. De lidstaten moeten steun verlenen aan openbare lichamen om optimaal gebruik te maken van dergelijke technieken en aldus zo veel mogelijk gegevens beschikbaar te stellen voor gegevensdeling. De toepassing van dergelijke technieken, in combinatie met omvattende effectbeoordelingen op het gebied van gegevensbescherming en andere beschermingsmaatregelen, kan bijdragen tot meer veiligheid bij het gebruik en hergebruik van persoonsgegevens en moet het veilige hergebruik van commercieel vertrouwelijke bedrijfsgegevens voor onderzoeks-, innovatie- en statistische doeleinden waarborgen. In veel gevallen betekent de toepassing van dergelijke technieken, effectbeoordelingen en andere beschermingsmaatregelen dat gegevens alleen mogen worden gebruikt en hergebruikt binnen een beveiligde verwerkingsomgeving die ter beschikking gesteld wordt of gecontroleerd wordt door het openbaar lichaam. Op Unieniveau is ervaring opgedaan met dergelijke veilige verwerkingsomgevingen die op basis van Verordening (EU) nr. 557/2013 van de Commissie (25) worden gebruikt voor onderzoek naar statistische microgegevens. In het algemeen moet voor de verwerking van persoonsgegevens voldaan zijn aan een of meer van de in de artikelen 6 en 9 van Verordening (EU) 2016/679 bepaalde rechtsgrondslagen voor verwerking.

(8)

Overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 mogen de gegevensbeschermingsbeginselen niet van toepassing zijn op anonieme gegevens, namelijk gegevens die geen betrekking hebben op een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon, of op persoonsgegevens die zodanig anoniem zijn gemaakt dat het datasubject niet of niet meer identificeerbaar is. De heridentificatie van datasubjecten uit geanonimiseerde gegevensverzamelingen moet worden verboden. Dat mag geen afbreuk doen aan de mogelijkheid om, overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679, onderzoek te verrichten naar anonimiseringstechnieken, met name om de beveiliging van informatie te waarborgen, bestaande anonimiseringstechnieken te verbeteren en de anonimisering algeheel te versterken.

(9)

Om de bescherming van persoonsgegevens en vertrouwelijke gegevens te faciliteren en om dergelijke gegevens sneller beschikbaar te stellen voor hergebruik uit hoofde van deze verordening, moeten de lidstaten openbare lichamen aansporen om gegevens te genereren en beschikbaar te stellen overeenkomstig het beginsel “open door ontwerp en door standaardinstellingen” (“open by design and by default”), als bedoeld in artikel 5, lid 2, van Richtlijn (EU) 2019/1024, en om te bevorderen dat gegevens worden gegenereerd en verworven in formaten en structuren die anonimisering in die context faciliteren.

(10)

De categorieën gegevens die in het bezit zijn van openbare lichamen en die uit hoofde van deze verordening hergebruikt moeten kunnen worden, vallen buiten het toepassingsgebied van Richtlijn (EU) 2019/1024, die niet van toepassing is op gegevens die niet toegankelijk zijn wegens het statistisch of handelsgeheim, noch op gegevens die vervat zijn in werken of andere materialen waarvan de intellectuele-eigendomsrechten bij derden berusten. Commercieel vertrouwelijke gegevens zijn gegevens die beschermd zijn door bedrijfsgeheimen, beschermde knowhow en alle andere informatie waarvan de ongeoorloofde openbaarmaking gevolgen zou hebben voor de marktpositie of de financiële gezondheid van de onderneming. Deze verordening moet van toepassing zijn op persoonsgegevens die buiten het toepassingsgebied van Richtlijn (EU) 2019/1024 vallen indien de toegang tot die gegevens door toegangsregelingen is uitgesloten of beperkt met het oog op de bescherming van gegevens, de persoonlijke levenssfeer en de integriteit van het individu, met name in overeenstemming met de regels inzake gegevensbescherming. Het hergebruik van gegevens die bedrijfsgeheimen kunnen bevatten, moet gebeuren onverminderd Richtlijn (EU) 2016/943, die het kader vaststelt voor het rechtmatig verkrijgen, gebruiken of openbaar maken van bedrijfsgeheimen.

(11)

Deze verordening mag geen verplichting scheppen om het hergebruik toe te staan van gegevens die in het bezit zijn van openbare lichamen. Met name moet elke lidstaat daarom kunnen beslissen of gegevens toegankelijk worden gemaakt voor hergebruik, en over het doel en de reikwijdte van die toegang. Deze verordening moet een aanvulling vormen op, en mag geen afbreuk doen aan, meer specifieke verplichtingen voor openbare lichamen in sectorspecifiek Unie- of nationaal recht om hergebruik van gegevens toe te staan. De toegang van het publiek tot officiële documenten kan als een algemeen belang worden beschouwd. Aangezien toegang van het publiek tot officiële documenten en transparantie belangrijk zijn in een democratische samenleving, mag deze verordening evenmin afbreuk doen aan het Unie- of nationale recht inzake het verlenen van toegang tot en het openbaar maken van officiële documenten. Toegang tot officiële documenten kan met name overeenkomstig het nationale recht worden verleend zonder specifieke voorwaarden op te leggen of door specifieke voorwaarden op te leggen waarin deze verordening niet voorziet.

(12)

De regeling voor hergebruik waarin deze verordening voorziet, moet van toepassing zijn op gegevens waarvan de verstrekking uit hoofde van het recht of van andere bindende regels van de lidstaten onder de openbare taken van de betrokken openbare lichamen valt. Indien dergelijke regels ontbreken, moeten de openbare taken worden gedefinieerd overeenkomstig de gangbare bestuurspraktijk in de lidstaten, mits de afbakening van de openbare taken transparant is en aan toetsing is onderworpen. De openbare taken kunnen hetzij in algemene termen, hetzij afzonderlijk voor elk openbaar lichaam worden gedefinieerd. Aangezien overheidsondernemingen niet onder de definitie van openbaar lichaam vallen, mogen de gegevens die in het bezit van overheidsondernemingen zijn, niet onder deze verordening vallen. Gegevens die in het bezit zijn van culturele instellingen, zoals bibliotheken, archieven, musea, orkesten, operahuizen, balletgezelschappen en theaters, en van onderwijsinstellingen mogen niet onder deze verordening vallen aangezien de werken en andere documenten in hun bezit voornamelijk onderworpen zijn aan intellectuele-eigendomsrechten van derden. Onderzoeksinstellingen en organisaties die onderzoek financieren, kunnen ook als openbare lichamen of publiekrechtelijke instellingen worden georganiseerd.

Deze verordening mag op dergelijke hybride organisaties enkel van toepassing zijn met betrekking tot hun hoedanigheid van onderzoeksinstelling. Ook gegevens die een onderzoeksinstelling in bezit heeft in het kader van een specifieke publiek-private associatie met organisaties uit de particuliere sector of andere openbare lichamen, publiekrechtelijke instellingen of hybride onderzoeksinstellingen, d.w.z. georganiseerd als openbaar lichaam of als overheidsonderneming, die als hoofddoel onderzoek verrichten, mogen niet onder deze verordening vallen. Waar relevant moeten de lidstaten deze verordening kunnen toepassen op overheidsondernemingen of particuliere ondernemingen die openbare taken vervullen of diensten van algemeen belang verrichten. De bepalingen van deze verordening betreffende het hergebruik van bepaalde categorieën beschermde gegevens die in het bezit zijn van openbare lichamen, mogen niet worden toegepast op de uitwisseling van gegevens, louter in de uitoefening van hun openbare taken, tussen openbare lichamen in de Unie onderling of tussen openbare lichamen in de Unie en openbare lichamen in derde landen of internationale organisaties, en evenmin op de uitwisseling van gegevens tussen onderzoekers voor niet-commerciële wetenschappelijke onderzoeksdoeleinden.

(13)

Openbare lichamen moeten het mededingingsrecht naleven bij het vaststellen van de beginselen voor het hergebruik van gegevens waarover zij beschikken en vermijden overeenkomsten te sluiten die tot doel of tot gevolg kunnen hebben dat exclusieve rechten voor het hergebruik van bepaalde gegevens worden gecreëerd. Dergelijke overeenkomsten mogen alleen worden toegestaan indien ze gerechtvaardigd en noodzakelijk zijn voor de verlening van een dienst of de levering van een product in het algemeen belang. Dat kan het geval zijn indien het exclusief gebruik van de gegevens de enige manier is om de maatschappelijke voordelen van de betrokken gegevens optimaal te benutten, bijvoorbeeld als er slechts één entiteit (die gespecialiseerd is in de verwerking van een specifieke gegevensverzameling) is die de dienst kan verlenen die of het product kan leveren dat het openbaar lichaam in staat stelt in het algemeen belang een dienst te verlenen of een product te leveren. Dergelijke regelingen moeten echter worden gesloten overeenkomstig het toepasselijke Unierecht of nationale recht, en regelmatig worden herzien op basis van een marktanalyse om na te gaan of de exclusiviteit nog steeds noodzakelijk is. Bovendien moeten dergelijke regelingen waar passend in overeenstemming zijn met de toepasselijke staatssteunregels en moet hun duurtijd beperkt worden tot maximaal twaalf maanden. Met het oog op transparantie moeten dergelijke exclusieve overeenkomsten online worden gepubliceerd in een vorm die in overeenstemming is met het toepasselijke Unierecht inzake overheidsopdrachten. Een exclusief recht op hergebruik van gegevens dat niet aan deze verordening voldoet, moet ongeldig zijn.

(14)

Vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening geldende of gesloten verboden exclusieve overeenkomsten en andere praktijken of regelingen betreffende het hergebruik van gegevens die in het bezit zijn van openbare lichamen die niet uitdrukkelijk exclusieve rechten verlenen, maar waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij de beschikbaarheid van gegevens voor hergebruik beperken, mogen na het verstrijken van hun looptijd niet worden verlengd. Overeenkomsten voor onbepaalde of langere termijn moeten binnen 30 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening worden beëindigd.

(15)

In deze verordening moeten voorwaarden voor het hergebruik van beschermde gegevens worden vastgesteld die van toepassing zijn op openbare lichamen die uit hoofde van het nationale recht als bevoegd zijn aangewezen om de toegang voor hergebruik toe te staan of te weigeren, en die de rechten of verplichtingen met betrekking tot de toegang tot dergelijke gegevens onverlet laten. Die voorwaarden moeten niet-discriminerend, transparant, evenredig en objectief gerechtvaardigd zijn en mogen de mededinging niet beperken, waarbij met name de toegang tot dergelijke gegevens voor kmo's en start-ups moet worden bevorderd. De voorwaarden voor hergebruik moeten zodanig worden ontworpen dat zij wetenschappelijk onderzoek bevorderen, zodat bijvoorbeeld het bevoorrechten van wetenschappelijk onderzoek in principe als niet-discriminerend beschouwd moet worden. Openbare lichamen die hergebruik toestaan, moeten over de nodige technische middelen beschikken om de bescherming van de rechten en belangen van derde partijen te waarborgen en moeten de bevoegdheid krijgen om de nodige informatie op te vragen bij de hergebruiker. De voorwaarden voor het hergebruik van gegevens moeten beperkt blijven tot hetgeen noodzakelijk is om de rechten en belangen van derden met betrekking tot de gegevens en de integriteit van de informatietechnologie en communicatiesystemen van de openbare lichamen te beschermen. Openbare lichamen moeten voorwaarden hanteren die de belangen van de hergebruiker het best dienen, zonder dat dat leidt tot buitensporige lasten voor de openbare lichamen. De voorwaarden die aan het hergebruik van gegevens verbonden worden, moeten zodanig worden ontworpen dat zij doeltreffende waarborgen bieden met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens. Persoonsgegevens moeten vóór de doorgifte geanonimiseerd worden, zodat het onmogelijk is de datasubjecten te identificeren, en gegevens die commercieel vertrouwelijke informatie bevatten moeten zodanig worden gewijzigd dat er geen vertrouwelijke informatie wordt vrijgegeven. Indien de verstrekking van geanonimiseerde of gewijzigde gegevens niet aan de behoeften van de hergebruiker beantwoordt, indien is voldaan aan de artikelen 35 en 36 van Verordening (EU) 2016/679, op grond waarvan respectievelijk een gegevensbeschermingseffectbeoordeling moet worden verricht en de toezichthoudende autoriteit moet worden geraadpleegd, en indien de risico's voor de rechten en belangen van datasubjecten minimaal zijn bevonden, kan hergebruik ter plaatse of op afstand binnen een beveiligde verwerkingsomgeving worden toegestaan.

Dat kan een geschikte regeling zijn voor het hergebruik van gepseudonimiseerde gegevens. Om de rechten en belangen van derden te beschermen, moeten gegevensanalyses in dergelijke beveiligde verwerkingsomgevingen onder toezicht staan van het openbaar lichaam. Persoonsgegevens mogen met name slechts aan een derde partij worden doorgegeven voor hergebruik indien een rechtsgrondslag uit hoofde van het gegevensbeschermingsrecht dat toestaat. Niet-persoonsgebonden gegevens mogen alleen worden doorgegeven als er geen reden is om aan te nemen dat de combinatie van niet-persoonsgebonden gegevensverzamelingen zou leiden tot de identificatie van datasubjecten. Dat moet ook gelden voor gepseudonimiseerde gegevens die hun status van persoonsgegevens behouden. In geval van de heridentificatie van datasubjecten moet een verplichting gelden om een dergelijke inbreuk in verband met persoonsgegevens aan het openbaar lichaam te melden, naast een verplichting om een dergelijke inbreuk overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 aan een toezichthoudende autoriteit en het datasubject te melden. Op basis van de toestemming van datasubjecten of de toelating van gegevenshouders voor het hergebruik van hun gegevens moeten openbare lichamen, indien relevant, het hergebruik van gegevens met behulp van passende technische middelen faciliteren. In dat verband moet het openbaar lichaam alles in het werk stellen om potentiële hergebruikers te ondersteunen bij het verkrijgen van dergelijke toestemming of toelating door technische mechanismen op te zetten waarmee verzoeken om toestemming of toelating van hergebruikers kunnen worden doorgegeven, voor zover dat praktisch haalbaar is. Er mag geen contactinformatie worden verstrekt die hergebruikers in staat stelt rechtstreeks contact op te nemen met datasubjecten of gegevenshouders. Indien het openbaar lichaam een verzoek om toestemming of toelating doorgeeft, moet het ervoor zorgen dat het datasubject of de gegevenshouder duidelijk wordt geïnformeerd over de mogelijkheid om de toestemming of toelating te weigeren.

(16)

Om het gebruik voor wetenschappelijk onderzoek van gegevens die in het bezit zijn van openbare lichamen te faciliteren en aan te moedigen, worden openbare lichamen aangespoord een geharmoniseerde aanpak en geharmoniseerde processen uit te werken om die gegevens gemakkelijk toegankelijk te maken voor wetenschappelijk onderzoek dat het algemeen belang dient. Dat zou onder meer kunnen betekenen dat wordt voorzien in gestroomlijnde administratieve procedures, gestandaardiseerde gegevensformattering, informatieve metagegevens over de methodische en gegevensverzamelingskeuzes en gestandaardiseerde gegevensvelden die het mogelijk maken gegevensverzamelingen uit verschillende bronnen van overheidsgegevens gemakkelijk te koppelen wanneer dat relevant is voor analysedoeleinden. Die praktijken moeten gericht zijn op de bevordering van door de overheid gefinancierde en geproduceerde gegevens ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek overeenkomstig het beginsel “zo open als mogelijk, zo gesloten als nodig”.

(17)

Deze verordening mag geen afbreuk doen aan de intellectuele-eigendomsrechten van derde partijen. Zij mag evenmin gevolgen hebben voor het bestaan of bezit van intellectuele-eigendomsrechten van openbare lichamen en mag geen enkele beperking inhouden voor de uitoefening van die rechten. De overeenkomstig deze verordening opgelegde verplichtingen zijn alleen van toepassing indien zij verenigbaar zijn met de internationale overeenkomsten inzake de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten, in het bijzonder de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst (Berner conventie), de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (TRIPS-overeenkomst) en het Verdrag van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom inzake auteursrecht (World Intellectual Property Organization Copyright Treaty — WCT), en met het Unierecht of het nationale recht inzake intellectuele eigendom. Openbare lichamen dienen evenwel hun auteursrechten op dusdanige wijze uit te oefenen dat hergebruik wordt gefaciliteerd.

(18)

Gegevens die onderworpen zijn aan intellectuele-eigendomsrechten of die bedrijfsgeheimen bevatten, mogen alleen aan een derde partij worden doorgegeven indien dat is toegestaan krachtens het Unierecht of het nationale recht of mits de rechthebbende daarmee instemt. Openbare lichamen die over het recht van de fabrikant van een databank beschikken als bedoeld in artikel 7, lid 1, van Richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad (26), mogen dat recht niet uitoefenen om hergebruik van gegevens te voorkomen of meer te beperken dan bepaald in deze verordening.

(19)

Ondernemingen en datasubjecten moeten erop kunnen vertrouwen dat hun rechten en belangen worden geëerbiedigd bij het hergebruik van bepaalde categorieën beschermde gegevens die in het bezit zijn van de openbare lichamen. Daarom moet worden voorzien in aanvullende waarborgen voor situaties waarin die overheidsgegevens worden hergebruikt op basis van een verwerking van de gegevens buiten de overheidssector, zoals een vereiste dat openbare lichamen er in alle gevallen, ook indien die gegevens aan derde landen worden doorgegeven, voor zorgen dat de rechten en belangen van natuurlijke en rechtspersonen volledig worden beschermd, met name wat betreft persoonsgegevens, commercieel gevoelige gegevens en intellectuele-eigendomsrechten. Openbare lichamen mogen niet toestaan dat verzekeringsmaatschappijen of andere aanbieders van diensten met het oog op discriminerende prijsstelling informatie hergebruiken die in e-gezondheidstoepassingen is opgeslagen, aangezien dat in strijd zou zijn met het fundamentele recht op toegang tot gezondheidszorg.

(20)

Voorts is het, met het oog op de instandhouding van eerlijke mededinging en de open markteconomie, van het allergrootste belang dat beschermde niet-persoonsgebonden gegevens, met name bedrijfsgeheimen, maar ook niet-persoonsgebonden gegevens die door intellectuele-eigendomsrechten beschermde inhoud vertegenwoordigen, worden gevrijwaard tegen onrechtmatige toegang die tot diefstal van intellectuele eigendom of industriële spionage zou kunnen leiden. Om de bescherming van de rechten of de belangen van de gegevenshouders te waarborgen, moeten niet-persoonsgebonden gegevens die overeenkomstig het Unierecht of het nationale recht beschermd moeten worden tegen onrechtmatige of ongeoorloofde toegang en die in het bezit zijn van openbare lichamen, aan derde landen kunnen worden doorgegeven, maar enkel indien passende waarborgen voor het gebruik van gegevens worden geboden. Dergelijke passende waarborgen moeten een vereiste omvatten dat het openbaar lichaam uitsluitend beschermde gegevens doorgeeft aan een hergebruiker indien die contractuele verbintenissen aangaat in het belang van de bescherming van de gegevens. Een hergebruiker die voornemens is de beschermde gegevens aan een derde land door te geven, moet de in deze verordening neergelegde verplichtingen nakomen, ook na de doorgifte. Om de naleving van die verplichtingen te handhaven, moet de hergebruiker voor de gerechtelijke beslechting van geschillen ook de jurisdictie aanvaarden van de lidstaat van het openbaar lichaam dat het hergebruik heeft toegestaan.

(21)

De invoering van passende waarborgen moet eveneens worden overwogen indien er in het derde land waaraan niet-persoonsgebonden gegevens worden doorgegeven, gelijkwaardige maatregelen bestaan die ervoor zorgen dat gegevens een beschermingsniveau genieten dat vergelijkbaar is met dat van het Unierecht, met name wat betreft de bescherming van bedrijfsgeheimen en intellectuele-eigendomsrechten. Daartoe moet de Commissie, indien gerechtvaardigd door een aanzienlijk aantal verzoeken in de Unie met betrekking tot het hergebruik van niet-persoonsgebonden gegevens in specifieke derde landen, door middel van uitvoeringshandelingen kunnen verklaren dat een derde land een beschermingsniveau biedt dat in wezen gelijkwaardig is aan de door het Unierecht geboden bescherming. De Commissie moet de noodzaak van dergelijke uitvoeringshandelingen beoordelen op basis van de informatie die de lidstaten via het Europees Comité voor gegevensinnovatie hebben verstrekt. Dergelijke uitvoeringshandelingen zouden openbare lichamen de zekerheid bieden dat hergebruik van gegevens die in het bezit zijn van openbare lichamen, in het betrokken derde land het beschermde karakter ervan niet in gevaar zou brengen. Bij de beoordeling van het in het betrokken derde land geboden beschermingsniveau moet met name rekening worden gehouden met de toepasselijke algemene en sectorale wetgeving, onder meer op het gebied van openbare veiligheid, defensie, nationale veiligheid en het strafrecht, betreffende de toegang tot en de bescherming van niet-persoonsgebonden gegevens, alsook met eventuele toegang van de openbare lichamen van dat derde land tot de doorgegeven gegevens, met het bestaan en het effectief functioneren van een of meer onafhankelijke toezichthoudende autoriteiten in het derde land welke belast zijn met het waarborgen en handhaven van de wettelijke regeling inzake de toegang tot dergelijke gegevens, met de internationale toezeggingen van het derde land met betrekking tot de bescherming van gegevens, of andere verplichtingen die voortvloeien uit juridisch bindende overeenkomsten of instrumenten, alsmede uit de deelname van dat derde land of die internationale organisatie aan multilaterale of regionale regelingen.

Het bestaan van doeltreffende rechtsmiddelen voor gegevenshouders, openbare lichamen of databemiddelingsdiensten in het betrokken derde land is van bijzonder belang in de context van de doorgifte van niet-persoonsgebonden gegevens aan dat derde land. Dergelijke waarborgen moeten daarom ook de beschikbaarheid van afdwingbare rechten en doeltreffende rechtsmiddelen omvatten. Dergelijke uitvoeringshandelingen mogen geen afbreuk doen aan wettelijke verplichtingen of contractuele regelingen die een hergebruiker reeds is aangegaan in het belang van de bescherming van niet-persoonsgebonden gegevens, met name industriële gegevens, noch aan het recht van openbare lichamen om hergebruikers te verplichten te voldoen aan de voorwaarden voor hergebruik, overeenkomstig deze verordening.

(22)

Sommige derde landen stellen wetten, verordeningen en andere rechtshandelingen vast die gericht zijn op de rechtstreekse doorgifte van of het verlenen van toegang van de overheid tot niet-persoonsgebonden gegevens in de Unie onder toezicht van natuurlijke en rechtspersonen die onder de jurisdictie van de lidstaten vallen. Rechterlijke beslissingen en uitspraken in derde landen of besluiten van administratieve autoriteiten in derde landen op grond waarvan doorgifte van of toegang tot niet-persoonsgebonden persoonsgegevens wordt geëist, moeten afdwingbaar zijn indien zij gebaseerd zijn op een internationale overeenkomst, zoals een verdrag inzake wederzijds rechtshulp, tussen het verzoekende derde land en de Unie of een lidstaat. In sommige gevallen kan een situatie ontstaan waarin de uit het recht van een derde land voortvloeiende verplichting tot doorgifte van of toegang tot niet-persoonsgebonden gegevens in strijd is met een concurrerende verplichting om die gegevens te beschermen uit hoofde van het Unierecht of het nationale recht, met name wat betreft de bescherming van de grondrechten van het individu of van de fundamentele belangen van een lidstaat in verband met de nationale veiligheid of defensie, alsook de bescherming van commercieel gevoelige gegevens en de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten, met inbegrip van contractuele verplichtingen inzake vertrouwelijkheid overeenkomstig dat recht. Bij ontstentenis van internationale overeenkomsten die dergelijke kwesties regelen, mag doorgifte van of toegang tot niet-persoonsgebonden gegevens slechts worden toegestaan indien met name is nagegaan of het rechtsstelsel van het derde land voorschrijft dat de redenen voor en de evenredigheid van de beslissing, de uitspraak of het besluit worden toegelicht, of de beslissing, de uitspraak of het besluit een specifiek karakter heeft, en of het met redenen omklede bezwaar van de geadresseerde wordt getoetst door een bevoegde rechterlijke instantie in het derde land die gemachtigd is om rekening te houden met de relevante juridische belangen van de gegevensverstrekker.

Bovendien moeten openbare lichamen, natuurlijke personen of rechtspersonen waaraan het recht op hergebruik van gegevens is verleend, aanbieders van databemiddelingsdiensten en erkende organisaties voor data-altruïsme er bij de ondertekening van contractuele overeenkomsten met andere particuliere partijen voor zorgen dat in de Unie bewaarde niet-persoonsgebonden gegevens in derde landen alleen kunnen worden geraadpleegd of aan derde landen alleen kunnen worden doorgegeven overeenkomstig het Unierecht of het nationale recht van de betrokken lidstaat.

(23)

Om het vertrouwen in de data-economie van de Unie verder te versterken, is het van essentieel belang dat de burgers van de Unie, de overheidssector en de ondernemingen wordt gewaarborgd dat hun strategische en gevoelige gegevens worden gecontroleerd en dat het recht, de waarden en de normen van de Unie worden gehandhaafd op het gebied van, maar niet beperkt tot, veiligheid, gegevensbescherming en consumentenbescherming. Om onrechtmatige toegang tot niet-persoonsgebonden gegevens te voorkomen, moeten openbare lichamen, natuurlijke personen of rechtspersonen waaraan het recht op hergebruik van gegevens is verleend, aanbieders van databemiddelingsdiensten en erkende organisaties voor data-altruïsme alle redelijke maatregelen nemen om de toegang tot de systemen waar niet-persoonsgebonden gegevens zijn opgeslagen, te voorkomen, met inbegrip van versleuteling van gegevens of bedrijfsgebonden beleidsmaatregelen. Daartoe moet ervoor worden gezorgd dat openbare lichamen, natuurlijke personen of rechtspersonen waaraan het recht op hergebruik van gegevens is verleend, aanbieders van databemiddelingsdiensten en erkende organisaties voor data-altruïsme zich houden aan alle desbetreffende technische normen, gedragscodes en certificeringen op het niveau van de Unie.

(24)

Om vertrouwen in hergebruikmechanismen op te bouwen, kan het nodig zijn strengere voorwaarden te hanteren voor bepaalde soorten niet-persoonsgebonden gegevens die in toekomstige specifieke wetgevingshandelingen van de Unie als zeer gevoelig kunnen worden aangemerkt wat betreft de doorgifte aan derde landen, indien de doelstellingen van het overheidsbeleid van de Unie, in overeenstemming met internationale verbintenissen, door de doorgifte in het gedrang zouden komen. Op het gebied van gezondheid kunnen bijvoorbeeld bepaalde gegevensverzamelingen die in het bezit zijn van actoren in de openbare gezondheidszorg, zoals openbare ziekenhuizen, worden aangemerkt als zeer gevoelige gezondheidsgegevens. Andere betrokken sectoren zijn onder meer vervoer, energie, milieu en financiën. Om geharmoniseerde praktijken in de hele Unie te waarborgen, moeten dergelijke soorten zeer gevoelige niet-persoonsgebonden openbare gegevens in het Unierecht worden gedefinieerd, bijvoorbeeld in het kader van de Europese ruimte voor gezondheidsgegevens of andere sectorale wetgeving. Die voorwaarden voor de doorgifte van dergelijke gegevens aan derde landen moeten in gedelegeerde handelingen worden vastgelegd. De voorwaarden moeten evenredig, niet-discriminerend en noodzakelijk zijn om de vastgestelde legitieme doelstellingen van het overheidsbeleid van de Unie te beschermen, zoals bescherming van de volksgezondheid, de veiligheid, het milieu en de openbare zedelijkheid, alsook consumentenbescherming en bescherming van de persoonlijke levenssfeer en persoonsgegevens. De voorwaarden moeten overeenkomen met de vastgestelde risico's in verband met de gevoeligheid van die gegevens, met inbegrip van het risico van heridentificatie van personen. Het kan gaan om voorwaarden voor de doorgifte of technische regelingen, zoals de verplichting om een beveiligde verwerkingsomgeving te gebruiken, beperkingen met betrekking tot het hergebruik van gegevens in derde landen of met betrekking tot categorieën van personen die dergelijke gegevens mogen doorgeven aan derde landen of die in dat derde land toegang kunnen krijgen tot de gegevens. In uitzonderlijke gevallen kunnen dergelijke voorwaarden ook beperkingen op de doorgifte van gegevens aan derde landen omvatten om het algemeen belang te beschermen.

(25)

Openbare lichamen moeten vergoedingen kunnen aanrekenen voor het hergebruik van gegevens, maar moeten, in overeenstemming met de staatssteunregels, ook hergebruik tegen een gereduceerde vergoeding of kosteloos hergebruik kunnen toestaan, bijvoorbeeld voor bepaalde categorieën hergebruik, zoals niet-commercieel hergebruik voor wetenschappelijke onderzoeksdoeleinden, of hergebruik door kmo's en start-ups, maatschappelijke organisaties en onderwijsinstellingen, om dergelijk hergebruik ten behoeve van onderzoek en innovatie te stimuleren en ondernemingen te ondersteunen die een belangrijke bron van innovatie vormen en het doorgaans moeilijker vinden om zelf relevante gegevens te verzamelen. In die specifieke context moet onder wetenschappelijke onderzoeksdoeleinden worden verstaan elk onderzoeksgerelateerd doel, ongeacht de organisatorische of financiële structuur van de betrokken onderzoeksinstelling, met uitzondering van onderzoek dat wordt uitgevoerd door een onderneming en gericht is op de ontwikkeling, verbetering of optimalisering van producten of diensten. Dergelijke vergoedingen moeten transparant en niet-discriminerend zijn en beperkt tot de gemaakte noodzakelijke kosten, en zij mogen de mededinging niet beperken. Er moet een lijst worden gepubliceerd met de categorieën hergebruikers waarvoor gereduceerde of geen vergoedingen gelden, en met de criteria die zijn gebruikt om die lijst op te stellen.

(26)

Om het hergebruik van specifieke categorieën van gegevens die in het bezit zijn van openbare lichamen te stimuleren, moeten de lidstaten een centraal informatiepunt oprichten dat fungeert als een aanspreekpunt voor hergebruikers die die gegevens willen hergebruiken. Het centraal informatiepunt moet een sectoroverschrijdend mandaat hebben en zo nodig een aanvulling vormen op de regelingen op sectoraal niveau. Het moet bij het doorgeven van verzoeken om informatie of hergebruik gebruik kunnen maken van geautomatiseerde middelen. Er moet worden gezorgd voor voldoende menselijk toezicht in de doorgifteprocedure. Daartoe zouden bestaande praktische regelingen zoals opendataportalen kunnen worden gebruikt. Het centraal informatiepunt moet beschikken over een inventaris met een overzicht van alle beschikbare gegevensbronnen, met inbegrip van, waar relevant, de gegevensbronnen die beschikbaar zijn op sectorale, regionale of lokale informatiepunten, met relevante informatie ter beschrijving van de beschikbare gegevens. Daarnaast dienen de lidstaten bevoegde organen aan te wijzen, op te richten of de oprichting daarvan te faciliteren om ondersteuning te bieden voor de activiteiten van openbare lichamen die het hergebruik van bepaalde categorieën beschermde gegevens toestaan. Indien het sectorale Unie- of nationale recht daarin voorziet, kan het ook tot hun taken behoren om toegang tot gegevens te verlenen. Die bevoegde organen moeten openbare lichamen bijstaan met geavanceerde technieken, onder meer wat betreft de beste manier om gegevens te structureren en op te slaan teneinde ervoor te zorgen dat zij gemakkelijk toegankelijk worden, met name via applicatieprogramma-interfaces, alsook wat betreft het interoperabel, overdraagbaar en doorzoekbaar maken van gegevens, rekening houdend met de beste praktijken voor gegevensverwerking, alsmede met bestaande regulerings- en technische normen en beveiligde verwerkingsomgevingen, die het mogelijk maken gegevens te analyseren zonder het vertrouwelijke karakter van de informatie te schenden.

De bevoegde organen moeten daarbij handelen in overeenstemming met de instructies van het openbaar lichaam. Een dergelijke bijstandsstructuur kan de datasubjecten en gegevenshouders bijstaan bij het beheer van de toestemming of toelating tot hergebruik, met inbegrip van toestemming en toelating voor bepaalde gebieden van wetenschappelijk onderzoek overeenkomstig erkende ethische normen voor wetenschappelijk onderzoek. De bevoegde organen mogen geen toezichtfunctie hebben; die is uit hoofde van Verordening (EU) 2016/679 voorbehouden aan toezichthoudende autoriteiten. Onverminderd de toezichthoudende bevoegdheden van de gegevensbeschermingsautoriteiten moet de gegevensverwerking plaatsvinden onder de verantwoordelijkheid van het openbaar lichaam dat verantwoordelijk is voor het register dat de gegevens bevat en dat, wat de persoonsgegevens betreft, de verwerkingsverantwoordelijke blijft in de zin van Verordening (EU) 2016/679. De lidstaten moeten een of meer bevoegde organen kunnen hebben, die in verschillende sectoren kunnen optreden. De interne diensten van openbare lichamen kunnen ook optreden als bevoegde organen. Een bevoegd orgaan kan een openbaar lichaam zijn dat andere openbare lichamen bijstaat bij het toestaan van hergebruik van gegevens, indien van toepassing, of een openbaar lichaam dat zelf hergebruik toestaat. Het bijstaan van andere openbare lichamen moet inhouden dat zij op verzoek worden geïnformeerd over beste praktijken betreffende de wijze waarop aan de in deze verordening neergelegde vereisten kan worden voldaan, zoals de technische middelen om een beveiligde verwerkingsomgeving beschikbaar te stellen of de technische middelen om privacy en vertrouwelijkheid te waarborgen indien toegang tot het hergebruik van gegevens die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, werd verleend.

(27)

Van databemiddelingsdiensten wordt verwacht dat zij een sleutelrol spelen in de data-economie, met name bij het ondersteunen en bevorderen van vrijwillige praktijken voor het delen van gegevens tussen ondernemingen of bij het faciliteren van gegevensdeling in het kader van verplichtingen op basis van het Unierecht of het nationale recht. Zij kunnen een facilitator worden van de uitwisseling van aanzienlijke hoeveelheden relevante gegevens. Aanbieders van databemiddelingsdiensten, waartoe ook openbare organen kunnen behoren, die diensten aanbieden die verschillende actoren met elkaar verbinden, kunnen bijdragen tot een efficiënte bundeling van gegevens en tot het faciliteren van bilaterale gegevensdeling. Gespecialiseerde databemiddelingsdiensten die onafhankelijk zijn van datasubjecten, gegevenshouders en gegevensgebruikers, kunnen de opkomst faciliteren van nieuwe datagestuurde ecosystemen die onafhankelijk zijn van alle spelers met een aanzienlijke marktmacht en kunnen daarbij ondernemingen van elke omvang, met name kmo’s en start-ups met beperkte financiële, juridische en administratieve middelen, niet-discriminerende toegang bieden tot de data-economie. Dat zal met name van belang zijn bij de totstandbrenging van “gemeenschappelijke Europese gegevensruimten”, namelijk doel- of sectorspecifieke of sectoroverschrijdende interoperabele kaders van gemeenschappelijke normen en praktijken op het gebied van gegevensdeling of gezamenlijke gegevensverwerking met het oog op onder meer de ontwikkeling van nieuwe producten en diensten, wetenschappelijk onderzoek of initiatieven van maatschappelijke organisaties. Databemiddelingsdiensten bilaterale of multilaterale gegevensdeling omvatten, alsook de oprichting van platforms of databanken die de uitwisseling of het gezamenlijk gebruik van gegevens mogelijk maken, en de oprichting van specifieke infrastructuur voor de interconnectie van datasubjecten en gegevenshouders met gegevensgebruikers.

(28)

Deze verordening moet van toepassing zijn op diensten die gericht zijn op het tot stand brengen van commerciële relaties met het oog op het delen van gegevens tussen een onbepaald aantal datasubjecten en gegevenshouders enerzijds en gegevensgebruikers anderzijds, via technische, juridische of andere middelen, onder meer voor de uitoefening van de rechten van datasubjecten met betrekking tot persoonsgegevens. Indien ondernemingen of andere entiteiten meerdere gegevensgerelateerde diensten aanbieden, mogen alleen de activiteiten die rechtstreeks verband houden met de levering van databemiddelingsdiensten onder deze verordening vallen. De levering van cloudopslag, analyse, gegevensdelingssoftware, webbrowsers, browserplug-ins of e-maildiensten mag niet beschouwd worden als een databemiddelingsdienst in de zin van deze verordening, op voorwaarde dat die diensten alleen technische instrumenten bieden voor datasubjecten of gegevenshouders om gegevens met anderen te delen, maar de levering van die instrumenten noch wordt gebruikt om een commerciële relatie tot stand te brengen tussen gegevenshouders en gegevensgebruikers, noch de aanbieder van databemiddelingsdiensten in staat stelt informatie te verwerven over het aangaan van commerciële relaties met het oog op gegevensdeling. Voorbeelden van databemiddelingsdiensten zijn onder meer datamarkten waarop ondernemingen gegevens beschikbaar kunnen stellen aan anderen, orkestratoren van ecosystemen voor het delen van gegevens die toegankelijk zijn voor alle belanghebbenden, bijvoorbeeld in het kader van gemeenschappelijke Europese dataruimten, alsook datapools die gezamenlijk door verschillende rechtspersonen of natuurlijke personen zijn opgericht met de bedoeling het gebruik van dergelijke datapools aan alle belanghebbende partijen in licentie te geven op zodanige wijze dat alle deelnemers die aan de datapools bijdragen, daarvoor een beloning ontvangen.

Daardoor zijn datadiensten die gegevens van gegevenshouders verkrijgen en de gegevens aggregeren, verrijken of transformeren met het oog op het toevoegen van substantiële waarde en het gebruik van de resulterende gegevens in licentie geven aan gegevensgebruikers, zonder dat er een commerciële relatie tussen gegevenshouders en gegevensgebruikers tot stand wordt gebracht, uitgesloten. Daardoor zijn ook diensten die uitsluitend door één gegevenshouder worden gebruikt om het gebruik mogelijk te maken van de gegevens waarover die gegevenshouder beschikt, of die worden gebruikt door meerdere rechtspersonen in een gesloten groep, met inbegrip van leveranciers- of klantenrelaties of contractueel vastgelegde samenwerkingsverbanden, met name die welke als hoofddoel hebben de functionaliteiten van met het internet van de dingen verbonden voorwerpen en apparaten te waarborgen, uitgesloten.

(29)

Diensten die zich richten op de bemiddeling van auteursrechtelijk beschermde inhoud, zoals aanbieders van onlinediensten voor het delen van inhoud als gedefinieerd in artikel 2, punt 6), van Richtlijn (EU) 2019/790, mogen niet onder deze verordening vallen. “Verstrekkers van een consolidated tape” als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt 35), van Richtlijn (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad (27) en “rekeninginformatiedienstaanbieders” als gedefinieerd in artikel 4, punt 19), van Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad (28) mogen voor de toepassing van deze verordening niet als aanbieders van databemiddelingsdiensten beschouwd worden. Deze verordening mag niet van toepassing zijn op diensten die door openbare lichamen worden aangeboden om het hergebruik van beschermde gegevens die in het bezit zijn van openbare lichamen overeenkomstig deze verordening of het gebruik van andere gegevens te faciliteren, voor zover die diensten niet tot doel hebben commerciële relaties tot stand te brengen. Organisaties voor data-altruïsme die onder deze verordening vallen, mogen niet worden beschouwd als aanbieders van databemiddelingsdiensten, op voorwaarde dat die diensten geen commerciële relatie tot stand brengen tussen potentiële gegevensgebruikers enerzijds en datasubjecten en gegevenshouders die om altruïstische redenen gegevens beschikbaar stellen anderzijds. Andere diensten die niet tot doel hebben commerciële relaties tot stand te brengen, zoals databanken die het hergebruik van wetenschappelijke onderzoeksgegevens overeenkomstig de beginselen van open toegang tot doel hebben, mogen niet als databemiddelingsdiensten in de zin van deze verordening beschouwd worden.

(30)

Een specifieke categorie van databemiddelingsdiensten zijn aanbieders van diensten die hun diensten aanbieden aan datasubjecten. Dergelijke aanbieders van databemiddelingsdiensten streven ernaar datasubjecten meer zeggenschap te geven, en met name meer controle over de gegevens die op hen betrekking hebben. Dergelijke aanbieders zouden personen helpen hun rechten uit hoofde van Verordening (EU) 2016/679 uit te oefenen, met name het geven en intrekken van hun toestemming voor de gegevensverwerking, het recht op toegang tot hun eigen gegevens, het recht op rectificatie van onjuiste persoonsgegevens, het recht op het wissen van gegevens of om “te worden vergeten”, het recht om de verwerking te beperken en het recht op gegevensoverdraagbaarheid, waardoor datasubjecten hun persoonsgegevens naar een andere gegevensverwerkingsverantwoordelijke kunnen overbrengen. In dat verband is het belangrijk dat het bedrijfsmodel van dergelijke aanbieders waarborgt dat er geen ongewenste prikkels gegenereerd worden die personen ertoe aansporen dergelijke diensten te gebruiken om meer gegevens beschikbaar te stellen voor verwerking dan in hun eigen belang is. Dat kan onder meer betekenen dat personen advies krijgen over de mogelijke manieren waarop hun gegevens worden gebruikt en dat zorgvuldigheidscontroles op gegevensgebruikers worden uitgevoerd voordat zij contact mogen opnemen met datasubjecten, teneinde frauduleuze praktijken te voorkomen. In bepaalde situaties kan het wenselijk zijn om feitelijke gegevens te verzamelen in een persoonsgegevensruimte, zodat de verwerking binnen die ruimte kan gebeuren zonder dat persoonsgegevens aan derden worden doorgegeven, teneinde de persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer maximaal te beschermen. Dergelijke persoonsgegevensruimten kunnen statische persoonsgegevens zoals naam, adres of geboortedatum bevatten, alsook dynamische gegevens die een persoon genereert, bijvoorbeeld door gebruik te maken van een onlinedienst of een met het internet van de dingen verbonden voorwerp. Zij kunnen ook worden gebruikt voor het opslaan van gecontroleerde identiteitsgegevens, zoals paspoortnummers of socialezekerheidsinformatie, en van persoonlijke gegevens, zoals rijbewijzen, diploma’s of bankrekeninginformatie.

(31)

Gegevenscoöperaties streven de verwezenlijking van een aantal doelstellingen na, en met name helpen zij individuele personen geïnformeerde keuzes te maken alvorens toestemming te verlenen voor het gebruik van gegevens, door de voorwaarden van organisaties van gegevensgebruikers die verbonden zijn aan het gebruik van gegevens zodanig te beïnvloeden dat de individuele leden van de groep betere keuzes kunnen maken of dat mogelijk oplossingen worden gevonden voor tegenstrijdige standpunten van individuele leden van een groep over de wijze waarop gegevens kunnen worden gebruikt indien die gegevens betrekking hebben op meerdere datasubjecten van de groep. In dat verband is het belangrijk te erkennen dat de rechten uit hoofde van Verordening (EU) 2016/679 persoonlijke rechten van het datasubject zijn en dat datasubjecten geen afstand kunnen doen van die rechten. Gegevenscoöperaties kunnen ook een nuttig middel zijn voor eenpersoonsondernemingen en kmo’s die qua kennis over het delen van gegevens vaak vergelijkbaar zijn met individuele personen.

(32)

Om het vertrouwen in databemiddelingsdiensten te vergroten, met name in verband met het gebruik van gegevens en de naleving van de door de datasubjecten en de gegevenshouders opgelegde voorwaarden, is er op Unieniveau behoefte aan een regelgevingskader dat sterk geharmoniseerde eisen stelt met betrekking tot de betrouwbare verlening van databemiddelingsdiensten, en dat door de bevoegde autoriteiten wordt geïmplementeerd. Dat kader zal er mee voor zorgen dat zowel datasubjecten en gegevenshouders als gegevensgebruikers een betere controle hebben over de toegang tot en het gebruik van hun gegevens, overeenkomstig het Unierecht. De Commissie kan ook de ontwikkeling van gedragscodes op Unieniveau, met name op het gebied van interoperabiliteit, aanmoedigen en faciliteren, en daarbij belanghebbenden betrekken. Zowel voor het delen van gegevens in een bedrijf-tot-bedrijf-context als in een bedrijf-tot-consument-context, moeten aanbieders van databemiddelingsdiensten een nieuwe “Europese” manier van datagovernance aanbieden door in de data-economie een onderscheid te bieden tussen gegevensverstrekking, -bemiddeling en -gebruik. Aanbieders van databemiddelingsdiensten kunnen ook specifieke technische infrastructuur beschikbaar stellen voor de interconnectie van datasubjecten en gegevenshouders met gegevensgebruikers. In dat verband is het bijzonder belangrijk die infrastructuur zodanig vorm te geven dat kmo’s en start-ups geen technische of andere belemmeringen ondervinden voor hun deelname aan de data-economie.

Aanbieders van databemiddelingsdiensten moeten aanvullende specifieke instrumenten en diensten aan gegevenshouders en datasubjecten kunnen aanbieden met het specifieke doel de gegevensuitwisseling te faciliteren, zoals tijdelijke opslag, curatie, conversie, anonimisering en pseudonimisering. Die instrumenten en diensten mogen alleen worden gebruikt op uitdrukkelijk verzoek of met de uitdrukkelijke goedkeuring van de gegevenshouder of het datasubject, en de in dat verband aangeboden instrumenten van derden gebruiken gegevens niet voor andere doeleinden. Tegelijkertijd moeten aanbieders van databemiddelingsdiensten de mogelijkheid krijgen om de uitgewisselde gegevens aan te passen, bijvoorbeeld door ze om te zetten in een specifiek format, teneinde de bruikbaarheid van de gegevens voor de gegevensgebruiker te verbeteren wanneer de gegevensgebruiker dat wenst, of teneinde de interoperabiliteit te verbeteren.

(33)

Het is belangrijk om voor een concurrerend klimaat voor gegevensdeling te zorgen. Een belangrijk element om het vertrouwen en de controle van gegevenshouders, datasubjecten en gegevensgebruikers met betrekking tot databemiddelingsdiensten te versterken, is de neutraliteit van de aanbieders van databemiddelingsdiensten met betrekking tot de tussen gegevenshouders of datasubjecten en gegevensgebruikers uitgewisselde gegevens. Daarom is het noodzakelijk dat aanbieders van databemiddelingsdiensten uitsluitend optreden als tussenpersoon bij de transacties en de uitgewisselde gegevens niet voor andere doeleinden gebruiken. De commerciële voorwaarden voor het verlenen van databemiddelingsdiensten, met inbegrip van het prijsbeleid, mogen niet afhangen van de vraag of en zo ja in welke mate een potentiële gegevenshouder of -gebruiker gebruikmaakt van andere, door dezelfde aanbieder van databemiddelingsdiensten of door een aanverwante entiteit aangeboden diensten, zoals opslag, analyse, artificiële intelligentie of andere op gegevens gebaseerde toepassingen. Dat zal ook een structurele scheiding vergen tussen de databemiddelingsdienst en alle andere verleende diensten, om belangenconflicten te voorkomen. Dat betekent dat de databemiddelingsdienst moet worden verleend via een rechtspersoon die geen band heeft met de andere activiteiten van de aanbieder van databemiddelingsdiensten. Aanbieders van databemiddelingsdiensten moeten evenwel de door de gegevenshouder verstrekte gegevens kunnen gebruiken om hun databemiddelingsdiensten te verbeteren.

Aanbieders van databemiddelingsdiensten moeten hun eigen instrumenten of instrumenten van derden ter beschikking kunnen stellen van gegevenshouders, datasubjecten en gegevensgebruikers om de uitwisseling van gegevens te faciliteren, bijvoorbeeld instrumenten waarmee gegevens uitsluitend op uitdrukkelijk verzoek of met de uitdrukkelijke goedkeuring van het datasubject of de gegevenshouder worden geconverteerd of gecureerd. De in dat verband aangeboden instrumenten van derden mogen de gegevens uitsluitend gebruiken voor de doeleinden die verband houden met de databemiddelingsdiensten. Aan aanbieders van databemiddelingsdiensten die optreden als tussenpersoon voor de uitwisseling van gegevens tussen natuurlijke personen als datasubjecten en rechtspersonen als gegevensgebruikers, moeten bovendien fiduciaire verplichtingen worden opgelegd jegens de natuurlijke personen om ervoor te zorgen dat zij handelen in het belang van de datasubjecten. Kwesties in verband met de aansprakelijkheid voor alle materiële en immateriële schade en schade als gevolg van een gedraging van de aanbieder van databemiddelingsdiensten kunnen in het desbetreffende contract worden geregeld, op basis van de nationale aansprakelijkheidsregelingen.

(34)

Aanbieders van databemiddelingsdiensten moeten redelijke maatregelen nemen om interoperabiliteit binnen een sector en tussen verschillende sectoren te waarborgen, teneinde de goede werking van de interne markt te waarborgen. Redelijke maatregelen kunnen onder meer bestaan in het volgen van de bestaande, algemeen gebruikte normen in de sector waarin de aanbieders van databemiddelingsdiensten actief zijn. Het Europees Comité voor gegevensinnovatie moet indien nodig de totstandkoming van aanvullende industrienormen faciliteren. Aanbieders van databemiddelingsdiensten moeten te gelegener tijd de door het Europees Comité voor gegevensinnovatie vastgestelde maatregelen voor interoperabiliteit tussen de databemiddelingsdiensten ten uitvoer leggen.

(35)

Deze verordening mag geen afbreuk doen aan de verplichting van aanbieders van databemiddelingsdiensten om Verordening (EU) 2016/679 na te leven, noch aan de verantwoordelijkheid van de toezichthoudende autoriteiten om de naleving van die verordening te waarborgen. Waar het gaat om de verwerking van persoonsgegevens door de aanbieders van databemiddelingsdiensten, moet deze verordening de bescherming van persoonsgegevens onverlet laten. Aanbieders van databemiddelingsdiensten die verwerkingsverantwoordelijken of verwerkers zijn als gedefinieerd in Verordening (EU) 2016/679 moeten de regels van die verordening naleven.

(36)

Aanbieders van databemiddelingsdiensten worden geacht over procedures en maatregelen te beschikken om sancties op te leggen voor frauduleuze of onrechtmatige praktijken met betrekking tot partijen die via hun databemiddelingsdiensten toegang wensen te krijgen, waaronder maatregelen zoals de uitsluiting van gegevensgebruikers die de dienstverleningsvoorwaarden niet naleven of het geldende recht schenden.

(37)

Aanbieders van databemiddelingsdiensten moeten ook maatregelen nemen om de naleving van het mededingingsrecht te waarborgen en daartoe over procedures beschikken. Dat is met name het geval wanneer informatie wordt gedeeld die ondernemingen inzicht kan verschaffen in de marktstrategieën van hun huidige of potentiële concurrenten. Concurrentiegevoelige informatie omvat doorgaans informatie over klantgegevens, toekomstige prijzen, productiekosten, hoeveelheden, omzet, verkoop of capaciteit.

(38)

Er moet een aanmeldingsprocedure voor databemiddelingsdiensten worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat datagovernance binnen de Unie op basis van betrouwbare gegevensuitwisseling gebeurt. De voordelen van een betrouwbare omgeving kunnen het best worden bereikt door voor het aanbieden van databemiddelingsdiensten een aantal voorwaarden op te leggen, maar zonder daarvoor een uitdrukkelijk besluit of administratieve handeling van de voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteit te verlangen. De aanmeldingsprocedure mag geen onnodige obstakels opwerpen voor kmo’s, start-ups en maatschappelijke organisaties en moet het non-discriminatiebeginsel in acht nemen.

(39)

Om effectieve grensoverschrijdende dienstverlening te ondersteunen, moet de aanbieder van databemiddelingsdiensten alleen worden verplicht een aanmelding te sturen naar de voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteit van de lidstaat waar zijn hoofdvestiging zich bevindt of waar zijn wettelijke vertegenwoordiger is gevestigd. Een dergelijke aanmelding moet beperkt blijven tot een verklaring van het voornemen om dergelijke diensten te verlenen en mag alleen worden aangevuld met de verstrekking van de in deze verordening bepaalde informatie. Na de betrokken aanmelding moet de aanbieder van databemiddelingsdiensten zonder verdere aanmeldingsverplichtingen in om het even welke lidstaat actief kunnen worden.

(40)

De in deze verordening neergelegde aanmeldingsprocedure mag geen afbreuk doen aan specifieke aanvullende regels voor het aanbieden van databemiddelingsdiensten die middels sectorspecifiek recht worden opgelegd.

(41)

De hoofdvestiging van een aanbieder van databemiddelingsdiensten in de Unie moet de plaats zijn waar zijn centrale administratie in de Unie is gelegen. De hoofdvestiging van een aanbieder van databemiddelingsdiensten in de Unie moet worden bepaald aan de hand van objectieve criteria en in die hoofdvestiging moeten daadwerkelijk managementactiviteiten worden verricht. De activiteiten van een aanbieder van databemiddelingsdiensten moeten in overeenstemming zijn met het nationale recht van de lidstaat waar hij zijn hoofdvestiging heeft.

(42)

Om te waarborgen dat aanbieders van databemiddelingsdiensten deze verordening naleven, moeten zij hun hoofdvestiging in de Unie hebben. Indien een aanbieder van databemiddelingsdiensten niet in de Unie is gevestigd maar zijn diensten wel in de Unie aanbiedt, moet hij een wettelijke vertegenwoordiger aanwijzen. De aanwijzing van een wettelijke vertegenwoordiger is in dergelijke gevallen noodzakelijk aangezien aanbieders van databemiddelingsdiensten zowel persoonsgegevens als commercieel vertrouwelijke gegevens verwerken, waardoor er nauwlettend op moet worden toegezien dat zij deze verordening naleven. Om te bepalen of een aanbieder van databemiddelingsdiensten diensten aanbiedt in de Unie, moet worden nagegaan of hij kennelijk voornemens is diensten aan te bieden aan personen in één of meer lidstaten. Uit de loutere toegankelijkheid in de Unie van de website of van een e-mailadres en andere contactgegevens van de aanbieder van databemiddelingsdiensten, of het gebruik van een taal die algemeen wordt gebruikt in het derde land waar de aanbieder van databemiddelingsdiensten is gevestigd, kan niet worden afgeleid dat dat voornemen aanwezig is. Uit factoren zoals het gebruik van een taal of een valuta die in één of meer lidstaten algemeen wordt gebruikt, met de mogelijkheid om in die taal diensten te bestellen, of de vermelding van gebruikers die zich in de Unie bevinden, kan evenwel blijken dat de aanbieder van databemiddelingsdiensten voornemens is diensten aan te bieden in de Unie.

Een aangewezen wettelijke vertegenwoordiger moet namens de aanbieder van databemiddelingsdiensten handelen en de voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteiten moeten zich in plaats van tot een aanbieder van de databemiddelingsdienst tot de wettelijke vertegenwoordiger kunnen wenden, of tot beiden, onder meer in het geval van inbreuken, om een handhavingsprocedure te starten tegen een niet in de Unie gevestigde aanbieder van databemiddelingsdiensten die de voorschriften niet naleeft. De wettelijke vertegenwoordiger moet via een schriftelijk mandaat van de aanbieder van databemiddelingsdiensten worden aangewezen om namens laatstgenoemde op te treden met betrekking tot diens verplichtingen uit hoofde van deze verordening.

(43)

Om datasubjecten en gegevenshouders te helpen om in de Unie erkende aanbieders van databemiddelingsdiensten eenvoudig te identificeren en aldus hun vertrouwen in die aanbieders te vergroten, moet er, boven op het label “in de Unie erkende aanbieder van databemiddelingsdiensten”, een gemeenschappelijk logo worden ingevoerd dat in de hele Unie herkenbaar is.

(44)

De voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteiten die aangewezen zijn om toezicht te houden op de naleving van de verplichtingen van deze verordening door aanbieders van databemiddelingsdiensten, moeten worden gekozen op basis van hun capaciteit en deskundigheid op het gebied van horizontale of sectorale gegevensuitwisseling. Zij moeten zowel onafhankelijk van enige aanbieder van databemiddelingsdiensten zijn als transparant en onpartijdig bij de uitoefening van hun taken. De lidstaten moeten de Commissie in kennis stellen van de identiteit van die voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteiten. De bevoegdheden van de voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteiten mogen geen afbreuk doen aan de bevoegdheden van de gegevensbeschermingsautoriteiten. Met name voor elke kwestie die een beoordeling van de naleving van Verordening (EU) 2016/679 vereist, dient de voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteit, indien relevant, een advies of besluit te vragen van de op grond van die verordening opgerichte bevoegde toezichthoudende autoriteit.

(45)

Er is een groot potentieel voor doeleinden van algemeen belang bij het gebruik van gegevens die vrijwillig door datasubjecten beschikbaar worden gesteld op basis van hun geïnformeerde toestemming of, wanneer het niet-persoonsgebonden gegevens betreft, die door gegevenshouders beschikbaar worden gesteld. Tot dergelijke doeleinden behoren gezondheidszorg, bestrijding van de klimaatverandering, mobiliteitsverbetering, facilitering van de ontwikkeling, productie en verspreiding van officiële statistieken, verbetering van openbare diensten, of openbare besluitvorming. Steun voor wetenschappelijk onderzoek moet ook worden beschouwd als een doeleinde van algemeen belang. Deze verordening moet tot doel hebben bij te dragen tot het ontstaan van op basis van data-altruïsme beschikbaar gestelde datapools die voldoende groot zijn, om gegevensanalyse en machinaal leren mogelijk te maken, ook in de Unie. Om dat doel te bereiken, moeten de lidstaten kunnen voorzien in organisatorische en/of technische regelingen die data-altruïsme faciliteren. Dergelijke regelingen kunnen onder meer betrekking hebben op de beschikbaarheid van gemakkelijk bruikbare instrumenten voor datasubjecten of gegevenshouders voor het verlenen van toestemming of toelating voor het altruïstisch gebruik van hun gegevens, de organisatie van bewustmakingscampagnes of een gestructureerde uitwisseling tussen bevoegde autoriteiten over de voordelen van data-altruïsme voor het overheidsbeleid, zoals verbetering van het verkeer, volksgezondheid en bestrijding van klimaatverandering. Daartoe moeten de lidstaten een nationaal beleid voor data-altruïsme vast kunnen stellen. Datasubjecten moeten enkel compensatie kunnen krijgen voor de kosten die zij maken wanneer zij hun gegevens beschikbaar stellen voor doeleinden van algemeen belang.

(46)

De registratie van erkende organisaties voor data-altruïsme en het gebruik van het label “in de Unie erkende organisatie voor data-altruïsme” zal naar verwachting leiden tot het ontstaan van gegevensregisters. Registratie in een lidstaat zou voor de hele Unie gelden en zal naar verwachting het grensoverschrijdend gebruik van gegevens binnen de Unie en het ontstaan van datapools die verschillende lidstaten bestrijken, faciliteren. Gegevenshouders kunnen toelating verlenen voor de verwerking van hun niet-persoonsgebonden gegevens voor een reeks doeleinden die op het moment van het verlenen van de toelating niet zijn vastgelegd. Als erkende organisaties voor data-altruïsme een reeks vereisten als neergelegd in deze verordening naleven, moet dat het vertrouwen wekken dat de voor altruïstische doeleinden beschikbaar gestelde gegevens een doeleinde van algemeen belang dienen. Dat vertrouwen moet met name voortvloeien uit een plaats van vestiging of een wettelijk vertegenwoordiger binnen de Unie, alsook uit de vereiste dat erkende organisaties voor data-altruïsme organisaties zonder winstoogmerk moeten zijn, uit transparantievereisten en uit specifieke waarborgen om de rechten en belangen van datasubjecten en ondernemingen te beschermen.

Verdere waarborgen zijn onder meer de mogelijkheid om relevante gegevens te verwerken in een beveiligde verwerkingsomgeving die door de erkende organisaties voor data-altruïsme wordt beheerd, toezichtsmechanismen zoals ethische commissies of raden waar vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties deel van uitmaken, om te waarborgen dat de verwerkingsverantwoordelijke strenge normen op het gebied van wetenschappelijke ethiek en bescherming van de grondrechten handhaaft, effectieve en duidelijk bekendgemaakte technische middelen hanteert om de toestemming te allen tijde in te trekken of te wijzigen, op basis van de informatieverplichtingen van de gegevensverwerkers uit hoofde van Verordening (EU) 2016/679, en gebruikmaakt van middelen waarmee datasubjecten op de hoogte kunnen blijven van het gebruik van de door hen beschikbaar gestelde gegevens. Registratie als een erkende organisatie voor data-altruïsme mag geen voorwaarde zijn voor het uitvoeren van activiteiten in verband met data-altruïsme. De Commissie moet in nauwe samenwerking met organisaties voor data-altruïsme en belanghebbenden door middel van gedelegeerde handelingen een rulebook voorbereiden. Naleving van dat rulebook moet een vereiste voor registratie als erkende organisatie voor data-altruïsme zijn.

(47)

Om datasubjecten en gegevenshouders te helpen om erkende organisaties voor data-altruïsme eenvoudig te identificeren en aldus hun vertrouwen in die organisaties te vergroten, moet er een gemeenschappelijk logo worden ingevoerd dat in de hele Unie herkenbaar is. Het gemeenschappelijke logo moet vergezeld gaan van een QR-code met een link naar het openbaar Unieregister van erkende organisaties voor data-altruïsme.

(48)

Deze verordening mag geen afbreuk doen aan de oprichting, organisatie en werking van entiteiten die op grond van het nationale recht aan data-altruïsme wensen te doen en moet voortbouwen op de nationale wettelijke vereisten om rechtmatig in een lidstaat te werken als een organisatie zonder winstoogmerk.

(49)

Deze verordening mag geen afbreuk doen aan de oprichting, organisatie en werking van andere entiteiten dan openbare lichamen die zich bezighouden met het delen van gegevens en inhoud op basis van open licenties en aldus bijdragen tot de totstandbrenging van voor iedereen beschikbare gemeenschappelijke bronnen. Dat moet open samenwerkingsplatformen voor het delen van kennis, wetenschappelijke en academische openaccessdatabanken, platformen voor de ontwikkeling van opensourcesoftware, en openaccessplatformen voor het verzamelen van inhoud omvatten.

(50)

Erkende organisaties voor data-altruïsme moeten relevante gegevens rechtstreeks bij natuurlijke en rechtspersonen kunnen verzamelen of door anderen verzamelde gegevens kunnen verwerken. Verzamelde gegevens kunnen door organisaties voor data-altruïsme worden verwerkt voor doeleinden die zij zelf bepalen, of zij kunnen, indien relevant, derden toelating geven om gegevens te verwerken voor die doeleinden. Erkende organisaties voor data-altruïsme die verwerkingsverantwoordelijken of verwerkers als gedefinieerd in Verordening (EU) 2016/679 zijn, moeten die verordening naleven. Data-altruïsme berust doorgaans op de toestemming van datasubjecten in de zin van artikel 6, lid 1, punt a), en artikel 9, lid 2), punt a), van Verordening (EU) 2016/679, waarbij moet worden voldaan aan de vereisten voor rechtmatige toestemming overeenkomstig de artikelen 7 en 8 van die verordening. Overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 kan wetenschappelijk onderzoek worden ondersteund door toestemming voor bepaalde onderzoeksgebieden indien erkende ethische normen voor wetenschappelijk onderzoek in acht worden genomen, of alleen door toestemming voor specifieke onderzoeksgebieden of delen van onderzoeksprojecten. In artikel 5, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2016/679 is bepaald dat verdere verwerking met het oog op wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden overeenkomstig artikel 89, lid 1, van die verordening niet als onverenigbaar met de oorspronkelijke doeleinden wordt beschouwd. Voor niet-persoonsgebonden gegevens moeten de gebruiksbeperkingen worden vermeld bij het verlenen van toelating door de gegevenshouder.

(51)

De voor registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteiten die zijn aangewezen om toezicht te houden op de naleving van de vereisten van deze verordening door erkende organisaties voor data-altruïsme, moeten worden gekozen op basis van hun capaciteit en deskundigheid. Zij moeten zowel onafhankelijk van enige organisatie voor data-altruïsme zijn als transparant en onpartijdig bij de uitoefening van hun taken. De lidstaten moeten de Commissie in kennis stellen van de identiteit van de voor registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteiten. De bevoegdheden van de voor registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteiten mogen geen afbreuk doen aan de bevoegdheden van de gegevensbeschermingsautoriteiten. Met name voor elke kwestie die beoordeling van de naleving van Verordening (EU) 2016/679 vereist, dient de voor registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteit, indien relevant, een advies of besluit te vragen van de op grond van die verordening opgerichte bevoegde toezichthoudende autoriteit.

(52)

Om het vertrouwen te bevorderen en extra rechtszekerheid en gebruikersvriendelijkheid te bieden bij het proces inzake het verlenen en intrekken van toestemming, met name in het kader van wetenschappelijk onderzoek en statistisch gebruik van gegevens die uit altruïsme beschikbaar worden gesteld, moet een Europees toestemmingsformulier voor data-altruïsme worden ontwikkeld en gebruikt in de context van het altruïstisch delen van gegevens. Dat formulier moet datasubjecten meer transparantie verschaffen over het feit dat hun gegevens zullen worden geraadpleegd en gebruikt in overeenstemming met hun toestemming en met volledige inachtneming van de regels inzake gegevensbescherming. Het formulier moet ook het verlenen en intrekken van toestemming faciliteren en worden gebruikt om het data-altruïsme van ondernemingen te stroomlijnen en die ondernemingen een mechanisme te bieden om hun toelating tot het gebruik van de gegevens in te trekken. Om rekening te houden met de specifieke kenmerken van individuele sectoren, ook vanuit het oogpunt van gegevensbescherming, moet het Europees toestemmingsformulier voor data-altruïsme gebruikmaken van een modulaire benadering, zodat het specifiek kan worden afgestemd op bepaalde sectoren of op verschillende doeleinden.

(53)

Om de invoering van het datagovernancekader te doen slagen, moet een Europees Comité voor gegevensinnovatie worden opgericht, in de vorm van een deskundigengroep. Het Europees Comité voor gegevensinnovatie moet bestaan uit vertegenwoordigers van de voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteiten en de voor registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteiten van alle lidstaten, het Europees Comité voor gegevensbescherming, de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging (Enisa), de Commissie, de kmo-gezant van de EU of een door het netwerk van kmo-gezanten aangewezen vertegenwoordiger, en andere vertegenwoordigers van relevante organen in specifieke sectoren en organen met specifieke deskundigheid. Het Europees Comité voor gegevensinnovatie moet bestaan uit een aantal subgroepen, met inbegrip van een subgroep voor de betrokkenheid van belanghebbenden die bestaat uit relevante vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, zoals gezondheid, milieu, landbouw, vervoer, energie, industriële productie, media, culturele en creatieve sectoren en statistiek, en van de onderzoekswereld, de academische wereld, maatschappelijke organisaties, organisaties voor normalisatie en relevante gemeenschappelijke Europese gegevensruimten, en uit andere relevante belanghebbenden en derden, onder meer instanties met specifieke deskundigheid zoals nationale bureaus voor de statistiek.

(54)

Het Europees Comité voor gegevensinnovatie moet de Commissie bijstaan bij de coördinatie van nationale praktijken en beleidsmaatregelen met betrekking tot de onderwerpen die onder deze verordening vallen, en bij de bevordering van sectoroverschrijdend gegevensgebruik door toepassing van de beginselen van het Europees interoperabiliteitskader (EIF) en door gebruik van Europese en internationale normen en specificaties, onder meer via het EU-multistakeholdersplatform inzake ICT-normalisatie, de Core Vocabularies en de CEF-bouwstenen, en moet rekening houden met lopende normalisatiewerkzaamheden in specifieke sectoren of domeinen. De technische normalisatiewerkzaamheden kunnen betrekking hebben op het bepalen van prioriteiten voor de ontwikkeling van normen en op de vaststelling en instandhouding van een reeks technische en wettelijke normen voor de overdracht van gegevens tussen twee verwerkingsomgevingen die het mogelijk maken gegevensruimten te organiseren, met name door te verduidelijken en te bepalen welke normen en praktijken sectoroverschrijdend en welke sectorspecifiek zijn. Het Europees Comité voor gegevensinnovatie moet samenwerken met sectorale organen, netwerken of deskundigengroepen of met andere sectoroverschrijdende organisaties die zich bezighouden met het hergebruik van gegevens. Wat data-altruïsme betreft, moet het Europees Comité voor gegevensinnovatie de Commissie bijstaan bij de ontwikkeling van het toestemmingsformulier voor data-altruïsme, na overleg met het Europees Comité voor gegevensbescherming. Het Europees Comité voor gegevensinnovatie moet, in overeenstemming met de Europese datastrategie, de ontwikkeling van een goed functionerende, op gemeenschappelijke Europese gegevensruimten gebaseerde Europese data-economie ondersteunen door richtsnoeren voor die gegevensruimten voor te stellen.

(55)

De lidstaten moeten voorschriften vaststellen inzake de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op deze verordening en alle nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat zij worden uitgevoerd. Die sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Grote verschillen tussen de sanctieregels kunnen leiden tot concurrentieverstoring op de digitale eengemaakte markt. De harmonisatie van dergelijke regels kan in dat opzicht nuttig zijn.

(56)

Om ervoor te zorgen dat deze verordening doeltreffend wordt gehandhaafd en aanbieders van databemiddelingsdiensten en entiteiten die zich willen registreren als erkende organisatie voor data-altruïsme de hele aanmeldings- en registratieprocedures online kunnen opzoeken en doorlopen, ongeacht het land waar ze zich bevinden, moeten die procedures worden aangeboden via de digitale toegangspoort die is opgezet op grond van Verordening (EU) 2018/1724 van het Europees Parlement en de Raad (29). Die procedures moeten worden toegevoegd aan de lijst van procedures in bijlage II bij Verordening (EU) 2018/1724.

(57)

Verordening (EU) 2018/1724 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(58)

Teneinde de doeltreffendheid van deze verordening te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door bijzondere voorwaarden op te leggen voor de doorgifte aan derde landen van bepaalde niet-persoonsgebonden gegevens die in specifieke volgens een wetgevingsprocedure vastgestelde handelingen van de Unie als zeer gevoelig worden beschouwd, en door een reglement op te stellen voor erkende organisaties voor data-altruïsme met daarin informatie, technische en beveiligingsvereisten, en stappenplannen voor communicatie en interoperabiliteitsnormen die die organisaties in acht moeten nemen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (30). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van gedelegeerde handelingen.

(59)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend teneinde openbare lichamen en hergebruikers te helpen aan de in deze verordening vervatte voorwaarden voor hergebruik te voldoen door contractuele modelbepalingen op te stellen voor het doorgeven door hergebruikers van niet-persoonsgebonden gegevens aan een derde land, teneinde de juridische, toezichts- en handhavingsregelingen van een derde land als gelijkwaardig aan de uit hoofde van het Unierecht geboden bescherming te verklaren, teneinde het ontwerp voor het gemeenschappelijke logo voor aanbieders van databemiddelingsdiensten en voor het gemeenschappelijke logo voor erkende organisaties voor data-altruïsme te ontwikkelen, en teneinde het Europees toestemmingsformulier voor data-altruïsme vast te stellen en te ontwikkelen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (31).

(60)

Deze verordening mag geen afbreuk doen aan de toepassing van de regels inzake mededinging, en met name de artikelen 101 en 102 VWEU. De in deze verordening vervatte maatregelen mogen niet worden gebruikt om de mededinging te beperken op een wijze die strijdig is met het VWEU. Dat betreft met name de regels voor de uitwisseling van concurrentiegevoelige informatie tussen bestaande of potentiële concurrenten via databemiddelingsdiensten.

(61)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en het Europees Comité voor gegevensbescherming werden geraadpleegd overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725, en hebben op 10 maart 2021 hun advies uitgebracht.

(62)

Deze verordening heeft als leidende beginselen de eerbiediging van de grondrechten en de beginselen die met name zijn vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met inbegrip van het recht op eerbiediging van het privéleven, de bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van ondernemerschap, het recht op eigendom en de integratie van personen met een handicap. De openbare lichamen en diensten uit hoofde van deze verordening moeten in verband met dat laatstgenoemde recht, waar relevant, de Richtlijnen (EU) 2016/2102 (32) en (EU) 2019/882 (33) van het Europees Parlement en de Raad in acht nemen. Verder moet bij informatie- en communicatietechnologie rekening worden gehouden met universeel ontwerp, hetgeen betekent dat er bewust en systematisch moet worden getracht beginselen, methoden en hulpmiddelen ter bevordering van universeel ontwerp in computergerelateerde technologieën, waaronder internettechnologieën, proactief toe te passen, zodat er geen aanpassingen achteraf of aangepaste ontwerpen nodig zijn.

(63)

Daar de doelstellingen van deze verordening, te weten het hergebruik binnen de Unie van bepaalde categorieën gegevens die in het bezit zijn van openbare lichamen en de vaststelling van een aanmeldings- en toezichtskader voor de verstrekking van databemiddelingsdiensten, een kader voor de vrijwillige registratie van entiteiten die voor altruïstische doeleinden gegevens beschikbaar stellen en een kader voor de oprichting van een Europees Comité voor gegevensinnovatie, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Deze verordening bevat:

a)

voorwaarden voor het hergebruik, in de Unie, van bepaalde gegevenscategorieën die in het bezit zijn van openbare lichamen;

b)

een aanmeldings- en toezichtskader voor het aanbieden van databemiddelingsdiensten;

c)

een kader voor de vrijwillige registratie van entiteiten die voor altruïstische doeleinden beschikbaar gestelde gegevens verzamelen en verwerken, en

d)

een kader voor de oprichting van een Europees Comité voor gegevensinnovatie.

2.   Deze verordening houdt voor openbare lichamen geen verplichting in om hergebruik van gegevens toe te staan, en het ontheft openbare lichamen niet van hun vertrouwelijkheidsverplichtingen uit hoofde van het Unierecht of het nationale recht.

Deze verordening doet geen afbreuk aan:

a)

specifieke bepalingen in het Unierecht of het nationale recht betreffende de toegang tot of het hergebruik van bepaalde gegevenscategorieën, met name wat betreft het verlenen van toegang tot en het openbaar maken van officiële documenten, en

b)

verplichtingen van openbare lichamen uit hoofde van het Unierecht of het nationale recht om hergebruik van gegevens toe te staan, noch aan vereisten met betrekking tot de verwerking van niet-persoonsgebonden gegevens.

Indien sectorspecifiek Unierecht of nationaal recht vereist dat openbare lichamen, aanbieders van databemiddelingsdiensten of erkende organisaties voor data-altruïsme moeten voldoen aan specifieke aanvullende technische, administratieve of organisatorische vereisten, onder meer via een vergunnings- of certificeringsregeling, zijn die bepalingen van dat sectorspecifieke Unierecht of nationale recht eveneens van toepassing. Dergelijke specifieke aanvullende vereisten zijn niet-discriminerend, evenredig en objectief gerechtvaardigd.

3.   Het Unierecht en het nationale recht inzake de bescherming van persoonsgegevens zijn van toepassing op alle persoonsgegevens die in verband met deze verordening worden verwerkt. Deze verordening doet met name geen afbreuk aan de Verordeningen (EU) 2016/679 en (EU) 2018/1725 en aan de Richtlijnen 2002/58/EG en (EU) 2016/680, met inbegrip van wat betreft de bevoegdheden van toezichthoudende autoriteiten. Indien deze verordening en het Unierecht inzake de bescherming van persoonsgegevens of het overeenkomstig dat Unierecht vastgestelde nationale recht tegenstrijdig zijn, prevaleert het relevante Unie- of nationale recht inzake de bescherming van persoonsgegevens. Deze verordening schept geen rechtsgrondslag voor de verwerking van persoonsgegevens en laat de rechten en verplichtingen die zijn vastgelegd in de Verordeningen (EU) 2016/679 of (EU) 2018/1725, of de Richtlijnen 2002/58/EG of (EU) 2016/680 onverlet.

4.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de toepassing van het mededingingsrecht.

5.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de bevoegdheden van de lidstaten met betrekking tot hun activiteiten die verband houden met openbare veiligheid, defensie en nationale veiligheid.

Artikel 2

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“gegevens”: elke digitale weergave van handelingen, feiten of informatie en elke compilatie van dergelijke handelingen, feiten of informatie, ook in de vorm van geluidsopnames of visuele of audiovisuele opnames;

2)

“hergebruik”: het gebruik van gegevens die in het bezit zijn van openbare lichamen door natuurlijke of rechtspersonen, voor andere commerciële of niet-commerciële doeleinden dan het oorspronkelijk doel binnen de openbare taak waarvoor de gegevens zijn geproduceerd, met uitzondering van de uitwisseling van gegevens tussen openbare lichamen uitsluitend met het oog op de vervulling van hun openbare taken;

3)

“persoonsgegevens”: persoonsgegevens als gedefinieerd in artikel 4, punt 1), van Verordening (EU) 2016/679;

4)

“niet-persoonsgebonden gegevens”: andere gegevens dan persoonsgegevens;

5)

“toestemming”: toestemming als gedefinieerd in artikel 4, punt 11), van Verordening (EU) 2016/679;

6)

“toelating”: gegevensgebruikers het recht geven om niet-persoonsgebonden gegevens te verwerken;

7)

“datasubject”: betrokkene als bedoeld in artikel 4, punt 1), van Verordening (EU) 2016/679;

8)

“gegevenshouder”: een rechtspersoon, met inbegrip van openbare lichamen en internationale organisaties, of een natuurlijk persoon die geen datasubject is met betrekking tot de specifieke gegevens in kwestie, die overeenkomstig het toepasselijke Unierecht of nationale recht, het recht heeft om toegang te verlenen tot bepaalde persoonsgegevens of niet-persoonsgebonden gegevens of die te delen;

9)

“gegevensgebruiker”: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die rechtmatige toegang heeft tot bepaalde persoonsgegevens of niet-persoonsgebonden gegevens en die het recht heeft, onder meer uit hoofde van Verordening (EU) 2016/679 in het geval van persoonsgegevens, om die gegevens voor commerciële of niet-commerciële doeleinden te gebruiken;

10)

“gegevensdeling”: de verstrekking van gegevens door een datasubject of gegevenshouder aan een gegevensgebruiker, met het oog op het gezamenlijk of individueel gebruik van die gegevens, op basis van vrijwillige overeenkomsten, het Unierecht of het nationale recht, hetzij rechtstreeks, hetzij via een tussenpersoon, bijvoorbeeld open of commerciële licenties, kosteloos of tegen betaling;

11)

“databemiddelingsdienst”: een dienst die gericht is op het tot stand brengen van commerciële relaties met het oog op het delen van gegevens tussen een onbepaald aantal datasubjecten en gegevenshouders enerzijds en gegevensgebruikers anderzijds, door middel van technische, juridische of andere middelen, onder meer voor de uitoefening van de rechten van datasubjecten met betrekking tot persoonsgegevens, maar met uitsluiting van ten minste de volgende diensten:

a)

diensten die gegevens van gegevenshouders verkrijgen en de gegevens aggregeren, verrijken of transformeren met het oog op het toevoegen van substantiële waarde en het gebruik van de resulterende gegevens in licentie geven aan de gegevensgebruikers, zonder dat er een commerciële relatie tussen gegevenshouders en gegevensgebruikers tot stand wordt gebracht;

b)

diensten die gericht zijn op bemiddeling met betrekking tot auteursrechtelijk beschermde inhoud;

c)

diensten die uitsluitend door één gegevenshouder worden gebruikt om het gebruik mogelijk te maken van de gegevens waarover die gegevenshouder beschikt of die worden gebruikt door meerdere rechtspersonen in een gesloten groep, met inbegrip van leveranciers- of klantenrelaties of contractueel vastgelegde samenwerkingsverbanden, met name die welke als hoofddoel hebben de functionaliteiten van met het internet der dingen verbonden voorwerpen en apparaten te waarborgen;

d)

gegevensdelingsdiensten die door openbare lichamen worden aangeboden en die er niet op gericht zijn commerciële relaties tot stand te brengen;

12)

“verwerking”: verwerking als gedefinieerd in artikel 4, punt 2), van Verordening (EU) 2016/679 wat betreft persoonsgegevens, of in artikel 3, punt 2), van Verordening (EU) 2018/1807 wat betreft niet-persoonsgebonden gegevens;

13)

“toegang”: gegevensgebruik, overeenkomstig specifieke technische, juridische of organisatorische voorschriften, zonder dat dat noodzakelijkerwijs gepaard gaat met het doorgeven of downloaden van gegevens;

14)

“hoofdvestiging” van een rechtspersoon: de plaats waar zijn centrale administratie in de Unie is gelegen;

15)

“diensten van gegevenscoöperaties”: databemiddelingsdiensten die worden aangeboden door een organisatie die bestaat uit datasubjecten, eenpersoonsondernemingen of kmo’s die lid zijn van die organisatie, en die als voornaamste doelen heeft haar leden te ondersteunen bij de uitoefening van hun rechten met betrekking tot bepaalde gegevens, onder meer bij het maken van weloverwogen keuzes alvorens zij toestemming geven voor gegevensverwerking, standpunten uit te wisselen over de doeleinden van en de voorwaarden voor gegevensverwerking die het beste de belangen van haar leden ten aanzien van hun gegevens vertegenwoordigen, en namens haar leden te onderhandelen over de voorwaarden voor gegevensverwerking alvorens toelating te geven voor de verwerking van niet-persoonsgebonden gegevens of alvorens leden toestemming geven voor de verwerking van persoonsgegevens;

16)

“data-altruïsme”: het vrijwillig delen van gegevens op basis van de toestemming van datasubjecten om persoonsgegevens die op hen betrekking hebben te verwerken, of op basis van de toelating van gegevenshouders om hun niet-persoonsgebonden gegevens te gebruiken zonder een vergoeding te vragen of te ontvangen die verder gaat dan vergoeding van de kosten die zij maken indien zij hun gegevens beschikbaar stellen voor doeleinden van algemeen belang zoals in voorkomend geval bepaald in het nationale recht, zoals gezondheidszorg, de strijd tegen klimaatverandering, verbetering van mobiliteit, facilitering van de ontwikkeling, productie en verspreiding van officiële statistieken, verbetering van openbare diensten, openbare besluitvorming of wetenschappelijk onderzoek in het algemeen belang;

17)

“openbaar lichaam”: de staats-, regionale en lokale overheidsinstanties en publiekrechtelijke instellingen of samenwerkingsverbanden bestaande uit één of meer van die overheidsinstanties of één of meer van die publiekrechtelijke instellingen;

18)

“publiekrechtelijke instellingen”: instellingen die voldoen aan de volgende kenmerken:

a)

zij zijn opgericht voor het specifieke doel te voorzien in behoeften van algemeen belang, en zijn niet van industriële of commerciële aard;

b)

zij bezitten rechtspersoonlijkheid;

c)

zij worden merendeels door de staats-, regionale of lokale overheidsinstanties of andere publiekrechtelijke instellingen gefinancierd, of hun beheer staat onder toezicht van die instanties of instellingen, of zij hebben een bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan waarvan de leden voor meer dan de helft door de staats-, regionale of lokale overheidsinstanties of andere publiekrechtelijke instellingen zijn aangewezen;

19)

“overheidsonderneming”: elke onderneming waarop openbare lichamen direct of indirect een overheersende invloed kunnen uitoefenen uit hoofde van eigendom, financiële deelneming in die onderneming of de op die onderneming van toepassing zijnde voorschriften; voor de toepassing van deze definitie wordt uitgegaan van een overheersende invloed van de openbare lichamen in elk van de volgende gevallen waarin die openbare lichamen, direct of indirect:

a)

de meerderheid van het geplaatste kapitaal van de onderneming bezitten;

b)

over de meerderheid van de stemrechten verbonden aan de door de onderneming uitgegeven aandelen beschikken;

c)

meer dan de helft van de leden van het bestuurs-, het leidinggevend of het toezichthoudend orgaan van de onderneming kunnen aanwijzen;

20)

“beveiligde verwerkingsomgeving”: de fysieke of virtuele omgeving en organisatorische middelen om te zorgen voor de naleving van het Unierecht, zoals Verordening (EU) 2016/679, met name wat betreft de rechten van datasubjecten, intellectuele-eigendomsrechten, en handels- en statistisch geheim, integriteit en toegankelijkheid, alsook van het toepasselijke nationale recht, en om de entiteit die de beveiligde verwerkingsomgeving biedt in staat te stellen alle gegevensverwerkingsactiviteiten te bepalen en er toezicht op te houden, met inbegrip van het tonen, opslaan, downloaden en exporteren van gegevens en het berekenen van afgeleide gegevens door middel van computeralgoritmen;

21)

“wettelijke vertegenwoordiger”: een in de Unie gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die uitdrukkelijk is aangewezen om te handelen namens een aanbieder van een databemiddelingsdienst of een entiteit die, voor doeleinden van algemeen belang, gegevens verzamelt die door niet in de Unie gevestigde natuurlijke personen of rechtspersonen ter beschikking zijn gesteld op basis van data-altruïsme, waartoe de voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteiten en de voor registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteiten zich in plaats van tot de aanbieder van de databemiddelingsdienst of entiteit kunnen wenden, of tot beiden, wat betreft de verplichtingen uit hoofde van deze verordening, onder meer om een handhavingsprocedure te starten tegen een niet in de Unie gevestigde aanbieder van databemiddelingsdiensten of entiteit die de voorschriften niet naleeft.

HOOFDSTUK II

Hergebruik van bepaalde categorieën beschermde gegevens die in het bezit zijn van openbare lichamen

Artikel 3

Gegevenscategorieën

1.   Dit hoofdstuk is van toepassing op gegevens die in het bezit zijn van openbare lichamen en die beschermd zijn op grond van:

a)

het handelsgeheim, waaronder bedrijfs- of beroepsgeheim;

b)

statistisch geheim;

c)

de bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten van derden, of

d)

de bescherming van persoonsgegevens, voor zover die buiten het toepassingsgebied van Richtlijn (EU) 2019/1024 vallen.

2.   Dit hoofdstuk is niet van toepassing op:

a)

gegevens van overheidsondernemingen;

b)

gegevens in het bezit van openbare omroepen of hun dochterondernemingen en van andere entiteiten of hun dochterondernemingen ten behoeve van de vervulling van een publieke omroeptaak;

c)

gegevens in het bezit van culturele instellingen en onderwijsinstellingen;

d)

gegevens die in het bezit zijn van openbare lichamen en die beschermd zijn om redenen van openbare veiligheid, defensie of nationale veiligheid, of

e)

gegevens waarvan de verstrekking een activiteit is die niet valt onder de openbare taak van de betrokken openbare lichamen, als bepaald bij wet of ander bindend voorschrift van de betrokken lidstaat of, indien een voorschrift ter zake ontbreekt, als bepaald overeenkomstig de gangbare bestuurspraktijk van die lidstaat, mits de afbakening van de openbare taken transparant is en aan toetsing is onderworpen.

3.   Dit hoofdstuk doet geen afbreuk aan:

a)

het Unie- en nationale recht en internationale overeenkomsten waarbij de Unie of lidstaten partij zijn, inzake de bescherming van de in lid 1 bedoelde gegevenscategorieën, en

b)

het Unie- en nationale recht inzake toegang tot documenten.

Artikel 4

Verbod op exclusieve overeenkomsten

1.   Overeenkomsten of andere praktijken met betrekking tot het hergebruik van gegevens die in het bezit zijn van openbare lichamen en die in artikel 3, lid 1, vermelde gegevenscategorieën bevatten, waarbij exclusieve rechten worden toegekend of die tot doel of gevolg hebben dergelijke exclusieve rechten toe te kennen of de beschikbaarheid van gegevens voor hergebruik door andere entiteiten dan de partijen bij die overeenkomsten of andere praktijken te beperken, zijn verboden.

2.   In afwijking van lid 1 mag een exclusief recht op het hergebruik van de in dat lid bedoelde gegevens worden toegekend voor zover dat nodig is voor de verlening van een dienst of de levering van een product in het algemeen belang die anders niet mogelijk zou zijn.

3.   Een exclusief recht zoals bedoeld in lid 2 wordt verleend bij administratieve handeling of een contractuele regeling in overeenstemming met het toepasselijke Unierecht of nationale recht en met inachtneming van de beginselen van transparantie, gelijke behandeling en non-discriminatie.

4.   Het exclusieve recht op hergebruik van gegevens wordt voor een periode van hoogstens twaalf maanden toegekend. Wanneer een overeenkomst wordt gesloten, is de duur van die overeenkomst dezelfde als die van de exclusiviteitsperiode.

5.   De toekenning van een exclusief recht op grond van de leden 2, 3 en 4, met inbegrip van de redenen waarom het noodzakelijk is een dergelijk recht toe te kennen, moet transparant zijn en online openbaar worden gemaakt, in een vorm die in overeenstemming is met het toepasselijke Unierecht inzake openbare aanbestedingen.

6.   Overeenkomsten of andere praktijken die onder het in lid 1 bedoelde verbod vallen, die niet voldoen aan de voorwaarden van de leden 2 en 3 en die zijn gesloten vóór 23 juni 2022, worden beëindigd aan het einde van de toepasselijke overeenkomst en in elk geval uiterlijk op 24 december 2024.

Artikel 5

Voorwaarden voor hergebruik

1.   Openbare lichamen die uit hoofde van het nationale recht bevoegd zijn om de toegang tot een of meer in artikel 3, lid 1, bedoelde gegevenscategorieën met het oog op hergebruik te verlenen of te weigeren, maken de voorwaarden voor het toestaan van dat hergebruik en de procedure om toestemming voor hergebruik aan te vragen via het in artikel 8 bedoelde centrale informatiepunt, openbaar. Bij het verlenen of weigeren van toegang met het oog op hergebruik kunnen zij worden bijgestaan door de in artikel 7, lid 1, bedoelde bevoegde organen.

De lidstaten zorgen ervoor dat openbare lichamen over de nodige middelen beschikken om aan dit artikel te voldoen.

2.   De voorwaarden voor hergebruik moeten niet-discriminerend, transparant, evenredig en objectief gerechtvaardigd zijn wat betreft de gegevenscategorieën, het doel van het hergebruik en de aard van de gegevens waarvoor hergebruik wordt toegestaan. Die voorwaarden mogen niet worden gebruikt om de mededinging te beperken.

3.   Openbare lichamen zorgen er overeenkomstig het Unierecht en het nationale recht voor dat het beschermde karakter van de gegevens behouden blijft. Zij kunnen de volgende vereisten opleggen:

a)

dat slechts toegang wordt verleend om gegevens te hergebruiken als het openbaar lichaam of het bevoegd orgaan er na een verzoek tot hergebruik voor heeft gezorgd dat de gegevens:

i)

geanonimiseerd zijn, in het geval van persoonsgegevens, en

ii)

gewijzigd of geaggregeerd zijn of dat zij behandeld zijn volgens een andere methode om de openbaarmaking ervan te controleren, in het geval van commercieel vertrouwelijke informatie, met inbegrip van bedrijfsgeheimen of door intellectuele-eigendomsrechten beschermde inhoud;

b)

dat voor de toegang tot en het hergebruik van de gegevens op afstand gebruik wordt gemaakt van een beveiligde verwerkingsomgeving die door het openbaar lichaam ter beschikking wordt gesteld of gecontroleerd;

c)

dat voor de toegang tot en het hergebruik van de gegevens gebruik wordt gemaakt, met inachtneming van strikte beveiligingsnormen, van de fysieke locatie waar de beveiligde verwerkingsomgeving zich bevindt, op voorwaarde dat toegang op afstand niet kan worden toegestaan zonder de rechten en belangen van derden in gevaar te brengen.

4.   Bij hergebruik dat werd toegestaan overeenkomstig lid 3, punten b) en c), leggen de openbare lichamen voorwaarden op die de integriteit van de werking van de technische systemen van de beveiligde verwerkingsomgeving in stand houden. De openbare lichamen behouden zich het recht voor het proces, de middelen en alle resultaten van gegevensverwerking door de hergebruiker te verifiëren teneinde de integriteit van de gegevensbescherming te vrijwaren, alsook het recht om het gebruik te verbieden van resultaten die informatie bevatten die de rechten en belangen van derden in gevaar brengt. Het besluit om het gebruik van de resultaten te verbieden moet begrijpelijk en transparant zijn voor de hergebruiker.

5.   Tenzij het nationale recht in specifieke waarborgen voorziet inzake toepasselijke vertrouwelijkheidsverplichtingen met betrekking tot het hergebruik van gegevens als bedoeld in artikel 3, lid 1,, stelt het openbaar lichaam het hergebruik van de overeenkomstig lid 3 van dit artikel verstrekte gegevens afhankelijk van de naleving door de hergebruiker van een vertrouwelijkheidsverplichting die de openbaarmaking verbiedt van informatie die de rechten en belangen van derden in gevaar brengt en die de hergebruiker ondanks de ingestelde waarborgen heeft verkregen. Hergebruikers mogen geen datasubjecten op wie de gegevens betrekking hebben heridentificeren en nemen technische en operationele maatregelen om heridentificatie te voorkomen en om elke inbreuk in verband met persoonsgegevens die leidt tot heridentificatie van de betrokkenen, aan het openbaar lichaam te melden. In geval van ongeoorloofd hergebruik van niet-persoonsgebonden gegevens, stelt de hergebruiker, waar passend met de hulp van het openbaar lichaam, de rechtspersonen van wie de rechten en belangen in het geding kunnen komen, daar onverwijld van in kennis.

6.   Indien het hergebruik van gegevens niet kan worden toegestaan overeenkomstig de in de leden 3 en 4 van dit artikel neergelegde verplichtingen en er geen rechtsgrondslag is voor de doorgifte van de gegevens uit hoofde van Verordening (EU) 2016/679, stelt het openbaar lichaam, overeenkomstig het Unierecht en het nationale recht, alles in het werk om potentiële hergebruikers bij te staan bij het vragen van de toestemming van de datasubjecten of de toelating van de gegevenshouders van wie de rechten en belangen door het hergebruik in het geding kunnen komen, indien dat haalbaar is zonder onevenredige lasten voor het openbaar lichaam. Bij het verlenen van dergelijke bijstand kan het openbaar lichaam worden bijgestaan door de in artikel 7, lid 1, bedoelde bevoegde organen.

7.   Het hergebruik van gegevens is alleen toegestaan als de intellectuele-eigendomsrechten in acht worden genomen. Openbare lichamen oefenen het bij artikel 7, lid 1, van Richtlijn 96/9/EG verleende recht van de fabrikant van een databank niet uit om het hergebruik van gegevens tegen te gaan of buiten de bij deze verordening bepaalde grenzen te beperken.

8.   Indien de gevraagde gegevens overeenkomstig het Unierecht of nationale recht inzake handels- of statistisch geheim als vertrouwelijk moeten worden beschouwd, zorgen de openbare lichamen ervoor dat de vertrouwelijke gegevens niet openbaar worden gemaakt als gevolg van het toestaan van hergebruik, tenzij dat hergebruik wordt toegestaan overeenkomstig lid 6.

9.   Indien een hergebruiker voornemens is op grond van artikel 3, lid 1, beschermde niet-persoonsgebonden gegevens door te geven aan een derde land, stelt hij het openbaar lichaam op het moment dat hij om hergebruik van dergelijke gegevens verzoekt op de hoogte van zijn voornemen om dergelijke gegevens door te geven en van het doel van die doorgifte. Bij hergebruik overeenkomstig lid 6 van dit artikel stelt de hergebruiker, waar passend met de hulp van het openbaar lichaam, de rechtspersoon waarvan de rechten en belangen in het geding kunnen komen, in kennis van dat voornemen, dat doel en de passende waarborgen. Het openbaar lichaam staat het hergebruik enkel toe indien de rechtspersoon toelating verleent voor de doorgifte.

10.   Openbare lichamen geven niet-persoonsgebonden vertrouwelijke of door intellectuele-eigendomsrechten beschermde gegevens alleen door aan een hergebruiker die voornemens is die gegevens door te geven aan een niet overeenkomstig lid 12 aangewezen derde land indien de hergebruiker er zich contractueel toe verbindt:

a)

te voldoen aan de overeenkomstig de leden 7 en 8 opgelegde verplichtingen, ook nadat de gegevens zijn doorgegeven aan het derde land, en

b)

de bevoegdheid van de rechterlijke instanties van de lidstaat van het openbaar lichaam dat de gegevens doorgeeft te aanvaarden met betrekking tot elk geschil in verband met de naleving van de leden 7 en 8.

11.   Waar relevant en binnen de grenzen van hun mogelijkheden bieden openbare lichamen hergebruikers advies en bijstand bij de naleving van de in lid 10 van dit artikel bedoelde verplichtingen.

Om openbare lichamen en hergebruikers bij te staan, kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen met modelcontractbepalingen voor de naleving van de in lid 10 van dit artikel, bedoelde verplichtingen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 33, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

12.   Indien een aanzienlijk aantal verzoeken in de Unie met betrekking tot het hergebruik van niet-persoonsgebonden gegevens in specifieke derde landen dat rechtvaardigt, kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen waarin wordt verklaard dat de juridische, toezichts- en handhavingsregelingen van een derde land:

a)

de bescherming van intellectuele eigendom en bedrijfsgeheimen garanderen op een wijze die in wezen gelijkwaardig is aan de uit hoofde van het Unierecht geboden bescherming;

b)

effectief worden toegepast en gehandhaafd, en

c)

voorzien in effectieve verhaalsmogelijkheden.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 33, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

13.   In specifieke wetgevingshandelingen van de Unie kunnen bepaalde categorieën niet-persoonsgebonden gegevens die in het bezit zijn van openbare lichamen als zeer gevoelig worden beschouwd voor de toepassing van dit artikel, indien de doorgifte daarvan aan derde landen doelstellingen van het overheidsbeleid van de Unie in gevaar kan brengen, zoals veiligheid en volksgezondheid, of het risico met zich mee kan brengen van heridentificatie van geanonimiseerde niet-persoonsgebonden gegevens. Wanneer een dergelijke handeling wordt vastgesteld, stelt de Commissie overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast tot aanvulling van deze verordening door de vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de doorgifte van dergelijke gegevens aan derde landen.

Die bijzondere voorwaarden worden gebaseerd op de aard van de in de specifieke wetgevingshandeling van de Unie geïdentificeerde categorieën niet-persoonsgebonden gegevens en op de redenen om die categorieën als zeer gevoelig te beschouwen, rekening houdend met risico van heridentificatie van geanonimiseerde niet-persoonsgebonden gegevens. Die bijzondere voorwaarden zijn niet-discriminerend en beperkt tot wat nodig is om de in die handeling geïdentificeerde doelstellingen van het overheidsbeleid van de Unie te verwezenlijken, overeenkomstig de internationale verplichtingen van de Unie.

Indien specifieke wetgevingshandelingen van de Unie als bedoeld in de eerste alinea dat vereisen, kunnen die bijzondere voorwaarden betrekking hebben op voorwaarden voor de doorgifte of technische regelingen in dat verband, beperkingen inzake het hergebruik van gegevens in derde landen of inzake categorieën van personen die dergelijke gegevens mogen doorgeven aan derde landen of, in uitzonderlijke gevallen, beperkingen inzake doorgiften aan derde landen.

14.   De natuurlijke of rechtspersoon aan wie het recht op hergebruik van niet-persoonsgebonden gegevens is verleend, mag de gegevens alleen doorgeven aan derde landen die voldoen aan de vereisten van de leden 10, 12 en 13.

Artikel 6

Vergoedingen

1.   Openbare lichamen die toestemming geven voor het hergebruik van de in artikel 3, lid 1, bedoelde gegevenscategorieën, mogen daar een vergoeding voor vragen.

2.   Op grond van lid 1 aangerekende vergoedingen moeten transparant, niet-discriminerend, evenredig en objectief gerechtvaardigd zijn en mogen niet concurrentiebeperkend zijn.

3.   Openbare lichamen zorgen ervoor dat alle vergoedingen ook online kunnen worden betaald met behulp van algemeen beschikbare grensoverschrijdende betaaldiensten, zonder discriminatie op basis van de plaats in de Unie waar de betalingsdienstaanbieder is gevestigd, waar het betaalinstrument is uitgegeven of waar de betaalrekening zich bevindt.

4.   Indien openbare lichamen vergoedingen aanrekenen, nemen zij maatregelen om het hergebruik van de in artikel 3, lid 1, bedoelde gegevenscategorieën aan te moedigen voor niet-commerciële doeleinden, zoals wetenschappelijk onderzoek, en door kmo’s en start-ups, overeenkomstig de staatssteunregels. In dat verband kunnen openbare lichamen de gegevens ook tegen een gereduceerde vergoeding of kosteloos ter beschikking stellen, met name aan kmo’s en start-ups, maatschappelijke organisaties en onderwijsinstellingen. Openbare lichamen kunnen daartoe een lijst opstellen van categorieën hergebruikers waaraan gegevens voor hergebruik tegen een gereduceerde vergoeding of kosteloos ter beschikking worden gesteld. Die lijst wordt, samen met de criteria die zijn gebruikt voor de opstelling ervan, openbaar gemaakt.

5.   De vergoedingen worden afgeleid van de kosten voor het voeren van de procedure in verband met verzoeken tot hergebruik van de in artikel 3, lid 1, bedoelde gegevenscategorieën en worden beperkt tot de noodzakelijke kosten in verband met:

a)

de reproductie, verstrekking en verspreiding van gegevens;

b)

de vereffening van rechten;

c)

anonimisering of andere vormen van voorbereiding van persoonsgegevens en commercieel vertrouwelijke gegevens als bepaald in artikel 5, lid 3;

d)

het onderhoud van de veilige verwerkingsomgeving;

e)

het verkrijgen van het recht om hergebruik overeenkomstig dit hoofdstuk toe te staan door derden buiten de openbare sector, en

f)

het bijstaan van hergebruikers bij het verkrijgen van toestemming van datasubjecten en toelating van gegevenshouders, van wie de rechten en belangen door het hergebruik in het geding kunnen komen.

6.   De criteria en de methode voor de berekening van de vergoedingen worden door de lidstaten vastgesteld en bekendgemaakt. Het openbaar lichaam publiceert een beschrijving van de belangrijkste kostencategorieën en de regels voor de toerekening van de kosten.

Artikel 7

Bevoegde organen

1.   Met het oog op de uitoefening van de in dit artikel bedoelde taken wijst elke lidstaat een of meer bevoegde organen aan, die bevoegd kunnen zijn voor een specifieke sector, om de openbare lichamen die toegang met het oog op hergebruik van de in artikel 3, lid 1, bedoelde gegevenscategorieën verlenen of weigeren, bij te staan. De lidstaten kunnen ofwel een of meer bevoegde organen oprichten, ofwel een beroep doen op bestaande openbare lichamen of op interne diensten van openbare lichamen die aan de voorwaarden van deze verordening voldoen.

2.   De bevoegde organen kunnen ook de bevoegdheid krijgen toegang met het oog op hergebruik van de in artikel 3, lid 1, bedoelde gegevenscategorieën te verlenen, op grond van het Unierecht of het nationale recht dat voorziet in het verlenen van die toegang. Wanneer bevoegde organen toegang met het oog op hergebruik verlenen of weigeren, zijn de artikelen 4, 5, 6 en 9 op hen van toepassing.

3.   De bevoegde organen moeten over voldoende juridische, financiële, technische en personele middelen beschikken om de hun opgedragen taken uit te voeren, waaronder de noodzakelijke technische kennis om het toepasselijke Unierecht of nationale recht inzake de regelingen voor toegang tot de in artikel 3, lid 1, bedoelde gegevenscategorieën na te leven.

4.   De in lid 1 bedoelde bijstand omvat, indien nodig:

a)

technische steun, door een beveiligde verwerkingsomgeving ter beschikking te stellen voor het verlenen van toegang tot gegevens met het oog op hergebruik;

b)

richtsnoeren over hoe die gegevens het best kunnen worden gestructureerd en opgeslagen zodat ze gemakkelijk toegankelijk zijn, en de daarbij benodigde technische steun;

c)

technische steun voor pseudonimisering en de garantie dat de gegevensverwerking plaatsvindt op een wijze die de privacy, vertrouwelijkheid, integriteit en toegankelijkheid van de informatie in de gegevens waarvoor hergebruik wordt toegestaan, effectief beschermt, met inbegrip van technieken voor de anonimisering, veralgemening, schrapping en randomisering van persoonsgegevens of andere geavanceerde methoden voor privacybescherming, en de verwijdering van commercieel vertrouwelijke informatie, met inbegrip van bedrijfsgeheimen of door intellectuele-eigendomsrechten beschermde inhoud;

d)

waar relevant, het bijstaan van de openbare lichamen bij het ondersteunen van hergebruikers die datasubjecten verzoeken om toestemming voor hergebruik of gegevenshouders verzoeken om toelating in overeenstemming met hun specifieke besluiten, inclusief wat betreft de jurisdictie waar men de gegevensverwerking wil laten plaatsvinden, en het bijstaan van de openbare lichamen bij het opzetten van technische mechanismen die de doorgifte van verzoeken om toestemming of toelating van hergebruikers mogelijk maken, indien praktisch haalbaar;

e)

het bijstaan van de openbare lichamen bij het beoordelen van de toereikendheid van de door een hergebruiker aangegane contractuele verbintenissen, op grond van artikel 5, lid 10.

5.   Elke lidstaat stelt de Commissie uiterlijk op 24 september 2023 in kennis van de identiteit van de op grond van lid 1 aangewezen bevoegde organen. Elke lidstaat stelt de Commissie tevens in kennis van elke latere wijziging van de identiteit van die bevoegde organen.

Artikel 8

Centrale informatiepunten

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat alle relevante informatie in verband met de toepassing van de artikelen 5 en 6 beschikbaar en gemakkelijk toegankelijk is via één centraal informatiepunt. De lidstaten kunnen een nieuw lichaam oprichten, of een bestaand lichaam of een bestaande structuur aanwijzen als het centraal informatiepunt. Het centraal informatiepunt kan gekoppeld zijn aan sectorale, regionale of lokale informatiepunten. De functies van het centraal informatiepunt kunnen worden geautomatiseerd op voorwaarde dat het openbaar lichaam voor adequate ondersteuning zorgt.

2.   Het centraal informatiepunt is bevoegd verzoeken om informatie of hergebruik met betrekking tot de in artikel 3, lid 1, bedoelde gegevenscategorieën te ontvangen en geeft ze door, indien mogelijk en passend langs geautomatiseerde weg, aan de bevoegde openbare lichamen of, waar relevant, aan de in artikel 7, lid 1, bedoelde bevoegde organen. Het centraal informatiepunt stelt langs elektronische weg een doorzoekbare overzichtslijst beschikbaar met een overzicht van alle beschikbare gegevensbronnen, met inbegrip van, waar relevant, de gegevensbronnen die beschikbaar zijn op sectorale, regionale of lokale informatiepunten, met relevante informatie over de beschikbare gegevens, waaronder ten minste het format en de omvang van de gegevens en de voorwaarden voor het hergebruik ervan.

3.   Het centraal informatiepunt kan een afzonderlijk, vereenvoudigd en goed gedocumenteerd informatiekanaal instellen voor kmo’s en start-ups, dat inspeelt op hun behoeften en capaciteiten met betrekking tot verzoeken om hergebruik van de in artikel 3, lid 1, bedoelde gegevenscategorieën.

4.   De Commissie richt een Europees centraal toegangspunt op dat een doorzoekbaar elektronisch register aanbiedt van de gegevens die beschikbaar zijn in de nationale centrale informatiepunten, alsmede nadere informatie over de wijze waarop gegevens kunnen worden opgevraagd via die nationale centrale informatiepunten.

Artikel 9

Procedure voor verzoeken om hergebruik

1.   Tenzij overeenkomstig het nationale recht kortere termijnen zijn vastgesteld, nemen de bevoegde openbare lichamen of de in artikel 7, lid 1, bedoelde bevoegde organen binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek een besluit over het verzoek om hergebruik van de in artikel 3, lid 1, bedoelde gegevenscategorieën.

Bij uitzonderlijk uitgebreide en complexe verzoeken om hergebruik kan die termijn van twee maanden met ten hoogste dertig dagen worden verlengd. In dergelijke gevallen stellen de bevoegde openbare lichamen of de in artikel 7, lid 1, bedoelde bevoegde organen de verzoeker er zo spoedig mogelijk van in kennis dat het voeren van de procedure meer tijd vergt, onder vermelding van de redenen voor de vertraging.

2.   Elke natuurlijke of rechtspersoon die rechtstreeks wordt geraakt door een in lid 1 bedoeld besluit, heeft een effectief recht op verhaal in de lidstaat waar het betrokken orgaan is gevestigd. Dat recht op verhaal is vastgelegd in het nationale recht en omvat de mogelijkheid tot herziening door een onpartijdige instantie die over de nodige deskundigheid beschikt, zoals de nationale mededingingsautoriteit, de relevante autoriteit inzake toegang tot documenten, de toezichthoudende autoriteit die is opgericht overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 of een nationale rechterlijke instantie, en waarvan de beslissingen bindend zijn voor het betrokken openbaar lichaam of bevoegd orgaan.

HOOFDSTUK III

Vereisten voor aanbieders van databemiddelingsdiensten

Artikel 10

Databemiddelingsdiensten

De verstrekking van de volgende databemiddelingsdiensten moet voldoen aan de vereisten van artikel 12 en is onderhevig aan een aanmeldingsprocedure:

a)

bemiddelingsdiensten tussen gegevenshouders en potentiële gegevensgebruikers, met inbegrip van het beschikbaar stellen van technische of andere middelen om dergelijke diensten mogelijk te maken; die diensten kunnen bilaterale of multilaterale gegevensuitwisseling omvatten, alsook de oprichting van platforms of databanken die de uitwisseling of het gezamenlijke gebruik van gegevens mogelijk maken, en de oprichting van andere specifieke infrastructuur voor de interconnectie tussen gegevenshouders en gegevensgebruikers;

b)

bemiddelingsdiensten tussen datasubjecten die hun persoonsgegevens beschikbaar willen stellen of natuurlijke personen die niet-persoonsgebonden gegevens beschikbaar willen stellen, en potentiële gegevensgebruikers, met inbegrip van het beschikbaar stellen van technische of andere middelen om dergelijke diensten mogelijk te maken, en met name om de uitoefening van de bij Verordening (EU) 2016/679 vastgestelde rechten van datasubjecten mogelijk te maken;

c)

diensten van gegevenscoöperaties.

Artikel 11

Aanmelding door aanbieders van databemiddelingsdiensten

1.   Aanbieders van databemiddelingsdiensten die voornemens zijn de in artikel 10 bedoelde databemiddelingsdiensten te verlenen, melden dat aan de voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteit.

2.   Voor de toepassing van deze verordening wordt een aanbieder van databemiddelingsdiensten met vestigingen in meer dan een lidstaat geacht te vallen onder de jurisdictie van de lidstaat waar hij zijn hoofdvestiging heeft, onverminderd het Unierecht betreffende grensoverschrijdende schadevorderingen en de daarmee verband houdende procedures.

3.   Een aanbieder van databemiddelingsdiensten die niet in de Unie is gevestigd, maar de in artikel 10 bedoelde databemiddelingsdiensten aanbiedt in de Unie, wijst een wettelijke vertegenwoordiger aan in een van de lidstaten waarin die diensten worden aangeboden.

Met het oog op het waarborgen van de naleving van deze verordening wordt de wettelijke vertegenwoordiger door de aanbieder van databemiddelingsdiensten gemachtigd zodat de voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteiten of de datasubjecten en gegevenshouders zich voor alles wat betreft de verleende databemiddelingsdiensten tot hem in de plaats van tot de aanbieder kunnen wenden, of tot beiden. De wettelijke vertegenwoordiger werkt samen met de voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteiten en geeft hun op verzoek een uitvoerig overzicht van de maatregelen en voorzieningen die de aanbieder van databemiddelingsdiensten heeft genomen om de naleving van deze verordening te garanderen.

De aanbieder van databemiddelingsdiensten wordt geacht te vallen onder de jurisdictie van de lidstaat waar zijn wettelijke vertegenwoordiger is gevestigd. De aanwijzing van een wettelijke vertegenwoordiger door de aanbieder van databemiddelingsdiensten doet geen afbreuk aan eventuele rechtsvorderingen die tegen de aanbieder van databemiddelingsdiensten kunnen worden ingesteld.

4.   Na overeenkomstig lid 1 aanmelding te hebben gedaan mag de aanbieder van databemiddelingsdiensten van start gaan met zijn activiteiten, met inachtneming van de in dit hoofdstuk vastgestelde voorwaarden.

5.   De in lid 1 bedoelde aanmelding verleent de aanbieder van databemiddelingsdiensten het recht om in alle lidstaten databemiddelingsdiensten te verlenen.

6.   De in lid 1 bedoelde aanmelding bevat de volgende informatie:

a)

de naam van de aanbieder van databemiddelingsdiensten;

b)

de juridische status, de vorm, de eigendomsstructuur en de relevante dochterondernemingen van de aanbieder van databemiddelingsdiensten, en indien hij ingeschreven staat in een handelsregister of in een soortgelijk openbaar nationaal register, het registratienummer van de aanbieder van databemiddelingsdiensten;

c)

in voorkomend geval, het adres van de hoofdvestiging van de aanbieder van databemiddelingsdiensten in de Unie en, indien van toepassing, van alle filialen in andere lidstaten, of dat van de wettelijke vertegenwoordiger;

d)

een openbare website waarop volledige en actuele informatie over de aanbieder van databemiddelingsdiensten en de activiteiten te vinden is, met inbegrip van ten minste de in de punten a), b), c) en f) bedoelde informatie;

e)

de contactpersonen en contactgegevens van de aanbieder van databemiddelingsdiensten;

f)

een beschrijving van de databemiddelingsdienst die de aanbieder van databemiddelingsdiensten voornemens is te verlenen, en een aanduiding van de categorieën van artikel 10 waaronder een dergelijke databemiddelingsdienst valt;

g)

de vermoedelijke begindatum van de activiteit, indien die verschilt van de datum van de aanmelding.

7.   De voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat de aanmeldingsprocedure niet-discriminerend en niet concurrentieverstorend is.

8.   Op verzoek van de aanbieder van databemiddelingsdiensten brengt de voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteit binnen een week nadat een behoorlijke en volledige aanmelding is gedaan, een gestandaardiseerde verklaring uit waarin wordt bevestigd dat de aanbieder van databemiddelingsdiensten de in lid 1 bedoelde aanmelding heeft gedaan en dat de aanmelding de in lid 6 bedoelde informatie bevat.

9.   De voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteit bevestigt op verzoek van de aanbieder van databemiddelingsdiensten dat de aanbieder van databemiddelingsdiensten voldoet aan dit artikel en aan artikel 12. Na ontvangst van die bevestiging mag die aanbieder van databemiddelingsdiensten het label “in de Unie erkende aanbieder van databemiddelingsdiensten” gebruiken in zijn schriftelijke en mondelinge communicatie, alsmede gebruikmaken van een gemeenschappelijk logo.

Om ervoor te zorgen dat in de Unie erkende aanbieders van databemiddelingsdiensten gemakkelijk herkenbaar zijn in de hele Unie, stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen een ontwerp voor het gemeenschappelijke logo vast. In de Unie erkende aanbieders van databemiddelingsdiensten brengen het gemeenschappelijke logo duidelijk zichtbaar aan op elke online- en offline-publicatie die verband houdt met hun databemiddelingsactiviteiten.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

10.   De voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteit stelt de Commissie onverwijld langs elektronische weg in kennis van elke nieuwe aanmelding. De Commissie houdt een openbaar register bij van alle aanbieders van databemiddelingsdiensten die hun diensten in de Unie verlenen, en werkt dat regelmatig bij. De in lid 6, punten a), b), c), d), f) en g), bedoelde informatie wordt in het openbaar register gepubliceerd.

11.   De voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteit kan overeenkomstig het nationale recht kosten aanrekenen voor de aanmelding. Die vergoedingen moeten evenredig en objectief zijn en gebaseerd zijn op de administratieve kosten voor het toezicht op de naleving en andere markttoezichtsactiviteiten van de voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteiten in verband met aanmeldingen van aanbieders van databemiddelingsdiensten. De voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteit kan gereduceerde vergoedingen aanrekenen of kosteloze aanmelding toestaan voor kmo's en start-ups.

12.   Aanbieders van databemiddelingsdiensten delen alle wijzigingen in de op grond van lid 6 verstrekte informatie mee aan de voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteit binnen 14 dagen vanaf de datum van de wijziging.

13.   Een aanbieder van databemiddelingsdiensten die zijn activiteiten stopzet, stelt de relevante, op grond van de leden 1, 2 en 3 bepaalde, voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteit daarvan binnen 15 dagen in kennis.

14.   De voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteit stelt de Commissie onverwijld langs elektronische weg in kennis van elke in de leden 12 en 13 bedoelde aanmelding. De Commissie werkt het openbaar register van aanbieders van databemiddelingsdiensten in de Unie dienovereenkomstig bij.

Artikel 12

Voorwaarden voor het verlenen van databemiddelingsdiensten

Voor de in artikel 10 bedoelde verlening van databemiddelingsdiensten gelden de volgende voorwaarden:

a)

de aanbieder van databemiddelingsdiensten gebruikt de gegevens waarvoor hij databemiddelingsdiensten verleent niet voor andere doeleinden dan beschikbaarstelling aan gegevensgebruikers, en verleent databemiddelingsdiensten via een afzonderlijke rechtspersoon;

b)

de commerciële voorwaarden, met inbegrip van het prijsbeleid, voor het verlenen van databemiddelingsdiensten aan een gegevenshouder of gegevensgebruiker zijn niet afhankelijk van de vraag of en zo ja in welke mate de gegevenshouder of gegevensgebruiker gebruikmaakt van andere diensten die door dezelfde aanbieder van databemiddelingsdiensten of door een verbonden entiteit worden verleend;

c)

de gegevens die zijn verzameld met betrekking tot een activiteit van een natuurlijk of rechtspersoon met het oog op de levering van de databemiddelingsdienst, inclusief gegevens over de datum, het tijdstip en de geolocatie, de duur van de activiteit en connecties met andere natuurlijke of rechtspersonen die tot stand zijn gebracht door de persoon die gebruikmaakt van de databemiddelingsdienst, worden alleen gebruikt voor de ontwikkeling van die databemiddelingsdienst, hetgeen het gebruik van de gegevens voor fraudeopsporing of cyberbeveiliging kan omvatten, en worden op verzoek beschikbaar gesteld aan de gegevenshouders;

d)

de aanbieder van databemiddelingsdiensten faciliteert de uitwisseling van de gegevens in het format waarin hij de gegevens ontvangt van een datasubject of een gegevenshouder en converteert de gegevens alleen naar specifieke formats om de interoperabiliteit binnen en tussen sectoren te verbeteren, indien de gegevensgebruiker daarom verzoekt, indien het Unierecht hem daartoe verplicht of om de harmonisering met internationale of Europese gegevensnormen te waarborgen, en biedt de datasubjecten of gegevenshouders een uitstapmogelijkheid met betrekking tot die conversies, tenzij de conversie door het Unierecht is voorgeschreven;

e)

databemiddelingsdiensten kunnen het aanbieden van aanvullende specifieke instrumenten en diensten aan gegevenshouders of datasubjecten omvatten met het specifieke doel de gegevensuitwisseling te faciliteren, zoals tijdelijke opslag, curatie, conversie, anonimisering en pseudonimisering; die instrumenten mogen alleen worden gebruikt op uitdrukkelijk verzoek of met de uitdrukkelijke goedkeuring van de gegevenshouder of het datasubject, en de in dat verband aangeboden instrumenten van derden gebruiken gegevens niet voor andere doeleinden;

f)

de aanbieder van databemiddelingsdiensten zorgt ervoor dat de procedure voor toegang tot zijn dienst billijk, transparant en niet-discriminerend is voor zowel datasubjecten als gegevenshouders, alsook voor gegevensgebruikers, ook wat de prijzen en dienstverleningsvoorwaarden betreft;

g)

de aanbieder beschikt over procedures ter voorkoming van frauduleuze of onrechtmatige praktijken met betrekking tot partijen die via zijn databemiddelingsdiensten toegang wensen te krijgen;

h)

bij insolventie van de aanbieder van databemiddelingsdiensten zorgt hij voor een redelijke continuïteit bij het leveren van zijn databemiddelingsdiensten, en indien die databemiddelingsdiensten instaan voor de opslag van gegevens, beschikt de aanbieder van databemiddelingsdiensten over mechanismen zodat gegevenshouders en gegevensgebruikers toegang kunnen krijgen tot hun gegevens of hun gegevens kunnen doorgeven of oproepen, en, indien die databemiddelingsdiensten verleend worden tussen datasubjecten en gegevensgebruikers, zodat die datasubjecten hun rechten kunnen uitoefenen;

i)

de aanbieder van databemiddelingsdiensten neemt de nodige maatregelen om interoperabiliteit met andere databemiddelingsdiensten te waarborgen, onder meer door middel van algemeen gebruikte open normen in de sector waarin de aanbieder van databemiddelingsdiensten actief is;

j)

de aanbieder van databemiddelingsdiensten neemt de nodige technische, juridische en organisatorische maatregelen ter voorkoming van doorgifte van of toegang tot niet-persoonsgebonden gegevens die uit hoofde van het Unierecht of het nationale recht van de betrokken lidstaat onwettig is;

k)

de aanbieder van databemiddelingsdiensten brengt de gegevenshouders onverwijld op de hoogte bij ongeoorloofde doorgifte van, toegang tot of ongeoorloofd gebruik van de niet-persoonsgebonden gegevens die hij heeft gedeeld;

l)

de aanbieder van databemiddelingsdiensten neemt de nodige maatregelen om een passend niveau van beveiliging te waarborgen voor de opslag, verwerking en doorgifte van niet-persoonsgebonden gegevens, en hij waarborgt voorts het hoogste niveau van beveiliging voor de opslag en doorgifte van commercieel gevoelige informatie;

m)

de aanbieder van databemiddelingsdiensten die diensten aan datasubjecten aanbiedt, handelt in het belang van de datasubjecten bij het faciliteren van de uitoefening van hun rechten, met name door hen op een beknopte, transparante, begrijpelijke en gemakkelijk toegankelijke wijze te informeren en, waar passend, te adviseren over voorgenomen gegevensgebruik door de gegevensgebruikers en standaardvoorwaarden die aan dergelijk gebruik zijn verbonden, voordat de datasubjecten toestemming verlenen;

n)

indien een aanbieder van databemiddelingsdiensten instrumenten verstrekt voor het verkrijgen van toestemming van datasubjecten of toelating voor het verwerken van door gegevenshouders beschikbaar gestelde gegevens, specificeert hij, waar relevant, de jurisdictie van het derde land waar het gegevensgebruik zal plaatsvinden, en verstrekt hij wat betreft het verwerken van de gegevens datasubjecten instrumenten om toestemming te verlenen of in te trekken en gegevenshouders instrumenten om toelating te verlenen of in te trekken;

o)

de aanbieder van databemiddelingsdiensten houdt een logboek bij van de databemiddelingsactiviteit.

Artikel 13

Voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteiten

1.   Elke lidstaat wijst een of meer bevoegde autoriteiten aan om de taken in verband met de aanmeldingsprocedure voor databemiddelingsdiensten uit te voeren en stelt de Commissie uiterlijk op 24 september 2023 in kennis van de identiteit van die bevoegde autoriteiten. Elke lidstaat stelt de Commissie ook in kennis van elke latere wijziging van de identiteit van die bevoegde autoriteiten.

2.   De voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteiten moeten voldoen aan de in artikel 26 gestelde vereisten.

3.   De bevoegdheden van de voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteiten doen geen afbreuk aan de bevoegdheden van de gegevensbeschermingsautoriteiten, de nationale mededingingsautoriteiten, de autoriteiten die bevoegd zijn voor cyberbeveiliging en andere relevante sectorale autoriteiten. Overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden uit hoofde van het Unierecht en het nationale recht bouwen die autoriteiten een nauwe samenwerking op en wisselen zij informatie uit, zoals nodig voor de uitoefening van hun taken in verband met aanbieders van databemiddelingsdiensten, en streven zij ernaar dat de bij de toepassing van deze verordening genomen besluiten consistent zijn.

Artikel 14

Toezicht op de naleving

1.   De voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteiten houden toezicht en oefenen controle uit op de naleving van de vereisten van dit hoofdstuk door de aanbieders van databemiddelingsdiensten. De voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteiten kunnen ook op basis van een verzoek van een natuurlijke of rechtspersoon toezicht houden en controle uitoefenen op de naleving door aanbieders van databemiddelingsdiensten.

2.   De voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteiten hebben de bevoegdheid om van aanbieders van databemiddelingsdiensten of hun wettelijke vertegenwoordigers alle informatie op te vragen die nodig is om na te gaan of aan de vereisten van dit hoofdstuk is voldaan. Een verzoek om informatie dient in verhouding te staan tot de uitvoering van de taak en dient te worden gemotiveerd.

3.   Indien de voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteit van oordeel is dat een aanbieder van databemiddelingsdiensten niet voldoet aan een of meer vereisten van dit hoofdstuk, stelt zij die aanbieder van databemiddelingsdiensten in kennis van die bevindingen en geeft zij hem de gelegenheid binnen 30 dagen na ontvangst van die kennisgeving zijn standpunt kenbaar te maken.

4.   De voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteit kan eisen dat de in lid 3 bedoelde inbreuk wordt gestopt, hetzij binnen een redelijke termijn, hetzij onmiddellijk bij een ernstige inbreuk, en neemt passende en evenredige maatregelen met het oog op het garanderen van de naleving. In dat opzicht zijn de voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteiten waar passend bevoegd om:

a)

door middel van administratieve procedures, afschrikkende financiële sancties op te leggen, inclusief dwangsommen en sancties met terugwerkende kracht, of gerechtelijke procedures voor het opleggen van boetes in te stellen, of om beide te doen;

b)

te eisen dat de aanvang van de verlening van de databemiddelingsdienst wordt uitgesteld dan wel dat de verlening van de databemiddelingsdienst wordt geschorst, totdat de voorwaarden ervan zijn gewijzigd, zoals gevraagd door de voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteit, of

c)

te eisen dat de verlening van de databemiddelingsdienst wordt stopgezet indien ernstige of herhaalde inbreuken ondanks de voorafgaande kennisgeving overeenkomstig lid 3 niet zijn verholpen.

De voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteit verzoekt de Commissie de aanbieder van de databemiddelingsdienst uit het register van aanbieders van databemiddelingsdiensten te schrappen zodra zij overeenkomstig de eerste alinea, punt c), de stopzetting van de verlening van de databemiddelingsdienst heeft gelast.

Indien een aanbieder van databemiddelingsdiensten de inbreuken verhelpt, meldt hij dat opnieuw aan de voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteit. De voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteit stelt de Commissie in kennis van elke nieuwe aanmelding.

5.   Indien een niet in de Unie gevestigde aanbieder van databemiddelingsdiensten verzuimt een wettelijke vertegenwoordiger aan te wijzen of die wettelijke vertegenwoordiger verzuimt de nodige informatie te verstrekken waar de voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteit om heeft verzocht en waaruit ruimschoots blijkt dat deze verordening wordt nageleefd, kan de voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteit de aanvang van de verlening van de databemiddelingsdienst uitstellen dan wel de verlening van de databemiddelingsdienst schorsen, totdat de wettelijke vertegenwoordiger is aangewezen of de noodzakelijke informatie is verstrekt.

6.   De voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteiten delen de op grond van leden 4 en 5 opgelegde maatregelen en de redenen daarvoor, alsook de noodzakelijke stappen die moeten worden ondernomen om de desbetreffende tekortkomingen weg te werken, onverwijld mee aan de betrokken aanbieder van databemiddelingsdiensten, en stellen een redelijke termijn vast, van ten hoogste dertig dagen, waarbinnen de aanbieder van databemiddelingsdiensten aan die maatregelen moet voldoen.

7.   Indien een aanbieder van databemiddelingsdiensten zijn hoofdvestiging of zijn wettelijke vertegenwoordiger in een lidstaat heeft maar diensten aanbiedt in andere lidstaten, werken de voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de hoofdvestiging of wettelijke vertegenwoordiger zich bevindt en de voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteiten van die andere lidstaten samen en verlenen zij elkaar bijstand. Die bijstand en samenwerking kunnen betrekking hebben op de uitwisseling van informatie tussen de betrokken voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteiten met het oog op hun taken uit hoofde van deze verordening en op gemotiveerde verzoeken om de in dit artikel bedoelde maatregelen te nemen.

Indien een voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteit in een lidstaat om bijstand van een voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteit in een andere lidstaat verzoekt, dient zij een gemotiveerd verzoek in. De voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteit antwoordt onverwijld en binnen een termijn die in verhouding staat tot de urgentie van het verzoek, op dat verzoek.

Alle informatie die naar aanleiding van de verzochte bijstand wordt uitgewisseld en wordt verstrekt uit hoofde van dit lid, wordt uitsluitend gebruikt ten behoeve van de aangelegenheid waarvoor zij werd gevraagd.

Artikel 15

Uitzonderingen

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op erkende organisaties voor data-altruïsme of andere entiteiten zonder winstoogmerk, voor zover hun activiteiten bestaan in het verzamelen van gegevens voor doeleinden van algemeen belang die door natuurlijke of rechtspersonen beschikbaar worden gesteld op basis van data-altruïsme, tenzij die organisaties en entiteiten tot doel hebben commerciële relaties tot stand te brengen tussen een onbepaald aantal datasubjecten en gegevenshouders enerzijds en gegevensgebruikers anderzijds.

HOOFDSTUK IV

Data-altruïsme

Artikel 16

Nationale regelingen voor data-altruïsme

De lidstaten kunnen organisatorische of technische regelingen, of beide, treffen om data-altruïsme te faciliteren. Daartoe kunnen de lidstaten ook nationaal beleid voor data-altruïsme vaststellen. Dat nationale beleid kan met name datasubjecten bijstaan bij het vrijwillig beschikbaar stellen van hun persoonsgegevens die in het bezit zijn van openbare lichamen met het oog op data-altruïsme, en de nodige informatie bevatten die aan datasubjecten moet worden verstrekt met betrekking tot het hergebruik van hun gegevens in het algemeen belang.

Indien een lidstaat dergelijk nationaal beleid ontwikkelt, stelt hij de Commissie daarvan in kennis.

Artikel 17

Openbare registers van erkende organisaties voor data-altruïsme

1.   Elke voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteit houdt een openbaar nationaal register van erkende organisaties voor data-altruïsme bij, en werkt dat regelmatig bij.

2.   De Commissie houdt voor informatiedoeleinden een openbaar Unieregister van erkende organisaties voor data-altruïsme bij. Mits een entiteit in het openbaar nationaal register van erkende organisaties voor data-altruïsme is opgenomen overeenkomstig artikel 18, mag zij in haar schriftelijke en mondelinge communicatie het label “in de Unie erkende organisatie voor data-altruïsme” en een gemeenschappelijk logo gebruiken.

Opdat erkende organisaties voor data-altruïsme gemakkelijk herkenbaar zijn in de hele Unie, stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen een ontwerp voor het gemeenschappelijke logo vast. Erkende organisaties voor data-altruïsme brengen het gemeenschappelijke logo duidelijk zichtbaar aan op elke online- en offlinepublicatie met betrekking tot hun activiteiten in verband met data-altruïsme. Het gemeenschappelijke logo moet vergezeld gaan van een QR-code met een link naar het openbaar Unieregister van erkende organisaties voor data-altruïsme.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Artikel 18

Algemene registratievereisten

Om in aanmerking te komen voor registratie in een openbaar nationaal register van erkende organisaties voor data-altruïsme, moet een entiteit:

a)

activiteiten in verband met data-altruïsme uitvoeren;

b)

een rechtspersoon zijn die op grond van het nationale recht is opgericht om doeleinden van algemeen belang zoals bepaald in het nationale recht te verwezenlijken, waar toepasselijk;

c)

werken zonder winstoogmerk en juridisch onafhankelijk zijn van enige entiteit met winstoogmerk;

d)

de activiteiten in verband met data-altruïsme uitvoeren via een structuur die functioneel gescheiden is van haar andere activiteiten;

e)

voldoen aan het in artikel 22, lid 1, bedoelde rulebook, uiterlijk 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van de in dat lid bedoelde gedelegeerde handelingen.

Artikel 19

Registratie van erkende organisaties voor data-altruïsme

1.   Een entiteit die aan de vereisten van artikel 18 voldoet, kan een aanvraag indienen om opgenomen te worden in het openbaar nationaal register van erkende organisaties voor data-altruïsme in de lidstaat waar zij is gevestigd.

2.   Een entiteit die aan de vereisten van artikel 18 voldoet en vestigingen heeft in meer dan één lidstaat, kan een aanvraag indienen om opgenomen te worden in het openbaar nationaal register van erkende organisaties voor data-altruïsme in de lidstaat waar zij haar hoofdvestiging heeft.

3.   Een entiteit die aan de vereisten van artikel 18 voldoet maar niet in de Unie is gevestigd, wijst een wettelijke vertegenwoordiger aan in een van de lidstaten waar de diensten in verband met data-altruïsme worden aangeboden.

Met het oog op het waarborgen van de naleving van deze verordening wordt de wettelijke vertegenwoordiger door de entiteit gemachtigd zodat de voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteiten of datasubjecten en gegevenshouders zich tot hem in de plaats van tot de entiteit, of tot beiden, kunnen wenden voor alle aangelegenheden die verband houden met die entiteit. De wettelijke vertegenwoordiger werkt samen met de voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteiten en geeft hun op verzoek een uitvoerig overzicht van de maatregelen en voorzieningen die de entiteit heeft genomen om de naleving van deze verordening te garanderen.

De entiteit wordt geacht te vallen onder de jurisdictie van de lidstaat waar haar wettelijke vertegenwoordiger is gevestigd. Een dergelijke entiteit kan een aanvraag indienen om in het openbaar nationaal register van erkende organisaties voor data-altruïsme in die lidstaat opgenomen te worden. De aanwijzing van een wettelijke vertegenwoordiger door de entiteit doet geen afbreuk aan eventuele rechtsvorderingen die tegen de entiteit kunnen worden ingesteld.

4.   De in de leden 1, 2 en 3 bedoelde registratieaanvragen moeten de volgende gegevens bevatten:

a)

de naam van de entiteit;

b)

de juridische status en de vorm van de entiteit, en indien de entiteit in een openbaar nationaal register is ingeschreven, het registratienummer van de entiteit;

c)

de statuten van de entiteit, waar passend;

d)

de inkomstenbronnen van de entiteit;

e)

in voorkomend geval, het adres van de hoofdvestiging van de entiteit in de Unie en, indien van toepassing, van alle filialen in andere lidstaten, of dat van de wettelijke vertegenwoordiger;

f)

een openbare website waarop volledige en actuele informatie over de entiteit en haar activiteiten te vinden is, met inbegrip van ten minste de in de punten a), b), d), e) en h) bedoelde informatie;

g)

de contactpersonen en contactgegevens van de entiteit;

h)

de doelstellingen van algemeen belang die zij wil bevorderen bij het verzamelen van de gegevens;

i)

de aard van de gegevens die de entiteit voornemens is te controleren of te verwerken, en, in het geval van persoonsgegevens, een aanduiding van de categorieën persoonsgegevens;

j)

alle andere documenten waaruit blijkt dat voldaan is aan de vereisten van artikel 18.

5.   Indien de entiteit alle nodige informatie op grond van lid 4 heeft ingediend en nadat de voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteit de registratieaanvraag heeft beoordeeld en heeft vastgesteld dat de entiteit voldoet aan de vereisten van artikel 18, registreert de voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteit de entiteit binnen twaalf weken na de datum van ontvangst van de registratieaanvraag in het openbaar nationaal register van erkende organisaties voor data-altruïsme. De registratie is geldig in alle lidstaten.

De voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteit deelt elke registratie mee aan de Commissie. De Commissie neemt die registratie op in het openbaar Unieregister van erkende organisaties voor data-altruïsme.

6.   De in lid 4, punten a), b), f), g) en h), bedoelde informatie wordt bekendgemaakt in het relevante openbaar nationaal register van erkende organisaties voor data-altruïsme.

7.   Een erkende organisatie voor data-altruïsme stelt de relevante voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteit in kennis van elke wijziging van de op grond van lid 4 verstrekte informatie binnen 14 dagen na de dag waarop de wijziging heeft plaatsgevonden.

De voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteit stelt de Commissie onverwijld langs elektronische weg in kennis van elke dergelijke kennisgeving. Op basis van die kennisgevingen werkt de Commissie onverwijld het openbaar Unieregister van erkende organisaties voor data-altruïsme bij.

Artikel 20

Transparantievereisten

1.   Een erkende organisatie voor data-altruïsme houdt volledige en nauwkeurige gegevens bij over:

a)

alle natuurlijke of rechtspersonen die de mogelijkheid hebben gekregen om gegevens die in het bezit zijn van die erkende organisatie voor data-altruïsme te verwerken, en hun contactgegevens;

b)

de datum of duur van de verwerking van persoonsgegevens of het gebruik van niet-persoonsgebonden gegevens;

c)

het doel van de verwerking, zoals aangegeven door de natuurlijke of rechtspersoon die de mogelijkheid tot verwerking heeft gekregen;

d)

eventuele vergoedingen die zijn betaald door de natuurlijke of rechtspersonen die de gegevens hebben verwerkt.

2.   Een erkende organisatie voor data-altruïsme stelt een jaarlijks activiteitenverslag op en stuurt dat door naar de relevante voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteit; dat verslag bevat ten minste het volgende:

a)

informatie over de activiteiten van de erkende organisatie voor data-altruïsme;

b)

een beschrijving van de wijze waarop de doeleinden van algemeen belang waarvoor gegevens zijn verzameld, tijdens het desbetreffende begrotingsjaar zijn bevorderd;

c)

een lijst van alle natuurlijke en rechtspersonen die toestemming hebben gekregen om de gegevens die in het bezit zijn van de entiteit te verwerken, met inbegrip van een beknopte beschrijving van de doeleinden van algemeen belang die door de verwerking van die gegevens werden nagestreefd en een beschrijving van de daarvoor gebruikte technische middelen, onder meer van de technieken om privacy en gegevensbescherming te waarborgen;

d)

een samenvatting van de resultaten van de door de erkende organisatie voor data-altruïsme toegestane gegevensverwerking, indien van toepassing;

e)

informatie over de inkomstenbronnen van de erkende organisatie voor data-altruïsme, met name alle inkomsten uit het verlenen van toegang tot de gegevens, en over de uitgaven.

Artikel 21

Specifieke vereisten ter bescherming van de rechten en belangen van datasubjecten en gegevenshouders wat hun gegevens betreft

1.   Een erkende organisatie voor data-altruïsme stelt de datasubjecten of gegevenshouders vóór de verwerking van hun gegevens op een duidelijke en gemakkelijk te begrijpen wijze in kennis van:

a)

de doeleinden van algemeen belang en, indien van toepassing, het gespecificeerde, expliciete en legitieme doel waarvoor persoonsgegevens zullen worden verwerkt, en waarvoor zij de verwerking van hun gegevens door een gegevensgebruiker toestaat;

b)

de locatie van elke verwerking in een derde land en de doeleinden van algemeen belang waarvoor zij die verwerking toestaan, indien de verwerking wordt uitgevoerd door de erkende organisatie voor data-altruïsme.

2.   De erkende organisatie voor data-altruïsme gebruikt de gegevens niet voor andere doeleinden dan die van algemeen belang waarvoor het datasubject of de gegevenshouder de verwerking toestaat. De erkende organisatie voor data-altruïsme maakt geen gebruik van misleidende marketingpraktijken om mensen te vragen gegevens te verstrekken.

3.   De erkende organisatie voor data-altruïsme voorziet in instrumenten voor het verkrijgen van de toestemming van datasubjecten of van de toelating voor het verwerken van gegevens die door gegevenshouders beschikbaar worden gesteld. De erkende organisatie voor data-altruïsme voorziet ook in instrumenten om die toestemming of toelating gemakkelijk in te trekken.

4.   De erkende organisatie voor data-altruïsme neemt maatregelen om een passend niveau van beveiliging te waarborgen voor de opslag en verwerking van de niet-persoonsgebonden gegevens die zij heeft verzameld op basis van data-altruïsme.

5.   De erkende organisatie voor data-altruïsme brengt de gegevenshouders onverwijld op de hoogte van elke ongeoorloofde doorgifte van, elke ongeoorloofde toegang tot of elk ongeoorloofd gebruik van de niet-persoonsgebonden gegevens die zij heeft gedeeld.

6.   Indien de erkende organisatie voor data-altruïsme de verwerking van gegevens door derden faciliteert, onder meer door in instrumenten te voorzien voor het verkrijgen van de toestemming van datasubjecten of de toelating voor de verwerking van door gegevenshouders beschikbaar gestelde gegevens, specificeert zij waar relevant de jurisdictie van een derde land waarin het gebruik van de gegevens zal plaatsvinden.

Artikel 22

Rulebook

1.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast tot aanvulling van deze verordening door het opstellen van een rulebook met daarin:

a)

passende informatievereisten om ervoor te zorgen dat datasubjecten en gegevenshouders, voordat toestemming of toelating voor data-altruïsme wordt verleend, voldoende gedetailleerde, duidelijke en transparante informatie krijgen over het gebruik van de gegevens, de instrumenten voor het verlenen en intrekken van toestemming of toelating, en de maatregelen die zijn genomen om misbruik van de met de organisatie voor data-altruïsme gedeelde gegevens te voorkomen;

b)

passende technische en beveiligingsvereisten om een passend niveau van beveiliging te waarborgen voor de opslag en verwerking van gegevens en voor de instrumenten voor het verlenen en intrekken van toestemming of toelating;

c)

stappenplannen voor communicatie, waarbij een multidisciplinaire aanpak wordt gevolgd om het bewustzijn inzake data-altruïsme, inzake de aanwijzing als een “in de Unie erkende organisatie voor data-altruïsme” en inzake het rulebook te vergroten bij belanghebbenden, in het bijzonder gegevenshouders en datasubjecten die hun gegevens zouden kunnen delen;

d)

aanbevelingen inzake relevante interoperabiliteitsnormen.

2.   Het in lid 1 bedoelde rulebook wordt opgesteld in nauwe samenwerking met organisaties voor data-altruïsme en relevante belanghebbenden.

Artikel 23

Voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteiten

1.   Elke lidstaat wijst een of meer bevoegde autoriteiten aan die verantwoordelijk zijn voor zijn openbaar nationaal register van erkende organisaties voor data-altruïsme.

De voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteiten moeten voldoen aan de vereisten van artikel 26.

2.   Elke lidstaat stelt de Commissie uiterlijk op 24 september 2023 in kennis van de identiteit van hun voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteiten. Elke lidstaat stelt de Commissie tevens in kennis van elke latere wijziging van de identiteit van die bevoegde autoriteiten.

3.   De voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteit van een lidstaat voert zijn taken uit in samenwerking met de relevante gegevensbeschermingsautoriteit indien die taken verband houden met de verwerking van persoonsgegevens, en met de relevante sectorale autoriteiten van die lidstaat.

Artikel 24

Toezicht op de naleving

1.   De voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteiten zien erop toe en controleren dat erkende organisaties voor data-altruïsme de in dit hoofdstuk neergelegde vereisten naleven. De voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteit kan ook op basis van een verzoek van een natuurlijke of rechtspersoon toezicht houden en controle uitoefenen op de naleving door die erkende organisaties voor data-altruïsme.

2.   De voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteiten hebben de bevoegdheid om van erkende organisaties voor data-altruïsme informatie te vragen die nodig is om de naleving van de vereisten van dit hoofdstuk te controleren. Een verzoek om informatie dient in verhouding te staan tot de uitvoering van de taak en dient te worden gemotiveerd.

3.   Indien de voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteit van oordeel is dat een erkende organisatie voor data-altruïsme niet voldoet aan een of meer vereisten van dit hoofdstuk, stelt zij die erkende organisatie voor data-altruïsme in kennis van die bevindingen en geeft zij haar de gelegenheid om binnen dertig dagen na ontvangst van die kennisgeving haar standpunt kenbaar te maken.

4.   De voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteit kan eisen dat de in lid 3 bedoelde inbreuk wordt gestopt, hetzij onmiddellijk, hetzij binnen een redelijke termijn, en neemt passende en evenredige maatregelen met het oog op het garanderen van de naleving.

5.   Indien een erkende organisatie voor data-altruïsme zelfs na overeenkomstig lid 3 door de voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteit in kennis te zijn gesteld, niet voldoet aan een of meer vereisten van dit hoofdstuk:

a)

verliest die erkende organisatie voor data-altruïsme het recht om in schriftelijke en mondelinge communicatie het label “in de Unie erkende organisatie voor data-altruïsme” te gebruiken;

b)

wordt die erkende organisatie voor data-altruïsme verwijderd uit het relevante openbaar nationaal register van erkende organisaties voor data-altruïsme en uit het openbaar Unieregister van erkende organisaties voor data-altruïsme.

Elk besluit houdende intrekking van het recht om het label “in de Unie erkende organisatie voor data-altruïsme” te gebruiken op grond van punt a) van de eerste alinea, wordt openbaar gemaakt door de voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteit.

6.   Als een erkende organisatie voor data-altruïsme opgenomen entiteit haar hoofdvestiging of wettelijke vertegenwoordiger in een lidstaat heeft maar actief is in andere lidstaten, werken de voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de hoofdvestiging of wettelijke vertegenwoordiger zich bevindt en de voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteiten van die andere lidstaten samen en verlenen zij elkaar bijstand. Die bijstand en samenwerking kunnen betrekking hebben op de uitwisseling van informatie tussen de betrokken voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteiten met het oog op hun taken uit hoofde van deze verordening, en op gemotiveerde verzoeken om de in dit artikel bedoelde maatregelen te nemen.

Indien een voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteit in één lidstaat om bijstand van een voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteit in een andere lidstaat verzoekt, dient zij een gemotiveerd verzoek in. De voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteit antwoordt onverwijld en binnen een termijn die in verhouding staat tot de urgentie van het verzoek, op een dergelijk verzoek.

Alle informatie die naar aanleiding van de verzochte bijstand wordt uitgewisseld en wordt verstrekt uit hoofde van dit lid, wordt uitsluitend gebruikt ten behoeve van de aangelegenheid waarvoor zij werd gevraagd.

Artikel 25

Europees toestemmingsformulier voor data-altruïsme

1.   Om het verzamelen van gegevens op basis van data-altruïsme te faciliteren, stelt de Commissie, na raadpleging van het Europees Comité voor gegevensbescherming, rekening houdend met het advies van het Europees Comité voor gegevensinnovatie en met de nodige betrokkenheid van de relevante belanghebbenden, uitvoeringshandelingen vast tot vaststelling en ontwikkeling van een Europees toestemmingsformulier voor data-altruïsme. Dat formulier maakt het mogelijk de toestemming of toelating in alle lidstaten in een uniform formaat te verkrijgen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

2.   Het Europees toestemmingsformulier voor data-altruïsme maakt gebruik van een modulaire benadering, zodat het kan worden afgestemd op specifieke sectoren en voor uiteenlopende doeleinden.

3.   Wanneer persoonsgegevens worden verstrekt, zorgt het Europees toestemmingsformulier voor data-altruïsme ervoor dat datasubjecten hun toestemming voor een specifieke gegevensverwerkingsactiviteit overeenkomstig de vereisten van Verordening (EU) 2016/679 kunnen geven en intrekken.

4.   Het formulier moet beschikbaar zijn op een wijze die op papier kan worden gedrukt en gemakkelijk te begrijpen is, alsook in een elektronisch, machinaal leesbaar formaat.

HOOFDSTUK V

Bevoegde autoriteiten en procedurele bepalingen

Artikel 26

Vereisten in verband met bevoegde autoriteiten

1.   De voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteiten en de voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteiten moeten juridisch gescheiden en functioneel onafhankelijk zijn van alle aanbieders van databemiddelingsdiensten of erkende organisaties voor data-altruïsme. De functies van de voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteiten en de voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteiten kunnen door dezelfde autoriteit worden vervuld. De lidstaten kunnen met het oog daarop ofwel een of meer autoriteiten oprichten ofwel een beroep doen op bestaande autoriteiten.

2.   De voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteiten en de voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteiten oefenen hun taken op onpartijdige, transparante, consequente, betrouwbare en tijdige wijze uit. Bij de uitoefening van hun taken waarborgen zij eerlijke mededinging en non-discriminatie.

3.   De hoogste leidinggevenden en het personeel, verantwoordelijk voor de uitvoering van de relevante taken van de voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteiten en de voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteiten, mogen niet de ontwerper, fabrikant, leverancier, installateur, koper, eigenaar, gebruiker of onderhouder zijn van de diensten die zij evalueren, noch de gemachtigde vertegenwoordiger van die partijen zijn. Dat vormt geen beletsel voor het gebruik van geëvalueerde diensten die nodig zijn voor de activiteiten van de voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteit en de voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteit of voor het gebruik van dergelijke diensten voor persoonlijke doeleinden.

4.   De hoogste leidinggevenden en het personeel van de voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteiten en de voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteiten verrichten geen activiteiten die hun onafhankelijk oordeel of hun integriteit met betrekking tot de hun toegewezen evaluatieactiviteiten in het gedrang kunnen brengen.

5.   De voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteiten en de voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteiten beschikken over passende financiële en personele middelen om de hun toegewezen taken uit te voeren, met inbegrip van de nodige technische kennis en middelen.

6.   De voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteiten en de voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteiten van een lidstaat verstrekken de Commissie en de voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteiten en de voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteiten van andere lidstaten, op gemotiveerd verzoek en onverwijld, de informatie die zij nodig hebben om hun taken uit hoofde van deze verordening uit te voeren. Indien een voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteit of een voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteit van oordeel is dat de gevraagde informatie overeenkomstig het Unierecht en het nationale recht inzake commerciële en professionele vertrouwelijkheid vertrouwelijk is, garanderen de Commissie en alle andere betrokken voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteiten en voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteiten die vertrouwelijkheid.

Artikel 27

Recht om een klacht in te dienen

1.   Natuurlijke en rechtspersonen hebben het recht om met betrekking tot aangelegenheden die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen individueel of, indien relevant, collectief een klacht in te dienen bij de relevante voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteit tegen een aanbieder van databemiddelingsdiensten of bij de relevante voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde nationale autoriteit tegen een erkende organisatie voor data-altruïsme.

2.   De voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteit of de voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteit waarbij de klacht is ingediend, stelt de klager in kennis:

a)

van de voortgang van de procedure en van het genomen besluit, en

b)

van de rechtsmiddelen als bedoeld in artikel 28.

Artikel 28

Recht op een doeltreffende voorziening in rechte

1.   Niettegenstaande bestuurlijke of andere buitengerechtelijke rechtsmiddelen hebben alle getroffen natuurlijke en rechtspersonen recht op een doeltreffende voorziening in rechte met betrekking tot de in artikel 14 bedoelde juridisch bindende besluiten van de voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteiten die zijn genomen in het kader van het beheer, de controle en de handhaving van de aanmeldingsregeling voor aanbieders van databemiddelingsdiensten en met betrekking tot de in de artikelen 19 en 24 bedoelde juridisch bindende besluiten van de voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteiten die zijn genomen in het kader van de monitoring van erkende organisaties voor data-altruïsme.

2.   Procedures op grond van dit artikel worden ingesteld bij de rechterlijke instanties van de lidstaat van de voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteit of van de voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteit waartegen het rechtsmiddel wordt ingesteld, hetzij individueel, hetzij, indien relevant, collectief door de vertegenwoordigers van een of meer natuurlijke of rechtspersonen.

3.   Indien een voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteit of een voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteit nalaat gevolg te geven aan een klacht, hebben alle betrokken natuurlijke en rechtspersonen, overeenkomstig het nationale recht, ofwel recht op een doeltreffende voorziening in rechte ofwel recht op toetsing door een onpartijdige instantie met de nodige deskundigheid.

HOOFDSTUK VI

Europees Comité voor gegevensinnovatie

Artikel 29

Europees Comité voor gegevensinnovatie

1.   De Commissie richt een Europees Comité voor gegevensinnovatie op in de vorm van een deskundigengroep, bestaande uit vertegenwoordigers van de voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteiten en van de voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteiten van alle lidstaten, het Europees Comité voor gegevensbescherming, de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, Enisa, de Commissie, de kmo-gezant van de EU of een door het netwerk van kmo-gezanten aangewezen vertegenwoordiger, en andere vertegenwoordigers van relevante organen in specifieke sectoren en van organen met specifieke deskundigheid. Bij de benoeming van individuele deskundigen streeft de Commissie naar een gender- en geografisch evenwicht bij de leden van de deskundigengroep.

2.   Het Europees Comité voor gegevensinnovatie bestaat uit ten minste de volgende drie subgroepen:

a)

een subgroep bestaande uit de voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteiten en de voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteiten, met het oog op de uitvoering van de taken op grond van artikel 30, punten a), c), j) en k);

b)

een subgroep voor technische besprekingen over normalisatie, portabiliteit en interoperabiliteit op grond van artikel 30, punten f) en g);

c)

een subgroep voor de betrokkenheid van belanghebbenden, bestaande uit relevante vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, de onderzoekswereld, de academische wereld, maatschappelijke organisaties, normalisatieorganisaties en relevante gemeenschappelijke Europese gegevensruimten en uit andere relevante belanghebbenden en derden die het Europees Comité voor gegevensinnovatie adviseren over taken op grond van artikel 30, punten d), e), f), g) en h).

3.   De Commissie zit de vergaderingen van het Europees Comité voor gegevensinnovatie voor.

4.   Het Europees Comité voor gegevensinnovatie wordt bijgestaan door een secretariaat dat door de Commissie wordt verzorgd.

Artikel 30

Taken van het Europees Comité voor gegevensinnovatie

Het Europees Comité voor gegevensinnovatie heeft de volgende taken:

a)

de Commissie advies verstrekken en bijstaan wat betreft de ontwikkeling van een consistente praktijk van openbare lichamen en de in artikel 7, lid 1, bedoelde bevoegde organen met betrekking tot het behandelen van verzoeken tot hergebruik van de in artikel 3, lid 1, bedoelde gegevenscategorieën;

b)

de Commissie advies verstrekken en bijstaan wat betreft de ontwikkeling van een consistente praktijk voor data-altruïsme in de hele Unie;

c)

de Commissie advies verstrekken en bijstaan wat betreft de ontwikkeling van een consistente praktijk van de voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteiten en de voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteiten met betrekking tot de toepassing van de vereisten die toepasselijk zijn op aanbieders van databemiddelingsdiensten en op erkende organisaties voor data-altruïsme;

d)

de Commissie advies verstrekken en bijstaan wat betreft de ontwikkeling van consistente richtsnoeren waarin wordt aangegeven hoe commercieel gevoelige niet-persoonsgebonden gegevens, met name bedrijfsgeheimen, maar ook niet-persoonsgebonden gegevens die door intellectuele-eigendomsrechten beschermde inhoud vertegenwoordigen, in het kader van deze verordening het best beschermd kunnen worden tegen onrechtmatige toegang die tot diefstal van intellectuele eigendom of industriële spionage zou kunnen leiden;

e)

de Commissie advies verstrekken en bijstaan wat betreft de ontwikkeling van consistente richtsnoeren inzake cyberbeveiligingsvereisten voor de uitwisseling en opslag van gegevens;

f)

de Commissie advies verstrekken, met name rekening houdend met de inbreng van normalisatieorganisaties, over de prioritering van sectoroverschrijdende normen die moeten worden gebruikt en ontwikkeld voor gegevensgebruik en sectoroverschrijdende gegevensdeling tussen de nieuwe gemeenschappelijke Europese gegevensruimten, sectoroverschrijdende vergelijking en uitwisseling van beste praktijken met betrekking tot sectorale vereisten voor beveiliging en toegangsprocedures, rekening houdend met sectorspecifieke normalisatieactiviteiten, met name door te verduidelijken en te bepalen welke normen en praktijken sectoroverschrijdend en welke sectorspecifiek zijn;

g)

de Commissie bijstaan, met name rekening houdend met de inbreng van normalisatieorganisaties, bij het aanpakken van de versnippering van de interne markt en de data-economie in de interne markt door grensoverschrijdende en sectoroverschrijdende interoperabiliteit van gegevens te verbeteren, en ook gegevensdelingsdiensten tussen verschillende sectoren en domeinen te verbeteren, voortbouwend op bestaande Europese, internationale of nationale normen, onder meer om de totstandbrenging van gemeenschappelijke Europese gegevensruimten aan te moedigen;

h)

richtsnoeren voorstellen voor gemeenschappelijke Europese gegevensruimten, namelijk doel- of sectorspecifieke of sectoroverschrijdende interoperabele kaders van gemeenschappelijke normen en praktijken op het gebied van gegevensdeling of gezamenlijke gegevensverwerking met het oog op onder meer de ontwikkeling van nieuwe producten en diensten, wetenschappelijk onderzoek of initiatieven van maatschappelijke organisaties, waarbij die gemeenschappelijke normen en praktijken rekening houden met bestaande normen, voldoen aan de mededingingsregels en een niet-discriminerende toegang voor alle deelnemers waarborgen, met het oog op de facilitering van gegevensdeling in de Unie en op de benutting van het potentieel van bestaande en toekomstige dataruimten; in die richtsnoeren wordt onder meer aandacht besteed aan:

i)

sectoroverschrijdende normen die moeten worden gebruikt en ontwikkeld voor gegevensgebruik en sectoroverschrijdende gegevensdeling, sectoroverschrijdende vergelijking en uitwisseling van beste praktijken met betrekking tot sectorale vereisten voor beveiliging en toegangsprocedures, rekening houdend met sectorspecifieke normalisatieactiviteiten, met name door te verduidelijken en te bepalen welke normen en praktijken sectoroverschrijdend en welke sectorspecifiek zijn;

ii)

vereisten om belemmeringen voor markttoegang tegen te gaan en lock-in-effecten te vermijden, met het oog op het waarborgen van eerlijke mededinging en interoperabiliteit;

iii)

adequate bescherming van de wettige doorgifte van gegevens aan derde landen, met inbegrip van waarborgen tegen doorgifte die door het Unierecht wordt verboden;

iv)

adequate en niet-discriminerende vertegenwoordiging van de relevante belanghebbenden bij de governance van gemeenschappelijke Europese gegevensruimten;

v)

naleving van de cyberbeveiligingsvereisten overeenkomstig het Unierecht;

i)

de samenwerking tussen de lidstaten faciliteren bij het vaststellen van geharmoniseerde voorwaarden voor het hergebruik van in artikel 3, lid 1, bedoelde categorieën van gegevens die in het bezit zijn van openbare lichamen in de hele interne markt;

j)

de samenwerking tussen de voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteiten en de voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteiten faciliteren door capaciteitsopbouw en informatie-uitwisseling, met name door methoden vast te stellen voor de efficiënte uitwisseling van informatie met betrekking tot de aanmeldingsprocedure voor aanbieders van databemiddelingsdiensten en de registratie en monitoring van erkende organisaties voor data-altruïsme, met inbegrip van coördinatie met betrekking tot de vaststelling van vergoedingen of sancties, alsook de samenwerking tussen de voor databemiddelingsdiensten bevoegde autoriteiten en de voor de registratie van organisaties voor data-altruïsme bevoegde autoriteiten faciliteren met betrekking tot de internationale toegang en doorgifte van gegevens;

k)

de Commissie advies verstrekken en bijstaan wat betreft het beoordelen of de in artikel 5, leden 11 en 12, bedoelde uitvoeringshandelingen moeten worden vastgesteld;

l)

de Commissie advies verstrekken en bijstaan wat betreft het opstellen van het Europees toestemmingsformulier voor data-altruïsme overeenkomstig artikel 25, lid 1;

m)

de Commissie advies verstrekken over de verbetering van het internationale regelgevingskader voor niet-persoonsgebonden gegevens, met inbegrip van normalisatie.

HOOFDSTUK VII

Internationale toegang en doorgifte

Artikel 31

Internationale toegang en doorgifte

1.   Het openbaar lichaam, de natuurlijke of rechtspersoon aan wie het recht om gegevens te hergebruiken is toegekend uit hoofde van hoofdstuk II, de aanbieder van databemiddelingsdiensten of de erkende organisatie voor data-altruïsme treft alle redelijke technische, wettelijke en organisatorische maatregelen, waaronder contractuele regelingen, ter voorkoming van de internationale doorgifte van of toegang van de overheid tot in de Unie bijgehouden niet-persoonsgebonden gegevens, indien die doorgifte of toegang in strijd zou zijn met het Unierecht of het nationale recht van de betrokken lidstaat, een en ander onverminderd lid 2 of lid 3.

2.   Alle rechterlijke beslissingen en uitspraken in een derde land en alle besluiten van een administratieve autoriteit van een derde land op grond waarvan een openbaar lichaam, een natuurlijke of rechtspersoon aan wie het recht op hergebruik van gegevens is toegekend uit hoofde van hoofdstuk II, een aanbieder van databemiddelingsdiensten of een erkende organisatie voor data-altruïsme, binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallende niet-persoonsgebonden gegevens die in de Unie worden bijgehouden, moet doorgeven of er toegang toe moet verlenen, worden alleen op enigerlei wijze erkend of zijn alleen op enigerlei wijze afdwingbaar indien zij gebaseerd zijn op een internationale overeenkomst, zoals een verdrag inzake wederzijdse rechtsbijstand, die van kracht is tussen het verzoekende derde land en de Unie of tussen het verzoekende derde land en een lidstaat.

3.   Indien er geen sprake is van een in lid 2 van dit artikel bedoelde internationale overeenkomst en indien een openbaar lichaam, een natuurlijke of rechtspersoon aan wie het recht op hergebruik van gegevens is toegekend uit hoofde van hoofdstuk II, een aanbieder van databemiddelingsdiensten of een erkende organisatie voor data-altruïsme de geadresseerde is van een rechterlijke beslissing of uitspraak in een derde land of van een besluit van een administratieve autoriteit van een derde land om binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallende niet-persoonsgebonden gegevens die in de Unie worden bijgehouden door te geven of er toegang toe te verlenen, en de naleving ervan de geadresseerde een overtreding van het Unierecht of van het nationale recht van de betrokken lidstaat kan doen begaan, mag de doorgifte van of toegang tot die gegevens door die autoriteit van dat derde land alleen plaatsvinden indien:

a)

het systeem van het derde land voorschrijft dat de redenen voor en de evenredigheid van een dergelijke rechterlijke beslissing of uitspraak of een dergelijk besluit worden toegelicht, en dat die rechterlijke beslissing of uitspraak of dat besluit een specifiek karakter heeft, bijvoorbeeld door een voldoende verband te leggen met bepaalde verdachten of inbreuken;

b)

het gemotiveerde bezwaar van de geadresseerde getoetst wordt door een bevoegde rechterlijke instantie in het derde land, en

c)

de bevoegde rechterlijke instantie in het derde land die de rechterlijke beslissing neemt of de rechterlijke uitspraak doet of het besluit van een administratieve autoriteit toetst, uit hoofde van het recht van dat derde land gemachtigd is terdege rekening te houden met de relevante juridische belangen van de verstrekker van de gegevens die uit hoofde van het Unierecht of het nationale recht van de betrokken lidstaat worden beschermd.

4.   Als aan de voorwaarden van lid 2 of lid 3 is voldaan, moet het openbaar lichaam, de natuurlijke of rechtspersoon aan wie het recht op hergebruik van gegevens is toegekend uit hoofde van hoofdstuk II, de aanbieder van databemiddelingsdiensten of de erkende organisatie voor data-altruïsme de hoeveelheid gegevens verstrekken die minimaal is toegestaan in antwoord op een verzoek, op basis van een redelijke interpretatie van het verzoek.

5.   Het openbaar lichaam, de natuurlijke rechtspersoon aan wie het recht op hergebruik van gegevens is toegekend uit hoofde van hoofdstuk II, de aanbieder van databemiddelingsdiensten en de erkende organisatie voor data-altruïsme stellen de gegevenshouder in kennis van het bestaan van een verzoek van een administratieve autoriteit in een derde land om toegang te krijgen tot zijn gegevens voordat aan dat verzoek wordt tegemoetgekomen, behalve indien het verzoek rechtshandhavingsdoeleinden heeft en dat voor zolang nodig is om de effectiviteit van de rechtshandhavingsactiviteit in stand te houden.

HOOFDSTUK VIII

Delegatie en comitéprocedure

Artikel 32

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 5, lid 13, en artikel 22, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 23 juni 2022.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 5, lid 13, en artikel 22, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een op grond van artikel 5, lid 13, of artikel 22, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie heeft meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met drie maanden verlengd.

Artikel 33

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

HOOFDSTUK IX

Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 34

Sancties

1.   De lidstaten stellen de regels vast betreffende de sancties die van toepassing zijn op inbreuken tegen de verplichtingen inzake doorgifte van niet-persoonsgebonden gegevens aan derde landen op grond van artikel 5, lid 14, en artikel 31, de meldingsplicht voor aanbieders van databemiddelingsdiensten op grond van artikel 11, de voorwaarden voor het verlenen van databemiddelingsdiensten op grond van artikel 12 en de voorwaarden voor de registratie als een erkende organisatie voor data-altruïsme op grond van de artikelen 18, 20, 21 en 22, en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die sancties worden uitgevoerd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. In hun sanctieregels houden de lidstaten rekening met de aanbevelingen van het Europees Comité voor gegevensinnovatie. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 24 september 2023 in kennis van die regels en maatregelen en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen daarvan mee.

2.   De lidstaten houden voor het opleggen van sancties aan aanbieders van databemiddelingsdiensten en aan erkende organisaties voor data-altruïsme voor inbreuken op deze verordening waar passend rekening met de volgende niet-limitatieve en indicatieve criteria:

a)

de aard, de ernst, de omvang en de duur van de inbreuk;

b)

door de aanbieder van databemiddelingsdiensten of de erkende organisatie voor data-altruïsme genomen maatregelen om de door de inbreuk veroorzaakte schade te beperken of te verhelpen;

c)

eerdere inbreuken door de aanbieder van databemiddelingsdiensten of de erkende organisatie voor data-altruïsme;

d)

de door de aanbieder van databemiddelingsdiensten of door de erkende organisatie voor data-altruïsme als gevolg van de inbreuk behaalde financiële voordelen of vermeden verliezen, voor zover die voordelen of verliezen op betrouwbare wijze kunnen worden vastgesteld;

e)

andere verzwarende of verzachtende factoren die van toepassing zijn op de omstandigheden van de zaak.

Artikel 35

Evaluatie en toetsing

Uiterlijk op 24 september 2025 voert de Commissie een evaluatie van deze verordening uit en brengt zij over de belangrijkste bevindingen verslag uit aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité. Het verslag gaat indien nodig vergezeld van wetgevingsvoorstellen.

In het verslag wordt met name het volgende beoordeeld:

a)

de toepassing en de werking van de regels inzake sancties die door de lidstaten op grond van artikel 34 zijn vastgesteld;

b)

de mate waarin de wettelijke vertegenwoordigers van niet in de Unie gevestigde aanbieders van databemiddelingsdiensten en erkende organisaties voor data-altruïsme deze verordening naleven en de mate waarin de sancties die zijn opgelegd aan die aanbieders en organisaties, afdwingbaar zijn;

c)

het soort organisaties voor data-altruïsme die zijn geregistreerd uit hoofde van hoofdstuk IV en een overzicht van de doeleinden van algemeen belang waarvoor gegevens worden gedeeld teneinde in dat opzicht duidelijke criteria vast te stellen.

De lidstaten verstrekken de Commissie de nodige informatie voor het opstellen van dat verslag.

Artikel 36

Wijziging van Verordening (EU) 2018/1724

In de tabel in bijlage II bij Verordening (EU) 2018/1724 wordt de vermelding “Starten, exploiteren en sluiten van een bedrijf” vervangen door:

Gebeurtenis

Procedures

Verwacht resultaat, behoudens beoordeling van de aanvraag door de bevoegde instantie overeenkomstig de nationale wetgeving, indien van toepassing

Starten, exploiteren en sluiten van een bedrijf

Kennisgeving van bedrijfsactiviteit, vergunningen voor de uitoefening van een bedrijfsactiviteit, wijzigingen van bedrijfsactiviteit en beëindiging van een bedrijfsactiviteit zonder insolventie- of liquidatieprocedures, met uitzondering van de initiële inschrijving van een bedrijfsactiviteit in het bedrijfsregister en met uitzondering van procedures voor de oprichting van vennootschappen in de zin van artikel 54, tweede alinea, VWEU of bestanden die die vennootschappen later indienen

Bevestiging van ontvangst van de kennisgeving of wijziging, of van de aanvraag van een vergunning voor bedrijfsactiviteit

 

Aanmelding van een werkgever (een natuurlijke persoon) bij verplichte pensioen- en verzekeringsregelingen

Bevestiging van aanmelding of registratienummer sociale zekerheid

Aanmelding van werknemers bij verplichte pensioen- en verzekeringsregelingen

Bevestiging van aanmelding of registratienummer sociale zekerheid

Indiening van een aangifte voor de vennootschapsbelasting

Bevestiging van ontvangst van de aangifte

Kennisgeving van beëindiging van een arbeidsovereenkomst met een werknemer aan socialezekerheidsregelingen, met uitzondering van procedures voor de collectieve beëindiging van arbeidsovereenkomsten

Bevestiging van ontvangst van de kennisgeving

Betaling van sociale bijdragen voor werknemers

Kwitantie of andere betalingsbevestiging voor sociale bijdragen voor werknemers

Aanmelding van een aanbieder van databemiddelingsdiensten

Bevestiging van ontvangst van de aanmelding

Registratie als een in de Unie erkende organisatie voor data-altruïsme

Bevestiging van de registratie

Artikel 37

Overgangsregelingen

Entiteiten die de in artikel 10 bedoelde databemiddelingsdiensten verlenen op 23 juni 2022, moeten uiterlijk op 24 september 2025 aan de verplichtingen van hoofdstuk III voldoen.

Artikel 38

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 24 september 2023.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 mei 2022.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

R. METSOLA

Voor de Raad

De voorzitter

B. LE MAIRE


(1)  PB C 286 van 16.7.2021, blz. 38.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 6 april 2022 (nog niet bekendgemaakt in het publicatieblad) en besluit van de Raad van 16 mei 2022.

(3)  Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).

(4)  Richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg (PB L 88 van 4.4.2011, blz. 45).

(5)  Verordening (EU) 2019/1239 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot instelling van een Europees maritiem éénloketsysteem en tot intrekking van Richtlijn 2010/65/EU (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 64).

(6)  Verordening (EU) 2020/1056 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2020 inzake elektronische informatie over goederenvervoer (PB L 249 van 31.7.2020, blz. 33).

(7)  Richtlijn 2010/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 betreffende het kader voor het invoeren van intelligente vervoerssystemen op het gebied van wegvervoer en voor interfaces met andere vervoerswijzen (PB L 207 van 6.8.2010, blz. 1).

(8)  Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1101/2008 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164).

(9)  Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanhangwagens, en systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 715/2007 en (EG) nr. 595/2009 en tot intrekking van Richtlijn 2007/46/EG (PB L 151 van 14.6.2018, blz. 1).

(10)  Verordening (EU) 2018/1807 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 inzake een kader voor het vrije verkeer van niet-persoonsgebonden gegevens in de Europese Unie (PB L 303 van 28.11.2018, blz. 59).

(11)  Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (“Richtlijn inzake elektronische handel”) (PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1).

(12)  Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB L 167 van 22.6.2001, blz. 10).

(13)  Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (PB L 157 van 30.4.2004, blz. 45).

(14)  Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).

(15)  Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).

(16)  Richtlijn (EU) 2016/943 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de bescherming van niet-openbaar gemaakte knowhow en bedrijfsinformatie (bedrijfsgeheimen) tegen het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken en openbaar maken daarvan (PB L 157, 15.6.2016, blz. 1).

(17)  Richtlijn (EU) 2017/1132 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 aangaande bepaalde aspecten van het vennootschapsrecht (PB L 169 van 30.6.2017, blz. 46).

(18)  Richtlijn (EU) 2019/790 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt en tot wijziging van Richtlijnen 96/9/EG en 2001/29/EG (PB L 130 van 17.5.2019, blz. 92).

(19)  Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 inzake open data en het hergebruik van overheidsinformatie (PB L 172 van 26.6.2019, blz. 56).

(20)  Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot wijziging van Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG (PB L 216 van 20.8.2009, blz. 76).

(21)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(22)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(23)  Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37).

(24)  Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).

(25)  Verordening (EU) nr. 557/2013 van de Commissie van 17 juni 2013 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de Europese statistiek, wat de toegang tot vertrouwelijke gegevens voor wetenschappelijke doeleinden betreft, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 831/2002 (PB L 164 van 18.6.2013, blz. 16).

(26)  Richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken (PB L 77 van 27.3.1996, blz. 20).

(27)  Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten in financiële instrumenten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 84).

(28)  Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG (PB L 337 van 23.12.2015, blz. 35).

(29)  Verordening (EU) 2018/1724 van het Europees Parlement en de Raad van 2 oktober 2018 tot oprichting van één digitale toegangspoort voor informatie, procedures en diensten voor ondersteuning en probleemoplossing en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 1).

(30)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(31)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(32)  Richtlijn (EU) 2016/2102 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 inzake de toegankelijkheid van de websites en mobiele applicaties van overheidsinstanties (PB L 327 van 2.12.2016, blz. 1).

(33)  Richtlijn (EU) 2019/882 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende de toegankelijkheidsvoorschriften voor producten en diensten (PB L 151 van 7.6.2019, blz. 70).


3.6.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 152/45


VERORDENING (EU) 2022/869 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 30 mei 2022

betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 715/2009, (EU) 2019/942 en (EU) 2019/943, en Richtlijnen 2009/73/EG en (EU) 2019/944, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 347/2013

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 172,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Commissie heeft in haar mededeling van 11 december 2019 getiteld “De Europese Green Deal” (de “Europese Green Deal”) een nieuwe groeistrategie uitgezet die tot doel heeft de Unie om te vormen tot een eerlijke en welvarende samenleving, met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie, waar de doelstelling van klimaatneutraliteit uiterlijk in 2050 wordt bereikt en de economische groei is losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen. In haar mededeling van 17 september 2020 getiteld “Een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 2030: investeren in een klimaatneutrale toekomst voor ons allemaal” heeft de Commissie een streefcijfer voor broeikasgasemissiereductie van minstens 55 % tegen 2030 voorgesteld. Die ambitie is op 11 december 2020 door de Europese Raad onderschreven. In de bij die mededeling behorende effectbeoordeling is bevestigd dat de energiemix van de toekomst geheel anders zal zijn dan de huidige energiemix en dat de energiewetgeving moet worden geëvalueerd en zo nodig herzien. De huidige investeringen in de energie-infrastructuur zijn overduidelijk niet voldoende om de energie-infrastructuur van de toekomst te transformeren en verder uit te bouwen. Dit houdt onder meer in dat er een infrastructuur beschikbaar moet zijn die de Europese energietransitie kan ondersteunen, met inbegrip van de snelle toepassing van elektrificatie, de opschaling van de productie van elektriciteit uit hernieuwbare en fossielebrandstofvrije bronnen, het toenemende gebruik van hernieuwbare en koolstofarme gassen, energiesysteemintegratie en een grotere inzet van innovatieve oplossingen.

(2)

Het huidige bindende streefcijfer op Unieniveau dat tegen 2030 minstens 32 % van het energieverbruik afkomstig moet zijn van hernieuwbare energiebronnen, met een centrale streefcijfer op Unieniveau van minstens 32,5 % energie-efficiëntie, zal worden herzien in het kader van de verhoogde ambitieniveaus van de Unie die zijn verankerd in Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad (4) en de Europese Green Deal.

(3)

De Overeenkomst van Parijs, die is gesloten in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (5) (de “Overeenkomst van Parijs”) omvat de doelstelling op lange termijn om de stijging van de wereldwijde gemiddelde temperatuur ruim onder 2 °C te houden ten opzichte van het pre-industriële niveau en ernaar te blijven streven de temperatuurstijging tot 1,5 °C te beperken ten opzichte van het pre-industriële niveau. In de overeenkomst wordt benadrukt dat de aanpassing aan de nadelige gevolgen van de klimaatverandering belangrijk is en dat de geldstromen in lijn moeten worden gebracht met een traject naar broeikasgasarme en klimaatbestendige ontwikkeling. Op 12 december 2019 heeft de Europese Raad zijn goedkeuring gehecht aan de doelstelling om tegen 2050 een klimaatneutrale Europese Unie tot stand te brengen, in overeenstemming met de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs.

(4)

Bij Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad (6) zijn richtsnoeren vastgesteld voor de tijdige ontwikkeling en de interoperabiliteit van prioritaire corridors en gebieden van de trans-Europese energie-infrastructuur met het oog op de verwezenlijking van de in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) geformuleerde energiedoelstellingen om te zorgen voor een goede werking van de interne energiemarkt, zekerheid van levering en concurrerende energiemarkten in de Unie, en ter bevordering van energie-efficiëntie en -besparing en de ontwikkeling van nieuwe en hernieuwbare vormen van energie, alsook de bevordering van de onderlinge koppeling van energienetten. Verordening (EU) nr. 347/2013 voorziet in een kader voor de lidstaten en de relevante belanghebbenden voor samenwerking in een regionale context teneinde beter geconnecteerde energienetten tot stand te brengen om zo momenteel van de Europese energiemarkt geïsoleerde regio’s aan te sluiten, de bestaande grensoverschrijdende interconnecties te versterken en nieuwe te faciliteren, en de integratie van hernieuwbare energie te bevorderen. Door deze doelstellingen na te streven, draagt Verordening (EU) nr. 347/2013 bij aan slimme, duurzame en inclusieve groei en brengt het baten voor de gehele Unie op het gebied van concurrentievermogen en economische, maatschappelijke en territoriale cohesie.

(5)

De evaluatie van Verordening (EU) nr. 347/2013 heeft duidelijk aangetoond dat het kader de integratie van de netwerken van de lidstaten op effectieve wijze heeft verbeterd, de handel in energie heeft gestimuleerd en daarmee een bijdrage heeft geleverd aan het concurrentievermogen van de Unie. Projecten van gemeenschappelijk belang in de categorieën elektriciteit en gas hebben een grote bijdrage geleverd aan de voorzieningszekerheid. Wat gas betreft is de infrastructuur nu beter onderling verbonden en is de veerkracht van de levering sinds 2013 aanzienlijk verbeterd. Regionale samenwerking in regionale groepen en via grensoverschrijdende kostentoewijzing is een belangrijke faciliterende factor voor de uitvoering van projecten. In veel gevallen heeft de grensoverschrijdende kostentoewijzing echter niet geleid tot het dichten van de financieringskloof van de projecten, zoals de bedoeling was. Hoewel het merendeel van de vergunningverleningsprocedures is ingekort, is er in bepaalde gevallen nog altijd sprake van langdurige vergunningverleningsprocessen. De financiële steun uit de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (Connecting Europe Facility), vastgesteld door Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad (7), is een belangrijke factor gebleken nu subsidies voor studies hebben bijgedragen aan het verminderen van de risico’s in de eerste fasen van de ontwikkeling, en subsidies voor werkzaamheden hebben geholpen de belangrijkste knelpunten voor de betreffende projecten weg te nemen waar marktfinanciering niet volstond.

(6)

In zijn resolutie van 10 juli 2020 over de herziening van de richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur (8) heeft het Europees Parlement opgeroepen tot herziening van Verordening (EU) nr. 347/2013, waarbij met name rekening wordt gehouden met de streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie voor 2030, de doelstelling inzake klimaatneutraliteit van de Unie voor 2050 en het “energie-efficiëntie eerst”-beginsel.

(7)

Het beleid inzake trans-Europese energienetwerken vormt een centraal instrument voor de ontwikkeling van de interne energiemarkt en is noodzakelijk voor het verwezenlijken van de doelstellingen van de Europese Green Deal. Om tegen 2030 te zorgen voor een hoger niveau van broeikasgasemissiereducties en uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken heeft Europa een meer geïntegreerd energiesysteem nodig, gebaseerd op hogere niveaus van elektrificatie op basis van bijkomende hernieuwbare en koolstofarme bronnen en de decarbonisatie van de gassector. Het beleid inzake trans-Europese energienetwerken kan ervoor zorgen dat de ontwikkeling van de energie-infrastructuur van de Unie ter ondersteuning fungeert van de vereiste energietransitie ten behoeve van klimaatneutraliteit overeenkomstig het “energie-efficiëntie eerst”-beginsel en technologische neutraliteit, met inachtneming van het potentieel voor lagere emissies bij het eindverbruik. Het kan ook zorgen voor interconnecties, energiezekerheid, markt- en systeemintegratie en concurrentie die alle lidstaten ten goede komt, alsook energie tegen een prijs die betaalbaar is voor huishoudens en ondernemingen.

(8)

Hoewel de doelstellingen van Verordening (EU) nr. 347/2013 grotendeels van toepassing blijven, weerspiegelt het huidige kader voor trans-Europese energienetwerken onvoldoende de te verwachten veranderingen in het energiesysteem die het gevolg zullen zijn van de nieuwe politieke context, met name met betrekking tot de naar boven bijgestelde streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie voor 2030 en de doelstelling inzake klimaatneutraliteit voor 2050 in het kader van de Europese Green Deal. Daarom moeten zowel de doelstellingen inzake de beperking van als de aanpassing aan de klimaatverandering, naast andere aspecten, op passende wijze in aanmerking worden genomen in het herziene kader voor trans-Europese energienetwerken. Naast de nieuwe politieke context en doelstellingen heeft de technologie zich in de afgelopen tien jaar snel ontwikkeld. Die ontwikkeling moet in overweging worden genomen bij de vaststelling van de energie-infrastructuurcategorieën die deel uitmaken van de verordening, de selectiecriteria voor projecten van gemeenschappelijk belang en de prioritaire corridors en gebieden. Tegelijkertijd mogen, overeenkomstig artikel 194 VWEU, de bepalingen van deze verordening niet van invloed zijn op het recht van een lidstaat de voorwaarden voor de exploitatie van zijn energiebronnen te bepalen, op zijn keuze tussen verschillende energiebronnen of op de algemene structuur van zijn energievoorziening.

(9)

De richtlijnen 2009/73/EG (9) en (EU) 2019/944 (10) en van het Europees Parlement en de Raad voorzien in een interne energiemarkt. Hoewel er aanzienlijke vooruitgang is geboekt bij de voltooiing van die markt is er nog altijd ruimte voor verbetering door een beter gebruik van bestaande energie-infrastructuren, door de integratie van het toenemende aandeel hernieuwbare energie en door systeemintegratie.

(10)

De energie-infrastructuur van de Unie moet worden opgewaardeerd om technische defecten te voorkomen en om de infrastructuur bestendiger te maken tegen dergelijke defecten, alsmede tegen natuurrampen of door de mens veroorzaakte rampen, negatieve effecten van de klimaatverandering en bedreigingen voor de veiligheid, met name ten aanzien van Europese kritieke infrastructuren op grond van Richtlijn 2008/114/EG van de Raad (11).

(11)

De energie-infrastructuur van de Unie moet bestand zijn tegen de onvermijdelijke effecten die de klimaatverandering in Europa naar verwachting met zich zal meebrengen, ondanks de inspanningen tot beperking hiervan. Het is dan ook van cruciaal belang maatregelen te nemen met het oog op de aanpassing aan en beperking van de klimaatverandering, de versterking van de veerkracht en de voorbereiding op en voorkoming van rampen.

(12)

Bij de ontwikkeling van de trans-Europese energie-infrastructuur moet, waar dat technisch mogelijk en efficiënt is, rekening worden gehouden met de mogelijkheid om bestaande infrastructuur en uitrusting te herbestemmen.

(13)

Leveringszekerheid, een van de belangrijkste drijfveren voor de vaststelling van Verordening (EU) nr. 347/2013, is aanzienlijk toegenomen als gevolg van de projecten van gemeenschappelijk belang. In de effectbeoordeling van de Commissie bij haar mededeling van 17 september 2020 getiteld “Een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 2030: investeren in een klimaatneutrale toekomst voor ons allemaal” wordt bovendien de verwachting uitgesproken dat het gebruik van aardgas aanzienlijk zal afnemen nu het onverminderde gebruik ervan niet verenigbaar is met koolstofneutraliteit. Het gebruik van biogas, hernieuwbare en koolstofarme waterstof en synthetische gasvormige brandstoffen zal daarentegen naar verwachting tegen 2050 aanzienlijk toenemen. Wat gas betreft is de infrastructuur nu beter onderling verbonden en is de veerkracht van de levering sinds 2013 aanzienlijk verbeterd. Bij de planning van de energie-infrastructuur moet rekening worden gehouden met dit veranderende gaslandschap. Niet alle lidstaten zijn echter reeds voldoende verbonden met het Europees gasnet en met name eilandlidstaten staan nog steeds voor aanzienlijke uitdagingen met betrekking tot hun leveringszekerheid en isolement op energiegebied. Hoewel 78 % van de gasprojecten van gemeenschappelijk belang naar verwachting voor 2025 in bedrijf zullen worden gesteld, is bij een aantal daarvan aanzienlijke vertragingen optreden, onder meer wegens problemen met de vergunningverlening. Deze verordening mag derhalve geen negatieve gevolgen hebben voor projecten van gemeenschappelijk belang die op de datum van de inwerkingtreding nog niet zijn voltooid. Daarom moeten projecten van gemeenschappelijk belang die opgenomen zijn in de vijfde Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang, opgesteld op grond van Verordening (EU) nr. 347/2013, waarvoor een aanvraagdossier voor behandeling door de bevoegde instantie is aanvaard, hun rechten en verplichtingen met betrekking tot vergunningen kunnen behouden voor een periode van vier jaar na datum van de inwerkingtreding van deze verordening.

(14)

Het belang van slimme elektriciteitsnetten, waarbij niet steeds een fysieke grens wordt overschreden, voor de verwezenlijking van de energie- en klimaatdoelstellingen van de Unie werd door de Commissie erkend in haar mededeling van 8 juli 2020 getiteld “Energie voor een klimaatneutrale economie: een EU-strategie voor een geïntegreerd energiesysteem” (de “EU-strategie voor een geïntegreerd energiesysteem”). De criteria voor deze categorie moeten worden vereenvoudigd, moeten technologische ontwikkelingen met betrekking tot innovatie en digitale aspecten omvatten en moeten energiesysteemintegratie mogelijk maken. Daarnaast moet de rol van de projectontwikkelaars worden verduidelijkt. Gezien de verwachte stijging in de vraag naar energie in de vervoerssector, met name ten behoeve van elektrische voertuigen langs de snelweg en in stedelijke gebieden, moeten slimme netwerktechnologieën een bijdrage leveren aan energienetgerelateerde steun voor grensoverschrijdende infrastructuur voor het opladen met hoge capaciteit, met het oog op de decarbonisatie van de vervoerssector.

(15)

In de EU-strategie voor een geïntegreerd energiesysteem werd ook benadrukt dat er behoefte is aan een geïntegreerde energie-infrastructuurplanning over meerdere energiedragers, infrastructuren en verbruikssectoren heen. Deze systeemintegratie is gebaseerd op het “energie-efficiëntie eerst”-beginsel en een holistische benadering van het beleid die verder strekt dan de afzonderlijke sectoren. De integratie komt ook tegemoet aan de behoefte aan decarbonisatie in sectoren waar de transitie moeilijk te verwezenlijken is, zoals bepaalde delen van de industrie of bepaalde vervoerswijzen, waar rechtstreekse elektrificatie momenteel in technisch en economisch opzicht problematisch is. De betreffende investeringen worden onder meer gedaan in waterstof en elektrolyse, energiebronnen die steeds beter geschikt zijn voor grootschalige commerciële toepassing. In de mededeling van de Commissie van 8 juli 2020 getiteld “Een waterstofstrategie voor een klimaatneutraal Europa” (de “waterstofstrategie”) wordt prioriteit gegeven aan de productie van waterstof uit hernieuwbare elektriciteit, aangezien dit de schoonst mogelijke oplossing is die het best aansluit op de doelstelling inzake klimaatneutraliteit van de Unie. In de overgangsfase is er echter behoefte aan andere vormen van koolstofarme waterstof voor de snellere decarbonisatie van bestaande waterstofproductie, met gebruikmaking van een breed scala aan schone technologieën en het snel creëren van schaalvoordelen.

(16)

In zijn waterstofstrategie komt de Commissie voorts tot de conclusie dat de vereiste uitrol van waterstof een grootschalig infrastructuurnetwerk vergt dat alleen de Unie en de interne markt kunnen bieden. Er bestaat momenteel slechts een zeer beperkte infrastructuur bestemd voor het transport van en de handel in waterstof over de grenzen heen of voor het creëren van waterstofvalleien. Deze infrastructuur moet voor een groot deel bestaan uit activa die zijn omgezet van aardgasactiva, aangevuld met nieuwe, voor waterstof bestemde activa. Daarnaast wordt in de waterstofstrategie een strategische doelstelling vastgesteld voor een verhoging tot 40 gigawatt (GW) aan elektrolysecapaciteit tegen 2030, teneinde de productie van hernieuwbare waterstof op te schroeven en de decarbonisatie van sectoren die afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen, zoals industrie of vervoer, te vergemakkelijken. Het beleid inzake trans-Europese energienetwerken moet derhalve een nieuwe en herbestemde transmissie- en opslaginfrastructuur voor waterstof omvatten, alsook elektrolyse-installaties. De transmissie- en opslaginfrastructuur voor waterstof moet ook worden opgenomen in het Uniebreed tienjarig netontwikkelingsplan om zo een uitgebreide en samenhangende beoordeling van de kosten en baten voor het energiesysteem mogelijk te maken, onder meer waar het de bijdrage van de infrastructuur aan de sectorale integratie en decarbonisatie betreft, teneinde een waterstofruggengraat voor de Unie tot stand te brengen.

(17)

Daarnaast moet er een nieuwe infrastructuurcategorie tot stand worden gebracht voor slimme gasnetten teneinde investeringen te stimuleren voor de integratie van verschillende koolstofarme en vooral hernieuwbare gassen in het gasnet, zoals biogas, biomethaan en waterstof, en het hieruit voortvloeiende complexere systeem te helpen beheren op basis van innovatieve technologieën.

(18)

Bij het streven naar klimaatneutraliteit uiterlijk in 2050 wordt ervan uitgegaan dat er nog steeds industriële processen zullen zijn waarbij koolstofdioxide wordt uitgestoten. De uitstoot van koolstofdioxide wordt als onvermijdelijk beschouwd wanneer de productie ervan niet kan worden vermeden ondanks optimalisering, bijvoorbeeld door energie-efficiëntie of door elektrificatie met behulp van hernieuwbare energiebronnen. De ontwikkeling van koolstofdioxide-infrastructuur moet leiden tot een significante nettovermindering van emissies die anders, bij gebrek aan redelijke alternatieven, onvermijdelijk zouden zijn. De afvang van koolstofdioxide is geregeld in Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad (12) voor wat betreft kooldioxidestromen van onder die richtlijn vallende installaties, met het oog op geologische opslag op grond van Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad (13).

(19)

Volgens Verordening (EU) nr. 347/2013 moest, om in aanmerking te komen voor opneming in de Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang, worden aangetoond dat een kandidaat-project van gemeenschappelijk belang een aanzienlijke bijdrage zou leveren aan minstens één criterium uit een reeks criteria, mogelijk (maar niet verplicht) op het gebied van duurzaamheid. Overeenkomstig de toenmalige specifieke behoeften op de interne energiemarkt maakte deze vereiste het mogelijk om projecten van gemeenschappelijk belang te ontwikkelen die uitsluitend op leveringszekerheidsrisico’s waren gericht, zelfs wanneer ze geen voordelen opleverden op het gebied van duurzaamheid. Gezien de veranderde behoeften met betrekking tot de infrastructuur van de Unie, de decarbonisatiedoelstellingen en de op 21 juli 2020 vastgestelde conclusies van de Europese Raad waarin is bepaald dat de uitgaven van de Unie moeten stroken met de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en het “berokken geen schade”-beginsel van de Europese Green Deal, moet echter de mate van duurzaamheid in de vorm van de integratie van hernieuwbare energie in het netwerk of de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen, naargelang het geval, worden beoordeeld teneinde ervoor te zorgen dat het beleid inzake trans-Europese energienetwerken coherent is met de streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie en de doelstelling inzake klimaatneutraliteit voor 2050, waarbij rekening moet worden gehouden met de specifieke kenmerken van elke lidstaat met het oog op het bereiken van de doelstelling inzake klimaatneutraliteit. Het duurzaamheidsniveau van netwerken voor het transport van koolstofdioxide wordt beoordeeld aan de hand van de totale verwachte broeikasgasreducties gedurende de levensduur van het project en het ontbreken van alternatieve technologische oplossingen om hetzelfde niveau van koolstofdioxidereductie te bereiken.

(20)

De Unie moet de uitvoering faciliteren van infrastructuurprojecten die de energienetten van de Unie koppelen aan die van derde landen waar deze netwerken wederzijds voordeel bieden en noodzakelijk zijn voor de energietransitie en de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen, en overeenkomen met de specifieke criteria van de relevante infrastructuurcategorieën uit hoofde van deze verordening, meer in het bijzonder met betrekking tot buurlanden en landen waarmee de Unie een specifieke samenwerking op energiegebied tot stand heeft gebracht. Het toepassingsgebied van deze verordening moet derhalve de opneming van projecten van wederzijds belang omvatten wanneer kan worden aangetoond dat deze projecten duurzaam zijn en aanzienlijke sociaaleconomische voordelen bieden op het niveau van de Unie en voor minstens één derde land. Dergelijke projecten moeten in aanmerking komen om in de Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang en projecten van wederzijds belang (de “Unielijst”) te worden opgenomen wanneer sprake is van een hoge mate van convergentie van het beleidskader, ondersteund door handhavingsmechanismen, en moeten een aantoonbare bijdrage leveren aan het verwezenlijken van de algemene energie- en klimaatdoelstellingen van de Unie en het derde land op het gebied van leveringszekerheid en decarbonisatie.

Een hoge mate van convergentie van het beleidskader wordt geacht automatisch van toepassing te zijn voor de Europese Economische Ruimte of de partijen bij de Energiegemeenschap of kan in het geval van andere derde landen worden aangetoond door middel van bilaterale overeenkomsten die relevante bepalingen bevatten over klimaat- en energiebeleidsdoelstellingen inzake de decarbonisatie van de economie, en verder worden beoordeeld door de passende regionale groep met de steun van de Commissie. Daarnaast moet het derde land waarmee de Unie samenwerkt bij de ontwikkeling van projecten van wederzijds belang een vergelijkbaar tijdschema hanteren voor versnelde uitvoering en voor andere maatregelen ter ondersteuning van het beleid, zoals bepaald in deze verordening. Projecten van wederzijds belang moeten dan ook op dezelfde manier worden behandeld als projecten van gemeenschappelijk belang, waarbij alle bepalingen die van toepassing zijn op projecten van gemeenschappelijk belang, ook van toepassing zijn op projecten van wederzijds belang, tenzij anders bepaald. Aanzienlijke sociaaleconomische voordelen op het niveau van de Unie moet worden begrepen als een verbetering van de interoperabiliteit en de werking van de interne markt, die verder reikt dan één lidstaat. Wat projecten voor de opslag van koolstofdioxide betreft, mogen alleen projecten in aanmerking komen die noodzakelijk zijn om het grensoverschrijdend transport en de grensoverschrijdende opslag van koolstofdioxide mogelijk te maken, op voorwaarde dat de normen en waarborgen ter voorkoming van lekken en inzake het klimaat, de volksgezondheid en ecosystemen met betrekking tot de veiligheid en doeltreffendheid van de permanente opslag van koolstofdioxide ten minste gelijkwaardig zijn aan die van de Unie. De Europese Economische Ruimte moet worden geacht aan die normen en waarborgen te voldoen.

(21)

Projecten van wederzijds belang moeten worden beschouwd als aanvullende instrumenten om het toepassingsgebied van deze verordening uit te breiden tot derde landen, die verder gaan dan de projecten van gemeenschappelijk belang die bijdragen aan de uitvoering van een prioritaire corridor of gebied voor energie-infrastructuur van bijlage I. Wanneer een project met een derde lidstaat bijdraagt tot de uitvoering van een prioritaire corridor of gebied voor energie-infrastructuur, moet het derhalve in aanmerking komen voor de status van project van gemeenschappelijk belang uit hoofde van deze verordening. Volgens hetzelfde principe kunnen projecten voor elektriciteitsinterconnectie met derde landen die de status van project van gemeenschappelijk belang hadden verkregen uit hoofde van Verordening (EU) nr. 347/2013, worden geselecteerd als project van gemeenschappelijk belang, op voorwaarde dat zij deel uitmaken van de selectieprocedure en aan de criteria voor projecten van gemeenschappelijk belang voldoen.

(22)

Teneinde de streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie voor 2030 en de doelstelling inzake klimaatneutraliteit van de Unie voor 2050 te verwezenlijken, moet de Unie bovendien de productie van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen aanzienlijk opschalen. De bestaande energie-infrastructuurcategorieën voor elektriciteitstransmissie en -opslag zijn van cruciaal belang voor de integratie van het aanzienlijk toenemende aandeel elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in het energienet. Hiertoe moeten bovendien de investeringen in hernieuwbare offshore-energie worden opgeschroefd om de doelstelling van ten minste 300 GW offshore windproductie te verwezenlijken, in lijn met de strategie voor hernieuwbare offshore-energie van de Commissie zoals die is uitgezet in haar mededeling van 19 november 2020 getiteld “EU-strategie over de benutting van het potentieel van hernieuwbare offshore-energie met het oog op een klimaatneutrale toekomst”. Deze strategie omvat radiale verbindingen tussen nieuwe offshorewindparken, alsook hybride geïntegreerde projecten. Ook het coördineren van de langetermijnplanning en de ontwikkeling van onshore- en offshore-elektriciteitsnetten zijn van belang. Voor de offshore-infrastructuurplanning moet er met name een verschuiving plaatsvinden van de projectgebonden aanpak naar een gecoördineerde, alomvattende aanpak om te zorgen voor de duurzame ontwikkeling van geïntegreerde offshorenetwerken in overeenstemming met het potentieel van hernieuwbare offshore-energie voor ieder zeegebied, de milieubescherming en andere vormen van gebruik van de zee. Er moet een aanpak komen die gebaseerd is op vrijwillige samenwerking tussen de lidstaten. De lidstaten moeten verantwoordelijk blijven voor de goedkeuring van de projecten van gemeenschappelijk belang die betrekking hebben op hun grondgebied, en de daarmee verbonden kosten.

(23)

De desbetreffende lidstaten moeten in staat zijn de kosten en baten te beoordelen van de prioritaire corridors voor offshorenetwerken voor hernieuwbare energie, en een voorlopige analyse van de kostenverdeling per prioritaire corridor voor offshorenetwerken uit te voeren ter ondersteuning van de gezamenlijke politieke verbintenissen ten aanzien van de ontwikkeling van hernieuwbare offshore-energie. De Commissie dient, samen met de lidstaten en de betrokken transmissiesysteembeheerders (TSB’s) en nationale regulerende instanties, richtsnoeren vast te stellen voor een specifieke kosten-batenverhouding en kostenverdeling voor de uitrol van de ontwikkelingsplannen voor geïntegreerde offshorenetwerken, op basis waarvan de lidstaten een adequate beoordeling kunnen uitvoeren.

(24)

Het Uniebreed tienjarig netontwikkelingsplan dat als basis fungeert voor het identificeren van projecten van gemeenschappelijk belang in de categorieën elektriciteit en gas, heeft zijn effectiviteit bewezen. Hoewel het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor elektriciteit (het “ENTSB voor elektriciteit”), het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor gas (het “ENTSB voor gas”) en de TSB’s binnen dit proces een belangrijke rol spelen, is er behoefte aan een hogere mate van controle teneinde het vertrouwen in het proces te doen toenemen, met name met betrekking tot het vaststellen van scenario’s voor de toekomst en het identificeren van leemten en knelpunten in de infrastructuur voor de lange termijn, alsook het beoordelen van individuele projecten. Gezien de noodzaak van onafhankelijke validatie moet er daarom binnen dit proces een grotere rol worden toebedeeld aan het Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators (het “Agentschap”) en de Commissie, onder meer voor het opstellen van het Uniebreed tienjarig netontwikkelingsplan op grond van Verordeningen (EG) nr. 715/2009 (14) en (EU) 2019/943 (15) van het Europees Parlement en de Raad. Het Uniebreed tienjarig netontwikkelingsplan moet kunnen profiteren van de objectieve, wetenschappelijk gefundeerde inbreng van een onafhankelijk wetenschappelijk orgaan zoals de Europese wetenschappelijke adviesraad voor klimaatverandering en moet zo doeltreffend mogelijk worden georganiseerd.

(25)

Bij de uitvoering van hun taken voorafgaand aan de vaststelling van de Uniebrede tienjarige netontwikkelingsplannen moeten het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas een uitvoerige raadpleging houden met alle relevante belanghebbenden. De raadpleging moet open en transparant zijn en tijdig worden georganiseerd om belanghebbenden in staat te stellen hun input te geven bij de voorbereiding van belangrijke fasen van de Uniebrede tienjarige netontwikkelingsplannen, zoals het vaststellen van scenario’s, het identificeren van leemten in de infrastructuur en de methodologie van de kosten-batenanalyse voor projectbeoordeling. Het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas moeten terdege rekening houden met de input van belanghebbenden tijdens de raadpleging en moeten uitleggen hoe zij aan die input gevolg hebben gegeven.

(26)

In lijn met de conclusies van het energie-infrastructuurforum 2020 moet ervoor worden gezorgd dat alle relevante sectoren, zoals gas, elektriciteit en vervoer, in de planningsprocessen van alle onshore- en offshore-, transmissie- en distributie-infrastructuur in een geïntegreerd perspectief worden bezien. Om de Overeenkomst van Parijs na te leven en de klimaatdoelstellingen van de Unie voor 2030 en de doelstellingen inzake de ontwikkeling van offshore-energie voor 2040 te halen, en in lijn met de doelstelling van de Unie om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken, moet het kader voor trans-Europese energienetwerken gebaseerd zijn op een slimmere, meer geïntegreerde, op de lange termijn gerichte en geoptimaliseerde “één energiesysteem”-visie, door de invoering van een kader dat een betere coördinatie van de infrastructuurplanning in de verschillende sectoren mogelijk maakt en de mogelijkheid creëert om verschillende koppelingsoplossingen waarbij verschillende netwerkelementen betrokken zijn, optimaal te integreren tussen verschillende infrastructuren. Dit moet worden bewerkstelligd door de ontwikkeling van een geleidelijk geïntegreerd model dat samenhang mogelijk maakt tussen de methodologieën per sector op basis van gemeenschappelijke aannames en dat de onderlinge afhankelijkheden weerspiegelt.

(27)

Het is van belang erop toe te zien dat alleen infrastructuurprojecten waarvoor geen redelijke alternatieve oplossingen bestaan, de status van project van gemeenschappelijk belang toegewezen krijgen. Derhalve moet het “energie-efficiëntie eerst”-beginsel in aanmerking worden genomen in het verslag over leemten in de infrastructuur dat in lijn met deze verordening wordt opgesteld en bij de werkzaamheden van de regionale groepen voor het opstellen van de regionale lijsten van voorgestelde projecten op de Unielijst. In lijn met het “energie-efficiëntie eerst”-beginsel moeten alle relevante alternatieven voor nieuwe infrastructuur om te voorzien in toekomstige infrastructuurbehoeften, die kunnen bijdragen tot het aanpakken van de geïdentificeerde leemten in de infrastructuur, in overweging worden genomen.

De regionale groepen, bijgestaan door de nationale regulerende instanties, moeten rekening houden met de resultaten van de overeenkomstig deze verordening uitgevoerde beoordeling van de leemten in de infrastructuur en ervoor zorgen dat het “energie-efficiëntie eerst”-beginsel volledig wordt meegenomen bij het selectieproces van de projecten van gemeenschappelijk belang. Daarnaast moeten projectontwikkelaars bij de uitvoering van projecten verslag uitbrengen over de naleving van de milieuwetgeving en aantonen dat de projecten geen ernstige afbreuk doen aan het milieu in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (16). Voor bestaande projecten van gemeenschappelijk belang die een voldoende mate van rijpheid hebben bereikt, wordt hiermee rekening gehouden bij de selectie van projecten voor daaropvolgende Unielijsten door de regionale groepen.

(28)

Om de spannings- en frequentiestabiliteit te garanderen, dient met name met het oog op het toenemende aandeel van flexibiliteitsoplossingen, zoals duurzame energieopslag, en hernieuwbare energie bijzondere aandacht uit te gaan naar de stabiliteit van het Europese elektriciteitsnet, onder wisselende omstandigheden. Voorrang dient te worden gegeven aan inspanningen om een bevredigend niveau van geplande koolstofarme energieproductie te handhaven en te waarborgen, teneinde de leveringszekerheid voor burgers en bedrijven te vrijwaren.

(29)

Na grondige raadpleging van alle lidstaten en belanghebbenden heeft de Commissie 14 trans-Europese energie-infrastructuurprioriteiten geïdentificeerd waarvan de uitvoering essentieel is voor de verwezenlijking van de streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie voor 2030 en de doelstelling inzake klimaatneutraliteit van de Unie voor 2050. Die prioriteiten hebben betrekking op verschillende geografische regio’s of thema’s op het gebied van elektriciteitstransmissie en -opslag, offshorenetwerken voor hernieuwbare energie, de transmissie en opslag van waterstof, elektrolyse-installaties, slimme gasnetten, slimme elektriciteitsnetten en transport en opslag van koolstofdioxide.

(30)

De projecten van gemeenschappelijk belang moeten voldoen aan gemeenschappelijke, transparante en objectieve criteria met het oog op hun bijdrage aan de doelstellingen van het energiebeleid. Voor elektriciteit en waterstof moeten de projecten, willen zij in aanmerking komen voor opneming in de Unielijsten, deel uitmaken van het meest recente Uniebreed tienjarig netontwikkelingsplan. Aangezien de waterstofinfrastructuur momenteel geen deel uitmaakt van het Uniebreed tienjarig netontwikkelingsplan, moet deze vereiste voor waterstofprojecten pas vanaf 1 januari 2024 gelden met het oog op de tweede Unielijst die op grond van deze verordening zal worden opgesteld.

(31)

Er moeten regionale groepen worden opgericht die als taak hebben projecten van gemeenschappelijk belang voor te stellen en te evalueren, met als doel de opstelling van regionale lijsten van projecten van gemeenschappelijk belang. Om te zorgen voor een brede consensus, moeten die regionale groepen een nauwe samenwerking verzekeren tussen lidstaten, nationale regulerende instanties, projectontwikkelaars en relevante belanghebbenden. In het kader van die samenwerking moeten de nationale regulerende instanties de regionale groepen indien nodig van advies dienen over onder meer de uitvoerbaarheid van de reguleringsaspecten van de voorgestelde projecten en over de haalbaarheid van het voor formele goedkeuring voorgestelde tijdschema.

(32)

Om de efficiëntie van het proces te vergroten, moet de samenwerking tussen de regionale groepen worden versterkt en verder worden gestimuleerd. De Commissie dient een belangrijke rol te spelen bij het faciliteren van deze samenwerking, met het oog op het aanpakken van de eventuele effecten van projecten op andere regionale groepen.

(33)

Elke twee jaar moet een nieuwe Unielijst worden opgesteld. Projecten van gemeenschappelijk belang die voltooid zijn of die niet langer voldoen aan de desbetreffende criteria en vereisten zoals vastgelegd in deze verordening, mogen niet meer op de volgende Unielijst verschijnen. Bestaande projecten van gemeenschappelijk belang die in de volgende Unielijst moeten worden opgenomen, moeten om die reden worden onderworpen aan hetzelfde selectieproces voor de opstelling van regionale lijsten en voor de opstelling van de Unielijst als voorgestelde projecten. De administratieve formaliteiten dienen echter zo veel mogelijk te worden beperkt, bijvoorbeeld door gebruik te maken van in een eerder stadium ingediende informatie en door rekening te houden met de jaarverslagen van de projectontwikkelaars. Bestaande projecten van gemeenschappelijk belang waarbij aanzienlijke vooruitgang is geboekt, moeten om die reden kunnen profiteren van een gestroomlijnd proces van opneming in het Uniebreed tienjarig netontwikkelingsplan.

(34)

Projecten van gemeenschappelijk belang moeten zo snel mogelijk uitgevoerd worden en zij moeten daarbij van nabij worden gevolgd en worden geëvalueerd, waarbij de vereisten inzake participatie van belanghebbenden en de milieuwetgeving naar behoren in acht worden genomen en de administratieve lasten voor de projectontwikkelaars tot een minimum worden beperkt. De Commissie moet Europese coördinatoren aanwijzen voor projecten die specifieke moeilijkheden ondervinden of geplaagd worden door vertragingen. Bij het selectieproces voor opneming in de daaropvolgende Unielijsten moet voor die projecten rekening worden gehouden met de vorderingen bij de uitvoering van de specifieke projecten en het nakomen van de verplichtingen in het kader van deze verordening.

(35)

Het vergunningverleningsproces mag niet leiden tot een administratieve belasting die niet in verhouding staat tot de omvang of complexiteit van een project, noch de ontwikkeling van de trans-Europese netwerken of markttoegang belemmeren.

(36)

De planning en uitvoering van Unieprojecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van energie-, vervoer- en telecommunicatie-infrastructuur moeten worden gecoördineerd teneinde synergieën te creëren wanneer dit vanuit een algemeen economisch, technisch, milieu-, klimaat- of ruimteplanningsgerelateerd oogpunt haalbaar is, waarbij terdege rekening moet worden gehouden met de relevante veiligheidsaspecten. Bij de planning van de diverse Europese netwerken moet het derhalve mogelijk zijn voorkeur te geven aan de integratie van vervoers-, communicatie- en energienetwerken om ervoor te zorgen dat er zo weinig mogelijk grond wordt gebruikt. Voor energiesysteemintegratie in de verschillende sectoren is een gemeenschappelijke visie voor de netwerken nodig, en tegelijkertijd moet, waar mogelijk, ervoor worden gezorgd dat bestaande of in onbruik geraakte routes opnieuw in gebruik worden genomen om eventuele nadelige maatschappelijke, economische, financiële, klimaat- en milieueffecten tot een minimum te beperken.

(37)

Projecten van gemeenschappelijk belang moeten voorts op nationaal niveau een prioriteitsstatus krijgen om een snelle administratieve behandeling te waarborgen en ervoor te zorgen dat alle hieraan gerelateerde gerechtelijke procedures en geschillenbeslechtingsprocedures snel kunnen worden afgehandeld. Zij moeten door de bevoegde instanties als projecten van openbaar belang worden beschouwd. Om dwingende redenen van groot openbaar belang moet er een vergunning worden verleend voor projecten die een negatief effect hebben op het milieu wanneer is voldaan aan alle voorwaarden van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (17) en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (18).

(38)

Het is van essentieel belang dat belanghebbenden, waaronder het maatschappelijk middenveld, worden geïnformeerd en geraadpleegd, teneinde het welslagen van de projecten te waarborgen en bezwaren tegen de projecten te beperken.

(39)

Teneinde de complexiteit te verminderen, de efficiëntie en transparantie te vergroten en de samenwerking tussen de lidstaten te versterken, moeten één of meer bevoegde instanties worden aangewezen voor het bundelen of coördineren van alle vergunningverleningsprocessen.

(40)

Teneinde het vergunningverleningsproces voor offshorenetwerken voor hernieuwbare energie te vereenvoudigen, moeten unieke contactpunten worden aangewezen voor grensoverschrijdende offshoreprojecten op de Unielijst, waardoor de administratieve druk voor projectontwikkelaars wordt verminderd. De unieke contactpunten moeten complexiteit verminderen, efficiëntie verhogen en het vergunningverleningsproces versnellen voor offshoretransmissieactiva waar vaak een groot aantal jurisdicties bij betrokken is.

(41)

Ondanks het bestaan van duidelijke normen die de inspraak van het publiek in procedures voor besluitvorming op milieugebied verzekeren, die volledig van toepassing zijn op projecten van gemeenschappelijk belang, zijn er uit hoofde van deze verordening aanvullende maatregelen nodig om de hoogst mogelijke normen voor transparantie en inspraak van het publiek te waarborgen bij alle relevante kwesties gedurende het vergunningverleningsproces voor projecten van gemeenschappelijk belang. De voorafgaande raadpleging vóór het van start gaan van de vergunningverleningsprocedure moet facultatief zijn indien zij reeds deel uitmaakt van nationale regels volgens dezelfde of hogere normen als die van toepassing zijn in deze verordening, om overlappingen van wettelijke vereisten te voorkomen.

(42)

Een correcte en gecoördineerde tenuitvoerlegging van Richtlijn 2001/42/EG (19) en Richtlijn 2011/92/EU (20) van het Europees Parlement en de Raad en, voor zover van toepassing, van het Verdrag van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (21), ondertekend op 25 juni 1998 te Aarhus (het “Verdrag van Aarhus”) en van het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband (22), ondertekend op 25 februari 1991 te Espoo (het “Verdrag van Espoo”), moet zorgen voor de harmonisatie van de voornaamste beginselen voor de beoordeling van de milieu- en klimaateffecten, ook in een grensoverschrijdende context. De Commissie heeft ten behoeve van de lidstaten richtsnoeren uitgebracht voor de vaststelling van adequate wetgevings- en niet-wetgevingsmaatregelen om de milieubeoordelingsprocedures voor de energie-infrastructuur te stroomlijnen en te zorgen voor de coherente toepassing van de milieubeoordelingsprocedures die krachtens het Unierecht zijn vereist voor projecten van gemeenschappelijk belang. De lidstaten moeten hun evaluaties voor projecten van gemeenschappelijk belang coördineren en moeten, waar mogelijk, zorgen voor gezamenlijke beoordelingen. De lidstaten moeten ertoe worden aangemoedigd optimale praktijken uit te wisselen en hun administratieve capaciteit voor vergunningverleningsprocessen te vergroten.

(43)

Het is van belang om het vergunningverleningsproces te stroomlijnen en te verbeteren, en daarbij nationale bevoegdheden en procedures voor de aanleg van nieuwe energie-infrastructuur, voor zover mogelijk en met eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel, in acht te nemen. Gezien de urgentie van de ontwikkeling van energie-infrastructuur moet de vereenvoudiging van het vergunningverleningsproces vergezeld gaan van een duidelijke uiterste termijn voor het besluit van de relevante instanties met betrekking tot de bouw van het project. Deze uiterste termijn moet een stimulans vormen voor een efficiëntere omschrijving en afhandeling van procedures en mag in geen geval het hoge niveau van de normen voor milieubescherming in lijn met milieuwetgeving, noch de inspraak van het publiek in het gedrang brengen. Bij deze verordening moeten maximumtermijnen worden vastgesteld. De lidstaten kunnen niettemin trachten deze maximumtermijnen, indien haalbaar, nog verder te verkorten, met name waar het projecten zoals slimme netten betreft waar mogelijk een minder complex vergunningverleningsproces mee gemoeid is dan bij transmissie-infrastructuur. De bevoegde instanties dienen toe te zien op de naleving van de termijnen.

(44)

In voorkomend geval moeten de lidstaten in raambesluiten ook besluiten kunnen opnemen die worden getroffen in het kader van onderhandelingen met individuele landeigenaren over verlening van toegang tot dan wel eigendom of recht tot het gebruiken van onroerend goed in de context van ruimtelijke ordening, die het algemene landgebruik van een bepaald gebied regelt, waaronder ook andere vormen van ontwikkeling zoals snelwegen, spoorwegen, gebouwen en beschermde natuurgebieden, en die niet specifiek met het oog op het geplande project en het verlenen van operationele vergunningen wordt ingericht. In het kader van het vergunningverleningsproces moet een project van gemeenschappelijk belang ook betrekking kunnen hebben op aanverwante infrastructuur, voor zover die essentieel is voor de bouw of werking van het project. Deze verordening, met name de bepalingen betreffende vergunningverlening, inspraak van het publiek en de uitvoering van projecten van gemeenschappelijk belang, moet worden toegepast onverminderd het Unie- en internationale recht, inclusief bepalingen ter bescherming van het milieu en de volksgezondheid en bepalingen in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid en het geïntegreerd maritiem beleid, meer bepaald Richtlijn 2014/89/EU van het Europees Parlement en de Raad (23).

(45)

De kosten voor de ontwikkeling, de bouw, het beheer en het onderhoud van projecten van gemeenschappelijk belang moeten in de regel volledig worden gedragen door de gebruikers van de infrastructuur. De kostentoewijzing moet ervoor zorgen dat eindgebruikers niet onevenredig zwaar worden belast, met name indien dat zou kunnen leiden tot energiearmoede. Projecten van gemeenschappelijk belang moeten in aanmerking komen voor grensoverschrijdende kostentoewijzing wanneer uit een beoordeling van de marktvraag of van de verwachte tariefeffecten blijkt dat de kosten onmogelijk kunnen worden gedekt via de door de infrastructuurgebruikers betaalde tarieven.

(46)

Het vertrekpunt voor de discussie betreffende een passende kostentoewijzing moet de analyse zijn van de kosten en baten van een infrastructuurproject op basis van een geharmoniseerde methodologie voor de analyse van het gehele energiesysteem en op basis van alle relevante scenario’s die zijn vastgesteld in het kader de Uniebrede tienjarige netontwikkelingsplannen, opgesteld op grond van Verordening (EG) nr. 715/2009 en Verordening (EU) 2019/943, en geëvalueerd door het Agentschap, en aanvullende scenario’s voor netwerkontwikkelingsplanning, waardoor een degelijke analyse kan worden gemaakt van de bijdrage van het project van gemeenschappelijk belang aan het energiebeleid van de Unie wat betreft decarbonisatie, marktintegratie, mededinging, duurzaamheid en leveringszekerheid. Bij deze analyse kan ook rekening worden gehouden met de indicatoren en de bijbehorende referentiewaarden voor de vergelijking van de investeringskosten per eenheid. Wanneer aanvullende scenario’s worden gebruikt, moeten deze stroken met de streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie voor 2030 en de doelstelling inzake klimaatneutraliteit van de Unie voor 2050 en moeten zij worden onderworpen aan een omvattend raadplegings- en toetsingsproces.

(47)

In een steeds meer geïntegreerde interne energiemarkt zijn duidelijke en transparante regels voor de verdeling van de kosten over de grenzen heen noodzakelijk teneinde investeringen in grensoverschrijdende infrastructuur en in projecten met een grensoverschrijdend effect te versnellen. Het is van essentieel belang een stabiel financieringskader te waarborgen voor de ontwikkeling van projecten van gemeenschappelijk belang en tegelijkertijd de behoefte aan financiële ondersteuning tot een minimum te beperken, alsook geïnteresseerde investeerders aan te moedigen met gepaste stimulansen en financiële mechanismen. Bij de besluitvorming inzake grensoverschrijdende kostentoewijzing moeten de nationale regulerende instanties de volledige efficiënt gemaakte investeringskosten, voor zover relevant in het licht van hun nationale benaderingen en methoden voor vergelijkbare infrastructuur, over de grenzen heen verdelen en opnemen in de nationale tarieven en in voorkomend geval naderhand bepalen of het effect daarvan op de nationale tarieven een onevenredige druk op de consument in hun respectieve lidstaten tot gevolg kan hebben. De nationale regulerende instanties moeten het risico op dubbele ondersteuning van projecten voorkomen door correcte verrekening van de reële en geraamde kosten en opbrengsten. Deze kosten en opbrengsten mogen slechts in rekening worden gebracht voor zover zij gerelateerd zijn aan de projecten en daadwerkelijk bestemd zijn voor het dekken van de betreffende kosten.

(48)

Er is behoefte aan grensoverschrijdende projecten die een positief effect hebben op het elektriciteitsnet van de Unie, zoals slimme elektriciteitsnetten of elektrolyse-installaties, zonder dat daarbij een fysieke gemeenschappelijke grens betrokken is.

(49)

De wetgeving met betrekking tot de interne energiemarkt schrijft voor dat de tarieven voor toegang tot de netten de nodige investeringsstimulansen moeten bieden. Het is echter waarschijnlijk dat verschillende soorten projecten van gemeenschappelijk belang externe effecten hebben die niet volledig kunnen worden gedekt en ondervangen met het reguliere systeem van tarieven. Bij de toepassing van de wetgeving met betrekking tot de interne energiemarkt moeten de nationale regulerende instanties zorgen voor een stabiel en voorspelbaar regelgevend en financieel kader met stimulansen voor projecten van gemeenschappelijk belang, inclusief stimulansen voor de lange termijn, die evenredig zijn met het specifieke risiconiveau van het project. Dat kader moet met name van toepassing zijn op grensoverschrijdende projecten, innovatieve elektriciteitstransmissietechnologieën voor een brede integratie van hernieuwbare energiebronnen, gedecentraliseerde energiebronnen of vraagrespons binnen geïnterconnecteerde netten, alsook energietechnologie- en digitaliseringsprojecten, waarmee waarschijnlijk hogere risico’s gepaard gaan dan met vergelijkbare projecten in een bepaalde lidstaat of die naar verwachting grotere voordelen opleveren voor de Unie. Daarnaast moet voor projecten die samengaan met hoge operationele kosten, toegang tot passende investeringsstimulansen mogelijk zijn. Met name offshorenetwerken voor hernieuwbare energie die de dubbele functionaliteit vervullen van zowel elektriciteitsinterconnectoren als van koppeling tussen projecten voor de productie van hernieuwbare energie, gaan waarschijnlijk gepaard met hogere risico’s dan vergelijkbare onshore-infrastructuurprojecten, dit als gevolg van hun intrinsieke relatie met activa voor elektriciteitsproductie die risico’s op het gebied van regulering met zich meebrengt, alsook op financieel gebied, bijvoorbeeld de behoefte aan anticiperende investeringen, marktrisico’s en risico’s in verband met het gebruik van nieuwe innovatieve technologieën.

(50)

Deze verordening mag uitsluitend van toepassing zijn op het verlenen van vergunningen voor projecten van gemeenschappelijk belang, de publieke inspraak hierbij en de bijbehorende behandeling ervan op reguleringsgebied. De lidstaten moeten niettemin nationale bepalingen kunnen vaststellen om dezelfde of soortgelijke regels toe te passen op andere projecten die niet de status hebben van projecten van gemeenschappelijk belang binnen het toepassingsgebied van deze verordening. Wat betreft de stimulansen op reguleringsgebied moeten de lidstaten nationale bepalingen kunnen vaststellen om dezelfde of soortgelijke regels toe te passen voor projecten van gemeenschappelijk belang die onder de categorie elektriciteitsopslag vallen.

(51)

Lidstaten die momenteel in het kader van vergunningverleningsprocessen op nationaal niveau niet de hoogst mogelijke betekenis toekennen aan energie-infrastructuurprojecten, moeten worden aangespoord om de invoering van een dergelijke betekenis op nationaal niveau in overweging te nemen en daarbij met name af te wegen of dit zou resulteren in een sneller vergunningverleningsproces.

(52)

Lidstaten die momenteel in het kader van energie-infrastructuurprojecten geen versnelde of urgente gerechtelijke procedures hanteren, moeten worden aangespoord om de invoering van dergelijke procedures in overweging te nemen en daarbij met name af te wegen of dit zou resulteren in de snellere uitvoering van dergelijke processen.

(53)

Verordening (EU) nr. 347/2013 heeft de toegevoegde waarde aangetoond van het hefboomeffect dat substantiële financiële bijstand van de Unie kan uitoefenen op particuliere investeringen om de uitvoering van projecten van Europees belang mogelijk te maken. In het licht van de economische en financiële situatie en de begrotingsbeperkingen moet gerichte steun, via subsidies en financieringsinstrumenten, worden voortgezet in het kader van het meerjarig financieel kader teneinde de burgers van de Unie maximaal te laten profiteren en nieuwe investeerders in de in een bijlage bij deze verordening vermelde prioritaire corridors en gebieden voor energie-infrastructuur aan te trekken en daarbij de financiële bijdrage van de Unie tot een minimum te beperken.

(54)

Projecten van gemeenschappelijk belang moeten in aanmerking komen voor financiële bijstand van de Unie voor studies en, onder bepaalde voorwaarden, werkzaamheden op grond van Verordening (EU) 2021/1153 van het Europees Parlement en de Raad (24), hetzij in de vorm van subsidies, hetzij in de vorm van innovatieve financieringsinstrumenten, teneinde ervoor te zorgen dat op maat gesneden steun kan worden verleend aan projecten van gemeenschappelijk belang die niet levensvatbaar zijn in het kader van het bestaande reguleringskader en de vigerende marktomstandigheden. Het is van belang dat iedere vorm van verstoring van de mededinging wordt vermeden, met name tussen projecten die bijdragen aan de totstandbrenging van dezelfde prioritaire corridor van de Unie. Dergelijke financiële bijstand moet zorgen voor de nodige synergieën met de structuurfondsen, met het oog op de financiering van slimme energiedistributienetten, en met het financieringsmechanisme van de Unie voor hernieuwbare energie, vastgesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1294 van de Commissie (25) op grond van artikel 33, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad (26).

Voor investeringen in projecten van gemeenschappelijk belang moet een drietrapsbenadering worden gevolgd. In de eerste plaats dient de markt het voortouw te nemen bij investeringen. In de tweede plaats moet er, indien investeringen niet uit de markt zelf voortkomen, worden gekeken naar eventuele oplossingen op reguleringsgebied, waarbij het desbetreffende reguleringskader indien nodig moet worden aangepast en erop moet worden toegezien dat het relevante reguleringskader correct wordt toegepast. In de derde plaats moet het mogelijk zijn om, indien de eerste twee stappen niet volstaan om de nodige investeringen in projecten van gemeenschappelijk belang aan te trekken, financiële bijstand van de Unie te verlenen indien het project van gemeenschappelijk belang voldoet aan de toepasselijke geschiktheidsvoorwaarden. Projecten van gemeenschappelijk belang mogen ook in aanmerking voor financiering uit hoofde van het InvestEU-programma dat als aanvulling op financiering via subsidies fungeert.

(55)

De Unie moet energieprojecten in kansarme, minder verbonden, perifere, ultraperifere of geïsoleerde regio’s faciliteren om de toegang tot de trans-Europese energienetwerken mogelijk te maken, teneinde het decarbonisatieproces te versnellen en de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen te verminderen.

(56)

Indien er in een lidstaat geen TSB is, moeten de verwijzingen naar TSB’s in deze verordening van overeenkomstige toepassing zijn op distributiesysteembeheerders (DSB’s).

(57)

Subsidies voor werkzaamheden in verband met projecten van wederzijds belang moeten beschikbaar zijn onder dezelfde voorwaarden als voor andere categorieën indien zij bijdragen aan de algemene energie- en klimaatdoelstellingen van de Unie en indien het derde land beschikt over decarbonisatiedoelstellingen die stroken met de Overeenkomst van Parijs.

(58)

De Verordeningen (EG) nr. 715/2009, (EU) 2019/942 (27) en (EU) 2019/943 van het Europees Parlement en de Raad en de Richtlijnen 2009/73/EG en (EU) 2019/944 moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(59)

Hoewel de herbestemming van de bestaande aardgasinfrastructuur gericht is op de decarbonisatie van de gasnetten om het gebruik ervan voor zuivere waterstof mogelijk te maken, kan tijdens een overgangsperiode het transport of de opslag van een vooraf bepaald mengsel van waterstof met aardgas of biomethaan worden toegestaan. Het mengen van waterstof met aardgas of biomethaan kan nuttig zijn voor het opschalen van de productiecapaciteit voor waterstof en het vergemakkelijken van het transport van waterstof. Teneinde de transitie naar waterstof te verzekeren, moet de projectontwikkelaar, onder meer door commerciële contracten, aantonen hoe de aardgasactiva tegen het einde van de overgangsperiode voor waterstof bestemde activa zullen worden en hoe het gebruik van waterstof tijdens de overgangsperiode zal worden bevorderd. In het kader van het toezicht moet het Agentschap nagaan of de overgang naar een voor waterstof bestemde actief in het project tijdig is verlopen. Bij financiering van deze projecten krachtens Verordening (EU) 2021/1153 tijdens de overgangsperiode moet in de subsidieovereenkomst een voorwaarde worden opgenomen om de financiering terug te betalen in geval van vertraging bij de tijdige overgang van het project naar een voor waterstof bestemde actief, alsook passende bepalingen die de handhaving van die voorwaarde mogelijk maken.

(60)

In lijn met de conclusies van de Europese Raad van 4 februari 2011 dat geen enkele lidstaat na 2015 nog geïsoleerd mag zijn van de Europese gas- en elektriciteitsnetten of zijn energiezekerheid in gevaar mag zien komen doordat het ontbreekt aan de nodige geschikte interconnecties, is deze verordening erop gericht de toegang tot de trans-Europese energienetwerken te verzekeren door een einde te maken aan het energie-isolement van Cyprus en Malta, die nog steeds niet met het trans-Europese gasnetwerk onderling zijn verbonden. Deze doelstelling moet worden bereikt door projecten in de ontwikkelings- of planningsfase waaraan de status van project van gemeenschappelijk belang is toegekend uit hoofde van Verordening (EU) nr. 347/2013 toe te staan deze status te behouden tot Cyprus en Malta met het trans-Europese gasnetwerk onderling zijn verbonden. Deze projecten dragen niet allen bij tot de ontwikkeling van de markt voor hernieuwbare energie, de flexibiliteit en veerkracht van het energiesysteem en de leveringszekerheid, maar zullen ook zorgen voor de toegang tot toekomstige energiemarkten, waaronder waterstof, en bijdragen aan de verwezenlijking van de algemene energie- en klimaatdoelstellingen van de Unie.

(61)

Projecten van gemeenschappelijk belang mogen niet in aanmerking komen voor financiële bijstand van de Unie wanneer de projectontwikkelaars, beheerders of investeerders zich in één van de uitsluitingssituaties bevinden als bedoeld in artikel 136 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (28), bijvoorbeeld in geval van veroordeling wegens fraude, corruptie of gedragingen die verband houden met een criminele organisatie. Het moet mogelijk zijn om een project van gemeenschappelijk belang van de Unielijst te verwijderen wanneer de opname daarvan in die lijst gebaseerd was op incorrecte informatie die een bepalend element was bij die opneming, of wanneer het project niet in overeenstemming is met het Unierecht. Met betrekking tot projecten van gemeenschappelijk belang in de lidstaten die op grond van deze verordening een afwijking genieten, moeten deze lidstaten, wanneer zij aanvragen voor financiering krachtens Verordening (EU) 2021/1153 voor dergelijke projecten ondersteunen, ervoor zorgen dat de projecten niet direct of indirect ten goede komen aan personen of entiteiten die zich in een van de uitsluitingssituaties bevinden als bedoeld in artikel 136 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046.

(62)

Om de tijdige ontwikkeling van essentiële energie-infrastructuurprojecten voor de Unie te verzekeren, moet de vijfde Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang van kracht blijven tot de eerste Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang en projecten van wederzijds belang die op grond van deze verordening is opgesteld, in werking treedt. Om de ontwikkeling, monitoring en financiering van de projecten van gemeenschappelijk belang op de vijfde Unielijst mogelijk te maken, moeten daarnaast ook sommige bepalingen van Verordening (EU) nr. 347/2013 van kracht blijven en effect sorteren tot de inwerkingtreding van de eerste Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang en projecten van wederzijds belang die op grond van deze verordening is opgesteld.

(63)

Verordening (EU) nr. 347/2013 moet derhalve worden ingetrokken.

(64)

Teneinde te garanderen dat de Unielijst beperkt blijft tot de projecten die het meest bijdragen aan de uitvoering van de in een bijlage bij deze verordening opgenomen strategische prioritaire corridors en gebieden voor energie-infrastructuur, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen bij deze verordening teneinde de Unielijst op te stellen en te evalueren, met inachtneming van het recht van de lidstaten om hun goedkeuring te hechten aan projecten op de Unielijst op hun grondgebied. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (29). De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad. Ingeval deskundigen van de lidstaten zijn uitgenodigd en indien het Europees Parlement en de Raad dit noodzakelijk achten, kunnen zij deskundigen sturen naar de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

De besprekingen in de regionale groepen zijn voor de Commissie van essentieel belang voor het vaststellen van gedelegeerde handelingen tot opstelling van de Unielijsten. Het is dan ook passend dat het Europees Parlement en de Raad, voor zover mogelijk en in overeenstemming met het kader van deze verordening, in kennis worden gesteld van en deskundigen kunnen sturen naar de bijeenkomsten van de regionale groepen overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Uitgaande van de noodzaak om de doelstellingen van deze verordening te verwezenlijken en met het oog op het aantal projecten op Unielijsten tot dusver, moet het totale aantal projecten op de Unielijst beheersbaar blijven en mag het derhalve niet significant hoger zijn dan 220.

(65)

Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk de ontwikkeling en interoperabiliteit van trans-Europese energienetwerken en de koppeling aan dergelijke netwerken die een bijdrage leveren aan het beperken van de klimaatverandering, in het bijzonder het halen van de streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie voor 2030 en van haar doelstelling inzake klimaatneutraliteit uiterlijk in 2050, en aan het verzekeren van interconnecties, energiezekerheid, markt- en systeemintegratie, concurrentie die alle lidstaten ten goede komt en betaalbare energieprijzen„ niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Onderwerp, doelstellingen en toepassingsgebied

1.   Bij deze verordening worden richtsnoeren vastgesteld voor de tijdige ontwikkeling en de interoperabiliteit van de in bijlage I opgenomen prioritaire corridors en gebieden voor trans-Europese energie-infrastructuur (“prioritaire corridors en gebieden voor energie-infrastructuur”) die een bijdrage leveren aan het verzekeren van het beperken van de klimaatverandering, in het bijzonder het behalen van de streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie voor 2030 en van haar doelstelling inzake klimaatneutraliteit uiterlijk in 2050, en van interconnecties, energiezekerheid, markt- en systeemintegratie, concurrentie die alle lidstaten ten goede komt en betaalbare energieprijzen.

2.   Met name worden/wordt bij deze verordening:

a)

voorzien in de selectie van projecten op de op grond van artikel 3 opgestelde Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang en projecten van wederzijds belang (de “Unielijst”);

b)

de tijdige uitvoering van projecten op de Unielijst vergemakkelijkt door vergunningverleningsprocessen te stroomlijnen, nauwer te coördineren en te versnellen en door de transparantie te vergroten en de inspraak van het publiek te verbeteren;

c)

regels vastgesteld voor de grensoverschrijdende toewijzing van kosten en risicogerelateerde stimulansen voor projecten op de Unielijst;

d)

de voorwaarden vastgesteld voor het in aanmerking komen van projecten op de Unielijst voor financiële bijstand van de Unie.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden naast de definities in Verordeningen (EG) nr. 715/2009, (EU) 2018/1999, (EU) 2019/942 en (EU) 2019/943 en in Richtlijnen 2009/73/EG, (EU) 2018/2001 (30) en (EU) 2019/944 de volgende definities:

1)

“energie-infrastructuur”: elke fysieke uitrusting of faciliteit die valt onder de energie-infrastructuurcategorieën en die gelegen is binnen de Unie of die de Unie verbindt met een of meer derde landen;

2)

“knelpunt in de energie-infrastructuur”: een beperking van de fysieke stromen in een energiesysteem als gevolg van onvoldoende transmissiecapaciteit, onder andere door het ontbreken van infrastructuur;

3)

“raambesluit”: een door een instantie of instanties van een lidstaat, met uitsluiting van rechterlijke instanties, genomen besluit of verzameling van besluiten waarbij wordt bepaald of een projectontwikkelaar een vergunning voor de bouw van de energie-infrastructuur met betrekking tot een project van gemeenschappelijk belang of een project van wederzijds belang krijgt doordat hij de mogelijkheid heeft om de noodzakelijke bouwwerkzaamheden (toegewezen te krijgen en) aan te vangen (de “bouwklaarfase”), onverminderd alle besluiten die worden genomen in de context van procedures van administratief beroep;

4)

“project”: een of verscheidene hoogspanningslijnen, pijpleidingen, faciliteiten, uitrustingen of installaties die vallen onder de energie-infrastructuurcategorieën van bijlage II;

5)

“project van gemeenschappelijk belang”: een project waarvan de uitvoering vereist is voor de in bijlage I beschreven prioritaire corridors en gebieden voor energie-infrastructuur en dat op de Unielijst staat;

6)

“project van wederzijds belang”: een project dat door de Unie wordt bevorderd in samenwerking met derde landen, op grond van de steunbrieven van de regeringen van de direct betroffen landen of andere niet-bindende overeenkomsten, dat valt binnen een van de energie-infrastructuurcategorieën beschreven in bijlage II, punt 1), a) of f), punt 3), a), of punt 5), a) of c), dat een bijdrage levert aan het behalen van de streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie voor 2030 en van haar doelstelling inzake klimaatneutraliteit voor 2050 en dat op de Unielijst staat;

7)

“concurrerende projecten”: projecten waarmee geheel of gedeeltelijk dezelfde vastgestelde leemte in de infrastructuur of regionale infrastructuurbehoefte wordt aangepakt;

8)

“projectontwikkelaar”:

a)

een transmissiesysteembeheerder (TSB), een distributiesysteembeheerder (DSB) of een andere beheerder of investeerder die een project ontwikkelt dat op de Unielijst staat;

b)

als er sprake is van meer dan één dergelijke TSB, DSB, andere beheerder of investeerder of van een groepering daarvan, de entiteit met rechtspersoonlijkheid overeenkomstig het geldende nationale recht die bij contract onder hen is gekozen en die de capaciteit heeft om namens de partijen bij de contractuele overeenkomst wettelijke verplichtingen en financiële aansprakelijkheid aan te gaan;

9)

“slim elektriciteitsnet”: enerzijds een elektriciteitsnet, ook op eilanden die niet of niet voldoende onderling verbonden zijn met de trans-Europese energienetwerken, dat kostenefficiënte integratie mogelijk maakt, evenals actieve controle van het gedrag en de acties van alle met het net verbonden gebruikers, waaronder producenten, consumenten en prosumenten, met het oog op een economisch efficiënt en duurzaam elektriciteitssysteem met weinig verlies en een hoge mate van integratie van hernieuwbare energiebronnen, leveringszekerheid en beveiliging, en waarbij de netbeheerder de acties van de met het net verbonden gebruikers digitaal kan monitoren, en anderzijds informatie- en communicatietechnologie voor de communicatie met gerelateerde netbeheerders, producenten, energieopslagfaciliteiten, en consumenten of prosumenten, met het oog op de duurzame, kostenefficiënte en veilige transmissie en distributie van elektriciteit;

10)

“slim gasnet”: een gasnet waarbij gebruik wordt gemaakt van innovatieve en digitale oplossingen voor de kostenefficiënte integratie van een verscheidenheid aan koolstofarme en met name hernieuwbare gasbronnen overeenkomstig de behoeften van consumenten en de kwaliteitseisen voor gas, teneinde de koolstofvoetafdruk van het bijbehorende gasverbruik te verkleinen, een groter aandeel van hernieuwbare en koolstofarme gassen mogelijk te maken en koppelingen te maken met andere energiedragers en sectoren, met inbegrip van de daarmee verband houdende fysieke verbeteringen indien deze onontbeerlijk zijn voor de werking van de uitrusting en installaties voor de integratie van koolstofarme en met name hernieuwbare gassen;

11)

“betrokken instantie”: instantie die volgens het nationaal recht bevoegd is voor de afgifte van verschillende vergunningen en toestemmingen betreffende de planning, het ontwerp en de bouw van onroerende activa, met inbegrip van energie-infrastructuur;

12)

“nationale regulerende instantie”: een nationale regulerende instantie die is aangewezen overeenkomstig artikel 39, lid 1, van Richtlijn 2009/73/EG of een regulerende instantie op nationaal niveau die is aangewezen overeenkomstig artikel 57 van Richtlijn (EU) 2019/944;

13)

“relevante nationale regulerende instantie”: de nationale regulerende instantie in de lidstaten waar de projecten worden uitgevoerd en in de lidstaten waarvoor de projecten een aanzienlijk positief effect hebben;

14)

“werkzaamheden”: de aanschaf, de levering en de inzet van componenten, systemen en diensten, inclusief software, en de uitvoering van ontwikkelings-, herbestemmings-, bouw- en installatieactiviteiten in verband met een project, alsmede de oplevering van de installaties en de inbedrijfstelling van een project;

15)

“studies”: activiteiten die nodig zijn ter voorbereiding van de uitvoering van projecten, zoals voorbereidende studies, haalbaarheidsstudies, evaluatie-, test- en validatieonderzoeken, met inbegrip van software, en alle andere technische ondersteuningsmaatregelen, met inbegrip van aan de werkzaamheden voorafgaande activiteiten die nodig zijn voor de vaststelling en ontwikkeling van een project en voor de besluitvorming over de financiering ervan, zoals verkenningen ter plaatse en het opzetten van het financieringsplan;

16)

“inbedrijfstelling”: het proces waarbij een project in werking wordt gesteld zodra de constructie is voltooid;

17)

“voor waterstof bestemde activa”: infrastructuur die geschikt is voor zuivere waterstof zonder dat hiervoor verdere aanpassingswerkzaamheden nodig zijn, waaronder pijpleidingnetten en opslagfaciliteiten die nieuw gebouwd zijn, herbestemde aardgasactiva zijn, of beide;

18)

“herbestemming”: de technische verbetering of wijziging van bestaande aardgasinfrastructuur om ervoor te zorgen dat deze bestemd is voor het gebruik van zuivere waterstof;

19)

“aanpassing aan de klimaatverandering”: een proces dat ervoor zorgt dat energie-infrastructuur bestand is tegen de potentiële nadelige gevolgen van de klimaatverandering door middel van een klimaatkwetsbaarheids- en risicobeoordeling, onder meer door de nodige aanpassingsmaatregelen.

HOOFDSTUK II

Projecten van gemeenschappelijk belang en projecten van wederzijds belang

Artikel 3

Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang en projecten van wederzijds belang

1.   Er worden regionale groepen (“groepen”) opgericht volgens de procedure van bijlage III, afdeling 1. Het lidmaatschap van elke groep is gebaseerd op elke prioritaire corridor en elk prioritair gebied en het desbetreffende geografische bereik als opgenomen in bijlage I. De beslissingsbevoegdheid binnen de groep is beperkt tot de lidstaten en de Commissie (het “besluitvormingsorgaan”), en is gebaseerd op consensus.

2.   Elke groep stelt zijn eigen reglement van orde vast, met inachtneming van de bepalingen van bijlage III.

3.   Het besluitvormingsorgaan van elke groep stelt een regionale lijst van projecten vast, die wordt opgesteld overeenkomstig de procedure van bijlage III, afdeling 2, de bijdrage van elk project aan de uitvoering van de in bijlage I opgenomen prioritaire corridors en gebieden voor energie-infrastructuur en de criteria van artikel 4.

Wanneer een groep zijn regionale lijst opstelt:

a)

vergt elk afzonderlijk voorstel voor een project de goedkeuring van de lidstaten op het grondgebied waarvan het project betrekking heeft; indien een lidstaat geen goedkeuring verleent, maakt deze lidstaat zijn voldoende onderbouwde redenen daartoe bekend aan de betrokken groep;

b)

houdt deze rekening met het advies van de Commissie met als doel het aantal projecten op de Unielijst beheersbaar te houden.

4.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 20 van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde de Unielijst op te stellen, met inachtneming van artikel 172, tweede alinea, VWEU.

Bij de uitoefening van haar bevoegdheid ziet de Commissie erop toe dat de Unielijst om de twee jaar volgens de procedure van lid 3 van dit artikel wordt opgesteld op basis van de regionale lijsten zoals vastgesteld door de besluitvormingsorganen van de op grond van bijlage III, afdeling 1, punt 1), ingestelde groepen.

De Commissie stelt de gedelegeerde handeling tot opstelling van de eerste Unielijst uit hoofde van deze verordening uiterlijk op 30 november 2023 vast.

Indien een door de Commissie op grond van dit lid vastgestelde gedelegeerde handeling niet in werking kan treden doordat het Europees Parlement of de Raad op grond van artikel 20, lid 6, bezwaar heeft gemaakt, roept de Commissie onmiddellijk de groepen bijeen om nieuwe regionale lijsten op te stellen, rekening houdend met de redenen voor het bezwaar. De Commissie stelt zo spoedig mogelijk een nieuwe gedelegeerde handeling vast tot opstelling van de Unielijst.

5.   Wanneer de Commissie de Unielijst opstelt door de in lid 3 bedoelde regionale lijsten te combineren, neemt zij de beraadslagingen van de groepen in acht en:

a)

ziet zij erop toe dat daarin alleen projecten worden opgenomen die voldoen aan de in artikel 4 bedoelde criteria;

b)

zorgt zij voor transregionale samenhang met inachtneming van het advies van het Agentschap als bedoeld in bijlage III, afdeling 2, punt 14);

c)

houdt zij rekening gehouden met de adviezen van de lidstaten als bedoeld in bijlage III, afdeling 2, punt 10);

d)

streeft zij ernaar het totale aantal projecten op de Unielijst beheersbaar te houden.

6.   Projecten van gemeenschappelijk belang die vallen binnen de energie-infrastructuurcategorieën van bijlage II bij deze Verordening, punt 1), a), b), c), d) en f), worden integrerend onderdeel van de desbetreffende regionale investeringsplannen uit hoofde van artikel 34 van Verordening (EU) 2019/943 en van de desbetreffende nationale tienjarige netontwikkelingsplannen uit hoofde van artikel 51 van Richtlijn (EU) 2019/944 en, in voorkomend geval, andere nationale infrastructuurplannen. Aan die projecten van gemeenschappelijk belang wordt binnen elk van die plannen de hoogst mogelijke prioriteit toegekend. Dit lid is niet van toepassing op concurrerende projecten, op projecten die nog onvoldoende rijp zijn voor een projectspecifieke kosten-batenanalyse als bedoeld in bijlage III, afdeling 2, punt 1), d), noch op projecten van wederzijds belang.

7.   Projecten van gemeenschappelijk belang die vallen binnen de energie-infrastructuurcategorieën van bijlage II, punt 1), a), b), c), d) en f), en die concurrerende projecten zijn of die nog onvoldoende rijp zijn voor een projectspecifieke kosten-batenanalyse als bedoeld in bijlage III, afdeling 2, punt 1), d), kunnen als te overwegen projecten worden opgenomen in, in voorkomend geval, de desbetreffende regionale investeringsplannen, nationale tienjarige netontwikkelingsplannen en andere nationale infrastructuurplannen.

Artikel 4

Criteria voor de beoordeling van projecten door de groepen

1.   Een project van gemeenschappelijk belang voldoet aan de volgende algemene criteria:

a)

het project is noodzakelijk voor ten minste een van de in bijlage I opgenomen prioritaire corridors en gebieden voor energie-infrastructuur;

b)

de potentiële algemene voordelen van het project, beoordeeld volgens de relevante specifieke criteria van lid 3, wegen op tegen de kosten ervan, ook die op langere termijn;

c)

het project voldoet aan een van de volgende criteria:

i)

het heeft betrekking op ten minste twee lidstaten doordat het op directe dan wel indirecte wijze, via interconnectie met een derde land, de grens van twee of meer lidstaten overschrijdt;

ii)

het is gelegen op het grondgebied van één lidstaat, hetzij in het binnenland, hetzij offshore (eilanden daaronder begrepen), en heeft een aanzienlijk grensoverschrijdend effect als beschreven in bijlage IV, punt 1).

2.   Een project van wederzijds belang voldoet aan de volgende algemene criteria:

a)

het project draagt in aanzienlijke mate bij tot de in artikel 1, lid 1, bedoelde doelstellingen en die van het derde land, met name doordat het geen belemmering vormt voor het vermogen van het derde land om op fossiele brandstoffen gebaseerde productieactiva voor binnenlands verbruik geleidelijk af te bouwen, en tot duurzaamheid, onder meer door de integratie van hernieuwbare energie in het net en door de transmissie en distributie van hernieuwbare productie naar belangrijke verbruikscentra en opslagfaciliteiten;

b)

de potentiële algemene voordelen van het project op het niveau van de Unie, beoordeeld volgens de relevante specifieke criteria van lid 3, wegen op tegen de kosten ervan binnen de Unie, ook die op langere termijn;

c)

het project is gelegen op het grondgebied van ten minste één lidstaat en op het grondgebied van ten minste één derde land, en heeft een aanzienlijk grensoverschrijdend effect als bedoeld in bijlage IV, punt 2);

d)

voor het op het grondgebied van een lidstaat gelegen deel is het project in overeenstemming met de Richtlijnen 2009/73/EG en (EU) 2019/944, voor zover het binnen de infrastructuurcategorieën van de punten 1) en 3) van bijlage II bij deze verordening valt;

e)

er is sprake van een hoge mate van convergentie van het beleidskader van het betrokken derde land of de betrokken derde landen en mechanismen voor rechtshandhaving ter ondersteuning van de beleidsdoelstellingen van de Unie worden aangetoond, met name om te zorgen voor:

i)

een goed werkende interne energiemarkt;

ii)

leveringszekerheid op basis van onder meer diverse bronnen, samenwerking en solidariteit;

iii)

een energiesysteem, met inbegrip van productie, transmissie en distributie, dat gericht is op het behalen van de doelstelling van klimaatneutraliteit, dat strookt met de Overeenkomst van Parijs en de streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie voor 2030 en haar doelstelling inzake klimaatneutraliteit voor 2050, en waarbij met name koolstoflekkage wordt voorkomen;

f)

het betrokken derde land of de betrokken derde landen ondersteunen de in artikel 7 beschreven prioriteitsstatus van het project en verbinden zich ertoe zich te houden aan een tijdschema voor versnelde uitvoering en andere beleidsmaatregelen en regelgevende steunmaatregelen dat vergelijkbaar is met dat voor projecten van gemeenschappelijk belang in de Unie.

Wat projecten voor de opslag van koolstofdioxide betreft die vallen binnen de energie-infrastructuurcategorie van bijlage II, punt 5), c), is het project noodzakelijk om het grensoverschrijdende transport en de grensoverschrijdende opslag van koolstofdioxide mogelijk te maken, en beschikt het derde land waar het project is gelegen, over een adequaat rechtskader op basis van handhavingsmechanismen die hun doeltreffendheid hebben bewezen om ervoor te zorgen dat in het kader van het project met betrekking tot de veiligheid en doeltreffendheid van de permanente opslag van koolstofdioxide normen en waarborgen inzake het klimaat, de volksgezondheid en ecosystemen worden toegepast die ten minste gelijkwaardig zijn aan die waarin het Unierecht voorziet, waarbij koolstoflekkage wordt voorkomen.

3.   De volgende specifieke criteria zijn van toepassing op projecten van gemeenschappelijk belang die vallen binnen specifieke energie-infrastructuurcategorieën:

a)

wat projecten voor elektriciteitstransmissie, -distributie en -opslag betreft die vallen binnen de energie-infrastructuurcategorieën van bijlage II, punt 1), a), b), c), d) en f): het project draagt aanzienlijk bij tot duurzaamheid door de integratie van hernieuwbare energie in het net, de transmissie of distributie van hernieuwbare productie naar belangrijke verbruikscentra en opslagfaciliteiten, en in voorkomend geval tot minder energiebeperking, en het draagt bij tot ten minste een van de volgende specifieke criteria:

i)

marktintegratie — onder meer door het energie-isolement van ten minste één lidstaat op te heffen en knelpunten in de energie-infrastructuur te verkleinen —, mededinging, interoperabiliteit en systeemflexibiliteit;

ii)

leveringszekerheid, onder meer door interoperabiliteit, systeemflexibiliteit, cyberbeveiliging, geschikte verbindingen en veilig en betrouwbaar systeembeheer;

b)

wat projecten voor slimme elektriciteitsnetten betreft die vallen binnen de energie-infrastructuurcategorie van bijlage II, punt 1), e): het project draagt aanzienlijk bij tot duurzaamheid door de integratie van hernieuwbare energie in het net, en het draagt bij tot ten minste twee van de volgende specifieke criteria:

i)

leveringszekerheid, onder meer door efficiëntie en interoperabiliteit van elektriciteitstransmissie en -distributie bij dagelijks netbeheer, het vermijden van congestie, en integratie en betrokkenheid van netgebruikers;

ii)

marktintegratie, onder meer door efficiënt systeembeheer en het gebruik van interconnectoren;

iii)

netveiligheid, flexibiliteit en kwaliteit van de levering, onder meer door een ruimere toepassing van innovatie op het gebied van balancering, flexibiliteitsmarkten, cyberbeveiliging, monitoring, toezicht op het systeem en foutencorrectie;

iv)

slimme sectorintegratie, hetzij in het energiesysteem door verschillende energiedragers en -sectoren aan elkaar te koppelen, of in bredere zin, door synergieën en coördinatie tussen de energie-, vervoers- en telecommunicatiesector te bevorderen;

c)

wat projecten voor transport en opslag van koolstofdioxide betreft die vallen binnen de energie-infrastructuurcategorieën van bijlage II, punt 5): het project draagt aanzienlijk bij tot duurzaamheid door de koolstofdioxide-emissies in de verbonden industriële installaties te verminderen, en het draagt bij tot alle volgende specifieke criteria:

i)

het vermijden van koolstofdioxide-emissies zonder afbreuk te doen aan leveringszekerheid;

ii)

het weerbaarder en veiliger maken van transport en opslag van koolstofdioxide;

iii)

het efficiënte gebruik van hulpbronnen, door het mogelijk te maken meerdere koolstofdioxidebronnen en opslaglocaties onderling te verbinden via een gemeenschappelijke infrastructuur en minimalisering van milieurisico’s en -belasting;

d)

wat waterstofprojecten betreft die vallen binnen de energie-infrastructuurcategorieën van bijlage II, punt 3): het project draagt aanzienlijk bij tot duurzaamheid, onder meer door vermindering van uitstoot van broeikasgassen, door bevordering van het gebruik van hernieuwbare of koolstofarme waterstof, met de nadruk op waterstof uit hernieuwbare bronnen voor met name eindtoepassingen waarin energie-efficiëntere oplossingen niet haalbaar zijn, bijvoorbeeld in sectoren waar de transitie moeilijk te verwezenlijken is, en door de ondersteuning van variabele elektriciteitsproductie uit hernieuwbare bronnen door het bieden van oplossingen voor flexibiliteit, opslag of beide, en het project draagt in aanzienlijke mate bij tot ten minste een van de volgende specifieke criteria:

i)

marktintegratie, onder meer door bestaande of opkomende waterstofnetten van lidstaten met elkaar te verbinden; of het draagt anderszins bij tot het ontstaan van een Uniebreed net voor het transport en de opslag van waterstof en het zorgt voor de interoperabiliteit van verbonden systemen;

ii)

leveringszekerheid en flexibiliteit, onder meer door geschikte verbindingen en door veilig en betrouwbaar systeembeheer te bevorderen;

iii)

mededinging, onder meer door toegang te verlenen aan verschillende leveringsbronnen en netgebruikers, op transparante en niet-discriminerende basis;

e)

wat elektrolyse-installaties betreft die vallen binnen de energie-infrastructuurcategorie van bijlage II, punt 4): het project draagt aanzienlijk bij tot alle volgende specifieke criteria:

i)

duurzaamheid, onder meer door vermindering van d uitstoot van broeikasgassen en bevordering van het gebruik van hernieuwbare of koolstofarme waterstof, met name uit hernieuwbare bronnen, en synthetische brandstoffen afkomstig van dergelijke bronnen;

ii)

leveringszekerheid, onder meer door bij te dragen tot veilig, efficiënt en betrouwbaar systeembeheer, of door het bieden van oplossingen voor flexibiliteit, opslag of beide, zoals vraagrespons en balanceringsdiensten;

iii)

het mogelijk maken van flexibiliteitsdiensten zoals vraagrespons en opslag door het vergemakkelijken van de integratie van de slimme-energiesector door koppelingen te maken met andere energiedragers en sectoren;

f)

wat projecten voor slimme gasnetten betreft die vallen binnen de energie-infrastructuurcategorie van bijlage II, punt 2): het project draagt aanzienlijk bij tot duurzaamheid door te zorgen voor de integratie van meerdere koolstofarme en met name hernieuwbare gassen, ook wanneer deze van lokale oorsprong zijn, zoals biomethaan of hernieuwbare waterstof, in de transmissie-, distributie- of opslagsystemen voor gas met het oog op de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen, en dat project draagt aanzienlijk bij tot ten minste een van de volgende specifieke criteria:

i)

netveiligheid en kwaliteit van de levering door de efficiëntie en interoperabiliteit van transmissie-, distributie- of opslagsystemen voor gas bij dagelijks netbeheer te verbeteren, onder meer door uitdagingen die het gevolg zijn van het injecteren van gassen van verschillende kwaliteit aan te pakken;

ii)

marktwerking en klantendiensten;

iii)

het vergemakkelijken van de integratie van de slimme-energiesector door koppelingen te maken met andere energiedragers en sectoren en het mogelijk maken van vraagrespons.

4.   Wat de projecten betreft die vallen binnen de energie-infrastructuurcategorieën van bijlage II, worden de in lid 3 van dit artikel beschreven criteria beoordeeld aan de hand van de indicatoren van bijlage IV, punten 3) tot en met 8).

5.   Om de beoordeling van alle projecten die in aanmerking kunnen komen als projecten van gemeenschappelijk belang en die kunnen worden opgenomen in een regionale lijst te vergemakkelijken, beoordeelt elke groep de bijdrage van elk project aan de uitvoering van dezelfde prioritaire corridor of hetzelfde prioritaire gebied voor energie-infrastructuur op een transparante en objectieve manier. Elke groep stelt zijn beoordelingsmethode vast aan de hand van de geaggregeerde bijdrage aan de in lid 3 bedoelde criteria. Deze beoordeling resulteert in een rangschikking van de projecten voor intern gebruik door de groep. De regionale lijst noch de Unielijst bevat een rangschikking, noch mag de rangschikking worden gebruikt voor een eventuele latere bestemming, behalve in het geval als omschreven in bijlage III, afdeling 2, punt 16).

Om te zorgen voor een samenhangende beoordelingsmethode onder de groepen, besteedt elke groep bij de beoordeling van projecten de nodige aandacht aan:

a)

de urgentie van elk voorgesteld project en de mate waarin elk voorgesteld project bijdraagt tot het behalen van de streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie voor 2030 en haar doelstelling inzake klimaatneutraliteit voor 2050, marktintegratie, mededinging, duurzaamheid en leveringszekerheid;

b)

de complementariteit van elk voorgesteld project ten aanzien van andere voorgestelde projecten, met inbegrip van concurrerende of mogelijk concurrerende projecten;

c)

mogelijke synergieën met de prioritaire corridors en thematische gebieden die in het kader van de trans-Europese netwerken op het gebied van vervoer en telecommunicatie zijn vastgesteld;

d)

wat voorgestelde projecten betreft die op het ogenblik van de beoordeling op de Unielijst staan, de vooruitgang bij de uitvoering ervan en de nakoming van de verplichtingen op het gebied van rapportage en transparantie.

Wat projecten voor slimme elektriciteitsnetten en slimme gasnetten betreft die vallen binnen de energie-infrastructuurcategorieën van bijlage II, punt 1), e), en punt 2), worden projecten die van invloed zijn op dezelfde twee lidstaten gerangschikt, en wordt er ook gekeken naar het aantal gebruikers dat de invloed van het project ondervindt, het jaarlijkse energieverbruik en het aandeel van de energieproductie uit niet-aan-uitschakelbare energiebronnen in het gebied van die gebruikers.

Artikel 5

Uitvoering en monitoring van projecten op de Unielijst

1.   De projectontwikkelaars stellen een uitvoeringsplan voor projecten op de Unielijst op, met inbegrip van een tijdschema voor:

a)

haalbaarheids- en ontwerpstudies, onder meer met betrekking tot de aanpassing aan de klimaatverandering en de inachtneming van de milieuwetgeving en van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”;

b)

de goedkeuring door de nationale regulerende instantie of enige andere betrokken instantie;

c)

de bouw en de inbedrijfstelling;

d)

het vergunningverleningsproces bedoeld in artikel 10, lid 6, punt b).

2.   TSB’s, DSB’s en andere beheerders werken samen om de ontwikkeling van projecten op de Unielijst in hun gebied te vergemakkelijken.

3.   Het Agentschap en de betrokken groepen monitoren de bij de uitvoering van de projecten op de Unielijst geboekte vooruitgang en doen zo nodig aanbevelingen om de uitvoering ervan te vergemakkelijken. De groepen kunnen verzoeken om aanvullende informatie overeenkomstig de leden 4, 5 en 6, vergaderingen met de betrokken partijen beleggen en de Commissie verzoeken de verstrekte informatie ter plaatse te verifiëren.

4.   Uiterlijk op 31 december van elk jaar volgend op het jaar waarin een project in de Unielijst wordt opgenomen, dienen de projectontwikkelaars voor elk project dat valt binnen de energie-infrastructuurcategorieën van bijlage II, een jaarverslag in bij de in artikel 8, lid 1, bedoelde nationale bevoegde instantie.

Dit verslag bevat gegevens over:

a)

de vooruitgang die is geboekt bij de ontwikkeling, bouw en inbedrijfstelling van het project, met name wat betreft het vergunningverleningsproces en de raadplegingsprocedure, alsook de inachtneming van de milieuwetgeving, van het beginsel dat het project “geen ernstige schade berokkent” aan het milieu, en de genomen maatregelen voor de aanpassing aan de klimaatverandering;

b)

indien van toepassing, vertragingen ten opzichte van het uitvoeringsplan, de redenen voor die vertragingen, alsook bijzonderheden over andere moeilijkheden;

c)

in voorkomend geval een herzien plan om de vertragingen in te halen.

5.   Uiterlijk op 28 februari van elk jaar na het jaar waarin de projectontwikkelaar het in lid 4 van dit artikel bedoelde verslag moet indienen, dienen de in artikel 8, lid 1, bedoelde bevoegde instanties bij het Agentschap en bij de relevante groep het in lid 4 van dit artikel bedoelde verslag in, aangevuld met informatie over de vooruitgang en, indien van toepassing, vertragingen bij de uitvoering van de projecten op de Unielijst op hun grondgebied met betrekking tot de vergunningverleningsprocessen, en over de redenen voor die vertragingen. De bijdrage van de bevoegde instanties aan het verslag wordt duidelijk als zodanig aangeduid en opgesteld zonder de door de projectontwikkelaars ingediende tekst te wijzigen.

6.   Uiterlijk op 30 april van elk jaar waarin er een nieuwe Unielijst moet worden vastgesteld, dient het Agentschap bij de groepen een geconsolideerd verslag in met betrekking tot de projecten op de Unielijst die onder de bevoegdheid van de nationale regulerende instanties vallen, met een evaluatie van de geboekte vooruitgang en verwachte wijzigingen van de projectkosten, en doet het, wanneer passend, aanbevelingen omtrent de manieren waarop vertragingen kunnen worden weggewerkt en de ondervonden problemen kunnen worden opgelost. In dat geconsolideerde verslag wordt met betrekking tot de in bijlage I opgenomen prioritaire corridors en gebieden voor energie-infrastructuur, overeenkomstig artikel 11, punt b), van Verordening (EU) 2019/942, ook geëvalueerd in hoeverre de Uniebrede netontwikkelingsplannen op een samenhangende manier worden uitgevoerd.

In naar behoren gemotiveerde gevallen kan het Agentschap verzoeken om aanvullende informatie die het nodig heeft om de in dit lid bedoelde taken uit te voeren.

7.   Wanneer de inbedrijfstelling van een project op de Unielijst anders dan om dwingende redenen buiten de macht van de projectontwikkelaar vertraging oploopt ten opzichte van het uitvoeringsplan, zijn de volgende maatregelen van toepassing:

a)

de nationale regulerende instanties zorgen ervoor dat de investeringen worden uitgevoerd, voor zover de in artikel 22, lid 7, punt a), b) of c), van Richtlijn 2009/73/EG en artikel 51, lid 7, punt a), b) of c), van Richtlijn (EU) 2019/944 bedoelde maatregelen volgens het desbetreffende nationale recht van toepassing zijn;

b)

de projectontwikkelaar kiest binnen 24 maanden na de datum van inbedrijfstelling vastgelegd in het uitvoeringsplan een derde partij om het project in zijn geheel of ten dele te financieren of uit te voeren indien de maatregelen van de nationale regulerende instanties op grond van punt a) niet van toepassing zijn;

c)

de lidstaat of, wanneer een lidstaat aldus heeft bepaald, de nationale regulerende instantie kan, indien er geen derde partij gekozen wordt overeenkomstig punt b), binnen twee maanden na het verstrijken van de in punt b) bedoelde termijn een derde partij aanwijzen die het project zal financieren of uitvoeren en die door de projectontwikkelaar moet worden aanvaard;

d)

de Commissie mag, voor zover de betrokken lidstaten daarmee akkoord gaan en daaraan volledig meewerken, een uitnodiging tot het indienen van voorstellen bekendmaken, die openstaat voor elke derde partij die in staat is projectontwikkelaar te worden teneinde het project volgens een afgesproken tijdschema uit te voeren, indien de vertraging ten opzichte van de datum van inbedrijfstelling in het uitvoeringsplan meer dan 26 maanden bedraagt;

e)

wanneer de in punt c) of d) bedoelde maatregelen worden toegepast, verstrekt de systeembeheerder in wiens gebied de investering plaatsvindt, de bij de uitvoering betrokken beheerders of investeerders of derde partij alle informatie die nodig is om de investering te realiseren, verbindt hij de nieuwe activa aan het transmissienet of, waar van toepassing, aan het distributienet en levert hij in het algemeen alle mogelijke inspanningen om de uitvoering van de investering en het veilige, betrouwbare en efficiënte beheer en onderhoud van het project op de Unielijst te vergemakkelijken.

8.   Een project op de Unielijst kan overeenkomstig de procedure van artikel 3, lid 4, van de Unielijst worden verwijderd wanneer de opname daarvan in die lijst gebaseerd was op onjuiste informatie die een bepalend element was bij de opname, of wanneer het project niet in overeenstemming is met het Unierecht.

9.   Projecten die niet meer op de Unielijst staan, verliezen alle aan de status van project van gemeenschappelijk belang of project van wederzijds belang verbonden rechten en verplichtingen waarin deze verordening voorziet.

Een project dat niet meer op de Unielijst staat, maar waarvoor een aanvraagdossier voor behandeling door de bevoegde instantie is aanvaard, behoudt evenwel de in hoofdstuk III vastgestelde rechten en verplichtingen, behalve indien het project om de in lid 8 van dit artikel bedoelde redenen van de Unielijst is verwijderd.

10.   Dit artikel laat elke financiële bijstand die door de Unie voor een project op de Unielijst is toegekend vóór het besluit om het van de Unielijst te verwijderen, onverlet.

Artikel 6

Europese coördinatoren

1.   Wanneer er grote problemen zijn bij de uitvoering van een project van gemeenschappelijk belang, kan de Commissie, met instemming van de betrokken lidstaten, voor een periode van maximaal één jaar, die twee keer kan worden verlengd, een Europese coördinator aanwijzen.

2.   De Europese coördinator:

a)

bevordert de projecten waarvoor hij of zij als Europees coördinator is aangewezen en de grensoverschrijdende dialoog tussen de projectontwikkelaars en de betrokken belanghebbenden;

b)

staat alle partijen waar nodig bij tijdens de raadpleging van de betrokken belanghebbenden, de bespreking van alternatieve routes, in voorkomend geval, en bij het verkrijgen van de nodige vergunningen voor de projecten;

c)

dient in voorkomend geval de projectontwikkelaars van advies omtrent de financiering van het project;

d)

zorgt ervoor dat de betrokken lidstaten de nodige steun en strategische leiding verlenen voor de voorbereiding en uitvoering van de projecten;

e)

dient ieder jaar en, in voorkomend geval, na de beëindiging van zijn of haar mandaat, een verslag in bij de Commissie over de vooruitgang van de projecten en over alle moeilijkheden en belemmeringen die de inbedrijfstelling van de projecten waarschijnlijk aanzienlijk zullen vertragen.

De Commissie stuurt het in punt e) bedoelde verslag van de Europese coördinator door naar het Europees Parlement en de betrokken groepen.

3.   De Europese coördinator wordt gekozen in een open, niet-discriminerende en transparante procedure en op basis van de ervaring van een kandidaat met betrekking tot de aan hem of haar toegewezen specifieke taken voor de projecten in kwestie.

4.   In het besluit houdende aanwijzing van een Europese coördinator wordt de opdracht omschreven, meer bepaald de duur van het mandaat, de specifieke taken en de desbetreffende termijnen en de te hanteren methodologie. De coördinatie-inspanning is evenredig met de complexiteit en de geraamde kosten van de projecten.

5.   De betrokken lidstaten werken volledig samen met de Europese coördinator bij de uitvoering van de in de leden 2 en 4 bedoelde taken.

HOOFDSTUK III

Vergunningverlening en inspraak van het publiek

Artikel 7

“Prioriteitsstatus” van projecten op de Unielijst

1.   Met de vaststelling van de Unielijst wordt met het oog op eventueel te nemen besluiten in het vergunningverleningsproces de noodzaak van projecten op de Unielijst vanuit het oogpunt van het energiebeleid en het klimaat aangetoond, ongeacht de exacte locatie of route van het project of de bij het project gebruikte technologie.

Dit lid is niet van toepassing op concurrerende projecten, noch op projecten die nog onvoldoende rijp zijn voor een projectspecifieke kosten-batenanalyse als bedoeld in bijlage III, afdeling 2, punt 1), d).

2.   Om een efficiënte administratieve afhandeling van de aanvraagdossiers met betrekking tot projecten op de Unielijst zeker te stellen, zorgen projectontwikkelaars en alle betrokken instanties ervoor dat deze dossiers zo snel mogelijk worden behandeld overeenkomstig het Unie- en het nationale recht.

3.   Onverminderd de verplichtingen uit hoofde van het Unierecht krijgen projecten op de Unielijst de hoogst mogelijke nationale status, indien het nationale recht in een dergelijke status voorziet, en worden zij als zodanig behandeld bij de ruimtelijke ordening, voor zover het nationale recht daarin voorziet, en bij de vergunningverleningsprocessen, inclusief de processen met betrekking tot milieubeoordelingen, op de wijze waarop het voor het desbetreffende type energie-infrastructuur geldende nationale recht in een dergelijke behandeling voorziet.

4.   Alle procedures voor geschillenbeslechting, beroepsprocedures, bezwaarschriften en rechtsmiddelen in verband met projecten op de Unielijst voor een nationale rechterlijke instantie, gerecht of kamer, met inbegrip van bemiddeling of arbitrage, indien het nationale recht daarin voorziet, worden als urgent behandeld, indien en voor zover het nationale recht in dergelijke urgentieprocedures voorziet.

5.   De lidstaten beoordelen met inachtneming van de bestaande richtsnoeren van de Commissie voor het stroomlijnen van de milieubeoordelingsprocedures voor projecten op de Unielijst, welke wetgevings- en niet-wetgevingsmaatregelen noodzakelijk zijn om de milieubeoordelingsprocedures te stroomlijnen en ervoor te zorgen dat deze coherent worden toegepast, en zij stellen de Commissie van het resultaat van die beoordeling in kennis.

6.   Uiterlijk op 24 maart 2023 nemen de lidstaten de niet-wetgevingsmaatregelen die zij uit hoofde van lid 5 hebben vastgesteld.

7.   Uiterlijk op 24 juni 2023 nemen de lidstaten de wetgevingsmaatregelen die zij uit hoofde van lid 5 hebben vastgesteld. Deze wetgevingsmaatregelen laten de verplichtingen uit hoofde van het Unierecht onverlet.

8.   Met betrekking tot de in artikel 6, lid 4, van Richtlijn 92/43/EEG en artikel 4, lid 7, van Richtlijn 2000/60/EG bedoelde milieueffecten gelden projecten op de Unielijst, mits aan alle in die richtlijnen vervatte voorwaarden is voldaan, vanuit het oogpunt van het energiebeleid als projecten van openbaar belang, en kan worden gesteld dat hierbij sprake is van een dwingend openbaar belang.

Indien het advies van de Commissie overeenkomstig Richtlijn 92/43/EEG vereist is, zien de Commissie en de in artikel 9 van deze verordening bedoelde nationale bevoegde instantie erop toe dat het besluit betreffende het dwingend openbaar belang van een project wordt genomen binnen de in artikel 10, leden 1 en 2, van deze verordening vastgestelde termijnen.

Dit lid is niet van toepassing op concurrerende projecten, noch op projecten die nog onvoldoende rijp zijn voor een projectspecifieke kosten-batenanalyse als bedoeld in bijlage III, afdeling 2, punt 1), d).

Artikel 8

Organisatie van het vergunningverleningsproces

1.   Uiterlijk op 23 juni 2022 actualiseert elke lidstaat indien nodig de aanwijzing van één nationale bevoegde instantie die verantwoordelijk is voor het vergemakkelijken en coördineren van het vergunningverleningsproces voor projecten op de Unielijst.

2.   De verantwoordelijkheden van de in lid 1 bedoelde nationale bevoegde instantie of de haar toebedeelde taken kunnen per project op de Unielijst of per specifieke categorie van projecten op de Unielijst worden gedelegeerd aan of uitgevoerd door een andere instantie, op voorwaarde dat:

a)

de nationale bevoegde instantie de Commissie van deze delegatie in kennis stelt en dat de in die kennisgeving opgenomen informatie door de nationale bevoegde instantie of door de projectontwikkelaar op de in artikel 9, lid 7, bedoelde website wordt gepubliceerd;

b)

per project op de Unielijst slechts één instantie verantwoordelijk is, dat zij in het proces dat tot het raambesluit voor een bepaald project op de Unielijst leidt, het enige aanspreekpunt is voor de projectontwikkelaar en dat zij de indiening coördineert van alle relevante documenten en informatie.

De nationale bevoegde instantie mag de verantwoordelijkheid voor de vaststelling van termijnen behouden, onverminderd de in artikel 10, leden 1 en 2, vastgestelde termijnen.

3.   Onverminderd de relevante vereisten uit hoofde van het Unierecht, het internationale recht en, voor zover dit niet in tegenspraak is met de twee vorige, het nationale recht, vergemakkelijkt de nationale bevoegde instantie de vaststelling van het raambesluit. Het raambesluit wordt binnen de in artikel 10, leden 1 en 2, vastgestelde termijnen en overeenkomstig een van de volgende regelingen bekendgemaakt:

a)

geïntegreerde regeling:

het raambesluit wordt door de nationale bevoegde instantie bekendgemaakt en is het enige juridisch bindende besluit dat voortvloeit uit de wettelijk voorgeschreven vergunningverleningsprocedure. Wanneer ook andere instanties bij het project betrokken zijn, kunnen zij in overeenstemming met het nationale recht hun advies uitbrengen als input voor de procedure, en met dit advies wordt rekening gehouden door de nationale bevoegde instantie;

b)

gecoördineerde regeling:

het raambesluit omvat meerdere, door diverse betrokken instanties bekendgemaakte besluiten, die elk afzonderlijk juridisch bindend zijn, waarbij de nationale bevoegde instantie het geheel coördineert. De nationale bevoegde instantie kan een werkgroep instellen waarin alle betrokken instanties zijn vertegenwoordigd om overeenkomstig artikel 10, lid 6, punt b), een gedetailleerd schema voor het vergunningverleningsproces op te stellen en om de uitvoering daarvan te monitoren en te coördineren. Na overleg met de andere betrokken instanties, in voorkomend geval in overeenstemming met het nationale recht, en zonder afbreuk te doen aan de in artikel 10, leden 1 en 2, vastgestelde termijnen, stelt de nationale bevoegde instantie per geval een redelijke termijn vast waarbinnen de afzonderlijke besluiten moeten worden bekendgemaakt. De nationale bevoegde instantie kan een afzonderlijk besluit vaststellen namens een andere betrokken nationale instantie wanneer het besluit van die instantie niet binnen de gestelde termijn is genomen en de vertraging niet afdoende kan worden verantwoord, of — indien aldus bepaald uit hoofde van het nationale recht en voor zover verenigbaar met het Unierecht — de nationale bevoegde instantie kan zich op het standpunt stellen dat een andere betrokken nationale instantie het project heeft goedgekeurd dan wel afgewezen, wanneer het besluit van die instantie niet binnen de gestelde termijn is genomen. Indien aldus bepaald uit hoofde van het nationale recht kan de nationale bevoegde instantie een afzonderlijk besluit van een andere nationale betrokken instantie naast zich neerleggen wanneer zij oordeelt dat de door de betrokken nationale instantie gebruikte argumenten een onvoldoende grondslag vormen voor dit besluit; in dat geval zorgt de bevoegde instantie ervoor dat de relevante vereisten uit hoofde van het Unie- en internationale recht in acht worden genomen en motiveert zij haar besluit;

c)

samenwerkingsregeling:

het raambesluit wordt gecoördineerd door de nationale bevoegde instantie. Na raadpleging van de andere betrokken instanties, in voorkomend geval in overeenstemming met het nationale recht, en zonder afbreuk te doen aan de in artikel 10, leden 1 en 2, vastgestelde termijnen, stelt de nationale bevoegde instantie per geval een redelijke termijn vast waarbinnen de afzonderlijke besluiten moeten worden bekendgemaakt. Zij ziet toe op de naleving van de termijnen door de betrokken instanties.

De lidstaten voeren de regelintgen uit op een wijze die, overeenkomstig het nationale recht, bijdraagt tot de meest efficiënte en tijdige bekendmaking van het raambesluit.

De bevoegdheid van de betrokken instanties kan worden vervat in de bevoegdheid van de overeenkomstig lid 1 aangewezen nationale bevoegde instantie, ofwel kunnen de betrokken instanties tot op zekere hoogte hun onafhankelijke bevoegdheid behouden overeenkomstig de respectieve vergunningverleningsregeling die de lidstaat overeenkomstig dit lid kiest om de bekendmaking van het raambesluit te vergemakkelijken, en werken dienovereenkomstig samen met de nationale bevoegde instantie.

Indien een betrokken instantie niet verwacht binnen de gestelde termijn een afzonderlijk besluit te nemen, stelt die instantie de nationale bevoegde instantie daarvan onmiddellijk in kennis, met opgave van de redenen voor de vertraging. Vervolgens stelt de nationale bevoegde instantie een nieuwe termijn vast waarbinnen dat afzonderlijke besluit moet worden genomen, met inachtneming van de in artikel 10, leden 1 en 2, vastgestelde algemene termijnen.

De lidstaten kiezen een van de drie regelingen bedoeld in de eerste alinea, punten a), b) en c), om hun procedures te vergemakkelijken en te coördineren, en voeren de regeling uit die voor hen de meest effectieve regeling is in het licht van nationale specifieke kenmerken op het gebied van planning en vergunningverleningsprocessen. Wanneer een lidstaat voor de samenwerkingsregeling kiest, stelt hij de Commissie in kennis van de redenen daarvoor.

4.   De lidstaten kunnen de in lid 3 vastgestelde regelingen toepassen op onshore- en offshoreprojecten op de Unielijst.

5.   Wanneer er voor een project op de Unielijst in twee of meer lidstaten besluiten moeten worden genomen, nemen de respectieve nationale bevoegde instanties alle nodige maatregelen voor een efficiënte en effectieve onderlinge samenwerking en communicatie, met inbegrip van de in artikel 10, lid 6, bedoelde maatregelen. De lidstaten spannen zich in om te komen tot gezamenlijke procedures, met name wat de beoordeling van de milieueffecten betreft.

6.   De betrokken nationale bevoegde instanties van de lidstaten die betrokken zijn bij een project op de Unielijst dat behoort tot een van de prioritaire corridors voor offshorenetwerken vermeld in bijlage I, deel 2, wijzen gezamenlijk een van hen aan als uniek contactpunt voor projectontwikkelaars per project, dat verantwoordelijk is voor het vergemakkelijken van de uitwisseling van informatie tussen de nationale bevoegde instanties over het vergunningverleningsproces voor het project, teneinde dat proces alsook de bekendmaking door de relevante nationale bevoegde instanties van besluiten te vergemakkelijken. De unieke contactpunten kunnen dienstdoen als bewaar- en verzamelplaats voor de bestaande documenten in verband met de projecten.

Artikel 9

Transparantie en inspraak van het publiek

1.   Uiterlijk op 24 oktober 2023 maakt de lidstaat of de nationale bevoegde instantie, in voorkomend geval in samenwerking met andere betrokken instanties, een bijgewerkte handleiding bekend van procedures voor het vergunningverleningsproces voor projecten op de Unielijst, met daarin ten minste de in bijlage VI, punt 1), gespecificeerde informatie. De handleiding is niet juridisch bindend, maar verwijst naar relevante wettelijke bepalingen of citeert daaruit. De nationale bevoegde instanties werken in voorkomend geval samen met de instanties van buurlanden en gaan op zoek naar synergieën met deze instanties, met het oog op de uitwisseling van goede praktijken en de vergemakkelijking van het vergunningverleningsproces, met name voor de ontwikkeling van de handleiding van procedures.

2.   Onverminderd het milieurecht en eventuele vereisten uit hoofde van het Verdrag van Aarhus, het Verdrag van Espoo en het desbetreffende Unierecht, nemen alle bij het vergunningverleningsproces betrokken partijen de beginselen inzake inspraak van het publiek in acht als uiteengezet in bijlage VI, punt 3).

3.   Binnen een indicatieve periode van drie maanden na de start van het vergunningverleningsproces op grond van artikel 10, lid 3, werkt de projectontwikkelaar een ontwerp betreffende inspraak van het publiek uit en dient dit in bij de nationale bevoegde instantie, overeenkomstig het proces als beschreven in de in lid 1 van dit artikel bedoelde handleiding en conform de in bijlage VI vastgestelde richtsnoeren. De nationale bevoegde instantie verzoekt binnen een termijn van drie maanden na ontvangst van het ontwerp voor inspraak van het publiek om wijziging ervan of keurt dit goed, en houdt daarbij rekening met alle vormen van inspraak van het publiek en openbare raadpleging die hebben plaatsgevonden vóór het begin van het vergunningverleningsproces, voor zover die inspraak van het publiek en openbare raadpleging voldeden aan de vereisten van dit artikel.

Wanneer de projectontwikkelaar voornemens is in een goedgekeurd ontwerp voor inspraak van het publiek ingrijpende wijzigingen aan te brengen, stelt hij de nationale bevoegde instantie daarvan in kennis. In dat geval kan de nationale bevoegde instantie om wijzigingen verzoeken.

4.   Wanneer het nationale recht daar niet reeds in voorziet bij dezelfde of hogere normen, organiseert de projectontwikkelaar of, wanneer dit uit hoofde van het nationale recht wordt voorgeschreven, de nationale bevoegde instantie ten minste één openbare raadpleging voordat de projectontwikkelaar het definitieve en volledige aanvraagdossier op grond van artikel 10, lid 7, bij de nationale bevoegde instantie indient. Die openbare raadpleging laat publieksraadplegingen die krachtens artikel 6, lid 2, van Richtlijn 2011/92/EU na indiening van een vergunningsaanvraag moeten worden gehouden, onverlet. In het kader van de openbare raadpleging worden de in bijlage VI, punt 3), a), bedoelde belanghebbenden in een vroeg stadium over het project geïnformeerd en wordt aan de hand daarvan de meest geschikte locatie, het meest geschikte traject of de meest geschikte technologie, in voorkomend geval ook met het oog op overwegingen inzake een adequate aanpassing aan de klimaatverandering in verband met het project, alle uit hoofde van het Unie- en nationale recht relevante effecten, en de relevante kwesties die in het aanvraagdossier moeten worden behandeld, bepaald. De openbare raadpleging voldoet aan de in bijlage VI, punt 5), vastgestelde minimumvereisten. Onverminderd de procedure- en transparantieregels in de lidstaten publiceert de projectontwikkelaar op de in lid 7 van dit artikel bedoelde website een verslag waarin wordt toegelicht op welke wijze rekening is gehouden met de in het kader van de openbare raadplegingen geformuleerde meningen, door te laten zien welke wijzigingen zijn aangebracht in de locatie, het traject en het ontwerp van het project of door te motiveren waarom geen rekening is gehouden met deze meningen.

De projectontwikkelaar stelt een verslag op met een overzicht van de resultaten van de activiteiten die tot doel hadden het publiek vóór de indiening van het aanvraagdossier inspraak te geven, met inbegrip van de activiteiten die vóór de aanvang van het vergunningverleningsproces hebben plaatsgevonden.

De projectontwikkelaar dient de in de eerste en tweede alinea bedoelde verslagen samen met het aanvraagdossier in bij de nationale bevoegde instantie. In het raambesluit wordt naar behoren rekening gehouden met de resultaten van deze verslagen.

5.   Bij grensoverschrijdende projecten waarbij twee of meer lidstaten betrokken zijn, vinden de op grond van lid 4 georganiseerde openbare raadplegingen in elk van de betrokken lidstaten plaats binnen een termijn van maximaal twee maanden te rekenen vanaf de datum waarop de eerste openbare raadpleging is gestart.

6.   Bij projecten die waarschijnlijk een aanzienlijk grensoverschrijdend effect zullen hebben in een of meer aangrenzende lidstaten, en waarop artikel 7 van Richtlijn 2011/92/EU en het Verdrag van Espoo van toepassing zijn, wordt de relevante informatie beschikbaar gesteld aan de nationale bevoegde instanties van de betrokken aangrenzende lidstaten. De nationale bevoegde instanties van de betrokken aangrenzende lidstaten geven in voorkomend geval bij het kennisgevingsproces aan of zij, dan wel enige andere betrokken instantie, willen deelnemen aan de desbetreffende procedures van openbare raadpleging.

7.   De projectontwikkelaar zorgt voor een projectwebsite met relevante informatie over het project van gemeenschappelijk belang die op gezette tijden wordt geactualiseerd en koppelt die aan de website van de Commissie en het in artikel 23 bedoelde transparantieplatform, en zorgt ervoor dat die website voldoet aan de in bijlage VI, punt 6), gespecificeerde vereisten. Commercieel gevoelige informatie wordt vertrouwelijk gehouden.

Projectontwikkelaars maken relevante informatie ook bekend via andere geschikte informatiekanalen die openbaar zijn voor het publiek.

Artikel 10

Duur en verloop van het vergunningverleningsproces

1.   Het vergunningverleningsproces bestaat uit twee procedures:

a)

de procedure voorafgaand aan de aanvraag, die betrekking heeft op de periode tussen de start van het vergunningverleningsproces en de aanvaarding van het ingediende aanvraagdossier door de nationale bevoegde instantie, die wordt afgehandeld binnen een indicatieve periode van 24 maanden, en

b)

de wettelijk voorgeschreven vergunningverleningsprocedure, namelijk de periode die ingaat op de datum van aanvaarding van het ingediende aanvraagdossier en eindigt bij de vaststelling van het raambesluit, die niet langer dan 18 maanden mag duren.

Met betrekking tot de eerste alinea, punt b), kunnen de lidstaten in voorkomend geval voorzien in een wettelijk voorgeschreven vergunningsprocedure die korter is dan 18 maanden.

2.   De nationale bevoegde instantie zorgt ervoor dat de twee procedures als bedoeld in lid 1 gezamenlijk niet meer dan 42 maanden in beslag nemen.

Wanneer de nationale bevoegde instantie echter van oordeel is dat een of beide procedures niet afgerond zullen zijn binnen de in lid 1 vastgestelde termijnen, kan zij vóór het verstrijken daarvan en per geval besluiten een of beide termijnen te verlengen. De nationale bevoegde instantie verlengt de gezamenlijke duur van beide procedures niet met meer dan negen maanden, behoudens in uitzonderlijke omstandigheden.

Wanneer de nationale bevoegde instantie besluit de termijnen te verlengen, brengt zij de betrokken groep daarvan op de hoogte en stelt zij de groep in kennis van de genomen of te nemen maatregelen om het vergunningverleningsproces met zo weinig mogelijk vertraging te kunnen afronden. De groep kan verzoeken dat de nationale bevoegde instantie regelmatig verslag uitbrengt over de geboekte vooruitgang in dat verband en over de redenen van eventuele vertragingen.

3.   Om de start van het vergunningverleningsproces vast te leggen, melden de projectontwikkelaars het project schriftelijk aan bij de nationale bevoegde instantie van elke lidstaat en laten zij de desbetreffende kennisgeving vergezeld gaan van een redelijk gedetailleerd overzicht van het project.

Binnen de drie maanden na de ontvangst van de kennisgeving deelt de nationale bevoegde instantie, mede namens andere betrokken instanties, schriftelijk mee of zij de kennisgeving aanvaardt, dan wel of zij deze weigert, in het geval zij van oordeel is dat het project onvoldoende maturiteit bezit om het vergunningverleningsproces op te starten. In het geval van een weigering motiveert de nationale bevoegde instantie haar besluit, mede namens andere betrokken instanties. De datum van ondertekening van de aanvaarding van de kennisgeving door de nationale bevoegde instantie geldt als de startdatum van het vergunningverleningsproces. Wanneer twee of meer lidstaten betrokken zijn, geldt de datum van aanvaarding van de laatste kennisgeving door de betrokken nationale bevoegde instantie als de startdatum van het vergunningverleningsproces.

De nationale bevoegde instanties zorgen ervoor dat het vergunningverleningsproces overeenkomstig dit hoofdstuk wordt versneld voor elke categorie van projecten van gemeenschappelijk belang. Daartoe passen de nationale bevoegde instanties hun vereisten voor de start van het vergunningverleningsproces en voor de aanvaarding van het ingediende aanvraagdossier aan, om ze geschikt te maken voor projecten die vanwege hun aard, omvang of het ontbreken van de verplichting uit hoofde van het nationale recht om een milieubeoordeling uit te voeren wellicht minder toestemmingen en goedkeuringen vereisen om de bouwklaarfase te bereiken. De lidstaten kunnen besluiten dat de in de leden 1 en 6 van dit artikel bedoelde procedure voorafgaand aan de aanvraag niet vereist is voor de in deze alinea bedoelde projecten.

4.   De nationale bevoegde instanties houden bij het vergunningverleningsproces rekening met eventuele gefundeerde studies die zijn uitgevoerd en met vergunningen of toestemmingen die voor een bepaald project op de Unielijst zijn verleend vóór het vergunningverleningsproces voor dit project werd opgestart overeenkomstig dit artikel, en eisen geen duplicaten van studies en vergunningen of toestemmingen.

5.   In lidstaten waar de bepaling van een route of locatie die uitsluitend wordt verricht met een gepland project als specifiek doel — met inbegrip van de planning van specifieke corridors voor netwerkinfrastructuren — geen deel kan uitmaken van de procedure tot vaststelling van het raambesluit, wordt het desbetreffende besluit genomen binnen een afzonderlijke periode van zes maanden die ingaat op de datum van indiening van het definitieve en volledige aanvraagdossier door de ontwikkelaar.

In de omstandigheden bedoeld in de eerste alinea van dit lid, wordt de in lid 2, tweede alinea, bedoelde verlenging teruggebracht tot zes maanden, ook voor de in dit lid bedoelde procedure, behoudens in uitzonderlijke omstandigheden.

6.   De procedure voorafgaand aan de aanvraag bestaat uit de volgende stappen:

a)

zo snel mogelijk en uiterlijk zes maanden na de kennisgeving op grond van de eerste alinea van lid 3, bepaalt de nationale bevoegde instantie op basis van de in bijlage VI, punt 1), e), bedoelde checklist en in nauwe samenwerking met de andere betrokken instanties, en in voorkomend geval op basis van een voorstel van de projectontwikkelaar, de inhoud van de verslagen en documenten en de gedetailleerdheid van de informatie die als onderdeel van het aanvraagdossier door de projectontwikkelaar moeten worden ingediend om het raambesluit aan te vragen;

b)

de nationale bevoegde instantie stelt, in nauwe samenwerking met de projectontwikkelaar en andere betrokken instanties en rekening houdend met de resultaten van de uit hoofde van punt a) van dit lid uitgevoerde activiteiten, een gedetailleerd schema voor het vergunningverleningsproces op, in overeenstemming met de richtsnoeren van bijlage VI, punt 2);

c)

na ontvangst van het ontwerpaanvraagdossier verzoekt de nationale bevoegde instantie, namens zichzelf of namens andere betrokken instanties, de projectontwikkelaar indien nodig om toezending van ontbrekende informatie met betrekking tot de in punt a) gevraagde elementen.

De procedure voorafgaand aan de aanvraag omvat, indien nodig, het opstellen van eventuele milieurapporten door de projectontwikkelaars, met inbegrip van de documentatie inzake aanpassing aan klimaatverandering.

Binnen drie maanden na indiening van de in de eerste alinea, punt c), bedoelde ontbrekende informatie deelt de bevoegde instantie schriftelijk of op een digitaal platform mee dat de aanvraag is aanvaard voor behandeling, waarmee de in lid 1, punt b), bedoelde wettelijk voorgeschreven vergunningverleningsprocedure van start gaat. Verzoeken om aanvullende informatie kunnen alleen worden ingediend indien nieuwe omstandigheden dit rechtvaardigen.

7.   De projectontwikkelaar zorgt ervoor dat het aanvraagdossier volledig en adequaat is en wint daarover zo vroeg mogelijk in het vergunningverleningsproces het advies van de nationale bevoegde instantie in. De projectontwikkelaar verleent de nationale bevoegde instantie zijn volledige samenwerking om te voldoen aan de in deze verordening vastgestelde termijnen.

8.   De lidstaten spannen zich in om ervoor te zorgen dat eventuele wijzigingen in het nationale recht geen verlenging tot gevolg hebben van een vergunningverleningsproces dat vóór de inwerkingtreding van die wijzigingen is gestart. Met het oog op de handhaving van een versneld vergunningverleningsproces voor projecten op de Unielijst passen de nationale bevoegde instanties het in lijn met lid 6, punt b), van dit artikel vastgestelde schema op passende wijze aan om er, voor zover mogelijk, voor te zorgen dat de in dit artikel vastgestelde termijnen voor het vergunningverleningsproces niet worden overschreden.

9.   De in dit artikel vastgestelde termijnen laten verplichtingen die voortvloeien uit het Unie- en internationale recht onverlet, evenals administratieve beroepsprocedures en procedures bij een rechterlijke instantie.

De in dit artikel vastgestelde termijnen voor de vergunningverleningsprocedures laten eventuele kortere termijnen die door de lidstaten worden vastgesteld, onverlet.

HOOFDSTUK IV

Sectoroverschrijdende infrastructuurplanning

Artikel 11

Kosten-batenanalyse voor het gehele energiesysteem

1.   Het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas stellen coherente ontwerpmethodologieën per sector vast, met inbegrip van het in lid 10 van dit artikel bedoelde model voor het energienetwerk en de energiemarkt, met het oog op een geharmoniseerde kosten-batenanalyse op Unieniveau voor het gehele energiesysteem voor projecten op de Unielijst die binnen de energie-infrastructuurcategorieën van bijlage II, punt 1), a), b), d) en f), en punt 3), vallen.

De in de eerste alinea van dit lid bedoelde methodologieën worden uitgewerkt overeenkomstig de in bijlage V vastgestelde beginselen, zijn gebaseerd op gemeenschappelijke aannamen die projectvergelijking mogelijk maken en stroken met de streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie voor 2030 en de doelstelling inzake klimaatneutraliteit van de Unie voor 2050, alsmede met de in bijlage IV uiteengezette regels en indicatoren.

De in de eerste alinea van dit lid bedoelde methodologieën worden toegepast ter voorbereiding van elk daaropvolgend Uniebreed tienjarig netontwikkelingsplan dat op grond van artikel 30 van Verordening (EU) 2019/943 wordt ontwikkeld door het ENTSB voor elektriciteit, of op grond van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 715/2009 door het ENTSB voor gas.

Uiterlijk op 24 april 2023 publiceren het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas hun respectieve coherente ontwerpmethodologieën per sector en doen zij deze toekomen aan de lidstaten, de Commissie en het Agentschap, nadat zij tijdens het in lid 2 bedoelde raadplegingsproces input van de relevante belanghebbenden hebben verzameld.

2.   Voorafgaand aan de indiening van hun respectieve ontwerpmethodologieën bij de lidstaten, de Commissie en het Agentschap, overeenkomstig lid 1, publiceren het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas voorlopige ontwerpmethodologieën, organiseren zij een uitgebreid raadplegingsproces en winnen zij aanbevelingen in bij de lidstaten en ten minste de organisaties die alle relevante belanghebbenden vertegenwoordigen, met inbegrip van de uit hoofde van artikel 52 van Verordening (EU) 2019/943 opgerichte Europese entiteit van distributiesysteembeheerders (“EU-DSB-entiteit”), verenigingen die betrokken zijn bij de markten voor elektriciteit, gas en waterstof, verwarming en koeling, belanghebbenden op het vlak van koolstofafvang en -opslag en koolstofafvang en -gebruik, onafhankelijke aankoopgroeperingen, vraagresponsoperatoren, organisaties die betrokken zijn bij energie-efficiëntieoplossingen, verenigingen van energieverbruikers, vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en, indien dit passend wordt geacht, de nationale regulerende instanties en andere nationale instanties.

Binnen drie maanden na de bekendmaking van de voorlopige ontwerpmethodologieën uit hoofde van de eerste alinea kan elke in die alinea bedoelde belanghebbende een aanbeveling indienen.

De krachtens artikel 10 bis van Verordening (EG) nr. 401/2009 van het Europees Parlement en de Raad (31) opgerichte Europese wetenschappelijke adviesraad inzake klimaatverandering kan op eigen initiatief een advies over de ontwerpmethodologieën uitbrengen.

In voorkomend geval zorgen de lidstaten en de in de eerste alinea bedoelde belanghebbenden voor de indiening en openbaarmaking van hun aanbevelingen en zorgt de Europese wetenschappelijke adviesraad inzake klimaatverandering voor de indiening en openbaarmaking van zijn advies bij het Agentschap en, naargelang het geval, bij het ENTSB voor elektriciteit of het ENTSB voor gas.

Het raadplegingsproces is open, tijdig en transparant. Het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas stellen een verslag op over het raadplegingsproces en maken dit openbaar.

Wanneer zij geen of slechts gedeeltelijk rekening hebben gehouden met de aanbevelingen van de lidstaten of de belanghebbenden, alsook met de aanbevelingen van nationale instanties of met het advies van de Europese wetenschappelijke adviesraad inzake klimaatverandering, motiveren het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas dit.

3.   Binnen een termijn van drie maanden na de ontvangst van de ontwerpmethodologieën, samen met de tijdens het raadplegingsproces ontvangen input en het verslag over de raadpleging, brengt het Agentschap bij het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas advies uit. Het Agentschap stelt het ENTSB voor elektriciteit, het ENTSB voor gas, de lidstaten en de Commissie in kennis van zijn advies en maakt dit bekend op de website van het Agentschap.

4.   Binnen drie maanden na ontvangst van de ontwerpmethodologieën kunnen de lidstaten advies uitbrengen bij het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas en bij de Commissie. Om de raadpleging te vergemakkelijken, kan de Commissie specifieke vergaderingen van de groepen organiseren om de ontwerpmethodologieën te bespreken.

5.   Binnen drie maanden na ontvangst van de adviezen van het Agentschap en de lidstaten, als bedoeld in de leden 3 en 4, wijzigen het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas hun respectieve methodologieën om ten volle rekening te houden met de adviezen van het Agentschap en de lidstaten en dienen zij deze vervolgens samen met het advies van het Agentschap ter goedkeuring in bij de Commissie. De Commissie neemt haar besluit binnen drie maanden na indiening van de methodologieën door respectievelijk het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas.

6.   Binnen een termijn van twee weken na de goedkeuring door de Commissie overeenkomstig lid 5, maken het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas hun respectieve methodologieën op hun websites bekend. Zij publiceren de desbetreffende inputgegevens en andere relevante netwerk-, load-flow- en marktgegevens in een voldoende nauwkeurige vorm en met inachtneming van beperkingen uit hoofde van het nationaal recht en relevante vertrouwelijkheidsovereenkomsten. De Commissie en het Agentschap zorgen ervoor dat de ontvangen gegevens vertrouwelijk behandeld worden, zowel door henzelf als door andere partijen die namens hen analytische werkzaamheden uitvoeren op basis van deze gegevens.

7.   De methodologieën worden op gezette tijden geactualiseerd en verbeterd overeenkomstig de in de leden 1 tot en met 6 beschreven procedure. Zij worden met name gewijzigd na indiening van het in lid 10 bedoelde energienetwerk- en marktmodel. Mits zij daartoe een passende rechtvaardiging en een tijdschema geven, kunnen het Agentschap — op eigen initiatief of naar aanleiding van een naar behoren gemotiveerd verzoek van nationale regulerende instanties of belanghebbenden, en na formele raadpleging van de organisaties die alle relevante belanghebbenden vertegenwoordigen als bedoeld in lid 2, eerste alinea — en de Commissie verzoeken om dergelijke actualiseringen en verbeteringen, met motivering en een tijdslijn. Het Agentschap maakt de verzoeken van nationale regulerende instanties of belanghebbenden bekend, evenals alle relevante niet commercieel gevoelige documenten die aanleiding geven tot een verzoek van het Agentschap om actualisering of verbetering.

8.   Voor projecten die vallen binnen de energie-infrastructuurcategorieën van punt 1), c) en e), en de punten 2), 4) en 5), van bijlage II, zorgt de Commissie voor de ontwikkeling van methodologieën voor een geharmoniseerde kosten-batenanalyse op het niveau van de Unie voor het gehele energiesysteem. Deze methodologieën zijn wat baten en kosten betreft verenigbaar met de door het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas ontwikkelde methodologieën. Met de hulp van nationale regulerende instanties bevordert het Agentschap de samenhang tussen deze methodologieën en de door het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas uitgewerkte methodologieën. De methodologieën worden op transparante wijze ontwikkeld, met inbegrip van een uitgebreide raadpleging van de lidstaten en alle relevante belanghebbenden.

9.   Om de drie jaar zorgt het Agentschap voor de vaststelling en openbaarmaking van een reeks indicatoren met bijbehorende referentiewaarden om vergelijking mogelijk te maken van de investeringskosten per eenheid voor vergelijkbare projecten van de energie-infrastructuurcategorieën die zijn opgenomen in bijlage II. Projectontwikkelaars verstrekken de gevraagde gegevens aan de nationale regulerende instanties en aan het Agentschap.

Het Agentschap maakt uiterlijk op 24 april 2023 de eerste indicatoren voor de infrastructuurcategorieën van de punten 1), 2) en 3) van bijlage II openbaar, voor zover er gegevens beschikbaar zijn om robuuste indicatoren en referentiewaarden te berekenen. Deze referentiewaarden kunnen door het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas worden gebruikt voor de kosten-batenanalyses die worden gemaakt voor de daaropvolgende Uniebrede tienjarige netontwikkelingsplannen.

Het Agentschap maakt uiterlijk op 24 april 2025 de eerste indicatoren voor de energie-infrastructuurcategorieën vastgesteld in de punten 4) en 5) van bijlage II openbaar.

10.   Uiterlijk op 24 juni 2025 dienen het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas, na een in lid 2, eerste alinea, bedoeld uitgebreid raadplegingsproces met belanghebbenden, gezamenlijk bij de Commissie en het Agentschap een consistent en geleidelijk geïntegreerd model in dat zorgt voor samenhang tussen de methodologieën per sector op basis van gemeenschappelijke aannamen, onder meer voor elektriciteits-, gas- en waterstoftransmissie-infrastructuur, alsook voor opslagfaciliteiten, vloeibaar aardgas en elektrolyse-installaties, dat betrekking heeft op de prioritaire corridors en gebieden voor energie-infrastructuur beschreven in bijlage I en wordt opgesteld volgens de in bijlage V vastgestelde beginselen.

11.   Het model bedoeld in lid 10 omvat ten minste de onderlinge verbanden tussen de desbetreffende sectoren in alle stadia van de infrastructuurplanning, in het bijzonder scenario’s, technologieën en ruimtelijke resolutie, het in kaart brengen van leemten in de infrastructuur, met name met betrekking tot grensoverschrijdende capaciteit, en projectbeoordeling.

12.   Na goedkeuring van het in lid 10 bedoelde model door de Commissie overeenkomstig de in de leden 1 tot en met 5 omschreven procedure wordt dit model geïntegreerd in de in lid 1 bedoelde methodologieën, die dienovereenkomstig worden gewijzigd.

13.   Het model en de coherente kosten-batenmethodologieën per sector worden ten minste om de vijf jaar, te beginnen vanaf de goedkeuring ervan overeenkomstig lid 10 en indien nodig vaker, bijgewerkt overeenkomstig de in lid 7 bedoelde procedure.

Artikel 12

Scenario’s voor de tienjarige netontwikkelingsplannen

1.   Uiterlijk op 24 januari 2023 publiceert het Agentschap, na een uitgebreid raadplegingsproces met de Commissie, de lidstaten, het ENTSB voor elektriciteit, het ENTSB voor gas, de EU-DSB-entiteit en ten minste de organisaties die verenigingen vertegenwoordigen die betrokken zijn bij de markten voor elektriciteit, gas en waterstof, verwarming en koeling, belanghebbenden op het vlak van koolstofafvang en -opslag en koolstofafvang en -gebruik, onafhankelijke aankoopgroeperingen, vraagresponsoperatoren, organisaties die betrokken zijn bij energie-efficiëntieoplossingen, verenigingen van energieverbruikers en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, de kaderrichtsnoeren voor de door het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas te ontwikkelen gezamenlijke scenario’s. Deze richtsnoeren worden indien nodig regelmatig bijgewerkt.

In de richtsnoeren worden criteria vastgesteld voor een transparante, niet-discriminerende en robuuste ontwikkeling van scenario’s waarbij rekening wordt gehouden met beste praktijken op het gebied van infrastructuurbeoordeling en netontwikkelingsplanning. De richtsnoeren hebben ook tot doel ervoor te zorgen dat de onderliggende scenario’s van het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas volledig in overeenstemming zijn met het “energie-efficiëntie eerst”-beginsel, de streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie voor 2030 en haar doelstelling inzake klimaatneutraliteit voor 2050, en rekening houden met de meest recente beschikbare scenario’s van de Commissie en, indien van toepassing, de nationale energie- en klimaatplannen.

De Europese wetenschappelijke adviesraad inzake klimaatverandering kan op eigen initiatief input leveren over de wijze waarop kan worden gewaarborgd dat scenario’s voldoen aan de streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie voor 2030 en haar doelstelling inzake klimaatneutraliteit voor 2050. Het Agentschap houdt in de in de eerste alinea bedoelde kaderrichtsnoeren naar behoren rekening met deze input.

Het Agentschap motiveert wanneer het geen of slechts gedeeltelijk rekening heeft gehouden met de aanbevelingen van de lidstaten, belanghebbenden en de Europese wetenschappelijke adviesraad inzake klimaatverandering.

2.   Het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas volgen de kaderrichtsnoeren van het Agentschap bij de ontwikkeling van de gezamenlijke scenario’s die moeten worden gebruikt voor de Uniebrede tienjarige netontwikkelingsplannen.

De gezamenlijke scenario’s omvatten tevens een langetermijnperspectief tot 2050 en ook, waar passend, tussentijdse stappen.

3.   Het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas nodigen de organisaties die alle relevante belanghebbenden vertegenwoordigen uit, met inbegrip van de EU-DSB-entiteit, verenigingen die betrokken zijn bij de markten voor elektriciteit, gas en waterstof, verwarming en koeling, belanghebbenden op het vlak van koolstofafvang en -opslag en koolstofafvang en -gebruik, onafhankelijke aankoopgroeperingen, vraagresponsoperatoren, organisaties die betrokken zijn bij energie-efficiëntieoplossingen, verenigingen van energieverbruikers en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, om deel te nemen aan het proces voor de ontwikkeling van de scenario’s, met name in verband met belangrijke elementen als aannamen en hoe deze tot uiting komen in de scenariogegevens.

4.   Het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas publiceren het ontwerpverslag over de gezamenlijke scenario’s en leggen dit ter advies voor aan het Agentschap, de lidstaten en de Commissie.

De Europese wetenschappelijke adviesraad inzake klimaatverandering kan op eigen initiatief een advies uitbrengen over het verslag over de gezamenlijke scenario’s.

5.   Binnen een termijn van drie maanden na de ontvangst van het ontwerpverslag over de gezamenlijke scenario’s, samen met de tijdens het raadplegingsproces ontvangen input en een verslag over de wijze waarop daarmee rekening is gehouden, brengt het Agentschap bij het ENTSB voor elektriciteit, het ENTSB voor gas, de lidstaten en de Commissie zijn advies uit waarin wordt nagegaan of is voldaan aan de in lid 1, eerste alinea, bedoelde kaderrichtsnoeren, met inbegrip van eventuele aanbevelingen voor wijzigingen.

Binnen diezelfde termijn kan de Europese wetenschappelijke adviesraad inzake klimaatverandering op eigen initiatief een advies uitbrengen over de verenigbaarheid van de scenario’s met de streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie voor 2030 en haar doelstelling inzake klimaatneutraliteit voor 2050.

6.   Binnen een termijn van drie maanden na de ontvangst van het in lid 5 bedoelde advies hecht de Commissie, rekening houdend met de adviezen van het Agentschap en de lidstaten, haar goedkeuring aan het ontwerpverslag over de gezamenlijke scenario’s of verzoekt het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas om dit te wijzigen.

Het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas motiveren hoe zij een eventueel verzoek om wijzigingen van de Commissie hebben behandeld.

Indien de Commissie het verslag over de gezamenlijke scenario’s niet goedkeurt, brengt zij een met redenen omkleed advies uit aan het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas.

7.   Binnen een termijn van twee weken na de goedkeuring van het verslag over de gezamenlijke scenario’s overeenkomstig lid 6, maken het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas dit verslag bekend op hun websites. Zij publiceren tevens de bijbehorende input- en outputgegevens in een voldoende duidelijke en nauwkeurige vorm zodat een derde de resultaten ervan kan reproduceren, met inachtneming van het nationale recht, relevante vertrouwelijkheidsovereenkomsten en gevoelige informatie.

Artikel 13

In kaart brengen van leemten in de infrastructuur

1.   Binnen zes maanden na de goedkeuring van het verslag over de gezamenlijke scenario’s krachtens artikel 12, lid 6, en vervolgens om de twee jaar, publiceren het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas de verslagen over leemten in de infrastructuur die worden opgesteld in het kader van de Uniebrede tienjarige netontwikkelingsplannen.

Bij de beoordeling van de leemten in de infrastructuur baseren het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas hun analyse op de scenario’s die uit hoofde van artikel 12 zijn opgesteld, passen zij het “energie-efficiëntie eerst”-beginsel toe en nemen zij met prioriteit alle relevante andere oplossingen dan nieuwe infrastructuur in overweging. Bij het overwegen van nieuwe infrastructuuroplossingen wordt bij de beoordeling van de leemten in de infrastructuur rekening gehouden met alle betreffende kosten, onder meer voor versterking van netwerken.

De beoordeling van de leemten in de infrastructuur is met name gericht op leemten in de infrastructuur die mogelijk gevolgen hebben voor de verwezenlijking van de streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie voor 2030 en haar doelstelling inzake klimaatneutraliteit voor 2050.

Voorafgaand aan de bekendmaking van hun respectieve verslagen organiseren het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas een uitgebreid raadplegingsproces met alle relevante belanghebbenden, met inbegrip van de EU-DSB-entiteit, verenigingen die betrokken zijn bij de markten voor elektriciteit, gas en waterstof, verwarming en koeling, belanghebbenden op het vlak van koolstofafvang en -opslag en koolstofafvang en -gebruik, onafhankelijke aankoopgroeperingen, vraagresponsoperatoren, organisaties die betrokken zijn bij energie-efficiëntieoplossingen, verenigingen van energieverbruikers, vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, het Agentschap en alle vertegenwoordigers van de lidstaten die deel uitmaken van de in bijlage I opgenomen relevante prioritaire corridors voor energie-infrastructuur.

2.   Het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas leggen hun respectieve ontwerpverslag over leemten in de infrastructuur ter advies voor aan het Agentschap, de Commissie en de lidstaten.

3.   Binnen een termijn van drie maanden na de ontvangst van het verslag over leemten in de infrastructuur, samen met de tijdens het raadplegingsproces ontvangen input en een verslag over de wijze waarop daarmee rekening is gehouden, brengt het Agentschap bij het ENTSB voor elektriciteit of het ENTSB voor gas, de Commissie en de lidstaten advies uit en maakt het dit advies openbaar.

4.   Binnen een termijn van drie maanden na de ontvangst van het in lid 3 bedoelde advies van het Agentschap stelt de Commissie, rekening houdend met het advies van het Agentschap en met input van de lidstaten, haar advies op en legt zij dit voor aan het ENTSB voor elektriciteit of het ENTSB voor gas.

5.   Het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas passen hun verslagen over leemten in de infrastructuur aan met inachtneming van het advies van het Agentschap en overeenkomstig de adviezen van de Commissie en de lidstaten, en maken deze verslagen openbaar.

HOOFDSTUK V

Offshorenetwerken voor de integratie van hernieuwbare energie

Artikel 14

Planning van offshorenetwerken

1.   Uiterlijk op 24 januari 2023 sluiten de lidstaten, met steun van de Commissie, binnen hun specifieke prioritaire corridors voor offshorenetwerken als bedoeld in bijlage I, afdeling 2, rekening houdend met de specifieke kenmerken van en de ontwikkeling in elke regio, een niet-bindende overeenkomst om gezamenlijk doelstellingen vast te stellen voor de uitrol van offshoreproductie van hernieuwbare energieproductie in elk zeegebied tegen 2050, met tussentijdse stappen in 2030 en 2040, in overeenstemming met hun nationale energie- en klimaatplannen, en het potentieel voor hernieuwbare offshore-energie van elk zeegebied.

Deze niet-bindende overeenkomst wordt schriftelijk vastgelegd voor elk zeegebied dat verbonden is met het grondgebied van de lidstaten en laat het recht van de lidstaten om projecten te ontwikkelen in hun territoriale wateren en hun exclusieve economische zone onverlet. De Commissie verstrekt richtsnoeren voor de werkzaamheden in de groepen.

2.   Uiterlijk op 24 januari 2024 en vervolgens als onderdeel van elk tienjarig netontwikkelingsplan ontwikkelt en publiceert het ENTSB voor elektriciteit, in samenwerking met de relevante TSB’s, de nationale regulerende instanties, de lidstaten en de Commissie en overeenkomstig de in lid 1 van dit artikel bedoelde niet-bindende overeenkomst, voor elk zeegebied strategische geïntegreerde ontwikkelingsplannen voor offshorenetwerken op hoog niveau, als afzonderlijk verslag dat deel uitmaakt van het Uniebreed tienjarig netontwikkelingsplan, in overeenstemming met de in bijlage I bedoelde prioritaire corridors voor offshorenetwerken en met inachtneming van milieubescherming en andere vormen van gebruik van de zee.

Bij de ontwikkeling van de strategische geïntegreerde ontwikkelingsplannen voor offshorenetwerken op hoog niveau binnen het tijdschema waarin is voorzien in lid 1 houdt het ENTSB voor elektriciteit rekening met de in lid 1 bedoelde niet-bindende overeenkomsten voor de ontwikkeling van de scenario’s van het Uniebreed tienjarig netontwikkelingsplan.

De strategische geïntegreerde ontwikkelingsplannen voor offshorenetwerken op hoog niveau voorzien in vooruitzichten op hoog niveau met betrekking tot het potentieel van de productiecapaciteit voor offshore-energie en de daaruit voortvloeiende behoeften van offshorenetwerken, met inbegrip van eventuele behoeften aan interconnectoren, hybride projecten, radiale verbindingen, versterkingen en infrastructuur voor waterstof.

3.   De strategische geïntegreerde ontwikkelingsplannen voor offshorenetwerken op hoog niveau zijn in samenhang met regionale investeringsplannen die zijn gepubliceerd op grond van artikel 34, lid 1, van Verordening (EU) 2019/943 en worden geïntegreerd in de Uniebrede tienjarige netontwikkelingsplannen, teneinde een samenhangende ontwikkeling van de planning van onshore- en offshorenetwerken en de noodzakelijke versterkingen te garanderen.

4.   Uiterlijk op 24 december 2024 en vervolgens om de twee jaar actualiseren de lidstaten hun in lid 1 van dit artikel bedoelde niet-bindende overeenkomsten tevens in het licht van de resultaten van de toepassing van de kosten-baten- en kostendelingsmethodologie op de prioritaire corridors voor offshorenetwerken, wanneer deze resultaten beschikbaar worden.

5.   Na elke actualisering van de niet-bindende overeenkomsten overeenkomstig lid 4 actualiseert het ENTSB voor elektriciteit voor elk zeegebied het strategisch geïntegreerd ontwikkelingsplan voor offshorenetwerken op hoog niveau in het kader van het volgende Uniebreed tienjarig netontwikkelingsplan als bedoeld in lid 2.

Artikel 15

Grensoverschrijdende kostendeling ten aanzien van offshorenetwerken voor hernieuwbare energie

1.   Uiterlijk op 24 juni 2024 ontwikkelt de Commissie, in samenwerking met de lidstaten, relevante TSB’s, het Agentschap en de nationale regulerende instanties, richtsnoeren voor een specifieke kosten-baten en kostendeling voor de uitrol van de in artikel 14, lid 2, bedoelde geïntegreerde ontwikkelingsplannen voor offshorenetwerken per zeegebied, in overeenstemming met de in artikel 14, lid 1, bedoelde niet-bindende overeenkomsten. Die richtsnoeren zijn verenigbaar met artikel 16, lid 1. De Commissie werkt haar richtsnoeren in voorkomend geval bij en houdt daarbij rekening met de resultaten van de uitvoering ervan.

2.   Uiterlijk op 24 juni 2025 presenteert het ENTSB voor elektriciteit, in samenwerking met de relevante TSB’s, het Agentschap, de nationale regulerende instanties en de Commissie, de resultaten van de toepassing van de kosten-baten- en kostendelingsmethodologie op de prioritaire corridors voor offshorenetwerken.

HOOFDSTUK VI

Reguleringskader

Artikel 16

Het mogelijk maken van investeringen met een grensoverschrijdend effect

1.   De investeringskosten, onderhoudskosten niet inbegrepen, die op efficiënte wijze zijn gemaakt voor een project van gemeenschappelijk belang dat valt binnen de energie-infrastructuurcategorieën van bijlage II, punt 1), a), b), c), d) en f), en projecten van gemeenschappelijk belang die vallen binnen de energie-infrastructuurcategorie van bijlage II, punt 3), worden, indien zij onder de bevoegdheid van nationale regulerende instanties in elke betrokken lidstaat vallen, gedragen door de desbetreffende TSB of de projectontwikkelaars van de transmissie-infrastructuur van de lidstaten waarvoor het project een netto positief effect heeft en worden, voor zover zij niet reeds worden gedekt door congestielasten of andere heffingen, door de netgebruikers in die lidstaat of deze lidstaten betaald via tarieven voor netwerktoegang.

2.   De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op een project van gemeenschappelijk belang dat valt binnen de energie-infrastructuurcategorieën van bijlage II, punt 1), a), b), c), d), f), en punt 3), indien ten minste één projectontwikkelaar de relevante nationale instanties verzoekt deze bepalingen voor de kosten van het project te laten gelden.

Projecten die onder de energie-infrastructuurcategorie van bijlage II, punt 1), e), en punt 2), vallen, komen in aanmerking voor de toepassing van de bepalingen van dit artikel indien ten minste één projectontwikkelaar de relevante nationale instanties verzoekt deze bepalingen te laten gelden.

Indien een project meerdere projectontwikkelaars heeft, verzoeken de relevante nationale regulerende instanties alle projectontwikkelaars onverwijld de investeringsaanvraag gezamenlijk in te dienen overeenkomstig lid 4.

3.   Voor een project van gemeenschappelijk belang waarop lid 1 van toepassing is, informeren de projectontwikkelaars alle relevante nationale regulerende instanties op regelmatige basis, ten minste eenmaal per jaar en totdat het project wordt opgeleverd, over de voortgang van het project en de kosten het effect dat ermee gepaard gaat.

4.   Zodra een dergelijk project van gemeenschappelijk belang voldoende maturiteit bezit en naar verwachting binnen de daaropvolgende 36 maanden klaar is voor de start van de bouwfase, dienen de projectontwikkelaars, na raadpleging van de TSB’s van de lidstaten waarvoor het project een aanzienlijk netto positief effect heeft, een investeringsverzoek in. Dit investeringsverzoek omvat een aanvraag voor een grensoverschrijdende kostentoewijzing en wordt ingediend bij alle betrokken relevante nationale regulerende instanties, vergezeld van alle hieronder genoemde elementen:

a)

een actuele projectspecifieke kosten-batenanalyse die strookt met de op grond van artikel 11 uitgewerkte methodologie en rekening houdt met voordelen die de grenzen van de lidstaten op het grondgebied waarvan het project plaatsvindt overstijgen, waarbij ten minste de in artikel 12 bedoelde gezamenlijke scenario’s voor netontwikkelingsplanning in overweging worden genomen. Wanneer aanvullende scenario’s worden gebruikt, moeten deze stroken met de streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie voor 2030 en haar doelstelling inzake klimaatneutraliteit voor 2050 en moeten zij worden onderworpen aan een raadplegings- en toetsingsproces volgens dezelfde normen als het proces van artikel 12. Het Agentschap is verantwoordelijk voor het beoordelen van eventuele aanvullende scenario’s en het waarborgen van de naleving van dit lid;

b)

een ondernemingsplan met een evaluatie van de financiële levensvatbaarheid van het project, met inbegrip van de gekozen financieringsoplossing en, voor een project van gemeenschappelijk belang dat valt binnen de energie-infrastructuurcategorie van bijlage II, punt 3), de resultaten van marktonderzoek;

c)

indien de projectontwikkelaars akkoord gaan, een onderbouwd voorstel voor grensoverschrijdende kostentoewijzing.

Wanneer een project door verschillende projectontwikkelaars wordt gedragen, dienen zij het investeringsverzoek gezamenlijk in.

De relevante nationale regulerende instanties sturen het Agentschap bij ontvangst van elk investeringsverzoek onverwijld ter informatie een afschrift toe.

De relevante nationale regulerende instanties en het Agentschap nemen de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige informatie in acht.

5.   Binnen een termijn van zes maanden na de datum waarop het laatste investeringsverzoek door de relevante nationale regulerende instanties is ontvangen, nemen die instanties, na raadpleging van de betrokken projectontwikkelaars, gezamenlijke gecoördineerde besluiten over de toewijzing van de door elke systeembeheerder voor het project te dragen op efficiënte wijze gemaakte investeringskosten, alsook over de verwerking daarvan in tarieven, of over de afwijzing van het investeringsverzoek of een gedeelte daarvan indien uit de gezamenlijke analyse van de relevante nationale regulerende instanties blijkt dat het project of een gedeelte daarvan in geen van de lidstaten van de relevante nationale regulerende instanties aanzienlijke nettovoordelen oplevert. De relevante nationale regulerende instanties verwerken de relevante op efficiënte wijze gemaakte investeringskosten in tarieven, zoals omschreven in de in lid 11 bedoelde aanbeveling, overeenkomstig de toewijzing van door elke systeembeheerder voor het project te dragen investeringskosten. Voor projecten op het grondgebied van hun respectieve lidstaat beoordelen de relevante nationale regulerende instanties daarna, in voorkomend geval, of zich betaalbaarheidsproblemen zouden kunnen voordoen als gevolg van de verwerking van de investeringskosten in tarieven.

Bij de kostentoewijzing houden de relevante nationale regulerende instanties rekening met de feitelijke of geraamde:

a)

congestielasten of andere heffingen;

b)

inkomsten uit het op grond van artikel 49 van Verordening (EU) 2019/943 ingestelde vergoedingsmechanisme voor elektriciteitsstromen tussen transmissiesysteembeheerders.

Bij een grensoverschrijdende kostentoewijzing wordt rekening gehouden met de economische, maatschappelijke en ecologische kosten en baten van de projecten in de betrokken lidstaten en de noodzaak van een stabiel financieringskader voor de ontwikkeling van projecten van gemeenschappelijk belang, terwijl de behoefte aan financiële ondersteuning tot een minimum wordt beperkt.

Bij een grensoverschrijdende kostentoewijzing trachten de relevante nationale regulerende instanties, na raadpleging van de betrokken TSB’s, een onderling akkoord te bereiken op basis van, maar niet beperkt tot, de in lid 4, eerste alinea, punten a) en b), van dit artikel gespecificeerde informatie. In hun beoordeling wordt rekening gehouden met alle in artikel 12 bedoelde relevante scenario’s en andere scenario’s voor netontwikkelingsplanning, hetgeen een robuuste analyse mogelijk maakt van de bijdrage van het project van gemeenschappelijk belang aan het energiebeleid van de Unie op het gebied van decarbonisatie, marktintegratie, mededinging, duurzaamheid en leveringszekerheid. Wanneer aanvullende scenario’s worden gebruikt, stroken deze met de streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie voor 2030 en haar doelstelling inzake klimaatneutraliteit voor 2050 en worden zij onderworpen aan een raadplegings- en toetsingsproces van hetzelfde niveau als het proces waarin artikel 12 voorziet.

Wanneer een project van gemeenschappelijk belang een mitigerend effect heeft op negatieve externe effecten zoals loop-flows, en dat project van gemeenschappelijk belang wordt uitgevoerd in de lidstaat waar de oorzaak van het negatieve externe effect ligt, mag die mitigatie niet worden beschouwd als grensoverschrijdend voordeel en mag ze derhalve niet als basis dienen voor de toewijzing van kosten aan de TSB van de betrokken lidstaten die de gevolgen van die negatieve externe effecten ondergaan.

6.   Bij de vaststelling of goedkeuring van tarieven overeenkomstig artikel 41, lid 1, punt a), van Richtlijn 2009/73/EG en artikel 59, lid 1, punt a), van Richtlijn (EU) 2019/944 houden de relevante nationale regulerende instanties, op basis van de grensoverschrijdende kostentoewijzing bedoeld in lid 5 van dit artikel, rekening met de feitelijke kosten die door een TSB of een andere projectontwikkelaar zijn gemaakt ten gevolge van de investeringen, voor zover deze kosten overeenkomen met die van een efficiënte en structureel vergelijkbare netbeheerder.

De relevante nationale regulerende instanties stellen het Agentschap onverwijld in kennis van het kostentoewijzingsbesluit, samen met alle relevante informatie met betrekking tot dat besluit. In het bijzonder bevat het kostentoewijzingsbesluit gedetailleerde redenen voor de verdeling van de kosten tussen de lidstaten, met inbegrip van:

a)

een evaluatie van het vastgestelde effect op elk van de betrokken lidstaten, waaronder dat met betrekking tot nettarieven;

b)

een evaluatie van het in lid 4, eerste alinea, punt b), bedoelde ondernemingsplan;

c)

regionale of Uniebrede positieve externe effecten, zoals leveringszekerheid, systeemflexibiliteit, solidariteit of innovatie, die kunnen ontstaan als gevolg van het project;

d)

de resultaten van de raadpleging van de betrokken projectontwikkelaars.

Het kostentoewijzingsbesluit wordt gepubliceerd.

7.   Wanneer de relevante nationale regulerende instanties geen overeenkomst betreffende het investeringsverzoek hebben bereikt binnen een termijn van zes maanden na de datum waarop het verzoek door de laatste van de relevante nationale regulerende instanties is ontvangen, stellen zij het Agentschap daarvan onverwijld in kennis.

In dat geval of op gezamenlijk verzoek van de relevante nationale regulerende instanties wordt het besluit betreffende het investeringsverzoek, met inbegrip van de in lid 5 bedoelde grensoverschrijdende kostentoewijzing, binnen een termijn van drie maanden nadat het verzoek naar het Agentschap is verwezen, door het Agentschap vastgesteld.

Alvorens een dergelijk besluit te nemen, raadpleegt het Agentschap de relevante nationale regulerende instanties en de projectontwikkelaars. De in de tweede alinea bedoelde termijn van drie maanden kan worden verlengd met een extra periode van twee maanden waarbinnen het Agentschap verdere informatie inwint. Deze extra periode begint op de dag na de datum van ontvangst van de volledige informatie.

In de beoordeling van het Agentschap wordt rekening gehouden met alle uit hoofde van artikel 12 vastgestelde relevante scenario’s en andere scenario’s voor netontwikkelingsplanning, hetgeen een robuuste analyse van de bijdrage van het project van gemeenschappelijk belang aan de energiebeleidsdoelstellingen van de Unie op het gebied van decarbonisatie, marktintegratie, mededinging, duurzaamheid en leveringszekerheid mogelijk maakt. Wanneer aanvullende scenario’s worden gebruikt, stroken deze met de streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie voor 2030 en haar doelstelling inzake klimaatneutraliteit voor 2050 en worden zij onderworpen aan een raadpleging en toetsing van hetzelfde niveau als het proces waarin artikel 12 voorziet.

In zijn besluit betreffende het investeringsverzoek, met inbegrip van de grensoverschrijdende kostentoewijzing, laat het Agentschap het aan de relevante nationale autoriteiten over om op het moment waarop het besluit overeenkomstig het nationaal recht wordt uitgevoerd te bepalen op welke wijze de investeringskosten in de tarieven worden verwerkt overeenkomstig de voorgeschreven grensoverschrijdende kostentoewijzing.

Het besluit betreffende het investeringsverzoek, met inbegrip van de grensoverschrijdende kostentoewijzing, wordt gepubliceerd. Artikel 25, lid 3, en de artikelen 28 en 29 van Verordening (EU) 2019/942 zijn van toepassing.

8.   Het Agentschap zendt de Commissie onverwijld een afschrift toe van alle kostentoewijzingsbesluiten, samen met alle relevante informatie met betrekking tot elk besluit. Deze informatie kan in geaggregeerde vorm worden verstrekt. De Commissie neemt de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige informatie in acht.

9.   Kostentoewijzingsbesluiten doen geen afbreuk aan het recht van TSB’s en van nationale regulerende instanties om heffingen voor toegang tot netwerken overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EG) nr. 715/2009, artikel 18, lid 1, en artikel 18, leden 3 tot en met 6, van Verordening (EU) 2019/943, artikel 32 van Richtlijn 2009/73/EG en artikel 6 van Richtlijn (EU) 2019/944 toe te passen, respectievelijk goed te keuren.

10.   Dit artikel is niet van toepassing op projecten van gemeenschappelijk belang waarvoor een vrijstelling is verleend van:

a)

de artikelen 32, 33 en 34 en artikel 41, leden 6, 8 en 10, van Richtlijn 2009/73/EG, op grond van artikel 36 van die richtlijn;

b)

artikel 19, leden 2 en 3, van Verordening (EU) 2019/943 of artikel 6, artikel 59, lid 7, en artikel 60, lid 1, van Richtlijn (EU) 2019/944, op grond van artikel 63 van Verordening (EU) 2019/943;

c)

de voorschriften voor ontvlechting of toegang door derden op grond van artikel 17 van Verordening (EG) nr. 714/2009 van het Europees Parlement en de Raad (32) of op grond van artikel 64 van Verordening (EU) 2019/943 en artikel 66 van Richtlijn (EU) 2019/944.

11.   Uiterlijk op 24 juni 2023 stelt het Agentschap een aanbeveling vast om goede praktijken in kaart te brengen voor de behandeling van investeringsverzoeken voor projecten van gemeenschappelijk belang. Die aanbeveling wordt indien nodig op gezette tijden bijgewerkt, met name om ervoor te zorgen dat zij aansluit bij de beginselen betreffende de grensoverschrijdende kostendeling ten aanzien van offshorenetwerken voor hernieuwbare energie als bedoeld in artikel 15, lid 1. Wanneer het Agentschap de aanbeveling vaststelt of wijzigt, organiseert het een uitgebreid raadplegingsproces met alle relevante belanghebbenden.

12.   Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op projecten van wederzijds belang.

Artikel 17

Stimulansen op reguleringsgebied

1.   Wanneer een projectontwikkelaar zich blootstelt aan grotere risico’s bij de ontwikkeling, bouw of exploitatie of bij het onderhoud van een onder de bevoegdheid van de nationale regulerende instantie vallend project van gemeenschappelijk belang in vergelijking met de normale risico’s van een infrastructuurproject, kunnen de lidstaten en de nationale regulerende instanties passende stimulansen voor het desbetreffende project verlenen in overeenstemming met artikel 13 van Verordening (EG) nr. 715/2009, artikel 18, lid 1, en artikel 18, leden 3 tot en met 6, van Verordening (EU) 2019/943, artikel 41, lid 8, van Richtlijn 2009/73/EG en artikel 58, punt f), van Richtlijn (EU) 2019/944.

De eerste alinea is niet van toepassing indien voor het project van gemeenschappelijk belang een vrijstelling is verleend:

a)

van de artikelen 32, 33 en 34 en van artikel 41, leden 6, 8 en 10, van Richtlijn 2009/73/EG, op grond van artikel 36 van die richtlijn;

b)

van artikel 19, leden 2 en 3, van Verordening (EU) 2019/943 of van artikel 6, artikel 59, lid 7, en artikel 60, lid 1, van Richtlijn (EU) 2019/944, op grond van artikel 63 van Verordening (EU) 2019/943;

c)

op grond van artikel 36 van Richtlijn 2009/73/EG;

d)

op grond van artikel 17 van Verordening (EG) nr. 714/2009.

2.   Wanneer de nationale regulerende instanties besluiten om de in lid 1 van dit artikel bedoelde stimulansen te verlenen, houden zij rekening met de resultaten van de kosten-batenanalyse op basis van de op grond van artikel 11 ontwikkelde methodologie en met name de regionale of voor de gehele Unie geldende positieve externe effecten die het project voortbrengt. De nationale regulerende instanties analyseren verder de specifieke risico’s die de projectontwikkelaars lopen, de getroffen maatregelen om die risico’s te matigen en de redenen voor het risicoprofiel aan de hand van de netto positieve effecten van het project in vergelijking met een minder riskant alternatief. Tot de in aanmerking komende risico’s behoren met name risico’s in verband met nieuwe transmissietechnologieën, zowel onshore als offshore, risico’s met betrekking tot het onvoldoende terugverdienen van de kosten en ontwikkelingsrisico’s.

3.   In het besluit tot verlening van stimulansen wordt rekening gehouden met de specifieke aard en het risico van het betreffende project en worden stimulansen verleend met betrekking tot onder meer een of meer van de volgende maatregelen:

a)

regels voor anticiperende investeringen;

b)

regels voor de erkenning van op efficiënte wijze gemaakte kosten voordat het project in bedrijf wordt gesteld;

c)

regels om te zorgen voor een extra opbrengst op het voor het project geïnvesteerde kapitaal;

d)

elke andere maatregel die noodzakelijk en passend wordt geacht.

4.   Uiterlijk op 24 januari 2023 legt elke nationale regulerende instantie aan het Agentschap haar methodologie voor, alsook de criteria die zij gebruikt om investeringen in energie-infrastructuurprojecten en de daarbij behorende grotere risico’s te evalueren, bijgewerkt aan de hand van de meest recente wetgevende, beleids-, technologische en marktontwikkelingen. Deze methodologie en criteria hebben ook uitdrukkelijk betrekking op de specifieke risico’s van offshorenetwerken voor hernieuwbare energie als bedoeld in bijlage II, punt 1, f), en van projecten waaraan, ondanks lage kapitaaluitgaven, aanzienlijke operationele kosten verbonden zijn.

5.   Uiterlijk op 24 juni 2023 faciliteert het Agentschap, rekening houdend met de uit hoofde van lid 4 van dit artikel ontvangen informatie, de uitwisseling van goede praktijken en doet het overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EU) 2019/942 aanbevelingen betreffende beide onderstaande punten:

a)

de in lid 1 bedoelde stimulansen op basis van een benchmarking van de beste praktijken onder de nationale regulerende instanties;

b)

een gemeenschappelijke methodologie om de grotere risico’s van investeringen in energie-infrastructuurprojecten te evalueren.

6.   Uiterlijk op 24 september 2023 maakt elke nationale regulerende instantie haar methodologie bekend, alsook de criteria die zij gebruikt om investeringen in energie-infrastructuurprojecten en de daarbij behorende grotere risico’s te evalueren.

7.   Indien de in de leden 5 en 6 bedoelde maatregelen onvoldoende zijn om een tijdige uitvoering van projecten van gemeenschappelijk belang zeker te stellen, kan de Commissie richtsnoeren betreffende in dit artikel vastgelegde stimulansen publiceren.

HOOFDSTUK VII

Financiering

Artikel 18

Projecten die in aanmerking komen voor financiële bijstand van de Unie uit hoofde van Verordening (EU) 2021/1153

1.   Projecten van gemeenschappelijk belang die vallen binnen de energie-infrastructuurcategorieën van artikel 24 en bijlage II komen in aanmerking voor financiële bijstand van de Unie in de vorm van subsidies voor studies en financieringsinstrumenten.

2.   Projecten van gemeenschappelijk belang die vallen binnen de energie-infrastructuurcategorieën van artikel 24 en bijlage II, punt 1), a), b), c), d) en f), en punt 3, komen ook in aanmerking voor financiële bijstand van de Unie in de vorm van subsidies voor werkzaamheden indien zij aan de volgende criteria voldoen:

a)

uit de projectspecifieke kosten-batenanalyse opgesteld uit hoofde van artikel 16, lid 4, punt a), blijkt duidelijk dat het project aanzienlijke positieve externe effecten biedt, zoals voorzieningszekerheid, systeemflexibiliteit, solidariteit of innovatie;

b)

met betrekking tot het project is uit hoofde van artikel 16 een besluit betreffende grensoverschrijdende kostentoewijzing vastgesteld; of, met betrekking tot projecten van gemeenschappelijk belang die vallen onder de energie-infrastructuurcategorie als uiteengezet in bijlage II, punt 3, wanneer zij niet onder de bevoegdheid van nationale regulerende instanties vallen en waarvoor dus geen besluit betreffende grensoverschrijdende kostentoewijzing is vastgesteld, is het project gericht op verlening van grensoverschrijdende diensten, brengt het technologische innovatie en zorgt voor veiligheid van grensoverschrijdend netwerkbeheer;

c)

het project kan niet door de markt of via het reguleringskader worden gefinancierd overeenkomstig het bedrijfsplan en andere beoordelingen, met name die welke zijn uitgevoerd door potentiële investeerders, kredietverleners of de nationale regulerende instantie, rekening houdend met een eventueel besluit inzake stimulansen en de redenen daarvoor als bedoeld in artikel 17, lid 2.

3.   Projecten van gemeenschappelijk belang die worden uitgevoerd in overeenstemming met de procedure als bedoeld in artikel 5, lid 7, punt d), komen eveneens in aanmerking voor financiële bijstand van de Unie in de vorm van subsidies voor werkzaamheden indien zij aan de criteria van lid 2 van dit artikel voldoen.

4.   Projecten van gemeenschappelijk belang die vallen binnen de energie-infrastructuurcategorieën van bijlage II, punt 1, e), en de punten 2 en 5, komen ook in aanmerking voor financiële bijstand van de Unie in de vorm van subsidies voor werkzaamheden, wanneer de betrokken projectontwikkelaars, in een evaluatie uitgevoerd door de relevante nationale instantie of, in voorkomend geval, de nationale regulerende instantie, duidelijk kunnen aantonen dat de projecten aanzienlijke positieve externe effecten, zoals leveringszekerheid, systeemflexibiliteit, solidariteit of innovatie, voortbrengen, maar tevens commercieel kennelijk onvoldoende levensvatbaar zijn, zoals blijkt uit de kosten-batenanalyse, het ondernemingsplan en uitgevoerde beoordelingen, met name door potentiële investeerders en crediteuren, dan wel, indien van toepassing, door een nationale regulerende instantie.

5.   Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op projecten van wederzijds belang.

Projecten van wederzijds belang komen in aanmerking voor financiële bijstand van de Unie onder de voorwaarden van artikel 5, lid 2, van Verordening (EU) 2021/1153. Wat subsidies voor werkzaamheden betreft, komen projecten van wederzijds belang in aanmerking voor financiële bijstand van de Unie op voorwaarde dat zij voldoen aan de criteria van lid 2 van dit artikel en wanneer het project bijdraagt tot de algemene energie- en klimaatdoelstellingen van de Unie.

Artikel 19

Richtsnoeren tot vaststelling van criteria voor toekenning van financiële bijstand van de Unie

De specifieke criteria van artikel 4, lid 3, van deze verordening en de in artikel 4, lid 5, van deze verordening vastgestelde maatstaven zijn van toepassing voor de vaststelling van criteria voor de toekenning van financiële bijstand van de Unie in Verordening (EU) 2021/1153. Voor projecten van gemeenschappelijk belang die onder artikel 24 van deze verordening vallen, zijn de criteria marktintegratie, leveringszekerheid, concurrentie en duurzaamheid van toepassing.

HOOFDSTUK VIII

Slotbepalingen

Artikel 20

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 3, lid 4, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van zeven jaar met ingang van 23 juni 2022. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van deze termijn van zeven jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, lid 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een op grond van artikel 3, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 21

Verslaglegging en evaluatie

Uiterlijk op 30 juni 2027 publiceert de Commissie een verslag over de uitvoering van de projecten op de Unielijst en legt zij dit voor aan het Europees Parlement en de Raad. In dat verslag wordt een evaluatie gegeven van:

a)

de vooruitgang die is bereikt bij de planning, ontwikkeling, bouw en inbedrijfstelling van de projecten op de Unielijst en, wanneer relevant, de eventuele vertragingen bij de uitvoering en de andere ondervonden moeilijkheden;

b)

de financiële middelen die voor projecten op de Unielijst door de Unie zijn vastgelegd en uitgekeerd, afgemeten aan de totale waarde van de gefinancierde projecten op de Unielijst;

c)

de voortgang die is bereikt wat betreft de integratie van hernieuwbare energiebronnen, met inbegrip van hernieuwbare offshore-energiebronnen, en de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen door de planning, ontwikkeling, bouw en inbedrijfstelling van projecten op de Unielijst;

d)

wat de elektriciteitssector en de sector hernieuwbare of koolstofarme gassen, met inbegrip van waterstof, betreft, de ontwikkeling van het interconnectieniveau tussen de lidstaten, de daarmee verband houdende ontwikkeling van de energieprijzen, alsook het aantal keren dat het netwerksysteem is uitgevallen, de redenen daarvan en de desbetreffende economische kosten;

e)

het proces van vergunningverlening en inspraak van het publiek, met name:

i)

de gemiddelde en maximale totale duur van het vergunningverleningsproces voor projecten op de Unielijst, met inbegrip van de duur voor elke stap van de procedure voorafgaand aan de aanvraag, vergeleken met het tijdschema dat voorzien was in het oorspronkelijke schema van grote mijlpalen als bedoeld in artikel 10, lid 6;

ii)

het niveau van de tegenstand tegen projecten op de Unielijst, met name het aantal ingediende bezwaarschriften gedurende het openbare raadplegingsproces en het aantal wettelijke beroepsprocedures;

iii)

de beste en innovatieve praktijken met betrekking tot de betrokkenheid van belanghebbenden;

iv)

de beste en innovatieve praktijken met betrekking tot de beperking van milieueffecten, met inbegrip van aanpassing aan de klimaatverandering, tijdens de vergunningverleningsprocessen en de uitvoering van projecten;

v)

de effectiviteit van de in artikel 8, lid 3, bedoelde regelingen inzake de naleving van de in artikel 10, leden 1 en 2, vastgestelde termijnen;

f)

de behandeling op reguleringsgebied, en in het bijzonder:

i)

het aantal projecten van gemeenschappelijk belang waarvoor een besluit betreffende grensoverschrijdende kostentoewijzing op grond van artikel 16 is vastgesteld;

ii)

het aantal en het type projecten van gemeenschappelijk belang waaraan specifieke stimulansen op grond van artikel 17 zijn verleend;

g)

de doeltreffendheid van deze verordening om bij te dragen tot de verwezenlijking van de streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie voor 2030 en de totstandbrenging van klimaatneutraliteit uiterlijk in 2050.

Artikel 22

Evaluatie

Uiterlijk op 30 juni 2027 voert de Commissie een evaluatie uit van deze verordening op basis van de resultaten van de verslaglegging en evaluatie waarin artikel 21 van deze verordening voorziet, alsook op basis van de krachtens de artikelen 22 en 23 van Verordening (EU) 2021/1153 uitgevoerde monitoring, verslaglegging en evaluatie.

Artikel 23

Informatie en publiciteit

De Commissie richt een via het internet toegankelijk transparantieplatform op met laagdrempelige toegang voor het grote publiek, en houdt dat bij. Dit platform wordt regelmatig bijgewerkt met informatie uit de in artikel 5, lid 4, bedoelde verslagen en van de in artikel 9, lid 7, bedoelde website. Het platform bevat de volgende informatie:

a)

algemene, geactualiseerde informatie, inclusief geografische informatie, in verband met elk project op de Unielijst;

b)

het in artikel 5, lid 1, gedefinieerde uitvoeringsplan voor elk project op de Unielijst, zodanig gepresenteerd dat de voortgang van de uitvoering op elk moment kan worden beoordeeld;

c)

de voornaamste verwachte voordelen en bijdrage aan de in artikel 1, lid 1), bedoelde doelstellingen, alsmede de kosten van de projecten, met uitzondering van alle commercieel gevoelige informatie;

d)

de Unielijst;

e)

de door de Unie toegewezen en uitbetaalde financiële middelen voor elk project op de Unielijst;

f)

de koppelingen met het in artikel 9 bedoelde nationale procedurehandboek;

g)

bestaande zeegebiedstudies en -plannen voor elke prioritaire corridor voor offshorenetwerken, zonder enige intellectuele-eigendomsrechten te schenden.

Artikel 24

Afwijking voor interconnecties voor Cyprus en Malta

1.   Voor Cyprus en Malta, die niet onderling verbonden zijn met het trans-Europese gasnet, geldt een afwijking van artikel 3, artikel 4, lid 1, punten a) en b), artikel 4, lid 5, artikel 16, lid 4, punt a), en de bijlagen I, II en III, onverminderd artikel 32, lid 2. Eén interconnectie voor elk van die lidstaten behoudt de status van project van gemeenschappelijk belang uit hoofde van deze verordening met alle relevante rechten en verplichtingen, wanneer die interconnectie:

a)

in ontwikkeling is of wordt gepland op 23 juni 2022;

b)

op grond van Verordening (EU) nr. 347/2013, de status van project van gemeenschappelijk belang heeft gekregen, en

c)

noodzakelijk is om een permanente interconnectie van die lidstaten met het trans-Europese gasnet te verzekeren.

Deze projecten zorgen ervoor dat in de toekomst toegang kan worden verkregen tot nieuwe energiemarkten, waaronder de waterstofmarkt.

2.   De projectontwikkelaars verstrekken voldoende bewijs van de wijze waarop de in lid 1 bedoelde interconnecties de relevante groepen toegang zullen bieden tot nieuwe energiemarkten, waaronder de waterstofmarkt, in overeenstemming met de algemene energie- en klimaatdoelstellingen van de Unie. Dat bewijs omvat een beoordeling van de vraag en het aanbod van hernieuwbare of koolstofarme waterstof en een berekening van de reductie van de broeikasgasemissies die door het project mogelijk wordt.

De Commissie voert een regelmatige controle uit van die beoordeling en die berekening, alsmede van de tijdige uitvoering van het project.

3.   Naast de in artikel 19 vastgestelde specifieke criteria voor financiële bijstand van de Unie, worden de in lid 1 van dit artikel bedoelde interconnecties ontworpen om de toegang tot toekomstige energiemarkten, met inbegrip van waterstof, te verzekeren, mogen zij niet leiden tot een verlenging van de levensduur van aardgasactiva en zorgen zij voor de interoperabiliteit van naburige netwerken over de grenzen heen. Subsidiabiliteit van financiële bijstand van de Unie uit hoofde van artikel 18 eindigt op 31 december 2027.

4.   In elk verzoek om financiële bijstand van de Unie voor werkzaamheden wordt aan de hand van een routekaart met een nauwkeurig tijdschema duidelijk aangetoond dat ernaar gestreefd wordt het actief uiterlijk in 2036 om te zetten in een voor waterstof bestemd actief indien de marktomstandigheden dat toelaten.

5.   De in lid 1 bepaalde afwijking is van toepassing totdat Cyprus respectievelijk Malta rechtstreeks onderling verbonden is met het trans-Europese gasnet, of tot en met 31 december 2029, indien dat eerder is.

Artikel 25

Wijziging in Verordening (EG) nr. 715/2009

In Verordening (EG) nr. 715/2009 wordt artikel 8, lid 10, eerste alinea, vervangen door:

“10.   Om de twee jaar gaat het ENTSB voor gas over tot de opstelling en publicatie van een netontwikkelingsplan dat de gehele Gemeenschap dekt, als bedoeld in lid 3, punt b). Het netontwikkelingsplan dat de gehele Gemeenschap dekt, bevat een modellering van het geïntegreerde net, met inbegrip van waterstofnetwerken, een scenario-ontwikkeling, de Europese vooruitzichten inzake de toereikendheid van de levering en een beoordeling van de veerkracht van het systeem.”.

Artikel 26

Wijziging in Verordening (EU) 2019/942

In artikel 11 van Verordening (EU) 2019/942 worden de punten c) en d) vervangen door:

“c)

uitvoeren van de verplichtingen van artikel 5, artikel 11, lid 3, artikel 11, leden 6 tot en met 9, de artikelen 12, 13 en 17 en bijlage III, afdeling 2, punt 12, bij Verordening (EU) 2022/869 van het Europees Parlement en de Raad (*1);

d)

besluiten nemen ten aanzien van investeringsaanvragen, inclusief de grensoverschrijdende kostentoewijzing, op grond van artikel 16, lid 7, van Verordening (EU) 2022/869.

Artikel 27

Wijziging in Verordening (EU) 2019/943

In artikel 48, lid 1, van Verordening (EU) 2019/943 wordt de eerste alinea, vervangen door:

“1.   Het in artikel 30, lid 1, onder b), bedoelde netontwikkelingsplan dat de gehele Unie dekt, bevat een modellering van het geïntegreerde netwerk, een scenario-ontwikkeling en een beoordeling van de veerkracht van het systeem. Toepasselijke inputparameters voor de modellering zoals aannames over brandstof- en koolstofprijzen of de installatie van hernieuwbare energie stroken volledig met de Europese beoordeling van de toereikendheid van de elektriciteitsvoorziening op grond van artikel 23.”.

Artikel 28

Wijziging in Richtlijn 2009/73/EG

Aan artikel 41, lid 1, van Richtlijn 2009/73/EG wordt het volgende punt toegevoegd:

“v)

uitvoeren van de verplichtingen van artikel 3, artikel 5, lid 7, en de artikelen 14 tot en met 17 van Verordening (EU) 2022/869 van het Europees Parlement en de Raad (*2).

Artikel 29

Wijziging in Richtlijn (EU) 2019/944

In artikel 59, lid 1, van Richtlijn (EU) 2019/944 wordt het volgende punt toegevoegd:

“a bis)

uitvoeren van de verplichtingen van artikel 3, artikel 5, lid 7, en de artikelen 14 tot en met 17, van Verordening (EU) 2022/869 van het Europees Parlement en de Raad (*3).

Artikel 30

Overgangsbepalingen

Deze verordening heeft geen invloed op de verlening, voortzetting of wijziging van financiële bijstand die door de Commissie is toegezegd uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad (33).

Hoofdstuk III is niet van toepassing op projecten van gemeenschappelijk belang waarvoor het vergunningverleningsproces is gestart en waarvoor een projectontwikkelaar vóór 16 november 2013 een aanvraagdossier heeft ingediend.

Artikel 31

Overgangsperiode

1.   Gedurende een overgangsperiode die eindigt op 31 december 2029 kunnen voor waterstof bestemde activa die zijn omgezet van aardgasactiva die onder de energie-infrastructuurcategorie van bijlage II, punt 3), vallen, worden gebruikt voor het transport of de opslag van een vooraf bepaald mengsel van waterstof met aardgas of biomethaan.

2.   Gedurende de in lid 1 bedoelde overgangsperiode werken de projectontwikkelaars nauw samen op het gebied van projectontwerp en -uitvoering om te zorgen voor de interoperabiliteit van naburige netwerken.

3.   De projectontwikkelaar levert toereikend bewijs, onder meer in de vorm van handelscontracten, hoe de in lid 1 van dit artikel bedoelde activa voor het einde van de overgangsperiode niet langer voor aardgas zullen worden bestemd, en voor waterstof bestemde activa worden zoals uiteengezet in bijlage II, punt 3, alsook hoe de toename van het waterstofgebruik tijdens de overgangsperiode mogelijk wordt gemaakt. Dat bewijs omvat een beoordeling van de levering van en de vraag naar hernieuwbare of koolstofarme waterstof alsook een berekening van de reductie van de broeikasgasemissies die door het project mogelijk wordt gemaakt. In het kader van het toezicht op de voortgang bij de uitvoering van de projecten van gemeenschappelijk belang gaat het Agentschap na of het project tijdig is overgeschakeld op een voor waterstof bestemd actief als bedoeld in punt 3 van bijlage II.

4.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde projecten komen tot en met 31 december 2027 in aanmerking voor financiële bijstand van de Unie uit hoofde van artikel 18.

Artikel 32

Intrekking

1.   Verordening (EU) nr. 347/2013 wordt ingetrokken met ingang van 23 juni 2022. De onderhavige verordening brengt geen rechten voort voor de in de bijlagen bij Verordening (EU) nr. 347/2013 genoemde projecten.

2.   Niettegenstaande lid 1 van dit artikel blijven bijlage VII bij Verordening (EU) nr. 347/2013, als gewijzigd bij Gedelegeerde Uitvoeringsverordening (EU) 2022/564 van de Commissie (34), die de vijfde Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang bevat, alsmede de artikelen 2 tot en met 10, de artikelen 12, 13 en 14, en de bijlagen I tot en met IV en bijlage VI van Verordening (EU) nr. 347/2013, van kracht en hebben zij gevolgen wat betreft de projecten van gemeenschappelijk belang die op de vijfde Unielijst zijn opgenomen, tot de inwerkingtreding van de eerste Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang en projecten van wederzijds belang, vastgesteld op grond van deze verordening.

3.   Niettegenstaande lid 2 van dit artikel zijn op projecten die waren opgenomen in de vijfde Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang, vastgesteld op grond van Verordening (EU) nr. 347/2013, en waarvoor een aanvraagdossier voor behandeling door de bevoegde instantie is aanvaard, de rechten en verplichtingen van toepassing die voortvloeien uit hoofdstuk III van deze verordening, gedurende een periode van vier jaar vanaf de inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 33

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 mei 2022.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

R. METSOLA

Voor de Raad

De voorzitter

B. LE MAIRE


(1)  PB C 220 van 9.6.2021, blz. 51.

(2)  PB C 440 van 29.10.2021, blz. 105.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 5 april 2022 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 16 mei 2022.

(4)  Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).

(5)  PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.

(6)  Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur en tot intrekking van Beschikking nr. 1364/2006/EG en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 713/2009, (EG) nr. 714/2009 en (EG) nr. 715/2009 (PB L 115 van 25.4.2013, blz. 39).

(7)  Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 680/2007 en (EU) nr. 67/2010 (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 129).

(8)  PB C 371 van 15.9.2021, blz. 68.

(9)  Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van Richtlijn 2003/55/EG (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 94).

(10)  Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU (PB L 158 van 14.6.2019, blz. 125).

(11)  Richtlijn 2008/114/EG van de Raad van 8 december 2008 inzake de identificatie van Europese kritieke infrastructuren, de aanmerking van infrastructuren als Europese kritieke infrastructuren en de beoordeling van de noodzaak de bescherming van dergelijke infrastructuren te verbeteren (PB L 345 van 23.12.2008, blz. 75).

(12)  Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).

(13)  Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/1/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 114).

(14)  Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1775/2005 (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 36).

(15)  Verordening (EU) 2019/943 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de interne markt voor elektriciteit (PB L 158 van 14.6.2019, blz. 54).

(16)  Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).

(17)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

(18)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

(19)  Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30).

(20)  Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1).

(21)  PB L 124 van 17.5.2005, blz. 4.

(22)  PB C 104 van 24.4.1992, blz. 7.

(23)  Richtlijn 2014/89/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 tot vaststelling van een kader voor maritieme ruimtelijke planning (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 135).

(24)  Verordening (EU) 2021/1153 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot vaststelling van de Connecting Europe Facility en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1316/2013 en (EU) nr. 283/2014 (PB L 249 van 14.7.2021, blz. 38).

(25)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1294 van de Commissie van 15 september 2020 over het financieringsmechanisme van de Unie voor hernieuwbare energie (PB L 303 van 17.9.2020, blz. 1).

(26)  Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).

(27)  Verordening (EU) 2019/942 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators (PB L 158 van 14.6.2019, blz. 22).

(28)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(29)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(30)  Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).

(31)  Verordening (EG) nr. 401/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk (PB L 126 van 21.5.2009, blz. 13).

(32)  Verordening (EG) nr. 714/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1228/2003 (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 15).

(33)  Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 680/2007 en (EU) nr. 67/2010 (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 129).

(34)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/564 van de Commissie van 19 november 2021 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang (PB L 109 van 8.4.2022, blz. 14).


BIJLAGE I

PRIORITAIRE CORRIDORS EN GEBIEDEN VOOR ENERGIE-INFRASTRUCTUUR

(als bedoeld in artikel 1, lid 1)

Deze verordening is van toepassing op de volgende prioritaire corridors en gebieden voor trans-Europese energie-infrastructuur:

1.   PRIORITAIRE ELEKTRICITEITSCORRIDORS

1)

Noord-zuid elektriciteitsinterconnecties in West-Europa (“NSI-West Electricity”): interconnecties tussen lidstaten van de regio onderling en met de mediterrane regio, met inbegrip van het Iberisch schiereiland, met name met het oog op de integratie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen en de versterking van de interne netwerkinfrastructuren om de marktintegratie in de regio te bevorderen en een einde te maken aan het isolement van Ierland, en ervoor te zorgen dat de offshore-netwerken voor hernieuwbare energie worden doorgetrokken naar het vasteland en dat het binnenlandse net wordt versterkt om te zorgen voor een adequaat en betrouwbaar transmissienet en om offshore opgewekte elektriciteit te leveren aan niet aan zee grenzende lidstaten.

Betrokken lidstaten: België, Denemarken, Frankrijk, Duitsland, Ierland, Spanje, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Malta, Nederland, Oostenrijk en Portugal.

2)

Noord-zuid elektriciteitsinterconnecties in middenoostelijk en zuidoostelijk Europa (“NSI-East Electricity”): interconnecties en interne lijnen in noord-zuidelijke en oost-westelijke richting met het oog op de voltooiing van de interne markt en de integratie van uit hernieuwbare bronnen opgewekte elektriciteit en een einde te maken aan het isolement van Cyprus, en ervoor te zorgen dat de offshore-netwerken voor hernieuwbare energie worden doorgetrokken naar het vasteland en dat het binnenlandse net wordt versterkt om te zorgen voor een adequaat en betrouwbaar transmissienet en om offshore opgewekte elektriciteit te leveren aan niet aan zee grenzende lidstaten.

Betrokken lidstaten: Bulgarije, Tsjechië, Duitsland, Kroatië, Griekenland, Cyprus, Italië, Hongarije, Oostenrijk, Polen, Roemenië, Slovenië en Slowakije.

3)

Interconnectieplan voor de energiemarkt in het Oostzeegebied voor elektriciteit (“BEMIP Electricity”): interconnecties tussen lidstaten en interne lijnen in de Oostzeeregio om de marktintegratie te bevorderen en tegelijkertijd een toenemend aandeel van uit hernieuwbare bronnen opgewekte energie in de regio te integreren.

Betrokken lidstaten: Denemarken, Duitsland, Estland, Letland, Litouwen, Polen, Finland en Zweden.

2.   PRIORITAIRE CORRIDORS VOOR OFFSHORE-ELEKTRICITEITSNETWERKEN

4)

Offshorenetwerken in de noordelijke zeeën (“NSOG”): ontwikkeling van offshore-elektriciteitsnetwerken, ontwikkeling van geïntegreerde offshore-elektriciteits- en, waar passend, -waterstofnetwerken en de daaraan gekoppelde interconnectoren in de Noordzee, de Ierse Zee, de Keltische Zee, het Kanaal en de naburige wateren om elektriciteit of, waar passend, waterstof uit hernieuwbare offshore-energiebronnen te transporteren naar centra van verbruik en opslag of om de grensoverschrijdende uitwisseling van hernieuwbare energie te vergroten.

Betrokken lidstaten: België, Denemarken, Duitsland, Ierland, Frankrijk, Luxemburg, Nederland en Zweden.

5)

Interconnectieplan voor de energiemarkt in het Oostzeegebied voor offshore-elektriciteitsnetwerken (“BEMIP offshore”): ontwikkeling van offshore-elektriciteitsnetwerken, ontwikkeling van geïntegreerde offshore-elektriciteits- en, waar passend, -waterstofnetwerken en de daaraan gekoppelde interconnectoren in de Oostzee en de naburige wateren om elektriciteit of, waar passend, waterstof uit hernieuwbare offshore-energiebronnen te transporteren naar centra van verbruik en opslag of om de grensoverschrijdende uitwisseling van hernieuwbare energie te vergroten.

Betrokken lidstaten: Denemarken, Duitsland, Estland, Letland, Litouwen, Polen, Finland en Zweden.

6)

Offshore-elektriciteitsnetwerken voor Zuid- en West-Europa (SW offshore): ontwikkeling van offshore-elektriciteitsnetwerken, ontwikkeling van geïntegreerde offshore-elektriciteits- en, waar passend, -waterstofnetwerken en de daaraan gekoppelde interconnectoren in de Middellandse Zee, met inbegrip van de Golf van Cádiz, en de naburige wateren om elektriciteit of, waar passend, waterstof uit hernieuwbare offshore-energiebronnen te transporteren naar centra van verbruik en opslag of om de grensoverschrijdende uitwisseling van hernieuwbare energie te vergroten.

Betrokken lidstaten: Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Malta en Portugal.

7)

Offshore-elektriciteitsnetwerken voor Zuid- en Oost-Europa (SE offshore): ontwikkeling van offshore-elektriciteitsnetwerken, ontwikkeling van geïntegreerde offshore-elektriciteits- en, waar passend, -waterstofnetwerken en de daaraan gekoppelde interconnectoren in de Middellandse Zee, de Zwarte Zee en de naburige wateren om elektriciteit of, waar passend, waterstof uit hernieuwbare offshore-energiebronnen te transporteren naar centra van verbruik en opslag of om de grensoverschrijdende uitwisseling van hernieuwbare energie te vergroten.

Betrokken lidstaten: Bulgarije, Kroatië, Griekenland, Italië, Cyprus, Roemenië en Slovenië.

8)

Atlantische offshorenetwerken: ontwikkeling van offshore-elektriciteitsnetwerken, geïntegreerde offshore-elektriciteitsnetwerken en de daaraan gekoppelde interconnectoren in de wateren van de Noord-Atlantische Oceaan om elektriciteit uit hernieuwbare offshore-energiebronnen te transporteren naar centra van verbruik en opslag en om de grensoverschrijdende uitwisseling van elektriciteit te vergroten.

Betrokken lidstaten: Ierland, Spanje, Frankrijk en Portugal.

3.   PRIORITAIRE CORRIDORS VOOR WATERSTOF EN ELEKTROLYSE-INSTALLATIES

9)

Waterstofinterconnecties in West-Europa (“HI-West”): waterstofinfrastructuur en de herbestemming van gasinfrastructuur die de opkomst mogelijk maakt van een geïntegreerde waterstofhoofdketen, op directe dan wel indirecte wijze (via interconnectie met een derde land), die de landen in de regio met elkaar verbindt en tegemoetkomt aan hun specifieke behoeften op het gebied van infrastructuur voor waterstof, ter ondersteuning van de totstandkoming van een Unienetwerk voor waterstofvervoer en daarnaast, wat eilanden en eilandsystemen betreft, het energie-isolement van eilanden vermindert, innovatieve en andere oplossingen ondersteunt waarbij ten minste twee lidstaten betrokken zijn, met een aanzienlijk positief effect voor het behalen van de streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie voor 2030 en van haar doelstelling inzake klimaatneutraliteit voor 2050, en aanzienlijk bijdraagt tot de duurzaamheid van het energiesysteem van eilanden en van de Unie.

Elektrolyse-installaties: het ondersteunen van de uitrol van toepassingen voor de omzetting van elektrische energie in gas om broeikasgasreductie mogelijk te maken en bij te dragen tot een veilig, efficiënt en betrouwbaar systeembeheer en slimme-energiesysteemintegratie, en daarnaast, wat eilanden en eilandsystemen betreft, het ondersteunen van innovatieve en andere oplossingen waarbij ten minste twee lidstaten betrokken zijn, met een aanzienlijk positief effect voor het behalen van de streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie voor 2030 en van haar doelstelling inzake klimaatneutraliteit voor 2050, en het aanzienlijk bijdragen tot de duurzaamheid van het energiesysteem van eilanden en van de Unie.

Betrokken lidstaten: België, Tsjechië, Denemarken, Duitsland, Ierland, Spanje, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Malta, Nederland, Oostenrijk en Portugal.

10)

Waterstofinterconnecties in middenoostelijk en zuidoostelijk Europa (“HI-East”): waterstofinfrastructuur en de herbestemming van gasinfrastructuur die de opkomst mogelijk maakt van een geïntegreerde waterstofhoofdketen, op directe dan wel indirecte wijze (via interconnectie met een derde land), die de landen in de regio met elkaar verbindt en tegemoetkomt aan hun specifieke behoeften op het gebied van infrastructuur voor waterstof, ter ondersteuning van de totstandkoming van een EU-netwerk voor waterstofvervoer en daarnaast, wat eilanden en eilandsystemen betreft, het energie-isolement van eilanden vermindert, innovatieve en andere oplossingen ondersteunt waarbij ten minste twee lidstaten betrokken zijn, met een aanzienlijk positief effect voor het behalen van de streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie voor 2030 en van haar doelstelling inzake klimaatneutraliteit voor 2050, en een aanzienlijke bijdrage levert aan de duurzaamheid van het energiesysteem van eilanden en van de Unie.

Elektrolyse-installaties: het ondersteunen van de uitrol van toepassingen voor de omzetting van elektrische energie in gas om broeikasgasreductie mogelijk te maken en bij te dragen tot een veilig, efficiënt en betrouwbaar systeembeheer en slimme-energiesysteemintegratie, en daarnaast, wat eilanden en eilandsystemen betreft, het ondersteunen van innovatieve en andere oplossingen waarbij ten minste twee lidstaten betrokken zijn, met een aanzienlijk positief effect voor het behalen van de streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie voor 2030 en van haar doelstelling inzake klimaatneutraliteit voor 2050, en het aanzienlijk bijdragen tot de duurzaamheid van het energiesysteem van eilanden en van de Unie.

Betrokken lidstaten: Bulgarije, Tsjechië, Duitsland, Griekenland, Kroatië, Italië, Cyprus, Hongarije, Oostenrijk, Polen, Roemenië, Slovenië en Slowakije.

11)

Interconnectieplan voor de energiemarkt in het Oostzeegebied voor waterstof (“BEMIP Hydrogen”): waterstofinfrastructuur en de herbestemming van gasinfrastructuur die de opkomst mogelijk maakt van een geïntegreerde waterstofhoofdketen, op directe dan wel indirecte wijze (via interconnectie met een derde land), die de landen in de regio met elkaar verbindt en tegemoetkomt aan hun specifieke behoeften op het gebied van infrastructuur voor waterstof, ter ondersteuning van de totstandkoming van een Uniebreed netwerk voor waterstofvervoer en daarnaast, wat eilanden en eilandsystemen betreft, het energie-isolement vermindert, innovatieve en andere oplossingen ondersteunt waarbij ten minste twee lidstaten betrokken zijn, met een aanzienlijk positief effect voor het behalen van de streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie voor 2030 en van haar doelstelling inzake klimaatneutraliteit voor 2050, en een aanzienlijke bijdrage levert aan de duurzaamheid van het energiesysteem van eilanden en van de Unie.

Elektrolyse-installaties: het ondersteunen van de uitrol van toepassingen voor de omzetting van elektrische energie in gas om broeikasgasreductie mogelijk te maken en bij te dragen tot een veilig, efficiënt en betrouwbaar systeembeheer en slimme-energiesysteemintegratie, en daarnaast, wat eilanden en eilandsystemen betreft, het ondersteunen van innovatieve en andere oplossingen te ondersteunen waarbij ten minste twee lidstaten betrokken zijn, met een aanzienlijk positief effect voor het behalen van de streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie voor 2030 en van haar doelstelling inzake klimaatneutraliteit voor 2050, en het aanzienlijk bijdragen tot de duurzaamheid van het energiesysteem van eilanden en van de Unie.

Betrokken lidstaten: Denemarken, Duitsland, Estland, Letland, Litouwen, Polen; Finland en Zweden.

4.   PRIORITAIRE THEMATISCHE GEBIEDEN

12)

Uitrol van slimme elektriciteitsnetten: de invoering van technologieën voor slimme netwerken in het geheel van de Unie teneinde het gedrag en de acties van alle met het netwerk verbonden gebruikers op efficiënte wijze te integreren, met name de productie van grote hoeveelheden elektriciteit uit hernieuwbare of gedecentraliseerde energiebronnen en vraagrespons van klanten, energieopslag, elektrische voertuigen en andere flexibiliteitsbronnen en daarnaast, wat eilanden en eilandsystemen betreft, het energie-isolement te verminderen, innovatieve en andere oplossingen te ondersteunen waarbij ten minste twee lidstaten betrokken zijn, met een aanzienlijk positief effect voor het behalen van de streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie voor 2030 en van haar doelstelling inzake klimaatneutraliteit voor 2050, en het aanzienlijk bijdragen tot de duurzaamheid van het energiesysteem van eilanden en van de Unie.

Betrokken lidstaten: alle.

13)

Grensoverschrijdend koolstofdioxidenetwerk: ontwikkeling van infrastructuur voor het transport en opslag van koolstofdioxide tussen lidstaten onderling en met naburige derde landen met het oog op de afvang en opslag van koolstofdioxide afkomstig van industriële installaties met het oog op permanente geologische opslag en het gebruik van koolstofdioxide voor synthetische brandstofgassen, leidend tot de permanente neutralisatie van koolstofdioxide.

Betrokken lidstaten: alle.

14)

Slimme gasnetten: invoering van technologieën voor slimme gasnetten in de hele Unie om op efficiënte wijze een veelvoud aan koolstofarme en met name hernieuwbare gasbronnen in het gasnet te integreren, de toepassing van innovatieve en digitale oplossingen voor netwerkbeheer te ondersteunen en de integratie van de slimme-energiesector en de vraagrespons te vergemakkelijken, met inbegrip van de daarmee verband houdende fysieke verbeteringen indien die onontbeerlijk zijn voor de werking van de apparatuur en installaties voor de integratie van koolstofarme en met name hernieuwbare gassen.

Betrokken lidstaten: alle.


BIJLAGE II

CATEGORIEËN ENERGIE-INFRASTRUCTUUR

De energie-infrastructuurcategorieën die moeten worden ontwikkeld om de in bijlage I beschreven prioriteiten qua energie-infrastructuur uit te voeren, zijn de volgende:

1)

betreffende elektriciteit:

a)

bovengrondse hoogspannings- en ultrahoogspanningstransmissielijnen die een grens oversteken of zich op het grondgebied van een lidstaat bevinden, met inbegrip van de exclusieve economische zone, mits zij zijn ontworpen voor een spanning van 220 kV of meer, en ondergrondse of onder de zee lopende transmissiekabels, mits zij zijn ontworpen voor een spanning van 150 kV of meer. Voor lidstaten en kleinschalige geïsoleerde systemen met een algemeen transmissiesysteem met een lagere spanning zijn deze spanningsdrempels gelijk aan het hoogste spanningsniveau in hun respectieve elektriciteitssystemen;

b)

elke uitrusting of installatie die onder de in punt a) bedoelde energie-infrastructuurcategorie valt en de transmissie van elektriciteit uit hernieuwbare offshore-energiebronnen vanaf de offshore-productielocaties mogelijk maakt (energie-infrastructuur voor elektriciteit uit hernieuwbare offshore-energiebronnen);

c)

energieopslagfaciliteiten, in individuele of geaggregeerde vorm, gebruikt voor de permanente of tijdelijke opslag van energie in boven- of ondergrondse infrastructuur of geologische locaties, mits ze direct zijn verbonden met hoogspanningstransmissielijnen en distributielijnen ontworpen voor een spanning van 110 kV of meer. Voor lidstaten en kleinschalige geïsoleerde systemen met een algemeen transmissiesysteem met een lagere spanning zijn deze spanningsdrempels gelijk aan het hoogste spanningsniveau in hun respectieve elektriciteitssystemen;

d)

elke uitrusting of installatie die essentieel is om ervoor te zorgen dat de in de punten a), b) en c) bedoelde systemen op een veilige, beveiligde en efficiënte wijze kunnen functioneren, met inbegrip van beschermings-, monitoring- en toezichtsystemen op alle spanningsniveaus en onderstations;

e)

slimme elektriciteitsnetten: elke uitrusting of installatie, digitale systemen en componenten die informatie- en communicatietechnologieën (ICT) integreren, via operationele digitale platforms, toezichtsystemen en sensortechnologieën, zowel op transmissie- als op midden- en hoogspanningsdistributieniveau, gericht op een efficiënter en intelligenter elektriciteitstransmissie- en distributienetwerk, verhoogde capaciteit om nieuwe vormen van productie, energieopslag en verbruik te integreren en nieuwe bedrijfsmodellen en marktstructuren te vergemakkelijken, met inbegrip van investeringen in eilanden en eilandsystemen ter vermindering van het energie-isolement, ter ondersteuning van innovatieve en andere oplossingen waarbij ten minste twee lidstaten betrokken zijn, met een aanzienlijk positief effect voor het behalen van de streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie voor 2030 en van haar doelstelling inzake klimaatneutraliteit voor 2050, en met het oog op het aanzienlijk bijdragen tot de duurzaamheid van het energiesysteem van eilanden en van de Unie;

f)

elke uitrusting of installatie die valt binnen de energie-infrastructuurcategorie als bedoeld in punt a) met dubbele functionaliteit: interconnectie en offshorenetaansluitsysteem vanuit de offshore-productielocaties van hernieuwbare energie naar twee of meer lidstaten en derde landen die deelnemen aan projecten op de Unielijst, met inbegrip van het doortrekken van deze uitrusting naar het vasteland tot het eerste onderstation in het onshore transmissiesysteem, evenals alle aangrenzende offshore-uitrusting of installaties die van essentieel belang zijn voor een veilige, betrouwbare en efficiënte exploitatie, met inbegrip van beschermings-, monitoring- en toezichtsystemen, en noodzakelijke onderstations als deze ook zorgen voor technologie-interoperabiliteit, onder meer interfacecompatibiliteit tussen verschillende technologieën (“offshorenetwerken voor hernieuwbare energie”).

2)

betreffende slimme gasnetten: elk van de volgende uitrusting of installaties om de integratie van een veelvoud aan koolstofarme en met name hernieuwbare gassen (met inbegrip van biomethaan of waterstof) in het netwerk mogelijk te maken en te vergemakkelijken: digitale systemen en componenten die ICT integreren, toezichtssystemen en sensortechnologieën om interactieve en intelligente monitoring, meting, kwaliteitscontrole en beheer van gasproductie, -transmissie, -distributie, -opslag en -verbruik binnen een gasnet mogelijk te maken. Bovendien kunnen dergelijke projecten ook uitrusting omvatten om bidirectionele stromen vanaf het distributieniveau naar het transmissieniveau mogelijk te maken, alsook daarmee verband houdende fysieke upgrades indien deze noodzakelijk zijn voor de werking van de uitrusting en de installaties voor de integratie van koolstofarme en met name hernieuwbare gassen.

3)

betreffende waterstof:

a)

transmissiepijpleidingen voor het transport, voornamelijk onder hoge druk, van waterstof, met inbegrip van herbestemde aardgasinfrastructuur, waardoor meerdere netgebruikers op transparante en niet-discriminerende wijze toegang hebben;

b)

de met in punt a) bedoelde hogedrukwaterstofpijpleidingen verbonden opslaginstallaties;

c)

faciliteiten voor de ontvangst, opslag en hervergassing of decompressie van vloeibaar gemaakte waterstof of in andere chemische stoffen ingebedde waterstof met als doel de injectie van waterstof, in voorkomend geval, in het netwerk;

d)

alle uitrusting of installaties die van essentieel belang zijn voor een veilige, betrouwbare en efficiënte exploitatie van het waterstofnet of om een bidirectionele capaciteit mogelijk te maken, met inbegrip van compressorstations;

e)

alle uitrusting of installaties die het gebruik van waterstof of van brandstoffen op basis van waterstof in de vervoerssector binnen het TEN-T-kernnetwerk mogelijk maken, vastgesteld overeenkomstig hoofdstuk III van Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad (1).

Elk van de in de punten a) tot en met d) opgesomde activa kunnen nieuw gebouwde activa zijn of activa die worden herbestemd van aardgas naar waterstof, of een combinatie van beide;

4)

betreffende voorzieningen voor elektrolyse-installaties:

a)

elektrolyse-installaties die:

i)

een capaciteit hebben van ten minste 50 MW, geleverd door één elektrolyse-installatie of door een reeks elektrolyse-installaties die één enkel gecoördineerd project vormen;

ii)

de productie voldoet aan de vereiste voor een broeikasgasemissiereductie gedurende de hele levenscyclus van 70 % ten opzichte van een vergelijkbare fossiele brandstof van 94 g CO2eq/MJ zoals uiteengezet in artikel 25, lid 2, en bijlage V bij Richtlijn (EU) 2018/2001. Broeikasgasemissiereducties gedurende de levenscyclus worden berekend met behulp van de in artikel 28, lid 5, van Richtlijn (EU) 2018/2001 bedoelde methodologie of, als alternatief, met ISO 14067 of ISO 14064-1. In de broeikasgasemissies gedurende de hele levenscyclus moeten indirecte emissies begrepen zijn. Gekwantificeerde broeikasgasemissiereducties gedurende de levenscyclus worden, indien van toepassing, geverifieerd in overeenstemming met artikel 30 van Richtlijn (EU) 2018/2001, of door een onafhankelijke derde, en

iii)

hebben een netwerkgerelateerde functie, met name in verband met de algemene systeemflexibiliteit en de algemene systeemefficiëntie van elektriciteits- en waterstofnetwerken;

b)

aanverwante uitrusting, waaronder pijplijnverbindingen met het netwerk;

5)

betreffende koolstofdioxide:

a)

specifieke pijpleidingen, die niet tot het upstreampijpleidingnet behoren, gebruikt voor het transport van koolstofdioxide uit meer dan één bron, met het oog op de permanente geologische opslag van die koolstofdioxide op grond van Richtlijn 2009/31/EG;

b)

vaste faciliteiten voor het vloeibaar maken, de bufferopslag en converters van kooldioxide met het oog op het verdere transport ervan via pijpleidingen en in specifieke vormen van transport zoals schepen, binnenschepen, vrachtwagens en treinen;

c)

onverminderd een eventueel verbod op de geologische opslag van koolstofdioxide in een lidstaat, faciliteiten aan de oppervlakte en injectiefaciliteiten die deel uitmaken van infrastructuur binnen een geologische formatie die overeenkomstig Richtlijn 2009/31/EG wordt gebruikt voor de permanente geologische opslag van koolstofdioxide, voor zover zij geen betrekking hebben op het gebruik van koolstofdioxide voor de verbeterde terugwinning van koolwaterstoffen en noodzakelijk zijn om het grensoverschrijdende transport en de grensoverschrijdende opslag van koolstofdioxide mogelijk te maken;

d)

elke uitrusting of installatie die essentieel is om het mogelijk te maken dat het systeem in kwestie op een behoorlijke, veilige en efficiënte wijze functioneert, met inbegrip van beschermings-, monitorings- en toezichtssystemen.


(1)  Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk en tot intrekking van Besluit nr. 661/2010/EU (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 1).


BIJLAGE III

REGIONALE LIJST VAN PROJECTEN

1.   REGELS VOOR GROEPEN

1)

In het geval van energie-infrastructuur die onder de bevoegdheid van nationale regulerende instanties valt, wordt elke groep samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten, nationale regulerende instanties, TSB’s, alsmede de Commissie, het Agentschap, de EU-DSB-entiteit en ofwel het ENTSB voor elektriciteit, ofwel het ENTSB voor gas.

In het geval van andere energie-infrastructuurcategorieën wordt elke groep samengesteld uit de Commissie en vertegenwoordigers van de lidstaten en projectontwikkelaars die betrokken zijn bij elk van de in bijlage I genoemde prioriteiten.

2)

Afhankelijk van het aantal projectvoorstellen voor de Unielijst, regionale leemten in de infrastructuur en marktontwikkelingen, kunnen de groepen en de besluitvormingsorganen van de groepen zich opsplitsen, zich samenvoegen of vergaderen in verschillende samenstellingen, indien nodig, om kwesties te bespreken die alle groepen raken of slechts betrekking hebben op specifieke regio’s. Het kan daarbij onder meer kwesties betreffen die relevant zijn voor de transregionale consistentie of het aantal in de regionale ontwerplijsten voorgestelde projecten dat onbeheersbaar dreigt te worden.

3)

Elke groep organiseert zijn werkzaamheden in lijn met regionale samenwerkingsinspanningen op grond van artikel 12 van Verordening (EG) nr. 715/2009, artikel 34 van Verordening (EU) 2019/943, artikel 7 van Richtlijn 2009/73/EG en artikel 61 van Richtlijn (EU) 2019/944, en andere bestaande regionale samenwerkingsverbanden.

4)

Elke groep nodigt, indien nuttig voor de uitvoering van de betreffende in bijlage I vastgestelde prioritaire corridors en gebieden voor energie-infrastructuur, ontwikkelaars uit van projecten die in aanmerking komen om te worden geselecteerd als project van gemeenschappelijk belang, evenals vertegenwoordigers van nationale administraties, regulerende instanties, maatschappelijke organisaties en TSB’s uit derde landen. Het besluit om vertegenwoordigers van een derde land uit te nodigen wordt gebaseerd op consensus.

5)

Met betrekking tot de in bijlage I, afdeling 2), genoemde prioritaire corridors voor energie-infrastructuur nodigt elke groep, indien nuttig, vertegenwoordigers uit van de niet aan zee grenzende lidstaten, bevoegde instanties, nationale regulerende instanties en TSB’s.

6)

Elke groep nodigt, waar nodig, de organisaties die de relevante belanghebbenden vertegenwoordigen, met inbegrip van vertegenwoordigers van derde landen — en, indien zulks passend wordt geacht, de belanghebbenden zelf — met inbegrip van producenten, DSB’s, leveranciers, consumenten, lokale bevolkingsgroepen en in de Unie gevestigde organisaties voor milieubescherming, uit om hun specifieke deskundigheid te delen. Wanneer dat nuttig is voor de verwezenlijking van zijn taken organiseert de groep hoorzittingen of raadplegingen.

7)

Met betrekking tot de vergaderingen van de groepen worden de interne voorschriften, een geactualiseerde lijst van ledenorganisaties, regelmatig bijgewerkte informatie omtrent de voortgang van de werkzaamheden, vergaderagenda’s, evenals de notulen van vergaderingen, indien beschikbaar, door de Commissie gepubliceerd op een voor belanghebbenden toegankelijk platform. De beraadslagingen van de besluitvormingsorganen van de groepen en de rangschikking van projecten overeenkomstig artikel 4, lid 5, zijn vertrouwelijk. Alle besluiten met betrekking tot het functioneren en de werkzaamheden van de regionale groepen worden door de lidstaten en de Commissie bij consensus genomen.

8)

De Commissie, het Agentschap en de groepen streven naar consistentie tussen de Groepen. Met het oog daarop zien de Commissie en het Agentschap erop toe dat er waar nodig tussen de betrokken groepen informatie wordt uitgewisseld over alle werkzaamheden die van interregionaal belang zijn.

9)

De deelname van nationale regulerende instanties en het Agentschap aan de groepen brengt de verwezenlijking van hun doelstellingen en de vervulling van hun taken uit hoofde van deze verordening of uit hoofde van Verordening (EU) 2019/942, de artikelen 40 en 41 van Richtlijn 2009/73/EG en de artikelen 58, 59 en 60 van Richtlijn (EU) 2019/944 niet in gevaar.

2.   PROCEDURE VOOR DE OPSTELLING VAN REGIONALE LIJSTEN

1)

Ontwikkelaars van een project dat potentieel in aanmerking komt voor selectie als project op de Unielijst waarvoor deze status wordt geambieerd, dienen bij de groep een aanvraag in voor selectie als project op de Unielijst, die het volgende omvat:

a)

een beoordeling van de projecten uit het oogpunt van hun bijdrage tot de uitvoering van de in bijlage I genoemde prioriteiten;

b)

een aanduiding van de relevante projectcategorie als vermeld in bijlage II;

c)

een analyse van de wijze waarop is voldaan aan de in artikel 4 omschreven relevante criteria;

d)

voor projecten die een voldoende mate van rijpheid hebben bereikt, een projectspecifieke kosten-batenanalyse die strookt met de op grond van artikel 11 opgestelde methodologieën;

e)

voor projecten van wederzijds belang, de steunbrieven van de regeringen van de direct betroffen landen waarin zij hun steun uitspreken voor het project of andere niet-bindende overeenkomsten;

f)

alle andere voor de beoordeling van het project relevante informatie.

2)

Alle begunstigden nemen de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige informatie in acht.

3)

De voorgestelde elektriciteitstransmissie- en -opslagprojecten van gemeenschappelijk belang die vallen binnen de energie-infrastructuurcategorieën van punt 1), a), b), c), d) en f) van bijlage II bij deze verordening, zijn projecten die een onderdeel vormen van het meest recente Uniebreed tienjarig netontwikkelingsplan voor elektriciteit, vastgesteld door het ENTSB voor elektriciteit op grond van artikel 30 van Verordening (EU) 2019/943. De voorgestelde elektriciteitstransmissieprojecten van gemeenschappelijk belang die vallen binnen de energie-infrastructuurcategorieën van punt 1), b) en f) van bijlage II bij deze verordening, vloeien voort uit en stroken met de geïntegreerde ontwikkelingsplannen voor offshorenetwerken en netwerkversterkingen bedoeld in artikel 14, lid 2, van deze verordening.

4)

Vanaf 1 januari 2024 zijn de voorgestelde waterstofprojecten van gemeenschappelijk belang die vallen binnen de energie-infrastructuurcategorieën van punt 3) van bijlage II bij deze verordening projecten die een onderdeel vormen van het meest recente tienjarig netontwikkelingsplan voor gas op het niveau van de Unie, vastgesteld door het ENTSB voor gas op grond van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 715/2009.

5)

Uiterlijk op 30 juni 2022, en vervolgens voor alle Uniebrede tienjarige netontwikkelingsplannen, vaardigen het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas geactualiseerde richtsnoeren uit voor de opname van projecten in hun respectieve Uniebrede tienjarige netontwikkelingsplannen, als bedoeld in de punten 3) en 4), om gelijke behandeling en transparantie van het proces te waarborgen. Voor alle projecten die zijn opgenomen in de Unielijst die op dat moment van kracht is, wordt in de richtsnoeren een vereenvoudigd proces voor opname van projecten in de Uniebrede tienjarige netontwikkelingsplannen gedefinieerd, in het kader waarvan rekening wordt gehouden met de documentatie en gegevens die reeds tijdens het vorige proces voor het Uniebreed tienjarig netontwikkelingsplan zijn ingediend, mits de reeds ingediende gegevens geldig blijven.

Het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas overleggen met de Commissie en het Agentschap over hun respectieve ontwerprichtsnoeren voor de opname van projecten in de Uniebrede tienjarige netontwikkelingsplannen en houden terdege rekening met de aanbevelingen van de Commissie en het Agentschap voordat zij de definitieve richtlijnen publiceren.

6)

Voorgestelde projecten voor het transport en de opslag van koolstofdioxide die vallen binnen de energie-infrastructuurcategorieën van bijlage II, punt 5), worden ingediend als onderdeel van een door ten minste twee lidstaten uitgewerkt plan voor de ontwikkeling van grensoverschrijdend transport en grensoverschrijdende opslag van koolstofdioxide, bij de Commissie in te dienen door de betrokken lidstaten of door die lidstaten aangewezen entiteiten.

7)

Het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas verstrekken de groepen informatie over de wijze waarop zij de richtsnoeren hebben toegepast om de opname in de Uniebrede tienjarige netontwikkelingsplannen te evalueren.

8)

Voor projecten die onder hun bevoegdheid vallen, verifiëren de nationale regulerende instanties en, zo nodig, het Agentschap — indien mogelijk in het kader van de regionale samenwerking op grond van artikel 7 van Richtlijn 2009/73/EG en artikel 61 van Richtlijn (EU) 2019/944 —de consistente toepassing van de criteria en van de voor de kosten-batenanalyse gebezigde methodologie, en evalueren zij de grensoverschrijdende relevantie daarvan. Zij leggen hun beoordeling voor aan de groep. De Commissie zorgt ervoor dat de in artikel 4 van deze verordening en bijlage IV bedoelde criteria en methodologieën op geharmoniseerde wijze worden toegepast om de samenhang tussen de regionale groepen te waarborgen.

9)

Voor alle niet door punt 8) van deze bijlage bestreken projecten beoordeelt de Commissie de inachtneming van de criteria van artikel 4 van deze verordening. De Commissie houdt tevens rekening met het potentieel voor toekomstige uitbreiding met nieuwe lidstaten. De Commissie legt haar beoordeling voor aan de groep. Voor projecten waarvoor de status van project van wederzijds belang wordt aangevraagd, worden vertegenwoordigers van derde landen en regulerende instanties uitgenodigd bij de presentatie van de beoordeling.

10)

Elke lidstaat op wiens grondgebied een voorgesteld project geen betrekking heeft, maar waarop het voorgestelde project eventueel een netto positief effect of een potentieel significant effect kan hebben, bijvoorbeeld op het milieu of op de werking van de energie-infrastructuur op zijn grondgebied, kan aan de groep een advies voorleggen met vermelding van zijn bezwaren.

11)

De groep onderzoekt op verzoek van een lidstaat van de groep de door een lidstaat op grond van artikel 3, lid 3, voldoende onderbouwde redenen die hem ertoe hebben aangezet een project met betrekking tot zijn grondgebied niet goed te keuren.

12)

De groep neemt in overweging of het “energie-efficiëntie eerst”-beginsel wordt toegepast bij de vaststelling van de regionale infrastructuurbehoeften en bij elk van de kandidaat-projecten. De groep neemt met name oplossingen in overweging zoals vraagzijdebeheer, oplossingen voor de marktordening, toepassing van digitale oplossingen en renovatie van gebouwen als prioritaire oplossingen, indien deze vanuit een systeemperspectief kostenefficiënter worden geacht dan de aanleg van nieuwe aanbodgestuurde infrastructuur.

13)

De groep komt bijeen om de voorgestelde projecten te onderzoeken en te rangschikken op basis van een transparante beoordeling van de projecten aan de hand van de criteria van artikel 4, rekening houdend met de beoordeling van de regulators of, met betrekking tot projecten die niet onder de bevoegdheid van nationale regulerende instanties vallen, de beoordeling van de Commissie.

14)

De door de Groepen uitgewerkte regionale ontwerplijsten van voorgestelde projecten die onder de bevoegdheid van nationale regulerende instanties vallen, worden samen met eventuele adviezen als bedoeld in punt 10) van deze afdeling, zes maanden vóór de datum waarop de Unielijst wordt vastgesteld bij het Agentschap ingediend. De regionale ontwerplijsten en de bijbehorende adviezen worden binnen drie maanden na de datum van ontvangst door het Agentschap beoordeeld. Het Agentschap brengt advies uit over de regionale ontwerplijsten, met name over de consistente toepassing van de criteria en de transregionale kosten-batenanalyse. Het advies van het Agentschap wordt goedgekeurd volgens de procedure van artikel 22, lid 5, van Verordening (EU) 2019/942.

15)

Binnen een maand na de datum van ontvangst van het advies van het Agentschap stelt het besluitvormingsorgaan van elke groep met inachtneming van de bepalingen van artikel 3, lid 3, zijn definitieve regionale lijst van voorgestelde projecten vast op basis van het voorstel van de groepen en rekening houdend met het overeenkomstig punt 8) voorgelegde advies van het Agentschap en de beoordeling van de nationale regulerende instanties, of met de overeenkomstig punt 9) voorgelegde beoordeling van de Commissie met betrekking tot projecten die niet onder de bevoegdheid van nationale regulerende instanties vallen, alsook met het advies van de Commissie dat ertoe strekt het aantal projecten op de Unielijst beheersbaar te houden, met name bij grenzen met concurrerende of mogelijk concurrerende projecten. De besluitvormingsorganen van de groepen leggen de definitieve regionale lijsten voor aan de Commissie, samen met alle adviezen als omschreven in punt 10).

16)

Indien het totale aantal voorgestelde projecten op de Unielijst, op basis van de regionale ontwerplijsten en na rekening te hebben gehouden met het advies van het Agentschap, groter is dan beheersbaar wordt geacht, adviseert de Commissie iedere betrokken groep om in de regionale lijst geen projecten op te nemen die door de betrokken groep op de op grond van artikel 4, lid 5, opgestelde ranglijst het laagst gerangschikt zijn.

BIJLAGE IV

REGELS EN INDICATOREN BETREFFENDE CRITERIA VOOR PROJECTEN

1)   

Een project van gemeenschappelijk belang met een aanzienlijk grensoverschrijdend effect is een project op het grondgebied van een lidstaat en voldoet aan de volgende voorwaarden:

a)

bij elektriciteitstransmissie: het project versterkt de nettransmissiecapaciteit of de voor commerciële stromen beschikbare capaciteit aan de grens van die lidstaat met één of meer andere lidstaten, waardoor de grensoverschrijdende nettransmissiecapaciteit aan de grens van die lidstaat met één of meer andere lidstaten wordt verhoogd met minimaal 500 megawatt (MW) ten opzichte van de situatie bij niet-inbedrijfstelling van het project, of het project vermindert het energie-isolement van niet onderling verbonden systemen in een of meer lidstaten en verhoogt de grensoverschrijdende nettransmissiecapaciteit aan de grens tussen twee lidstaten met ten minste 200 MW;

b)

bij elektriciteitsopslag: het project voorziet in een geïnstalleerde capaciteit van minimaal 225 MW en heeft een opslagcapaciteit die een jaarlijkse elektriciteitsproductie van ten minste 250 GW/jaar mogelijk maakt;

c)

bij slimme elektriciteitsnetten: het project is ontworpen voor apparatuur en installaties op hoogspannings- en middenspanningsniveau en bij het project zijn TSB’s, TSB’s en DSB’s, of DSB’s uit ten minste twee lidstaten betrokken. Bij het project mogen DSB’s betrokken zijn “mits zij uit ten minste twee lidstaten afkomstig zijn en de interoperabiliteit verzekerd is. Het project voldoet aan ten minste twee van de volgende criteria: er zijn 50 000 gebruikers, producenten, consumenten of prosumenten van elektriciteit bij betrokken, het bestrijkt een verbruiksgebied van ten minste 300 GW uur/jaar, ten minste 20 % van het elektriciteitsverbruik in verband met het project is afkomstig van variabele hernieuwbare bronnen, of het vermindert het energie-isolement van niet met elkaar verbonden systemen in een of meer lidstaten. Het project hoeft geen fysieke gemeenschappelijke grens te omvatten. Bij projecten in verband met kleinschalige geïsoleerde systemen als omschreven in artikel 2, punt 42), van Richtlijn (EU) 2019/944, waaronder eilanden, zijn die spanningsniveaus gelijk aan het hoogste spanningsniveau in het relevante elektriciteitssysteem;

d)

bij waterstoftransmissie: het project maakt de transmissie van waterstof over de grenzen van de betrokken lidstaten heen mogelijk of verhoogt de bestaande grensoverschrijdende waterstoftransportcapaciteit op een grens tussen twee lidstaten met ten minste 10 % ten opzichte van de situatie vóór de inbedrijfstelling van het project, en het project toont voldoende aan dat het een essentieel onderdeel is van een gepland grensoverschrijdend waterstofnetwerk en levert voldoende bewijs van bestaande plannen en samenwerking met buurlanden en netwerkbeheerders, of, voor projecten die het energie-isolement van niet met elkaar verbonden systemen in een of meer lidstaten verminderen, het project heet tot doel om op directe of indirecte wijze ten minste twee lidstaten te bedienen;

e)

bij waterstofopslag- of waterstofontvangstvoorzieningen als bedoeld in punt 3) van bijlage II: het project heeft tot doel om op directe of indirecte wijze ten minste twee lidstaten te bedienen;

f)

bij elektrolyse-installaties: het project levert een geïnstalleerde capaciteit van ten minste 50 MW, afkomstig van één enkele elektrolyse-installatie of van een reeks elektrolyse-installaties die één enkel gecoördineerd project vormen en komt ten minste twee lidstaten op directe op indirecte wijze ten goede, en ondersteunt specifiek, in geval van projecten met betrekking tot eilanden en eilandsystemen, innovatieve en andere oplossingen waarbij ten minste twee lidstaten betrokken zijn, met een aanzienlijk positief effect op het behalen van de streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie voor 2030 en van haar doelstelling inzake klimaatneutraliteit voor 2050, en draagt aanzienlijk bij tot de duurzaamheid van het energiesysteem van de eilanden en dat van de Unie;

g)

bij slimme gasnetten: bij het project zijn TSB’s, TSB’s en DSB’s of DSB’s van ten minste twee lidstaten betrokken. Als bij het project DSB’s betrokken zijn, is aan de voorwaarden voldaan als deze gesteund worden door de TSB’s van ten minste twee lidstaten, die nauw betrokken zijn bij het project en zorgen voor interoperabiliteit.

h)

bij transmissie van elektriciteit uit hernieuwbare offshore-energiebronnen: het project is ontworpen voor de transmissie van elektriciteit van offshore-productielocaties met een capaciteit van ten minste 500 MW en maakt transmissie mogelijk van elektriciteit naar het onshorenetwerk van een specifieke lidstaat waardoor het volume aan op de interne markt beschikbare hernieuwbare elektriciteit wordt vergroot. Het project wordt ontwikkeld in gebieden met een lage penetratie van hernieuwbare offshore-elektriciteit en heeft een aanzienlijk positief effect op het behalen van de streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie voor 2030 en van haar doelstelling inzake klimaatneutraliteit voor 2050, en draagt aanzienlijk bij tot de duurzaamheid van het energiesysteem en de marktintegratie, zonder de grensoverschrijdende capaciteit en stromen te belemmeren;

i)

bij koolstofdioxideprojecten: het project wordt gebruikt voor het transport of, waar van toepassing, de opslag van koolstofdioxide van menselijke oorsprong afkomstig uit ten minste twee lidstaten.

2)   

Een project van wederzijds belang met een aanzienlijk grensoverschrijdend effect is een project en voldoet aan de volgende voorwaarden:

a)

bij projecten van wederzijds belang die vallen binnen de categorie van bijlage II, punt 1), a) en f): het project versterkt de transmissiecapaciteit van het net, dan wel de voor commerciële stromen beschikbare capaciteit, aan de grens van die lidstaat met één of meer derde landen en levert volgens de specifieke criteria van artikel 4, lid 3, op directe dan wel indirecte wijze (via interconnectie met een derde land), op het niveau van de Unie aanzienlijke voordelen op. De berekening van de voordelen voor de lidstaten wordt uitgevoerd en gepubliceerd door het ENTSB voor elektriciteit in het kader van een Uniebreed tienjarig netontwikkelingsplan;

b)

bij projecten van wederzijds belang die vallen binnen de categorie van bijlage II, punt 3): het waterstofproject zorgt voor de transmissie van waterstof over de grenzen van een lidstaat met één of meer derde landen heen en levert volgens de specifieke criteria van artikel 4, lid 3, op directe dan wel indirecte wijze (via interconnectie met een derde land), op het niveau van de Unie aanzienlijke voordelen op. De berekening van de voordelen voor de lidstaten wordt uitgevoerd en gepubliceerd door het ENTSB voor gas in het kader van een Uniebreed tienjarig netontwikkelingsplan;

c)

bij projecten van wederzijds belang die vallen binnen de categorie van bijlage II, punt 5): het project kan worden gebruikt voor het transport en de opslag van koolstofdioxide van menselijke oorsprong door ten minste twee lidstaten en een derde land.

3)   

Wat betreft projecten die vallen binnen de energie-infrastructuurcategorieën van bijlage II, punt 1), a), b), c), d) en f), worden de criteria van artikel 4 als volgt geëvalueerd:

a)

transmissie van hernieuwbare energie naar belangrijke verbruikscentra en opslagfaciliteiten, bepaald in lijn met de analyse gemaakt in het meest recente Uniebreed tienjarig netontwikkelingsplan voor elektriciteit, in het bijzonder:

i)

bij elektriciteitstransmissie: door raming van de capaciteit voor productie uit hernieuwbare energiebronnen (per technologie, in MW) die dankzij het project met het netwerk is verbonden en wordt getransporteerd, in vergelijking met de hoeveelheid geplande totale productiecapaciteit uit deze typen van hernieuwbare energiebronnen in de betrokken lidstaat in 2030 overeenkomstig de nationale energie- en klimaatplannen die door de lidstaten zijn ingediend in overeenstemming met Verordening (EU) 2018/1999;

ii)

of bij energieopslag: door vergelijking van de door het project geleverde nieuwe capaciteit met de totale bestaande capaciteit voor dezelfde opslagtechnologie binnen het analysegebied als beschreven in bijlage V;

b)

marktintegratie, concurrentie en systeemflexibiliteit, bepaald in lijn met de analyse in het meest recente Uniebreed tienjarig netontwikkelingsplan voor elektriciteit, in het bijzonder door:

i)

berekening, voor grensoverschrijdende projecten inclusief herinvesteringsprojecten, van het effect van de nettransmissiecapaciteit in beide stroomrichtingen, gemeten als hoeveelheid vermogen (in MW) en hun bijdrage aan het bereiken van het streefcijfer van ten minste 15 % interconnectie, en voor projecten met aanzienlijke grensoverschrijdende effecten, van het effect op de nettransmissiecapaciteit aan de grenzen tussen de betrokken lidstaten, tussen betrokken lidstaten en derde landen of binnen de betrokken lidstaten en het effect op de vraag-aanbodbalancering en het netbeheer in de betrokken lidstaten;

ii)

evaluatie van het effect, voor het analysegebied beschreven in bijlage V, in termen van de productie- en transmissiekosten voor het hele energiesysteem en de ontwikkeling en convergentie van de marktprijzen ten gevolge van een project overeenkomstig verschillende planningsscenario’s, in het bijzonder rekening houdend met de variaties die worden teweeggebracht op de “merit order” (rangorde van in te zetten capaciteit);

c)

leveringszekerheid, de interoperabiliteit en het veilige systeembeheer, bepaald in lijn met de analyse gemaakt in het meest recente Uniebreed tienjarig netontwikkelingsplan voor elektriciteit, met name door evaluatie van de effecten van het project op de Loss-of-Load-Expectation (het verwachte aantal uren tijdens dewelke de vraag naar elektriciteit niet gedekt is door de productiecapaciteit op het net) voor het analysegebied beschreven in bijlage V in termen van adequaatheid van productie en transmissie voor een reeks karakteristieke belastingperioden, rekening houdend met de verwachte wijzigingen op het gebied van klimaatgerelateerde extreme weersomstandigheden en het effect daarvan op de veerkracht van infrastructuur. Indien van toepassing wordt ook het effect van het project op onafhankelijke en betrouwbare controle van systeembeheer en dienstverlening bepaald.

4)   

Wat betreft projecten die vallen binnen de energie-infrastructuurcategorie van bijlage II, punt 1), e), worden de criteria van artikel 4 als volgt beoordeeld:

a)

duurzaamheidsniveau, bepaald aan de hand van een beoordeling van de mate waarin de netten in staat zijn om variabele hernieuwbare energie aan te sluiten en te transporteren;

b)

leveringszekerheid, bepaald aan de hand van een beoordeling van de verliezen in de transmissie- en/of distributienetwerken, het percentage gebruik (d.w.z. de gemiddelde belasting) van elektriciteitsnetcomponenten, de beschikbaarheid van netwerkcomponenten (gerelateerd aan al dan niet geplande onderhoudswerkzaamheden) en het effect daarvan op de netwerkprestaties, en op de duur en frequentie van stroomonderbrekingen, inclusief klimaatgerelateerde storingen;

c)

marktintegratie, bepaald aan de hand van een beoordeling van de innovatieve toepassing binnen het systeembeheer, het terugdringen van energie-isolement, interconnectie, de mate van integratie van andere sectoren en de mate waarin nieuwe bedrijfsmodellen en marktstructuren gefaciliteerd worden;

d)

netwerkveiligheid, flexibiliteit en kwaliteit van de levering, bepaald aan de hand van een beoordeling van de innovatieve benadering van systeemflexibiliteit, cyberbeveiliging, efficiënte operabiliteit tussen TSB- en DSB-niveau, de capaciteit om oplossingen voor vraagrespons te integreren, opslag, energie-efficiëntiemaatregelen, het kostenefficiënte gebruik van digitale instrumenten en ICT voor monitoring- en controledoeleinden, de stabiliteit van het elektriciteitssysteem en de prestaties op het gebied van de spanningskwaliteit.

5)   

Wat betreft waterstof die valt binnen de energie-infrastructuurcategorie van bijlage II, punt 3), worden de criteria van artikel 4 als volgt beoordeeld:

a)

duurzaamheid, bepaald als de bijdrage van een project aan de vermindering van broeikasgasemissies bij verschillende eindtoepassingen in sectoren waar de transitie moeilijk te verwezenlijken is, zoals industrie of vervoer; flexibiliteit en seizoensgebonden opslagmogelijkheden voor de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen; of de integratie van hernieuwbare en koolstofarme waterstof met het oog op de marktbehoeften en het bevorderen van hernieuwbare waterstof;

b)

marktintegratie en interoperabiliteit, bepaald aan de hand van een berekening van de toegevoegde waarde van het project voor de integratie van marktgebieden en de tariefconvergentie, evenals voor de algemene flexibiliteit van het systeem;

c)

leveringszekerheid en flexibiliteit, bepaald aan de hand van een berekening van de toegevoegde waarde van het project voor de veerkracht, diversiteit en flexibiliteit van de waterstoflevering;

d)

mededinging, bepaald aan de hand van een beoordeling van de bijdrage van het project aan de diversifiëring van de levering, met inbegrip van de facilitering van de toegang tot inheemse waterstofleveringsbronnen.

6)   

Wat betreft projecten voor slimme gasnetten die vallen binnen de energie-infrastructuurcategorie van bijlage II, punt 2), worden de criteria van artikel 4 als volgt beoordeeld:

a)

duurzaamheid, bepaald aan de hand van een beoordeling van het aandeel in het gasnet opgenomen hernieuwbare en koolstofarme gassen, de daarmee samenhangende broeikasgasemissiereducties voor het volledig koolstofvrij maken van het systeem en de adequate detectie van lekkage;

b)

leveringskwaliteit en -zekerheid, bepaald aan de hand van een beoordeling van de verhouding tussen het gasaanbod dat op een betrouwbare manier beschikbaar is en de gasvraag op piekmomenten, het aandeel door lokale hernieuwbare en koolstofarme gassen vervangen import, de stabiliteit van het systeembeheer en de duur en frequentie van stroomonderbrekingen per klant;

c)

het mogelijk maken van flexibiliteitsdiensten zoals vraagrespons en opslag door de vergemakkelijking van de integratie van de slimme-energiesector door koppelingen te maken met andere energiedragers en sectoren, bepaald aan de hand van een beoordeling van de kostenbesparingen die kunnen worden bereikt in verbonden energiesectoren en -systemen, zoals het verwarmings- en elektriciteitssysteem, transport en industrie.

7)   

Wat betreft projecten voor elektrolyse-installaties die vallen binnen de energie-infrastructuurcategorie van bijlage II, punt 4), worden de criteria van artikel 4 als volgt beoordeeld:

a)

duurzaamheid, bepaald aan de hand van een beoordeling van het aandeel hernieuwbare waterstof of koolstofarme waterstof, met name uit hernieuwbare bronnen, dat voldoet aan de criteria omschreven in bijlage II, punt 4), a), ii), dat in het netwerk is opgenomen, of een schatting van de omvang van het gebruik van synthetische brandstoffen afkomstig van dergelijke bronnen, en de daarmee samenhangende broeikasgasemissiereducties;

b)

leveringszekerheid, bepaald aan de hand van een beoordeling van de bijdrage ervan aan de veiligheid, stabiliteit en efficiëntie van het netbeheer, ook door de beoordeling van de mate waarin inkrimping van de hoeveelheid hernieuwbare energie wordt vermeden;

c)

het mogelijk maken van flexibiliteitsdiensten zoals vraagrespons en opslag door de vergemakkelijking van de integratie van de slimme-energiesector door koppelingen te maken met andere energiedragers en sectoren, bepaald aan de hand van een beoordeling van de kostenbesparingen die kunnen worden bereikt in verbonden energiesectoren en -systemen, zoals gas-, waterstof-, energie- en warmtenetten en de transport- en industriesector.

8)   

Wat betreft infrastructuur voor koolstofdioxide die valt binnen de energie-infrastructuurcategorieën van bijlage II, punt 5), worden de criteria van artikel 4 als volgt beoordeeld:

a)

duurzaamheid, bepaald aan de hand van een beoordeling van de totale verwachte broeikasgasreducties gedurende de levensduur van het project en het ontbreken van alternatieve technologische oplossingen zoals, maar niet beperkt tot, energie-efficiëntie, elektrificatie met integratie van hernieuwbare bronnen, om hetzelfde niveau van broeikasgasreductie te bereiken als de hoeveelheid koolstofdioxide die in verbonden industriële installaties tegen vergelijkbare kosten binnen een vergelijkbaar tijdschema moet worden afgevangen, rekening houdend met de broeikasgasemissies van de energie die nodig is om de koolstofdioxide af te vangen, te transporteren en op te slaan, voor zover van toepassing, rekening houdend met de infrastructuur, met inbegrip van, indien van toepassing, andere potentiële toekomstige toepassingen;

b)

veerkracht en zekerheid, bepaald aan de hand van een beoordeling van de zekerheid van de infrastructuur;

c)

de beperking van de belasting en het risico voor het milieu door de permanente neutralisering van koolstofdioxide.


BIJLAGE V

KOSTEN-BATENANALYSE VOOR HET GEHELE ENERGIESYSTEEM

De door het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas ontwikkelde methodologieën voor kosten-batenanalyses stroken met elkaar, met inachtneming van de eigen kenmerken van de sector. De methodologieën voor een geharmoniseerde en transparante kosten-batenanalyse voor het gehele energiesysteem voor projecten op de Unielijst zijn voor alle infrastructuurcategorieën gelijk, tenzij specifieke verschillen gerechtvaardigd zijn. Zij hebben betrekking op kosten in bredere zin, met inbegrip van externe kosten, in het licht van de streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie voor 2030 en de doelstelling van de Unie om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken, en voldoen aan de volgende beginselen:

1)

de analyse van een specifiek project bestrijkt alle lidstaten en derde landen op het grondgebied waarvan het project wordt uitgevoerd, alle directe naburige lidstaten en alle andere lidstaten waar het project een aanzienlijk effect heeft. Daartoe werken het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas samen met alle relevante systeembeheerders in de relevante derde landen. Bij projecten die vallen binnen de energie-infrastructuurcategorie van bijlage II, punt 3), werken het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas samen met de projectontwikkelaar, ook wanneer deze geen systeembeheerder is;

2)

elke kosten-batenanalyse omvat gevoeligheidsanalyses inzake de inputdata, met inbegrip van de kosten van opwekking en broeikasgassen, alsmede de verwachte ontwikkeling van vraag en aanbod, inclusief ten aanzien van hernieuwbare energiebronnen, en inclusief de flexibiliteit van beide, en de beschikbaarheid van opslag, de datum van inbedrijfstelling van verschillende projecten in hetzelfde analysegebied, klimaateffecten en andere relevante parameters;

3)

zij leggen de analyse vast die moet worden uitgevoerd, op basis van de relevante multisectorale inputdata door het bepalen van het effect met en zonder het project en beschreven tevens de onderlinge afhankelijkheden met andere projecten;

4)

zij bieden een leidraad voor de ontwikkeling en het gebruik van de voor de kosten-batenanalyse noodzakelijke netwerk- en marktmodellering. Met deze modellen kan een volledige beoordeling worden gemaakt van de economische voordelen, waaronder marktintegratie, leveringszekerheid en concurrentie, de opheffing van isolement op energiegebied, en van de sociale en milieu- en klimaateffecten, met inbegrip van de sectoroverschrijdende effecten. De methodologie is geheel transparant en bevat gedetailleerde gegevens over waarom en hoe alle baten en kosten worden berekend en om welke baten en kosten het gaat;

5)

zij bevatten een uitleg over de wijze waarop het “energie-efficiëntie eerst”-beginsel wordt geïmplementeerd in alle stappen van de Uniebrede tienjarige netontwikkelingsplannen;

6)

zij leggen uit dat het project de ontwikkeling en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen niet zal belemmeren;

7)

zij zorgen ervoor dat wordt vastgesteld op welke lidstaten het project een netto positief effect heeft, wie de begunstigden zijn, op welke lidstaten het project een netto negatief effect heeft, en wie de kostendragers zijn, wat andere lidstaten kunnen zijn dan de lidstaten op wier grondgebied de infrastructuur wordt gebouwd;

8)

zij houden in ieder geval rekening met de kapitaaluitgaven, operationele en onderhoudskosten en de kosten voor het desbetreffende systeem gedurende de technische levensduur van het project in zijn geheel, zoals ontmantelings- en afvalbeheerkosten, met inbegrip van externe kosten. Zij vormen een leidraad voor de bij de kosten-batenberekeningen in aanmerking te nemen discontovoeten, technische levensduur en restwaarde. Voorts bevatten zij een verplichte methodologie voor de berekening van de kosten-batenverhouding en de netto contante waarde, alsook een differentiatie van de baten in overeenstemming met de mate van betrouwbaarheid van de ramingsmethoden. Daarnaast wordt rekening gehouden met methoden voor het berekenen van het klimaat- en milieueffect van de projecten en de bijdrage aan energiedoelstellingen van de Unie, zoals de doelstelling om hernieuwbare energie meer ingang te doen vinden en de doelstellingen inzake energie-efficiëntie en interconnectie;

9)

zij zorgen ervoor dat de maatregelen ter aanpassing aan de klimaatverandering die voor elk project worden genomen, worden beoordeeld en de kosten van de broeikasgasemissies weerspiegelen en dat de voor de beoordeling gebruikte methode solide is en consistent is met andere beleidsmaatregelen van de Unie, zodat een vergelijking mogelijk is met andere oplossingen waarvoor geen nieuwe infrastructuur nodig is.


BIJLAGE VI

RICHTSNOEREN VOOR TRANSPARANTIE EN INSPRAAK VAN HET PUBLIEK

1)   

De in artikel 9, lid 1, bedoelde handleiding betreffende de procedures omvat ten minste de volgende elementen:

a)

een nadere aanduiding van de relevante wetgeving waarop de besluiten en adviezen inzake de verschillende types projecten van gemeenschappelijk belang worden gebaseerd, met inbegrip van milieuwetgeving;

b)

de lijst van relevante besluiten en in te winnen adviezen;

c)

de namen en contactgegevens van de bevoegde instantie, andere betrokken instanties en voornaamste betrokken partijen;

d)

de workflow, met een overzicht van alle fasen van het proces, met een indicatief tijdschema en een beknopt overzicht van het besluitvormingsproces voor de verschillende types projecten van gemeenschappelijk belang;

e)

informatie over de inhoud, structuur en gedetailleerdheid van de documenten die samen met de aanvragen voor besluiten moeten worden ingediend, inclusief een checklist;

f)

de fasen van het proces en de manieren waarop het grote publiek aan het proces kan deelnemen;

g)

de wijze waarop de bevoegde instantie, andere betrokken instanties en de projectontwikkelaar dienen aan te tonen dat rekening is gehouden met de standpunten die tijdens de openbare raadpleging naar voren zijn gebracht, bijvoorbeeld door te laten zien welke wijzigingen zijn doorgevoerd wat betreft de locatie van het project of het projectontwerp of door te motiveren waarom geen rekening is gehouden met deze standpunten;

h)

voor zover mogelijk, vertalingen van de inhoud ervan in alle talen van de aangrenzende lidstaten, in overleg met de respectieve aangrenzende lidstaten.

2)   

Het in artikel 10, lid 6, punt b), bedoelde gedetailleerde schema omvat ten minste de volgende elementen:

a)

de vast te stellen besluiten en in te winnen adviezen;

b)

de autoriteiten, belanghebbenden en bevolkingsgroepen die naar verwachting gevolgen zullen ondervinden;

c)

de diverse fasen van de procedure en de duur daarvan;

d)

de belangrijkste mijlpalen en de daarvoor geldende termijnen met het oog op het vast te stellen raambesluit;

e)

de door de autoriteiten voorziene middelen en de eventuele behoefte aan extra middelen.

3)   

Om het publiek meer inspraak te geven in het kader van het vergunningsverleningsproces en het vooraf informatie te verstrekken en ermee in dialoog te gaan, worden, onverminderd de vereisten inzake openbare raadpleging op grond van de milieuwetgeving, de volgende beginselen toegepast:

a)

de partijen voor wie een project van gemeenschappelijk belang gevolgen heeft, inclusief de relevante nationale, regionale en lokale autoriteiten, landbezitters en in de omgeving van het project wonende burgers, het algemene publiek en verenigingen, organisaties of groepen daarvan worden in een vroege fase van het project, wanneer met potentiële bezwaren bij het publiek nog rekening kan worden gehouden, uitvoerig geïnformeerd en geraadpleegd op een inclusieve, open en transparante manier. In voorkomend geval ondersteunt de bevoegde instantie op actieve wijze de door de projectontwikkelaar opgezette activiteiten;

b)

de bevoegde instanties zien erop toe dat de openbare raadplegingsprocedures voor projecten van gemeenschappelijk belang waar mogelijk worden gegroepeerd, waaronder openbare raadplegingen die al krachtens de nationale wetgeving vereist zijn. Elke openbare raadpleging heeft betrekking op alle aspecten die van betekenis zijn voor de specifieke fase van de procedure en een aspect dat van betekenis is voor een specifieke fase van het project wordt niet behandeld in meer dan één openbare raadpleging; een individuele openbare raadpleging kan echter op meer dan één geografische locatie plaatsvinden. In de kennisgeving van openbare raadpleging worden de bij die raadpleging behandelde aspecten duidelijk omschreven;

c)

opmerkingen en bezwaren kunnen alleen worden ingediend van het begin van de openbare raadpleging tot het verstrijken van de vastgestelde termijn;

d)

projectontwikkelaars zorgen ervoor dat raadplegingen plaatsvinden gedurende een periode die een open en inclusieve participatie van het publiek mogelijk maakt.

4)   

Het ontwerp betreffende de inspraak van het publiek bevat ten minste informatie over:

a)

de bij de raadpleging te betrekken belanghebbenden;

b)

de geplande maatregelen, waaronder de voorgestelde algemene locaties en data van de geplande bijeenkomsten;

c)

de tijdlijn;

d)

de personele middelen die voor verschillende taken worden vrijgemaakt.

5)   

In de context van de openbare raadpleging die moet plaatsvinden voordat het aanvraagdossier wordt ingediend, doen de betrokken partijen minimaal het volgende:

a)

zij publiceren, in elektronische en indien nodig papieren vorm, een informatiefolder van maximaal 15 bladzijden waarin op een duidelijke en beknopte wijze een overzicht wordt gegeven van de beschrijving en het doel van het project met een voorlopig tijdschema voor de ontwikkelingsfasen van het project, het nationale netontwikkelingsplan, de bestudeerde alternatieve routes, vormen en kenmerken van het potentiële effect, inclusief van grensoverschrijdende aard, en eventuele mitigatiemaatregelen; deze informatiefolder moet vóór het begin van de raadpleging worden gepubliceerd en bevat voorts een lijst van de in artikel 9, lid 7, bedoelde website van het project van gemeenschappelijk belang, de internetadressen van het in artikel 23 bedoelde transparantieplatform, alsmede de handleiding voor de in punt 1) van deze bijlage bedoelde procedures;

b)

zij publiceren de informatie over de raadpleging op de website van het project van gemeenschappelijk belang als bedoeld in artikel 9, lid 7, en op de mededelingenborden van de kantoren van lokale besturen, en maken deze informatie tevens bekend via een of, in voorkomend geval, twee plaatselijke mediakanalen;

c)

zij nodigen de betrokken belanghebbenden, verenigingen, organisaties en groepen voor wie het project gevolgen heeft schriftelijk of langs elektronische weg uit voor specifieke bijeenkomsten waarop de zorgpunten van die belanghebbenden, verenigingen, organisaties en groepen worden besproken.

6)   

Op de in artikel 9, lid 7, bedoelde website van het project wordt ten minste de volgende informatie verstrekt:

a)

de datum waarop de website van het project voor het laatst is bijgewerkt;

b)

vertalingen van de inhoud ervan in alle talen van de lidstaten die bij het project betrokken zijn of waarop het project een aanzienlijk grensoverschrijdend effect heeft overeenkomstig bijlage IV, punt 1);

c)

de in punt 5) bedoelde folder, bijgewerkt met de laatste gegevens over het project;

d)

een op gezette tijden geactualiseerde niet-technische samenvatting met de stand van zaken in verband met het project op dat moment, inclusief geografische informatie, en, in het geval van een actualisering, een duidelijk overzicht van de wijzigingen ten opzichte van vorige versies;

e)

het in artikel 5, lid 1, beschreven uitvoeringsplan, bijgewerkt met de laatste gegevens over het project;

f)

de door de Unie toegewezen en uitbetaalde financiële middelen in verband met het project;

g)

de planning voor het project en voor de openbare raadpleging, met duidelijke opgave van datum en plaats van openbare raadplegingen en hoorzittingen, en de onderwerpen die naar verwachting tijdens die hoorzittingen aan de orde gesteld zullen worden;

h)

contactgegevens met het oog op het verkrijgen van aanvullende gegevens of documenten;

i)

contactgegevens met het oog op het toezenden van opmerkingen en bezwaren tijdens de openbare raadplegingen.


3.6.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 152/103


VERORDENING (EU) 2022/870 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 30 mei 2022

inzake tijdelijke handelsliberaliseringsmaatregelen bovenop de handelsconcessies die op Oekraïense producten van toepassing zijn krachtens de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Oekraïne, anderzijds

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Oekraïne, anderzijds (2) (de “Associatieovereenkomst”) vormt de basis voor de betrekkingen tussen de Unie en Oekraïne. Overeenkomstig Besluit 2014/668/EU van de Raad (3) wordt Titel IV van de Associatieovereenkomst, die betrekking heeft op handel en daarmee verband houdende aangelegenheden, sinds 1 januari 2016 voorlopig toegepast en is die titel na ratificatie door alle lidstaten in werking getreden op 1 september 2017.

(2)

In de Associatieovereenkomst wordt uitdrukking gegeven aan de wens van de Partijen bij de Associatieovereenkomst (de “Partijen”) om de betrekkingen op ambitieuze en innoverende wijze te versterken en uit te breiden, om geleidelijke economische integratie te vergemakkelijken en tot stand te brengen, en om dit te doen met inachtneming van de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit het lidmaatschap van de Wereldhandelsorganisatie van de Partijen.

(3)

Volgens artikel 2 van de Associatieovereenkomst zijn onder meer de eerbiediging van de democratische beginselen, de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, alsmede de bevordering van respect voor de beginselen van soevereiniteit en territoriale integriteit, onschendbaarheid van de grenzen en onafhankelijkheid een essentieel onderdeel van de Associatieovereenkomst.

(4)

Artikel 25 van de Associatieovereenkomst voorziet in de geleidelijke totstandbrenging van een vrijhandelszone tussen de Partijen in overeenstemming met artikel XXIV van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel 1994 (“GATT 1994”). Daartoe voorziet artikel 29 van de Associatieovereenkomst in de geleidelijke afschaffing van de douanerechten overeenkomstig de in de Associatieovereenkomst opgenomen lijsten en voorziet het in de mogelijkheid om die afschaffing versneld en in ruimere mate te realiseren. Artikel 48 van de Associatieovereenkomst bepaalt dat het algemeen belang in aanmerking moet worden genomen alvorens tussen de Partijen antidumpingmaatregelen worden toegepast.

(5)

De niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne sinds 24 februari 2022 heeft ernstige negatieve gevolgen gehad voor het vermogen van Oekraïne om handel te drijven met de rest van de wereld, zowel door de vernietiging van productiecapaciteit als door de onbeschikbaarheid van een aanzienlijk deel van de vervoersmogelijkheden wegens de sluiting van de toegang tot de Zwarte Zee. In die uitzonderlijke omstandigheden en teneinde de negatieve economische gevolgen van de aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne te verzachten, is het noodzakelijk de ontwikkeling van nauwere economische betrekkingen tussen de Unie en Oekraïne te versnellen om snel steun te kunnen verlenen aan de autoriteiten en de bevolking van Oekraïne. Het is derhalve noodzakelijk en passend handelsstromen te stimuleren en concessies te verlenen in de vorm van handelsliberaliseringsmaatregelen voor alle producten, in overeenstemming met de versnelde afschaffing van de douanerechten ter zake van handel tussen de Unie en Oekraïne.

(6)

Overeenkomstig artikel 21, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) ziet de Unie toe op de samenhang tussen de diverse onderdelen van haar externe optreden. Overeenkomstig artikel 207, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) wordt de gemeenschappelijke handelspolitiek gevoerd in het kader van de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de Unie.

(7)

De bij deze verordening vastgestelde handelsliberaliseringsmaatregelen moeten de volgende vorm aannemen: i) de volledige afschaffing van de invoerrechten (preferentiële douanerechten) op de invoer van industrieproducten uit Oekraïne; ii) de opschorting van de toepassing van het stelsel van invoerprijzen op groenten en fruit; iii) de opschorting van de tariefcontingenten en de volledige afschaffing van invoerrechten; iv) in afwijking van artikel 14, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad (4) mogen antidumpingrechten op invoer van oorsprong uit Oekraïne tijdens de periode van toepassing van deze verordening op geen enkel tijdstip worden geïnd, ook niet na het verstrijken van deze verordening, en v) de tijdelijke opschorting van de toepassing van Verordening (EU) 2015/478 van het Europees Parlement en de Raad (5). Met die maatregelen zal de Unie tijdelijk passende economische en financiële steun verlenen aan Oekraïne en de marktdeelnemers die worden getroffen.

(8)

Om fraude te voorkomen moeten de bij deze verordening vastgestelde preferentiële regelingen onderworpen zijn aan de voorwaarde dat Oekraïne voldoet aan alle toepasselijke voorwaarden voor het verkrijgen van voordelen uit hoofde van de Associatieovereenkomst, met inbegrip van de regels inzake de oorsprong van de betrokken producten en de daarmee samenhangende procedures, en zich ertoe verbindt administratief nauw met de Unie samen te werken, overeenkomstig die Associatieovereenkomst.

(9)

Oekraïne mag geen nieuwe douanerechten of heffingen van gelijke werking en nieuwe kwantitatieve beperkingen of maatregelen van gelijke werking instellen, mag de bestaande douanerechten of heffingen niet verhogen en mag geen andere beperkingen van de handel met de Unie invoeren, tenzij de oorlogssituatie dat duidelijk rechtvaardigt. Indien Oekraïne niet voldoet aan een of meer van die voorwaarden, moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om alle of een deel van de bij deze verordening vastgestelde preferentiële regelingen tijdelijk op te schorten.

(10)

Artikel 2 van de Associatieovereenkomst bepaalt dat onder meer de eerbiediging van de democratische beginselen, de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, alsmede de bestrijding van de proliferatie massavernietigingswapens, daarmee samenhangende materialen en de overbrengingsmiddelen daarvoor, essentiële elementen zijn van de Associatieovereenkomst. Voorts bepaalt artikel 3 van de Associatieovereenkomst dat de rechtsstaat, goed bestuur, corruptiebestrijding, de strijd tegen de verschillende vormen van grensoverschrijdende georganiseerde misdaad en terrorisme, de bevordering van duurzame ontwikkeling en efficiënt multilateralisme van wezenlijk belang zijn om de betrekkingen tussen de Partijen uit te bouwen. Er moet worden voorzien in de mogelijkheid de bij deze verordening vastgestelde preferentiële regelingen tijdelijk op te schorten indien Oekraïne de algemene beginselen van de Associatieovereenkomst niet eerbiedigt, zoals dat ook in het kader van andere door de Unie gesloten associatieovereenkomsten het geval is.

(11)

Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om de preferentiële regelingen tijdelijk op te schorten en corrigerende maatregelen te nemen, als bedoeld in de artikelen 3 en 4 van deze verordening, in gevallen waarin de producenten in de Unie door invoer overeenkomstig deze verordening ernstig worden of kunnen worden getroffen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (6).

(12)

Er moet worden voorzien in de mogelijkheid om de anders krachtens de Associatieovereenkomst toepasselijke douanerechten opnieuw in te stellen wanneer na onderzoek door de Commissie blijkt dat een binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallend product ernstige moeilijkheden veroorzaakt of dreigt te veroorzaken voor producenten van soortgelijke of rechtstreeks concurrerende producten in de Unie.

(13)

Het jaarverslag van de Commissie over de tenuitvoerlegging van de diepe en brede vrijhandelsruimte, die integraal deel uitmaakt van de Associatieovereenkomst, moet een gedetailleerde beoordeling bevatten van de uitvoering van de bij deze verordening vastgestelde handelsliberaliseringsmaatregelen.

(14)

Gezien de urgentie van de kwestie die verband houdt met de door de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne veroorzaakte situatie, wordt het passend geacht een uitzondering te maken op de periode van acht weken bedoeld in artikel 4 van Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, gehecht aan het VWEU, aan het VEU en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

(15)

Gezien de noodsituatie in Oekraïne moet deze verordening voorzien in een passende overgangsbepaling en in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Handelsliberaliseringsmaatregelen

1.   De volgende preferentiële regelingen worden ingevoerd:

a)

De preferentiële douanerechten bij invoer in de Unie van bepaalde industrieproducten van oorsprong uit Oekraïne die overeenkomstig bijlage I-A bij de Associatieovereenkomst gedurende zeven jaar geleidelijk worden afgeschaft, worden vastgesteld op nul.

b)

De toepassing van het stelsel van invoerprijzen wordt opgeschort voor de producten waarop het van toepassing is zoals bepaald in bijlage I-A bij de Associatieovereenkomst. Op de invoer van die producten zijn geen douanerechten van toepassing.

c)

Alle in bijlage I-A bij de Associatieovereenkomst vastgestelde tariefcontingenten worden opgeschort en de onder die contingenten vallende producten mogen zonder douanerechten uit Oekraïne in de Unie worden ingevoerd.

2.   In afwijking van artikel 14, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) 2016/1036 worden antidumpingrechten op invoer van oorsprong uit Oekraïne tijdens de periode van toepassing van deze verordening op geen enkel tijdstip geïnd, ook niet na het verstrijken van deze verordening.

3.   De toepassing van Verordening (EU) 2015/478 wordt tijdelijk opgeschort ten aanzien van invoer van oorsprong uit Oekraïne.

Artikel 2

Voorwaarden voor de preferentiële regelingen

Voor de in artikel 1, lid 1), punten a), b) en c), bedoelde preferentiële regelingen gelden de volgende voorwaarden:

a)

naleving van de regels inzake de oorsprong van producten en de daarmee samenhangende procedures, zoals bepaald in de Associatieovereenkomst;

b)

Oekraïne stelt geen nieuwe douanerechten of heffingen van gelijke werking noch nieuwe kwantitatieve beperkingen of maatregelen van gelijke werking in voor de invoer van producten van oorsprong uit de Unie, verhoogt de bestaande douanerechten of heffingen niet en voert geen andere beperkingen in, met inbegrip van discriminerende interne administratieve maatregelen, tenzij de oorlogssituatie dat duidelijk rechtvaardigt, en

c)

Oekraïne respecteert de democratische beginselen, de mensenrechten, de fundamentele vrijheden alsmede het principe van de rechtsstaat, en de aanhoudende inspanningen in de strijd tegen corruptie en illegale activiteiten worden voortgezet, overeenkomstig de artikelen 2, 3 en 22 van de Associatieovereenkomst.

Artikel 3

Tijdelijke opschorting

1.   Indien de Commissie oordeelt dat er voldoende bewijs is dat Oekraïne de in artikel 2 uiteengezette voorwaarden niet naleeft, kan zij de in artikel 1, lid 1, punten a), b) en c), vastgestelde preferentiële regelingen bij uitvoeringshandeling geheel of gedeeltelijk opschorten. Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld overeenkomstig de onderzoeksprocedure van artikel 5, lid 2.

2.   Indien een lidstaat de Commissie verzoekt een van de preferentiële regelingen op te schorten op basis van het verzuim van Oekraïne om de in artikel 2, punt b), uiteengezette voorwaarden na te leven, verstrekt de Commissie binnen vier maanden na de indiening van dat verzoek een met redenen omkleed advies over de vraag of de bewering dat Oekraïne die voorwaarden niet naleeft, onderbouwd is. Indien de Commissie tot de conclusie komt dat dit inderdaad het geval is, leidt zij de in lid 1 van dit artikel bedoelde procedure in.

Artikel 4

Vrijwaringsclausule

1.   Indien een product van oorsprong uit Oekraïne wordt ingevoerd onder voorwaarden die ernstige moeilijkheden veroorzaken of dreigen te veroorzaken voor producenten in de Unie van soortgelijke of rechtstreeks concurrerende producten, kunnen de anders krachtens de Associatieovereenkomst toepasselijke douanerechten op de invoer van dat product te allen tijde opnieuw worden ingesteld.

2.   De Commissie houdt nauwgezet toezicht op de effecten van deze verordening, onder meer met betrekking tot de prijzen op de markt van de Unie, met inachtneming van de informatie over uitvoer, invoer en productie in de Unie van de producten waarop de bij deze verordening vastgestelde handelsliberaliseringsmaatregelen van toepassing zijn.

3.   De Commissie neemt binnen een redelijke termijn een besluit tot het openen van een onderzoek:

a)

op verzoek van een lidstaat;

b)

op verzoek van een rechtspersoon of een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid die optreedt namens de bedrijfstak van de Unie, gedefinieerd als alle of een groot deel van de producenten in de Unie die soortgelijke producten of rechtstreeks concurrerende producten vervaardigen, of

c)

op eigen initiatief, indien het haar duidelijk is dat er voldoende prima facie bewijs is dat er voor producenten in de Unie die soortgelijke producten of rechtstreeks concurrerende producten vervaardigen, sprake is van de in lid 1 bedoelde ernstige moeilijkheden.

Voor de toepassing van dit lid wordt “een groot deel van de producenten in de Unie die soortgelijke producten of rechtstreeks concurrerende producten vervaardigen” gedefinieerd als producenten in de Unie die een collectieve output hebben van meer dan 50 % van de totale productie in de Unie van soortgelijke producten of rechtstreeks concurrerende producten die worden vervaardigd door dat deel van de bedrijfstak van de Unie dat het verzoek steunt of zich ertegen verzet, en die niet minder dan 25 % vertegenwoordigen van de totale productie van soortgelijke producten of rechtstreeks concurrerende producten die door de bedrijfstak van de Unie worden vervaardigd.

4.   Indien de Commissie besluit een onderzoek te openen, publiceert zij een bericht van opening van een onderzoek in het Publicatieblad van de Europese Unie. In het bericht wordt een beknopt overzicht gegeven van de ontvangen informatie en wordt meegedeeld dat alle relevante inlichtingen aan de Commissie moeten worden toegezonden. In het bericht wordt de periode vermeld waarbinnen belanghebbenden hun standpunt schriftelijk kenbaar kunnen maken. Die periode mag niet meer dan vier maanden bedragen te rekenen vanaf de datum van bekendmaking van het bericht.

5.   De Commissie verzamelt alle informatie die zij noodzakelijk acht en kan die informatie bij Oekraïne of eventuele andere bronnen verifiëren. Zij kan worden bijgestaan door ambtenaren van de lidstaat op het grondgebied waarvan om verificatie is verzocht, indien die lidstaat om dergelijke bijstand door die ambtenaren verzoekt.

6.   Wanneer de Commissie onderzoekt of er sprake is van ernstige moeilijkheden voor producenten in de Unie die soortgelijke producten of rechtstreeks concurrerende producten vervaardigen als bedoeld in lid 1, houdt zij — als er relevante informatie beschikbaar is — onder meer rekening met de volgende factoren met betrekking tot de producenten in de Unie:

marktaandeel,

productie,

voorraden,

productiecapaciteit,

bezettingsgraad,

werkgelegenheid,

invoer,

prijzen.

7.   Het onderzoek wordt uiterlijk zes maanden na de bekendmaking van het in lid 4 van dit artikel bedoelde bericht afgerond. In uitzonderlijke omstandigheden mag de Commissie die periode verlengen bij een uitvoeringshandeling die wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 5, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

8.   Binnen drie maanden na de afronding van het onderzoek beslist de Commissie, door middel van een uitvoeringshandeling die wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 5, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure, of de anders krachtens de Associatieovereenkomst toepasselijke douanerechten opnieuw moeten worden ingesteld. Die uitvoeringshandeling treedt uiterlijk één maand na de bekendmaking ervan in werking.

De anders krachtens de Associatieovereenkomst toepasselijke douanerechten kunnen opnieuw worden ingesteld zolang als nodig is om de verslechtering van de economische of financiële situatie van producenten in de Unie tegen te gaan, dan wel zolang de dreiging van een dergelijke verslechtering aanhoudt. Wanneer uit de definitief geconstateerde feiten blijkt dat niet is voldaan aan de in lid 1 van dit artikel gestelde voorwaarden, stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast tot beëindiging van het onderzoek en de procedure. Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 5, lid 2, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure.

9.   Als een onderzoek onmogelijk is als gevolg van uitzonderlijke omstandigheden die onmiddellijke maatregelen vereisen, mag de Commissie, nadat zij het in artikel 5, lid 1, bedoelde Comité douanewetboek daarvan in kennis heeft gesteld, alle noodzakelijke preventieve maatregelen nemen.

Artikel 5

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 285 van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad (7) ingestelde Comité douanewetboek. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 6

Beoordeling van de uitvoering van de handelsliberaliseringsmaatregelen

Het jaarverslag van de Commissie over de tenuitvoerlegging van de diepe en brede vrijhandelsruimte bevat een gedetailleerde beoordeling van de uitvoering van de handelsliberaliseringsmaatregelen waarin wordt voorzien in deze verordening en bevat, voor zover passend, een beoordeling van de sociale gevolgen van die maatregelen in Oekraïne en in de Unie. Informatie over de invoer van producten als bedoeld in artikel 1, lid 1, punt c), wordt beschikbaar gesteld op de website van de Commissie.

Artikel 7

Overgangsbepaling

De in artikel 1, lid 1, punten a), b) en c), bedoelde preferentiële regelingen zijn ook van toepassing op producten die op 4 juni 2022 ofwel vanuit Oekraïne in de Unie worden doorgevoerd ofwel in de Unie onder douanetoezicht staan, mits binnen zes maanden na die datum bij de bevoegde douaneautoriteiten van de Unie een verzoek daartoe wordt ingediend.

Artikel 8

Inwerkingtreding en toepassing

1.   Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Deze verordening is van toepassing tot en met 5 juni 2023.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 mei 2022.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

R. METSOLA

Voor de Raad

De voorzitter

B. LE MAIRE


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 19 mei 2022 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 24 mei 2022.

(2)  PB L 161 van 29.5.2014, blz. 3.

(3)  Besluit 2014/668/EU van de Raad van 23 juni 2014 inzake de ondertekening, namens de Europese Unie, en de voorlopige toepassing van de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Oekraïne, anderzijds, wat titel III (met uitzondering van de bepalingen betreffende de behandeling van onderdanen van derde landen die legaal werken op het grondgebied van de andere partij) en de titels IV, V, VI en VII, alsmede de desbetreffende bijlagen en protocollen daarvan betreft (PB L 278 van 20.9.2014, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21).

(5)  Verordening (EU) 2015/478 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2015 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de invoer (PB L 83 van 27.3.2015, blz. 16).

(6)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(7)  Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).


BESLUITEN

3.6.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 152/109


BESLUIT (EU) 2022/871 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 30 mei 2022

tot wijziging van Beschikking 2003/17/EG van de Raad wat betreft de toepassingsperiode ervan en de gelijkwaardigheid van in Bolivia verrichte veldkeuringen van gewassen voor de teelt van zaaigranen en gewassen voor de teelt van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen en de gelijkwaardigheid van in Bolivia voortgebrachte zaaigranen en zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Beschikking 2003/17/EG van de Raad (3) is bepaald dat veldkeuringen die in de in bijlage I bij die beschikking vermelde derde landen op bepaalde gewassen voor de teelt van zaaizaad worden verricht, onder bepaalde voorwaarden moeten worden beschouwd als gelijkwaardig aan veldkeuringen die overeenkomstig het recht van de Unie worden uitgevoerd. In die beschikking is ook bepaald dat zaaizaad van bepaalde soorten dat in die derde landen is voortgebracht onder bepaalde voorwaarden moet worden beschouwd als gelijkwaardig aan zaad dat overeenkomstig het recht van de Unie is voortgebracht.

(2)

De gelijkwaardigheid van die derde landen is erkend op basis van het multilaterale kader voor het internationale handelsverkeer in zaaizaad, te weten de programma’s van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) voor de certificering van rassen van zaaizaad in het internationale handelsverkeer en de methoden van de International Seed Testing Association (ISTA) of, in voorkomend geval, de voorschriften van de Association of Official Seed Analysts die gelijkwaardig zijn aan de ISTA-methoden. De Commissie heeft ook, alvorens voor het eerst gelijkwaardigheid toe te kennen, in sommige van die derde landen de wetgeving beoordeeld en audits uitgevoerd om na te gaan of zij voldoen aan de voorschriften uit hoofde van het Unierecht. Uit jaarlijkse tests en verslaglegging in het kader van de OESO, de periodieke audits van laboratoria voor ISTA-accreditatie en officiële inspecties in het kader van het Unierecht blijkt dat veldkeuringen in die derde landen dezelfde garanties blijven bieden als de veldkeuringen die door de lidstaten worden uitgevoerd en dat in die derde landen voortgebracht en gecertificeerd zaaizaad dezelfde garanties blijft bieden als zaad dat in de lidstaten voortgebracht en gecertificeerd wordt. Die veldkeuringen en dat zaaizaad moeten daarom nog altijd worden beschouwd als gelijkwaardig aan de veldkeuringen en het zaaizaad van de Unie.

(3)

In 2016 heeft Bolivia de Commissie verzocht de gelijkwaardigheid van zijn systeem van veldkeuringen van gewassen voor de teelt van zaaizaad alsook van in Bolivia voortgebracht en gecertificeerd zaaizaad van Sorghum spp. (sorgho), Zea mays (maïs) en Helianthus annuus (zonnebloemen) te erkennen.

(4)

De Commissie heeft de desbetreffende wetgeving van Bolivia onderzocht, in 2018 een audit verricht met betrekking tot het systeem van officiële controles van de productie en de certificering van zaaizaad van sorgho, maïs en zonnebloemen in Bolivia en hun gelijkwaardigheid met de voorschriften van de Unie, en een verslag met de bevindingen van de audit gepubliceerd, getiteld: “Eindverslag van een van 14 maart 2018 tot 22 maart 2018 in de Plurinationale Staat Bolivia verrichte audit teneinde het systeem van officiële controles en certificering van zaaizaad en de gelijkwaardigheid ervan met de voorschriften van de Europese Unie te evalueren”.

(5)

Uit die audit is gebleken dat er in Bolivia een goed georganiseerd systeem voor de productie en certificering van zaaizaad aanwezig is. De Commissie heeft een aantal tekortkomingen vastgesteld en aanbevelingen gedaan aan Bolivia. Aangezien Bolivia deze tekortkomingen vóór 30 november 2018 heeft verholpen, voldoet het land aan de voorwaarden van bijlage II bij Beschikking 2003/17/EG en aan de respectieve voorschriften van de Richtlijnen 66/402/EEG (4) en 2002/57/EG (5) van de Raad.

(6)

Daarom is het passend de gelijkwaardigheid te erkennen van de veldkeuringen die in Bolivia voor gewassen voor de teelt van zaaizaad van sorgho, maïs en zonnebloemen worden uitgevoerd, alsmede van in Bolivia voortgebracht en door de Boliviaanse autoriteiten officieel gecertificeerd zaaizaad van sorgho, maïs en zonnebloemen.

(7)

Aangezien Beschikking 2003/17/EG op 31 december 2022 verstrijkt, moet de periode waarvoor de gelijkwaardigheid krachtens die beschikking wordt erkend, worden verlengd om elk risico op verstoring van de invoer van zaaizaad in de Unie te vermijden. Rekening houdend met de investeringen en de tijd die nodig zijn voor de productie van overeenkomstig het Unierecht gecertificeerd zaaizaad, is het passend die periode met zeven jaar te verlengen.

(8)

Beschikking 2003/17/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Beschikking 2003/17/EG

Beschikking 2003/17/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 6 wordt de datum “31 december 2022” vervangen door “31 december 2029”.

2)

De tabel in bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

a)

de volgende rij wordt tussen de rijen “AU” en “BR” ingevoegd:

“BO

Ministry of Rural Development and Land

Bolivia

Av. Camacho entre calles Loaya y Bueno N°1471, LA PAZ

66/402/EEG — uitsluitend ten aanzien van Zea mays en Sorghum spp.

2002/57/EG — uitsluitend ten aanzien van Helianthus annuus

b)

in voetnoot 1 wordt tussen “AU — Australië,” en “BR — Brazilië,” de volgende vermelding ingevoegd:

 

“BO — Bolivia,”.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 3

Adressaten

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 30 mei 2022.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

R. METSOLA

Voor de Raad

De voorzitter

B. LE MAIRE


(1)  Advies van 23 maart 2022 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 5 april 2022 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 16 mei 2022.

(3)  Beschikking 2003/17/EG van de Raad van 16 december 2002 betreffende de gelijkwaardigheid van in derde landen verrichte veldkeuringen van gewassen voor de teelt van zaaizaad en de gelijkwaardigheid van in derde landen voortgebracht zaaizaad (PB L 8 van 14.1.2003, blz. 10).

(4)  Richtlijn 66/402/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaigranen (PB P 125 van 11.7.1966, blz. 2309/66).

(5)  Richtlijn 2002/57/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen (PB L 193 van 20.7.2002, blz. 74).


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

3.6.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 152/112


Informatie betreffende de inwerkingtreding van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Kaapverdië tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Kaapverdië inzake de versoepeling van de afgifte van visa voor kort verblijf aan de burgers van de Republiek Kaapverdië en van de Europese Unie

De Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Kaapverdië tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Kaapverdië inzake de versoepeling van de afgifte van visa voor kort verblijf aan de burgers van de Republiek Kaapverdië en van de Europese Unie treedt op 1 juli 2022 in werking, aangezien de in artikel 2, lid 2, van de overeenkomst bedoelde procedure op 3 mei 2022 is voltooid.


VERORDENINGEN

3.6.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 152/113


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/872 VAN DE COMMISSIE

van 1 juni 2022

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 288/2014 wat betreft wijzigingen van het model voor operationele programma’s in het kader van de doelstelling “investeren in groei en werkgelegenheid” en het model voor samenwerkingsprogramma’s in het kader van de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” wat het cohesiebeleid ten behoeve van vluchtelingen in Europa (CARE) betreft

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (1), en met name artikel 96, lid 9,

Gezien Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (2), en met name artikel 8, lid 11,

Na raadpleging van het Coördinatiecomité voor de Europese structuur- en investeringsfondsen,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 288/2014 van de Commissie (3) bevat het model voor operationele programma’s in het kader van de doelstelling “investeren in groei en werkgelegenheid” en het model voor samenwerkingsprogramma’s in het kader van de doelstelling “Europese territoriale samenwerking”.

(2)

Gezien de uitzonderlijke verlenging van de mogelijkheid om ook tijdelijk een medefinancieringspercentage van 100 % toe te passen op uitgaven die in betalingsaanvragen zijn gedeclareerd tijdens het boekjaar dat begint op 1 juli 2021 en eindigt op 30 juni 2022 voor een of meer prioritaire assen in een programma dat door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF) of het Cohesiefonds wordt ondersteund overeenkomstig artikel 25 bis, lid 1 bis, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 — dat is ingevoegd bij Verordening (EU) 2022/562 van het Europees Parlement en de Raad (4) — moeten het model voor operationele programma’s in het kader van de doelstelling “investeren in groei en werkgelegenheid” in bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 288/2014 en het model voor samenwerkingsprogramma’s in het kader van de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” in bijlage II bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 288/2014 dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(3)

Bij Verordening (EU) 2022/562 is ook de mogelijkheid ingevoerd om concrete acties die zijn gericht op de migratieproblemen als gevolg van de militaire agressie door Rusland, ofwel uit het EFRO ofwel uit het ESF te financieren op basis van de op het andere fonds toepasselijke regels overeenkomstig artikel 98, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, indien dergelijke concrete acties geprogrammeerd zijn in het kader van een specifieke prioritaire as. Deze nieuwe mogelijkheid moet daarom worden weerspiegeld in het in bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 288/2014 vastgestelde model voor operationele programma’s in het kader van de doelstelling “investeren in groei en werkgelegenheid”. Met name moet duidelijk zijn welk fonds is gekozen voor de ondersteuning van dergelijke concrete acties die bijdragen tot de investeringsprioriteiten van het andere fonds, ongeacht of de specifieke prioritaire as betrekking heeft op het EFRO, het ESF of beide.

(4)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 288/2014 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

Om ervoor te zorgen dat de in deze verordening opgenomen maatregelen meteen kunnen worden toegepast, moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 288/2014 wordt vervangen door de tekst in bijlage I bij deze verordening.

2.   Bijlage II bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 288/2014 wordt vervangen door de tekst in bijlage II bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 1 juni 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320.

(2)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 259.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 288/2014 van de Commissie van 25 februari 2014 tot vaststelling van voorschriften overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij betreffende het model voor operationele programma’s in het kader van de doelstelling “investeren in groei en werkgelegenheid”, en overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” betreffende het model voor samenwerkingsprogramma’s in het kader van de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (PB L 87 van 22.3.2014, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) 2022/562 van het Europees Parlement en de Raad van 6 april 2022 tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1303/2013 en (EU) nr. 223/2014 wat betreft maatregelen uit hoofde van het cohesiebeleid ten behoeve van vluchtelingen in Europa (CARE) (PB L 109 van 8.4.2022, blz. 1).


BIJLAGE I

“BIJLAGE I

Model voor operationele programma’s in het kader van de doelstelling “investeren in groei en werkgelegenheid”

CCI

<0.1 type="S" maxlength="15" input="S"“SME”>  (1)

Titel

<0.2 type="S" maxlength="255" input="M"“SME >

Versie

<0.3 type="N" input="G"“SME >

Eerste jaar

<0.4 type="N" maxlength="4" input="M"“SME >

Laatste jaar

<0.5 type="N" maxlength="4" input="M"“SME >

Subsidiabel vanaf

<0.6 type="D" input="G"“SME >

Subsidiabel tot

<0.7 type="D" input="G"“SME >

Nummer besluit Commissie

<0.8 type="S" input="G"“SME >

Datum besluit Commissie

<0.9 type="D" input="G"“SME >

Nummer wijzigingsbesluit lidstaat

<0.10 type="S" maxlength="20" input="M"“SME >

Datum wijzigingsbesluit lidstaat

<0.11 type="D" input="M"“SME >

Datum inwerkingtreding wijzigingsbesluit lidstaat

<0.12 type="D" input="M"“SME >

Onder het operationele programma vallende NUTS-regio’s

<0.12 type="S" input="S“SME >

DEEL 1

STRATEGIE VOOR DE BIJDRAGE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA AAN DE STRATEGIE VAN DE UNIE VOOR SLIMME, DUURZAME EN INCLUSIEVE GROEI EN DE VERWEZENLIJKING VAN ECONOMISCHE, SOCIALE EN TERRITORIALE SAMENHANG (2)

(referentie: artikel 27, lid 1, en artikel 96, lid 2, eerste alinea, onder a), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad en, voor operationele programma’s die aan de thematische doelstelling “de bevordering van crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie” gewijd zijn, artikel 92 ter, lid 9, tweede alinea, en lid 10) (3)

1.1.   Strategie voor de bijdrage van het operationele programma aan de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en de verwezenlijking van economische, sociale en territoriale samenhang

1.1.1.

Beschrijving van de strategie van het programma om bij te dragen aan de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en de verwezenlijking van economische, sociale en territoriale samenhang (4).

<1.1.1 type="S" maxlength="70 000 " input="M">

Voor de toevoeging van nieuwe prioritaire assen aan een bestaand operationeel programma met het oog op de toewijzing van de extra middelen aan de thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie”, moet de beschrijving van de verwachte gevolgen voor de bevordering van crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen ervan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie worden gepresenteerd in een specifiek tekstvak zoals hieronder aangegeven.

Voor een nieuw operationeel programma dat aan de thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie” is gewijd, hoeven alleen de beschrijving en het tekstvak hieronder te worden gepresenteerd.

1.1.1 bis

Beschrijving van de verwachte gevolgen van het operationele programma voor de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en voor de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie.

<1.1.1 type="S" maxlength="10 000 " input="M">

1.1.2.

Een motivering van de keuze van de thematische doelstellingen en bijbehorende investeringsprioriteiten met betrekking tot de partnerschapsovereenkomst, op basis van een vaststelling van hetgeen op regionaal en, in voorkomend geval, nationaal niveau nodig is, waaronder het aanpakken van de problemen die zijn vermeld in de relevante landenspecifieke aanbevelingen die zijn aangenomen op grond van artikel 121, lid 2, VWEU, en de relevante aanbevelingen van de Raad die zijn vastgesteld op grond van artikel 148, lid 4, VWEU, met inachtneming van de ex-ante-evaluatie (5).

Voor de toevoeging van nieuwe prioritaire assen aan een bestaand operationeel programma met het oog op de toewijzing van de extra middelen aan de thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie” moet de onder 1.1.2 bis bedoelde beschrijving worden bijgevoegd.

Voor een nieuw operationeel programma dat aan de thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie” is gewijd, hoeft alleen de onder 1.1.2 bis bedoelde beschrijving te worden verstrekt.

1.1.2. bis

Motivering met een beschrijving van de verwachte gevolgen van het operationele programma voor de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en voor de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie.

Tabel 1

Motivering van de keuze van de thematische doelstellingen en investeringsprioriteiten

Gekozen thematische doelstelling

Gekozen investeringsprioriteit

Motivering van de keuze of de gevolgen voor de bevordering van het crisisherstel (indien van toepassing)

<1.1.2 type="S" input="S" PA=Y TA=”NA”>

<1.1.3 type="S" input="S" PA=Y TA=”NA”>

<1.1.4 type="S" maxlength="1000" input="M" PA=Y TA=”NA”>

 

 

 

1.2.   Motivering van de financiële toewijzing

Motivering van de financiële toewijzing (d.w.z. steun van de Unie) aan elke thematische doelstelling en in voorkomend geval de investeringsprioriteit, in overeenstemming met de vereisten inzake thematische concentratie, rekening houdend met de ex-ante-evaluatie.

<1.2.1 type="S" maxlength="7000" input="M" PA=Y TA=”NA”>

Voor de toevoeging van nieuwe prioritaire assen aan een bestaand operationeel programma met het oog op de toewijzing van de extra middelen aan de thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie” moet de onder 1.2 bis bedoelde beschrijving worden bijgevoegd.

Voor een nieuw operationeel programma dat aan de thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie” is gewijd, hoeft alleen de volgende beschrijving te worden verstrekt:

1.2 bis   Motivering van de financiële toewijzing van de extra middelen aan de thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie” aan het EFRO of het ESF, en van de wijze waarop deze middelen gericht zijn op de geografische gebieden waar ze het hardst nodig zijn, rekening houdend met de verschillende regionale behoeften en ontwikkelingsniveaus om ervoor te zorgen dat de steun naargelang van de behoeften evenwichtig wordt verdeeld over de regio’s en steden die het zwaarst getroffen zijn door de gevolgen van de COVID-19-pandemie, en de noodzaak om aandacht te blijven besteden aan minder ontwikkelde regio’s, overeenkomstig de in artikel 174 VWEU vastgestelde doelstellingen van economische, sociale en territoriale samenhang.

<1.2.1 type="S" maxlength="3000" input="M" PA=Y TA=”NA”>


Tabel 2

Overzicht van de investeringsstrategie van het operationele programma

Prioritaire as

Fonds (EFRO (6), Cohesiefonds, ESF (7), YEI (8), EFRO-React-EU, ESF-React-EU of YEI-React-EU)

Steun van de Unie (9) (EUR)

Aandeel van de totale steun van de Unie voor het operationele programma (10)

Thematische doelstelling (11)

Investeringsprioriteiten (12)

Specifieke doelstellingen in overeenstemming met de investeringsprioriteit

Gemeenschappelijke en programmaspecifieke resultaatindicatoren waarvoor een streefdoel is vastgesteld

<1.2.1 type="S" input="G">

<1.2.2 type="S" input="G">

<1.2.3 type="N’ " input="G">

<1.2.4 type="P’ input="G">

<1.2.5 type="S" input="G">

<1.2.6 type="S" input="G">

<1.2.7 type="S" input="G">

<1.2.8 type="S" input="G">

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

DEEL 2

PRIORITAIRE ASSEN

(referentie: artikel 96, lid 2, eerste alinea, punten b) en c), en artikel 98, lid 4, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

De tabellen met betrekking tot specifieke fondsen zullen voor het andere fonds toegankelijk zijn voor prioriteiten die worden uitgevoerd met gebruikmaking van artikel 98, lid 4, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

2.A   Een beschrijving van de prioritaire assen, anders dan technische bijstand

(referentie: artikel 96, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

2.A.1   Prioritaire as (voor elke prioritaire as)

Identificatiecode van de prioritaire as

<2A.1 type="N" input="G"“SME» >

Titel van de prioritaire as

<2A.2 type="S" maxlength="500" input="M"“SME” >


De gehele prioritaire as wordt uitsluitend met behulp van financieringsinstrumenten uitgevoerd.

<2A.3 type="C" input="M">

De gehele prioritaire as wordt uitsluitend uitgevoerd met financieringsinstrumenten die op het niveau van de Unie zijn opgezet.

<2A.4 type="C" input="M"“SME” >

De gehele prioritaire as wordt door vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling uitgevoerd.

<2A.5 type="C" input="M">

Voor het ESF: de gehele prioritaire as is gewijd aan sociale innovatie of transnationale samenwerking of beide

<2A.6 type="C" input="M">

De gehele prioritaire as is gewijd aan React-EU.

<2A.7 type="C" input="M">

De gehele prioritaire as zal de migratieproblemen als gevolg van de militaire agressie door Rusland aanpakken, onder meer overeenkomstig artikel 98, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

<2A.8 type="C" input="M">

De gehele prioritaire as zal React-EU-middelen gebruiken om de migratieproblemen als gevolg van de militaire agressie door Rusland aan te pakken, overeenkomstig artikel 98, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

<2A.9 type="C" input="M">

2.A.2   Motivering voor de vaststelling van een prioritaire as die meer dan één regiocategorie, thematische doelstelling of fonds betreft (indien van toepassing) (13)

(referentie: artikel 96, lid 1, en artikel 98, lid 4, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

<2A.0 type="S" maxlength="3500" input="M">

2.A.3   Fonds, regiocategorie en berekeningsgrondslag voor steun van de Unie

(voor elke combinatie in het kader van een prioritaire as)

Fonds

<2A.7 type="S" input="S"“SME” >

Regiocategorie  (14)

<2A.8 type="S" input="S"“SME “>

Berekeningsgrondslag (totale subsidiabele uitgaven of subsidiabele publieke uitgaven)

<2A.9 type="S" input="S"“SME” >

Regiocategorie voor ultraperifere regio’s en noordelijke dunbevolkte regio’s (indien van toepassing)  (15)

<2A.9 type="S" input="S” >

2.A.4   Investeringsprioriteit

(voor elke investeringsprioriteit in het kader van de prioritaire as)

Investeringsprioriteit

<2A.10 type="S" input="S"“SME” >

2.A.5   Specifieke doelstellingen in overeenstemming met de investeringsprioriteit en de verwachte resultaten

(voor elke specifieke doelstelling in het kader van de investeringsprioriteit)

(referentie: artikel 96, lid 2, punt b), i) en ii), van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

Identificatiecode

<2A.1.1 type="N" input="G"“SME >

Specifieke doelstelling

<2A.1.2 type="S" maxlength="500" input="M"“SME >

Resultaten die de lidstaat met steun van de Unie beoogt te bereiken

<2A.1.3 type="S" maxlength="3500" input="M“SME ">


Tabel 3

Programmaspecifieke resultaatindicatoren (per specifieke doelstelling

(voor het EFRO, het Cohesiefonds en het EFRO-React-EU)

(referentie: artikel 96, lid 2, punt b), ii), van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

Identificatiecode

Indicator

Meeteenheid

Regiocategorie (in voorkomend geval)

Uitgangswaarde

Referentiejaar

Streefwaarde (16) (2023)

Gegevensbron

Frequentie van de verslaglegging

<2A.1.4 type="S" maxlength="5" input="M"“SME” >

<2A.1.5 type="S" maxlength="255" input="M"“SME” >

<2A.1.6 type="S" input="M”” SME">

<2A.1.7 type="S" input="S"“SME” >

kwantitatief <2A.1.8 type="N" input="M"“SME” >

kwalitatief <2A.1.8 type="S" maxlength="100" input="M"“SME”

<2A.1.9 type="N’ input="M"“SME”>

kwantitatief <2A.1.10 type="N" input="M">

kwalitatief <2A.1.10 type="S" maxlength="100" input="M"“SME” >

<2A.1.11 type="S" maxlength="200" input="M"“SME”>

<2A.1.12 type="S" maxlength="100" input="M"“SME” >

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Tabel 4

Gemeenschappelijke resultaatindicatoren waarvoor een streefwaarde is vastgesteld, en specifieke resultaatindicatoren voor het programma die overeenkomen met de specifieke doelstelling (per investeringsprioriteit en regiocategorie) (voor het ESF en het ESF-React-EU)

(referentie: artikel 96, lid 2, punt b), ii), van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

Identificatiecode

Indicator

Regiocategorie (in voorkomend geval)

Meeteenheid voor indicator

Gemeenschappelijke outputindicator die als basis voor streefwaarde is gebruikt

Uitgangswaarde

Meeteenheid voor uitgangswaarde en streefwaarde

Referentiejaar

Streefwaarde (17) (2023)

Gegevensbron

Frequentie van de verslaglegging

M

W

T

M

W

T

programmaspecifiek <2A.1.13 type="S" maxlength="5" input="M">

gemeenschappelijk <2A.1.13 type="S" input="S">

programmaspecifiek <2A.1.14 type="S" maxlength="255" input="M">

gemeenschappelijk <2A.1.14 type="S" input="S">

<2A.1.15 type="S" input="S">

programmaspecifiek <2A.1.16 type="S" input="M">

gemeenschappelijk <2A.1.16 type="S" input="S">

programmaspecifiek <2A.1.17 type="S" input="M">

gemeenschappelijk <2A.1.17 type="S" input="S">

gemeenschappelijke outputindicatoren <2A.1.18 type="S" input="S">

kwantitatief <2A.1.19 type="S" input="M">

gemeenschappelijk <2A.1.19 type="S" input="G">

<2A.1.20 type="N’ input="M">

kwantitatief <2A.1.21 type="N" input="M">

kwalitatief <2A.1.21 type="S" maxlength="100" input="M">

<2A.1.22 type="S" maxlength="200" input="M">

<2A.1.23 type="S" maxlength="100" input="M">

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Tabel 4 a

YEI- en YEI-React-EU-resultaatindicatoren en programmaspecifieke indicatoren die met de specifieke doelstelling overeenkomen

(per prioritaire as of deel daarvan)

(referentie: artikel 19, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad (19))

Identificatiecode

Indicator

Meeteenheid voor indicator

Gemeenschappelijke outputindicator die als basis voor streefwaarde is gebruikt

Uitgangswaarde

Meeteenheid voor uitgangswaarde en streefwaarde

Referentiejaar

Streefwaarde (18) (2023)

Gegevensbron

Frequentie van de verslaglegging

M

W

T

M

W

T

programmaspecifiek <2A.1.24 type="S" maxlength="5" input="M">

gemeenschappelijk <2A.1.24 type="S" input="S">

programmaspecifiek <2A.1.25 type="S" maxlength="255" input="M">

gemeenschappelijk <2A.1.25 type="S" input="S">

programmaspecifiek <2A.1.26 type="S" input="M">

gemeenschappelijk <2A.1.26 type="S" input="S">

programmaspecifiek <2A.1.27 type="S" input="M">

gemeenschappelijk <2A.1.27 type="S" input="S">

gemeenschappelijke outputindicatoren <2A.1.28 type="S" input="S">

kwantitatief <2A.1.29 type="S" input="M">

gemeenschappelijk <2A.1.29 type="S" input="G">

<2A.1.30 type= "N’ input="M">

kwantitatief <2A.1.31 type="N" input="M">

kwalitatief <2A.1.31 type="S" maxlength="100" input="M">

<2A.1.32 type="S" maxlength="200" input="M">

<2A.1.33 type="S" maxlength="100" input="M">

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2.A.6   In het kader van de investeringsprioriteit te ondersteunen maatregelen

(per investeringsprioriteit)

2.A.6.1    Beschrijving van het soort ondersteunde maatregelen en voorbeelden daarvan, en de verwachte bijdrage daarvan aan de specifieke doelstellingen, indien van toepassing onder vermelding van de voornaamste doelgroepen, beoogde specifieke grondgebieden en soorten begunstigden

(referentie: artikel 96, lid 2, punt b), iii), van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

Investeringsprioriteit

<2A.2.1.1 type="S" input="S">

<2A.2.1.2 type="S" maxlength="17500" input="M">

2.A.6.2    Leidende beginselen voor het selecteren van concrete acties

(referentie: artikel 96, lid 2, punt b), iii), van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

Investeringsprioriteit

<2A.2.2.1 type="S" input="S">

<2A.2.2.2 type="S" maxlength="5000" input="M">

2.A.6.3   Gepland gebruik van financieringsinstrumenten (indien van toepassing)

(referentie: artikel 96, lid 2, punt b), iii), van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

Investeringsprioriteit

<2A.2.3.1 type="S" input="S">

Gepland gebruik van financieringsinstrumenten

<2A.2.3.2 type="C" input="M">

<2A.2.3.3 type="S" maxlength="7000" input="M">

2.A.6.4   Gepland gebruik van grote projecten (indien van toepassing)

(referentie: artikel 96, lid 2, punt b), iii), van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

Investeringsprioriteit

<2A.2.4.1 type="S" input="S">

<2A.2.4.2 type="S" maxlength="3500" input="M">

2.A.6.5    Outputindicatoren per investeringsprioriteit en, indien van toepassing, uitgesplitst naar regiocategorie

(referentie: artikel 96, lid 2, punt b), iv), van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

Tabel 5

Gemeenschappelijke en programmaspecifieke outputindicatoren

(per investeringsprioriteit, voor het ESF en, indien van toepassing voor het EFRO, uitgesplitst naar regiocategorie (21))

Identificatiecode

Indicator

Meeteenheid

Fonds

Regiocategorie (in voorkomend geval)

Streefwaarde (2023) (20)

Gegevensbron

Frequentie van de verslaglegging

M

W

T

 

 

<2A.2.5.1 type="S" input="S" SME >

<2A.2.5.2 type="S" input="S" SME >

<2A.2.5.3 type="S" input="S" SME >

<2A.2.5.4 type="S" input="S" SME >

<2A.2.5.5 type="S" input="S" SME >

<2A.2.5.6 type="N’ input="M" SME >

<2A.2.5.7 type="S" maxlength="200" input="M" SME >

<2A.2.5.8 type="S" maxlength="100" input="M" SME >

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2.A.7   Sociale innovatie, transnationale samenwerking en bijdrage aan de thematische doelstellingen 1-7 en 13

Specifieke bepalingen voor het ESF en het ESF-React-EU (22), indien van toepassing (per prioritaire as en, indien relevant, uitgesplitst naar regiocategorie): sociale innovatie, transnationale samenwerking en bijdrage van het ESF aan de thematische doelstellingen 1-7 en 13.

Beschrijving van de bijdrage van de geplande acties van de prioritaire as aan:

sociale innovatie (indien hiervoor geen specifieke prioritaire as bestaat);

transnationale samenwerking (indien hiervoor geen specifieke prioritaire as bestaat);

thematische doelstellingen als bedoeld in artikel 9, eerste alinea, punten 1 tot en met 7, en artikel 92 ter, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

Prioritaire as

<2A.3.1 type="S" input="S">

<2A.3.2 type="S" maxlength="7000" input="M">

2.A.8   Prestatiekader (23)

(referentie: artikel 96, lid 2, punt b), v), en bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1303/2013)

Tabel 6

Prestatiekader van de prioritaire as

(per fonds en, voor het EFRO en het ESF, per regiocategorie) (26)

Prioritaire as

Soort indicator

(belangrijke uitvoeringsstap, financiële, output- of, indien van toepassing, resultaatindicator)

Identificatiecode

Indicator of belangrijke stap in de uitvoering

Meeteenheid, indien van toepassing

Fonds

Regiocategorie

Mijlpaal voor 2018 (24)

Uiteindelijke streefdoel (2023) (25)

Gegevensbron

Toelichting betreffende de relevantie van de indicator, indien van toepassing

M

W

T

M

W

T

<2A.4.1 type="S" input="S">

<2A.4.2 type="S" input="S">

uitvoeringsstap of financiële indicator <2A.4.3 type="S" maxlength="5" input="M">

output of resultaat <2A.4.3 type="S" input="S">

uitvoeringsstap of financiële indicator <2A.4.4 type="S" maxlength="255" input="M">

output of resultaat <2A.4.4 type="S" input="G" or “M”>

uitvoeringsstap of financiële indicator <2A.4.5 type="S" input="M">

output of resultaat <2A.4.5 type="S" input="G" or “M”>

<2A.4.6 type="S" input="S">

<2A.4.7 type="S" input="S">

<2A.4.8 type="S" maxlength="255" input="M">

uitvoeringsstap of financiële <2A.4.9 type="S" input="M">

output of resultaat <2A.4.8 type="S" input="M">

uitvoeringsstap of financiële indicator <2A.4.10 type="S" maxlength="200" input="M">

output of resultaat <2A.4.10 type="S" input=“M”>

<2A.4.11 type="S" maxlength="500" input="M">

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Aanvullende kwalitatieve informatie over het opstellen van het prestatiekader (facultatief)

<2A.4.12 type="S" maxlength="7000" input="M">

2.A.9   Categorieën steunverlening

(referentie: artikel 96, lid 2, punt b), vi), van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

Categorieën steunverlening die overeenkomen met de inhoud van de prioritaire as op basis van een door de Commissie vastgestelde nomenclatuur, en een indicatieve uitsplitsing van de door de Unie verleende steun.

Tabellen 7-11

Categorieën steunverlening  (28)

(per fonds en regiocategorie, indien de prioritaire as meer dan één daarvan betreft)

Tabel 7: Dimensie 1 – Steunverleningsgebied

Fonds

<2A.5.1.1 type="S" input="S" Decision=N >

Regiocategorie (27)

<2A.5.1.2 type="S" input="S" Decision=N >

Prioritaire as

Code

Bedrag (in EUR)

<2A.5.1.3 type="S" input="S" Decision=N>

<2A.5.1.4 type="S" input="S" Decision=N >

<2A.5.1.5 type="N" input="M" Decision=N >

 

 

 

 

 

 


Tabel 8: Dimensie 2 – Financieringsvorm

Fonds

<2A.5.2.1 type="S" input="S" Decision=N >

Regiocategorie (29)

<2A.5.2.2 type="S" input="S" Decision=N >

Prioritaire as

Code

Bedrag (in EUR)

<2A.5.2.3 type="S" input="S" Decision=N>

<2A.5.2.4 type="S" input="S" Decision=N >

<2A.5.2.5 type="N" input="M" Decision=N >

 

 

 

 

 

 


Tabel 9: Dimensie 3 – Soort grondgebied

Fonds

<2A.5.3.1 type="S" input="S" Decision=N >

Regiocategorie (30)

<2A.5.3.2 type="S" input="S" Decision=N >

Prioritaire as

Code

Bedrag (in EUR)

<2A.5.3.3 type="S" input="S" Decision=N>

<2A.5.3.4 type="S" input="S" Decision=N >

<2A.5.3.5 type="N" input="M" Decision=N >

 

 

 

 

 

 


Tabel 10: Dimensie 4 – Territoriale verwezenlijkingsmechanismen

Fonds

<2A.5.4.1 type="S" input="S" Decision=N >

Regiocategorie (31)

<2A.5.4.2 type="S" input="S" Decision=N >

Prioritaire as

Code

Bedrag (in EUR)

<2A.5.4.2 type="S" input="S" Decision=N>

<2A.5.4.4 type="S" input="S" Decision=N >

<2A.5.4.5 type="N" input="M" Decision=N >

 

 

 

 

 

 


Tabel 11: Dimensie 6 – Secundair ESF- en ESF-React-EU-onderwerp  (32) (alleen ESF)

Fonds

<2A.5.5.1 type="S" input="S" Decision=N >

Regiocategorie (33)

<2A.5.5.2 type="S" input="S" Decision=N >

Prioritaire as

Code

Bedrag (in EUR)

<2A.5.5.3 type="S" input="S" Decision=N>

<2A.5.5.4 type="S" input="S" Decision=N >

<2A.5.5.5 type="N" input="M" Decision=N >

 

 

 

 

 

 

2.A.10   Overzicht van het geplande gebruik van technische bijstand, waaronder, waar nodig, maatregelen ter versterking van de administratieve capaciteit van de autoriteiten die betrokken zijn bij het beheer en de controle van de programma’s en de begunstigden (indien van toepassing) (34)

(per prioritaire as)

(referentie: artikel 96, lid 2, punt b), vii), van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

Prioritaire as

<3A.6.1 type="S" input="S">

<2A.6.2 type="S" maxlength="2000" input="M">

2.B   Beschrijving van de prioritaire assen voor technische bijstand

(referentie: artikel 96, lid 2, punt c), van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

2.B.1   Prioritaire as (voor elke prioritaire as voor technische bijstand)

Identificatiecode van de prioritaire as

<2B.0.2 type="N" maxlength="5" input="G">

Titel van de prioritaire as

<2B.0.3 type="S" maxlength="255" input="M">


De gehele prioritaire as is gewijd aan technische bijstand zoals bedoeld in artikel 92 ter, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

<2B.0.1 type="C" input="M">

2.B.2   Motivering voor de vaststelling van een prioritaire as die meer dan één regiocategorie betreft (indien van toepassing)

(referentie: artikel 96, lid 1, en artikel 98, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

<2B.0.1 type="S" maxlength="3500" input="M">

2.B.3   Fonds en regiocategorie (voor elke combinatie in het kader van de prioritaire as)

Fonds

<2B.0.4 type="S" input="S">

Regiocategorie  (35)

<2B.0.5 type="S" input="S">

Berekeningsgrondslag (totale subsidiabele uitgaven of subsidiabele publieke uitgaven)

<2B.0.6 type="S" input="S">

2.B.4   Specifieke doelstellingen en verwachte resultaten

(voor elke specifieke doelstelling in het kader van de prioritaire as)

(referentie: artikel 96, lid 2, punt c), i) en ii), van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

Identificatiecode

<2B.1.1 type="N" maxlength="5" input="G">

Specifieke doelstelling

<2B.1.2 type="S" maxlength="500" input="M">

Resultaten die de lidstaat met steun van de Unie beoogt te bereiken  (36)

<2B.1.3 type="S" maxlength="3500" input="M">

2.B.5   Resultaatindicatoren (37)

Tabel 12

Programmaspecifieke resultaatindicatoren (per specifieke doelstelling)

(voor EFRO/ESF/Cohesiefonds/EFRO-React-EU/ESF-React-EU)

(referentie: artikel 96, lid 2, punt c), ii), van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

Identificatiecode

Indicator

Meeteenheid

Uitgangswaarde

Referentiejaar

Streefwaarde (38) (2023)

Gegevensbron

Frequentie van de verslaglegging

M

W

T

M

W

T

<2.B.2.1 type="S" maxlength="5" input="M">

<2.B.2.2 type="S" maxlength="255" input="M">

<2.B.2.3 type="S" input="M">

kwantitatief <2.B.2.4 type="N" input="M">

<2.B.2.5 type="N’ input="M">

kwantitatief <2.B.2.6 type="N" input="M">

kwalitatief <2.B.2.6 type="S" maxlength="100" input="M">

<2.B.2.7 type="S" maxlength="200" input="M">

<2.B.2.8 type="S" maxlength="100" input="M">

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2.B.6   Te ondersteunen acties en de verwachte bijdrage daarvan aan de specifieke doelstellingen (per prioritaire as)

(referentie: artikel 96, lid 2, punt c), i) en iii), van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

2.B.6.1    Een beschrijving van de te ondersteunen acties en de verwachte bijdrage daarvan aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen

(referentie: artikel 96, lid 2, punt c), i) en iii), van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

Prioritaire as

<2.B.3.1.1 type="S" input="S">

<2.B.3.1.2 type="S" maxlength="7000" input="M">

2.B.6.2    Outputindicatoren die naar verwachting aan de resultaten bijdragen (per prioritaire as)

(referentie: artikel 96, lid 2, punt c), iv), van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

Tabel 13

Outputindicatoren (per prioritaire as)

(voor EFRO/ESF/Cohesiefonds/EFRO-React-EU/ESF-React-EU)

Identificatiecode

Indicator

Meeteenheid

Streefwaarde (2023) (39)

(facultatief)

Gegevensbron

M

W

T

<2.B.3.2.1 type="S" maxlength="5" input="M">

<2.B.2.2.2 type="S" maxlength="255" input="M">

<2.B.3.2.3 type="S" input="M">

<2.B.3.2.4 type="N’ input="M">

<2.B.3.2.5 type="S" maxlength="200" input="M">

 

 

 

 

 

 

 

2.B.7   Categorieën steunverlening (per prioritaire as)

(referentie: artikel 96, lid 2, punt c), v), van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

Desbetreffende categorieën steunverlening op basis van een door de Commissie vastgestelde nomenclatuur, en een indicatieve verdeling van de door de Unie verleende steun.

Tabellen 14-16

Categorieën steunverlening  (41)

Tabel 14: Dimensie 1 – Steunverleningsgebied

Regiocategorie  (40): <type="S" input="S">

Prioritaire as

Code

Bedrag (in EUR)

<2B.4.1.1 type="S" input="S" > Decision=N>

<2B.4.1.2 type="S" input="S"> Decision=N>

<2B.4.1.3 type="N" input="M"> Decision=N>

 

 

 

 

 

 


Tabel 15: Dimensie 2 – Financieringsvorm

Regiocategorie  (42): <type="S" input="S">

Prioritaire as

Code

Bedrag (in EUR)

<2B.4.2.1 type="S" input="S" > Decision=N>

<2B.4.2.2 type="S" input="S"> Decision=N>

<2B.4.2.3 type="N" input="M"> Decision=N>

 

 

 

 

 

 


Tabel 16: Dimensie 3 – Soort grondgebied

Regiocategorie  (43): <type="S" input="S">

Prioritaire as

Code

Bedrag (in EUR)

<2B.4.3.1 type="S" input="S" > Decision=N>

<2B.4.3.2 type="S" input="S"> Decision=N>

<2B.4.3.3 type="N" input="M"> Decision=N>

 

 

 

 

 

 

DEEL 3

FINANCIERINGSPLAN

(referentie: artikel 96, lid 2, punt d), en artikel 92 ter, lid 9, vijfde alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

3.1   Financiële toewijzing uit elk fonds en bedragen voor de prestatiereserve

(referentie: artikel 96, lid 2, punt d), i), van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

Tabel 17

 

Fonds

Regiocategorie

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

Totaal

 

 

 

Hoofdtoewijzing (44)

Prestatiereserve

Hoofdtoewijzing

Prestatiereserve

Hoofdtoewijzing

Prestatiereserve

Hoofdtoewijzing

Prestatiereserve

Hoofdtoewijzing

Prestatiereserve

Hoofdtoewijzing

Prestatiereserve

Hoofdtoewijzing

Prestatiereserve

Totale toewijzing (door de Unie verleende steun)

Totale toewijzing (door de Unie verleende steun)

Hoofdtoewijzing

Prestatiereserve

 

<3.1.1 type="S" input="G"“SME”>

<3.1.2 type="S" input="G"“SME” >

<3.1.3 type="N" input="M" SME” >

<3.1.4 type="N" input="M"

TA - “NA” YEI –“NA”>

<3.1.5 type="N" input="M" SME” >

<3.1.6 type="N" input="M"

TA - “NA” YEI –“NA”>

<3.1.7 type="N" input="M" SME” >

<3.1.8 type="N" input="M "

TA - “NA” YEI –“NA”>

<3.1.9 type="N" input="M" SME” >

<3.1.10 type="N" input="M"”

TA - “NA” YEI –“NA”>

<3.1.11 type="N" input="M" SME” >

<3.1.12 type="N" input="M"”

TA - “NA” YEI –“NA”>

<3.1.13 type="N" input="M" SME” >

<3.1.14 type="N" input="M"

TA - “NA” YEI –“NA”>

<3.1.15 type="N" input="M" SME” >

<3.1.16 type="N" input="M"

TA - “NA” YEI –“NA”

REACT-EU - NA>

<3.1.17 type="N" input="M

<3.1.18 type="N" input="M

<3.1.19 type="N" input="G" SME” >

<3.1.20 type="N" input="G”

TA - “NA” YEI –“NA”>

(1)

EFRO

in minder ontwikkelde regio’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Niet van toepassing

Niet van toepassing

 

 

(2)

 

in overgangsregio’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Niet van toepassing

Niet van toepassing

 

 

(3)

 

in meer ontwikkelde regio’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Niet van toepassing

Niet van toepassing

 

 

(4)

 

Totaal zonder React-EU

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Niet van toepassing

Niet van toepassing

 

 

(5)

ESF  (45)

in minder ontwikkelde regio’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Niet van toepassing

Niet van toepassing

 

 

(6)

 

in overgangsregio’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Niet van toepassing

Niet van toepassing

 

 

(7)

 

in meer ontwikkelde regio’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Niet van toepassing

Niet van toepassing

 

 

(8)

 

Totaal zonder React-EU

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Niet van toepassing

Niet van toepassing

 

 

(9)

YEI-specifieke toewijzing

Niet van toepassing

 

Niet van toepassing

 

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

(10)

Cohesiefonds

Niet van toepassing

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Niet van toepassing

Niet van toepassing

 

 

(11)

EFRO

Speciale toewijzing voor ultraperifere gebieden of noordelijke dunbevolkte gebieden

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Niet van toepassing

Niet van toepassing

 

 

(12)

EFRO-React-EU

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

 

 

 

Niet van toepassing

(13)

ESF-React-EU  (45)

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

 

 

 

Niet van toepassing

(14)

YEI-React-EU-specifieke toewijzing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

 

 

 

Niet van toepassing

(15)

React-EU

Totaal

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

 

 

 

Niet van toepassing

(16)

Totaal-generaal

Totaal

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3.2   Totale financiële toewijzing per fonds en nationale medefinanciering (EUR)

(referentie: artikel 96, lid 2, punt d), eerste alinea, punt ii), van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.

In de tabel wordt het financiële plan per prioritaire as aangegeven.

2.

Wanneer de prioritaire as meerdere fondsen betreft, moeten de steun van de Unie en de nationale bijdrage per fonds worden uitgesplitst, met voor elk fonds een apart medefinancieringspercentage binnen de prioritaire as.

3.

Wanneer de prioritaire as meerdere regiocategorieën betreft, moeten de steun van de Unie en de nationale bijdrage per regiocategorie worden uitgesplitst, met voor elke regiocategorie een apart medefinancieringspercentage binnen de prioritaire as.

4.

De EIB-bijdrage wordt op het niveau van de prioritaire as gepresenteerd.


Tabel 18a

Financieringsplan

Prioritaire as

Fonds

Regiocategorie

Grondslag voor de berekening van de steun van de Unie

(Totale subsidiabele kosten of publieke subsidiabele kosten)

Steun van de Unie

Nationale bijdrage

Indicatieve uitsplitsing van de nationale bijdrage

Totale financiering

Medefinancieringspercentage (46)

100 % medefinancieringspercentage voor boekjaar 2020-2021 ((*))

100 % medefinancieringspercentage voor boekjaar 2021-2022 ((**))

Ter informatie

Bijdragen van de EIB

Hoofdtoewijzing (totale financiering minus de prestatiereserve)

Prestatiereserve

Prestatiereserve als deel van de totale steun van de Unie

Nationale overheidsfinanciering

Nationale particuliere financiering (1)

 

Steun van de Unie

Nationale bijdrage

Steun van de Unie

Nationale bijdrage (47)

 

 

 

 

 

(a)

(b)=(c)+(d)

(c)

(d)

(e)=(a)+(b)

(f)= (a)/(e) (2)

 

 

(g)

(h) =(a)-(j)

(i)=(b)-(k)

(j)

(k)=(b)*((j)/(a))

(l) =(j)/(a)*100

<3.2.A.1 type="S" input="G"“SME” >

<3.2.A.2 type="S" input="G"“SME” >

<3.2.A.3 type="S" input="G"“SME” >

<3.2.A.4 type="S" input="G"“SME” >

<3.2.A.5 type="N" input="M"“SME” >

<3.2.A.6 type="N“SME”" input="G">

<3.2.A.7 type="N" input="M"“SME” >

<3.2.A.8 type="N" input="M"“SME” >

<3.2.A.9 type="N" input="G“SME”">

<3.2.A.10 type="P" input="G"“SME” >

Zie voetnoot  ((*)) voor details (voorbeelden hieronder).

Zie voetnoot  ((**)) voor details (voorbeelden hieronder).

<3.2.A.11 type="N" input="M"“SME” >

<3.2.A.12 type="N" input="M" TA - “NA” YEI –“NA”>

<3.2.A.13 type="N" input="M" TA - “NA” YEI –“NA”>>

<3.2.A.14 type="N" input="M" TA - “NA” YEI –“NA” REACT-EU „NA”>

<3.2.A.15 type="N" input="M"” TA - “NA” YEI –“NA” REACT-EU „NA”>>

<3.2.A.16 type="N" input="G” TA - “NA” YEI –“NA” REACT-EU “NA”>

Prioritaire as 1

EFRO

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Prioritaire as 2

ESF

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Prioritaire as 3

YEI (48)

n.v.t.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Prioritaire as 4

ESF

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

YEI (49)

n.v.t.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Prioritaire as 5

Cohesiefonds

n.v.t.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Prioritaire as 6

EFRO-React-EU

n.v.t.

 

 

 

 

 

 

 

n.v.t.

 

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Prioritaire as 7

ESF-React-EU

n.v.t.

 

 

 

 

 

 

 

n.v.t.

 

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Prioritaire as 8

YEI-React-EU (50)

n.v.t.

 

 

 

 

 

 

 

n.v.t.

 

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Prioritaire as 9

ESF-React-EU

n.v.t.

 

 

 

 

 

 

 

n.v.t.

 

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

YEI-React-EU (51)

n.v.t.

 

 

 

 

 

 

 

n.v.t.

 

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Totaal

EFRO

Minder ontwikkelde gebieden

 

is gelijk aan totaal (1) in tabel 17

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

EFRO

Overgang

 

is gelijk aan totaal (2) in tabel 17

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

EFRO

Meer ontwikkelde gebieden

 

is gelijk aan totaal (3) in tabel 17

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

EFRO

Speciale toewijzing voor ultraperifere gebieden of noordelijke dunbevolkte gebieden

 

is gelijk aan totaal (11) in tabel 17

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

EFRO-React-EU

n.v.t.

 

is gelijk aan totaal (12) in tabel 17

 

 

 

 

 

 

 

n.v.t.

 

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Totaal

ESF (52)

minder ontwikkeld

 

niet gelijk aan totaal (5) in tabel 17, omdat daarin ook de bijbehorende ESF-steun aan het YEI is opgenomen (53)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

ESF (54)

overgang

 

niet gelijk aan totaal (6) in tabel 17, omdat daarin ook de bijbehorende ESF-steun aan het YEI is opgenomen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

ESF (55)

Meer ontwikkelde gebieden

 

niet gelijk aan totaal (7) in tabel 17, omdat daarin ook de bijbehorende ESF-steun aan het YEI is opgenomen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

ESF-React-EU

n.v.t.

 

is gelijk aan totaal (13) in tabel 17

 

 

 

 

 

 

 

n.v.t.

 

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Totaal

YEI (56)

n.v.t.

 

niet gelijk aan totaal (9) in tabel 17, omdat daarin alleen de speciale YEI-toewijzing is opgenomen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

YEI-React-EU  (57)

n.v.t.

 

is gelijk aan totaal (14) in tabel 17

 

 

 

 

 

 

 

n.v.t.

 

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Totaal

Cohesiefonds

n.v.t.

 

is gelijk aan totaal (10) in tabel 17

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

React-EU

n.v.t.

 

is gelijk aan totaal (15) in tabel 17

 

 

 

 

 

 

 

n.v.t.

 

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Totaal-generaal

 

 

 

is gelijk aan totaal (16) in tabel 17

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

(1)

Alleen invullen als de prioritaire assen in totale kosten zijn uitgedrukt.

(2)

Dit percentage mag worden afgerond op het dichtstbijgelegen hele getal in de tabel. Het voor terugbetalingen gebruikte exacte percentage is de verhouding (f).

Tabel 18b

Werkgelegenheidsinitiatief voor jongeren - ESF-, ESF-React-EU en YEI-specifieke toewijzingen  (59) (indien van toepassing)

 

Fonds (58)

Regiocategorie

Grondslag voor de berekening van de steun van de Unie

(Totale subsidiabele kosten of publieke subsidiabele kosten)

Steun van de Unie (a)

Nationale bijdrage

(b)=(c)+(d)

Indicatieve uitsplitsing van de nationale bijdrage

Totale financiering

(e)=(a)+(b)

Medefinancieringspercentage

(f)= (a)/(e) (2)

 

nationale overheidsfinanciering

(c)

nationale particuliere financiering

(d) (1)

 

<3.2.B.1 type="S" input="G">

<3.2.B.2 type="S" input="G">

<3.2.B.3 type="S" input="G">

<3.2.B.1 type="N" input="M">

<3.2.B.4 type="N" input="G">

<3.2.B.5 type="N" input="M">

<3.2.B.6 type="N" input="M">

<3.2.B.7 type="N" input="G">

<3.2.B.8 type="P" input="G">

1.

YEI-specifieke toewijzing

n.v.t.

 

 

0

 

 

 

100  %

2.

Bijbehorende ESF-steun

minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

3.

Bijbehorende ESF-steun

overgang

 

 

 

 

 

 

 

4.

Bijbehorende ESF-steun

meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

5.

YEI-React-EU-specifieke toewijzing

n.v.t.

 

 

 

 

 

 

100  %

6.

Bijbehorende ESF-React-EU-steun

n.v.t.

 

 

 

 

 

 

 

7.

TOTAAL: YEI [-deel van] prioritaire as

[moet gelijk zijn aan [deel van] prioritaire as 3]

 

som (1:4)

som (1:4)

 

 

 

 

8.

TOTAAL: YEI-React-EU [deel van]

prioritaire as

[moet gelijk zijn aan [deel van] prioritaire as

 

 

 

 

 

 

 

9.

 

 

ESF-ratio voor minder ontwikkelde regio’s

2/som(2:4)

<3.2.c.11 type="P" input="G">

 

 

 

 

 

10.

 

 

ESF-ratio voor overgangsregio’s

3/som(2:4)

<3.2.c.13 type="P" input="G">

 

 

 

 

 

11.

 

 

ESF-ratio voor meer ontwikkelde regio’s

4/som(2:4)

<3.2.c.14 type="P" input="G">

 

 

 

 

 

(1)

Alleen invullen als de prioritaire assen in totale kosten zijn uitgedrukt.

(2)

Dit percentage mag worden afgerond op het dichtstbijgelegen hele getal in de tabel. Het voor terugbetalingen gebruikte exacte percentage is de verhouding (f).

Tabel 18c

Uitsplitsing van het financiële plan per prioritaire as, fonds, regiocategorie en thematische doelstelling

(referentie: artikel 96, lid 2, punt d), ii), van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

Prioritaire as

Fonds (60)

Regiocategorie (in voorkomend geval)

Thematische doelstelling

Steun van de Unie

Nationale bijdrage

Totale financiering

<3.2.C.1 type="S" input="G">

<3.2.C.2 type="S" input="G">

<3.2.C.3 type="S" input="G">

<3.2.C.4 type="S" input="G">

<3.2.C.5 type="N" input="M">

<3.2.C.6 type="N" input="M">

<3.2.C.7 type="N" input="M">

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

 

 

 

 

 


Tabel 19

Indicatief bedrag van de steun dat voor doelstellingen op het gebied van klimaatverandering moet worden gebruikt

(referentie: artikel 27, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1303/2013) (61)

Prioritaire as

Indicatief bedrag van de steun dat voor doelstellingen op het gebied van klimaatverandering moet worden gebruikt (EUR)

Deel van de totale toewijzing aan het operationele programma (%)

<3.2.C.8 type="S" input="G">

<3.2.C.9 type="N" input="G"> Decision=N>

<3.2.C.10 type="P" input="G"> Decision=N>

 

 

 

Totaal React-EU

 

 

Totaal

 

 

DEEL 4

GEÏNTEGREERDE AANPAK VAN TERRITORIALE ONTWIKKELING (62)

(referentie: artikel 96, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

Beschrijving van de geïntegreerde aanpak van territoriale ontwikkeling, waarbij rekening wordt gehouden met de inhoud en doelstellingen van het operationele programma wat de partnerschapsovereenkomst betreft, en wordt getoond op welke wijze het operationele programma bijdraagt aan het halen van de doelstellingen ervan en de verwachte resultaten.

<4.0 type="S" maxlength="3500" input="M">

4.1   Vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (indien van toepassing)

(referentie: artikel 96, lid 3, punt a), van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

De aanpak ten aanzien van het gebruik van instrumenten voor een vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling en de beginselen voor het aanwijzen van de gebieden waar dit zal plaatsvinden.

<4.1 type="S" maxlength="7000" input="M" PA=Y>

4.2   Geïntegreerde acties voor duurzame stedelijke ontwikkeling (indien van toepassing)

(referentie: artikel 96, lid 3, punt b), van Verordening (EU) nr. 1303/2013; artikel 7, leden 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad (63)

Indien van toepassing, het indicatieve bedrag aan EFRO-steun voor geïntegreerde acties voor duurzame stedelijke ontwikkeling, uit te voeren overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1301/2013 en de indicatieve toewijzing van ESF-steun voor geïntegreerde acties.

<4.2.1 type=”S” maxlength=”3500” input=”M”>


Tabel 20

Geïntegreerde acties voor duurzame stedelijke ontwikkeling — indicatieve bedragen aan EFRO- en ESF-steun

Fonds

EFRO- en ESF-steun (indicatief)

(EUR)

Deel van de totale toewijzing van het fonds aan het programma

<4.2.2 type="S" input="G">

<4.2.3 type="N" input="M">

<4.2.3 type="P" input="G">

Totaal EFRO zonder React-EU

 

 

Totaal ESF zonder React-EU

 

 

TOTAAL EFRO+ESF zonder React-EU

 

 

4.3   Geïntegreerde territoriale investeringen (indien van toepassing)

(referentie: artikel 96, lid 3, punt c), van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

De aanpak voor het gebruik van geïntegreerde territoriale investeringen (zoals gedefinieerd in artikel 36 van Verordening (EU) nr. 1303/2013) in andere gevallen dan die welke onder punt 4.2 vallen, en de indicatieve financiële toewijzing daarvoor uit elke prioritaire as.

<4.3.1 type="S" maxlength="5000" input="M PA=Y">


Tabel 21

Indicatieve financiële toewijzing aan geïntegreerde territoriale investeringen in andere dan de onder punt 4.2 genoemde gevallen

(geaggregeerd bedrag)

Prioritaire as

Fonds

Indicatieve financiële toewijzing (steun van de Unie) (EUR)

<4.3.2 type="S" input="G" PA=Y>

<4.3.3 type="S" input="G" PA=Y >

<4.3.4 type="N" input="M" PA=Y >

 

 

 

Totaal EFRO [zonder React-EU]

 

 

Totaal ESF [zonder React-EU]

 

 

TOTAAL EFRO+ESF [zonder React-EU]

 

 

Totaal EFRO-React-EU

 

 

Totaal ESF-React-EU

 

 

TOTAAL EFRO-React-EU+ESF-React-EU

 

 

Totaal-generaal

 

 

4.4   De regelingen voor interregionale en transnationale acties binnen het operationele programma, waarvan de begunstigden in ten minste één andere lidstaat gevestigd zijn (indien van toepassing)

(referentie: artikel 96, lid 3, punt d), van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

<4.4.1 type="S" maxlength="3500" input="M" PA=Y>

4.5   Bijdrage van de geplande acties in het kader van het programma aan macroregionale en zeegebiedstrategieën in het licht van de door de lidstaat vastgestelde behoeften van het programmagebied (indien van toepassing)

(indien de lidstaten en regio’s deelnemen aan macroregionale strategieën en zeegebiedstrategieën)

(referentie: artikel 96, lid 3, punt e), van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

<4.4.2 type="S" maxlength="3500" input="M" >

DEEL 5

SPECIFIEKE BEHOEFTEN VAN DE GEOGRAFISCHE GEBIEDEN DIE HET HARDST DOOR ARMOEDE WORDEN GETROFFEN OF VAN DOELGROEPEN DIE HET GROOTSTE RISICO LOPEN OP DISCRIMINATIE OF SOCIALE UITSLUITING (indien van toepassing) (64)

(referentie: artikel 96, lid 4, punt a), van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

5.1   Geografische gebieden die het hardst door armoede worden getroffen/doelgroepen die het grootste risico lopen op discriminatie of sociale uitsluiting

<5.1.1 type="S" maxlength="7000" input="M" Decision= N PA=Y>

5.2   Strategie voor de aanpak van de specifieke behoeften van de geografische gebieden die het hardst door armoede worden getroffen/doelgroepen die het grootste risico lopen op discriminatie of sociale uitsluiting, en, voor zover relevant, de bijdrage aan de in de partnerschapsovereenkomst vastgestelde geïntegreerde aanpak

<5.2.1 type="S" maxlength="7000" input="M" Decision= N PA=Y>


Tabel 22

Acties voor de aanpak van specifieke behoeften van de geografische gebieden die het hardst door armoede worden getroffen/doelgroepen die het grootste risico lopen op discriminatie of sociale uitsluiting  (65)

Doelgroep/geografisch gebied

Belangrijkste soorten geplande maatregelen als deel van de geïntegreerde aanpak

Prioritaire as

Fonds

Regiocategorie (in voorkomend geval)

Investeringsprioriteit

<5.2.2 type="S" maxlength="255" input="M" Decision=N PA=Y >

<5.2.3 type="S" maxlength= "1500" input="M" Decision= N PA=Y >

<5.2.4 type="S" input="S" Decision= N PA=Y >

<5.2.6 type="S" input="S" Decision= N PA=Y >

<5.2.7 type="S" input="S" Decision= N PA=Y >

<5.2.5 type="S" input="S" PA=Y >

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

DEEL 6

SPECIFIEKE BEHOEFTEN VAN DE GEOGRAFISCHE GEBIEDEN DIE KAMPEN MET ERNSTIGE EN PERMANENTE NATUURLIJKE OF DEMOGRAFISCHE BELEMMERINGEN (indien van toepassing) (66)

(referentie: artikel 96, lid 4, punt b), van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

<6.1 type="S" maxlength="5000" input="M" Decisions=N PA=Y>

DEEL 7

AUTORITEITEN EN INSTANTIES DIE VERANTWOORDELIJK ZIJN VOOR BEHEER, CONTROLE EN AUDIT, EN DE ROL VAN DE RELEVANTE PARTNERS

(referentie: artikel 92 ter, lid 10, derde alinea, en artikel 96, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

7.1   Betrokken autoriteiten en instanties

(referentie: artikel 96, lid 5, punten a) en b), van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

Tabel 23

Betrokken autoriteiten en instanties

Autoriteit/instantie

Naam van de autoriteit/instantie en afdeling of eenheid

Hoofd van de autoriteit/instantie (positie of functie)

<7.1.1 type="S" input="S" Decision=N “SME” >

<7.1.2 type="S" maxlength= "255" input="M" Decision=N “SME” >

<7.1.3 type="S" maxlength= "255" input="M" Decision=N “SME” >

Managementautoriteit

 

 

Certificeringsautoriteit, indien van toepassing

 

 

Auditautoriteit

 

 

Instantie waaraan de Commissie de betalingen zal verrichten

 

 

7.2   Betrokkenheid van de relevante partners

(referentie: artikel 96, lid 5, punt c), van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

7.2.1    Maatregelen die zijn getroffen om de relevante partners te betrekken bij de opstelling van het operationele programma en de rol van die partners bij de uitvoering van, het toezicht op en de evaluatie van dat programma

<7.2.1 type="S" maxlength="14000" input="M" Decisions=N “SME”>

7.2.2   Globale subsidies (indien van toepassing voor het ESF en het ESF-React-EU)

(referentie: artikel 6, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1304/2013)

<7.2.2 type="S" maxlength="5000" input="M" Decisions=N>

7.2.3   Toewijzing van een bedrag voor capaciteitsopbouw (indien van toepassing voor het ESF en het ESF-React-EU)

(referentie: artikel 6, leden 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 1304/2013)

<7.2.3 type="S" maxlength="14000" input="M" Decisions=N>

DEEL 8

COÖRDINATIE TUSSEN DE FONDSEN, HET ELFPO, HET EFMZV EN ANDERE FINANCIERINGSINSTRUMENTEN VAN DE UNIE EN DE LIDSTATEN, EN MET DE EIB

(referentie: artikel 96, lid 6, punt a), van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

De mechanismen die zorgen voor coördinatie tussen de fondsen, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV) en andere financieringsinstrumenten van de Unie en de lidstaten, alsook met de Europese Investeringsbank (EIB), rekening houdend met de in het gemeenschappelijk strategisch kader neergelegde bepalingen ter zake.

<8.1 type="S" maxlength="14000" input="M" Decisions=N PA=Y>

DEEL 9

EX-ANTEVOORWAARDEN (67)

(referentie: artikel 96, lid 6, punt b), van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

9.1   Ex-antevoorwaarden

Informatie over de beoordeling van de toepasbaarheid en de eerbiediging van de ex-antevoorwaarden (facultatief).

<9.0 type="S" maxlength="14000" input="M" PA=Y>


Tabel 24

Toepasselijke ex-antevoorwaarden en beoordeling of daaraan is voldaan

Ex-antevoorwaarde

Prioritaire assen waarop de voorwaarde van toepassing is

Aan ex-antevoorwaarde voldaan (ja/nee/deels)

Criteria

Aan criteria voldaan (ja/nee)

Referentie

(verwijzing naar strategieën, rechtshandeling(en) of andere relevante documenten, inclusief verwijzingen naar de betrokken delen, artikelen of alinea’s, met links naar websites of toegang tot de volledige tekst)

Toelichting

<9.1.1 type="S" maxlength="500" input="S" PA=Y“SME” >

<9.1.2 type="S" maxlength="100" input="S" PA=Y “SME” >

<9.1.3 type="C" input="G" PA=Y “SME” >

<9.1.4 type="S" maxlength="500" input="S" PA=Y “SME” >

<9.1.5 type="B" input="S" PA=Y “SME” >

<9.1.6 type="S" maxlength="500" input="M" PA=Y “SME” >

<9.1.7 type="S" maxlength="1000" input="M" PA=Y “SME” >

 

 

 

 

 

 

 

9.2   Beschrijving van de maatregelen om aan de ex-antevoorwaarden te voldoen, verantwoordelijke instanties en tijdschema (68)

Tabel 25

Maatregelen om aan de toepasselijke algemene ex-antevoorwaarden te voldoen

Algemene ex-antevoorwaarde

Criteria waaraan niet is voldaan

Te nemen maatregelen

Uiterste datum

Verantwoordelijke instanties

<9.2.1 type="S" maxlength="500" input="G" PA=Y “SME” >

<9.2.2 type="S" maxlength="500" input="G" PA=Y “SME” >

<9.2.3 type="S" maxlength="1000" input="M" PA=Y “SME” >

<9.2.4 type="D" input="M" PA=Y “SME” >

<9.2.5 type="S" maxlength="500" input="M" PA=Y “SME” >

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Tabel 26

Maatregelen om aan de toepasselijke thematische ex-antevoorwaarden te voldoen

Thematische ex-antevoorwaarde

Criteria waaraan niet is voldaan

Te nemen maatregelen

Uiterste datum

Verantwoordelijke instanties

<9.2.1 type="S" maxlength="500" input="G" PA=Y “SME” TA- “NA”>

<9.2.2 type="S" maxlength="500" input="G” PA=Y “SME”

TA- “NA” >

<9.2.3 type="S" maxlength="1000" input="M" PA=Y “SME”

TA- “NA” >

<9.2.4 type="D" input="M " PA=Y “SME”

TA- “NA” >

<9.2.5 type="S" maxlength="500" input="M" PA=Y “SME”

TA- “NA“>

1. X

 

maatregel 1

uiterste datum voor maatregel 1

 

 

maatregel 2

uiterste datum voor maatregel 2

 

DEEL 10

VERMINDERING VAN DE ADMINISTRATIEVE LASTEN VOOR DE BEGUNSTIGDEN (69)

(referentie: artikel 96, lid 6, punt c), van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

Samenvatting van de beoordeling van de administratieve lasten voor de begunstigden en waar nodig de geplande acties, met een tijdsindicatie, om die administratieve lasten te verminderen.

<10.0 type="S" maxlength="7000" input="M" decision=N PA=Y>

DEEL 11

HORIZONTALE BEGINSELEN (70)

(referentie: artikel 96, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

11.1   Duurzame ontwikkeling

Beschrijving van specifieke maatregelen om bij de selectie van concrete acties rekening te houden met milieubeschermingseisen, efficiënt gebruik van hulpbronnen, matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering, rampenbestendigheid, risicopreventie en risicobeheer.

<13.1 type="S" maxlength="5500" input="M" decision=N>

11.2   Gelijke kansen en non-discriminatie

Beschrijving van specifieke maatregelen om bij de voorbereiding, het ontwerp en de uitvoering van het operationeel programma, en met name wat de toegang tot financiering betreft, gelijke kansen te bevorderen en discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid te voorkomen, rekening houdend met de behoeften van de verschillende doelgroepen die risico lopen op dergelijke discriminatie, met name de eis om de toegankelijkheid voor personen met een handicap te waarborgen.

<13.2 type="S" maxlength="5500" input="M" decision=N>

11.3   Gelijkheid van mannen en vrouwen

Beschrijving van de bijdrage van het operationeel programma aan de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen en, indien van toepassing, de regelingen om de integratie van het genderperspectief in het operationeel programma en in concrete acties te waarborgen.

<13.2 type="S" maxlength="5500" input="M" decision=N>

DEEL 12

AFZONDERLIJKE ELEMENTEN

12.1   Grote projecten die tijdens de programmeringsperiode moeten worden uitgevoerd

(referentie: artikel 96, lid 2, punt e), van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

Tabel 27

Lijst van grote projecten

Project

Geplande datum van kennisgeving/indiening

(jaar, kwartaal)

Geplande start van de uitvoering

(jaar, kwartaal)

Geplande voltooiingsdatum

(jaar, kwartaal)

Prioritaire assen/investeringsprioriteiten

<12.1.1 type="S" maxlength="500" input="S" decision=N>

<12.1.2 type="D" input="M" decision=N >

<12.1.3 type="D" input="M" decision=N >

<12.1.4 type="D" input="M" decision=N >

<12.1.5 type="S" " input="S" decision=N >

 

 

 

 

 

12.2   Prestatiekader van het operationele programma (71)

Tabel 28

Prestatiekader per fonds en per regiocategorie (overzichtstabel)

Prioritaire as

Fonds

Regiocategorie

Indicator of belangrijke stap in de uitvoering

Meeteenheid, indien van toepassing

Mijlpaal voor 2018

Uiteindelijke streefdoel (2023) (72)

M

W

T

<12.2.1 type="S" input="G">

<12.2.2 type="S" input="G">

<12.2.3 type="S" input="G">

<12.2.4 type="S" input="G">

<12.2.5 type="S" input="G">

<12.2.6 type="S" input="G">

<12.2.7 type="S"

input="G">

 

 

 

 

 

 

 

 

 

12.3   Relevante partners die bij de voorbereiding van het programma betrokken zijn

<12.3 type="S" maxlength="10500" input="M" decision=N>

BIJLAGEN (als aparte bestanden naar het systeem voor elektronische gegevensuitwisseling geüpload):

Ontwerpverslag van de ex-ante-evaluatie met samenvatting (verplicht)

(referentie: artikel 55, lid 2, en artikel 92 ter, lid 10, van Verordening (EU) nr. 1303/2013) (73)

Documentatie over welke ex-antevoorwaarden eventueel van toepassing zijn en of indien van toepassing daaraan is voldaan (74)

Advies van de nationale instanties voor gelijke behandeling en gelijke kansen over de punten 11.2 en 11.3 (indien van toepassing) (referentie: artikel 96, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1303/2013) (75)

Publiekssamenvatting van het operationele programma (indien van toepassing)


(1)  Legenda voor de kenmerken van velden:

 

type: N = aantal, D = datum, S = string, C = checkbox, P = percentage, B = boolean;

 

decision: N = maakt geen deel uit van het besluit van de Commissie tot goedkeuring van het operationele programma;

 

input: M = manueel, S = selectie, G = gegenereerd door systeem;

 

“maxlength” = maximaal aantal tekens inclusief spaties;

 

PA - Y = element kan uitsluitend onder de partnerschapsovereenkomst vallen;

 

TA - NA= niet van toepassing bij operationele programma’s die uitsluitend voor technische bijstand bestemd zijn;

 

YEI - NA = niet van toepassing bij operationele programma’s die uitsluitend voor het Werkgelegenheidsinitiatief voor jongeren bestemd zijn;

 

SME = ook van toepassing bij programma’s voor gezamenlijke financieringsinstrumenten voor onbeperkte garanties en securitisatie ten gunste van het mkb, die door de EIB ten uitvoer worden gelegd.

(2)  De tabellen in deze bijlage bevatten de uitsplitsing van de React-EU-middelen (artikel 92 bis van Verordening (EU) nr. 1303/2013) waar nodig, d.w.z. EFRO-React-EU, ESF-React-EU en YEI-React-EU.

(3)  Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).

(4)  Dit deel is niet van toepassing in het geval van een operationeel programma dat aan de thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie” is gewijd.

(5)  Dit deel is niet van toepassing in het geval van een operationeel programma dat aan de thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie” is gewijd.

(6)  Europees Fonds voor regionale ontwikkeling.

(7)  Europees Sociaal Fonds.

(8)  Werkgelegenheidsinitiatief voor jongeren.

(9)  Totale steun van de Unie (inclusief de hoofdtoewijzing en de prestatiereserve).

(10)  Informatie per fonds en per prioritaire as.

(11)  Titel van de thematische doelstelling (niet van toepassing op technische bijstand).

(12)  Titel van de investeringsprioriteit (niet van toepassing op technische bijstand).

(13)  Dit deel is niet van toepassing in het geval van een operationeel programma of prioritaire assen die aan de thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie” zijn gewijd.

(14)  Dit deel is niet van toepassing in het geval van een operationeel programma of prioritaire assen die aan de thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie” zijn gewijd.

(15)  Dit deel is niet van toepassing in het geval van een operationeel programma of prioritaire assen die aan de thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie” zijn gewijd.

(16)  Voor het EFRO, het Cohesiefonds en het EFRO-React-EU kunnen de streefwaarden kwalitatief of kwantitatief zijn.

(17)  Deze lijst omvat de gemeenschappelijke resultaatindicatoren waarvoor een streefwaarde is vastgesteld, en alle programmaspecifieke resultaatindicatoren. Streefwaarden voor gemeenschappelijke resultaatindicatoren moeten worden gekwantificeerd; streefwaarden voor programmaspecifieke resultaatindicatoren kunnen kwalitatief of kwantitatief zijn. Streefwaarden kunnen als een totaal (mannen en vrouwen) of uitgesplitst naar geslacht worden gepresenteerd, waarbij de uitgangswaarden dienovereenkomstig kunnen worden aangepast. “M” = mannen, “W” = vrouwen, “T” = totaal.

(18)  Deze lijst omvat de gemeenschappelijke resultaatindicatoren waarvoor een streefwaarde is vastgesteld, en alle programmaspecifieke resultaatindicatoren. Streefwaarden voor gemeenschappelijke resultaatindicatoren moeten worden gekwantificeerd; streefwaarden voor programmaspecifieke resultaatindicatoren kunnen kwalitatief of kwantitatief zijn. Alle resultaatindicatoren in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1304/2013 die voor de monitoring van de uitvoering van het YEI worden gebruikt, moeten aan een gekwantificeerde streefwaarde worden gekoppeld. Streefwaarden kunnen als een totaal (mannen en vrouwen) of uitgesplitst naar geslacht worden gepresenteerd, waarbij de uitgangswaarden dienovereenkomstig kunnen worden aangepast. “M” = mannen, “W” = vrouwen, “T” = totaal.

(19)  Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 470).

(20)  Voor het ESF omvat deze lijst de gemeenschappelijke outputindicatoren waarvoor een streefwaarde is vastgesteld. Streefwaarden kunnen als een totaal (mannen en vrouwen) of uitgesplitst naar geslacht worden gepresenteerd. Voor het EFRO-React-EU is uitsplitsing naar geslacht in de meeste gevallen niet relevant. “M” = mannen, “W” = vrouwen, “T” = totaal.

(21)  De uitsplitsing naar regiocategorie is niet van toepassing in het geval van een operationeel programma of prioritaire assen die aan de thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie” zijn gewijd.

(22)  Voor het ESF en het ESF-React-EU omvat deze lijst de gemeenschappelijke outputindicatoren waarvoor een streefwaarde is vastgesteld, en alle programmaspecifieke outputindicatoren.

(23)  Dit deel is niet van toepassing in het geval van een operationeel programma of prioritaire assen die aan de thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie” zijn gewijd.

(24)  Mijlpalen kunnen als een totaal (mannen en vrouwen) of uitgesplitst naar geslacht worden gepresenteerd. “M” = mannen, “W” = vrouwen, “T” = totaal.

(25)  Streefwaarden kunnen als een totaal (mannen en vrouwen) of uitgesplitst naar geslacht worden gepresenteerd. “M” = mannen, “W” = vrouwen, “T” = totaal.

(26)  Wanneer het YEI als deel van een prioritaire as wordt uitgevoerd, moeten de mijlpalen en streefdoelen voor het YEI worden onderscheiden van de andere mijlpalen en streefdoelen van die prioritaire as overeenkomstig de in artikel 22, lid 7, vijfde alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde uitvoeringshandelingen, aangezien de aan het YEI toegewezen middelen (specifieke toewijzing en bijbehorende ESF-steun) van de prestatiereserve zijn uitgesloten.

(27)  Dit deel is niet van toepassing in het geval van een operationeel programma of prioritaire assen die aan de thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie” zijn gewijd.

(28)  De bedragen omvatten de totale steun van de Unie (de hoofdtoewijzing en de toewijzing uit de prestatiereserve).

(29)  Dit deel is niet van toepassing in het geval van een operationeel programma of prioritaire assen die aan de thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie” zijn gewijd.

(30)  Dit deel is niet van toepassing in het geval van een operationeel programma of prioritaire assen die aan de thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie” zijn gewijd.

(31)  Dit deel is niet van toepassing in het geval van een operationeel programma of prioritaire assen die aan de thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie” zijn gewijd.

(32)  Neem indien van toepassing gekwantificeerde informatie op over de bijdrage van het ESF aan de in artikel 9, eerste alinea, punten 1 tot en met 7, en artikel 92 ter, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde thematische doelstellingen.

(33)  Dit deel is niet van toepassing in het geval van een operationeel programma of prioritaire assen die aan de thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie” zijn gewijd.

(34)  Dit deel is niet vereist in het geval van een operationeel programma of prioritaire assen die aan de thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie” zijn gewijd.

(35)  Dit deel is niet van toepassing in het geval van een operationeel programma of prioritaire assen die aan de thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie” zijn gewijd.

(36)  Vereist indien de steun van de Unie voor technische bijstand in het programma meer dan 15 miljoen EUR bedraagt.

(37)  Vereist indien objectief gerechtvaardigd, gezien de inhoud van de actie, en indien de steun van de Unie voor technische bijstand in het programma meer dan 15 miljoen EUR bedraagt.

(38)  Streefwaarden kunnen kwalitatief of kwantitatief zijn. Streefwaarden kunnen als een totaal (mannen en vrouwen) of uitgesplitst naar geslacht worden gepresenteerd, waarbij de uitgangswaarden dienovereenkomstig kunnen worden aangepast. “M” = mannen, “W” = vrouwen, “T” = totaal.

(39)  Streefwaarden voor outputindicatoren in het kader van technische bijstand zijn facultatief. Streefwaarden kunnen als een totaal (mannen en vrouwen) of uitgesplitst naar geslacht worden gepresenteerd. “M” = mannen, “W” = vrouwen, “T” = totaal.

(40)  Dit deel is niet van toepassing in het geval van een operationeel programma of prioritaire assen die aan de thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie” zijn gewijd.

(41)  De bedragen omvatten de totale steun van de Unie (de hoofdtoewijzing en de toewijzing uit de prestatiereserve).

(42)  Dit deel is niet van toepassing in het geval van een operationeel programma of prioritaire assen die aan de thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie” zijn gewijd.

(43)  Dit deel is niet van toepassing in het geval van een operationeel programma of prioritaire assen die aan de thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie” zijn gewijd.

(44)  Totale toewijzing (door de Unie verleende steun) verminderd met de toewijzing aan de prestatiereserve.

(45)  Totale toewijzing van het ESF, inclusief bijbehorende ESF-steun voor het YEI. De kolommen voor de prestatiereserve bevatten geen bijbehorende ESF-steun voor het YEI omdat deze van de prestatiereserve is uitgesloten.

(46)  De afwijking van artikel 120, lid 3, eerste en tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 (waarin artikel 92 ter, lid 11, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 voorziet) is niet van toepassing op de extra React-EU-middelen voor technische bijstand. Wanneer de prioritaire as voor technische bijstand steun verleent aan meer dan één regiocategorie, wordt het medefinancieringspercentage voor een dergelijke prioritaire as bepaald door, binnen de in artikel 120, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 vastgestelde maxima, de verdeling van de React-EU-middelen over de regiocategorieën binnen die prioritaire as op evenredige wijze weer te geven.

(47)  De nationale bijdrage is pro rata tussen de hoofdtoewijzing en de prestatiereserve verdeeld.

(48)  Deze prioritaire as omvat de specifieke toewijzing aan het YEI en de bijbehorende ESF-steun.

(49)  Dit gedeelte van de prioritaire as omvat de specifieke toewijzing aan het YEI en de bijbehorende ESF-steun.

(50)  Deze prioritaire as omvat de specifieke toewijzing aan het YEI en de bijbehorende ESF-steun.

(51)  Dit gedeelte van de prioritaire as omvat de specifieke toewijzing aan het YEI-React-EU en de bijbehorende ESF-React-EU-steun.

(52)  ESF-toewijzing zonder bijbehorende steun voor het YEI.

(53)  De som van de totale ESF-steun in minder ontwikkelde, overgangs- en meer ontwikkelde regio’s en de in tabel 18a aan het YEI toegewezen middelen is gelijk aan de som van de totale ESF-steun in deze regio’s en de specifieke toewijzing aan het YEI in tabel 17.

(54)  ESF-toewijzing zonder bijbehorende steun voor het YEI.

(55)  ESF-toewijzing zonder bijbehorende steun voor het YEI.

(56)  Inclusief de speciale YEI-toewijzing en de bijbehorende steun van het ESF.

((*))  Door het vakje aan te vinken verzoekt de lidstaat erom dat overeenkomstig artikel 25 bis, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 een medefinancieringspercentage van 100 % wordt toegepast op uitgaven die in betalingsaanvragen zijn gedeclareerd gedurende het boekjaar dat begint op 1 juli 2020 en eindigt op 30 juni 2021 voor [alle prioritaire assen] [sommige van de prioritaire assen] van het operationele programma.

((**))  Door het vakje aan te vinken verzoekt de lidstaat erom dat overeenkomstig artikel 25 bis, lid 1 bis, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 een medefinancieringspercentage van 100 % wordt toegepast op uitgaven die in betalingsaanvragen zijn gedeclareerd gedurende het boekjaar dat begint op 1 juli 2021 en eindigt op 30 juni 2022 voor [alle prioritaire assen] [sommige van de prioritaire assen] van het operationele programma.

(57)  Inclusief de speciale YEI-React-EU-toewijzing en de bijbehorende steun van het ESF-React-EU.

(58)  Het YEI (specifieke toewijzing en bijbehorende ESF-steun) wordt als een fonds beschouwd en moet op een aparte regel verschijnen, ook als het deel uitmaakt van een prioritaire as.

(59)  In te vullen voor elke prioritaire as (of elk deel ervan) die (dat) het YEI uitvoert.

(60)  Voor deze tabel wordt het YEI (specifieke toewijzing en bijbehorende ESF-steun) als een fonds beschouwd.

(61)  Deze tabel wordt automatisch gegenereerd op basis van de tabellen betreffende de categorieën steunverlening in het kader van elke prioritaire as.

(62)  In het geval van een operationeel programma of een herziening van een programma met het oog op de vaststelling van een of meer afzonderlijke prioritaire assen die aan de thematische doelstelling “de bevordering van crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie” zijn gewijd, is dit deel alleen vereist indien overeenkomstige steun wordt verleend.

(63)  Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling “Investeren in groei en werkgelegenheid”, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 289).

(64)  Dit deel is niet vereist in het geval van een operationeel programma dat aan de thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie” is gewijd.

(65)  Wanneer het programma meerdere regiocategorieën betreft, kan een uitsplitsing per categorie nodig zijn.

(66)  Dit deel is niet vereist in het geval van een operationeel programma dat aan de thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie” is gewijd.

(67)  Dit deel is niet van toepassing in het geval van een operationeel programma dat aan de thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie” is gewijd.

(68)  De tabellen 25 en 26 betreffen alleen algemene en thematische ex-antevoorwaarden waaraan op het tijdstip van indiening van het programma geheel niet of slechts gedeeltelijk wordt voldaan (zie tabel 24).

(69)  Dit deel is niet vereist in het geval van een operationeel programma dat aan de thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie” is gewijd.

(70)  Dit deel is niet vereist in het geval van een operationeel programma dat aan de thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie” is gewijd.

(71)  Dit deel is niet van toepassing in het geval van een operationeel programma dat aan de thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie” is gewijd.

(72)  Streefwaarden kunnen als een totaal (mannen en vrouwen) of uitgesplitst naar geslacht worden gepresenteerd.

(73)  Deze bijlage is niet van toepassing in het geval van een operationeel programma dat aan de thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie” is gewijd.

(74)  Deze bijlage is niet van toepassing in het geval van een operationeel programma dat aan de thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie” is gewijd.

(75)  Deze bijlage is niet vereist in het geval van een operationeel programma dat aan de thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie” is gewijd.


BIJLAGE II

“BIJLAGE II

Model voor samenwerkingsprogramma’s in het kader van de doelstelling “Europese territoriale samenwerking”

CCI

<0.1 type=‘S’ maxlength=‘15’ input=‘S’>  (1)

Titel

<0.2 type=‘S’ maxlength=‘255’ input=‘M’>

Versie

<0.3 type=‘N’ input=‘G’>

Eerste jaar

<0.4 type=‘N’ maxlength=‘4’ input=‘M’>

Laatste jaar

<0.5 type=‘N’ maxlength=‘4’ input=‘M’>>

Subsidiabel vanaf

<0.6 type=‘D’ input=‘G’>

Subsidiabel tot

<0.7 type=‘D’ input=‘G’>>

Nummer besluit Commissie

<0.8 type=‘S’ input=‘G’>>

Datum besluit Commissie

<0.9 type=‘D’ input=‘G’>>

Nummer wijzigingsbesluit lidstaat

<0.10 type=‘S’ maxlength=‘20’ input=‘M’>>

Datum wijzigingsbesluit lidstaat

<0.11 type=‘D’ input=‘M’>>

Datum inwerkingtreding wijzigingsbesluit lidstaat

<0.12 type=‘D’ input=‘M’>>

Onder het samenwerkingsprogramma vallende NUTS-regio’s

<0.13 type=‘S’ input=‘S’>>

DEEL 1

STRATEGIE VOOR DE BIJDRAGE VAN HET SAMENWERKINGSPROGRAMMA AAN DE STRATEGIE VAN DE UNIE VOOR SLIMME, DUURZAME EN INCLUSIEVE GROEI EN DE VERWEZENLIJKING VAN ECONOMISCHE, SOCIALE EN TERRITORIALE SAMENHANG (2)

(referentie: artikel 27, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) en artikel 8, lid 2, punt a), van Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4))

1.1   Strategie voor de bijdrage van het samenwerkingsprogramma aan de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en de verwezenlijking van economische, sociale en territoriale samenhang

1.1.1

Beschrijving van de strategie van het samenwerkingsprogramma om bij te dragen aan de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en de verwezenlijking van economische, sociale en territoriale samenhang.

<1.1.1 type=‘S’ maxlength=‘70000’ input=‘M’>

In het geval van een herziening van een bestaand samenwerkingsprogramma met het oog op de toewijzing van de extra React-EU-middelen wordt de beschrijving van de verwachte gevolgen voor de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en voor de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie gepresenteerd in een specifiek tekstvak zoals hieronder aangegeven.

1.1.1 bis

Beschrijving van de verwachte gevolgen van het samenwerkingsprogramma voor de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en voor de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie.

<1.1.1 type="S" maxlength="10 000 " input="M">

1.1.2

Motivering van de keuze van de thematische doelstellingen en overeenkomstige investeringsprioriteiten, in het licht van het gemeenschappelijke strategische kader op basis van een analyse van de behoeften in het kader van het programmagebied als geheel en de strategie waarvoor is gekozen om in die behoeften te voorzien, waarbij indien nodig ontbrekende schakels in de grensoverschrijdende infrastructuur worden aangepakt, rekening houdend met de resultaten van de ex-ante-evaluatie.

In het geval van een herziening van een bestaand samenwerkingsprogramma met het oog op de toewijzing van de extra React-EU-middelen wordt de volgende beschrijving toegevoegd:

1.1.2 bis

Motivering met een beschrijving van de verwachte gevolgen van het samenwerkingsprogramma voor de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en voor de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie.

(referentie: artikel 92 ter, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

Tabel 1

Motivering van de keuze van de thematische doelstellingen en investeringsprioriteiten

Gekozen thematische doelstelling

Gekozen investeringsprioriteit

Motivering van de keuze of de gevolgen voor de bevordering van het crisisherstel (indien van toepassing)

<1.1.2 type=‘S’ input=‘S’ >

<1.1.3 type=‘S’ input=‘S’>

<1.1.4 type=‘S’ maxlength=‘1000’ input=‘M’>

 

 

 

1.2   Motivering van de financiële toewijzing

Motivering van de financiële toewijzing (d.w.z. steun van de Unie) aan elke thematische doelstelling en, indien van toepassing, de investeringsprioriteit, in overeenstemming met de vereisten inzake thematische concentratie, rekening houdend met de ex-ante-evaluatie.

<1.2.1 type=‘S’ maxlength=‘7000’ input=‘M’ >

In het geval van een herziening van een bestaand samenwerkingsprogramma met het oog op de toewijzing van de extra React-EU-middelen wordt de volgende beschrijving toegevoegd:

1.2bis

Motivering van de financiële toewijzing van de extra React-EU-middelen aan het programma en van de wijze waarop deze middelen gericht zijn op de geografische gebieden waar ze het hardst nodig zijn, rekening houdend met de verschillende regionale behoeften en ontwikkelingsniveaus, om ervoor te zorgen dat de nadruk blijft liggen op minder ontwikkelde regio’s, in overeenstemming met de doelstellingen van economische, sociale en territoriale samenhang als bedoeld in artikel 174 VWEU.

<1.2.1 type=‘S’ maxlength=‘3000’ input=‘M’ >

Tabel 2

Overzicht van de investeringsstrategie van het samenwerkingsprogramma

Prioritaire as

EFRO-steun (in EUR)

Aandeel (%) van de totale steun van de Unie voor het samenwerkingsprogramma (per fonds) (5)

Thematische doelstelling (6)

Investeringsprioriteiten (7)

Specifieke doelstellingen in overeenstemming met de investeringsprioriteiten

Resultaatindicatoren die overeenkomen met de specifieke doelstelling

EFRO (8)

ENI (9) (indien van toepassing)

IPA (10) (indien van toepassing)

<1.2.1 type=‘S’ input=‘G’>

<1.2.2 type=‘S’ input=‘G’>

<1.2.3type=‘N’ ‘ input=‘G’>

<1.2.4 type=‘S’ input=‘G’><1.2.9 type=‘P’ input=‘G’>

<1.2.5 type=‘S’ input=‘G’><1.2.1 0type=‘P’ input=‘G’>

<1.2.6 type=‘S’ input=‘G’>

<1.2.7 type=‘S’ input=‘G’>

<1.2.8 type=‘S’ input=‘G’>

<1.2.9 type=‘S’ input=‘G’>

React-EU

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

DEEL 2

PRIORITAIRE ASSEN

(referentie: artikel 8, lid 2, punten b) en c), van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

DEEL 2.A

EEN BESCHRIJVING VAN DE PRIORITAIRE ASSEN, ANDERS DAN TECHNISCHE BIJSTAND

(referentie: artikel 8, lid 2, punt b), van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

2.A.1   Prioritaire as (voor elke prioritaire as)

Identificatiecode van de prioritaire as

<2A.1 type=‘N’ input=‘G’>

Titel van de prioritaire as

<2A.2 type=‘S’ maxlength=‘500’ input=‘M’>


De gehele prioritaire as wordt uitsluitend met behulp van financieringsinstrumenten uitgevoerd

<2A.3 type=‘C’ input=‘M’>

De gehele prioritaire as wordt uitsluitend uitgevoerd met financieringsinstrumenten die op het niveau van de Unie zijn opgezet

<2A.4 type=‘C’ input=‘M’>

De gehele prioritaire as wordt door vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling uitgevoerd

<2A.5 type=‘C’ input=‘M’>

De gehele prioritaire as is gewijd aan React-EU

<2A.6 type="C" input="M">

2.A.2   Motivering voor de vaststelling van een prioritaire as die meer dan één thematische doelstelling betreft (indien van toepassing) (11)

(referentie: artikel 8, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

<2.A.0 type=‘S’ maxlength=‘3 500 ’ input=‘M’>

2.A.3   Fonds en berekeningsgrondslag voor steun van de Unie

(voor elk fonds in het kader van de prioritaire as)

Fonds

<2A.6 type=‘S’ input=‘S’>

Berekeningsgrondslag (totale subsidiabele uitgaven of subsidiabele publieke uitgaven)

<2A.8 type=‘S’ input=‘S’>

2.A.4   Investeringsprioriteit (voor elke investeringsprioriteit in het kader van de prioritaire as)

(referentie: artikel 8, lid 2, punt b), i), van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

Investeringsprioriteit

<2A.7 type=‘S’ input=‘S’>

2.A.5   Specifieke doelstellingen in overeenstemming met de investeringsprioriteit en de verwachte resultaten

(voor elke specifieke doelstelling in het kader van de investeringsprioriteit)

(referentie: artikel 8, lid 2, punt b), i) en ii), van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

Identificatiecode

<2A.1.1 type=‘N’ input=‘G’>

Specifieke doelstelling

<2A.1.2 type=‘S’ maxlength=‘500’ input=‘M’>

Resultaten die de lidstaten met steun van de Unie beogen te bereiken

<2A.1.3 type=‘S’ maxlength=‘3500’ input=‘M’>


Tabel 3

Programmaspecifieke resultaatindicatoren (per specifieke doelstelling)

(referentie: artikel 8, lid 2, punt b), ii), van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

Identificatiecode

Indicator

Meeteenheid

Uitgangswaarde

Referentiejaar

Streefwaarde (2023) (12)

Gegevensbron

Frequentie van de verslaglegging

<2A.1.4 type=‘S’ maxlength=‘5’ input=‘M’>

<2A.1.5 type=‘S’ maxlength=‘255’ input=‘M’>

<2A.1.6 type=‘S’ input=‘M’>

kwantitatief <2A.1.8 type=‘N’ input=‘M’>

kwalitatief <2A.1.8 type=‘S’ maxlength=‘100’ input=‘M’>

<2A.1.9 type=‘N’ input=‘M’>

kwantitatief <2A.1.10 type=‘N’ input=‘M’>

kwalitatief <2A.1.10 type=‘S’ maxlength=‘100’ input=‘M’>

<2A.1.11 type=‘S’ maxlength=‘200’ input=‘M’>

<2A.1.12 type=‘S’ maxlength=‘100’ input=‘M’>

2.A.6   In het kader van de investeringsprioriteit te ondersteunen maatregelen (per investeringsprioriteit)

2.A.6.1    Een beschrijving van het soort en voorbeelden van maatregelen die worden ondersteund, en de verwachte bijdrage daarvan aan de specifieke doelstellingen, met inbegrip van, indien van toepassing, vermelding van de voornaamste doelgroepen, beoogde specifieke grondgebieden en soorten begunstigden

(referentie: artikel 8, lid 2, punt b), iii), van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

Investeringsprioriteit

<2A.2.1.1 type=‘S’ input=‘S’>

<2A.2.1.2 type=‘S’ maxlength=‘14000’ input=‘M’>

2.A.6.2    Leidende beginselen voor het selecteren van concrete acties

(referentie: artikel 8, lid 2, punt b), iii), van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

Investeringsprioriteit

<2A.2.2.1 type=‘S’ input=‘S’>

<2A.2.2.2 type=‘S’ maxlength=‘3500’ input=‘M’>

2.A.6.3   Gepland gebruik van financieringsinstrumenten (indien van toepassing)

(referentie: artikel 8, lid 2, punt b), iii), van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

Investeringsprioriteit

<2A.2.3.1 type=‘S’ input=‘S’>

Gepland gebruik van financieringsinstrumenten

<2A.2.3.2 type=‘C’ input=‘M’>

<2A.2.3.3 type=‘S’ maxlength=‘7000’ input=‘M’>

2.A.6.4   Gepland gebruik van grote projecten (indien van toepassing)

(referentie: artikel 8, lid 2, punt b), iii), van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

Investeringsprioriteit

<2A.2.4.1 type=‘S’ input=‘S’>

<2A.2.4.2 type=‘S’ maxlength=‘3500’ input=‘M’>

2.A.6.5   Outputindicatoren (per investeringsprioriteit)

(referentie: artikel 8, lid 2, punt b), iv), van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

Tabel 4

Gemeenschappelijke en programmaspecifieke outputindicatoren

Identificatiecode

Indicator (naam indicator)

Meeteenheid

Streefwaarde (2023)

Gegevensbron

Frequentie van de verslaglegging

<2A.2.5.1 type=‘S’ input=‘S’>

<2A.2.5.2 type=‘S’ input=‘S’>

<2A.2.5.3 type=‘S’ input=‘S’>

<2A.2.5.6 type=‘N’ input=‘M’>

<2A.2.5.7 type=‘S’ maxlength=‘200’ input=‘M’>

<2A.2.5.8 type=‘S’ maxlength=‘100’ input=‘M’>

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2.A.7   Prestatiekader (13)

(referentie: artikel 8, lid 2, punt b), v), van Verordening (EU) nr. 1299/2013 en bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1303/2013)

Tabel 5

Prestatiekader van de prioritaire as

Prioritaire as

Soort indicator

(belangrijke uitvoeringsstap, financiële, output- of, indien van toepassing, resultaatindicator)

Identificatiecode

Indicator of belangrijke stap in de uitvoering

Meeteenheid, indien van toepassing

Mijlpaal voor 2018

Uiteindelijke streefdoel (2023)

Gegevensbron

Toelichting betreffende de relevantie van de indicator, indien van toepassing

<2A.3.1 type=‘S’ input=‘S’>

<2A.3.2 type=‘S’ input=‘S’>

uitvoeringsstap of financiële <2A.3.3 type="S" maxlength="5" input="M">

output of resultaat <2A.3.3 type="S" input="S">

uitvoeringsstap of financiële <2A.3.4 type="S" maxlength="255" input="M">

output of resultaat <2A.4.4 type=‘S’ input=‘G’ or ‘M’>

uitvoeringsstap of financiële<2A.3.5 type=‘S’ input=‘M’>

output of resultaat <2A.3.5 type=‘S’ input=‘G’ or ‘M’>

<2A.3.7 type=‘S’ maxlength=‘255’ input=‘M’>

<2A.3.8 type=‘S’ input=‘M’>

output of resultaat <2A.3.8 type=„S” input=“M”>

<2A.3.9 type=‘S’ maxlength=‘200’ input=‘M’>

output of resultaat <2A.3.9 type=„S” input=“M”>

<2A.3.10 type=‘S’ maxlength=‘500’ input=‘M’>

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Aanvullende kwalitatieve informatie over de vaststelling van het prestatiekader (facultatief)

<2A.3.11 type=‘S’ maxlength=‘7000’ input=‘M’>

2.A.8   Categorieën steunverlening

(referentie: artikel 8, lid 2, punt b), vii), van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

Categorieën steunverlening die overeenkomen met de inhoud van de prioritaire as op basis van een door de Commissie vastgestelde nomenclatuur, en een indicatieve uitsplitsing van de steun van de Unie.

Tabellen 6-9

Categorieën steunverlening

Tabel 6: Dimensie 1 Steunverleningsgebied

Prioritaire as

Code

Bedrag (in EUR)

<2A.4.1.1 type=‘S’ input=‘S’ Decision=N>

<2A.4.1.1 type=‘S’ input=‘S’ Decision=N >

<2A.4.1.3 type=‘N’ input=‘M’ Decision=N >

 

 

 

 

 

 


Tabel 7: Dimensie 2 Financieringsvorm

Prioritaire as

Code

Bedrag (in EUR)

<2A.4.1.4 type=‘S’ input=‘S’ Decision=N>

<2A.4.1.5 type=‘S’ input=‘S’ Decision=N >

<2A.4.1.6 type=‘N’ input=‘M’ Decision=N >

 

 

 

 

 

 


Tabel 8: Dimensie 3 Soort grondgebied

Prioritaire as

Code

Bedrag (in EUR)

<2A.4.1.7 type=‘S’ input=‘S’ Decision=N>

<2A.4.1.8 type=‘S’ input=‘S’ Decision=N >

<2A.4.1.9 type=‘N’ input=‘M’ Decision=N >

 

 

 

 

 

 


Tabel 9: Dimensie 6 Territoriale verwezenlijkingsmechanismen

Prioritaire as

Code

Bedrag (in EUR)

<2A.4.1.10 type=‘S’ input=‘S’ Decision=N>

<2A.4.1.11 type=‘S’ input=‘S’ Decision=N >

<2A.4.1.12 type=‘N’ input=‘M’ Decision=N >

 

 

 

 

 

 

2.A.9   Een samenvatting van het geplande gebruik van de technische bijstand, zo nodig met inbegrip van maatregelen om de administratieve capaciteit te versterken van de autoriteiten die betrokken zijn bij het beheer van en de controle op de programma’s en begunstigden en, zo nodig, maatregelen voor het vergroten van de administratieve capaciteit van relevante partners met het oog op hun deelneming aan de uitvoering van de programma’s (indien van toepassing) (14)

(referentie: artikel 8, lid 2, punt b), vi), van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

Prioritaire as

<3A.5.1 type=‘S’ input=‘S’>

<2A.5.2 type=‘S’ maxlength=‘2000’ input=‘M’>

DEEL 2.B

BESCHRIJVING VAN DE PRIORITAIRE ASSEN VOOR TECHNISCHE BIJSTAND

(referentie: artikel 8, lid 2, punt c), van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

2.B.1   Prioritaire as

Identificatiecode

<2B.0.1 type=‘N’ maxlength=‘5’ input=‘G’>

Titel

<2B.0.2 type=‘S’ maxlength=‘255’ input=‘M’>


De gehele prioritaire as is gewijd aan React-EU.

<2B.1 type="C" input="M">

2.B.2   Fonds en berekeningsgrondslag voor steun van de Unie (voor elk fonds in het kader van de prioritaire as)

Fonds

<2B.0.3 type=‘S’ input=‘S’>

Berekeningsgrondslag (totale subsidiabele uitgaven of subsidiabele publieke uitgaven)

<2B.0.4 type=‘S’ input=‘S’>

2.B.3   Specifieke doelstellingen en verwachte resultaten

(referentie: artikel 8, lid 2, punt c), i) en ii), van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

Specifieke doelstelling (voor elke specifieke doelstelling)

Identificatiecode

<2B.1.1 type=‘N’ maxlength=‘5’ input=‘G’>

Specifieke doelstelling

<2B.1.2 type=‘S’ maxlength=‘500’ input=‘M’>

Resultaten die de lidstaten met steun van de Unie beogen te bereiken  (15)

<2B.1.3 type=‘S’ maxlength=‘3500’ input=‘M’>

2.B.4   Resultaatindicatoren (16)

Tabel 10

Programmaspecifieke resultaatindicatoren (per specifieke doelstelling)

(referentie: artikel 8, lid 2, punt c), ii), van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

Identificatiecode

Indicator

Meeteenheid

Uitgangswaarde

Referentiejaar

Streefwaarde (17) (2023)

Gegevensbron

Frequentie van de verslaglegging

<2.B.2.1 type=‘S’ maxlength=‘5’ input=‘M’>

<2.B.2.2 type=‘S’ maxlength=‘255’ input=‘M’>

<2.B.2.3 type=‘S’ input=‘M’>

kwantitatief <2.B.2.4 type=‘N’ input=‘M’>

<2.B.2.5 type=‘N’ input=‘M’>

kwantitatief <2.B.2.6 type=‘N’ input=‘M’>

kwalitatief <2A.1.10 type=‘S’ maxlength=‘100’ input=‘M’>

<2.B.2.7 type=‘S’ maxlength=‘100’ input=‘M’>

<2.B.2.8 type=‘S’ maxlength=‘100’ input=‘M’>

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2.B.5   Te ondersteunen acties en de verwachte bijdrage daarvan aan de specifieke doelstellingen (per prioritaire as)

(referentie: artikel 8, lid 2, punt c), iii), van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

2.B.5.1    Beschrijving van te ondersteunen acties en de verwachte bijdrage daarvan aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen

(referentie: artikel 8, lid 2, punt c), iii), van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

Prioritaire as

<2.B.3.1.1 type=‘S’ input=‘S’>

<2.B.3.1.2 type=‘S’ maxlength=‘7000’ input=‘M’>

2.B.5.2   Outputindicatoren die naar verwachting aan de resultaten bijdragen (per prioritaire as)

(referentie: artikel 8, lid 2, punt c), iv), van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

Tabel 11

Outputindicatoren

Identificatiecode

Indicator

Meeteenheid

Streefwaarde (2023)

(facultatief)

Gegevensbron

<2.B.3.2.1 type=‘S’ maxlength=‘5’ input=‘M’>

<2.B.2.2.2 type=‘S’ maxlength=‘255’ input=‘M’>

<2.B.3.2.3 type=‘S’ input=‘M’>

<2.B.3.2.4 type=‘N’ input=‘M’>

<2.B.3.2.5 type=‘S’ maxlength=‘100’ input=‘M’>

 

 

 

 

 

2.B.6   Categorieën steunverlening

(referentie: artikel 8, lid 2, punt c), v), van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

Desbetreffende categorieën steunverlening op basis van een door de Commissie vastgestelde nomenclatuur, en een indicatieve verdeling van de door de Unie verleende steun.

Tabellen 12-14

Categorieën steunverlening

Tabel 12: Dimensie 1 Steunverleningsgebied

Prioritaire as

Code

Bedrag (in EUR)

<2B.4.1.1 type=‘S’ input=‘S’ Decision=N >

<2B.4.1.2 type=‘S’ input=‘S’ Decision=N >

<2B.4.1.3 type=‘N’ input=‘M Decision=N ‘>

 

 

 

 

 

 


Tabel 13: Dimensie 2 Financieringsvorm

Prioritaire as

Code

Bedrag (in EUR)

<2B.4.2.1 type=‘S’ input=‘S’ Decision=N >

<2B.4.2.2 type=‘S’ input=‘S’ Decision=N >

<2B.4.2.3 type=‘N’ input=‘M’ Decision=N >

 

 

 

 

 

 


Tabel 14: Dimensie 3 Soort grondgebied

Prioritaire as

Code

Bedrag (in EUR)

<2B.4.3.1 type=‘S’ input=‘S’ Decision=N >

<2B.4.3.2 type=‘S’ input=’ Decision=N S’>

<2B.4.3.3 type=‘N’ input=‘M Decision=N ’>

 

 

 

 

 

 

DEEL 3

FINANCIERINGSPLAN

(referentie: artikel 8, lid 2, punt d), van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

3.1   Financiële toewijzing uit het EFRO (in EUR)

(referentie: artikel 8, lid 2, punt d), i), van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

Tabel 15

Fonds

<3.1.1 type=‘S’ input=‘G’>

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

Totaal

EFRO zonder React-EU

<3.1.3 type=‘N’ input=‘M’>

<3.1.4 type=‘N’ input=‘M’>

<3.1.5 type=‘N’ input=‘M’>

<3.1.6 type=‘N’ input=‘M’>

<3.1.7 type=‘N’ input=‘M’>

<3.1.8 type=‘N’ input=‘M’>

<3.1.9 type=‘N’ input=‘M’>

Niet van toepassing

Niet van toepassing

<3.1.10 type=‘N’ input=‘G’>

EFRO-React-EU

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

<3.1.10 type=‘N’ input=‘M’>

<3.1.11 type=‘N’ input=‘M’>

 

IPA-bedragen (indien van toepassing)

 

 

 

 

 

 

 

Niet van toepassing

Niet van toepassing

 

ENI-bedragen (indien van toepassing)

 

 

 

 

 

 

 

Niet van toepassing

Niet van toepassing

 

Totaal-generaal

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3.2.A   Totale financiële toewijzing uit het EFRO en nationale medefinanciering (in EUR)

(referentie: artikel 8, lid 2, punt d), ii), van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

1.

In de financiële tabel wordt het financiële plan van het samenwerkingsprogramma per prioritaire as aangegeven. Wanneer in de programma’s voor ultraperifere gebieden grensoverschrijdende en transnationale toewijzingen worden gecombineerd, moet hiervoor telkens een afzonderlijke prioritaire as worden vastgesteld.

2.

In de financiële tabel moeten ter informatie alle bijdragen van derde landen worden vermeld die aan het samenwerkingsprogramma deelnemen (uitgezonderd bijdragen van IPA en ENI).

3.

De EIB-bijdrage  (18) wordt op het niveau van de prioritaire as gepresenteerd.


Tabel 16

Financieringsplan

Prioritaire as

Fonds

Grondslag voor de berekening van de steun van de Unie

(Totale subsidiabele kosten of publieke subsidiabele kosten)

Steun van de Unie (a)

Nationale bijdrage

(b)=(c)+(d)

Indicatieve uitsplitsing van de nationale bijdrage

Totale financiering

(e)=(a)+(b)

Medefinancieringspercentage (19)

(f)=(a)/(e) (2)

100 % medefinancieringspercentage voor boekjaar 2020-2021 ((*))

100 % medefinancieringspercentage voor boekjaar 2021-2022 ((*))

Voor

informatie

 

 

 

 

Nationale overheidsfinanciering (c)

Nationale particuliere financiering (d) (1)

 

 

 

 

Bijdragen van derde landen

Bijdragen van de EIB

<3.2.A.1 type=‘S’ input=‘G’>

<3.2.A.2 type=‘S’ input=‘G’>

<3.2.A.3 type=‘S’ input=‘G’>

<3.2.A.4 type=‘N’ input=‘M’>

<3.2.A.5 type=‘N’ input=‘G’>

<3.2.A.6 type=‘N’ input=‘M’>

<3.2.A.7 type=‘N’ input=‘M’>

<3.2.A.8 type=‘N’ input=‘G’>

<3.2.A.9 type=‘P’ input=‘G’>

Zie voetnoot  ((*)) voor details (voorbeelden hieronder).

Zie voetnoot  ((**)) voor details (voorbeelden hieronder).

<3.2.A.10 type=‘N’ input=‘M’>

<3.2.A.11 type=‘N’ input=‘M’>

Prioritaire as 1

EFRO (eventueel inclusief overgedragen bedragen van IPA en ENI) (20)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

IPA

 

 

 

 

 

 

 

 

 

ENI

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Prioritaire as N

EFRO (eventueel inclusief overgedragen bedragen van IPA en ENI)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

IPA

 

 

 

 

 

 

 

 

 

ENI

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Prioritaire as N

EFRO-React-EU

 

 

 

 

 

 

 

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Totaal

EFRO

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

IPA

 

 

 

 

 

 

 

 

 

ENI

 

 

 

 

 

 

 

 

 

EFRO-React-EU

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

Totaal alle fondsen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

(1)

Alleen invullen als de prioritaire assen in totale kosten zijn uitgedrukt.

(2)

Dit percentage mag worden afgerond op het dichtstbijgelegen hele getal in de tabel. Het voor terugbetalingen gebruikte exacte percentage is de verhouding (f).

3.2.B   Uitsplitsing per prioritaire as en thematische doelstelling

(referentie: artikel 8, lid 2, punt d), ii), van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

Tabel 17

Prioritaire as

Thematische doelstelling

Steun van de Unie

Nationale bijdrage

Totale financiering

<3.2.B.1 type=‘S’ input=‘G’>

<3.2.B.2 type=‘S’ input=‘G’>

<3.2.B.3 type=‘N’ input=‘M’>

<3.2.B.4 type=‘N’ input=‘M’>

<3.2.B.5 type=‘N’ input=‘M’>

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal EFRO zonder React-EU

 

 

 

 

Totaal EFRO-React-EU

 

 

 

 

Totaal-generaal

 

 

 

 


Tabel 18

Indicatief bedrag van de steun dat voor doelstellingen op het gebied van klimaatverandering moet worden gebruikt

(referentie: artikel 27, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1303/2013) (21)

Prioritaire as

Indicatief bedrag van de steun dat voor doelstellingen op het gebied van klimaatverandering moet worden gebruikt (EUR)

Deel van de totale toewijzing aan het programma (%)

<3.2.B.8 type=‘S’ input=‘G’>

<3.2.B.9 type=‘N’ input=‘G’ Decision=N >

<3.2.B.10 type=‘P’ input=‘G’ Decision=N >

 

 

 

Totaal EFRO-React-EU

 

 

Totaal

 

 

DEEL 4

GEÏNTEGREERDE AANPAK VAN TERRITORIALE ONTWIKKELING (22)

(referentie: artikel 8, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

Beschrijving, rekening houdend met de inhoud en de doelstellingen van het samenwerkingsprogramma, van de geïntegreerde aanpak van territoriale ontwikkeling, inclusief met betrekking tot regio’s en gebieden als bedoeld in artikel 174, lid 3, VWEU, met inachtneming van de partnerschapsovereenkomsten van de deelnemende lidstaten, die aangeeft hoe dat samenwerkingsprogramma een bijdrage levert aan de realisatie van de doelstellingen van het programma en de verwachte resultaten.

<4.0 type=‘S’ maxlength=‘3500’ input=‘M’>

4.1   Vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (indien van toepassing)

Aanpak ten aanzien van het gebruik van instrumenten voor een vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling en de beginselen voor het aanwijzen van de gebieden waar dit zal plaatsvinden.

(referentie: artikel 8, lid 3, punt a), van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

<4.1 type=‘S’ maxlength=‘7000’ input=‘M’ >

4.2   Geïntegreerde acties voor duurzame stadsontwikkeling (indien van toepassing)

Beginselen voor het aanwijzen van stedelijke gebieden waar geïntegreerde acties voor duurzame stadsontwikkeling moeten worden uitgevoerd en de indicatieve jaarlijkse toewijzing van EFRO-steun voor deze acties.

(referentie: artikel 8, lid 3, punt b), van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

<4.2.1 type=‘S’ maxlength=‘3500’ input=‘M’>


Tabel 19

Geïntegreerde acties voor duurzame stadsontwikkeling – indicatieve bedragen aan EFRO-steun

Fonds

Indicatief bedrag aan EFRO-steun

(EUR)

<4.2.2 type=‘S’ input=‘G’>

<4.2.3 type=‘N’ input=‘M’>

EFRO zonder React-EU

 

4.3   Geïntegreerde territoriale investeringen (indien van toepassing)

Aanpak voor het gebruik van geïntegreerde territoriale investeringen (zoals gedefinieerd in artikel 36 van Verordening (EU) nr. 1303/2013) in andere gevallen dan van punt 4.2, en de indicatieve financiële toewijzing daarvoor uit elke prioritaire as.

(referentie: artikel 8, lid 3, punt c), van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

<4.3.1 type=‘S’ maxlength=‘5000’ input=‘M ’>


Tabel 20

Indicatieve financiële toewijzing aan geïntegreerde territoriale investeringen in andere dan de onder punt 4.2 genoemde gevallen (geaggregeerd bedrag)

Prioritaire as

Indicatieve financiële toewijzing (steun van de Unie) (EUR)

<4.3.2 type=‘S’ input=‘G’ >

<4.3.3 type=‘N’ input=‘M’>

Totaal EFRO zonder React-EU

 

Totaal EFRO-React-EU

 

TOTAAL

 

4.4   Bijdrage van geplande steunmaatregelen aan macroregionale en zeegebiedstrategieën, rekening houdend met de behoeften van het programmagebied zoals in kaart gebracht door de relevante lidstaten en met, waar van toepassing, de strategisch belangrijke projecten zoals die in die strategieën zijn vastgesteld (indien van toepassing)

(wanneer lidstaten en regio’s aan macroregionale en zeegebiedstrategieën deelnemen)

(referentie: artikel 8, lid 3, punt d), van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

<4.4.1.2 type=‘S’ maxlength=‘7000’ input=‘M’ >

DEEL 5

UITVOERINGBEPALINGEN VOOR HET SAMENWERKINGSPROGRAMMA

(referentie: artikel 8, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

5.1   Betrokken autoriteiten en instanties

(referentie: artikel 8, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

Tabel 21

Programma-autoriteiten

(referentie: artikel 8, lid 4, punt a), i), van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

Autoriteit/instantie

Naam van de autoriteit/instantie en afdeling of eenheid

Hoofd van de autoriteit/instantie (positie of functie)

Managementautoriteit

<5.1.1 type=‘S’ maxlength=‘255’ input=‘M’ decision=’N’ >

<5.1.2 type=‘S’ maxlength=‘255’ input=‘M’ decision=’N’ >

Certificeringsautoriteit, indien van toepassing

<5.1.3 type=‘S’ maxlength=‘255’ input=‘M’ decision=’N’ >

<5.1.4 type=‘S’ maxlength=‘255’ input=‘M’ decision=’N’ >

Auditautoriteit

<5.1.5 type=‘S’ maxlength=‘255’ input=‘M’ decision=’N’ >

<5.1.6 type=‘S’ maxlength=‘255’ input=‘M’ decision=’N’ >

De instantie waaraan de Commissie de betalingen zal verrichten is:

(referentie: artikel 8, lid 4, punt b), van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

☐ de certificeringsautoriteit

<5.1.8 type type=‘C’ input=‘M’>


Tabel 22

Instantie(s) voor het uitoefenen van controle- en audittaken

(referentie: artikel 8, lid 4, punt a), ii) en iii), van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

Autoriteit/instantie

Naam van de autoriteit/instantie en afdeling of eenheid

Hoofd van de autoriteit/instantie (positie of functie)

Aangewezen instantie(s) om controletaken uit te voeren

<5.1.9 type=‘S’ maxlength=‘255’ input=‘M’ >

<5.1.10 type=‘S’ maxlength=‘255’ input=‘M’ >

Aangewezen instantie(s) om audittaken uit te voeren

<5.1.11 type=‘S’ maxlength=‘255’ input=‘M’ >

<5.1.12 type=‘S’ maxlength=‘255’ input=‘M’ >

5.2   Procedure voor het instellen van het gezamenlijke secretariaat

(referentie: artikel 8, lid 4, punt a), iv), van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

<5.2 type=‘S’ maxlength=‘3500’ input=‘M’ >

5.3   Beknopte beschrijving van de beheer- en controleregelingen

(referentie: artikel 8, lid 4, punt a), v), van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

<5.3. type=‘S’ maxlength=‘35000’ input=‘M’ >

5.4   Verdeling van de aansprakelijkheid onder de deelnemende lidstaten in het geval van financiële correcties die door de managementautoriteit of de Commissie worden opgelegd

(referentie: artikel 8, lid 4, punt a), vi), van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

<5.4 type=‘S’ maxlength=‘10500’ input=‘M’ >

5.5   Gebruik van de euro (indien van toepassing)

(referentie: artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

Gekozen methode voor de omrekening van uitgaven in een andere valuta dan de euro.

<5.5. type=‘S’ maxlength=‘2000’ input=‘M’ >

5.6   Betrokkenheid van partners

(referentie: artikel 8, lid 4, punt c), van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

Maatregelen die zijn genomen om de in artikel 5 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde partners te betrekken bij het opstellen van het samenwerkingsprogramma, en de rol van deze partners bij het opstellen en de uitvoering van het samenwerkingsprogramma, met inbegrip van hun betrokkenheid bij het toezichtcomité.

<5.6 type=‘S’ maxlength=‘14000’ input=‘M’ Decisions=N>

DEEL 6

COÖRDINATIE

(referentie: artikel 8, lid 5, punt a), van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

De mechanismen die voor een effectieve coördinatie tussen het EFRO, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en andere Unie- en nationale financieringsinstrumenten zorgen, met inbegrip van de coördinatie tussen en eventuele combinatie met de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (Connecting Europe Facility), het ENI, het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), het IPA en de EIB, waarbij rekening wordt gehouden met de in het gemeenschappelijk strategisch kader neergelegde bepalingen zoals vastgesteld in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1303/2013. Indien lidstaten en derde landen deelnemen aan samenwerkingsprogramma’s waarbij EFRO-toewijzingen voor de ultraperifere regio’s en middelen van het EOF worden gebruikt, coördinatiemechanismen op een adequaat niveau om een effectieve coördinatie van het gebruik van deze middelen te vergemakkelijken.

<6.1 type=‘S’ maxlength=‘14000’ input=‘M’ Decisions=N >

DEEL 7

VERMINDERING VAN DE ADMINISTRATIEVE LASTEN VOOR BEGUNSTIGDEN

(referentie: artikel 8, lid 5, punt b), van Verordening (EU) nr. 1299/2013 (23))

Een samenvatting van de beoordeling van de administratieve lasten voor de begunstigden en waar nodig van de geplande acties om die lasten te verminderen, met een tijdsindicatie voor die acties.

<7..0 type=‘S’ maxlength=‘7000’ input=‘M’ decision=N >

DEEL 8

HORIZONTALE BEGINSELEN

(referentie: artikel 8, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

8.1   Duurzame ontwikkeling (24)

Beschrijving van specifieke maatregelen om bij de selectie van concrete acties rekening te houden met milieubeschermingseisen, efficiënt gebruik van hulpbronnen, matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering, rampenbestendigheid en risicopreventie en risicobeheer.

<7.1 type=‘S’ maxlength=‘5500’ input=‘M’ decision=N>

8.2   Gelijke kansen en non-discriminatie (25)

Beschrijving van specifieke maatregelen om bij de voorbereiding, het ontwerp en de uitvoering van het samenwerkingsprogramma gelijke kansen te bevorderen en discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid te voorkomen, met name in verband met de toegang tot financiering, daarbij rekening houdend met de behoeften van de verschillende doelgroepen die het risico lopen aldus te worden gediscrimineerd, en met name de eis om de toegankelijkheid voor personen met een handicap te waarborgen.

<7.2 type=‘S’ maxlength=‘5500’ input=‘M’ decision=N>

8.3   Gelijkheid van mannen en vrouwen

Beschrijving van de bijdrage van het samenwerkingsprogramma aan de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen en in voorkomend geval de regelingen om de integratie van het genderperspectief in het samenwerkingsprogramma en in concrete acties te waarborgen.

<7.3 type=‘S’ maxlength=‘5500’ input=‘M’ decision=N>

DEEL 9

AFZONDERLIJKE ELEMENTEN

9.1   Tijdens de programmeringsperiode uit te voeren grote projecten

(referentie: artikel 8, lid 2, punt e), van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

Tabel 23

Lijst van grote projecten  (26)

Project

Geplande datum van kennisgeving / indiening

(jaar, kwartaal)

Geplande start van de uitvoering

(jaar, kwartaal)

Geplande voltooiingsdatum

(jaar, kwartaal)

Prioritaire assen/investeringsprioriteiten

<9.1.1 type=‘S’ maxlength=‘500’ input=‘S’ decision=N>

<9.1.2 type=‘D’ input=‘M’ decision=’N’ >

<9.1.3 type=‘D’ input=‘M’ decision=’N’ >

<9.1.4 type=‘D’ input=‘M’ decision=’N’ >

<9.1.5 type=‘S’ input=‘S decision=’N’’>

 

 

 

 

 

9.2   Prestatiekader van het samenwerkingsprogramma (27)

Tabel 24

Prestatiekader (overzichtstabel)

Prioritaire as

Indicator of belangrijke stap in de uitvoering

Meeteenheid, indien van toepassing

Mijlpaal voor 2018

Uiteindelijke streefdoel (2023)

<9.2.1 type=‘S’ input=‘G’>

<9.2.3 type=‘S’ input=‘G’>

<9.2.4 type=‘S’ input=‘G’>

<9.2.5 type=‘S’ input=‘G’>

<9.2.6 type=‘S’ input=‘G’>

 

 

 

 

 

9.3   Partners die bij de voorbereiding van het samenwerkingsprogramma betrokken zijn

<9.3 type=‘S’ maxlength=‘15000’ input=‘M’ decision=N>

9.4   Toepasselijke programma-uitvoeringsvoorwaarden met betrekking tot financieel beheer, programmering, toezicht, evaluatie en controle betreffende de deelneming van derde landen aan transnationale en interregionale programma’s door middel van een bijdrage van middelen uit het ENI en het IPA

(referentie: artikel 26 van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

<9.4 type=‘S’ maxlength=‘14000’ input=‘S’>

BIJLAGEN (als aparte bestanden naar systemen voor elektronische gegevensuitwisseling geüpload):

Ontwerpverslag van de ex-ante-evaluatie met samenvatting (verplicht)

(referentie: artikel 55, lid 2, en artikel 92 ter, lid 10, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

Schriftelijke bevestiging van de instemming met de inhoud van het samenwerkingsprogramma (verplicht)

(referentie: artikel 8, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1299/2013)

Een kaart van het gebied dat onder het samenwerkingsprogramma valt (indien van toepassing)

Een publiekssamenvatting van het samenwerkingsprogramma (indien van toepassing)


(1)  Legenda:

 

type: N = aantal, D = datum, S = string, C = checkbox, P = percentage, B = boolean;

 

decision: N = maakt geen deel uit van het besluit van de Commissie tot goedkeuring van het samenwerkingsprogramma;

 

input: M = manueel, S = selectie, G = gegenereerd door systeem;

 

“maxlength” = maximaal aantal tekens inclusief spaties.

(2)  “React-EU-middelen” verwijst naar de extra middelen die beschikbaar worden gesteld voor programmering in het kader van het EFRO om bijstand te verstrekken in het kader van de thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie (React-EU)” en technische bijstand (artikelen 92 bis en 92 ter van Verordening (EU) nr. 1303/2013). De tabellen in deze bijlage voorzien waar nodig in de opsplitsing van de extra React-EU-middelen.

(3)  Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).

(4)  Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 259).

(5)  De presentatie van de aandelen die met de ENI- en IPA-bedragen overeenkomen, is afhankelijk van de gekozen managementoptie.

(6)  Titel van de thematische doelstelling (niet van toepassing op technische bijstand).

(7)  Titel van de investeringsprioriteit (niet van toepassing op technische bijstand).

(8)  Europees Fonds voor regionale ontwikkeling.

(9)  Europees nabuurschapsinstrument.

(10)  Instrument voor pretoetredingssteun.

(11)  Dit veld is niet van toepassing in het geval van prioritaire assen die aan de thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie” zijn gewijd.

(12)  Streefwaarden kunnen kwalitatief of kwantitatief zijn.

(13)  Dit deel is niet van toepassing in het geval van prioritaire assen die aan de thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie” zijn gewijd.

(14)  Dit veld is niet vereist in het geval van prioritaire assen die aan de thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie” zijn gewijd.

(15)  Vereist indien objectief gerechtvaardigd, gezien de inhoud van de actie, en indien de steun van de Unie voor technische bijstand in het programma meer dan 15 miljoen EUR bedraagt.

(16)  Vereist indien de steun van de Unie voor technische bijstand in het samenwerkingsprogramma meer dan 15 miljoen EUR bedraagt.

(17)  De streefwaarden kunnen kwalitatief of kwantitatief zijn.

(18)  Europese Investeringsbank.

(19)  De afwijking van artikel 120, lid 3, eerste en tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 (waarin artikel 92 ter, lid 11, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 voorziet) is niet van toepassing op de extra React-EU-middelen die voor technische bijstand zijn toegewezen. Het medefinancieringspercentage voor een dergelijke prioritaire as voor technische bijstand moet hetzelfde zijn als het medefinancieringspercentage voor een niet uit React-EU gefinancierde prioritaire as voor technische bijstand.

(20)  De presentatie van de overgedragen bedragen van ENI en IPA is afhankelijk van de gekozen managementoptie.

((*))  Door het vakje aan te vinken verzoeken de lidstaten erom dat overeenkomstig artikel 25 bis, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 een medefinancieringspercentage van 100 % wordt toegepast op uitgaven die in betalingsaanvragen zijn gedeclareerd gedurende het boekjaar dat begint op 1 juli 2020 en eindigt op 30 juni 2021 voor [alle prioritaire assen] [sommige van de prioritaire assen] van het operationele programma.

((**))  Door het vakje aan te vinken verzoeken de lidstaten erom dat overeenkomstig artikel 25 bis, lid 1 bis, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 een medefinancieringspercentage van 100 % wordt toegepast op uitgaven die in betalingsaanvragen zijn gedeclareerd gedurende het boekjaar dat begint op 1 juli 2021 en eindigt op 30 juni 2022 voor [alle prioritaire assen] [sommige van de prioritaire assen] van het operationele programma.

(21)  Deze tabel wordt automatisch gegenereerd op basis van de tabellen betreffende de categorieën steunverlening in het kader van elke prioritaire as.

(22)  In het geval van een herziening van het programma met het oog op de vaststelling van een of meer afzonderlijke prioritaire assen voor de thematische doelstelling “de bevordering van crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie”, is dit deel alleen vereist indien overeenkomstige steun wordt verleend.

(23)  Niet vereist voor INTERACT en ESPON.

(24)  Niet van toepassing op URBACT, INTERACT en ESPON.

(25)  Niet van toepassing op URBACT, INTERACT en ESPON.

(26)  Niet van toepassing op INTERACT en ESPON.

(27)  Niet van toepassing op de thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie”.


3.6.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 152/184


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/873 VAN DE COMMISSIE

van 2 juni 2022

tot 331e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met de organisaties ISIS (Da‘esh) en Al Qaida

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van 27 mei 2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met de organisaties ISIS (Da‘esh) en Al Qaida (1), en met name artikel 7, lid 1, punt a), en artikel 7 bis, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 worden de personen, groepen en entiteiten opgesomd waarvan de tegoeden en economische middelen krachtens die verordening worden bevroren.

(2)

Op 27 mei 2022 heeft het Sanctiecomité van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties besloten tot wijziging van zes vermeldingen op de lijst van personen, groepen en entiteiten waarvan de tegoeden en economische middelen dienen te worden bevroren.

(3)

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 juni 2022.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter

Directeur-generaal

Directoraat-generaal Financiële Stabiliteit, Financiële Diensten en Kapitaalmarktenunie


(1)  PB L 139 van 29.5.2002, blz. 9.


BIJLAGE

In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 worden de identificatiegegevens voor de volgende vermeldingen in de lijst “Natuurlijke personen” als volgt gewijzigd:

1)

“HAJJI ‘ABD AL-NASIR (ook bekend als Hajji Abdelnasser; Hajji Abd al-Nasr; Taha al-Khuwayt). Geboortedatum: tussen 1965 en 1969. Adres: Syrische Arabische Republiek. Geboorteplaats: Tall ‘Afar, Irak. Nationaliteit: Iraaks. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 7 quinquies, lid 2, onder i): 19.11.2018.”

wordt vervangen door:

“Taha Ibrahim Abdallah Bakr Al Khuwayt (oorspronkelijk schrift: طه إبراهيم عبد الله بكر ال خويت) (goed bekend als a) Hajji Abdelnasser, b) Hajji Abd al-Nasr, c) Hajji ‘Abd Al-Nasir (eerder onder die naam op de lijst opgenomen); minder goed bekend als a) Taha al-Khuwayt, b) Mullah Taha, c) Mullah Khuwayt). Geboortedatum: tussen 1965 en 1969. Geboorteplaats: Tall ‘Afar, Irak. Nationaliteit: Iraaks. Adres: gevangenis in Irak. Overige informatie: voormalig gouverneur van ISIS van de provincie al-Jazira, militair leider in de Arabische Republiek Syrië en lid en voorzitter van het gedelegeerd comité van ISIS. In hechtenis in Irak sinds 2019. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 7 quinquies, lid 2, onder i): 19.11.2018.”.

2)

“Amir Muhammad Sa’id Abdal-Rahman al-Mawla (in oorspronkelijk schrift: أمیر محمد سعید عبد الرحم المولى) (goed bekend als a) Abu Ibrahim al-Hashimi al-Qurashi, b) Hajji Abdallah, c) Abu ‘Umar al-Turkmani, d) Abdullah Qardash, e) Abu ‘Abdullah Qardash, f) al-Hajj Abdullah Qardash, g) Hajji Abdullah Al-Afari, h) ‘Abdul Amir Muhammad Sa‘id Salbi, i) Muhammad Sa‘id ‘Abd-al-Rahman al-Mawla, j) Amir Muhammad Sa’id ‘Abd-al-Rahman Muhammad al-Mula; minder goed bekend als a) Al-Ustadh, b) Ustadh Ahmad). Geboortedatum: a) 5.10.1976, b) 1.10.1976. Geboorteplaats: a) Tall’Afar, Irak, b) Mosul, Irak. Nationaliteit: Iraaks. Overige informatie: Leider van Islamitische Staat in Irak en de Levant, in de lijst opgenomen als Al Qaida in Irak. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 7 quinquies, lid 2, onder i): 21.5.2020.”

wordt vervangen door:

“Amir Muhammad Sa’id Abdal-Rahman al-Salbi (oorspronkelijk schrift: أمیر محمد سعید عبد الرحمن السلبي) (goed bekend als a) Abu Ibrahim al-Hashimi al-Qurashi, b) Hajji Abdallah, c) Abu ‘Umar al-Turkmani, d) Abdullah Qardash, e) Abu ‘Abdullah Qardash, f) al-Hajj Abdullah Qardash, g) Hajji Abdullah Al-Afari, h) 'Abdul Amir Muhammad Sa'id Salbi, i) Muhammad Sa'id 'Abd-al-Rahman al-Mawla, j) Amir Muhammad Sa’id ‘Abd-al-Rahman Muhammad al-Mula, k) Amir Muhammad Sa'id Abdal-Rahman al-Mawla (eerder onder die naam op de lijst opgenomen); minder goed bekend als a) Al-Ustadh, b) Ustadh Ahmad). Geboortedatum: a) 5.10.1976, b) 1.10.1976, c) 6.1.1976. Geboorteplaats: a) Tall’Afar, Irak, b) Mosul, Irak. Nationaliteit: Iraaks. Nationaal identificatienummer: 00278640 (afgegeven op 2.5.2012). Adres: a) House 110, Street 704, District 704, Tall’Afar, Iraq (oud adres), b) near Shahid Mazen Mosque and al-Khansa Hospital, Mosul, Irak (oud adres), c) Idlib, Arabische Republiek Syrië. Overige informatie: Leider van Islamitische Staat in Irak en de Levant, in de lijst opgenomen als Al Qaida in Irak. Naam moeder: Samira Shareef (سميرة شريف) of Sahra Sharif Abd al-Qader (سهرة شريف عبد القادر). 170 cm lang, rechterbeen geamputeerd. Arrestatiebevel uitgevaardigd door Irak in 2018. Naar verluidt overleden op 3 februari 2022. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 7 quinquies, lid 2, onder i): 21.5.2020.”.

3)

“Aris Sumarsono (goed bekend als a) Zulkarnan, b) Zulkarnain, c) Zulkarnin, d) Arif Sunarso, e) Zulkarnaen, f) Aris Sunarso, g) Ustad Daud Zulkarnaen; minder goed bekend als Murshid). Geboortedatum: 1963. Geboorteplaats: Gebang village, Masaran, Sragen, Central Java, Indonesië. Nationaliteit: Indonesisch. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 7 quinquies, lid 2, onder i): 16.5.2005.”

wordt vervangen door:

“Aris Sumarsono (goed bekend als a) Zulkarnan, b) Zulkarnain, c) Zulkarnin, d) Arif Sunarso, e) Zulkarnaen, f) Aris Sunarso, g) Ustad Daud Zulkarnaen; minder goed bekend als a) Murshid, b) Daud, c) Pak Ud, d) Mbah Zul, e) Zainal Arifin, f) Zul, g) Abdullah Abdurrahman, h) Abdul, i) Abdurrahman). Geboortedatum: 19.4.1963. Geboorteplaats: Gebang village, Masaran, Sragen, Central Java, Indonesië. Nationaliteit: Indonesisch. Adres: a) Desa Gebang, Kecamatan Masaran, Kabupaten Sragen, Jawa Tengah, Indonesië, b) Desa Taman Fajar, Kecamatan Probolinggo, Kabupaten Lampung Timur, Lampung, Indonesië. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 7 quinquies, lid 2, onder i): 16.5.2005.”.

4)

“Mochammad Achwan (ook bekend als a) Muhammad Achwan, b) Muhammad Akhwan, c) Mochtar Achwan, d) Mochtar Akhwan, e) Mochtar Akwan). Adres: Jalan Ir. H. Juanda 8/10, RT/RW 002/001, Jodipan, Blimbing, Malang, Indonesië. Geboortedatum: a) 4.5.1948 b) 4.5.1946. Geboorteplaats: Tulungagung, Indonesië. Nationaliteit: Indonesisch. Nationaal identificatienummer: 3573010405480001 (Indonesische identiteitskaart op naam van Mochammad Achwan). Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 2 bis, lid 4, onder b): 12.3.2012.”

wordt vervangen door:

“Mochammad Achwan (goed bekend als a) Muhammad Achwan, b) Muhammad Akhwan, c) Mochtar Achwan, d) Mochtar Akhwan, e) Mochtar Akwan). Geboortedatum: a) 4.5.1948 b) 4.5.1946. Geboorteplaats: Tulungagung, Indonesië. Nationaliteit: Indonesisch. Nationaal identificatienummer: a) 3573010405480001 (Indonesische nationale identiteitskaart), b) 353010405480001 (Indonesische nationale identiteitskaart). Adres: Jalan Ir. H. Juanda 8/10, RT/RW 002/001, Jodipan, Blimbing, Malang, 65127, Indonesië. Overige informatie: Waarnemend emir van Jemmah Anshorut Tauhid (JAT). Wordt geassocieerd met Abu Bakar Ba’asyir, Abdul Rahim Ba’aysir en Jemaah Islamiyah. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 7 quinquies, lid 2, onder i): 12.3.2012.”.

5)

“Mounir Ben Dhaou Ben Brahim Ben Helal (ook bekend als a) Mounir Helel, b) Mounir Hilel, c) Abu Rahmah, d) Abu Maryam al-Tunisi. Geboortedatum: 10.5.1983. Geboorteplaats: Ben Guerdane, Tunesië. Nationaliteit: Tunesisch. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 7 quinquies, lid 2, onder i): 29.2.2016.”

wordt vervangen door:

“Mounir Ben Dhaou Ben Brahim Ben Helal (minder goed bekend als a) Mounir Helel, b) Mounir Hilel, c) Abu Rahmah, d) Abu Maryam al-Tunisi. Geboortedatum: 10.5.1983. Geboorteplaats: Ben Guerdane, Tunesië. Nationaliteit: Tunesisch. Nationaal identificatienummer: 08619445. Adres: Amria Ben Guerdane, Medenine, Tunesië. Overige informatie: Facilitator voor buitenlandse terroristische strijders die ervaring heeft met het opzetten en beveiligen van reisroutes. Diep betrokken bij het verlenen van materiële steun aan de organisatie van Al Qaida in de Islamitische Maghreb in Noord-Afrika. Verleende begeleiding bij reizen van buitenlandse terroristische strijders in heel Noord-Afrika en naar de Arabische Republiek Syrië, met het oog op aansluiting bij Islamitische Staat in Irak en de Levant, in de lijst opgenomen als Al Qaida in Irak. Beroep: landarbeider. Naam moeder: Mbarka Helali. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 7 quinquies, lid 2, onder i): 29.2.2016.”.

6)

“Muhammad Sholeh Ibrahim (ook bekend als a) Mohammad Sholeh Ibrahim, b) Muhammad Sholeh Ibrohim, c) Muhammad Soleh Ibrahim, d) Sholeh Ibrahim, e) Muh Sholeh Ibrahim). Geboortedatum: september 1958. Geboorteplaats: Demak, Indonesië. Nationaliteit: Indonesisch. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 7 quinquies, lid 2, onder i): 20.4.2016.”

wordt vervangen door:

“Muhammad Sholeh Ibrahim (goed bekend als a) Mohammad Sholeh Ibrahim, b) Muhammad Sholeh Ibrohim, c) Muhammad Soleh Ibrahim, d) Sholeh Ibrahim, e) Muh Sholeh Ibrahim). Titel: Ustad. Geboortedatum: september 1958. Geboorteplaats: Demak, Indonesië. Nationaliteit: Indonesisch. Nationaal identificatienummer: a) 3311092409580002 (Indonesische nationale identiteitskaart), b) 3311092409580003 (Indonesische nationale identiteitskaart). Adres: a) Masjid Baitul Amin, Waringinrejo RT 01 RW 02, Grogol, Cemani, Sukoharjo, Jawa Tengah 57572, Indonesië, b) Desa Cemani, Waringinrejo RT 001/021, Kecamatan Grogol, Kabupaten Sukoharjo, Jawa Tengah, Indonesië. Overige informatie: Treedt sinds 2014 op als waarnemend emir van Jemmah Anshorut Tauhid (JAT) en heeft steun verleend aan Islamitische Staat in Irak en de Levant (ISIS), in de lijst opgenomen als Al Qaida in Irak. Beroep: docent/privéleraar. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 7 quinquies, lid 2, onder i): 20.4.2016.”.


BESLUITEN

3.6.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 152/187


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2022/874 VAN DE COMMISSIE

van 1 juni 2022

betreffende de voorwaarden voor toelating van een biocide dat N-(trichloormethylthio)ftaalimide (Folpet) bevat, doorverwezen door Nederland overeenkomstig artikel 36, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2022) 3465)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 36, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De onderneming TROY CHEMICAL BV (“de aanvrager”) heeft op 29 september 2016 bij de bevoegde autoriteiten van verscheidene lidstaten, waaronder Duitsland, een aanvraag ingediend voor wederzijdse parallelle erkenning van een biocide voor het conserveren van vezels of gepolymeriseerde materialen (productsoort 9 overeenkomstig bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012) dat N-(trichloormethylthio)ftaalimide (Folpet) als werkzame stof bevat (“het biocide”). Nederland is de referentielidstaat die overeenkomstig artikel 34, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 verantwoordelijk is voor de beoordeling van de aanvraag.

(2)

Overeenkomstig artikel 35, lid 2, van Verordening (EU) nr. 528/2012 heeft Duitsland op 1 oktober 2020 aan de coördinatiegroep bezwaren meegedeeld en aangegeven dat het biocide niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 19, lid 1, punt d), van die verordening.

(3)

Duitsland is van oordeel dat het biocide niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 19, lid 1, punt d), van Verordening (EU) nr. 528/2012, aangezien er geen conclusies zijn getrokken over de indeling van het biocide met betrekking tot bepaalde fysische gevaren en veiligheidskenmerken, dat wil zeggen over de indeling als een ontvlambare vaste stof, een zelfontledende stof of mengsel, een voor zelfverhitting vatbare stof of mengsel, of een stof die of mengsel dat in contact met water ontvlambare gassen ontwikkelt, noch over de indeling met betrekking tot de relatieve zelfontbrandingstemperatuur van vaste stoffen, die overeenkomstig titel 1, punt 4, van bijlage III bij Verordening (EU) nr. 528/2012 tot de gemeenschappelijke basisgegevens behoren, en dat die gegevens derhalve niet achterwege mogen worden gelaten, tenzij aanpassing mogelijk is overeenkomstig bijlage IV bij die verordening.

(4)

Nederland heeft aangegeven dat het biocide identiek is aan de werkzame stof N-(trichloormethylthio)ftaalimide (Folpet). Voor Folpet geldt momenteel geen geharmoniseerde indeling wat betreft de fysische gevaren ervan als vastgesteld in bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (2) betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels.

(5)

Aangezien in de coördinatiegroep geen overeenstemming kon worden bereikt, heeft Nederland het bezwaar waarover geen overeenstemming is bereikt overeenkomstig artikel 36, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 op 5 januari 2021 naar de Commissie doorverwezen. Nederland heeft de Commissie een gedetailleerde verklaring doen toekomen van het punt waarover de lidstaten geen overeenstemming hebben kunnen bereiken en van de motivering ter zake. Een kopie van die verklaring werd doorgestuurd naar de betrokken lidstaten en de aanvrager.

(6)

In artikel 19, lid 1, punt d), van Verordening (EU) nr. 528/2012 is een van de voorwaarden voor het verlenen van een toelating vastgesteld, namelijk dat de fysische en chemische eigenschappen van het biocide zijn vastgesteld en aanvaardbaar worden geacht met het oog op een passend gebruik en vervoer van het product.

(7)

Overeenkomstig artikel 20, lid 1, punt a), i), van Verordening (EU) nr. 528/2012 moet de aanvrager van een toelating voor een biocide een dossier of een verklaring van toegang tot een dossier betreffende het biocide indienen dat voldoet aan de voorschriften van bijlage III bij die verordening.

(8)

In artikel 21 van Verordening (EU) nr. 528/2012 is bepaald dat de aanvrager bepaalde krachtens artikel 20 vereiste gegevens niet hoeft te verstrekken indien de gegevens niet nodig zijn gezien de met het voorgestelde gebruik gepaard gaande blootstelling, er geen wetenschappelijke noodzaak is om de gegevens te verstrekken of het technisch niet mogelijk is de gegevens te genereren, dat de aanvrager kan voorstellen die gegevensvereisten aan te passen overeenkomstig bijlage IV bij Verordening (EU) nr. 528/2012, en dat de voorgestelde aanpassingen van de gegevensvereisten in de aanvraag duidelijk moeten worden gemotiveerd met een verwijzing naar de specifieke bepalingen van bijlage IV bij die verordening.

(9)

Overeenkomstig titel 1, punt 4, van bijlage III bij Verordening (EU) nr. 528/2012 behoren gegevens om te bepalen of een biocide moet worden beschouwd als een ontplofbare stof, een ontvlambare vaste stof, een zelfontledende stof of mengsel, een pyrofore vaste stof, een voor zelfverhitting vatbare stof of mengsel, een stof die of mengsel dat in contact met water ontvlambare gassen ontwikkelt, een oxiderende vaste stof, een organisch peroxide of als bijtend voor metalen, en om de relatieve zelfontbrandingstemperatuur van vaste stoffen te bepalen tot de gemeenschappelijke basisgegevens die bij een aanvraag voor de toelating van biociden moeten worden ingediend. Overeenkomstig punt 18, a), van bijlage VI bij die verordening moeten in de risicobeoordeling de gevaren die toe te schrijven zijn aan fysisch-chemische eigenschappen worden vastgesteld.

(10)

Bovendien moeten fabrikanten, importeurs en downstreamgebruikers overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1272/2008 stoffen of mengsels indelen overeenkomstig titel II van die verordening alvorens zij die stoffen en mengsels in de handel brengen. In artikel 8, lid 2, van die verordening is bepaald dat de fabrikant, importeur of downstreamgebruiker de in deel 2 van bijlage I bij die verordening voorgeschreven proeven uit moet voeren om na te gaan of aan een stof of mengsel een of meer van de in dat deel bedoelde fysische gevaren verbonden zijn, tenzij er al adequate en betrouwbare gegevens beschikbaar zijn.

(11)

Dientengevolge moeten bij een zelfverklaarde indeling nieuwe tests worden uitgevoerd voor de fysische gevaren waarvoor overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1272/2008 geen adequate en betrouwbare gegevens beschikbaar zijn. Volgens de zelfverklaarde indelingen in de inventaris van indelingen en etiketteringen als bijgehouden door het Europees Agentschap voor chemische stoffen (3), heeft geen van de 2 572 verstrekkers van informatie over Folpet de stof voor fysische gevaren ingedeeld en hebben informatieverstrekkers redenen aangevoerd voor het feit dat de beschikbare gegevens voor sommige fysische gevaren voldoende zijn om te concluderen dat niet aan de indelingscriteria wordt voldaan, terwijl gegevens voor andere fysische gevaren ontbreken.

(12)

Ondanks de verplichting uit hoofde van artikel 20, lid 1, punt a), van Verordening (EU) nr. 528/2012 in samenhang met titel 1, punt 4, van bijlage III bij die verordening en de verplichting uit hoofde van artikel 8, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1272/2008, is er geen informatie verstrekt over de indeling van het biocide met betrekking tot de fysische gevaren en veiligheidskenmerken ervan.

(13)

Op 19 mei 2021 heeft de Commissie de aanvrager overeenkomstig artikel 36, lid 2, van Verordening (EU) nr. 528/2012 in de gelegenheid gesteld schriftelijke opmerkingen in te dienen. De aanvrager heeft op 18 juni 2021 opmerkingen ingediend.

(14)

De aanvrager heeft het naast zich neerleggen van de in titel 1, punt 4, van bijlage III bij Verordening (EU) nr. 528/2012 bedoelde gegevensvereisten voor sommige fysische gevaren (zelfontledende stoffen en mengsels, pyrofore vaste stoffen, voor zelfverhitting vatbare stoffen en mengsels, oxiderende vaste stoffen, organische peroxiden, en bijtend voor metalen) in zijn opmerkingen gerechtvaardigd door te verwijzen naar bestaande ervaring, en heeft voor andere fysieke gevaren (ontplofbare stoffen, ontvlambare vaste stoffen, stoffen en mengsels die in contact met water ontvlambare gassen ontwikkelen, en relatieve zelfontbrandingstemperatuur van vaste stoffen) verwezen naar het beoordelingsrapport van de werkzame stof.

(15)

Na grondig onderzoek van de door de aanvrager verstrekte opmerkingen en na raadpleging van het Europees Agentschap voor chemische stoffen, is de Commissie van oordeel dat, met uitzondering van de gegevens voor het gevaar “bijtend voor metalen”, waarvoor de rechtvaardiging van de aanvrager voor het weglaten daarvan kan worden aanvaard, op basis van alle andere door de aanvrager verstrekte informatie geen conclusie kan worden getrokken over de indeling van het product voor fysische gevaren en veiligheidskenmerken die tot de in titel 1, punt 4, van bijlage III bij Verordening (EU) nr. 528/2012 bedoelde gemeenschappelijke basisgegevens behoren, en dat er geen passende rechtvaardiging is verstrekt voor de aanpassing van de gegevensvereisten overeenkomstig bijlage IV bij Verordening (EU) nr. 528/2012. De Commissie is daarom van oordeel dat niet kan worden vastgesteld of het biocide aan voorwaarden van artikel 19, lid 1, punt d), van Verordening (EU) nr. 528/2012 voldoet.

(16)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Dit besluit is van toepassing op het biocide dat in het biocidenregister onder het nummer BC-FS027255-29 is vermeld.

Artikel 2

Zonder de indiening van de relevante informatie in titel 1, punt 4, van bijlage III bij Verordening (EU) nr. 528/2012, waarop de algemene mogelijkheden voor aanpassing van de gegevensvereisten in bijlage IV bij die verordening van toepassing zijn, is niet aangetoond dat het biocide voldoet aan de voorwaarden van artikel 19, lid 1, punt d), van Verordening (EU) nr. 528/2012.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 1 juni 2022.

Voor de Commissie

Stella KYRIAKIDES

Lid van de Commissie


(1)  PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).

(3)  Gegevens van de kennisgeving — C&L-inventaris (europa.eu).


3.6.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 152/190


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2022/875 VAN DE COMMISSIE

van 1 juni 2022

tot vaststelling van bepaalde tijdelijke noodmaatregelen in verband met Afrikaanse varkenspest in Italië

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2022) 3727)

(Slechts de tekst in de Italiaanse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidswetgeving”) (1), en met name artikel 259, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Afrikaanse varkenspest is een infectieuze virale ziekte bij gehouden en in het wild levende varkens en kan ernstige gevolgen hebben voor de betrokken dierpopulatie en de rentabiliteit van de landbouw, waardoor de verplaatsingen van zendingen van die dieren en producten daarvan binnen de Unie en de uitvoer naar derde landen worden verstoord.

(2)

Bij een uitbraak van Afrikaanse varkenspest bij in het wild levende varkens bestaat een ernstig risico op verspreiding van die ziekte naar andere in het wild levende varkens of naar inrichtingen van gehouden varkens.

(3)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 van de Commissie (2) vormt een aanvulling op de regels voor de bestrijding van de in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, punten a), b) en c), van Verordening (EU) 2016/429 en gedefinieerd als ziekten van categorie A, B en C in Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882 van de Commissie (3). Meer bepaald wordt in de artikelen 63 tot en met 66 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 voorzien in bepaalde maatregelen die kunnen worden genomen bij officiële bevestiging van een uitbraak van een ziekte van categorie A bij wilde dieren, bijvoorbeeld van Afrikaanse varkenspest bij in het wild levende varkens. In die bepalingen wordt met name voorzien in de vaststelling van een besmette zone en een verbod op de verplaatsing van wilde dieren van in de lijst opgenomen soorten en daarvan verkregen producten.

(4)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/605 van de Commissie (4) zijn bijzondere maatregelen ter bestrijding van Afrikaanse varkenspest vastgesteld. Meer bepaald is in artikel 3, punt b), van die uitvoeringsverordening voorzien in vaststelling van een besmette zone overeenkomstig artikel 63 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 in geval van een uitbraak van die ziekte bij in het wild levende varkens. Tevens is in artikel 6 van die uitvoeringsverordening bepaald dat het desbetreffende gebied als beperkingszone II in deel II van bijlage I bij die uitvoeringsverordening moet worden opgenomen, en dat de besmette zone die overeenkomstig artikel 63 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 is vastgesteld onverwijld moet worden aangepast zodat deze ten minste de beperkingszone II omvat. De bijzondere maatregelen ter bestrijding van Afrikaanse varkenspest van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/605 betreffen onder meer verbodsbepalingen inzake verplaatsingen van zendingen van in een beperkingszone II gehouden varkens en producten daarvan buiten die beperkingszones.

(5)

Italië heeft de Commissie in kennis gesteld van de actuele situatie op zijn grondgebied inzake Afrikaanse varkenspest naar aanleiding van een op 27 mei 2022 bevestigde uitbraak van die ziekte bij een in het wild levend varken in de provincie Rieti in de regio Lazio. De bevoegde autoriteit van die lidstaat moet derhalve overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 en Uitvoeringsverordening (EU) 2021/605 een besmette zone vaststellen.

(6)

Om te voorkomen dat de handel in de Unie onnodig wordt verstoord en dat derde landen ongerechtvaardigde handelsbelemmeringen opwerpen, moet de besmette zone voor Afrikaanse varkenspest in Italië in samenwerking met die lidstaat op het niveau van de Unie worden omschreven.

(7)

Om te voorkomen dat de Afrikaanse varkenspest zich verder verspreid in afwachting van de opname van het door de recente uitbraak getroffen gebied van Italië als beperkingszone II in deel II van bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/605, moeten de in die uitvoeringsverordening vervatte bijzondere maatregelen ter bestrijding van Afrikaanse varkenspest, die van toepassing zijn op verplaatsingen van zendingen van in beperkingszone II gehouden varkens en producten daarvan buiten die beperkingszones, ook van toepassing zijn op de verplaatsing van dergelijke zendingen van de door Italië naar aanleiding van de recente uitbraak vastgestelde besmette zone, in aanvulling op de maatregelen van de artikelen 63 tot en met 66 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687.

(8)

Die besmette zone in Italië moet dienovereenkomstig worden opgenomen in de bijlage bij dit besluit, en moet worden onderworpen aan de bijzondere maatregelen ter bestrijding van Afrikaanse varkenspest van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/605 die gelden voor beperkingszone II. Vanwege de ernst van deze nieuwe epidemiologische situatie met betrekking tot Afrikaanse varkenspest in de Unie en het toegenomen rechtstreekse risico van verdere verspreiding van de ziekte, mogen verplaatsingen van zendingen van gehouden varkens en producten daarvan van de besmette zone naar andere lidstaten en derde landen overeenkomstig die uitvoeringsverordening echter niet worden toegestaan. Eveneens moet in dit besluit de duur van deze indeling in zones worden vastgesteld.

(9)

Om de risico’s als gevolg van de recente uitbraak van Afrikaanse varkenspest bij in het wild levende varkens in Italië te beperken, moet in dit besluit worden bepaald dat Italië verplaatsingen van zendingen van in de besmette zone gehouden varkens en producten daarvan naar andere lidstaten en derde landen tot de vervaldatum van dit besluit niet mag toestaan.

(10)

Gezien de urgentie van de epidemiologische situatie in de Unie wat de verspreiding van Afrikaanse varkenspest betreft, is het belangrijk dat de in dit besluit vastgestelde maatregelen zo spoedig mogelijk van toepassing zijn.

(11)

In afwachting van het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, moet de besmette zone in Italië daarom onmiddellijk worden vastgesteld en opgenomen in de bijlage bij dit besluit, en moet de duur van die indeling in zones worden vastgesteld.

(12)

Dit besluit moet opnieuw worden bekeken tijdens de volgende vergadering van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Italië zorgt ervoor dat zijn bevoegde autoriteit onmiddellijk een besmette zone voor Afrikaanse varkenspest vaststelt overeenkomstig artikel 63 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 en artikel 3, punt b), van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/605, en dat deze zone ten minste de in de bijlage bij dit besluit vermelde gebieden omvat.

Artikel 2

Italië zorgt ervoor dat de bijzondere maatregelen ter bestrijding van Afrikaanse varkenspest van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/605 die gelden voor beperkingszone II van toepassing zijn in de als besmette zone in de bijlage bij dit besluit opgenomen gebieden, in aanvulling op de maatregelen van de artikelen 63 tot en met 66 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687.

Artikel 3

Italië zorgt ervoor dat de verplaatsing naar andere lidstaten en derde landen van zendingen varkens die worden gehouden in de als besmette zone in de bijlage opgenomen gebieden en producten daarvan, niet wordt toegestaan.

Artikel 4

Dit besluit is van toepassing tot en met 31 augustus 2022.

Artikel 5

Dit besluit is gericht tot de Italiaanse Republiek.

Gedaan te Brussel, 1 juni 2022.

Voor de Commissie

Stella KYRIAKIDES

Lid van de Commissie


(1)  PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 van de Commissie van 17 december 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat regels voor de preventie en bestrijding van bepaalde in de lijst opgenomen ziekten betreft (PB L 174 van 3.6.2020, blz. 64).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882 van de Commissie van 3 december 2018 betreffende de toepassing, op de categorieën in de lijst opgenomen ziekten, van bepaalde regels voor de preventie en bestrijding van ziekten en tot vaststelling van een lijst van soorten en groepen soorten die een aanzienlijk risico vormen in verband met de verspreiding van die ziekten (PB L 308 van 4.12.2018, blz. 21).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2021/605 van de Commissie van 7 april 2021 tot vaststelling van bijzondere maatregelen ter bestrijding van Afrikaanse varkenspest (PB L 129 van 15.4.2021, blz. 1).


BIJLAGE

Als besmette zone in Italië afgebakende gebieden als bedoeld in artikel 1

Datum einde geldigheid

De volgende gemeenten van de provincie Rieti:

Borgo Velino;

Micigliano;

Posta;

Borbona;

Cittaducale;

Castel Sant’Angelo;

Antrodoco;

Petrella Salto;

Fiamignano.

De volgende gemeenten van de provincie L’Aquila:

Cagnano Amiterno.

31 augustus 2022