ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 435

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

64e jaargang
6 december 2021


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013

1

 

*

Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013

187

 

*

Verordening (EU) 2021/2117 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1308/2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten, (EU) nr. 1151/2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen, (EU) nr. 251/2014 inzake de definitie, de aanduiding, de aanbiedingsvorm, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gearomatiseerde wijnbouwproducten en (EU) nr. 228/2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie

262

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

6.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 435/1


VERORDENING (EU) 2021/2115 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 2 december 2021

tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 42 en artikel 43, lid 2,

Gezien de Akte van Toetreding van 1979, en met name punt 6 van het daaraan gehechte Protocol nr. 4 betreffende katoen,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Rekenkamer (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (3),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (4),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Commissie heeft in haar mededeling van 29 november 2017, getiteld “De toekomst van voeding en landbouw”, de uitdagingen, de doelstellingen en de koers van het toekomstig gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) in de periode na 2020 uiteengezet. Tot deze doelstellingen behoren het GLB meer resultaatgericht en marktgericht maken, het aanzetten tot modernisering en duurzaamheid, inclusief economische, maatschappelijke, ecologische en klimatologische duurzaamheid van de landbouw-, bosbouw- en plattelandsgebieden, en het helpen verminderen van de administratieve lasten voor de begunstigden die uit de wetgeving van de Unie voortvloeien.

(2)

Om in te spelen op de wereldomspannende aspecten en gevolgen van het GLB moet de Commissie zorgen voor coherentie met het externe beleid van de Unie en de instrumenten daartoe, met name op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en handel. Het streven van de Unie naar beleidssamenhang ten aanzien van ontwikkeling brengt met zich mee dat bij het uitstippelen van beleid rekening moet worden gehouden met ontwikkelingsdoelstellingen en -beginselen.

(3)

Aangezien het GLB betere antwoorden moet bieden op de uitdagingen en mogelijkheden die zich op internationaal, Unie-, nationaal, regionaal en lokaal niveau en binnen landbouwbedrijven voordoen, moet het GLB worden gestroomlijnd qua governance, moet het beter presteren ten aanzien van de doelstellingen van de Unie en moeten de administratieve lasten aanzienlijk worden verminderd. Het GLB moet gebaseerd zijn op het leveren van prestaties (het “uitvoeringsmodel”). Daarom moet de Unie de fundamentele beleidsparameters vaststellen, zoals de doelstellingen van het GLB en de basisvereisten ervan, terwijl de lidstaten meer verantwoordelijkheid moeten dragen voor de wijze waarop zij aan de doelstellingen voldoen en de streefcijfers halen. Door een grotere subsidiariteit wordt het mogelijk om beter rekening te houden met lokale omstandigheden en behoeften en met de bijzondere aard van de landbouwactiviteit, die voortvloeit uit de maatschappelijke structuur van de landbouw en uit de structurele en natuurlijke ongelijkheid tussen de verschillende landbouwgebieden. De steun wordt beter toegesneden om maximaal bij te dragen aan het bereiken van de doelstellingen van de Unie.

(4)

De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Deze regels zijn neergelegd in Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (5) (het “Financieel Reglement”) en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen en indirecte uitvoering, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde regels omvatten ook een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting.

(5)

De regels inzake maatregelen om de doeltreffendheid van de middelen van de Unie te koppelen aan goed economisch bestuur, inzake territoriale ontwikkeling en inzake zichtbaarheid van de steun uit de middelen van de Unie, zoals vastgesteld in Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (6), moeten ook van toepassing zijn op steun voor plattelandsontwikkeling uit hoofde van deze verordening, zodat wat deze aspecten betreft samenhang met de betrokken middelen van de Unie is verzekerd.

(6)

Synergieën tussen het Elfpo en Horizon Europa, vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad (7) moeten het Elfpo ertoe aanzetten optimaal gebruik te maken van onderzoeks- en innovatieresultaten, met name die welke voortvloeien uit projecten die worden gefinancierd in het kader van Horizon Europa en het Europees Innovatiepartnerschap voor “productiviteit en duurzaamheid in de landbouw” (EIP), wat moet leiden tot de invoering van innovaties in de landbouwsector en plattelandsgebieden.

(7)

Aangezien het dramatische verlies aan biodiversiteit moet worden aangepakt, moet steun in het kader van deze verordening bijdragen tot de algemene integratie van biodiversiteitsmaatregelen in beleid van de Unie en tot het bereiken van de algemene ambitie om in 2024 7,5 %, en in 2026 en 2027 10 %, van de jaarlijkse uitgaven uit hoofde van het meerjarig financieel kader (MFK) te besteden aan biodiversiteitsdoelen.

(8)

De lidstaten moeten de flexibiliteit krijgen om bepaalde definities en voorwaarden nader te specificeren in hun strategisch GLB-plannen. Om evenwel een gemeenschappelijk gelijk speelveld te garanderen, moet op het niveau van de Unie een kader worden vastgesteld met de vereiste gemeenschappelijke elementen die in die definities en voorwaarden moeten worden opgenomen (“kaderdefinities”).

(9)

Om de rol van de landbouw bij de levering van collectieve goederen te versterken, moet er een passende kaderdefinitie voor landbouwactiviteit worden vastgesteld. Om ervoor te zorgen dat de Unie kan voldoen aan haar internationale verplichtingen op het gebied van binnenlandse steun die in de WTO-overeenkomst inzake de landbouw zijn vastgesteld, en met name dat de basisinkomenssteun voor duurzaamheid en de daaraan gerelateerde interventietypes verder aangemeld blijven als steun uit de “groene doos”, die geen of hoogstens minimale handelsverstorende effecten of effecten op de productie heeft, moet de kaderdefinitie voor “landbouwactiviteit” bovendien zowel de productie van landbouwproducten als de instandhouding van landbouwareaal omvatten, waarbij landbouwers de keuze moet worden gelaten tussen die twee soorten activiteiten. Om een en ander aan de lokale omstandigheden aan te passen, moeten de lidstaten de concrete definitie van “landbouwactiviteit” en de desbetreffende voorwaarden in hun strategische GLB-plannen vaststellen.

(10)

Om het essentiële Uniebrede element te behouden en er zo voor te zorgen dat de lidstaten vergelijkbare besluiten nemen, evenwel zonder hen te beperken bij het bereiken van de doelstellingen van de Unie, moet een kaderdefinitie van het begrip “landbouwareaal” worden vastgesteld. De daarmee samenhangende kaderdefinities van “landbouwgrond”, “blijvende teelten” en “blijvend grasland” moeten in ruime zin worden geformuleerd om het de lidstaten zo mogelijk te maken om definities nader te omschrijven volgens hun lokale omstandigheden.

(11)

De kaderdefinitie voor “bouwgrond” moet zodanig worden vastgesteld dat de lidstaten daarin verschillende productievormen kunnen onderbrengen, en dat vereist de opname van braaklandareaal om te garanderen dat het om ontkoppelde interventies gaat.

(12)

De kaderdefinitie voor “blijvende teelten” moet zowel voor de productie gebruikte als niet voor de productie gebruikte arealen omvatten alsmede producten van kwekerijen en hakhout met korte omlooptijd, die door de lidstaten moeten worden gedefinieerd.

(13)

De kaderdefinitie voor “blijvend grasland” moet zo worden vastgesteld dat wanneer grassen en andere kruidachtige voedergewassen overheersen, andere begraasbare soorten niet worden uitgesloten. De definitie moet de lidstaten ook in staat stellen nadere criteria te omschrijven en andere diervoederproducerende soorten op te nemen dan grassen of andere kruidachtige voedergewassen, ongeacht of die soorten voor de feitelijke productie worden gebruikt. Dit kunnen soorten zijn waarvan delen van de plant, zoals bladeren, bloemen, stengels of vruchten, rechtstreeks kunnen worden begraasd of nadat zij op de grond zijn gevallen. De lidstaten moeten ook zelf kunnen besluiten of zij het land waar grassen en andere kruidachtige voedergewassen niet overheersen of helemaal niet voorkomen in weiland, beperken, waaronder het beperken ervan tot land dat deel uitmaakt van de gangbare plaatselijke praktijken.

(14)

De kaderdefinities voor “landbouwareaal” moeten ervoor zorgen dat de lidstaten daarin agrobosbouwsystemen onderbrengen waarbij bomen worden geteeld op percelen waarop landbouwactiviteiten worden uitgeoefend om het duurzame gebruik van de grond te verbeteren.

(15)

Om de rechtszekerheid te bieden dat de steun wordt betaald voor landbouwareaal dat ter beschikking van de landbouwer staat en waarop een landbouwactiviteit wordt uitgeoefend, moet een kaderdefinitie voor “subsidiabele hectare” worden vastgesteld waarin de essentiële elementen worden opgenomen. Met name moeten de lidstaten de voorwaarden vaststellen voor het bepalen of de grond al dan niet ter beschikking van de landbouwer staat. Aangezien de kans groot is dat landbouwgrond op incidentele basis en tijdelijk wordt gebruikt voor activiteiten die geen landbouwactiviteiten in de strikte zin van het woord zijn en sommige niet-landbouwactiviteiten kunnen bijdragen aan inkomensdiversificatie op landbouwbedrijven, moeten de lidstaten passende voorwaarden vaststellen om areaal dat ook voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt, op te nemen als subsidiabele hectaren.

(16)

Gezien de hoge milieuambitie van het GLB mag de subsidiabele oppervlakte niet worden verkleind door het toepassen van bepaalde regels inzake de voorwaarden en de regelingen voor het klimaat, het milieu en dierenwelzijn (“eco-regelingen”) in het kader van de rechtstreekse betalingen. Landbouwarealen mogen niet worden uitgesloten van rechtstreekse betalingen wanneer er niet-landbouwproducten worden verbouwd met behulp van paludicultuur in het kader van Unie- of nationale regelingen die bijdragen tot het bereiken van een of meer milieu- of klimaatgerelateerde doelstellingen van de Unie. Voorts moeten landbouwarealen in aanmerking blijven komen voor rechtstreekse betalingen wanneer zij vallen onder bepaalde Unievoorschriften inzake milieubescherming of bebost worden in het kader van plattelandsontwikkelingsmaatregelen, ook arealen die in het kader van de conforme nationale regelingen worden bebost of waarvoor bepaalde braakleggingsverbintenissen gelden.

(17)

Rekening houdend met de noodzaak van vereenvoudiging moeten de lidstaten ook kunnen besluiten dat landschapselementen die de uitvoering van de landbouwactiviteit op een perceel niet significant hinderen, deel mogen blijven uitmaken van de subsidiabele oppervlakte. Bij de berekening van de subsidiabele oppervlakte blijvend grasland met in mindering brengen van de oppervlakte van niet-subsidiabele elementen, moet het de lidstaten worden toegestaan een vereenvoudigde methode toe te passen.

(18)

Met betrekking tot arealen die voor de productie van hennep worden gebruikt, moet, met het oog op de bescherming van de volksgezondheid en de samenhang met andere wetgevingsstelsels, het gebruik van hennepzaadrassen waarvan het gehalte aan tetrahydrocannabinol hoogstens 0,3 % bedraagt in de definitie van “subsidiabele hectare” worden opgenomen.

(19)

Om het GLB nog performanter te maken, moet de inkomenssteun op actieve landbouwers worden toegespitst. Om ervoor te zorgen dat op het niveau van de Unie een gemeenschappelijke benadering wordt gevolgd, moet een kaderdefinitie voor “actieve landbouwer” worden vastgesteld die de essentiële elementen omvat. De lidstaten moeten in hun strategische GLB-plannen, gebaseerd op objectieve voorwaarden, bepalen welke landbouwers als actieve landbouwers worden beschouwd. Om de administratieve lasten te verminderen, moeten de lidstaten rechtstreekse betalingen kunnen toekennen aan kleinere landbouwers die ook bijdragen aan de levensvatbaarheid van plattelandsgebieden en een negatieve lijst kunnen opstellen van niet-landbouwactiviteiten ten opzichte waarvan de landbouwactiviteiten doorgaans marginaal zijn. De negatieve lijst mag niet de enige manier zijn waarop de definitie wordt vastgesteld, maar moet worden gebruikt als aanvullend instrument om dergelijke niet-landbouwactiviteiten in kaart te brengen, naast de verplichting van de betrokkenen om aan te tonen dat zij voldoen aan de criteria van de definitie van “actieve landbouwer”. Teneinde een beter inkomen te genereren, het sociaaleconomische weefsel van plattelandsgebieden te versterken of daarmee verband houdende doelstellingen na te streven, mag de definitie van actieve landbouwer er niet toe leiden dat pluri-actieve of parttime landbouwers die niet alleen landbouw bedrijven, maar ook niet-agrarische activiteiten verrichten, van de steun worden uitgesloten.

(20)

Om bij het nastreven van generatievernieuwing te zorgen voor consistentie tussen de interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen en de interventietypes voor plattelandsontwikkeling, moet op het niveau van de Unie een kaderdefinitie voor “jonge landbouwer” worden vastgesteld die de essentiële elementen omvat.

(21)

Om bij het nastreven van het faciliteren van bedrijfsontwikkeling in plattelandsgebieden te zorgen voor consistentie tussen de interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen en de interventietypes voor plattelandsontwikkeling, moet op het niveau van de Unie een kaderdefinitie voor “nieuwe landbouwer” worden vastgesteld die gemeenschappelijke elementen omvat.

(22)

Om invulling te geven aan de doelstellingen van het GLB zoals vastgelegd in artikel 39 VWEU en om ervoor te zorgen dat de Unie adequaat reageert op haar meest recente uitdagingen, is het passend een reeks algemene doelstellingen vast te stellen die een weerspiegeling zijn van de oriëntaties die in de mededeling “De toekomst van voeding en landbouw” zijn gegeven. Daarnaast moet op het niveau van de Unie een reeks specifieke doelstellingen nader worden omschreven, die de lidstaten moeten omzetten in hun strategische GLB-plannen, rekening houdend met het feit dat de landbouw in de lidstaten een sector is die nauw verbonden is met de economie als geheel. Aan de hand van die specifieke doelstellingen, waarmee naar een evenwicht tussen de verschillende dimensies van duurzame ontwikkeling wordt gestreefd, in lijn met de effectbeoordeling, moeten de algemene GLB-doelstellingen worden vertaald naar concretere prioriteiten, waarbij rekening wordt gehouden met de betrokken wetgeving van de Unie, met name op het gebied van klimaat, energie en milieu.

(23)

Een slimmer, moderner en duurzamer GLB moet onderzoek en innovatie in de armen sluiten om van nut te zijn voor de talrijke functies die de landbouw-, bosbouw- en voedingssystemen van de Unie vervullen; daarbij moet worden geïnvesteerd in technologische ontwikkeling en digitalisering en moet de invoering en doeltreffende toepassing van technologieën, vooral digitale technologieën, en de toegang tot en uitwisseling van onpartijdige, degelijke, toepasselijke en nieuwe kennis worden verbeterd.

(24)

De Unie moet de voorwaarden creëren voor een moderne, concurrerende, veerkrachtige en gediversifieerde landbouwsector die de vruchten plukt van een kwalitatief hoogwaardige productie en hulpbronnenefficiëntie en die in een concurrerende en productieve agrovoedingssector de voedselzekerheid voor lange termijn garandeert en tegelijk het model van familiebedrijven veiligstelt.

(25)

Met het oog op een leefbaar bedrijfsinkomen en veerkracht van de landbouwsector in de hele Unie ten behoeve van een grotere voedselzekerheid voor lange termijn, moet de positie van landbouwers in de waardeketen worden verbeterd. Dit kan onder meer door het aanmoedigen van samenwerkingsvormen waar landbouwers actief bij worden betrokken en waarvan zij kunnen profiteren, alsook door de toeleveringsketens te verkorten en de markttransparantie te verbeteren.

(26)

De Unie moet beter inspelen op de maatschappelijke verwachtingen inzake voedsel en gezondheid, onder meer wat betreft hoogwaardig, veilig en voedzaam voedsel dat op duurzame wijze wordt geproduceerd. Om deze weg in te slaan, moeten specifieke duurzame landbouwpraktijken, zoals biologische landbouw, geïntegreerde gewasbescherming, agro-ecologie, agrobosbouw of precisielandbouw, worden bevorderd. Ook acties om het dierenwelzijn te verbeteren en initiatieven om antimicrobiële resistentie te bestrijden moeten worden gestimuleerd.

(27)

Het uitvoeringsmodel mag niet leiden tot 27 verschillende nationale landbouwbeleidsplannen, waardoor de gemeenschappelijke aard van het GLB en de interne markt in het gedrang zouden komen. De lidstaten moeten binnen een sterk gemeenschappelijk regelgevend kader echter wel over een zekere mate van flexibiliteit kunnen beschikken. Deze verordening moet daarom zowel de doelstellingen van de Unie vaststellen als de interventietypes en de voor de lidstaten geldende gemeenschappelijke vereisten van de Unie vaststellen, en aldus de gemeenschappelijke aard van het GLB waarborgen. Het moet aan de lidstaten zijn om dat regelgevingskader van de Unie om te zetten in voor de begunstigden geldende steunregelingen waarbij sprake is van een grotere mate van flexibiliteit. In die context moeten de lidstaten handelen in overeenstemming met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de algemene beginselen van het Unierecht en ervoor zorgen dat het rechtskader voor de toekenning van de steun van de Unie aan de begunstigden wordt gebaseerd op hun strategische GLB-plannen en voldoet aan de beginselen en de voorschriften van deze verordening en Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad (8). Zij moeten ook uitvoering geven aan hun strategische GLB-plannen, zoals goedgekeurd door de Commissie.

(28)

Om een slimme en veerkrachtige landbouwsector te bevorderen blijven rechtstreekse betalingen essentieel om de landbouwers een billijk inkomen te garanderen. Tegelijk moet, met het oog op een betere beloning van de landbouwers op de markt, worden geïnvesteerd in herstructurering van landbouwbedrijven, modernisering, innovatie, diversificatie en benutting van nieuwe praktijken en technologieën.

(29)

In het kader van de grotere marktgerichtheid van het GLB, zoals beschreven in de mededeling “De toekomst van voeding en landbouw”, kunnen blootstelling aan de markt, klimaatverandering en de daarmee gepaard gaande toename van de frequentie en de ernst van extreme weersverschijnselen, alsmede sanitaire en fytosanitaire crises leiden tot risico’s van prijsvolatiliteit en een toenemende druk op de inkomens, met name van primaire producenten. Hoewel landbouwers de eindverantwoordelijkheid dragen voor het uittekenen van hun eigen bedrijfsstrategie en het veerkrachtiger maken van hun bedrijven, moet een robuust kader worden opgezet om te zorgen voor een adequaat risicobeheer.

(30)

Het ondersteunen en verbeteren van milieubescherming en klimaatactie en het bijdragen aan het bereiken van de milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen van de Unie hebben een zeer hoge prioriteit voor de toekomst van de land- en bosbouw van de Unie. Het GLB heeft niet alleen een rol te vervullen bij het verminderen van de negatieve gevolgen van de landbouw voor het milieu en klimaat, onder meer voor de biodiversiteit, maar moet ook zorgen voor de levering van meer collectieve milieugoederen — op alle soorten landbouwgrond en bosgrond (met inbegrip van gebieden van grote ecologische waarde) en op het platteland als geheel. Het GLB moet in zijn architectuur dan ook meer ambitie tonen ten aanzien van deze doelstellingen. Het moet elementen bevatten die een breed scala aan maatregelen ter verwezenlijking van de doelstellingen ondersteunen of in gang zetten — in de landbouw, de voedselproductie, de bosbouw en op het platteland als geheel.

(31)

De beste combinatie van verschillende soorten acties om die doelstellingen te verwezenlijken, zal van lidstaat tot lidstaat verschillen. Tegelijk met de noodzaak om meer inspanningen te leveren op het gebied van aanpassing aan de klimaatverandering, moet de uitstoot van broeikasgassen worden verminderd en moet intensieve koolstofvastlegging worden verbeterd, twee belangrijke maatregelen om klimaatverandering te beperken. Indien het GLB energieproductie en -gebruik ondersteunt, moet die energie duidelijke kenmerken van duurzaamheid vertonen, ook wat betreft broeikasgassen. Wat het beheer van natuurlijke hulpbronnen betreft, kan een geringere afhankelijkheid van chemische stoffen zoals kunstmest en pesticiden bijzonder nuttig zijn, onder meer voor de bescherming van de biodiversiteit, terwijl het tijd wordt voor minder afhankelijkheid van pesticiden en maatregelen om de afname van bestuiverpopulaties een halt toe te roepen en om te buigen in veel delen van de Unie.

(32)

Aangezien veel plattelandsgebieden in de Unie te lijden hebben onder structurele problemen, zoals een gebrek aan aantrekkelijke arbeidskansen, tekorten aan vaardigheden, onvoldoende investeringen in breedband en connectiviteit, digitale en andere infrastructuur en essentiële diensten, en een groot aantal jongeren er wegtrekken, is het van cruciaal belang om, overeenkomstig de verklaring van Cork 2.0 “Een betere levenskwaliteit in plattelandsgebieden”, het sociaal-economische weefsel in die gebieden te versterken, in het bijzonder door het scheppen van banen en generatievernieuwing, door de agenda’s voor banen en de groei, waartoe de Commissie aanzet, naar het platteland te brengen, door sociale inclusie, steun voor jongeren, generatievernieuwing en de ontwikkeling van “slimme dorpen” op het hele Europese platteland te bevorderen, en door bij te dragen aan het tegengaan van leegloop.

(33)

Gelijkheid tussen vrouwen en mannen is een centraal beginsel van de Unie, en gendermainstreaming vormt een belangrijk instrument om dit beginsel in het GLB te integreren. De aandacht moet zich daarom in het bijzonder toespitsen op de bevordering van de participatie van vrouwen in de sociaal-economische ontwikkeling van plattelandsgebieden, met bijzondere aandacht voor de landbouw, om de sleutelrol van vrouwen te ondersteunen. De lidstaten moeten worden verplicht om de situatie van vrouwen in de landbouw te beoordelen en om met hun strategische GLB-plannen die uitdagingen aan te pakken. Gendergelijkheid moet integraal deel uitmaken van de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van GLB-interventies. De lidstaten moeten tevens hun capaciteit op het gebied van gendermainstreaming en de verzameling van naar geslacht uitgesplitste gegevens versterken.

(34)

Met het oog op de stabilisering en de diversificatie van plattelandseconomieën moeten ook de ontwikkeling, de oprichting en de vestigingszekerheid van niet-landbouwbedrijven worden bevorderd. Zoals aangegeven in de mededeling “De toekomst van voeding en landbouw” kunnen nieuwe waardeketens op het platteland, zoals hernieuwbare energie, de opkomende bio-economie, de circulaire economie en ecotoerisme een gunstig groei- en werkgelegenheidspotentieel bieden voor plattelandsgebieden, zonder dat hierdoor natuurlijke hulpbronnen in het gedrang komen. In deze context kunnen financiële instrumenten en het gebruik van de EU-garantie uit hoofde van InvestEU, vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad (9), een essentiële rol spelen bij het garanderen van toegang tot financiering en bij het ondersteunen van de groeicapaciteit van landbouwbedrijven en ondernemingen. Plattelandsgebieden kunnen arbeidskansen bieden voor onderdanen van derde landen met een legale verblijfsstatus, waardoor hun sociale en economische integratie wordt bevorderd, vooral in het kader van strategieën voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling.

(35)

Het GLB moet blijven zorgen voor voedselzekerheid, waaronder dient te worden verstaan dat iedereen op elk ogenblik toegang moet hebben tot voldoende, veilige en voedzame levensmiddelen. Voorts moet dit beleid de landbouw van de Unie helpen beter in te spelen op nieuwe maatschappelijke verwachtingen op het gebied van voedsel en gezondheid, waaronder die inzake duurzame landbouwproductie, gezondere voeding, dierenwelzijn en vermindering van voedselverspilling. Het GLB moet producties met specifieke en waardevolle kenmerken blijven bevorderen en tevens de landbouwers helpen om hun productie proactief aan te passen aan de marktsignalen en de vraag van de consument.

(36)

Gezien de reikwijdte van de hervorming die nodig is om de nagestreefde doelstellingen te verwezenlijken en aan de gerezen bezorgdheden tegemoet te komen, is het passend te voorzien in een nieuw rechtskader in één enkele verordening die betrekking heeft op de steun van de Unie die wordt gefinancierd uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en die in de plaats komt van de regelingen die momenteel zijn vastgelegd in Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad (10) en Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad (11).

(37)

Deze verordening moet de voorschriften omvatten die van toepassing zijn op de steun van de Unie die uit het ELGF en het Elfpo wordt gefinancierd en wordt toegekend in de vorm van interventietypes die nader zijn omschreven in door de lidstaten opgestelde en door de Commissie goedgekeurde strategische GLB-plannen.

(38)

Om ervoor te zorgen dat de Unie kan voldoen aan haar internationale verplichtingen op het gebied van binnenlandse steun die in de WTO-overeenkomst inzake de landbouw zijn vastgesteld, is het noodzakelijk dat bepaalde interventietypes waarin deze verordening voorziet, verder aangemeld blijven als steun uit de “groene doos”, die geen of hoogstens minimale handelsverstorende effecten of effecten op de productie heeft, of als steun uit de “blauwe doos” in het kader van productiebeperkende programma’s, waardoor die steun is vrijgesteld van verlagingsverbintenissen. Hoewel de in deze verordening vastgestelde bepalingen voor die interventietypes reeds in overeenstemming zijn met de voorschriften inzake de “groene doos” van bijlage 2 bij de WTO-overeenkomst inzake de landbouw of met de voorschriften inzake de “blauwe doos” van artikel 6, lid 5, van die overeenkomst, moet ervoor worden gezorgd dat de interventies die de lidstaten voor die interventietypes plannen in hun strategische GLB-plannen, aan die voorschriften blijven voldoen. Met name de gewasspecifieke betaling voor katoen uit hoofde van deze verordening dient zo geregeld te blijven dat de bepalingen van de “blauwe doos” worden nageleefd.

(39)

Er moet worden gewaarborgd dat de interventies, waaronder de gekoppelde inkomenssteun, stroken met de internationale verbintenissen van de Unie. Daartoe behoren de voorschriften van het Memorandum van Overeenstemming betreffende bepaalde oliehoudende zaden tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika in het kader van de GATT (12), zoals van toepassing na de wijzigingen in het afzonderlijke basisareaal van de Unie voor oliehoudende zaden als gevolg van de wijzigingen in de samenstelling van de Unie.

(40)

De informatie over en de beoordeling van de prestaties van het GLB op basis van de uitvoering van de strategische GLB-plannen zullen worden meegenomen in de regelmatige beoordelingen door de Commissie van de beleidscoherentie voor duurzame ontwikkeling, zoals vastgesteld op grond van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling.

(41)

Voortbouwend op het tot en met 2022 toegepaste systeem van de randvoorwaarden wordt in het nieuwe conditionaliteitssysteem gesteld dat volledige GLB-steun slechts kan worden ontvangen als landbouwers en andere begunstigden voldoen aan basisnormen op het gebied van milieu, klimaatverandering, volksgezondheid, gezondheid van planten en dierenwelzijn. De basisnormen omvatten een lijst, in gestroomlijnde vorm, van uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen (RBE’s) en normen voor een goede landbouw- en milieuconditie van het land (GLMC-normen). Deze basisnormen moeten beter rekening houden met de milieu- en klimaatproblemen en de nieuwe milieu-architectuur van het GLB, om zo de ambitie op het gebied van milieu en klimaat op een hoger niveau te brengen, zoals opgenomen inde mededeling van de Commissie over “De toekomst van voeding en landbouw” en het MFK voor de jaren 2021 tot en met 2027, vastgesteld bij Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad (13).

(42)

De conditionaliteit is erop gericht de ontwikkeling van duurzame landbouw te bevorderen door de begunstigden er beter van bewust te maken dat het noodzakelijk is deze basisnormen in acht te nemen. Zij heeft ook tot doel het GLB beter bij de verwachtingen van de maatschappij te laten aansluiten door middel van een sterkere samenhang van het GLB met de doelstellingen op het gebied van milieu, volksgezondheid, gezondheid van planten en dierenwelzijn. De conditionaliteit moet integraal deel uitmaken van de milieu-architectuur van het GLB, als onderdeel van de basislijn voor het aangaan van meer ambitieuze milieu- en klimaatgerelateerde verbintenissen, en moet in de hele Unie breed worden toegepast. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat evenredige, doeltreffende en afschrikkende sancties overeenkomstig Verordening (EU) 2021/2116 worden opgelegd aan landbouwers en andere begunstigden die niet aan deze eisen voldoen.

(43)

Het normenkader van de GLMC-normen beoogt bij te dragen aan de matiging van en de aanpassing aan klimaatverandering, de aanpak van de waterproblematiek, de bescherming en kwaliteit van de bodem en de bescherming en kwaliteit van de biodiversiteit. Het kader moet worden versterkt om met name rekening te houden met de tot en met het jaar 2022 in het kader van de vergroening van de rechtstreekse betalingen vastgestelde praktijken, de matiging van klimaatverandering en de noodzaak om de duurzaamheid en de bijdrage aan biodiversiteit van landbouwbedrijven te verbeteren. Het is een vaststaand feit dat elke GLMC-norm aan het bereiken van meerdere doelstellingen bijdraagt. Om het kader te implementeren moeten de lidstaten voor elke op het niveau van de Unie vastgestelde norm een nationale norm vaststellen, rekening houdend met de specifieke kenmerken van het betrokken areaal, inclusief bodem- en klimaatgesteldheid, en met bestaande landbouwsystemen, landbouwpraktijken, de omvang en de structuur van de landbouwbedrijven, landgebruik en de specifieke kenmerken van ultraperifere gebieden. Lidstaten moeten andere nationale normen kunnen vaststellen in verband met de hoofddoelstellingen van de GLMC-normen, teneinde de uitvoering van het kader van de GLMC-normen in verband met milieu en klimaat te verbeteren. Gezien de bestaande praktijken in het biologische landbouwsysteem dienen aan biologische landbouwers geen verdere eisen te worden gesteld met betrekking tot vruchtwisseling. Daarnaast moeten de lidstaten wat betreft de normen inzake vruchtwisseling en het minimumpercentage landbouwgrond voor biodiversiteit een aantal uitzonderingen kunnen overwegen om buitensporige lasten voor kleinere landbouwbedrijven te vermijden of om sommige landbouwbedrijven uit te sluiten die reeds voldoen aan de doelstelling van de GLMC-normen aangezien zij voor een groot deel grasland, braakliggend land of peulgewassen beslaan. In het geval van overwegend beboste lidstaten moet ook worden voorzien in een uitzondering op de eis van een minimumpercentage landbouwgrond voor biodiversiteit.

(44)

De RBE’s moeten door de lidstaten volledig worden uitgevoerd om op het niveau van het landbouwbedrijf operationeel te worden en een gelijke behandeling van de landbouwers te waarborgen. Met het oog op de samenhang van de voorschriften inzake conditionaliteit bij het verbeteren van de duurzaamheid van het beleid, moeten de RBE’s de belangrijkste wetgeving van de Unie op het gebied van milieu, volksgezondheid, gezondheid van planten en dierenwelzijn omvatten zoals deze op nationaal niveau wordt ten uitvoer gelegd, die concrete verplichtingen voor individuele landbouwers en andere begunstigden inhoudt, met inbegrip van de verplichtingen op grond van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (14) en Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (15) of Richtlijn 91/676/EEG van de Raad (16). Om gevolg te geven aan de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad die gehecht is aan Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad (17), moeten de desbetreffende bepalingen van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (18) en Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad (19) als RBE’s worden opgenomen in het toepassingsgebied van de conditionaliteit en moet de lijst van de GLMC-normen dienovereenkomstig worden aangepast.

(45)

Als de ontwikkeling van sociaal duurzame landbouw moet worden bevorderd door de begunstigden van GLB-steun meer bewust te maken van de werkgelegenheids- en sociale normen, moet er een nieuw mechanisme worden ingevoerd waarin ook sociale aspecten worden opgenomen.

(46)

Een dergelijk mechanisme moet ervoor zorgen dat landbouwers en andere begunstigden de volledige rechtstreekse GLB-betalingen en betalingen voor milieu-, klimaatgerelateerde en andere beheersverbintenissen, betalingen voor natuurlijke beperkingen of andere gebiedsspecifieke beperkingen en betalingen voor gebiedsspecifieke nadelen als gevolg van bepaalde verplichte vereisten slechts kunnen ontvangen als zij voldoen aan basisnormen op het gebied van arbeidsomstandigheden en -voorwaarden voor werknemers in de landbouw en veiligheid en gezondheid op het werk; met name een aantal normen uit hoofde van Richtlijn 89/39/EEG van de Raad (20) en de Richtlijnen 2009/104/EG (21) en (EU) 2019/1152 (22) van het Europees Parlement en de Raad. Uiterlijk in 2025 moet de Commissie beoordelen of het haalbaar is artikel 7, lid 1, van Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad (23) op te nemen en moet zij in voorkomend geval daartoe wetgeving voorstellen.

(47)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat evenredige, doeltreffende en afschrikkende sancties overeenkomstig Verordening (EU) 2021/2116 worden opgelegd aan landbouwers en andere begunstigden die niet aan die normen voldoen. Vanwege het beginsel van onafhankelijkheid van de rechterlijke macht is het niet mogelijk om aan de rechtsstelsels specifieke voorschriften op te leggen met betrekking tot de wijze waarop beslissingen en veroordelingen tot stand komen, anders dan die in de wetgeving waarop deze beslissingen en veroordelingen zijn gebaseerd.

(48)

Om het recht van de lidstaten om de grondbeginselen van hun eigen sociale en arbeidsstelsels vast te stellen, te eerbiedigen, moet bij de vaststelling van het sociale-conditionaliteitsmechanisme naar behoren rekening worden gehouden met de verschillende nationale kaders. Daarom moet rekening worden gehouden met de keuzes die de lidstaten maken op het gebied van handhavingsmethoden, collectieve onderhandelingen en de rol van sociale partners, onder andere, indien van toepassing, bij de uitvoering van richtlijnen op sociaal en werkgelegenheidsgebied. Nationale arbeidsmarktmodellen en de autonomie van de sociale partners moeten worden geëerbiedigd. Deze verordening mag de sociale partners of de lidstaten geen verplichtingen opleggen met betrekking tot handhaving of controle op gebieden die volgens de nationale arbeidsmarktmodellen onder de verantwoordelijkheid van de sociale partners vallen.

(49)

Omdat het complex is op nationaal niveau systemen op te zetten die de autonomie en specificiteit van de nationale stelsels eerbiedigen, moeten de lidstaten ervoor kunnen kiezen om sociale conditionaliteit op een later tijdstip, maar in ieder geval niet later dan vanaf 1 januari 2025, toe te passen.

(50)

De lidstaten moeten zorgen voor op de verschillende productiewijzen afgestemde bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw die het duurzame beheer en de algehele prestaties van de landbouw- en plattelandsbedrijven moeten verbeteren en daarbij de economische, ecologische en sociale dimensies bestrijken, en die moeten nagaan welke verbeteringen noodzakelijk zijn ten aanzien van de maatregelen op het niveau van het landbouwbedrijf die in de strategische GLB-plannen zijn opgenomen, alsook op het gebied van digitalisering. Bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw moeten landbouwers en andere begunstigden van de GLB-steun helpen om zich beter bewust te worden van het verband tussen bedrijfsbeheer en grondbeheer enerzijds en bepaalde normen, vereisten en informatie, onder meer op het vlak van milieu en klimaat, anderzijds. Tot die laatsten behoren zowel de in het strategisch GLB-plan opgenomen normen die van toepassing zijn op of noodzakelijk zijn voor landbouwers en andere begunstigden van het GLB, ook coöperaties, als normen die voortvloeien uit de wetgeving inzake water en duurzaam gebruik van pesticiden, inzake nutriëntenbeheer, alsook inzake de initiatieven ter bestrijding van antimicrobiële resistentie. Er moet ook advies beschikbaar zijn inzake het risicobeheer en innovatiesteun ten behoeve van de voorbereiding en inwerkingstelling van projecten van opkomende operationele groepen in het kader van het EIP, en innovatieve ideeën moeten tevens vanaf het prille begin worden opgepikt en gebruikt. Om het advies kwaliteitsvoller en doeltreffender te maken, moeten de lidstaten alle publieke en private adviseurs en adviesnetwerken in de kennis- en innovatiesystemen voor de landbouw (AKIS) opnemen om actuele technologische en wetenschappelijke informatie ter beschikking te kunnen stellen die in het kader van onderzoek en innovatie is ontwikkeld.

(51)

Om zowel de agronomische als de milieuprestaties van landbouwbedrijven te ondersteunen, zal informatie over nutriëntenbeheer met de nadruk op stikstof en fosfaat, nutriënten die vanuit milieuoogpunt een bijzondere opgave kunnen zijn en daarom bijzondere aandacht verdienen, moeten worden verstrekt met behulp van een specifiek elektronisch bedrijfsduurzaamheidsinstrument dat door de lidstaten ter beschikking wordt gesteld aan individuele landbouwers. Het elektronisch bedrijfsduurzaamheidsinstrument moet ondersteuning bieden bij het nemen van besluiten op het landbouwbedrijf. Om te zorgen voor een gelijk speelveld tussen de landbouwers in de hele Unie, moet de Commissie de lidstaten kunnen ondersteunen bij de ontwikkeling van het elektronisch bedrijfsduurzaamheidsinstrument.

(52)

Om landbouwers beter te informeren en te adviseren over hun verplichtingen jegens hun werknemers met betrekking tot de sociale dimensie van het GLB, moeten de bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw informatie verstrekken over de vereisten inzake het schriftelijk verstrekken van de in artikel 4 van Richtlijn (EU) 2019/1152 bedoelde informatie en over de op landbouwbedrijven van toepassing zijnde gezondheids- en veiligheidsnormen.

(53)

Met het oog op een eerlijker verdeling van de inkomenssteun moet het lidstaten worden toegestaan de bedragen van de rechtstreekse betalingen die een bepaald maximum overschrijden, te plafonneren of te verlagen en moet de opbrengst daarvan worden gebruikt voor ontkoppelde rechtstreekse betalingen en in de eerste plaats voor de aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid, of worden overgeheveld naar het Elfpo. Om negatieve effecten op de werkgelegenheid te voorkomen moeten de lidstaten bij de toepassing van het mechanisme rekening kunnen houden met de factor arbeid.

(54)

Om te voorkomen dat het betalingsbeheer van vele kleine bedragen buitensporige administratieve lasten veroorzaakt en erop toe te zien dat de steun een effectieve bijdrage levert aan het bereiken van de GLB-doelstellingen waaraan de ontkoppelde rechtstreekse betalingen bijdragen, moeten de lidstaten in hun strategische GLB-plannen eisen vaststellen met betrekking tot de minimumoppervlakte of het steungerelateerde minimumbedrag voor het ontvangen van rechtstreekse betalingen. Wanneer lidstaten besluiten diergebonden inkomenssteun die per dier moet worden betaald, toe te kennen, moeten zij altijd een minimumbedrag vaststellen om te voorkomen dat landbouwers die voor deze steun in aanmerking komen maar wier areaal onder de drempel ligt, worden benadeeld. Vanwege de zeer specifieke landbouwstructuur op de kleinere Griekse eilanden in de Egeïsche Zee moet Griekenland kunnen beslissen of er in dat gebied een minimumdrempel moet gelden.

(55)

Gezien het belang van de deelname van landbouwers aan risicobeheersinstrumenten, moet het de lidstaten worden toegestaan een bepaald percentage van de rechtstreekse betalingen toe te kennen ter ondersteuning van de bijdragen van landbouwers aan dergelijke instrumenten.

(56)

Om alle actieve landbouwers een minimumniveau van agrarische inkomenssteun te garanderen en te voldoen aan de doelstelling dat de landbouwbevolking een redelijke levensstandaard moet worden verzekerd, zoals opgenomen in artikel 39, lid 1, punt b), VWEU, moet een jaarlijkse areaalgebonden ontkoppelde betaling worden ingesteld in de vorm van het interventietype “basisinkomenssteun voor duurzaamheid”. Om die steun gerichter te maken, moeten de betalingsbedragen kunnen worden gedifferentieerd naar groepen gebieden op basis van sociaal-economische of agronomische omstandigheden, of kunnen worden verlaagd, rekening houdend met andere interventies. Om verstorende gevolgen voor het inkomen van de landbouwers te voorkomen, moeten de lidstaten ervoor kunnen kiezen de basisinkomenssteun voor duurzaamheid te implementeren op basis van betalingsrechten. In dat geval moet de waarde van de betalingsrechten vóór verdere convergentie in verhouding staan tot hun waarde zoals vastgesteld in het kader van de basisbetalingsregeling op grond van Verordening (EU) nr. 1307/2013, waarbij rekening wordt gehouden met de betalingen voor landbouwpraktijken die gunstig zijn voor klimaat en milieu. De lidstaten moeten ook verder convergeren om geleidelijk los te komen van de historische waarden.

(57)

Als de lidstaten ontkoppelde rechtstreekse betalingen doen op basis van het stelsel van betalingsrechten, moeten zij een nationale reserve blijven beheren, dan wel nationale reserves per groep gebieden. Die reserves moeten prioritair worden gebruikt voor jonge landbouwers of nieuwe landbouwers. Om te zorgen voor een soepele werking van het systeem zijn ook regels voor het gebruik en de overdracht van betalingsrechten nodig.

(58)

Kleine landbouwbedrijven blijven een hoeksteen van de landbouw van de Unie aangezien zij een cruciale rol spelen bij de ondersteuning van de werkgelegenheid op het platteland en bijdragen aan de territoriale ontwikkeling. Om een evenwichtiger verdeling van de steun te bevorderen en de administratieve lasten voor de begunstigden van kleine bedragen te verminderen, moet aan de lidstaten de keuze worden gelaten om een specifieke interventie voor kleine landbouwers op te zetten die in de plaats komt van de andere interventies in de vorm van rechtstreekse betalingen. Om meer gerichte steun te waarborgen, moet een differentiatie van de betaling mogelijk zijn. Om kleine landbouwers in staat te stellen het systeem te kiezen dat het best aansluit bij hun behoeften, moet de deelname van landbouwers aan de interventie facultatief zijn.

(59)

Aangezien algemeen wordt erkend dat een evenwichtiger verdeling van de steun ten behoeve van kleine en middelgrote bedrijven op zichtbare en meetbare wijze moet worden bevorderd, moeten de lidstaten aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid implementeren en ten minste 10 % van de enveloppe voor directe betalingen aan die steun toewijzen. Om deze aanvullende steun gerichter te maken en gezien de verschillen in de structuren van de landbouwbedrijven in de hele Unie, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om verschillende bedragen aan aanvullende steun te verstrekken voor verschillende reeksen hectaren en om de steun te differentiëren naar regionaal niveau of naar dezelfde groepen gebieden zoals vastgesteld in hun strategische GLB-plannen voor de basisinkomenssteun voor duurzaamheid.

(60)

Het is de verantwoordelijkheid van de lidstaten om te zorgen voor een gerichte verdeling van de rechtstreekse betalingen en om de inkomenssteun te vergroten voor degenen die deze het hardst nodig hebben. Diverse voor de lidstaten beschikbare instrumenten kunnen een doeltreffende bijdrage leveren aan het bereiken van deze doelstelling, waaronder plafonnering en degressiviteit, alsmede interventies zoals de aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid en de betaling voor kleine landbouwers. Een overzicht van de inspanningen van de lidstaten op dat gebied moet worden vastgelegd in hun strategisch GLB-plannen. Op basis van de behoeften op het gebied van een eerlijker verdeling van rechtstreekse betalingen, met inbegrip van behoeften op basis van een specifieke landbouwbedrijfsstructuur, moeten de lidstaten kunnen kiezen voor ofwel de toepassing van een verplichte herverdelingsbetaling met het bijbehorende minimumpercentage, ofwel andere passende maatregelen, waaronder herverdelingsbetalingen tegen een lager percentage.

(61)

Voor jonge landbouwers is het financieel problematisch om nieuwe economische activiteiten in de landbouwsector op te zetten en tot ontwikkeling te brengen; daarmee dient rekening te worden gehouden bij het opstellen van de interventiestrategie en de toewijzing en verdeling van de rechtstreekse betalingen. Die ontwikkeling van nieuwe economische activiteiten is van wezenlijk belang voor het concurrentievermogen van de landbouwsector van de Unie en daarom moeten lidstaten in staat zijn een aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers in te stellen. Dat interventietype moet jonge landbouwers aanvullende inkomenssteun geven na de initiële oprichting van hun bedrijf. Op basis van hun behoeftenanalyse moeten de lidstaten kunnen beslissen welke berekeningsmethode ze gebruiken voor de betaling: per hectare of als vast bedrag, met een mogelijke beperking tot een maximaal aantal hectaren. Aangezien de betaling slechts betrekking mag hebben op de beginperiode van het bedrijf, mag deze betaling slechts worden toegekend gedurende een maximumperiode na de indiening van de steunaanvraag en kort na de eerste oprichting. Wanneer de duur van de betaling doorloopt tot na het jaar 2027, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat er geen wettelijke verwachtingen van de begunstigden worden gewekt voor de periode nadat jaar.

(62)

Het GLB moet ertoe leiden dat de lidstaten tot betere milieuresultaten komen door rekening te houden met de lokale behoeften en de feitelijke omstandigheden van de landbouwers. De lidstaten moeten bij de rechtstreekse betalingen in de strategische GLB-plannen ecoregelingen instellen die vrijwillig zijn voor landbouwers, en die volledig moeten worden gecoördineerd met de andere betrokken interventies. Die regelingen moeten door de lidstaten worden bepaald als een betaling die wordt toegekend hetzij als stimulans en vergoeding voor het leveren van collectieve goederen door middel van landbouwpraktijken die gunstig zijn voor milieu en klimaat, hetzij als een compensatie voor de uitvoering van die praktijken. In beide gevallen moeten zij gericht zijn op de verbetering van de milieu- en klimaatgerelateerde prestaties van het GLB en daarom moeten zij zo worden opgezet dat zij verder gaan dan de verplichte vereisten waarin het conditionaliteitssysteem reeds voorziet.

(63)

Om de efficiëntie te waarborgen, moeten ecoregelingen, als algemene regel, ten minste twee actiegebieden voor het klimaat, het milieu, dierenwelzijn en de bestrijding van antimicrobiële resistentie bestrijken. Met datzelfde doel moet de aanvullende betaling bij de inkomenssteun, hoewel de compensatie gebaseerd moet zijn op gemaakte kosten, inkomensverlies en transactiekosten die voortvloeien uit de uitgevoerde landbouwpraktijken, rekening houdend met de in het kader van de ecoregelingen vastgestelde streefcijfers, het ambitieniveau van de uitgevoerde praktijken weerspiegelen en moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben te besluiten ecoregelingen in te stellen voor landbouwpraktijken die landbouwers op landbouwarealen uitvoeren, met name landbouwactiviteiten, maar ook bepaalde activiteiten die verder gaan dan landbouwactiviteiten. Daarbij kan men denken aan het beter beheer van blijvend grasland en landschapselementen, de vernatting van veengronden, paludicultuur, en biologische landbouw.

(64)

Biologische landbouw, geregeld bij Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad (24), is een landbouwsysteem dat aanzienlijk kan bijdragen tot het bereiken van meerdere specifieke GLB-doelstellingen, en met name tot de specifieke milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen. Gezien de positieve effecten van biologische landbouw op het milieu en klimaat, moeten de lidstaten bij het instellen van ecoregelingen voor landbouwpraktijken met name biologische landbouw kunnen overwegen en in die context kunnen beoordelen hoeveel steun nodig is voor landbouwgrond die in het kader van de regeling voor biologische landbouw wordt beheerd.

(65)

Lidstaten moeten ecoregelingen kunnen vaststellen die “instapregelingen” vormen, als voorwaarde voor landbouwers om in het kader van plattelandsontwikkeling meer ambitieuze verbintenissen aan te gaan op het gebied van milieu, klimaat en dierenwelzijn uit hoofde van plattelandsontwikkeling. Om voor vereenvoudiging te zorgen moeten de lidstaten ook verbeterde ecoregelingen kunnen vaststellen. Lidstaten moeten ook ecoregelingen kunnen vaststellen om praktijken op het gebied van dierenwelzijn en de bestrijding van antimicrobiële resistentie te ondersteunen.

(66)

Om te zorgen voor een gelijk speelveld tussen landbouwers, moet een maximale toewijzing worden vastgesteld voor de gekoppelde steun in het kader van de rechtstreekse betalingen die de lidstaten mogen toekennen voor de verbetering van het concurrentievermogen, de duurzaamheid of de kwaliteit in bepaalde sectoren en productiewijzen die van bijzonder belang zijn om sociale, economische of ecologische redenen en bepaalde moeilijkheden ondervinden. Bij het ontwerpen van deze interventies moeten de lidstaten rekening houden met de mogelijke gevolgen ervan voor de interne markt.

(67)

Aangezien algemeen wordt erkend dat de productie van eiwithoudende gewassen in de Unie ernstige moeilijkheden ondervindt, hoeven dergelijke moeilijkheden niet te worden aangetoond bij interventies in de vorm van gekoppelde inkomenssteun voor deze gewassen. Het moet de lidstaten ook worden toegestaan om een aanvullend deel van hun financiële maximum voor rechtstreekse betalingen te gebruiken voor de toekenning van gekoppelde inkomenssteun die specifiek bedoeld is om de productie van eiwithoudende gewassen te ondersteunen teneinde het tekort op dit gebied in de Unie te verminderen. Voorts moeten de lidstaten in het kader van gekoppelde inkomenssteun steun kunnen verlenen voor een mengeling van peulgewassen en grassen zolang peulgewassen het grootste deel blijven uitmaken van het mengsel.

(68)

Overeenkomstig de doelstellingen die zijn opgenomen in het aan de Akte van Toetreding van 1979 gehechte Protocol nr. 4 betreffende katoen, moet worden doorgegaan met de “gewasspecifieke betaling” per subsidiabele hectare voor de katoenteelt en met de steun voor unies van producentenorganisaties in de katoenproducerende regio’s. Aangezien de begrotingstoewijzing voor katoen evenwel een vast bedrag is en niet voor andere doeleinden kan worden gebruikt, en de uitvoering van de gewasspecifieke betaling een rechtsgrondslag in de verdragen heeft, mag de betaling voor katoen geen deel uitmaken van de interventies die in het kader van de strategische GLB-plannen worden goedgekeurd en mag deze niet afhankelijk zijn van een prestatiegoedkeuring of prestatie-evaluatie. Daarom moeten dienovereenkomstig specifieke voorschriften en afwijkingen van deze verordening en Verordening (EU) 2021/2116 worden vastgesteld. Omwille van de consistentie is het passend dat dit wordt gedaan in deze verordening.

(69)

Interventietypes in bepaalde sectoren zijn nodig om aan het bereiken van de GLB-doelstellingen bij te dragen en de synergie met andere GLB-instrumenten te versterken. Overeenkomstig het uitvoeringsmodel moeten de minimumeisen ten aanzien van de inhoud en de doelstellingen van deze interventietypes in bepaalde sectoren op het niveau van de Unie worden vastgesteld om te zorgen voor een gelijk speelveld op de interne markt en om ongelijke en oneerlijke concurrentie te voorkomen. De lidstaten moeten de opneming ervan in hun strategische GLB-plannen onderbouwen en voor consistentie met de andere interventies op sectoraal niveau zorgen. De op het niveau van de Unie vast te stellen brede interventietypes moeten worden bepaald voor de sectoren groenten en fruit, wijn, producten van de bijenteelt, olijfolie en tafelolijven en hop, alsook voor andere sectoren van de in artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (25) genoemde sectoren en sectoren waar de in een bijlage bij deze verordening op te nemen producten toe behoren, waarvoor de vaststelling van specifieke interventies wordt geacht een gunstig effect te hebben op het bereiken van alle of van een deel van de algemene en specifieke doelstellingen van het GLB die in het kader van deze verordening worden nagestreefd. Met name gezien het tekort van plantaardige eiwitten in de Unie en de milieuvoordelen die de productie ervan oplevert, moeten peulvruchten worden opgenomen in de lijst in die bijlage, met inachtneming van de WTO-lijst betreffende oliehoudende zaden van de EU, en moeten deze voordelen onder meer via de bedrijfsadviesdienst voor de landbouw bij landbouwers worden gepromoot.

(70)

Nationale financiële enveloppes of andere beperkingen in de vorm van plafonneringen zijn nodig om ervoor te zorgen dat de specificiteit van de interventie wordt behouden en om de programmering van de interventies voor bijenteeltproducten, wijn, olijfolie en tafelolijven, hop en andere in deze verordening te omschrijven sectoren te vergemakkelijken. Om niet te raken aan het bereiken van de doelstellingen van de interventietypes in de sectoren groenten en fruit, mogen er evenwel geen financiële beperkingen worden gesteld in lijn met de huidige benadering. Als lidstaten in hun strategische GLB-plannen steun voor interventietypes in “andere sectoren” opnemen, moet de desbetreffende financiële toewijzing, om financieel neutraal te blijven, in mindering worden gebracht op de toewijzingen voor rechtstreekse betalingen van de betrokken lidstaat. Als een lidstaat ervoor kiest om geen specifieke interventies voor de sector hop of de sector olijfolie en tafelolijven te implementeren, moeten de desbetreffende toewijzingen voor die lidstaat ter beschikking worden gesteld als aanvullende toewijzingen voor de interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen.

(71)

Voor de interventies voor plattelandsontwikkeling worden de beginselen op het niveau van de Unie vastgesteld, met name wat betreft de basisvereisten voor de toepassing van selectiecriteria door de lidstaten. De lidstaten moeten evenwel over een ruime beslissingsbevoegdheid beschikken om de specifieke voorwaarden te bepalen naargelang van hun eigen behoeften. De interventietypes voor plattelandsontwikkeling omvatten betalingen voor milieu-, klimaatgerelateerde en andere beheersverbintenissen die de lidstaten op hun gehele grondgebied moeten ondersteunen volgens hun specifieke nationale, regionale of lokale behoeften. De lidstaten moeten betalingen toekennen aan landbouwers en andere grondbeheerders die op vrijwillige basis beheersverbintenissen aangaan die bijdragen aan de matiging van en aanpassing aan klimaatverandering en aan de bescherming en verbetering van het milieu, met inbegrip van waterkwaliteit en -kwantiteit, luchtkwaliteit, bodem, biodiversiteit en ecosysteemdiensten, inclusief vrijwillige verbintenissen in het kader van Natura 2000 en steun voor genetische diversiteit. Steun in het kader van de betalingen voor beheersverbintenissen kan ook worden verleend in de vorm van lokaal gestuurde geïntegreerde of coöperatieve benaderingen en resultaatgerichte interventies.

(72)

De steun voor beheersverbintenissen kan met name het volgende omvatten: premies in het kader van de biologische landbouw voor het onderhoud van en de omschakeling naar biologische grond. De lidstaten zouden, op basis van een grondige analyse van de biologische sector en rekening houdend met de doelstellingen die zij met de biologische productie willen bereiken, naargelang hun specifieke territoriale behoeften, biologische landbouw moeten overwegen voor beheersverbintenissen, steun moeten toekennen om het aandeel landbouwgrond dat in het kader van de regeling voor biologische landbouw wordt beheerd, te verhogen en ervoor moeten zorgen dat de toegewezen middelen overeenkomen met de verwachte groei van de biologische productie. Steun voor beheersverbintenissen kan ook het volgende omvatten: betalingen voor andere interventietypes ter ondersteuning van milieuvriendelijke productiesystemen zoals agro-ecologie, conserveringslandbouw en geïntegreerde productie; bosmilieu- en klimaatdiensten en bosinstandhouding; premies voor bossen en de invoering van agrobosbouwsystemen; dierenwelzijn; instandhouding, duurzaam gebruik en ontwikkeling van genetische hulpbronnen, met name met behulp van traditionele kweekmethoden. De lidstaten moeten in het kader van dat interventietype andere regelingen kunnen opstellen naargelang van hun behoeften. Dit type betalingen mag slechts worden verricht voor extra kosten en gederfde inkomsten die het gevolg zijn van verbintenissen die verder gaan dan de basislijn die wordt gevormd door de dwingende normen en voorschriften van het Unie- en nationale recht en door de in het strategisch GLB-plan vastgestelde conditionaliteit. Verbintenissen in verband met dit interventietype moeten kunnen worden aangegaan voor een vooraf bepaalde jaarlijkse of meerjarige periode en kunnen, indien naar behoren gemotiveerd, langer lopen dan zeven jaar.

(73)

Bosbouwinterventies moeten bijdragen tot de uitvoering van de mededeling van de Commissie van 16 juli 2021 over de nieuwe bosbouwstrategie van de EU voor 2030 en, waar nodig, tot de verbreding van het gebruik van agrobosbouwsystemen. Ze moeten gebaseerd zijn op nationale of subnationale bosbouwprogramma’s of gelijkwaardige instrumenten van de lidstaten, waarmee moet worden voortgebouwd op de verbintenissen die voortvloeien uit Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad (26) en uit de verbintenissen die zijn aangegaan door de ministeriële conferenties over de bescherming van de bossen in Europa. De interventies moeten op duurzame bosbeheerplannen of gelijkwaardige instrumenten gebaseerd zijn die terdege rekening houden met de doeltreffende opslag en vastlegging van koolstof uit de atmosfeer en de bescherming van de biodiversiteit versterken en kunnen het volgende omvatten: ontwikkeling van bosareaal en duurzaam bosbeheer, met inbegrip van bebossing van land, bosbrandpreventie en aanleg en vernieuwing van agrobosbouwsystemen; bescherming, herstel en verbetering van bosrijkdommen, rekening houdend met de adaptatiebehoeften; investeringen om de instandhouding en de veerkracht van de bossen te waarborgen en te versterken en verlening van bosecosysteem- en klimaatdiensten, en maatregelen en investeringen ter ondersteuning van hernieuwbare energie en de bio-economie.

(74)

Om te zorgen voor een billijk inkomen en een veerkrachtige landbouwsector in de hele Unie, moet het de lidstaten worden toegestaan steun toe te kennen aan landbouwers in gebieden met natuurlijke en andere gebiedsspecifieke beperkingen, waaronder bergachtige en insulaire gebieden. Wat betreft de betalingen voor gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen, moet de aanwijzing op grond van artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 blijven gelden.

(75)

Het GLB zal slechts een grotere meerwaarde voor het milieu van de Unie kunnen opleveren en zijn synergieën met de financiering van investeringen in natuur en biodiversiteit kunnen versterken, als een afzonderlijke maatregel wordt gehandhaafd die erop gericht is de begunstigden te vergoeden voor de nadelen die worden ondervonden door de uitvoering van het bij Richtlijn 92/43/EEG vastgestelde Natura 2000-netwerk en van Richtlijn 2000/60/EG. Daarom moet worden doorgegaan met het toekennen van steun aan landbouwers en bosbezitters om de specifieke nadelen te helpen compenseren die voortvloeien uit de toepassing van Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG en om bij te dragen aan een doeltreffend beheer van de Natura 2000-gebieden. Daarnaast moet ook steun voor landbouwers beschikbaar worden gesteld om in stroomgebieden van rivieren de nadelen te helpen compenseren van de toepassing van Richtlijn 2000/60/EG. De steun moet worden gekoppeld aan specifieke vereisten die in de strategische GLB-plannen worden beschreven en verder gaan dan de desbetreffende dwingende normen en eisen. De lidstaten moeten er ook op toezien dat de betalingen aan landbouwers niet leiden tot dubbele financiering met de ecoregelingen, en tevens genoeg flexibiliteit in de strategische GLB-plannen toelaten om complementariteit tussen de verschillende interventietypes te faciliteren. Voorts moeten de lidstaten in het algemene ontwerp van hun strategische GLB-plannen rekening houden met de specifieke behoeften van de Natura 2000-gebieden.

(76)

De doelstellingen van het GLB moeten ook worden nagestreefd door middel van steun voor zowel productieve als niet-productieve investeringen op en buiten het landbouwbedrijf. Die investeringen kunnen onder meer betrekking hebben op infrastructuur in verband met de ontwikkeling, modernisering en aanpassing aan de klimaatverandering van de land- en bosbouw, inclusief op het gebied van de toegankelijkheid van landbouw- en bosgrond, ruilverkaveling en grondverbetering, agrobosbouwpraktijken en de voorziening en besparing van energie en water. Ze kunnen tevens worden aangewend voor investeringen in het herstel van het landbouw- of bosbouwpotentieel na natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden of rampzalige gebeurtenissen waaronder branden, stormen, overstromingen, plagen of ziekten. Om beter de samenhang van de strategische GLB-plannen met de doelstellingen van de Unie te garanderen en een gelijk speelveld tussen de lidstaten tot stand te brengen, moet in deze verordening een negatieve lijst van investeringsitems worden opgenomen. De lidstaten moeten optimaal gebruik maken van de beschikbare middelen voor investeringen door steun voor investeringen af te stemmen op de relevante regels van de Unie op het gebied van milieu en dierenwelzijn.

(77)

Met name jonge landbouwers moeten hun landbouwbedrijven moderniseren om ze levensvatbaar op lange termijn te maken. Zij worden in de eerste jaren van hun bedrijf echter vaak geconfronteerd met een lage omzet. Daarom is het belangrijk dat de lidstaten investeringsinterventies door jonge landbouwers vergemakkelijken en hier voorrang aan geven. Daartoe moeten de lidstaten in hun strategische GLB-plannen hogere steunpercentages en andere preferentiële voorwaarden voor investeringen in landbouwbedrijven van jonge landbouwers kunnen vaststellen. De lidstaten moeten ook meer investeringssteun kunnen verlenen aan kleine landbouwbedrijven.

(78)

Bij het verstrekken van steun voor investeringen, moeten de lidstaten in het bijzonder rekening houden met de horizontale doelstelling die erin bestaat de landbouw en landbouwgebieden te moderniseren door kennis, innovatie en digitalisering in de landbouw en in plattelandsgebieden te stimuleren en te delen, en het benutten daarvan te bevorderen. Steun voor investeringen in de installatie van digitale technologieën in landbouw, bosbouw en plattelandsgebieden, zoals investeringen in precisielandbouw, slimme dorpen, plattelandsbedrijven en ICT-infrastructuur, moet in de strategische GLB-plannen worden opgenomen in de beschrijving van de bijdrage van die plannen aan de horizontale doelstelling.

(79)

Gezien de Uniedoelstelling van een goede toestand van waterlichamen en de noodzaak dat de investeringen in overeenstemming zijn met die doelstelling, is het belangrijk regels vast te stellen met betrekking tot de steun voor de modernisering en de ontwikkeling van irrigatie-infrastructuur, zodat het gebruik van landbouwwater deze doelstelling niet in gevaar brengt.

(80)

Aangezien het noodzakelijk is de investeringskloof in de landbouwsector van de Unie te dichten en de toegang tot financiering te verbeteren voor prioritaire groepen, met name jonge landbouwers en nieuwe landbouwers met een hoger risicoprofiel, moet het gebruik van de EU-garantie uit hoofde van InvestEU en de combinatie van subsidies en financiële instrumenten worden aangemoedigd. Aangezien het gebruik van financiële instrumenten in de lidstaten sterk uiteenloopt als gevolg van verschillen in toegang tot de financiering, ontwikkeling van de banksector, aanwezigheid van risicokapitaal, vertrouwdheid van de overheidsdiensten met de instrumenten en de verschillende potentiële begunstigden, moeten de lidstaten in hun strategische GLB-plannen passende streefcijfers, begunstigden en preferentiële voorwaarden, alsook andere mogelijke subsidiabiliteitsregels vaststellen.

(81)

Jonge landbouwers, nieuwe landbouwers en andere nieuwkomers ondervinden nog steeds aanzienlijke belemmeringen wat betreft toegang tot land, hoge prijzen of toegang tot krediet. Hun bedrijven worden meer bedreigd door prijsschommelingen (zowel voor productiemiddelen als voor producten) en hun behoeften aan opleiding in vaardigheden op het gebied van ondernemerschap, risicopreventie en risicobeheer zijn hoog. Het is dan ook van belang de steun voor het opzetten van nieuwe ondernemingen en nieuwe landbouwbedrijven voort te zetten. De lidstaten moeten in hun strategische GLB-plannen ook preferentiële voorwaarden voor financiële instrumenten voor jonge landbouwers, nieuwe landbouwers en andere nieuwkomers kunnen opnemen. Het maximumbedrag van de steun voor het vestigen van jonge landbouwers en het opstarten van plattelandsbedrijven moet tot ten hoogste100 000 EUR worden verhoogd en kan ook via of in combinatie met steun in de vorm van een financieel instrument toegankelijk zijn.

(82)

Omdat passende instrumenten voor risicobeheer een noodzaak zijn, moet de steun om landbouwers te helpen hun productie- en inkomensrisico’s te beheren worden gehandhaafd en worden uitgebreid met steun uit het Elfpo. Met name verzekeringspremies en onderlinge fondsen, met inbegrip van een inkomensstabiliseringsinstrument, moeten mogelijk blijven, maar er moet ook steun voor andere risicobeheersinstrumenten beschikbaar worden gesteld. Bovendien moeten alle soorten risicobeheersinstrumenten ook productie– of inkomensrisico’s omvatten en moeten zij waar nodig kunnen worden ingezet voor specifieke landbouwsectoren of territoriale gebieden. De lidstaten moeten gebruik kunnen maken van procedurele vereenvoudigingen zoals indexcijfers om de productie en het inkomen van de landbouwer te berekenen, waarbij adequate responsiviteit van de instrumenten op de individuele prestaties van de landbouwer wordt gewaarborgd en overcompensatie van verliezen wordt vermeden.

(83)

De steun moet het mogelijk maken dat minstens twee entiteiten een samenwerking tot stand brengen en daaraan uitvoering geven met het oog op het bereiken van de doelstellingen van het GLB. Dergelijke steun moet alle aspecten van een dergelijke samenwerking kunnen behelzen, zoals het opzetten van kwaliteitsregelingen en informatie- en promotieactiviteiten daarvoor; collectieve milieu- en klimaatacties; bevordering van korte voorzieningsketens en lokale markten; proefprojecten; projecten van operationele groepen in het kader van het EIP in de landbouw, lokale ontwikkelingsprojecten, slimme dorpen, kopersverenigingen en machinecoöperaties; partnerschappen tussen landbouwbedrijven; bosbeheerplannen; netwerken en clusters; sociale landbouw; gemeenschapslandbouw; acties die onder Leader vallen, en de oprichting van producentengroeperingen en producentenorganisaties, alsmede andere vormen van samenwerking die noodzakelijk worden geacht voor het bereiken van de specifieke doelstellingen van het GLB.

(84)

Het is belangrijk de voorbereiding van bepaalde vormen van samenwerking te ondersteunen, met name voor operationele groepen in het kader van het EIP, Leader-groepen en strategieën voor slimme dorpen.

(85)

Volgens de mededeling “De toekomst van voeding en landbouw” zijn kennisuitwisseling en de focus op innovatie een transversale doelstelling van het nieuwe GLB. Het GLB moet steun blijven verlenen voor het interactieve innovatiemodel, dat de samenwerking tussen actoren versterkt met het oog op een optimaal gebruik van complementaire kennis, wat leidt tot de verspreiding van oplossingen die meteen in de praktijk kunnen worden toegepast. Binnen de kennis- en innovatiesystemen voor de landbouw (AKIS) moeten de bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw worden versterkt. Het strategisch GLB-plan moet informatie verstrekken over hoe adviseurs, onderzoekers en het nationale GLB-netwerk zullen samenwerken. Elke lidstaat of, naargelang van het geval, elke regio moet ter versterking van zijn AKIS en in overeenstemming met zijn strategische aanpak op het gebied van AKIS, een aantal acties financieren die op kennisuitwisseling en innovatie gericht zijn, en landbouwers helpen strategieën op landbouwbedrijfsniveau te ontwikkelen om de veerkracht van hun bedrijven te verbeteren, en daarbij gebruik maken van de interventietypes die in deze verordening zijn opgenomen. Daarnaast moet elke lidstaat een strategie vaststellen voor de ontwikkeling van digitale technologieën en voor het gebruik van deze technologieën, om te laten zien hoe digitalisering in de landbouw en in plattelandsgebieden zal worden gestimuleerd.

(86)

Het ELGF moet interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen en interventietypes in bepaalde sectoren blijven financieren, terwijl het Elfpo de interventietypes voor plattelandsontwikkeling moet blijven financieren. De regels voor het financiële beheer van het GLB moeten afzonderlijk worden vastgesteld voor de twee fondsen en voor de door elk van hen ondersteunde activiteiten, ermee rekening houdend dat het nieuwe uitvoeringsmodel de lidstaten meer flexibiliteit en subsidiariteit voor het bereiken van hun doelstellingen biedt. De interventietypes uit hoofde van deze verordening moeten de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2027 bestrijken.

(87)

De steun voor de rechtstreekse betalingen in het kader van de strategische GLB-plannen moet worden toegekend binnen de bij deze verordening vast te stellen nationale toewijzingen. Deze nationale toewijzingen moeten de lijn doortrekken van de wijzigingen waarbij de toewijzingen aan de lidstaten met de laagste hectaresteun geleidelijk worden verhoogd om de kloof ten opzichte van 90 % van het gemiddelde van de Unie met 50 % te dichten. Om rekening te houden met het mechanisme ter verlaging van de betalingen en het gebruik van de opbrengst daarvan in de lidstaat, moet worden toegestaan dat de totale indicatieve financiële toewijzingen per jaar in het GLB-plan van een lidstaat groter zijn dan de nationale toewijzing.

(88)

Om het beheer van de Elfpo-middelen te vergemakkelijken moet één Elfpo-bijdragepercentage worden vastgesteld in verhouding tot de overheidsuitgaven in de lidstaten. Om rekening te houden met het bijzondere belang of de bijzondere aard van bepaalde soorten verrichtingen, moeten voor die verrichtingen specifieke bijdragepercentages worden vastgesteld. Voor minder ontwikkelde regio’s, voor de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden van de Egeïsche Zee, en voor de transitieregio’s moet een passend percentage voor de bijdrage uit het Elfpo worden vastgesteld om de gevolgen te matigen van de specifieke beperkingen die hun ontwikkelingsgraad, hun verafgelegen ligging of hun insulaire karakter met zich meebrengen.

(89)

Er moeten objectieve criteria worden vastgesteld om op Unieniveau regio’s en gebieden in categorieën in te delen, met het oog op steun uit het Elfpo. De aanwijzing van subsidiabele regio’s en gebieden op Unieniveau moet daarom worden gebaseerd op de gemeenschappelijke indeling van de regio’s die is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad (27). Hierbij moeten de meest recente indelingen en gegevens worden gebruikt teneinde passende steun te waarborgen, in het bijzonder om regio’s met een ontwikkelingsachterstand bij te staan en interregionale ongelijkheden binnen lidstaten te verhelpen.

(90)

Uit het Elfpo mag geen steun worden verleend voor investeringen die schadelijk zouden zijn voor het milieu. Daarom moet deze verordening in een aantal uitsluitingsregels voorzien. Met name mag het Elfpo geen investeringen in irrigatie financieren die niet bijdragen tot het bereiken of behouden van een goede toestand van het betrokken waterlichaam of de betrokken waterlichamen, of geen investeringen in bebossing financieren die niet stroken met milieu- en klimaatgerelateerde- en doelstellingen overeenkomstig de beginselen van duurzaam bosbeheer.

(91)

Om een adequate financiering voor bepaalde prioriteiten te garanderen, moeten regels inzake de minimale en maximale financiële toewijzingen voor die prioriteiten worden vastgesteld. Zo moeten de lidstaten ten minste een bedrag dat overeenkomt met 3 % van hun jaarlijkse enveloppe voor rechtstreekse betalingen, vóór elke overheveling, reserveren voor interventies die zijn gericht op generatievernieuwing. Dergelijke interventies kunnen verhoogde inkomenssteun en vestigingssteun omvatten. Gezien het belang van investeringssteun voor jonge landbouwers om hun bedrijf levensvatbaar op lange termijn te maken en de sector aantrekkelijker te maken, moet een deel van de uitgaven voor investeringsinterventies met een hoger steunpercentage voor jonge landbouwers ook worden meegeteld voor het minimumbedrag dat moet worden gereserveerd om bij te dragen aan het bereiken van de specifieke doelstelling van het aantrekken en behouden van jonge landbouwers en andere landbouwers en het bevorderen van duurzame bedrijfsontwikkeling in plattelandsgebieden.

(92)

Om ervoor te zorgen dat in het kader van het GLB voldoende financiering beschikbaar wordt gesteld om de milieu-, klimaatgerelateerde en dierenwelzijnsdoelstellingen te verwezenlijken overeenkomstig de prioriteiten van de Unie, moet een bepaald deel van de Elfpo-steun, met inbegrip van investeringen, en rechtstreekse betalingen voor deze doeleinden worden gereserveerd. Aangezien de regelingen voor het klimaat, het milieu en dierenwelzijn voor het eerst onder de rechtstreekse betalingen vallen, moet met name in de eerste twee jaar een zekere flexibiliteit op het gebied van planning en uitvoering worden geboden om de lidstaten en landbouwers in staat te stellen ervaring op te doen en om een vlotte en succesvolle uitvoering te waarborgen, waarbij ook rekening moet worden gehouden met het niveau van de milieu- en klimaatgerelateerde ambities van het Elfpo. Met het oog op de naleving van de algemene milieu- en klimaatgerelateerde ambities moet deze flexibiliteit worden ingekaderd en binnen bepaalde grenzen voor compensatie in aanmerking komen.

(93)

De aanpak die in het kader van Leader voor plaatselijke ontwikkeling is gevolgd, heeft zijn doeltreffendheid in het bevorderen van de ontwikkeling van plattelandsgebieden bewezen omdat die van onderop ten volle rekening houdt met de multisectorale behoeften voor endogene plattelandsontwikkeling. Het Leader-initiatief moet daarom worden voortgezet en de toepassing van het initiatief moet verplicht blijven met een minimumtoewijzing in het kader van het Elfpo.

(94)

Het GLB moet het belang weerspiegelen van de strijd tegen klimaatverandering in overeenstemming met de door de Unie aangegane verbintenissen om de Overeenkomst van Parijs en de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties uit te voeren, en zal ertoe bijdragen dat klimaatactie in alle beleidsdomeinen van de Unie wordt geïntegreerd en dat het algemene streefcijfer — 30 % van de begrotingsuitgaven van de Unie voor de ondersteuning van klimaatdoelstellingen — wordt gehaald. Naar verwachting zullen acties in het kader van het GLB leiden tot een bijdrage van 40 % van de totale financiële middelen van het GLB aan het bereiken van klimaatgerelateerde doelstellingen. De betrokken acties moeten tijdens de voorbereiding en de uitvoering van strategische GLB-plannen worden vastgesteld en zullen opnieuw worden beoordeeld in het kader van de betrokken evaluatie- en toetsingsprocedures.

(95)

Wanneer de eenheidsbedragen niet zijn gebaseerd op werkelijke kosten of gederfde inkomsten, moeten de lidstaten het passende steunniveau vaststellen op basis van hun behoeftenbeoordeling. Het passende eenheidsbedrag kan een reeks passende eenheidsbedragen zijn in plaats van één enkel uniform of gemiddeld eenheidsbedrag. Daarom moet het de lidstaten ook worden toegestaan om in hun strategische GLB-plannen voor bepaalde interventies een gerechtvaardigd maximum- of minimumeenheidsbedrag vast te stellen, onverminderd de bepalingen inzake het betalingsniveau voor de betrokken interventies.

(96)

Het overdragen aan de lidstaten van de verantwoordelijkheid voor de beoordeling van de behoeften en het halen van de streefcijfers gaat hand in hand met een grotere flexibiliteit om te bepalen hoe interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen, de interventietypes in bepaalde sectoren en de interventietypes voor plattelandsontwikkeling met elkaar worden gecombineerd. Dit moet worden ondersteund door enige flexibiliteit om de betrokken nationale toewijzingen van de middelen aan te passen. Bijgevolg is, wanneer lidstaten van mening zijn dat de vooraf toegewezen enveloppe te laag is om ruimte te hebben voor alle beoogde maatregelen, een zekere mate van flexibiliteit gerechtvaardigd, terwijl tevens moet worden voorkomen dat zich aanzienlijke schommelingen voordoen in het niveau van de jaarlijkse rechtstreekse inkomenssteun ten opzichte van de bedragen die in het kader van het Elfpo voor meerjareninterventies beschikbaar zijn.

(97)

Om de meerwaarde van de Unie te vergroten, een goed functionerende interne landbouwmarkt te handhaven en ook de algemene en specifieke doelstellingen van het GLB te verwezenlijken, mogen de lidstaten de besluiten krachtens deze verordening niet geïsoleerd nemen, maar in het kader van een gestructureerd proces dat moet uitmonden in een strategisch GLB-plan. In de van bovenaf door de Unie opgelegde regels moeten de specifieke Uniebrede doelstellingen van het GLB, de voornaamste interventietypes, het prestatiekader en de governancestructuur worden omschreven. Die taakverdeling moet ervoor zorgen dat de ingezette financiële middelen en de bereikte resultaten volledig met elkaar in overeenstemming zijn.

(98)

Om ervoor te zorgen dat deze strategische GLB-plannen een duidelijk strategisch karakter hebben en om het gemakkelijker te maken om terug te koppelen naar andere beleidsdomeinen van de Unie, en met name naar de bestaande nationale langetermijnstreefcijfers die voortvloeien uit wetgeving van de Unie of internationale overeenkomsten, zoals die in verband met klimaatverandering, bossen, biodiversiteit en water, is het passend dat er één enkel strategisch GLB-plan per lidstaat wordt opgesteld, rekening houdend met de constitutionele en institutionele bepalingen van de desbetreffende lidstaat. Het strategisch GLB-plan kan in voorkomend geval geregionaliseerde interventies omvatten.

(99)

Bij de opstelling van hun strategische GLB-plannen moeten de lidstaten hun specifieke situatie en behoeften analyseren, streefcijfers vaststellen voor het bereiken van de GLB-doelstellingen en interventies ontwerpen die het mogelijk maken die streefcijfers te bereiken en die tegelijk aangepast zijn aan de specifieke nationale en regionale context, waaronder die van de ultraperifere gebieden. Dit proces moet aanzetten tot meer subsidiariteit binnen een gezamenlijk kader van de Unie, terwijl moet worden gegarandeerd dat de algemene beginselen van het Unierecht en de GLB-doelstellingen in acht worden genomen. Het is dan ook passend om regels vast te stellen betreffende de structuur en de inhoud van de strategische GLB-plannen.

(100)

Om ervoor te zorgen dat de door de lidstaten vastgestelde streefcijfers en het ontwerp van de interventies passend zijn en tot een zo groot mogelijke bijdrage aan het bereiken van de GLB-doelstellingen leiden, moet de strategie van de strategische GLB-plannen worden gebaseerd op een voorafgaande analyse van de lokale contexten en op een evaluatie van de behoeften in verband met de GLB-doelstellingen. Het is ook van belang om ervoor te zorgen dat de strategische GLB-plannen op passende wijze rekening kunnen houden met veranderingen in omstandigheden, (interne en externe) structuren en marktsituaties in de lidstaten en in de loop der tijd kunnen worden aangepast aan die veranderingen.

(101)

De strategische GLB-plannen moeten erop gericht zijn meer samenhang tussen de verschillende instrumenten van het GLB tot stand te brengen, aangezien zij interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen, interventietypes in bepaalde sectoren en interventietypes voor plattelandsontwikkeling moeten omvatten. Zij moeten ook garanderen en aantonen dat de keuzen van de lidstaten aansluiten op de prioriteiten en doelstellingen van de Unie en daarvoor geschikt zijn. In dat verband moeten de strategische GLB-plannen een overzicht en uitleg bevatten van de instrumenten die zorgen voor een eerlijkere verdeling en het doeltreffender en doelmatiger toespitsen van inkomenssteun. Het is daarom passend dat zij een resultaatgerichte interventiestrategie omvatten die is opgezet rond de specifieke GLB-doelstellingen, met inbegrip van de streefcijfers die op die doelstellingen betrekking hebben. Om ervoor te zorgen dat die streefcijfers jaarlijks kunnen worden gemonitord, is het passend dat zij op resultaatindicatoren worden gebaseerd.

(102)

Voorts moet in de interventiestrategie de nadruk worden gelegd op de complementariteit, zowel tussen de GLB-instrumenten onderling als met de andere beleidsdomeinen van de Unie. Met name moet in elk strategisch GLB-plan rekening worden gehouden met de relevante milieu- en klimaatgerelateerde wetgeving en moeten de uit die wetgeving voortvloeiende nationale plannen worden beschreven als onderdeel van de analyse van de huidige situatie (SWOT-analyse). Het is passend een lijst op te stellen van de wetgevingshandelingen die specifiek moeten worden vermeld in het strategisch GLB-plan.

(103)

Aangezien aan de lidstaten flexibiliteit moet worden geboden wat betreft de keuze om een deel van de ontwikkeling en de uitvoering van hun strategische GLB-plannen naar het regionale niveau te delegeren op basis van een nationaal kader, is het passend dat in de strategische GLB-plannen een beschrijving wordt gegeven van de wisselwerking tussen de nationale en de regionale interventies, om bij de aanpak van nationale uitdagingen de coördinatie tussen de regio’s te vergemakkelijken.

(104)

Aangezien de strategische GLB-plannen de Commissie in staat moeten stellen om haar verantwoordelijkheid voor het beheer van de begroting van de Unie op te nemen en de lidstaten rechtszekerheid moeten verschaffen over bepaalde elementen van het strategisch GLB-plan, is het passend dat de strategische GLB-plannen een specifieke beschrijving bevatten van de afzonderlijke interventies, met inbegrip van de subsidiabiliteitsvoorwaarden, de toewijzing van de middelen, de geplande outputs en de kosten per eenheid. Naast een plan met streefcijfers is een financieel plan vereist dat voor elke interventie een overzicht van alle begrotingsaspecten biedt.

(105)

Om ervoor te zorgen dat de strategische GLB-plannen onverwijld van start gaan en efficiënt worden uitgevoerd, moet de steun uit het ELGF en het Elfpo berusten op een solide administratief kader. In elk strategisch GLB-plan moeten daarom alle governance- en coördinatiestructuren van het strategisch GLB-plan worden geïdentificeerd, met inbegrip van de controlesystemen, de sancties en de monitoring- en verslagleggingsstructuur.

(106)

Gezien het belang van de specifieke doelstelling van de modernisering van landbouw en plattelandsgebieden en het horizontale karakter van die doelstelling, is het dienstig dat de lidstaten in hun strategische GLB-plannen een specifieke beschrijving geven van de bijdrage van die strategische GLB-plannen aan het bereiken van die doelstelling, inclusief hun bijdrage van dat plan aan de digitale transitie.

(107)

Gezien de bezorgdheden met betrekking tot de administratieve lasten onder gedeeld beheer moet in het strategisch GLB-plan ook specifiek aandacht worden besteed aan vereenvoudiging.

(108)

Aangezien het niet passend is dat de Commissie haar goedkeuring hecht aan informatie die als achtergrondinformatie of historische informatie kan worden beschouwd of die onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten valt, moet bepaalde informatie worden verstrekt in de vorm van bijlagen bij het strategisch GLB-plan.

(109)

Op grond van de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (28) moeten Uniemiddelen worden geëvalueerd op basis van informatie die wordt verzameld door middel van specifieke voorschriften inzake monitoring, waarbij erop wordt gelet dat overregulering en administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, worden vermeden. Waar passend kunnen in die voorschriften ook meetbare indicatoren worden opgenomen op basis waarvan de effecten van de middelen in de praktijk worden geëvalueerd.

(110)

De goedkeuring van het strategisch GLB-plan door de Commissie is een cruciale stap om ervoor te zorgen dat het beleid wordt uitgevoerd overeenkomstig de gemeenschappelijke doelstellingen. Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel moet de Commissie de lidstaten de nodige richtsnoeren geven met betrekking tot het presenteren van een samenhangende en ambitieuze interventielogica.

(111)

De mogelijkheid moet worden geboden om de strategische GLB-plannen te programmeren en te herzien overeenkomstig de in deze verordening vastgelegde voorwaarden.

(112)

De verantwoordelijkheid voor het beheer en de uitvoering van elk strategisch GLB-plan moet bij een nationale beheersautoriteit worden gelegd, die ook fungeert als eerste contactpunt voor de Commissie. In het geval van regionalisering van elementen die verband houden met plattelandsontwikkelingsbeleid moeten de lidstaten evenwel regionale beheersautoriteiten kunnen oprichten. De beheersautoriteiten moeten hun taken deels kunnen delegeren, met dien verstande dat zij verantwoordelijk blijven voor de doeltreffendheid en correctheid van het beheer en zorgen voor de samenhang en consistentie van het strategisch GLB-plan en de coördinatie tussen de nationale beheersautoriteit en de regionale beheersautoriteit. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat bij het beheer en de uitvoering van hun strategische GLB-plannen de financiële belangen van de Unie worden beschermd overeenkomstig het Financieel Reglement en Verordening (EU) 2021/2116.

(113)

De verantwoordelijkheid voor de monitoring van het strategische GLB-plan moet worden gedeeld door de nationale beheersautoriteit en een daartoe opgericht nationaal monitoringcomité. Het nationale monitoringcomité dient in te staan voor het monitoren van de doeltreffendheid van het strategisch GLB-plan. Daartoe moeten de verantwoordelijkheden van dit comité worden gespecificeerd. Wanneer het strategisch GLB-plan elementen bevat die door regio’s zijn vastgesteld, moeten de lidstaten en de betrokken regio’s regionale monitoringcomités kunnen oprichten en samenstellen. In dat geval moeten de voorschriften inzake de coördinatie met het nationale monitoringcomité worden verduidelijkt.

(114)

Het Elfpo moet via technische bijstand, op initiatief van de Commissie, ondersteuning bieden voor acties in verband met de uitvoering van de taken bedoeld in artikel 7 van Verordening (EU) 2021/2116. Daarnaast kan, op initiatief van de lidstaten, technische bijstand worden verleend voor de uitvoering van taken die noodzakelijk zijn voor het effectieve beheer en de effectieve uitvoering van de steun met betrekking tot het strategisch GLB-plan. Een verhoging van de technische bijstand op initiatief van lidstaten is alleen beschikbaar voor lidstaten met een Elfpo-toewijzing die niet hoger is dan 1,1 miljard EUR. Bij de Elfpo-steun voor technische bijstand moet rekening worden gehouden met de sterkere administratieve capaciteitsopbouw met betrekking tot de nieuwe beheers- en controlesystemen in de lidstaten.

(115)

In een context waar de lidstaten bij het ontwerpen van de interventies over veel meer flexibiliteit en subsidiariteit zullen beschikken om de gemeenschappelijke doelstellingen te bereiken, zijn netwerken een essentieel instrument om het beleid te stimuleren en aan te sturen en participatie van belanghebbenden, kennisdeling en capaciteitsopbouw voor lidstaten en andere actoren te bevorderen. Het toepassingsgebied van netwerkactiviteiten zal worden uitgebreid van plattelandsontwikkeling naar beide pijlers van het GLB. Eén enkel GLB-netwerk op Unieniveau moet zorgen voor betere coördinatie tussen de netwerkactiviteiten op het niveau van de Unie en op nationaal en regionaal niveau. De Europese en nationale GLB-netwerken moeten een vervanging vormen voor respectievelijk het huidige Europese netwerk voor plattelandsontwikkeling en het EIP-AGRI-netwerk op Unieniveau, en de nationale plattelandsnetwerken. Het Europees GLB-netwerk moet zoveel mogelijk bijdragen aan de activiteiten van de nationale GLB-netwerken. De netwerken moeten een platform bieden voor de bevordering van kennisuitwisseling teneinde de uitvoering van de strategische GLB-plannen te verbeteren en de resultaten en de meerwaarde van het beleid op Unieniveau, waaronder het beleid inzake Horizon Europa en de daaronder vallende projecten met meerdere actoren, te benutten. Ook met het oog op de verbetering van de kennisuitwisseling en de innovatie moet het EIP, hierin ondersteund door de Europese en nationale GLB-netwerken, ten behoeve van productiviteit en duurzaamheid in de landbouw, de uitvoering van het interactief innovatiemodel ondersteunen volgens de in deze verordening uiteengezette methode.

(116)

Elk strategisch GLB-plan moet regelmatig worden gemonitord wat betreft de uitvoering en de voortgang in de richting van de vastgestelde streefcijfers. Een dergelijk prestatie, monitoring- en evaluatiekader van het GLB moet worden opgezet om de vooruitgang aan te tonen en het effect en de doelmatigheid van de uitvoering van het beleid te beoordelen.

(117)

De resultaatgerichtheid waartoe het uitvoeringsmodel noopt, vereist een sterk prestatiekader, te meer omdat het de bedoeling is dat de strategische GLB-plannen bijdragen tot het bereiken van brede, algemene doelstellingen voor de andere beleidsdomeinen onder gedeeld beheer. Een prestatiegericht beleid impliceert zowel een jaarlijkse als een meerjarige beoordeling op basis van geselecteerde output-, resultaat- en impactindicatoren, zoals omschreven in het prestatie-, monitoring- en evaluatiekader. Daartoe moet een beperkte, gerichte reeks indicatoren worden geselecteerd die zo getrouw mogelijk aangeeft of de ondersteunde interventie bijdraagt tot het bereiken van de beoogde doelstellingen. De indicatoren voor de milieu- en klimaatgerelateerde specifieke doelstellingen moeten betrekking kunnen hebben op interventies die bijdragen aan het voldoen aan de verbintenissen die voortvloeien uit de relevante wetgevingshandelingen van de Unie.

(118)

Als onderdeel van het prestatie-, monitoring- en evaluatiekader kunnen de lidstaten de gemaakte vorderingen monitoren en daarover bij de Commissie jaarlijks verslag uitbrengen. De Commissie moet op basis van de door de lidstaten verstrekte informatie gedurende de hele door het strategisch GLB-plan bestreken periode verslag uitbrengen over de voortgang bij het verwezenlijken van specifieke doelstellingen, en maakt daarbij gebruik van een kernreeks van indicatoren.

(119)

Er moeten mechanismen voorhanden zijn om de financiële belangen van de Unie te beschermen wanneer de uitvoering van het strategisch GLB-plan aanzienlijk afwijkt van de vastgestelde streefcijfers. Zo moet de Commissie lidstaten kunnen verzoeken actieplannen in te dienen in het geval van aanzienlijke en ongerechtvaardigde ondermaatse prestaties. Indien de beoogde resultaten niet worden behaald, kan dit leiden tot een schorsing of uiteindelijk tot minder financiële middelen van de Unie.

(120)

Overeenkomstig het beginsel van gedeeld beheer moeten de lidstaten verantwoordelijk zijn voor de evaluatie van hun strategische GLB-plannen, in voorkomend geval door ervoor te zorgen dat de regio’s worden betrokken bij het ontwerp van het evaluatieplan en bij de monitoring en evaluatie van de regionale interventies van het GLB-plan, terwijl de Commissie verantwoordelijk moet zijn voor de samenvattingen op het niveau van de Unie van de ex-ante-evaluaties van de lidstaten en voor de tussentijdse en ex-post-evaluaties op het niveau van de Unie.

(121)

Om te zorgen voor een alomvattende en zinvolle evaluatie van het GLB op het niveau van de Unie, moet de Commissie zich baseren op context- en impactindicatoren. Deze indicatoren moeten in de eerste plaats gebaseerd zijn op gevestigde gegevensbronnen. De Commissie en de lidstaten moeten samenwerken om de robuustheid van de voor de context- en impactindicatoren benodigde gegevens te waarborgen en verder te verbeteren.

(122)

Bij de beoordeling van de voorgestelde strategische GLB-plannen moet de Commissie een oordeel vellen over de samenhang en de bijdrage van de voorgestelde strategische GLB-plannen aan de milieu- en klimaatwetgeving en -verbintenissen van de Unie en vooral over de bijdrage van de plannen aan de streefdoelen van de Unie voor 2030 die zijn vastgesteld in de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020 getiteld “Een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem” (“van boer tot bord”-strategie) en de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020 getiteld “EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 — De natuur terug in ons leven brengen” (de “EU-biodiversiteitsstrategie”).

(123)

Van de lidstaten wordt verlangd dat zij via hun strategische GLB-plannen met betrekking tot de specifieke milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen van het GLB een grotere algemene ambitie tonen dan in het verleden het geval was. Een dergelijke ambitie moet worden beschouwd als een reeks elementen die verband houden met onder meer impactindicatoren, streefcijfers die zijn vastgesteld aan de hand van resultaatindicatoren, het ontwerp van de interventies, de beoogde uitvoering van het conditionaliteitssysteem en de financiële planning. Van de lidstaten moet worden verlangd dat zij in hun strategische GLB-plannen toelichten hoe zij de vereiste grotere algemene ambitie tonen, onder verwijzing naar de verschillende relevante elementen. Die toelichting moet ook nationale bijdragen omvatten aan het bereiken van de doelstellingen van de Unie voor 2030 die zijn vastgesteld in de “van boer tot bord”-strategie en de EU-biodiversiteitsstrategie.

(124)

De Commissie moet een samenvattend verslag opstellen over de strategische GLB-plannen van de lidstaten ter beoordeling van de gezamenlijke inspanning en collectieve ambitie die de lidstaten aan de dag leggen om de specifieke doelstellingen van het GLB aan het begin van de uitvoeringsperiode te verwezenlijken, rekening houdend met de streefdoelen van de Unie voor 2030 die zijn vastgesteld in de “van boer tot bord”-strategie en de EU-biodiversiteitsstrategie.

(125)

De Commissie moet een verslag indienen bij het Europees Parlement en de Raad teneinde de werking van het nieuwe uitvoeringsmodel in de lidstaten te beoordelen en de gecombineerde bijdrage van de interventies vastgelegd in de strategische GLB-plannen van de lidstaten aan het bereiken van de milieu- en klimaatgerelateerde verbintenissen van de Unie, met name de interventies die voortvloeien uit de Europese Green Deal, te evalueren.

(126)

De artikelen 107, 108 en 109 VWEU moeten van toepassing zijn op de steun voor interventietypes die onder deze verordening vallen. Gezien de specifieke kenmerken van de landbouwsector mogen die VWEU-bepalingen evenwel niet worden toegepast op interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen en interventietypes voor plattelandsontwikkeling betreffende verrichtingen die onder artikel 42 VWEU vallen en in het kader van en in overeenstemming met deze verordening worden uitgevoerd, of op betalingen door de lidstaten die bedoeld zijn als aanvullende nationale financiering voor door de Unie gesteunde interventietypes voor plattelandsontwikkeling, en die binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen.

(127)

Om een plotselinge en aanzienlijke daling van de steun in bepaalde sectoren in de lidstaten die in de periode 2015-2022 nationale overgangssteun hebben verleend, te voorkomen, moet het die lidstaten worden toegestaan onder bepaalde voorwaarden en beperkingen dergelijke steun te blijven verlenen. Gezien het overgangskarakter van deze steun is het passend de geleidelijke afschaffing ervan voort te zetten door de sectorspecifieke totaalbedragen van financiële middelen voor deze steun jaarlijks af te bouwen.

(128)

Persoonsgegevens die worden verzameld voor doeleinden die verband houden met de toepassing van de bepalingen van deze verordening, moeten worden verwerkt op een manier die verenigbaar is met die doeleinden. Zij moeten ook worden geanonimiseerd wanneer zij worden verwerkt voor monitoring- of evaluatiedoeleinden en worden beschermd overeenkomstig het Unierecht betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, met name Verordening EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (29) en Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (30). Betrokkenen van wie de gegevens worden verwerkt, moeten op de hoogte worden gesteld van die verwerking en van hun rechten op het gebied van gegevensbescherming.

(129)

Voor de toepassing van deze verordening en voor de monitoring, de analyse en het beheer van de financiële rechten zijn kennisgevingen van de lidstaten noodzakelijk.

(130)

Om bepaalde niet-essentiële onderdelen van deze verordening aan te vullen of te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(131)

Om de rechtszekerheid te waarborgen, de rechten van landbouwers te beschermen en een gelijk speelveld tussen de lidstaten te verzekeren wat betreft gezamenlijke vereisten en indicatoren, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om bepaalde handelingen vast te stellen ten aanzien van de aanpassing van gemeenschappelijke output-, resultaat-, impact- en contextindicatoren om technische problemen bij hun uitvoering te verhelpen, en ten aanzien van voorschriften met betrekking tot de verhouding in GLMC-norm 1.

(132)

Om rechtszekerheid te garanderen, de rechten van landbouwers te beschermen en te zorgen voor een soepele, coherente en efficiënte werking van interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om bepaalde handelingen vast te stellen ten aanzien van voorschriften waarbij de toekenning van de betalingen afhankelijk wordt gesteld van het gebruik van gecertificeerd zaad van bepaalde henneprassen en inzake de procedure voor de bepaling van henneprassen en voor de verificatie van het tetrahydrocannabinolgehalte van die rassen; voorschriften voor de vaststelling van een geharmoniseerde grondslag voor de berekening van de verlaging van betalingen in het kader van plafonnering en degressiviteit; maatregelen om te voorkomen dat begunstigden van gekoppelde inkomenssteun in een bepaalde sector nadeel ondervinden van structurele onevenwichtigheden op de markt, met inbegrip van het besluit dat die steun verder mag worden betaald tot 2027 op basis van de productie-eenheden waarvoor die steun in een eerdere referentieperiode werd toegekend; voorschriften en voorwaarden voor de vergunningverlening voor grond en rassen in het kader van de gewasspecifieke betaling voor katoen, en voorschriften inzake de voorwaarden voor de toekenning van die betaling en inzake subsidiabiliteitseisen en de daarmee verband houdende agronomische praktijken; voorschriften inzake criteria voor de erkenning van unies van producentenorganisaties en voorschriften voor de gevolgen wanneer de erkende unie van producentenorganisaties niet aan die criteria voldoet, en inzake verplichtingen waaraan producenten moeten voldoen.

(133)

Om ervoor te zorgen dat interventietypes in bepaalde sectoren bijdragen tot het bereiken van de GLB-doelstellingen en de synergie met andere GLB-instrumenten versterken, en om een gelijk speelveld op de interne markt te bewerkstelligen en ongelijke of oneerlijke concurrentie te vermijden, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om bepaalde handelingen vast te stellen ten aanzien van regels voor de goede werking van de interventietypes in bepaalde sectoren, het soort uitgaven waarover het gaat en met name administratieve en personeelskosten, de grondslag voor de berekening van de financiële steun van de Unie, met inbegrip van de referentieperioden en de berekening van de waarde van de op de markt afgezette productie en regels over de mate van organisatie van producenten in bepaalde regio’s, en over het maximumniveau van de financiële steun van de Unie voor bepaalde interventies die tot doel hebben een marktcrisis te vermijden en risico’s in bepaalde sectoren te ondervangen; regels voor de vaststelling van een maximum voor de uitgaven voor de herbeplanting van boomgaarden, olijfgaarden of wijngaarden; regels op grond waarvan producenten bijproducten van de wijnbereiding aan de markt moeten onttrekken, en met betrekking tot uitzonderingen op die verplichting ter voorkoming van bijkomende administratieve lasten, alsmede regels voor de vrijwillige certificering van distilleerders, en regels voor de verschillende vormen van steun en de minimale duurzaamheid van gesteunde investeringen in bepaalde sectoren, alsook met betrekking tot het combineren van financiering voor bepaalde interventies in de wijnsector. Met name om te zorgen voor een doeltreffend en efficiënt gebruik van de middelen van de Unie voor interventies in de bijenteeltsector moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om bepaalde handelingen vast te stellen ten aanzien van aanvullende voorschriften betreffende de kennisgevingsverplichting en de vaststelling van een minimale bijdrage van de Unie in de uitgaven voor de uitvoering van die interventietypes.

(134)

Om de rechtszekerheid te waarborgen en te garanderen dat de interventies voor plattelandsontwikkeling hun doel bereiken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om bepaalde handelingen vast te stellen ten aanzien van de steun voor beheersverbintenissen betreffende genetische hulpbronnen en dierenwelzijn, en voor kwaliteitsregelingen.

(135)

Om rekening te houden met toekomstige veranderingen in financiële toekenningen van lidstaten of om bepaalde problemen aan te pakken die lidstaten ondervinden bij de uitvoering van hun strategische GLB-plannen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om bepaalde handelingen vast te stellen ten aanzien van de toewijzingen van de lidstaten voor de interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen, tot wijziging van de gewichten die gelden voor steun op grond van de bijdrage aan het bereiken van de klimaatdoelstellingen en ten aanzien van regels betreffende de inhoud van het strategisch GLB-plan.

(136)

Om een vlotte overgang van de bij de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 ingestelde regelingen naar die van de onderhavige verordening te vergemakkelijken, moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om bepaalde handelingen vast te stellen met betrekking tot de maatregelen die nodig zijn om verworven rechten en het gewettigd vertrouwen van de begunstigden te beschermen.

(137)

Om ervoor te zorgen dat deze verordening volgens eenvormige voorwaarden wordt uitgevoerd en om oneerlijke concurrentie of discriminatie tussen landbouwers te vermijden, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend wat betreft de vaststelling van de referentiearealen voor de steun voor oliehoudende zaden, regels voor de vergunningverlening voor grond en rassen in het kader van de gewasspecifieke betaling voor katoen en de desbetreffende kennisgevingen, de berekening van de verlaging indien het subsidiabele katoenareaal groter is dan het basisareaal, de financiële steun van de Unie voor de distillatie van bijproducten van de wijnbereiding, voorschriften betreffende de presentatie van de elementen die moeten worden opgenomen in het strategisch GLB-plan, uniforme voorwaarden voor de toepassing van de vereisten inzake voorlichting en publiciteit met betrekking tot de door de strategische GLB-plannen geboden mogelijkheden, het vastleggen van de organisatiestructuur en de werking van het Europees GLB-netwerk, regels met betrekking tot het prestatie-, monitoring- en evaluatiekader, regels voor de presentatie van de inhoud van het jaarlijks voortgangsverslag, regels betreffende de informatie die de lidstaten moeten indienen voor de prestatiebeoordeling door de Commissie, regels inzake gegevensbehoeften en synergie tussen potentiële gegevensbronnen en regels voor de werking van een informatiesysteem voor de veilige uitwisseling van gegevens van gemeenschappelijk belang tussen de Commissie en de lidstaten. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (31).

(138)

Aangezien in bijlage I reeds indicatoren voor de monitoring, evaluatie en jaarlijkse verslaglegging over prestaties zijn vastgesteld, is er voor de vaststelling van andere indicatoren voor de monitoring en evaluatie van het GLB nader onderzoek nodig van de lidstaten. Evenzo moet het Comité voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid een positief advies uitbrengen over de aanvullende informatie die de lidstaten aan de Commissie moeten verstrekken met het oog op de monitoring en evaluatie van het GLB. Het mag de Commissie derhalve niet worden toegestaan de lidstaten te verplichten aanvullende indicatoren en informatie over de uitvoering van het GLB te verstrekken voor de monitoring en evaluatie van het GLB indien het Comité voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid geen gekwalificeerde meerderheid voor of tegen het voorstel van de Commissie bereikt en derhalve geen advies kan uitbrengen.

(139)

Om te zorgen voor eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend om uitvoeringshandelingen zonder toepassing van Verordening (EU) nr. 182/2011 vast te stellen tot goedkeuring van de strategische GLB-plannen en de wijzigingen daarvan.

(140)

De Commissie moet onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vaststellen indien dwingende redenen van urgentie dit vereisen in naar behoren gemotiveerde gevallen waar specifieke problemen moeten worden opgelost en de continuïteit van het systeem van de rechtstreekse betalingen moet worden gewaarborgd. Voorts moet de Commissie, om dringende problemen in een of meer lidstaten op te lossen en daarbij de continuïteit van het systeem van de rechtstreekse betalingen te waarborgen, onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vaststellen indien, in naar behoren gemotiveerde gevallen, buitengewone omstandigheden het verlenen van de steun beïnvloeden en de doeltreffende uitvoering van de betalingen op grond van de in deze verordening genoemde steunregelingen in het gedrang brengen.

(141)

Verordening (EU) nr. 228/2013 van het Europees Parlement en de Raad (32) en Verordening (EU) nr. 229/2013 van het Europees Parlement en de Raad (33) moeten buiten het toepassingsgebied van deze verordening blijven, tenzij uitdrukkelijk naar bepalingen daarvan wordt verwezen.

(142)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt maar, wegens de verschillen tussen de diverse plattelandsgebieden en de beperkte financiële middelen van de lidstaten, beter op Unieniveau kunnen worden verwezenlijkt via de meerjarige garantie van financiering door de Unie en door concentratie op duidelijk omschreven prioriteiten, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel dat is neergelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(143)

Bijgevolg moeten de Verordeningen (EG) nr. 1305/2013 en (EG) nr. 1307/2013 worden ingetrokken.

(144)

Om te zorgen voor een vlotte uitvoering van de beoogde maatregelen, moet deze verordening met spoed in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

ONDERWERP EN TOEPASSINGSGEBIED, TOEPASSELIJKE BEPALINGEN EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Bij deze verordening worden voorschriften vastgesteld met betrekking tot:

a)

de algemene en specifieke doelstellingen die in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) moeten worden verwezenlijkt door middel van steun van de Unie die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) wordt gefinancierd, en de daarmee verband houdende indicatoren;

b)

de interventietypes en de gemeenschappelijke vereisten voor de lidstaten voor het verwezenlijken van deze doelstellingen, en de bijbehorende financiële regelingen;

c)

de, door de lidstaten op te stellen, strategische GLB-plannen, waarin ingevolge de specifieke doelstellingen en de vastgestelde behoeften streefcijfers worden vastgesteld, voorwaarden voor interventies nader omschreven, en financiële middelen toegewezen;

d)

coördinatie en governance, alsmede monitoring, verslaglegging en evaluatie.

2.   Deze verordening is van toepassing op steun van de Unie die uit het ELGF en het Elfpo wordt gefinancierd voor interventies die zijn omschreven in een door een lidstaat opgesteld en door de Commissie goedgekeurd strategisch GLB-plan voor de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2027 (“de door het strategisch GLB-plan bestreken periode”).

Artikel 2

Toepasselijke bepalingen

1.   Verordening (EU) 2021/2116 en de op grond van die verordening vastgestelde bepalingen zijn van toepassing op de steun uit hoofde van deze verordening.

2.   Artikel 19, titel III, hoofdstuk II met uitzondering van artikel 28, eerste alinea, punt c), en de artikelen 46 en 48 van Verordening (EU) 2021/1060 zijn van toepassing op steun die op grond van deze verordening uit het Elfpo wordt gefinancierd.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“landbouwer”: een natuurlijk of rechtspersoon dan wel een groep natuurlijke of rechtspersonen, ongeacht de rechtspositie van de groep en haar leden volgens het nationale recht, van wie het bedrijf zich bevindt binnen het territoriale toepassingsgebied van de Verdragen als omschreven in artikel 52 van het Verdrag betreffende de Europese Unie in samenhang met de artikelen 349 en 355 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en die een landbouwactiviteit uitoefent zoals bepaald door de lidstaten overeenkomstig artikel 4, lid 2, van de onderhavige verordening;

2)

“bedrijf”: alle voor landbouwactiviteiten gebruikte en door een landbouwer beheerde eenheden op het grondgebied van eenzelfde lidstaat;

3)

“interventie”: een steuninstrument met een reeks subsidiabiliteitsvoorwaarden die door een lidstaat in zijn strategische GLB-plan nader zijn omschreven op basis van een interventietype waarin deze verordening voorziet;

4)

“verrichting”:

a)

een project, contract, actie of groep projecten of acties dat/die in het kader van het desbetreffende strategisch GLB-plan is/zijn geselecteerd;

b)

in de context van financiële instrumenten, de totale subsidiabele overheidsuitgaven die zijn toegekend aan een financieel instrument en de financiële steun die vervolgens uit dat financieel instrument aan de eindontvangers wordt verleend.

5)

“overheidsuitgaven”: elke bijdrage aan de financiering van verrichtingen die afkomstig is uit de begroting van een nationale, regionale of lokale overheid, de begroting van de Unie voor het ELGF en het Elfpo, de begroting van publiekrechtelijke instanties of de begroting van verenigingen van overheden of publiekrechtelijke instanties;

6)

“mijlpalen”: tussentijdse vooraf vastgestelde waarden, vastgelegd door de lidstaten, in het kader van hun interventiestrategieën bedoeld in artikel 107, lid 1, punt b), voor een bepaald begrotingsjaar, die ten behoeve van een tijdige voortgang, op een bepaald tijdstip tijdens de door het strategisch GLB-plan bestreken periode bereikt moeten zijn ten opzichte van de resultaatindicatoren;

7)

“streefcijfers”: vooraf vastgestelde waarden, vastgelegd door de lidstaten, in het kader van hun interventiestrategieën bedoeld in artikel 107, lid 1, punt b), die aan het einde van de door het strategisch GLB-plan bestreken periode moeten zijn bereikt ten opzichte van de resultaatindicatoren;

8)

“ultraperifere gebieden”: ultraperifere gebieden bedoeld in artikel 349 VWEU.

9)

“AKIS”: de combinatie van de organisatie van en de kennisstromen tussen personen, organisaties en instellingen die kennis voor de landbouw en aanverwante gebieden gebruiken en produceren (Agricultural Knowledge and Innovation System - kennis- en innovatiesysteem voor de landbouw).

10)

“kleinere eilanden van de Egeïsche Zee”: de kleinere Egeïsche eilanden zoals omschreven in artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 229/2013;

11)

“onderling fonds”: een door een lidstaat overeenkomstig zijn nationale recht geaccrediteerd systeem dat de aangesloten landbouwers in de gelegenheid stelt zich te verzekeren en hun compensatiebetalingen uitkeert voor economische verliezen;

12)

“minder ontwikkelde regio’s”: minder ontwikkelde regio’s in de zin van artikel 108, lid 2, eerste alinea, punt a), van Verordening (EU) 2021/1060;

13)

“begunstigde”, met betrekking tot de interventietypes voor plattelandsontwikkeling bedoeld in artikel 69:

a)

een publiek- of privaatrechtelijke instantie, een entiteit met of zonder rechtspersoonlijkheid, een natuurlijke persoon of een groep natuurlijke of rechtspersonen die belast is met het opzetten, of het opzetten en uitvoeren, van verrichtingen;

b)

in de context van staatssteunregelingen, de onderneming die de steun ontvangt;

c)

in de context van financieringsinstrumenten, de instantie die het holdingfonds opzet of, wanneer er geen holdingfondsstructuur is, de instantie die het specifieke fonds opzet of, indien de beheersautoriteit bedoeld in artikel 123 (de “beheersautoriteit”) het financieringsinstrument beheert, de beheersautoriteit.

14)

“steunpercentage”: het percentage overheidsuitgaven van een verrichting; in de context van financieringsinstrumenten wordt hiermee het brutosubsidie-equivalent van de steun bedoeld zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 20, van Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie (34);

15)

“Leader”: vanuit de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling bedoeld in artikel 31 van Verordening (EU) 2021/1060;

16)

“intermediaire instantie”: elke publiek- of privaatrechtelijke instantie, inclusief regionale of lokale instanties, instanties voor regionale ontwikkeling en niet-gouvernementele organisaties, die handelt onder de verantwoordelijkheid van een nationale of regionale beheersautoriteit, of namens die autoriteit taken verricht;

17)

“begrotingsjaar”: landbouwbegrotingsjaar overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EU) 2021/2116.

Artikel 4

In de strategische GLB-plannen te formuleren definities en voorwaarden

1.   De lidstaten nemen in hun strategische GLB-plannen een definitie op van “landbouwactiviteit”, “landbouwareaal”, “subsidiabele hectare”, “actieve landbouwers”, “jonge landbouwers” en “nieuwe landbouwers”, alsook de relevante voorwaarden in overeenstemming met dit artikel.

2.   “Landbouwactiviteit” wordt zodanig gedefinieerd dat deze kan bijdragen tot de levering van particuliere en collectieve goederen, middels een van navolgende elementen of beide:

a)

de productie van landbouwproducten waartoe onder andere dieren worden gefokt of gewassen worden geteeld in onder meer de moeraslandbouw, waarbij onder landbouwproducten wordt verstaan producten opgesomd in bijlage I bij het VWEU, met uitzondering van visserijproducten, alsmede katoen en hakhout met korte omlooptijd,

b)

de handhaving van een landbouwareaal in een staat die beweiding of teelt mogelijk maakt zonder dat daarvoor voorbereidende activiteiten nodig zijn die verder gaan dan het gebruik van de gebruikelijke landbouwmethoden en -machines.

3.   “Landbouwareaal” wordt zodanig gedefinieerd dat dit begrip bouwland, blijvende teelten en blijvend grasland omvat, dit tevens ingeval deze agrobosbouwsystemen op dat areaal vormen. De begrippen “bouwland”, “blijvende teelten” en “blijvend grasland” worden door de lidstaten nader gespecificeerd binnen het volgende kader:

a)

“bouwland”: land dat voor de teelt van gewassen wordt gebruikt of daarvoor beschikbaar is maar braak ligt, alsmede, voor de looptijd van de verbintenis, land dat voor de teelt van gewassen wordt gebruikt of daarvoor beschikbaar is maar braak ligt, dat is braakgelegd overeenkomstig artikel 31 of artikel 70 of de in bijlage III bij deze verordening vermelde GLMC-norm 8, of overeenkomstig de artikelen 22, 23 of 24 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad (35), of artikel 39 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (36), of artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad (37);

b)

“blijvende teelten” zijn niet in de vruchtwisseling opgenomen teelten van gewassen, anders dan blijvend grasland, die het land gedurende ten minste vijf jaar in beslag nemen en die geregeld een oogst opleveren, met inbegrip van producten van kwekerijen en hakhout met korte omlooptijd;

c)

“blijvend grasland en blijvend weiland” (samen “blijvend grasland”) is land die wordt gebruikt voor een natuurlijke of ingezaaide vegetatie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen en die minimaal vijf jaar niet in de vruchtwisseling van het bedrijf is opgenomen en, indien lidstaten daartoe besluiten, die minimaal vijf jaar niet is omgeploegd, bewerkt of opnieuw met andere grassoorten of met andere kruidachtige voedergewassen ingezaaid. Dit begrip kan ook andere soorten omvatten zoals struiken of bomen die kunnen worden begraasd en, indien de lidstaten daartoe besluiten, struiken of bomen die diervoeder produceren, mits de grassen en andere kruidachtige voedergewassen blijven overheersen.

De lidstaten kunnen ook besluiten om volgende soorten land als blijvend grasland te beschouwen:

i)

met een in dit punt bedoelde soort bedekt land dat deel uitmaakt van de gangbare plaatselijke praktijken, waarbij in weiland grassen en andere kruidachtige voedergewassen traditioneel niet overheersen of helemaal niet voorkomen;

ii)

met een in dit punt bedoelde soort bedekt land, waarbij in weiland grassen en andere kruidachtige voedergewassen traditioneel niet overheersen of helemaal niet voorkomen;

4.   Voor de toepassing van interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen wordt “subsidiabele hectare” zodanig bepaald dat het arealen omvat die ter beschikking van de landbouwer staan en bestaan uit:

a)

landbouwareaal van het bedrijf dat, in de loop van het jaar waarvoor steun wordt aangevraagd, wordt gebruikt voor een landbouwactiviteit of, indien het areaal ook voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt, overwegend voor landbouwactiviteiten wordt gebruikt; wanneer dit om redenen in verband met het milieu, de biodiversiteit of het klimaat terdege gerechtvaardigd is, kunnen de lidstaten bepalen dat ook bepaalde arealen die slechts om het jaar voor landbouwactiviteiten worden gebruikt, subsidiabele hectaren zijn;

b)

areaal van het bedrijf:

i)

met landschapselementen die onder de behoudsverplichting van GLMC-norm 8 vallen als vermeld in bijlage III;

ii)

dat wordt gebruikt in het kader van GLMC-norm 8 als vermeld in bijlage III voor het bereiken van het minimumpercentage bouwland dat bestemd is als niet-productieve gebieden en voor niet-productieve elementen, waaronder braakliggend land, of

iii)

dat, voor de duur van de betrokken verbintenis van de landbouwer, wordt ingesteld of gehandhaafd uit hoofde van een in artikel 31 bedoelde ecoregeling.

Indien een lidstaat daartoe besluit, mag een ''subsidiabele hectare'' andere landschapselementen bevatten, mits deze niet overheersen en de uitoefening van de landbouwactiviteit niet significant belemmeren door het ingenomen areaal op het landbouwperceel. Bij het toepassen van dat beginsel kan een lidstaat het deel landbouwperceel met die andere landschapselementen, begrenzen.

Voor blijvend grasland met geïsoleerde niet-subsidiabele elementen kunnen de lidstaten besluiten om voor het bepalen van de subsidiabele oppervlakte vaste verlagingscoëfficiënten toe te passen;

c)

areaal van het bedrijf dat recht gaf op betalingen op grond van titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, onderafdeling 2, van de onderhavige verordening of op grond van de basisbetalingsregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling als vastgesteld in titel III van Verordening (EU) nr. 1307/2013, en dat geen “subsidiabele hectare” is zoals bepaald door de lidstaten op basis van de punten a) en b) van dit lid:

i)

als gevolg van de toepassing van Richtlijn 92/43/EEG, 2009/147/EG of 2000/60/EG op dat areaal;

ii)

als gevolg van op grond van deze verordening vastgestelde areaalgebonden interventies die onder het in artikel 65, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde geïntegreerd systeem vallen en die de productie van niet in bijlage I bij het VWEU vermelde producten door middel van natte teelten mogelijk maken, of op grond van nationale regelingen voor biodiversiteit of broeikasgasreductie waarvan de voorwaarden op die areaalgebonden interventies aansluiten, mits bedoelde interventies en nationale regelingen bijdragen tot het bereiken van een of meer specifieke doelstellingen beschreven in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), van onderhavige verordening;

iii)

voor de looptijd van een bebossingsverbintenis van de landbouwer, uit hoofde van artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1257/1999, artikel 43 van Verordening (EG) nr. 1698/2005, artikel 22 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 of artikel 70 of artikel 73 van onderhavige verordening, of op grond van een nationale regeling waarvan de voorwaarden voldoen aan artikel 43, leden 1, 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 1698/2005, artikel 22 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 of artikel 70 of artikel 73 van onderhavige verordening;

iv)

voor de looptijd van een tot braaklegging van het areaal leidende verbintenis van de landbouwer uit hoofde van de artikelen 22, 23 en 24 van Verordening (EG) nr. 1257/1999, artikel 39 van Verordening (EG) nr. 1698/2005, artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 of artikel 70 van onderhavige verordening.

Voor de productie van hennep gebruikte arealen vormen slechts subsidiabele hectaren indien het gehalte aan tetrahydrocannabinol van de gebruikte rassen maximaal 0,3 % bedraagt;

5.   “Actieve landbouwers” wordt zodanig gedefinieerd dat uitsluitend steun wordt verleend aan natuurlijke of rechtspersonen dan wel groepen natuurlijke of rechtspersonen die ten minste een minimumniveau aan landbouwactiviteit verrichten, waarbij pluri-actieve landbouwers of deeltijdlandbouwers niet noodzakelijkerwijs van steun worden uitgesloten.

Wanneer lidstaten bepalen wie een “actieve landbouwer” is, passen zij objectieve en niet-discriminerende criteria toe, zoals: een inkomenstoets, de arbeidsinput op het landbouwbedrijf, het ondernemingsdoel, en de opname van hun landbouwactiviteiten in nationale of regionale registers. Dergelijke criteria kunnen een of meerdere door de lidstaten gekozen vormen aannemen, bijvoorbeeld van een negatieve lijst waarbij een landbouwer het predicaat actieve landbouwer ontzegd wordt. Indien een lidstaat landbouwers die voor het voorgaande jaar geen rechtstreekse betalingen boven een bepaald bedrag hebben ontvangen als “actieve landbouwers” aanmerkt, mag dat bedrag niet hoger zijn dan 5 000 EUR.

6.   “Jonge landbouwer” wordt zodanig gedefinieerd dat wordt voorzien in:

a)

een maximumleeftijd tussen 35 en 40 jaar;

b)

de voorwaarden om “bedrijfshoofd” te zijn;

c)

de door de lidstaat vereiste passende opleiding of vaardigheden;

7.   “Nieuwe landbouwer” wordt zodanig gedefinieerd dat het een landbouwer betreft die geen jonge landbouwer is en die voor het eerst bedrijfshoofd is. De lidstaten nemen verdere objectieve en niet-discriminerende vereisten op met betrekking tot passende opleiding en vaardigheden.

8.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met voorschriften waarbij de toekenning van de betalingen afhankelijk wordt gesteld van het gebruik van gecertificeerd zaad van bepaalde henneprassen en van de procedure voor de bepaling van henneprassen, alsmede de verificatie van het in lid 4, tweede alinea, van dit artikel, genoemde tetrahydrocannabinolgehalte van die rassen met het oog op de volksgezondheid.

TITEL II

DOELSTELLINGEN EN INDICATOREN

Artikel 5

Algemene doelstellingen

In overeenstemming met de in artikel 39 VWEU vastgestelde doelstellingen van het GLB, met de doelstelling om de werking van de interne markt en in de Unie een gelijk speelveld voor landbouwers te handhaven, alsmede met het subsidiariteitsbeginsel, dient de steun uit het ELGF en het Elfpo om de duurzame ontwikkeling van landbouw, voedsel en plattelandsgebieden verder te verbeteren en draagt deze bij aan het bereiken van de volgende algemene doelstellingen op economisch, ecologisch en maatschappelijk gebied, die zullen helpen de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling gestalte te geven:

a)

bevordering van een slimme, concurrerende, veerkrachtige en gediversifieerde landbouwsector ten behoeve van de voedselzekerheid voor lange termijn;

b)

ondersteuning en versterking van de milieubescherming, met inbegrip van de biodiversiteit, en klimaatactie, alsmede bijdragen tot het bereiken van de milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen van de Unie, met inbegrip van haar verbintenissen in het kader van de Overeenkomst van Parijs;

c)

versterking van de sociaal-economische structuur van de plattelandsgebieden.

Artikel 6

Specifieke doelstellingen

1.   De algemene doelstellingen worden nagestreefd aan de hand van de volgende specifieke doelstellingen:

a)

het bieden van steun met het oog op een leefbaar bedrijfsinkomen en veerkracht van de landbouwsector in de hele Unie, ten behoeve van een grotere voedselzekerheid voor de lange termijn, van een meer diverse landbouw, en van een economisch duurzame landbouwproductie in de Unie;

b)

vergroting van de marktgerichtheid en het concurrentievermogen van landbouwbedrijven voor zowel de korte als de lange termijn, onder meer door meer aandacht voor onderzoek, technologie en digitalisering;

c)

verbetering van de positie van de landbouwers in de waardeketen;

d)

bijdragen tot matiging van en aanpassing aan klimaatverandering, onder meer door de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen en meer koolstof vast te leggen, en duurzame energie te bevorderen;

e)

bevordering van de duurzame ontwikkeling en het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, onder meer door de afhankelijkheid van chemische middelen te verkleinen;

f)

bijdragen tot het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, tot versterking van ecosysteemdiensten en tot de instandhouding van habitats en landschappen;

g)

het aantrekken en behouden van jonge landbouwers en nieuwe landbouwers en bevordering van duurzame bedrijfsontwikkeling in plattelandsgebieden;

h)

bevordering van de werkgelegenheid, groei, gendergelijkheid, waaronder deelname van vrouwen in het boerenbedrijf, sociale inclusie en lokale ontwikkeling in plattelandsgebieden, ook in de circulaire bio-economie en de duurzame bosbouw;

i)

beter inspelen door de landbouw van de Unie op de maatschappelijke verwachtingen inzake voedsel en gezondheid, onder meer wat betreft hoogkwalitatief, veilig en voedzaam voedsel dat op duurzame wijze is geproduceerd, en voorts vermindering van de voedselverspilling, verbetering van het dierenwelzijn, en bestrijding van antimicrobiële resistentie.

2.   De in lid 1 genoemde doelstellingen worden aangevuld met en gekoppeld aan de horizontale doelstelling die erin bestaat de landbouw en de plattelandsgebieden te moderniseren door kennisstimulering en -deling, innovatie en digitalisering in de landbouw en de plattelandsgebieden en door bevordering van de benutting daarvan door landbouwers via betere toegang tot onderzoek, innovatie, kennisuitwisseling en scholing.

3.   Bij het nastreven van de in de leden 1 en 2 genoemde specifieke doelstellingen treffen de lidstaten, met steun van de Commissie, passende maatregelen ter vermindering van de administratieve lasten en zorgen zij voor een eenvoudigere uitvoering van het GLB.

Artikel 7

Indicatoren

1.   Het bereiken van de in artikel 5 en artikel 6, leden 1 en 2, bedoelde doelstellingen wordt beoordeeld aan de hand van de in bijlage I opgenomen gemeenschappelijke output-, resultaat-, impact- en contextindicatoren. Deze gemeenschappelijke indicatoren omvatten:

a)

outputindicatoren met betrekking tot de gerealiseerde output van de ondersteunde interventies;

b)

resultaatindicatoren die op de desbetreffende specifieke doelstellingen bedoeld in artikel 6, leden 1 en 2, betrekking hebben, en die worden gebruikt om gekwantificeerde mijlpalen en streefcijfers voor die specifieke doelstellingen in de strategische GLB-plannen vast te stellen en om de voortgang in de richting van deze streefcijfers te beoordelen; resultaatindicatoren voor milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen kunnen betrekking hebben op interventies die bijdragen aan het nakomen van de verplichtingen die voortvloeien uit de in bijlage XIII vermelde wetgevingshandelingen van de Unie;

c)

impactindicatoren die op de in artikel 5 en artikel 6, leden 1 en 2, vastgestelde doelstellingen betrekking hebben en in het kader van de strategische GLB-plannen en het GLB worden gebruikt;

d)

contextindicatoren bedoeld in artikel 115, lid 2, en opgenomen in bijlage I.

2.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage I teneinde de gemeenschappelijke output-, resultaat-, impact- en contextindicatoren aan te passen. Die gedelegeerde handelingen blijven strikt beperkt tot het verhelpen van technische problemen die de lidstaten bij de toepassing van die indicatoren hebben ervaren.

TITEL III

GEMEENSCHAPPELIJKE VEREISTEN EN INTERVENTIETYPES

HOOFDSTUK I

GEMEENSCHAPPELIJKE VEREISTEN

Afdeling 1

Algemene beginselen

Artikel 8

Strategische aanpak

De lidstaten streven de doelstellingen van titel II na door overeenkomstig hun behoeftebeoordelingen en de in dit hoofdstuk vastgestelde gemeenschappelijke vereisten interventies nader te omschrijven op basis van de in de hoofdstukken II, III en IV van deze titel vastgestelde interventietypes.

Artikel 9

Algemene beginselen

De lidstaten ontwerpen de interventies in hun strategische GLB-plannen en de in artikel 13 bedoelde GLMC-normen in overeenstemming met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de algemene beginselen van het Unierecht.

De lidstaten zorgen ervoor dat de interventies en de in artikel 13 bedoelde GLMC-normen worden vastgesteld op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria, verenigbaar zijn met de goede werking van de interne markt en de mededinging niet verstoren.

De lidstaten stellen het rechtskader voor de toekenning van de steun van de Unie aan landbouwers en andere begunstigden vast in overeenstemming met de strategische GLB-plannen zoals goedgekeurd door de Commissie overeenkomstig de artikelen 118 en 119 van de onderhavige verordening en de beginselen en vereisten van de onderhavige verordening en Verordening (EU) 2021/2116. Zij geven uitvoering aan die strategische GLB-plannen zoals goedgekeurd door de Commissie.

Artikel 10

Binnenlandse steun in het kader van de WTO

De lidstaten ontwerpen de interventies op basis van de in bijlage II bij deze verordening vermelde interventietypes, met inbegrip van de in artikel 4 vastgestelde definities en voorwaarden, en wel zodanig dat zij beantwoorden aan de criteria van bijlage 2 bij de Landbouwovereenkomst van de WTO.

Met name de basisinkomenssteun voor duurzaamheid, de aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid, de aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers en de regelingen voor het klimaat, het milieu en dierenwelzijn beantwoorden aan de criteria van de punten van bijlage 2 bij de Landbouwovereenkomst van de WTO die voor die interventies in bijlage II bij deze verordening zijn opgenomen. Voor andere interventies zijn de punten van bijlage 2 bij de Landbouwovereenkomst van de WTO die in bijlage II bij de onderhavige verordening staan indicatief, en die interventies mogen in plaats daarvan aan een ander punt van bijlage 2 bij de Landbouwovereenkomst van de WTO voldoen wanneer dat in het strategisch GLB-plan nader wordt gespecificeerd en uitgelegd.

Artikel 11

Uitvoering van het Memorandum van Overeenstemming betreffende oliehoudende zaden

1.   Wanneer de lidstaten voorzien in andere areaalgebonden interventies dan die welke vallen onder de bepalingen van bijlage 2 bij de Landbouwovereenkomst van de WTO, waaronder gekoppelde inkomenssteun krachtens titel III, hoofdstuk II, afdeling 3, onderafdeling 1, van deze verordening en wanneer deze interventies betrekking hebben op enkele of alle oliehoudende zaden als genoemd in de bijlage bij het Memorandum van Overeenstemming betreffende oliehoudende zaden tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika in het kader van de GATT, is het totale steunareaal op basis van de in de strategische GLB-plannen van de betrokken lidstaten opgenomen geplande outputs, met het oog op de naleving van de internationale verplichtingen van de Unie, niet groter dan het maximale steunareaal voor de hele Unie.

2.   Uiterlijk op 8 juni 2022 stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast waarbij voor elke lidstaat een indicatief referentiesteunareaal wordt vastgesteld, berekend op basis van het aandeel van elke lidstaat in het gemiddelde teeltareaal van de Unie gedurende de jaren 2016 tot en met 2020. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 153, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3.   Elke lidstaat die voornemens is de in lid 1 van dit artikel bedoelde steun toe te kennen, vermeldt in zijn in artikel 118, lid 1, bedoelde voorstel voor een strategisch GLB-plan de corresponderende geplande outputs, uitgedrukt in hectaren.

Als na de kennisgeving door de lidstaten van alle geplande outputs het in lid 1 van dit artikel bedoelde maximale steunareaal voor de hele Unie wordt overschreden, berekent de Commissie voor elke lidstaat die een surplus ten opzichte van zijn referentieareaal heeft gemeld, een verlagingscoëfficiënt die in verhouding staat tot het surplus bij zijn geplande outputs, zodat het maximale steunareaal voor de hele Unie wordt behouden. Elke betrokken lidstaat wordt van deze verlagingscoëfficiënt in kennis gesteld in de opmerkingen die de Commissie overeenkomstig artikel 118, lid 3, op het strategisch GLB-plan maakt. De verlagingscoëfficiënt voor elke lidstaat wordt vastgesteld in het in artikel 118, lid 6, bedoelde uitvoeringsbesluit waarmee de Commissie het strategisch GLB-plan goedkeurt.

Na de in artikel 118, lid 1, bedoelde datum wijzigen de lidstaten hun steunareaal niet meer op eigen initiatief.

4.   Wanneer een lidstaat voornemens is zijn in lid 1 van dit artikel bedoelde geplande outputs, die zijn opgenomen in zijn strategisch GLB-plan dat door de Commissie is goedgekeurd, te verhogen, stelt hij de Commissie vóór 1 januari van het jaar dat aan het betrokken claimjaar voorafgaat, van de herziene geplande outputs in kennis door middel van een verzoek tot wijziging van zijn strategische GLB-plan overeenkomstig artikel 119.

5.   Om te voorkomen dat het in lid 1 bedoelde maximale steunareaal voor de hele Unie wordt overschreden, stelt de Commissie verlagingscoëfficiënten in of herziet de Commissie zo nodig de bestaande verlagingscoëfficiënten indien deze overeenkomstig lid 3, tweede alinea zijn ingesteld, voor alle lidstaten die hun in hun strategische GLB-plannen vastgestelde referentiesteunareaal hebben overschreden.

De Commissie stelt de betrokken lidstaten uiterlijk op 31 januari van het jaar dat aan het betrokken claimjaar voorafgaat, in kennis van de verlagingscoëfficiënten.

Elke betrokken lidstaat dient uiterlijk op 31 maart van het jaar dat aan het betrokken claimjaar voorafgaat, een overeenkomstig verzoek tot wijziging van zijn strategisch GLB-plan in met de in de tweede alinea bedoelde verlagingscoëfficiënt. De verlagingscoëfficiënt voor die lidstaat wordt vastgesteld in het uitvoeringsbesluit bedoeld in artikel 119, lid 10, waarmee de Commissie de wijziging van het strategisch GLB-plan goedkeurt.

6.   Met betrekking tot de oliehoudende zaden die onder het in lid 1van dit artikel bedoelde Memorandum van Overeenstemming vallen, stellen de lidstaten de Commissie in de in artikel 134 bedoelde jaarlijkse prestatieverslagen in kennis van het totale aantal hectaren waarvoor daadwerkelijk steun is betaald.

7.   De lidstaten sluiten de teelt van zonnebloempitten voor menselijke consumptie uit van de in lid 1 bedoelde areaalgebonden interventies.

Afdeling 2

Conditionaliteit

Artikel 12

Beginsel en toepassingsgebied

1.   De lidstaten nemen in hun strategische GLB-plannen een conditionaliteitssysteem op, op grond waarvan aan landbouwers en andere begunstigden die rechtstreekse betalingen krachtens hoofdstuk II of jaarlijkse betalingen krachtens de artikelen 70, 71 en 72 ontvangen, een administratieve sanctie wordt opgelegd als zij niet voldoen aan de uit het Unierecht voortvloeiende beheerseisen en de in het strategisch GLB-plan vastgestelde en in bijlage III vermelde GLMC-normen, met betrekking tot de volgende specifieke gebieden:

a)

klimaat en milieu, met inbegrip van water, lucht, grond en biodiversiteit van ecosystemen;

b)

volksgezondheid en gezondheid van planten;

c)

dierenwelzijn.

2.   Het strategisch GLB-plan bevat voorschriften inzake een doeltreffend en evenredig systeem van administratieve sancties. Deze voorschriften voldoen met name aan de vereisten van titel IV, hoofdstuk IV, van Verordening (EU) 2021/2116.

3.   De in bijlage III bedoelde rechtshandelingen betreffende de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen gelden in de toepasselijke versie en, in het geval van richtlijnen, zoals geïmplementeerd door de lidstaten.

4.   Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder “uit de regelgeving voortvloeiende beheerseis” verstaan elke in een bepaalde rechtshandeling vastgestelde afzonderlijke beheerseis die voortvloeit uit het Unierecht als vermeld in bijlage III die inhoudelijk verschilt van de andere in diezelfde handeling gestelde eisen.

Artikel 13

Verplichtingen van de lidstaten op het gebied van een goede landbouw- en milieuconditie

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat alle landbouwarealen, met inbegrip van land dat niet langer voor productiedoeleinden wordt gebruikt, in een goede landbouw- en milieuconditie worden gehouden. De lidstaten stellen op nationaal of regionaal niveau met betrekking tot elke in bijlage III vermelde GLMC-norm minimumnormen vast voor landbouwers en andere begunstigen, overeenkomstig de in die bijlage bedoelde hoofddoelstelling van die normen. Bij de vaststelling van de normen houden de lidstaten rekening met, in voorkomend geval, de specifieke kenmerken van de betrokken arealen, met inbegrip van de bodem- en klimaatgesteldheid, en met bestaande landbouwsystemen, landbouwpraktijken, de omvang en de structuur van landbouwbedrijven, landgebruik, en de specifieke kenmerken van ultraperifere gebieden.

2.   Ten aanzien van de in bijlage III vastgestelde hoofddoelstellingen kunnen de lidstaten normen vaststellen die de in die bijlage voor die hoofddoelstellingen vastgestelde normen aanvullen. Dergelijke normen zijn niet-discriminerend en evenredig en beantwoorden aan de vastgestelde behoeften.

De lidstaten stellen geen minimumnormen vast voor andere hoofddoelstellingen dan de hoofddoelstellingen die in bijlage III zijn vastgesteld.

3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met voorschriften om een gelijk speelveld met betrekking tot de verhouding in GLMC-norm 1 te waarborgen.

Afdeling 3

Sociale conditionaliteit

Artikel 14

Beginsel en toepassingsgebied

1.   De lidstaten geven in hun strategische GLB-plannen aan dat aan landbouwers en andere begunstigden die rechtstreekse betalingen krachtens hoofdstuk II of jaarlijkse betalingen krachtens de artikelen 70, 71 en 72 ontvangen, uiterlijk met ingang van 1 januari 2025 een administratieve sanctie zal worden opgelegd als zij niet voldoen aan de vereisten in verband met de toepasselijke arbeidsvoorwaarden of werkgeversverplichtingen die voortvloeien uit de in bijlage IV genoemde rechtshandelingen.

2.   Wanneer de lidstaten een systeem van administratieve sancties in hun strategische GLB-plannen opnemen als bedoeld in lid 1, raadplegen zij, overeenkomstig hun institutionele bepalingen, de betrokken nationale sociale partners, die de werkgevers en werknemers in de landbouwsector vertegenwoordigen, en eerbiedigen zij ten volle hun autonomie en hun recht om over collectieve overeenkomsten te onderhandelen en deze te sluiten. Dat systeem van administratieve sancties doet geen afbreuk aan de rechten en plichten van de sociale partners indien zij, overeenkomstig de nationale wettelijke en collectieve onderhandelingskaders, verantwoordelijk zijn voor de uitvoering of handhaving van de in bijlage IV genoemde rechtshandelingen.

3.   Het strategisch GLB-plan bevat voorschriften inzake een doeltreffend en evenredig systeem van administratieve sancties. Deze voorschriften voldoen aan de relevante vereisten van titel IV, hoofdstuk V, van Verordening (EU) 2021/2116.

4.   De in bijlage IV bedoelde rechtshandelingen houdende de bepalingen die onder het in lid 1 bedoelde systeem van administratieve sancties vallen, gelden in de versie waarin zij van toepassing zijn en zoals geïmplementeerd door de lidstaten.

Afdeling 4

Bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw

Artikel 15

Bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw

1.   De lidstaten nemen in het strategisch GLB-plan een systeem op voor het verstrekken van diensten die landbouwers en andere begunstigden van de GLB-steun adviseren over grondbeheer en landbouwbedrijfsbeheer (“bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw”). De lidstaten kunnen voortbouwen op bestaande systemen.

2.   De bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw bestrijken de economische, ecologische en sociale dimensies, rekening houdend met bestaande landbouwpraktijken, en verstrekken actuele technologische en wetenschappelijke informatie die is ontwikkeld door onderzoeks- en innovatieprojecten, onder meer wat betreft de levering van collectieve goederen.

Via die bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw wordt gedurende de gehele cyclus van de ontwikkeling van het landbouwbedrijf passende bijstand geboden, onder meer voor de eerste opstart van het bedrijf, omvorming van productiesystemen naar een vraaggestuurd systeem, innovatieve praktijken, landbouwtechnieken ter verbetering van de veerkracht ten aanzien van klimaatverandering, waaronder agrobosbouw en agro-ecologie, verbetering van het dierenwelzijn en, waar nodig, veiligheidsnormen en sociale ondersteuning.

Bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw worden geïntegreerd in de onderling samenhangende diensten van bedrijfsadviseurs voor de landbouw, onderzoekers, landbouwersorganisaties en andere belanghebbenden, die samen de AKIS vormen.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat het verstrekte advies onpartijdig is en dat de adviseurs toereikend gekwalificeerd en voldoende opgeleid zijn en geen belangenconflicten hebben.

4.   De bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw zijn afgestemd op de verschillende productiewijzen en landbouwbedrijven en bestrijken ten minste het volgende:

a)

alle in het strategisch GLB-plan vastgestelde vereisten, voorwaarden en beheersverbintenissen die van toepassing zijn op landbouwers en andere begunstigden, met inbegrip van vereisten en normen in het kader van de conditionaliteit en de voorwaarden voor interventies alsmede informatie over financiële instrumenten en bedrijfsplannen die op grond van het strategisch GLB-plan zijn vastgesteld;

b)

de door de lidstaten vastgestelde vereisten voor de uitvoering van Richtlijn 92/43/EEG, Richtlijn 2000/60/EG, artikel 55 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (38), Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad (39), Richtlijn 2009/128/EG, Richtlijn 2009/147/EG, Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad (40), Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad (41) en Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad (42);

c)

de landbouwpraktijken ter voorkoming van de ontwikkeling van antimicrobiële resistentie als vastgesteld in de mededeling van de Commissie van 29 juni 2017 getiteld “Een Europees “één gezondheid”-actieplan tegen antimicrobiële resistentie (AMR)”;

d)

risicopreventie en risicobeheer;

e)

steun voor innovatie, met name voor de voorbereiding en uitvoering van de projecten van de operationele groepen in het kader van het EIP bedoeld in artikel 127, lid 3;

f)

digitale technologieën in de landbouw en in plattelandsgebieden als bedoeld in artikel 114, punt b);

g)

duurzaam nutriëntenbeheer, met inbegrip van uiterlijk vanaf 2024 het gebruik van een bedrijfsduurzaamheidsinstrument voor nutriënten, dat een digitale toepassing is die ten minste voorziet in:

i)

een balans van de belangrijkste nutriënten op veldschaal;

ii)

de wettelijke voorschriften inzake nutriënten;

iii)

bodemgegevens, op basis van beschikbare informatie en analyses;

iv)

gegevens uit het geïntegreerd beheers- en controlesysteem (GBCS) die relevant zijn voor nutriëntenbeheer;

h)

arbeidsvoorwaarden, werkgeversverplichtingen, gezondheid en veiligheid op het werk en sociale steun in landbouwgemeenschappen.

HOOFDSTUK II

INTERVENTIETYPES IN DE VORM VAN RECHTSTREEKSE BETALINGEN

Afdeling 1

Interventietypes, verlaging en minimumvereisten

Artikel 16

Interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen

1.   De interventietypes uit hoofde van dit hoofdstuk kunnen de vorm aannemen van ontkoppelde en gekoppelde rechtstreekse betalingen.

2.   Bij ontkoppelde rechtstreekse betalingen gaat het om:

a)

basisinkomenssteun voor duurzaamheid;

b)

aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid;

c)

aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers;

d)

regelingen voor klimaat, milieu en dierenwelzijn.

3.   Bij gekoppelde rechtstreekse betalingen gaat het om:

a)

gekoppelde inkomenssteun;

b)

de gewasspecifieke betaling voor katoen.

Artikel 17

Plafonnering en degressiviteit van betalingen

1.   De lidstaten kunnen het bedrag van de basisinkomenssteun voor duurzaamheid dat voor een bepaald kalenderjaar wordt toegekend, plafonneren. De lidstaten die ervoor kiezen plafonnering in te voeren, verlagen het deel van het bedrag dat hoger is dan 100 000 EUR met 100 %.

2.   De lidstaten kunnen het bedrag van de basisinkomenssteun voor duurzaamheid dat voor een bepaald kalenderjaar aan een landbouwer wordt toegekend en dat hoger is dan 60 000 EUR tot 85 %, verlagen.

De lidstaten kunnen aanvullende tranches boven 60 000 EUR vaststellen en de verlagingspercentages voor die aanvullende tranches specificeren. Zij zorgen ervoor dat de verlaging voor elke tranche gelijk is aan of hoger is dan die van de vorige tranche.

3.   Voordat de lidstaten lid 1 of 2 toepassen, kunnen zij op het bedrag van de basisinkomenssteun voor duurzaamheid dat voor een bepaald kalenderjaar aan een landbouwer wordt toegekend, de volgende bedragen in mindering brengen:

a)

alle aan een landbouwactiviteit gekoppelde lonen die door de landbouwer zijn aangegeven, met inbegrip van belastingen en sociale bijdragen op de arbeid;

b)

de equivalente kosten van regelmatige en onbetaalde arbeid die gekoppeld zijn aan een landbouwactiviteit die wordt uitgeoefend door op het betrokken landbouwbedrijf werkende personen die geen loon ontvangen of minder loon ontvangen dan het bedrag dat gewoonlijk voor de geleverde diensten wordt betaald, maar worden beloond uit de economische opbrengsten van het landbouwbedrijf;

c)

het loonkostenonderdeel van de aan een landbouwactiviteit gekoppelde contractkosten die door de landbouwer zijn aangegeven.

Voor de berekening van de in de eerste alinea, punt a), bedoelde bedragen maken de lidstaten gebruik van de door de landbouwer daadwerkelijk gemaakte loonkosten. In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen landbouwers verzoeken om gebruik te maken van door de betrokken lidstaat vast te stellen standaardkosten volgens een methode die in het strategisch GLB-plan nader moet worden gespecificeerd op basis van de gemiddelde standaardlonen die op nationaal of regionaal niveau gekoppeld zijn aan de betrokken landbouwactiviteit, vermenigvuldigd met het aantal arbeidsjaareenheden dat de betrokken landbouwer heeft aangegeven.

Voor de berekening van de in de eerste alinea, punt b), bedoelde bedragen maken de lidstaten gebruik van door de betrokken lidstaat vast te stellen standaardkosten volgens een methode die in het strategisch GLB-plan nader moet worden gespecificeerd op basis van de gemiddelde standaardlonen die op nationaal of regionaal niveau gekoppeld zijn aan de betrokken landbouwactiviteit, vermenigvuldigd met het aantal arbeidsjaareenheden dat de betrokken landbouwer heeft aangegeven.

4.   In het geval van een rechtspersoon of een groep van natuurlijke of rechtspersonen kunnen de lidstaten de in de leden 1 en 2 bedoelde verlaging toepassen op het niveau van de leden van deze rechtspersonen of groepen, indien het nationale recht bepaalt dat de individuele leden rechten en verplichtingen hebben die vergelijkbaar zijn met die van individuele landbouwers die de status van bedrijfshoofd hebben, met name wat hun economische, sociale en belastingstatus betreft, mits die leden bijdragen tot de versterking van de landbouwstructuren van de betrokken rechtspersonen of groepen.

5.   De geraamde opbrengst van de verlaging van de betalingen wordt in de eerste plaats gebruikt om bij te dragen in de financiering van de aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid, indien die is vastgesteld in het desbetreffende strategische GLB-plan, en vervolgens in de financiering van andere interventies die tot de ontkoppelde rechtstreekse betalingen behoren.

De lidstaten kunnen de opbrengst ook geheel of gedeeltelijk, door middel van een overheveling, gebruiken voor de financiering van interventietypes in het kader van het Elfpo als omschreven in hoofdstuk IV. Een dergelijke overheveling naar het Elfpo wordt opgenomen in de financiële tabellen van het strategisch GLB-plan en kan overeenkomstig artikel 103 in 2025 worden geëvalueerd. De op grond van dat artikel vastgestelde maxima voor overhevelingen van middelen uit het ELGF naar het Elfpo zijn hierop niet van toepassing.

6.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met voorschriften waarbij een geharmoniseerde grondslag voor de berekening van de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde verlaging van betalingen wordt vastgesteld met het oog op de opstelling van gedetailleerde voorschriften voor de verdeling van middelen onder landbouwers.

Artikel 18

Minimumvereisten

1.   De lidstaten stellen een minimumareaal vast en kennen geen rechtstreekse betalingen toe aan actieve landbouwers van wie het subsidiabele areaal van het bedrijf waarvoor de rechtstreekse betalingen worden aangevraagd, lager is dan dit minimumareaal.

Als alternatief kunnen de lidstaten een minimumbedrag aan rechtstreekse betalingen vaststellen die aan een landbouwer kunnen worden toegekend.

2.   Wanneer een lidstaat heeft besloten een minimumareaal overeenkomstig lid 1, eerste alinea, vast te stellen, stelt hij niettemin een minimumbedrag overeenkomstig lid 1, tweede alinea vast voor landbouwers die diergerelateerde inkomenssteun die in de vorm van rechtstreeks betalingen per dier moet worden betaald, ontvangen en die minder hectaren bezitten dan het minimumareaal.

Bij de vaststelling van het minimumareaal of het minimumbedrag hebben de lidstaten tot doel ervoor te zorgen dat de rechtstreekse betalingen uitsluitend worden toegekend aan actieve landbouwers indien:

a)

het beheer van de betalingen niet leidt tot buitensporige administratieve lasten, en

b)

de desbetreffende bedragen een effectieve bijdrage leveren aan het bereiken van de in artikel 6, lid 1, vastgestelde specifieke doelstellingen waaraan de rechtstreekse betalingen bijdragen.

3.   Griekenland kan besluiten om dit artikel niet toe te passen op de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee.

Artikel 19

Bijdrage aan risicobeheersinstrumenten

In afwijking op artikel 44, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2116 kan een lidstaat besluiten tot 3 % van de aan een landbouwer te betalen rechtstreekse betalingen toe te wijzen aan de bijdrage van de landbouwer aan een risicobeheersinstrument.

De lidstaten die besluiten gebruik te maken van deze bepaling passen deze toe op alle landbouwers die in een bepaald jaar rechtstreekse betalingen ontvangen.

Afdeling 2

Ontkoppelde rechtstreekse betalingen

Onderafdeling 1

Algemene bepalingen

Artikel 20

Algemene vereisten voor het ontvangen van ontkoppelde rechtstreekse betalingen

De lidstaten kennen ontkoppelde rechtstreekse betalingen toe aan actieve landbouwers onder de voorwaarden die in deze afdeling zijn vastgesteld en door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen.

Onderafdeling 2

Basisinkomenssteun voor duurzaamheid

Artikel 21

Algemene regels

1.   De lidstaten verstrekken basisinkomenssteun voor duurzaamheid (“basisinkomenssteun”) onder de voorwaarden die in deze onderafdeling zijn vastgesteld en door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen.

2.   De lidstaten verstrekken de basisinkomenssteun in de vorm van een jaarlijkse ontkoppelde betaling per subsidiabele hectare.

3.   Onverminderd de artikelen 23 tot en met 27 wordt de basisinkomenssteun toegekend voor elke subsidiabele hectare die door een actieve landbouwer wordt aangegeven.

Artikel 22

Steunbedrag per hectare

1.   Tenzij de lidstaten besluiten de basisinkomenssteun toe te kennen op basis van de in artikel 23 bedoelde betalingsrechten, wordt de steun in de vorm van een uniform bedrag per hectare betaald.

2.   De lidstaten kunnen besluiten om het bedrag van de basisinkomenssteun per hectare te differentiëren naar groepen gebieden met vergelijkbare sociaal-economische of agronomische omstandigheden, waaronder traditionele vormen van landbouw als bepaald door de lidstaten, zoals traditionele extensieve begrazing op bergweiden. In overeenstemming met artikel 109, lid 2, punt d), kan het bedrag van de basisinkomenssteun per hectare worden verlaagd, rekening houdend met steun in het kader van andere interventies in het betreffende strategisch GLB-plan.

Artikel 23

Betalingsrechten

1.   Lidstaten die de in titel III, hoofdstuk I, afdeling 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 vastgestelde basisbetalingsregeling hebben toegepast, kunnen besluiten de basisinkomenssteun op basis van betalingsrechten toe te kennen overeenkomstig de artikelen 24 tot en met 27 van de onderhavige verordening.

2.   Indien lidstaten die de in titel III, hoofdstuk I, afdeling 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 vastgestelde basisbetalingsregeling hebben toegepast, besluiten de basisinkomenssteun niet langer op basis van betalingsrechten toe te kennen, vervallen de op grond van die verordening toegewezen betalingsrechten op 31 december van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin het besluit van toepassing wordt.

Artikel 24

Waarde van betalingsrechten en convergentie

1.   De lidstaten stellen de waarde per eenheid van de betalingsrechten vóór convergentie overeenkomstig dit artikel vast door de waarde van de betalingsrechten proportioneel aan te passen aan hun overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1307/2013 voor het claimjaar 2022 vastgestelde waarde en de daarmee samenhangende betaling voor het claimjaar 2022 voor landbouwpraktijken die gunstig zijn voor klimaat en milieu als vastgesteld in titel III, hoofdstuk III, van die verordening.

2.   De lidstaten kunnen besluiten om de waarde van de betalingsrechten te differentiëren overeenkomstig artikel 22, lid 2.

3.   Elke lidstaat stelt uiterlijk in het claimjaar 2026 de maximumwaarde van de individuele betalingsrechten vast voor de lidstaat of voor elke in artikel 22, lid 2, bedoelde groep gebieden.

4.   Als de overeenkomstig lid 1 bepaalde waarde van de betalingsrechten binnen een lidstaat of een in artikel 22, lid 2, bedoelde groep gebieden niet uniform is, zorgt de betrokken lidstaat ervoor dat de waarde van de betalingsrechten uiterlijk in het claimjaar 2026 naar een uniforme eenheidswaarde convergeert.

5.   Voor de toepassing van lid 4 zorgt elke lidstaat ervoor dat uiterlijk in het claimjaar 2026 alle betalingsrechten een waarde hebben van minimaal 85 % van het in artikel 102, lid 1, bedoelde gepland gemiddeld eenheidsbedrag voor de basisinkomenssteun voor het claimjaar 2026 dat in het strategisch GLB-plan is vastgesteld voor de lidstaat of de in artikel 22, lid 2, bedoelde groep gebieden.

6.   De lidstaten financieren de verhogingen van de waarde van de betalingsrechten die nodig zijn om aan de leden 4 en 5 van dit artikel te voldoen, door gebruik te maken van eventuele bedragen die beschikbaar komen door de toepassing van lid 3 van dit artikel en, indien nodig, door het verschil te verkleinen tussen de overeenkomstig lid 1 van dit artikel bepaalde waarde per eenheid van de betalingsrechten en het in artikel 102, lid 1, bedoelde geplande eenheidsbedrag voor de basisinkomenssteun voor het claimjaar 2026 dat in het strategisch GLB-plan is vastgesteld voor de lidstaat of de in artikel 22, lid 2, bedoelde groep gebieden.

De lidstaten kunnen besluiten om de verlaging toe te passen op alle betalingsrechten of een deel daarvan waarvan de overeenkomstig lid 1 van dit artikel bepaalde waarde hoger is dan het in artikel 102, lid 1, bedoelde geplande eenheidsbedrag voor de basisinkomenssteun voor het claimjaar 2026 dat in het strategisch GLB-plan is vastgesteld voor de lidstaat of de in artikel 22, lid 2, bedoelde groep gebieden.

7.   De in lid 6 bedoelde verlagingen worden gebaseerd op objectieve en niet-discriminerende criteria. Onverminderd de overeenkomstig lid 5 vastgestelde minimumwaarde kunnen die criteria inhouden dat een maximale daling wordt vastgesteld die niet lager dan 30 % mag zijn.

8.   De lidstaten zorgen ervoor dat de aanpassing van de waarden van de betalingsrechten overeenkomstig de leden 3 tot en met 7 met ingang van het jaar 2023 van start gaat.

Artikel 25

Activering van betalingsrechten

1.   De lidstaten die hebben besloten steun te verstrekken op basis van betalingsrechten, verstrekken basisinkomenssteun aan actieve landbouwers die beschikken over betalingsrechten, in eigendom of gehuurd, nadat die betalingsrechten zijn geactiveerd. De lidstaten zorgen ervoor dat actieve landbouwers, met het oog op de activering van de betalingsrechten, aangifte doen van de aan een betalingsrecht gebonden subsidiabele hectaren.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat betalingsrechten, ook in het geval van feitelijke of verwachte vererving, uitsluitend worden geactiveerd in de lidstaat of in de in artikel 22, lid 2, bedoelde groep gebieden waar zij zijn toegewezen.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat geactiveerde betalingsrechten recht geven op betaling op basis van het daarin vastgestelde bedrag.

Artikel 26

Reserves van betalingsrechten

1.   Elke lidstaat die besluit de basisinkomenssteun op basis van betalingsrechten te verlenen, beheert een nationale reserve.

2.   In afwijking van lid 1 van dit artikel kan een lidstaat, wanneer hij overeenkomstig artikel 22, lid 2, besluiten de basisinkomenssteun te differentiëren, besluiten om voor elke in dat artikel bedoelde groep gebieden een reserve aan te leggen.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat betalingsrechten uit de reserve uitsluitend aan actieve landbouwers worden toegewezen.

4.   De lidstaten gebruiken hun reserve om bij voorrang betalingsrechten toe te wijzen aan de volgende landbouwers:

a)

jonge landbouwers die onlangs voor het eerst een bedrijf hebben opgericht;

b)

nieuwe landbouwers.

5.   Een lidstaat wijst betalingsrechten toe aan of verhogen de waarde van de bestaande betalingsrechten van actieve landbouwers die daarop recht hebben op grond van een definitieve gerechtelijke uitspraak of een definitief bestuursrechtelijk besluit van de bevoegde autoriteit van die lidstaat. De lidstaat zorgt ervoor dat die actieve landbouwers op een door die lidstaat vast te stellen datum het aantal betalingsrechten en de waarde daarvan ontvangen zoals die in die uitspraak of dat besluit zijn vastgesteld.

6.   De lidstaten zorgen ervoor dat de reserve door middel van een lineaire verlaging van de waarde van alle betalingsrechten wordt aangevuld wanneer de reserve niet volstaat voor de toewijzing van betalingsrechten overeenkomstig de leden 4 en 5.

7.   De lidstaten kunnen aanvullende regels voor het gebruik van de reserve vaststellen, waaronder het toevoegen van extra categorieën landbouwers die uit de reserve moeten worden bediend, op voorwaarde dat de in de leden 4 en 5 bedoelde prioritaire groepen zijn bediend, en voor de gevallen die aanleiding geven tot het aanvullen van de reserve. Indien de reserve wordt aangevuld door middel van een lineaire verlaging van de waarde van betalingsrechten, is die lineaire verlaging van toepassing op alle betalingsrechten op nationaal niveau of, indien de lidstaten de afwijking van lid 2 toepassen, op het niveau van de betrokken groep gebieden bedoeld in artikel 22, lid 2.

8.   De lidstaten stellen de waarde van de uit de reserve toegewezen nieuwe betalingsrechten vast op de gemiddelde nationale waarde van de betalingsrechten in het jaar van toewijzing of op de gemiddelde waarde van de betalingsrechten voor elke in artikel 22, lid 2, bedoelde groep gebieden in het jaar van toewijzing.

9.   De lidstaten kunnen besluiten de waarde van de bestaande betalingsrechten te verhogen tot de gemiddelde nationale waarde in het jaar van toewijzing of tot de gemiddelde waarde voor elke in artikel 22, lid 2, bedoelde groep gebieden in het jaar van toewijzing.

Artikel 27

Overdrachten van betalingsrechten

1.   Behalve in het geval van overdracht door feitelijke of verwachte vererving worden betalingsrechten uitsluitend overgedragen aan een in dezelfde lidstaat gevestigde, actieve landbouwer.

2.   Wanneer de lidstaten overeenkomstig artikel 22, lid 2, besluiten de basisinkomenssteun te differentiëren, worden de betalingsrechten uitsluitend overgedragen binnen de groep gebieden waar ze zijn toegewezen.

Artikel 28

Betalingen voor kleine landbouwers

De lidstaten kunnen aan kleine landbouwers zoals bepaald door de lidstaten, een betaling in de vorm van een vast bedrag of van bedragen per hectare toekennen ter vervanging van de rechtstreekse betalingen in het kader van deze afdeling en afdeling 3 van dit hoofdstuk. De lidstaten ontwerpen de overeenkomstige interventie in het strategisch GLB-plan op zodanige wijze dat zij facultatief is voor de landbouwers.

De jaarlijkse betaling voor elke landbouwer bedraagt maximaal 1 250 EUR.

De lidstaten kunnen besluiten om voor verschillende areaaldrempels verschillende vaste bedragen of verschillende bedragen per hectare vast te stellen.

Onderafdeling 3

Aanvullende inkomenssteun

Artikel 29

Aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid

1.   De lidstaten verstrekken aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid (hierna “herverdelende inkomenssteun” genoemd) onder de voorwaarden die in dit artikel zijn vastgesteld en door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen.

In afwijking van de eerste alinea van dit lid o van artikel 98, kunnen de lidstaten tegemoetkomen aan de behoefte aan herverdeling van inkomenssteun door middel van andere instrumenten en interventies die door het ELGF worden gefinancierd en die een eerlijkere verdeling en het doeltreffender en doelmatiger toespitsen van inkomenssteun tot doel hebben, mits zij in hun strategische GLB-plannen kunnen aantonen dat voldoende aan die behoefte wordt tegemoetgekomen.

2.   De lidstaten zorgen voor een herverdeling van rechtstreekse betalingen van grotere naar kleinere of middelgrote bedrijven door aan de landbouwers die recht hebben op een betaling in het kader van de in artikel 21 bedoelde basisinkomenssteun, herverdelende inkomenssteun te verstrekken in de vorm van een jaarlijkse ontkoppelde betaling per subsidiabele hectare.

3.   De lidstaten stellen op nationaal of regionaal niveau, eventueel op het niveau van de in artikel 22, lid 2, bedoelde groepen gebieden, een bedrag per hectare of verschillende bedragen voor verschillende reeksen hectaren vast, alsmede het maximumaantal hectaren per landbouwer waarvoor de herverdelende inkomenssteun wordt betaald.

4.   Het voor een bepaald claimjaar geplande bedrag per hectare mag niet hoger zijn dan het nationale gemiddelde bedrag van de rechtstreekse betalingen per hectare voor dat claimjaar.

5.   Het nationale gemiddelde bedrag van de rechtstreekse betalingen per hectare wordt gedefinieerd als de verhouding tussen het nationale maximum voor rechtstreekse betalingen voor een bepaald claimjaar als vastgesteld in bijlage V, en de totale geplande outputs voor de basisinkomenssteun voor dat claimjaar, uitgedrukt in aantal hectaren.

6.   In het geval van een rechtspersoon of een groep van natuurlijke of rechtspersonen kunnen de lidstaten het in lid 3 bedoelde maximumaantal hectaren toepassen op het niveau van de leden van deze rechtspersonen of groepen, indien het nationale recht bepaalt dat de individuele leden rechten en verplichtingen hebben die vergelijkbaar zijn met die van individuele landbouwers die de status van bedrijfshoofd hebben, met name wat hun economische, sociale en belastingstatus betreft, mits die leden bijdragen tot de versterking van de landbouwstructuren van de betrokken rechtspersonen of groepen.

In het geval van landbouwers die deel uitmaken van een groep van verbonden rechtspersonen, zoals bepaald door de lidstaten, kunnen de lidstaten het in lid 3 bedoelde maximumaantal hectaren toepassen op het niveau van die groep onder door hen vast te stellen voorwaarden.

Artikel 30

Aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers

1.   De lidstaten kunnen aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers, zoals bepaald overeenkomstig de criteria in artikel 4, lid 6, verstrekken onder de voorwaarden die in dit artikel zijn vastgesteld en door de lidstaten nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen.

2.   Als onderdeel van hun verplichting om in overeenstemming met de in artikel 6, lid 1, punt g), vastgestelde doelstelling jonge landbouwers aan te trekken en om overeenkomstig artikel 95, aan deze doelstelling ten minste een in bijlage XII opgenomen bedrag te besteden, kunnen de lidstaten aanvullende inkomenssteun verstrekken aan jonge landbouwers die zich onlangs voor het eerst hebben gevestigd en die recht hebben op een betaling in het kader van de in artikel 21 bedoelde basisinkomenssteun.

De lidstaten kunnen besluiten de op grond van het onderhavige artikel verleende steun te verlenen aan landbouwers die op grond van artikel 50 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 steun hebben ontvangen gedurende de rest van de in lid 5 van dat artikel bedoelde periode.

3.   De aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers wordt verleend voor een periode van ten hoogste vijf jaar, te rekenen vanaf het eerste jaar van indiening van de betalingsaanvraag voor jonge landbouwers, en onder de voorwaarden die door het GLB-rechtskader dat van toepassing is voor de periode na 2027 moeten worden vastgesteld indien de looptijd van vijf jaar doorloopt tot na 2027. De lidstaten zorgen ervoor dat er geen wettelijke verwachtingen bij de begunstigden worden gewekt voor de periode na 2027.

Die steun wordt verleend in de vorm van hetzij een jaarlijkse ontkoppelde betaling per subsidiabele hectare, hetzij een vast bedrag per jonge landbouwer.

De lidstaten kunnen besluiten de steun in het kader van dit artikel enkel te verlenen voor een maximumaantal hectaren per jonge landbouwer.

4.   In het geval van een rechtspersoon of een groep natuurlijke of rechtspersonen zoals groepen landbouwers, producentenorganisaties of coöperaties, kunnen de lidstaten het in lid 3 bedoelde maximumaantal hectaren toepassen op het niveau van de leden van die rechtspersonen of groepen:

a)

die voldoen aan de definitie en voorwaarden van “jonge landbouwer” zoals bepaald overeenkomstig artikel 4, lid 6, en

b)

indien het nationale recht bepaalt dat de individuele leden rechten en verplichtingen hebben die vergelijkbaar zijn met die van individuele landbouwers die de status van bedrijfshoofd hebben, met name wat hun economische, sociale en belastingstatus betreft, mits die leden bijdragen tot de versterking van de landbouwstructuren van de betrokken rechtspersonen of groepen.

Onderafdeling 4

Regelingen voor het klimaat, het milieu en dierenwelzijn

Artikel 31

Regelingen voor het klimaat, het milieu en dierenwelzijn

1.   De lidstaten stellen vrijwillige regelingen voor het klimaat, het milieu en dierenwelzijn (“ecoregelingen”) in en verstrekken hier steun voor, onder de voorwaarden die in dit artikel zijn vastgesteld en door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen.

2.   De lidstaten steunen in het kader van dit artikel actieve landbouwers of groepen actieve landbouwers die verbintenissen aangaan om landbouwpraktijken toe te passen die gunstig zijn voor het klimaat, het milieu en het dierenwelzijn en de bestrijding van antimicrobiële resistentie.

3.   De lidstaten stellen een lijst op met de in lid 2 bedoelde landbouwpraktijken die gunstig zijn voor het klimaat, het milieu en dierenwelzijn, en de bestrijding van antimicrobiële resistentie aanpakken. Deze praktijken zijn zodanig ontworpen dat daarmee een of meer van de specifieke doelstellingen worden bereikt die zijn beschreven in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), en die, ten aanzien van het verbeteren van het dierenwelzijn en de bestrijding van antimicrobiële resistentie, in artikel 6, lid 1, punt i).

4.   Elke ecoregeling moet in beginsel ten minste twee van de volgende gebieden bestrijken met acties voor het klimaat, het milieu, dierenwelzijn en het bestrijden van antimicrobiële resistentie:

a)

matiging van klimaatverandering, met inbegrip van vermindering van de broeikasgasemissies als gevolg van landbouwpraktijken, behoud van bestaande koolstofopslagplaatsen en vergroten van koolstofvastlegging;

b)

aanpassing aan klimaatverandering, met inbegrip van acties om de veerkracht van voedselproductiesystemen en de diversiteit van dieren en planten te verbeteren en zo de weerstand tegen ziekten en klimaatverandering te vergroten;

c)

bescherming of verbetering van de waterkwaliteit en vermindering van de druk op de watervoorraden;

d)

preventie van bodemaantasting, bodemherstel, verbetering van de bodemvruchtbaarheid en van het nutriëntenbeheer en van bodembiota;

e)

bescherming van de biodiversiteit, instandhouding of herstel van habitats of soorten, met inbegrip van behoud en aanleg van landschapselementen of niet-productieve gebieden;

f)

acties voor een duurzaam en verminderd gebruik van pesticiden, met name pesticiden die risico’s inhouden voor de menselijke gezondheid of het milieu;

g)

acties om het dierenwelzijn te verbeteren of antimicrobiële resistentie te bestrijden.

5.   In het kader van dit artikel verrichten de lidstaten uitsluitend betalingen voor verbintenissen die:

a)

verder gaan dan de betrokken uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de desbetreffende GLMC-normen die op grond van hoofdstuk I, afdeling 2, zijn vastgesteld;

b)

verder gaan dan de relevante minimumvoorschriften voor het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen, dierenwelzijn en andere relevante verplichte vereisten die zijn vastgesteld in het nationale en Unierecht;

c)

verder gaan dan de voorwaarden voor de instandhouding van het landbouwareaal overeenkomstig artikel 4, lid 2, punt b);

d)

verschillend zijn van de verbintenissen waarvoor betalingen worden toegekend op grond van artikel 70.

Aan verbintenissen bedoeld in de eerste alinea, punt b), kan, wanneer het nationale recht nieuwe voorschriften oplegt die verder gaan dan de daarmee verband houdende minimumvoorschriften uit het Unierecht, steun worden verleend gedurende een periode van maximaal 24 maanden vanaf de datum waarop zij voor het bedrijf verplicht worden, mits die verbintenissen bijdragen aan de naleving van die voorschriften.

6.   Krachtens lid 5 kunnen de lidstaten voor de beschrijving van de verbintenissen waaraan de begunstigde van de in dit artikel bedoelde ecoregelingen moet voldoen, voortbouwen op een of meer van de in hoofdstuk I, afdeling 2, vastgestelde vereisten en normen, mits de verplichtingen van de ecoregelingen verder gaan dan de betrokken uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de door de lidstaten op grond van hoofdstuk I, afdeling 2, vastgestelde minimumnormen voor een goede landbouw- en milieuconditie van land.

Onverminderd artikel 87, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2116 worden actieve landbouwers of groepen actieve landbouwers die aan de overeenkomstig de eerste alinea vastgestelde ecoregelingen deelnemen, geacht te voldoen aan de betrokken vereisten en normen in bijlage III, mits ze de verbintenissen in het kader van de betrokken ecoregelingen nakomen.

Indien voor die ecoregelingen en de in bijlage III vastgestelde verplichtingen dezelfde vereisten en normen gelden, kunnen de lidstaten die overeenkomstig de eerste alinea van dit lid ecoregelingen vaststellen, ervoor zorgen dat hun beheers- en controlesystemen niet tot dubbele controles leiden.

7.   De steun voor een specifieke ecoregeling neemt de vorm aan van een jaarlijkse betaling voor alle subsidiabele hectaren die onder de verbintenissen vallen. De betalingen worden toegekend:

a)

hetzij als aanvullende betaling bij de basisinkomenssteun als vastgesteld in onderafdeling 2;

b)

hetzij als betaling om actieve landbouwers of groepen actieve landbouwers geheel of gedeeltelijk te vergoeden voor de extra kosten en de gederfde inkomsten als gevolg van de aangegane verbintenissen, die worden berekend in overeenstemming met artikel 82 en rekening houdend met de streefcijfers voor ecoregelingen; deze betalingen kunnen ook transactiekosten dekken.

In afwijking van de eerste alinea kunnen betalingen die overeenkomstig punt b) van dat lid worden toegekend voor dierenwelzijnsverbintenissen, verbintenissen ter bestrijding van antimicrobiële resistentie en, indien naar behoren gemotiveerd, verbintenissen voor klimaatvriendelijke landbouwpraktijken, ook de vorm aannemen van een jaarlijkse betaling voor de grootvee-eenheden.

8.   De lidstaten tonen aan hoe de in het kader van ecoregelingen uitgevoerde landbouwpraktijken beantwoorden aan de in artikel 108 bedoelde behoeften en hoe zij bijdragen tot de milieu- en klimaatarchitectuur bedoeld in artikel 109, lid 2, punt a), en tot dierenwelzijn en de bestrijding van antimicrobiële resistentie. Zij gebruiken een beoordelings- of scoresysteem of een andere passende methode om de doeltreffendheid en efficiëntie van de ecoregelingen in het bereiken van de vastgestelde doelstellingen, te waarborgen. Bij het vaststellen van het betalingsniveau voor verschillende verbintenissen in het kader van de ecoregelingen op grond van lid 7, eerste alinea, punt a) van dit artikel, houden de lidstaten rekening met het duurzaamheids- en ambitieniveau van elke ecoregeling, op basis van objectieve en transparante criteria.

9.   De lidstaten zorgen ervoor dat de interventies op grond van dit artikel stroken met die op grond van artikel 70.

Afdeling 3

Gekoppelde rechtstreekse betalingen

Onderafdeling 1

Gekoppelde inkomenssteun

Artikel 32

Algemene regels

1.   De lidstaten kunnen actieve landbouwers gekoppelde inkomenssteun verlenen onder de voorwaarden die in deze onderafdeling zijn vastgesteld en door de lidstaten nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen.

2.   De interventies van de lidstaten helpen de in artikel 33 vermelde ondersteunde sectoren en productiewijzen of specifieke soorten landbouw binnen die sectoren of productiewijzen, om via verbetering van het concurrentievermogen, de duurzaamheid of de kwaliteit de daar ondervonden moeilijkheden aan te pakken. Er wordt van de lidstaten niet vereist aan te tonen welke moeilijkheden zij ondervinden met betrekking tot eiwithoudende gewassen.

3.   De gekoppelde inkomenssteun wordt verleend in de vorm van een jaarlijkse betaling per hectare of per dier.

Artikel 33

Toepassingsgebied

Gekoppelde inkomenssteun mag uitsluitend voor de volgende sectoren en productiewijzen of specifieke soorten landbouw binnen die sectoren of productiewijzen worden toegekend voor zover die van belang zijn om sociaal-economische of ecologische redenen:

a)

granen;

b)

oliehoudende zaden, met uitzondering van zonnebloempitten voor menselijke consumptie als vastgelegd in artikel 11, lid 7;

c)

eiwithoudende gewassen, met inbegrip van peulvruchten en mengsels van peulvruchten en grassen, mits de peulvruchten in dit mengsel overheersen;

d)

vlas;

e)

hennep;

f)

rijst;

g)

noten;

h)

zetmeelaardappelen;

i)

melk en zuivelproducten;

j)

zaden;

k)

schapen- en geitenvlees;

l)

rund- en kalfsvlees;

m)

olijfolie en tafelolijven;

n)

zijderupsen;

o)

gedroogde voedergewassen;

p)

hop;

q)

suikerbieten, suikerriet en cichoreiwortels;

r)

groenten en fruit;

s)

hakhout met korte omlooptijd.

Artikel 34

Subsidiabiliteit

1.   De lidstaten mogen de gekoppelde inkomenssteun in de vorm van een betaling per hectare uitsluitend toekennen voor arealen die zij als subsidiabele hectaren aanmerken.

2.   Wanneer de gekoppelde inkomenssteun betrekking heeft op runderen dan wel op schapen of geiten, worden de vereisten inzake identificatie en registratie van dieren die in deel IV, titel I, hoofdstuk 2, afdeling I, van Verordening (EU) 2016/429 zijn vastgesteld, door de lidstaten vastgesteld als subsidiabiliteitsvoorwaarden voor de steun. Onverminderd de overige toepasselijke subsidiabiliteitsvoorwaarden worden runderen, schapen of geiten evenwel geacht voor steun in aanmerking te komen voor zover uiterlijk op een door de lidstaten te bepalen datum in het betrokken claimjaar wordt voldaan aan de identificatie- en registratievoorschriften.

Artikel 35

Gedelegeerde bevoegdheden in geval van structurele onevenwichtigheden op de markt in een sector

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met maatregelen die moeten voorkomen dat begunstigden van gekoppelde inkomenssteun in een bepaalde sector nadeel ondervinden van structurele onevenwichtigheden op de markt. Bij die gedelegeerde handelingen kan het de lidstaten worden toegestaan te besluiten dat de gekoppelde inkomenssteun verder mag worden betaald tot en met 2027 op basis van de productie-eenheden waarvoor die steun in een eerdere referentieperiode werd toegekend.

Onderafdeling 2

Gewasspecifieke betaling voor katoen

Artikel 36

Toepassingsgebied

Bulgarije, Griekenland, Spanje en Portugal verlenen krachtens de in deze onderafdeling vastgestelde voorwaarden een gewasspecifieke betaling voor katoen aan actieve landbouwers die katoen van GN-code 5201 00 produceren.

Artikel 37

Algemene regels

1.   De gewasspecifieke betaling voor katoen wordt toegekend per hectare subsidiabel katoenareaal. Het areaal is enkel subsidiabel wanneer het bestaat uit landbouwgrond waarvoor de lidstaat een vergunning voor de katoenproductie heeft verleend, die is ingezaaid met door de lidstaat toegestane rassen en die daadwerkelijk is geoogst in normale teeltomstandigheden.

2.   De gewasspecifieke betaling voor katoen wordt uitgekeerd voor katoen van gezonde handelskwaliteit.

3.   Bulgarije, Griekenland, Spanje en Portugal verlenen de vergunning voor de in lid 1 bedoelde grond en rassen overeenkomstig de regels en voorwaarden die uit hoofde van lid 5 worden vastgesteld.

4.   Voor de onder deze onderafdeling vallende interventies geldt het volgende:

a)

de subsidiabiliteit van de gedane uitgaven wordt bepaald op basis van artikel 37, punt a), van Verordening (EU) 2021/2116;

b)

voor de toepassing van artikel 12, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2116 heeft het door de certificerende instanties te verstrekken advies betrekking op de punten a), b) en d) daarvan, en op de beheersverklaring.

5.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met regels en voorwaarden voor de vergunningverlening voor grond en rassen in het kader van de gewasspecifieke betaling voor katoen.

6.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast die voorzien in regels inzake de procedure voor de vergunningverlening voor grond en rassen in het kader van de gewasspecifieke betaling voor katoen en inzake de kennisgevingen aan producenten betreffende die vergunningverlening. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 153, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 38

Basisarealen, vaste opbrengsten en referentiebedragen

1.   De volgende nationale basisarealen worden vastgesteld:

Bulgarije: 3 342 ha,

Griekenland: 250 000 ha,

Spanje: 48 000 ha,

Portugal: 360 ha.

2.   Voor de referentieperiode worden de volgende vaste opbrengsten vastgesteld:

Bulgarije: 1,2 ton/ha,

Griekenland: 3,2 ton/ha,

Spanje: 3,5 ton/ha,

Portugal: 2,2 ton/ha.

3.   Het bedrag van de gewasspecifieke betaling voor katoen per hectare subsidiabel areaal wordt berekend door de in lid 2 vastgestelde opbrengsten te vermenigvuldigen met de volgende referentiebedragen:

Bulgarije: 636,13 EUR,

Griekenland: 229,37 EUR,

Spanje: 354,73 EUR,

Portugal: 223,32 EUR.

4.   Indien het subsidiabele katoenareaal in een bepaalde lidstaat het in lid 1 vastgestelde basisareaal in een bepaald jaar overschrijdt, wordt het in lid 3 voor die lidstaat vastgestelde bedrag verlaagd in verhouding tot de overschrijding van het basisareaal.

5.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met regels inzake de voorwaarden voor de toekenning van de gewasspecifieke betaling voor katoen, inzake de subsidiabiliteitseisen en inzake de agronomische praktijken.

6.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met voorschriften voor de berekening van de in lid 4 bedoelde verlaging. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 153, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 39

Erkende unies van producentenorganisaties

1.   Voor de toepassing van deze onderafdeling wordt onder “erkende unie van producentenorganisaties” verstaan een juridische entiteit die uit katoen producerende landbouwers en ten minste één egreneerbedrijf bestaat en die activiteiten verricht zoals:

a)

het bijdragen tot een betere coördinatie van de wijze waarop katoen op de markt wordt gebracht, met name door middel van onderzoeks- en marktstudies;

b)

het opstellen van standaardformulieren voor contracten die verenigbaar zijn met de voorschriften van de Unie;

c)

het sturen van de productie in de richting van producten die beter zijn afgestemd op de behoeften van de markt en op de vraag van de consument, met name ten aanzien van kwaliteit en consumentenbescherming;

d)

het actualiseren van methoden en middelen ter verbetering van de productkwaliteit;

e)

het ontwikkelen van marketingstrategieën om de afzet van katoen te bevorderen door middel van kwaliteitscertificeringsregelingen.

2.   De lidstaat waar de egreneerbedrijven zijn gevestigd, erkent unies van producentenorganisaties die voldoen aan alle uit hoofde van lid 3vastgestelde criteria.

3.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met voorschriften betreffende:

a)

de criteria voor de erkenning van unies van producentenorganisaties;

b)

de verplichtingen waaraan de producenten moeten voldoen;

c)

de gevolgen wanneer de erkende unie van producentenorganisaties niet voldoet aan de in punt a) bedoelde criteria.

Artikel 40

Toekenning van de betaling

1.   De gewasspecifieke betaling voor katoen wordt aan de landbouwers toegekend voor hectares die subsidiabel zijn overeenkomstig artikel 38.

2.   Voor de bij een erkende unie van producentenorganisatie aangesloten landbouwers wordt de toe te kennen gewasspecifieke betaling voor hectares die subsidiabel zijn binnen het in artikel 38, lid 1, vastgestelde basisareaal, verhoogd met 2 EUR.

Artikel 41

Afwijkingen

1.   De artikelen 101 en 102 en titel VII, met uitzondering van hoofdstuk III, zijn niet van toepassing op de in deze onderafdeling vastgestelde gewasspecifieke betaling voor katoen.

2.   De gewasspecifieke betaling voor katoen wordt niet opgenomen in de afdelingen van het strategisch GLB-plan die worden vermeld in de artikelen 108 tot en met 114, met uitzondering van artikel 112, lid 2, punt a), met betrekking tot het financieel plan.

3.   Artikel 55, lid 1, tweede en derde alinea, van Verordening (EU) 2021/2116 is niet van toepassing op de in deze onderafdeling bedoelde interventies.

HOOFDSTUK III

INTERVENTIETYPES IN BEPAALDE SECTOREN

Afdeling 1

Algemene bepalingen

Artikel 42

Toepassingsgebied

In dit hoofdstuk worden regels vastgesteld inzake de interventietypes:

a)

in de sector groenten en fruit, als bedoeld in artikel 1, lid 2, punt i), van Verordening (EU) nr. 1308/2013;

b)

in de sector producten van de bijenteelt, als vermeld in artikel 1, lid 2,, punt v), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 (“de bijenteeltsector”);

c)

in de wijnsector, als bedoeld in artikel 1, lid 2, punt l), van Verordening (EU) nr. 1308/2013;

d)

in de hopsector, als bedoeld in artikel 1, lid 2, punt f), van Verordening (EU) nr. 1308/2013;

e)

in de sector olijfolie en tafelolijven, als vermeld in artikel 1, lid 2, punt g), van Verordening (EU) nr. 1308/2013;

f)

in de overige in artikel 1, lid 2, punten a) tot en met h), k), m), o) tot en met t), en w), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 beschreven sectoren en sectoren van producten die zijn opgenomen in bijlage VI bij deze verordening.

Artikel 43

Verplichte en facultatieve interventietypes

1.   De in artikel 42, punt a), bedoelde interventietypes in de sector groenten en fruit zijn verplicht voor elke lidstaat met producentenorganisaties in die sector die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

Wanneer een lidstaat zonder erkende producentenorganisaties in de sector groenten en fruit op het moment van de indiening van zijn strategisch GLB-plan een producentenorganisatie krachtens Verordening (EU) nr. 1308/2013tijdens de door het strategische GLB-plan bestreken periode erkent, dient die lidstaat overeenkomstig artikel 119 een verzoek tot wijziging van zijn strategisch GLB-plan in om interventies in de sector groenten en fruit op te nemen.

2.   De in artikel 42, punt b), bedoelde interventietypes in de bijenteeltsector zijn verplicht voor elke lidstaat.

3.   De in artikel 42, punt c), bedoelde interventietypes in de wijnsector zijn verplicht voor de in bijlage VII genoemde lidstaten.

4.   De lidstaten kunnen ervoor kiezen om in hun strategische GLB-plannen de in artikel 42, punten d), e) en f), bedoelde interventietypes toe te passen.

5.   Duitsland kan de in artikel 42, punt f), bedoelde interventietypes uitsluitend uitvoeren in de hopsector indien het in zijn strategisch GLB-plan besluit de in artikel 42, punt d), bedoelde interventietypes niet uit te voeren.

6.   Griekenland, Frankrijk en Italië kunnen de in artikel 42, punt f), bedoelde interventietypes uitsluitend uitvoeren in de sector olijfolie en tafelolijven indien zij in hun strategisch GLB-plan besluiten de in artikel 42, punt e), bedoelde interventietypes niet uit te voeren.

Artikel 44

Vormen van steun

1.   De steun in de in artikel 42 vermelde sectoren kan de volgende vormen aannemen:

a)

vergoeding van de subsidiabele kosten die een begunstigde daadwerkelijk heeft gemaakt;

b)

eenheidskosten;

c)

vaste bedragen;

d)

financiering volgens een vast percentage.

2.   De bedragen voor de in lid 1, punten b), c) en d), genoemde vormen van steun worden vastgesteld op één van de hierna genoemde manieren:

a)

een eerlijke, billijke en verifieerbare berekeningsmethode op basis van:

i)

statistische gegevens, andere objectieve informatie of een deskundig oordeel;

ii)

de geverifieerde historische gegevens van begunstigden, of

iii)

de toepassing van de gebruikelijke kostenberekeningsmethoden van begunstigden;

b)

ontwerpbegrotingen die per geval zijn opgesteld en die op voorhand zijn goedgekeurd door de instantie die de verrichting selecteert in het geval van interventies in de sectoren wijn en landbouw, of door de instantie die de operationele programma’s bedoeld in artikel 50 goedkeurt in het geval van interventies in andere subsidiabele sectoren;

c)

overeenkomstig de voorschriften voor de toepassing van overeenkomstige eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages die in het kader van beleidsmaatregelen van de Unie voor soortgelijke interventietypes gelden;

d)

overeenkomstig de voorschriften voor de toepassing van overeenkomstige eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages die die gelden in het kader van steunregelingen voor soortgelijke interventietypes, die volledig door de lidstaat worden gefinancierd.

Artikel 45

Gedelegeerde bevoegdheden voor de vaststelling van aanvullende vereisten voor interventietypes

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met voorschriften ter aanvulling van de voorschriften van dit hoofdstuk, met name wat betreft:

a)

het garanderen van de goede werking van de in dit hoofdstuk vastgestelde interventietypes, met name door het voorkomen van concurrentieverstoring op de interne markt;

b)

de soorten uitgaven waarop de in dit hoofdstuk opgenomen interventies betrekking hebben, met inbegrip van, in afwijking van artikel 22 van Verordening (EU) 2021/2116, de subsidiabiliteit van de door producentenorganisaties of andere begunstigden bij de uitvoering van deze interventies gemaakte administratieve en personeelskosten;

c)

de grondslag voor de berekening van de in dit hoofdstuk bedoelde financiële steun van de Unie, met inbegrip van de referentieperioden, de berekening van de waarde van de op de markt afgezette productie, en, voor doeleinden van de in artikel 53 bedoelde nationale financiële steun, de berekening van de organisatiegraad van de producenten;

d)

het maximumniveau van de financiële steun van de Unie voor de in artikel 47, lid 2, punten a), c), f), g), h) en i), genoemde interventietypes en voor de interventietypes bedoeld in artikel 58, lid 1, eerste alinea, punten c), d) en l), met inbegrip van verpakkings- en transporttarieven voor uit de markt genomen producten ten behoeve van gratis verstrekking, en van verwerkingskosten voorafgaand aan de levering voor dat doel;

e)

de regels voor de vaststelling van een maximum voor de uitgaven en voor de meting van het subsidiabele areaal voor de als in artikel 47, lid 2, punt d), en artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt a), bedoelde interventietypes;

f)

de regels op grond waarvan producenten bijproducten van de wijnbereiding aan de markt moeten onttrekken, en regels met betrekking tot uitzonderingen op die verplichting om extra administratieve lasten te voorkomen en regels voor de vrijwillige certificering van distilleerders.

g)

de voorwaarden voor het gebruik van de in artikel 44, lid 1, vermelde vormen van steun.

h)

de voorschriften inzake de minimale duurzaamheidseis voor productieve en niet-productieve investeringen die worden ondersteund met in dit hoofdstuk opgenomen interventies;

i)

de voorschriften inzake het combineren van financiering voor investeringen uit hoofde van artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt b), en voor afzetbevordering uit hoofde van artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt k).

Artikel 46

Doelstellingen in de sector groenten en fruit, de hopsector, de sector olijfolie en tafelolijven en in de andere in artikel 42, punt f), bedoelde sectoren

In de in artikel 42, punten a), d), e) en f), vermelde sectoren worden de volgende doelstellingen nagestreefd:

a)

productieplanning en -organisatie, aanpassing van de productie aan de vraag, met name ten aanzien van kwaliteit en hoeveelheid, optimalisatie van de productiekosten en het rendement op investeringen, en stabilisatie van de producentenprijzen; deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen in artikel 6, lid 1, punten a), b), c) en i);

b)

concentratie van het aanbod en in de handel brengen van de producten, onder meer door middel van direct marketing; deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, punten a), b) en c);

c)

verbetering van het concurrentievermogen voor de middellange en lange termijn, met name door modernisering; deze doelstelling houdt verband met de specifieke doelstelling zoals uiteengezet in artikel 6, lid 1, punt c);

d)

onderzoek naar en ontwikkeling van duurzame productiemethoden, waaronder de weerbaarheid tegen plagen, weerstand tegen dierziektes en matiging van en aanpassing aan klimaatverandering, innovatieve praktijken en productietechnieken die het economisch concurrentievermogen vergroten en de marktontwikkelingen versterken; deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen in artikel 6, lid 1, punten a), b), c) en i);

e)

afzetbevordering, ontwikkeling en uitvoering:

i)

milieuvriendelijke productiemethoden en -technieken;

ii)

plaag- en ziektebestendige productiepraktijken;

iii)

normen voor de gezondheid en het welzijn van dieren die verder gaan dan de minimumvoorschriften van het Unie- en nationale recht;

iv)

afvalvermindering en milieuvriendelijk gebruik en beheer van bijproducten, met inbegrip van hergebruik en valorisatie;

v)

bescherming en verbetering van de biodiversiteit, en duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met name de bescherming van water, bodem en lucht.

Deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, punten e), f) en i);

f)

bijdragen tot matiging van en aanpassing aan klimaatverandering, als vastgelegd in artikel 6, lid 1, punt d);

g)

verhoging van de handelswaarde en de kwaliteit van de producten, met inbegrip van het verbeteren van de productkwaliteit en het ontwikkelen van producten met een beschermde oorsprongsbenaming of met een beschermde geografische aanduiding, of van producten die vallen onder door de Unie of door de lidstaten erkende nationale kwaliteitsregelingen vallen; deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstelling in artikel 6, lid 1, punt b);

h)

afzetbevordering en marketing van producten; deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, punten b), c) en i);

i)

verhoging van de consumptie van producten van de sector groenten en fruit, in verse dan wel verwerkte vorm; deze doelstelling houdt verband met de specifieke doelstelling in artikel 6, lid 1, punt i);

j)

crisispreventie en risicobeheer, gericht op het voorkomen van en het omgaan met verstoringen van de markten van de betrokken sector; deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, punten a), b) en c);

k)

verbetering van de arbeidsvoorwaarden en handhaving van de werkgeversverplichtingen en van de vereisten voor gezondheid en veiligheid op het werk overeenkomstig de Richtlijnen 89/391/EEG, 2009/104/EG en (EU) 2019/1152.

Artikel 47

Interventietypes in de sector groenten en fruit, de hopsector, de sector olijfolie en tafelolijven en in de andere sectoren bedoeld in artikel 42, punt f)

1.   Voor elke doelstelling die de lidstaten uit de in artikel 46, punten a) tot en met i) en k), vermelde doelstellingen kiezen, selecteren zij in hun strategische GLB-plannen een of meer van de volgende interventietypes in de in artikel 42, punten a), d), e) en f), vermelde sectoren:

a)

investeringen in materiële en immateriële activa, onderzoek en experimentele en innovatieve productiemethoden en andere acties op gebieden zoals:

i)

bodembehoud, met inbegrip van de verhoging van het koolstofgehalte van de bodem en de verbetering van de bodemstructuur, en de vermindering van verontreinigende stoffen;

ii)

verbetering van het gebruik en het goede beheer van water, onder meer op het gebied van waterbesparing, waterbehoud en waterdrainage;

iii)

voorkoming van schade veroorzaakt door ongunstige weersomstandigheden en stimulering van de ontwikkeling en het gebruik van variëteiten, rassen en beheerspraktijken die aan de veranderende klimaatomstandigheden zijn aangepast;

iv)

het vergroten van energiebesparingen, meer energie-efficiëntie en een groter gebruik van hernieuwbare energie;

v)

ecologische verpakking, uitsluitend op het gebied van onderzoek en experimentele productie;

vi)

bioveiligheid, gezondheid en welzijn van dieren;

vii)

vermindering van emissies en afvalstoffen, verbetering van het gebruik van bijproducten, met inbegrip van hergebruik en valorisatie daarvan, en afvalbeheer;

viii)

verbetering van de weerbaarheid tegen plagen en vermindering van de risico’s en de effecten van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, met inbegrip van de toepassing van geïntegreerde plaagbestrijdingsstechnieken;

ix)

verbetering van de weerstand tegen dierziekten en vermindering van het gebruik van diergeneesmiddelen, waaronder antibiotica;

x)

aanleg en behoud van habitats die gunstig zijn voor de biodiversiteit;

xi)

verbetering van de productkwaliteit;

xii)

verbetering van genetische hulpbronnen;

xiii)

verbetering van de arbeidsvoorwaarden en handhaving van de werkgeversverplichtingen en van de vereisten voor gezondheid en de veiligheid op de werkplek overeenkomstig de Richtlijnen 89/391/EEG, 2009/104/EG en (EU) 2019/1152;

b)

adviesdiensten en technische bijstand, met name op het gebied van duurzame plaag- en ziektebestrijdingstechnieken, duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en diergezondheidsproducten, aanpassing aan en matiging van klimaatverandering, de arbeidsvoorwaarden, werkgeversverplichtingen en gezondheid en veiligheid op het werk;

c)

opleiding, met inbegrip van coaching en uitwisseling van beste praktijken, met name op het gebied van duurzame plaag- en ziektebestrijdingstechnieken, het duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en diergezondheidsproducten, aanpassing aan en matiging van de klimaatverandering, evenals het gebruik van georganiseerde handelsplatformen en de handel in grondstoffen op de spot- en termijnmarkten;

d)

biologische of geïntegreerde productie;

e)

acties om de duurzaamheid en de efficiëntie van het vervoer en de opslag van producten te verbeteren;

f)

afzetbevordering, communicatie en afzet, waaronder acties en activiteiten die in het bijzonder zijn gericht op het vergroten van het consumentenbewustzijn ten aanzien van de kwaliteitsregelingen van de Unie en het belang van gezonde eetgewoonten, en op de diversificatie en consolidatie van afzetmarkten;

g)

uitvoering van op nationaal niveau en op het niveau van de Unie ingestelde kwaliteitsregelingen;

h)

uitvoering van traceerbaarheids- en certificeringssystemen, met name kwaliteitsmonitoring van de aan de eindverbruikers verkochte producten;

i)

acties voor aanpassing aan en matiging van klimaatverandering.

2.   Voor de in artikel 46, punt j), vermelde doelstelling selecteren de lidstaten in hun strategische GLB-plannen een of meer van de volgende interventietypes in de in artikel 42, punten a), d), e) en f), vermelde sectoren:

a)

het opzetten, vullen en aanvullen van onderlinge fondsen door producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties die op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013 of artikel 67, lid 7, van deze verordening zijn erkend;

b)

investeringen in materiële en immateriële activa om de op de markt gebrachte hoeveelheden efficiënter te beheren, waaronder voor collectieve opslag;

c)

collectieve opslag van producten die zijn geproduceerd door de producentenorganisatie of haar leden, evenals, waar nodig, de collectieve verwerking van producten om die opslag te vergemakkelijken;

d)

herbeplanting van boomgaarden of olijfgaarden waar dat nodig is na verplichte rooiing om gezondheids-of fytosanitaire redenen in opdracht van de bevoegde autoriteit van de lidstaat of ter aanpassing aan klimaatverandering;

e)

aanvulling van de veestapel nadat er om gezondheidsredenen verplicht dieren zijn geruimd of na verliezen als gevolg van natuurrampen;

f)

het uit de markt nemen voor gratis verstrekking of andere bestemmingen, met inbegrip van de verwerkingskosten die nodig zijn om het uit de markt nemen te faciliteren;

g)

groen oogsten, waaronder wordt verstaan het oogsten op een bepaald areaal van de totale hoeveelheid onrijpe, niet-afzetbare producten die vóór het groen oogsten niet beschadigd zijn als gevolg van weersomstandigheden, ziekte of andere oorzaken;

h)

niet oogsten, waaronder wordt verstaan de beëindiging van de aan de gang zijnde productiecyclus op het betrokken areaal wanneer het product goed ontwikkeld en van gezonde handelskwaliteit is, met uitzondering van de vernietiging van producten wegens weersomstandigheden of ziekte;

i)

oogst- en productieverzekering die bijdraagt aan het veiligstellen van het inkomen van de producenten bij verliezen als gevolg van natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden, ziekten of plagen, en er tevens voor zorgt dat de begunstigden de nodige risicopreventiemaatregelen nemen;

j)

begeleiding van andere producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties die op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013 of artikel 67, lid 7, van deze verordening zijn erkend, of coaching van individuele producenten;

k)

uitvoering en beheer van sanitaire en fytosanitaire voorschriften van derde landen op het grondgebied van de Unie om de toegang tot de markten van derde landen te vergemakkelijken;

l)

communicatieacties gericht op bewustmaking en het informeren van consumenten.

Artikel 48

Planning, verslaglegging en prestatiegoedkeuring op het niveau van de operationele programma’s

Artikel 7, lid 1, punt a), artikel 102, artikel 11, punten g) en h), artikel 112, lid 3, punt b), en artikel 134 zijn van toepassing op de interventietypes in de in artikel 42, punten a), d), e) en f), bedoelde sectoren op het niveau van de operationele programma’s, en niet op het niveau van de interventie. De planning, verslaglegging en prestatiegoedkeuring voor deze interventietypes worden ook uitgevoerd op het niveau van de operationele programma’s.

Afdeling 2

De sector groenten en fruit

Artikel 49

Doelstellingen in de sector groenten en fruit

De lidstaten streven in de in artikel 42, punt a), vermelde sector groenten en fruit één of meer van de in artikel 46, vastgelegde doelstellingen na. De in artikel 46, punten g), h), i), en k) vastgelegde doelstellingen gelden voor producten in verse of verwerkte vorm, terwijl de in de andere punten van dat artikel vermelde doelstellingen alleen gelden voor producten in verse vorm.

De lidstaten zorgen ervoor dat de interventies overeenstemmen met de overeenkomstig artikel 47 gekozen interventietypes.

Artikel 50

Operationele programma’s

1.   De in artikel 46 bedoelde doelstellingen en de interventies in de sector groenten en fruit die door de lidstaten in hun strategische GLB-plannen zijn vastgesteld, worden onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden uitgevoerd door middel van goedgekeurde operationele programma’s van producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties, of beiden, die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

2.   De operationele programma’s hebben een looptijd van ten minste drie jaar en ten hoogste zeven jaar.

3.   Met de operationele programma’s worden minstens de in artikel 46, punten b), e) en f), bedoelde doelstellingen nagestreefd.

4.   Voor elke gekozen doelstelling worden in de operationele programma’s de interventies beschreven die zijn gekozen uit de interventies die de lidstaten in hun strategische GLB-plannen hebben vastgesteld.

5.   Producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013 leggen de operationele programma’s ter goedkeuring voor aan de lidstaten, en voeren die programma’s uit, mits ze worden goedgekeurd.

6.   De operationele programma’s van unies van producentenorganisaties betreffen niet dezelfde interventies als de operationele programma’s van de aangesloten organisaties. De lidstaten beoordelen de operationele programma’s van unies van producentenorganisaties samen met de operationele programma’s van de aangesloten organisaties.

Met het oog daarop zien de lidstaten erop toe dat:

a)

onverminderd artikel 51, lid 1, punt b), de interventies in het kader van de operationele programma’s van een unie van producentenorganisaties volledig gefinancierd worden uit bijdragen van de organisaties die zijn aangesloten bij die unie en dat die financiering wordt bijeengebracht door de actiefondsen van die aangesloten organisaties;

b)

de interventies en de overeenkomstige financiële bijdrage vermeld worden in het operationele programma van elke aangesloten organisatie.

c)

er geen dubbele financiering plaatsvindt.

7.   De lidstaten zorgen ervoor dat, voor elk operationeel programma:

a)

ten minste 15 % van de uitgaven betrekking heeft op interventies in verband met de in artikel 46, punten e) en f), bedoelde doelstellingen;

b)

het operationele programma drie of meer acties omvat die verband houden met de in artikel 46, punten e) en f), bedoelde doelstellingen;

c)

ten minste 2 % van de uitgaven betrekking heeft op de interventies in verband met de in artikel 46, punt d), bedoelde doelstelling, en

d)

de uitgaven voor interventies in het kader van de in artikel 47, lid 2, punten f), g) en h), bedoelde interventietypes niet meer dan één derde uitmaken van de totale uitgaven.

Wanneer ten minste 80 % van de leden van een producentenorganisatie aan een of meer identieke, in hoofdstuk IV vastgestelde agromilieuklimaatverbintenissen of verbintenissen inzake biologische landbouw is onderworpen, wordt elk van die verbintenissen aangemerkt als ten minste één actie voor het minimum van drie acties bedoeld in de eerste alinea, punt b).

8.   In de operationele programma’s kunnen de voorgestelde acties worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat werknemers in de sector eerlijke en veilige arbeidsvoorwaarden genieten.

Artikel 51

Actiefondsen

1.   Producentenorganisaties in de sector groenten en fruit of unies van dergelijke producentenorganisaties kunnen een actiefonds oprichten. Dit fonds wordt gefinancierd met:

a)

financiële bijdragen van:

i)

leden van de producentenorganisatie of de producentenorganisatie zelf, of beide, of

ii)

unies van producentenorganisaties via de leden van die organisaties;

b)

financiële steun van de Unie, die aan producentenorganisaties of hun unies kan worden verleend indien die organisaties of unies een operationeel programma indienen.

2.   De actiefondsen worden slechts gebruikt voor de financiering van operationele programma’s die door de lidstaten zijn goedgekeurd.

Artikel 52

Financiële steun van de Unie voor de sector groenten en fruit

1.   De financiële EU-steun is gelijk aan het bedrag van de daadwerkelijk betaalde financiële bijdragen bedoeld in artikel 51, lid 1, punt a), en bedraagt niet meer dan 50 % van de daadwerkelijke uitgaven.

2.   De financiële steun van de Unie is beperkt tot:

a)

4,1 % van de waarde van de door elke producentenorganisatie op de markt afgezette productie;

b)

4,5 % van de waarde van de door elke unie van producentenorganisaties op de markt afgezette productie;

c)

5 % van de waarde van de door elke transnationale producentenorganisatie of transnationale unie van producentenorganisaties op de markt afgezette productie.

Deze beperkingen kunnen met 0,5 procentpunten worden verhoogd mits het bedrag waarmee het betrokken in de eerste alinea genoemde percentage wordt overschreden, uitsluitend wordt gebruikt voor een of meer interventies die verband houden met de in artikel 46, punten d), e), f), h), i) en j), bedoelde doelstellingen. In het geval van unies van producentenorganisaties, met inbegrip van transnationale unies van producentenorganisaties, kunnen die organisaties deze interventies uitvoeren namens hun leden.

3.   Op verzoek van een producentenorganisatie of een unie van producentenorganisaties wordt het in lid 1 vastgestelde maximum van 50 % verhoogd tot 60 % voor een operationeel programma of een gedeelte daarvan, indien minstens een van de volgende punten van toepassing is:

a)

transnationale producentenorganisaties voeren interventies in verband met de in artikel 46, punten b), e) en f) bedoelde doelstellingen in twee of meer lidstaten uit;

b)

één of meer producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties zijn betrokken bij interventies die door samenwerkende branches in een productieketen worden uitgevoerd;

c)

het operationele programma heeft uitsluitend betrekking op specifieke steun voor de productie van onder Verordening (EU) 2018/848 vallende biologische producten;

d)

de producentenorganisatie of de unie van producentenorganisaties die op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013 is erkend, voert het operationeel programma voor het eerst uit;

e)

de producentenorganisaties zetten minder dan 20 % van de groenten- en fruitproductie op de markt in een lidstaat in;

f)

de producentenorganisatie is werkzaam in een van de ultraperifere gebieden;

g)

het operationele programma omvat interventies die verband houden met de in artikel 46, punten d), e), f), i) en j), bedoelde doelstellingen;

h)

het operationele programma wordt voor het eerst uitgevoerd door een erkende producentenorganisatie die het resultaat is van een fusie van twee of meer erkende producentenorganisaties.

4.   Het in lid 1 vastgestelde maximum van 50 % wordt verhoogd tot 80 % voor uitgaven die verband houden met de in artikel 46, punt d), vermelde doelstelling, indien die uitgaven ten minste 5 % van de uitgaven in het kader van het operationele programma dekken.

5.   Het in lid 1 vastgestelde maximum van 50 % wordt verhoogd tot 80 % voor uitgaven in verband met de in artikel 46, punten e) en f), vermelde doelstelling, indien die uitgaven ten minste 20 % van de uitgaven in het kader van het operationele programma dekken.

6.   Het in lid 1 genoemde maximum van 50 % wordt tot 100 % verhoogd in de volgende gevallen:

a)

de hoeveelheden uit de markt genomen groenten en fruit bedragen niet meer dan 5 % van het volume van de op de markt afgezette productie van elke producentenorganisatie en worden als volgt afgezet:

i)

gratis verstrekking aan daartoe door de lidstaten erkende liefdadigheidsinstellingen of -organisaties voor hun activiteiten ten behoeve van personen die op grond van het nationale recht recht hebben op overheidsbijstand, met name omdat zij over onvoldoende middelen beschikken om in hun levensonderhoud te voorzien;

ii)

gratis verstrekking aan door de lidstaten aangewezen strafinrichtingen, scholen en openbare onderwijsinstellingen, instellingen bedoeld in artikel 22 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 en kindervakantiekampen, alsmede ziekenhuizen en bejaardentehuizen, waarbij de lidstaten de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de in dit kader verstrekte hoeveelheden een aanvulling vormen op de hoeveelheden die deze instellingen normaal aankopen;

b)

acties in verband met het coachen van andere producentenorganisaties die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013 mits die producentenorganisaties uit de in artikel 53, lid 2, van deze verordening bedoelde regio’s van lidstaten komen, of het coachen van individuele producenten.

Artikel 53

Nationale financiële steun

1.   In regio’s van de lidstaten waar de producenten in de sector groenten en fruit in aanzienlijk mindere mate georganiseerd zijn dan het gemiddelde van de Unie, mogen de lidstaten producentenorganisaties die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013, nationale financiële steun toekennen voor een bedrag van ten hoogste 80 % van de in artikel 51, lid 1, punt a), van deze verordening genoemde financiële bijdragen en van ten hoogste 10 % van de waarde van de op de markt afgezette productie van een dergelijke producentenorganisatie. De nationale financiële steun komt bovenop het actiefonds.

2.   De mate waarin producenten in een regio van een lidstaat georganiseerd zijn, wordt als aanzienlijk onder het gemiddelde van de Unie beschouwd wanneer de gemiddelde organisatiegraad minder dan 20 % is in drie opeenvolgende jaren voorafgaand aan de uitvoering van het operationele programma. De organisatiegraad wordt berekend als de waarde van de in de betrokken regio verkregen groenten- en fruitproductie die op de markt is gebracht door producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013, gedeeld door de totale waarde van de in die regio verkregen groenten- en fruitproductie.

3.   De lidstaten die overeenkomstig lid 1 nationale financiële steun toekennen, stellen de Commissie in kennis van de regio’s die aan de in lid 2 bedoelde criteria voldoen, en van de nationale financiële steun die aan producentenorganisaties in die regio’s is toegekend.

Afdeling 3

De bijenteeltsector

Artikel 54

Doelstellingen in de bijenteeltsector

De lidstaten streven ten minste één van de in artikel 6, lid 1, beschreven relevante specifieke doelstellingen in de bijenteeltsector na.

Artikel 55

Interventietypes in de bijenteeltsector en financiële steun van de Unie

1.   In hun strategische GLB-plannen kiezen de lidstaten voor elke uit artikel 6, lid 1, gekozen specifieke doelstelling een of meer van de volgende interventietypes in de bijenteeltsector:

a)

adviesdiensten, technische bijstand, opleiding, voorlichting van en uitwisseling van beste praktijken, onder meer via netwerkvorming, voor bijenhouders en bijenhoudersorganisaties;

b)

investeringen in materiële en immateriële activa, alsook andere acties, waaronder acties met het oog op:

i)

bestrijding van vijanden van de bijenvolken en ziekten in de bijenteelt, in het bijzonder de varroamijtziekte;

ii)

voorkoming van schade veroorzaakt door ongunstige weersomstandigheden en stimulering van de ontwikkeling en het gebruik van beheerpraktijken die aan de veranderende klimaatomstandigheden zijn aangepast;

iii)

herstel van het bijenbestand in de Unie, waaronder de bijenteelt;

iv)

rationaliseren van de transhumance;

c)

acties om laboratoria te ondersteunen bij de analyse van producten van de bijenteelt, verliezen van bijenkolonies of afnemende productiviteit en stoffen die mogelijk toxisch zijn voor bijen;

d)

acties om het bestaande aantal bijenbestanden in de Unie in stand te houden of te vergroten, waaronder de bijenteelt;

e)

samenwerking met instanties die gespecialiseerd zijn in de uitvoering van onderzoeksprogramma’s op het gebied van de bijenteelt en de producten van de bijenteelt;

f)

afzetbevordering, communicatie en marketing, waaronder acties op het gebied van marktmonitoring en activiteiten die in het bijzonder zijn gericht op het vergroten van het consumentenbewustzijn over de kwaliteit van bijenteeltproducten;

g)

acties om de kwaliteit van de producten te verbeteren.

2.   De lidstaten onderbouwen in hun strategische GLB-plannen de door hen gekozen specifieke doelstellingen en interventietypes. Binnen de gekozen interventietypes bepalen zij nader interventies.

3.   De lidstaten stellen in hun strategische GLB-plannen de financiering vast die zij voor de in hun strategische GLB-plannen gekozen interventietypes verstrekken.

4.   De lidstaten verstrekken ten minste dezelfde bedragen als de financiële steun van de Unie die zij op grond van artikel 88, lid 2, gebruiken ter ondersteuning van de in lid 2 van dit artikel bedoelde interventietypes.

5.   De totale financiële steun van de Unie en de lidstaten mag niet hoger zijn dan de uitgaven van de begunstigde.

6.   Bij het opstellen van hun strategische GLB-plannen werken de lidstaten samen met de vertegenwoordigers van organisaties op het gebied van de bijenhouderij.

7.   De lidstaten stellen de Commissie jaarlijks in kennis van het aantal bijenkasten op hun grondgebied.

Artikel 56

Aanvullende gedelegeerde bevoegdheden voor interventietypes in de bijenteeltsector

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met voorschriften ter aanvulling van de voorschriften van deze afdeling betreffende:

a)

de in artikel 55, lid 7, vastgestelde verplichting voor de lidstaten om de Commissie jaarlijks in kennis te stellen van het aantal bijenkasten op hun grondgebied;

b)

een definitie van het begrip “bijenkast” en methoden voor de berekening van het aantal bijenkasten;

c)

de minimumbijdrage van de Unie in de uitgaven voor de uitvoering van de in artikel 55 bedoelde interventietypes en interventies.

Afdeling 4

De wijnsector

Artikel 57

Doelstellingen in de wijnsector

De in artikel 88, lid 1, bedoelde lidstaten streven in de wijnsector een of meer van de volgende doelstellingen na:

a)

verbeteren van de economische duurzaamheid en het concurrentievermogen van wijnproducenten in de Unie; die doelstelling houdt verband met de specifieke doelstellingen in artikel 6, lid 1, punten a), b), c) en h);

b)

bijdragen aan de matiging van en de aanpassing aan klimaatverandering en de verbetering van duurzame productiesystemen en de verkleining van de ecologische impact van de wijnsector van de Unie, onder andere door wijnbouwers te ondersteunen bij de vermindering van het gebruik van productiemiddelen en de toepassing van meer ecologisch duurzame technieken en teeltmethoden; die doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen in artikel 6, lid 1, punten d) tot en met f) en i);

c)

verbeteren van de arbeidsvoorwaarden en handhaven van de werkgeversverplichtingen en van eisen voor gezondheid en de veiligheid op het werk overeenkomstig de Richtlijnen 89/391/EEG, 2009/104/EG en (EU) 2019/1152;

d)

verbeteren van de prestaties van de wijnondernemingen van de Unie en hun aanpassing aan de markteisen, alsook vergroten van hun concurrentievermogen op de lange termijn bij de productie en afzet van wijnbouwproducten, met inbegrip van energiebesparingen, algemene energie-efficiëntie en duurzame procedés; deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen in artikel 6, lid 1, punten a) tot en met e), g) en h);

e)

bijdragen aan het herstel van het evenwicht tussen vraag en aanbod op de wijnmarkt van de Unie om marktcrises te voorkomen; deze doelstelling houdt verband met de specifieke doelstelling in artikel 6, lid 1, punt a);

f)

bijdragen aan het veiligstellen van de inkomsten van de producenten van de Unie bij verliezen als gevolg van natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden, dieren, ziekten of plagen; deze doelstelling houdt verband met de specifieke doelstelling in artikel 6, lid 1, punt a);

g)

vergroten van de verhandelbaarheid en het concurrentievermogen van de wijnbouwproducten van de Unie, met name door de ontwikkeling van innovatieve producten, procedés en technologieën en door het toevoegen van waarde in elk stadium van de toeleveringsketen; die doelstelling kan kennisoverdracht omvatten en houdt verband met de specifieke doelstellingen in artikel 6, lid 1, punten a), b), c), e) en i);

h)

in stand houden van het gebruik, voor industriële en energiedoeleinden, van bijproducten van de wijnbereiding, om de kwaliteit van wijn uit de Unie te garanderen en tegelijk het milieu te beschermen; deze doelstelling houdt verband met de specifieke doelstellingen in artikel 6, lid 1, punten d) en e);

i)

bijdragen tot het vergroten van het consumentenbewustzijn met betrekking tot verantwoorde wijnconsumptie en tot de kwaliteitsregelingen van de Unie voor wijn; deze doelstelling houdt verband met de specifieke doelstellingen in artikel 6, lid 1, punten b) en i);

j)

verbeteren van het concurrentievermogen van wijnbouwproducten van de Unie in derde landen, met inbegrip van de openstelling en diversificatie van de wijnmarkten; deze doelstelling houdt verband met de specifieke doelstellingen in artikel 6, lid 1, punten b) en h);

k)

bijdragen tot het beter bestand maken van de producenten tegen schommelingen op de markt; deze doelstelling houdt verband met de specifieke doelstellingen in artikel 6, lid 1, punt a).

Artikel 58

Interventietypes in de wijnsector

1.   Voor elke doelstelling die de in artikel 88, lid 1, bedoelde lidstaten uit de in artikel 57 vastgestelde doelstellingen kiezen, selecteren zij in hun strategische GLB-plannen een of meer van de volgende interventietypes:

a)

herstructurering en omschakeling van wijngaarden, dat een proces is dat bestaat uit een of meer van de volgende handelingen:

i)

omschakeling op andere rassen, ook door overenting, onder meer om de kwaliteit of de ecologische duurzaamheid te verbeteren, om redenen van aanpassing aan de klimaatverandering of om de genetische diversiteit te vergroten;

ii)

aanleg van wijngaarden op andere plaatsen;

iii)

herbeplanting van wijngaarden waar dat nodig is na verplichte rooiing om sanitaire of fytosanitaire redenen in opdracht van de bevoegde autoriteit van de lidstaat;

iv)

verbetering van wijnbouwtechnieken, in het bijzonder de invoering van geavanceerde systemen van duurzame productie, met inbegrip van de vermindering van het gebruik van pesticiden, maar met uitzondering van gewone vernieuwing van wijngaarden door herbeplanting van hetzelfde perceel met hetzelfde druivenras en volgens dezelfde teeltmethode van de wijnstokken wanneer wijnstokken het einde van hun natuurlijke ontwikkelingscyclus hebben bereikt;

b)

investeringen in materiële en immateriële activa in landbouwsystemen voor wijnbouw, met uitzondering van verrichtingen die relevant zijn voor het in punt a) bepaalde interventietype, verwerkingsinstallaties en de infrastructuur van wijnhuizen, alsook afzetstructuren en -instrumenten;

c)

groen oogsten, waaronder wordt verstaan de volledige vernietiging of verwijdering van de nog onrijpe druiventrossen waardoor de opbrengst van het betrokken areaal tot nul wordt herleid, met uitzondering van het niet-oogsten, waarbij verhandelbare druiven aan het einde van de normale productiecyclus aan de wijnstokken worden gelaten;

d)

oogstverzekeringen tegen inkomensverlies als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met natuurrampen worden gelijkgesteld, ongunstige weersomstandigheden, schade veroorzaakt door dieren, plantenziekten of plagen;

e)

materiële en immateriële investeringen in innovatie waarbij innovatieve producten worden ontwikkeld, ook producten en bijproducten van de wijnbereiding, innovatieve procedés en technologieën voor de productie van wijnproducten en de digitalisering van die procedés en technologieën, alsook andere investeringen die in elk stadium van de toeleveringsketen waarde toevoegen en onder meer gericht zijn op kennisuitwisseling en bijdragen tot adaptatie aan de klimaatverandering;

f)

adviesdiensten, met name met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden, werkgeversverplichtingen en de gezondheid en veiligheid op het werk;

g)

distillatie van bijproducten van de wijnbereiding die wordt uitgevoerd overeenkomstig de beperkingen die zijn vastgesteld in deel II, afdeling D, van bijlage VIII bij Verordening (EU) nr. 1308/2013;

h)

voorlichtingsacties over wijnen van de Unie die in de lidstaten worden uitgevoerd en verantwoord wijngebruik aanmoedigen of kwaliteitsregelingen van de Unie betreffende oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen bevorderen;

i)

acties in de wijnsector van unies van producentenorganisaties die door de lidstaten zijn erkend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1308/2013, met als doel de reputatie van wijngaarden in de Unie te verbeteren door het wijntoerisme in de productiegebieden te bevorderen;

j)

acties in de wijnsector van unies van producentenorganisaties die door de lidstaten zijn erkend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1308/2013, met als doel de marktkennis te verbeteren;

k)

afzetbevordering en communicatie in derde landen, bestaande uit een of meer van de onderstaande acties en activiteiten die gericht zijn op de verbetering van het concurrentievermogen van de wijnsector en de openstelling, diversificatie of consolidatie van de markten:

i)

acties op het gebied van public relations, afzetbevordering of reclame die met name de hoge normen voor producten van de Unie belichten, vooral wat kwaliteit, voedselveiligheid en milieu betreft;

ii)

deelname aan evenementen, beurzen of tentoonstellingen van internationaal belang;

iii)

voorlichtingscampagnes, met name betreffende de kwaliteitsregelingen van de Unie met betrekking tot oorsprongsbenamingen, geografische aanduidingen en biologische productie;

iv)

onderzoek naar nieuwe of bestaande markten die noodzakelijk zijn voor de verruiming en consolidatie van de afzetmogelijkheden;

v)

studies om de resultaten van de voorlichtings- en afzetbevorderingsverrichtingen te evalueren;

vi)

opstelling van technische dossiers, met inbegrip van laboratoriumtests en beoordelingen inzake oenologische procedés, fytosanitaire en hygiënevoorschriften en andere voorschriften van derde landen voor de invoer van producten van de wijnsector, om de beperking van de toegang tot de markten van derde landen te voorkomen of deze toegang mogelijk te maken.

l)

tijdelijke en degressieve steun voor de financiering van de administratieve kosten van de oprichting van onderlinge fondsen;

m)

investeringen in materiële en immateriële activa om de duurzaamheid van de wijnproductie te vergroten door:

i)

het verbeteren van het gebruik en het beheer van water;

ii)

het omschakelen naar biologische productie;

iii)

het invoeren van geïntegreerde productietechnieken;

iv)

het aanschaffen van apparatuur voor precisie- of gedigitaliseerde productiemethoden;

v)

het bijdragen tot bodembehoud en het verbeteren van koolstofvastlegging in de bodem;

vi)

het aanleggen of in stand houden van habitats die bevorderlijk zijn voor de biodiversiteit of het behoud van het landschap, met inbegrip van de instandhouding van de historische kenmerken, of

vii)

het verminderen van de afvalproductie en het verbeteren van het afvalbeheer.

Punt k) van de eerste alinea heeft alleen betrekking op wijn met een beschermde oorsprongsbenaming of een beschermde geografische aanduiding of op wijn waarop het wijndruivenras is vermeld. Activiteiten op het gebied van afzetbevordering en communicatie ter consolidering van de afzetmogelijkheden zijn beperkt tot een maximale niet-verlengbare duur van drie jaar en hebben alleen betrekking op de kwaliteitsregelingen van de Unie voor oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen.

2.   De in artikel 88, lid 1, genoemde lidstaten onderbouwen in hun strategische GLB-plannen de door hen voor de wijnsector gekozen doelstellingen en interventietypes. Binnen de gekozen interventietypes specificeren zij interventies.

De lidstaten die voor de in lid 1, eerste alinea, punt k), van dit artikel bepaalde interventietypes hebben gekozen, stellen specifieke bepalingen vast voor de acties en activiteiten inzake voorlichting en afzetbevordering, met name wat de maximale duur ervan betreft.

3.   In aanvulling op de vereisten van titel V stellen de in artikel 88, lid 1, genoemde lidstaten in hun strategische GLB-plannen het volgende vast: een uitvoeringsschema voor de gekozen interventietypes, interventies en een algemene financiële tabel met de in te zetten middelen en de beoogde verdeling daarvan over de gekozen interventietypes en interventies overeenkomstig de financiële toewijzingen van bijlage VII.

Artikel 59

Financiële steun van de Unie voor de wijnsector

1.   De financiële steun van de Unie voor de in artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt a), bedoelde herstructurering en omschakeling van wijngaarden is niet hoger dan 50 % van de werkelijke kosten van de herstructurering en omschakeling van de wijngaarden, dan wel 75 % van de werkelijke kosten van de herstructurering en omschakeling van wijngaarden in minder ontwikkelde regio’s.

Voor steile hellingen en terrassen in gebieden waar de helling meer dan 40 % bedraagt, mag die financiële steun echter oplopen tot 60 % van de werkelijke kosten voor herstructurering en omschakeling van wijngaarden of tot 80 % van de werkelijke kosten voor herstructurering en omschakeling van wijngaarden in minder ontwikkelde regio’s.

De steun mag alleen worden verleend in de vorm van een vergoeding aan producenten voor het verlies aan inkomsten als gevolg van de uitvoering van de interventie, en in de vorm van een bijdrage in de herstructurerings- en omschakelingskosten. De vergoeding aan producenten voor het verlies aan inkomsten als gevolg van de uitvoering van de interventie mag tot 100 % van het betrokken verlies bedragen en wordt in een van de volgende vormen verleend:

a)

de toestemming om oude en nieuwe wijnstokken naast elkaar te laten bestaan gedurende ten hoogste van drie jaar;

b)

financiële compensatie gedurende ten hoogste drie jaar.

2.   De financiële steun van de Unie voor investeringen bedoeld in artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt b), bedraagt maximaal:

a)

50 % van de subsidiabele investeringskosten in minder ontwikkelde regio’s;

b)

40 % van de subsidiabele investeringskosten in andere dan minder ontwikkelde regio’s;

c)

75 % van de subsidiabele investeringskosten in de ultraperifere gebieden;

d)

65 % van de subsidiabele investeringskosten in de kleinere eilanden van de Egeïsche Zee.

De in de eerste alinea beschreven financiële steun van de Unie ten belope van het maximumpercentage wordt enkel verleend aan kleine, middelgrote en micro-ondernemingen in de zin van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie (43). Hij kan evenwel aan alle ondernemingen worden toegekend in de ultraperifere gebieden en op de kleinere eilanden van de Egeïsche Zee.

Voor ondernemingen die niet onder artikel 2, lid 1, van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG vallen en minder dan 750 werknemers of een jaaromzet van minder dan 200 miljoen EUR hebben, worden de in de eerste alinea van dit lid vastgestelde maximumpercentages van financiële steun van de Unie gehalveerd.

De financiële steun van de Unie wordt niet verleend aan ondernemingen in moeilijkheden in de zin van de mededeling van de Commissie met als titel “Richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden” (44).

3.   De financiële steun van de Unie voor groen oogsten bedoeld in artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt c), bedraagt ten hoogste 50 % van de som van de directe kosten van de vernietiging of verwijdering van de druiventrossen en van het inkomstenverlies als gevolg van die vernietiging of verwijdering.

4.   De financiële steun van de Unie voor de in artikel 58, lid 1, eerste alinea, punten i), j) en m), bedoelde interventies bedraagt maximaal 50 % van de directe of subsidiabele kosten.

5.   De financiële steun van de Unie voor oogstverzekeringen bedoeld in artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt d), bedraagt maximaal:

a)

80 % van de verzekeringspremies die de producenten betalen om zich in te dekken tegen verliezen als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die kunnen worden gelijkgesteld met natuurrampen;

b)

50 % van de verzekeringspremies die de producenten betalen om zich in te dekken tegen:

i)

in punt a) bedoelde verliezen en door andere ongunstige weersomstandigheden veroorzaakte verliezen;

ii)

verliezen die zijn veroorzaakt door dieren, plantenziekten of plagen.

De financiële steun van de Unie voor oogstverzekeringen mag worden verleend indien de verzekeringsuitkeringen, inclusief vergoedingen die de producent ontvangt op grond van andere steunregelingen voor het verzekerde risico, niet meer dan 100 % van het door de producent geleden inkomstenverlies dekken. In de verzekeringscontracten wordt bepaald dat de begunstigden de nodige risicopreventiemaatregelen moeten nemen.

6.   De financiële steun van de Unie voor innovatie bedoeld in artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt e), bedraagt maximaal:

a)

50 % van de subsidiabele investeringskosten in minder ontwikkelde regio’s;

b)

40 % van de subsidiabele investeringskosten in andere dan minder ontwikkelde regio’s;

c)

80 % van de subsidiabele investeringskosten in de ultraperifere gebieden;

d)

65 % van de subsidiabele investeringskosten in de kleinere eilanden van de Egeïsche Zee.

Het maximumpercentage van de in de eerste alinea opgenomen financiële steun van de Unie wordt enkel toegekend aan kleine, middelgrote en micro-ondernemingen in de zin van Aanbeveling 2003/361/EG; deze steun kan evenwel aan alle ondernemingen worden toegekend in de ultraperifere gebieden en op de kleinere eilanden van de Egeïsche Zee.

Voor ondernemingen die niet onder artikel 2, lid 1, van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG vallen en minder dan 750 werknemers of een jaaromzet van minder dan 200 miljoen EUR hebben, worden de in de eerste alinea van dit lid vastgestelde maximumpercentages van financiële steun van de Unie gehalveerd.

7.   De financiële steun van de Unie voor voorlichtingsacties en afzetbevordering bedoeld in artikel 58, lid 1, eerste alinea, punten h) en k), bedraagt hoogstens 50 % van de subsidiabele uitgaven.

Daarnaast kunnen de in artikel 88, lid 1, bedoelde lidstaten nationale betalingen tot 30 % van de subsidiabele uitgaven toekennen, maar de financiële steun van de Unie en de betalingen van de lidstaten mogen samen niet meer dan 80 % van de subsidiabele uitgaven bedragen.

8.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarbij de financiële steun van de Unie voor de distillatie van bijproducten van de wijnbereiding bedoeld in artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt g), wordt vastgelegd overeenkomstig de specifieke voorschriften van artikel 60, lid 3. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 153, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 60

Specifieke voorschriften inzake de financiële steun van de Unie voor de wijnsector

1.   De in artikel 88, lid 1, bedoelde lidstaten zien erop toe dat de financiële steun van de Unie voor oogstverzekeringen de mededinging op de verzekeringsmarkt niet verstoort.

2.   De in artikel 88, lid 1, bedoelde lidstaten zetten op basis van objectieve criteria een systeem op om te voorkomen dat individuele producenten dankzij groen oogsten een vergoeding krijgen die het in artikel 59, lid 3, bepaalde maximum overschrijdt.

3.   Het bedrag van de steun van de Unie voor de distillatie van bijproducten van de wijnbereiding bedoeld in artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt g), wordt vastgesteld per volumeprocent en per hectoliter geproduceerde alcohol. Er wordt geen financiële steun van de Unie betaald voor het alcoholvolume in de te distilleren bijproducten dat 10 % hoger ligt dan het alcoholvolume in de geproduceerde wijn.

De in artikel 88, lid 1, bedoelde lidstaten zorgen ervoor dat de financiële steun van de Unie voor de distillatie van bijproducten van de wijnbereiding wordt betaald aan distilleerders die de voor distillatie geleverde bijproducten van de wijnbereiding verwerken tot ruwe alcohol met een alcoholgehalte van minimaal 92 % vol.

De financiële steun van de Unie omvat een vast bedrag ter compensatie van de kosten van de inzameling van de bijproducten van de wijnbereiding. Dat bedrag wordt van de distilleerder naar de producent overgedragen in gevallen waarin die kosten door de producent worden gedragen.

De in artikel 88, lid 1, bedoelde lidstaten zorgen ervoor dat de alcohol die wordt verkregen uit de distillatie van bijproducten van de wijnbereiding waarvoor financiële steun van de Unie is verleend, uitsluitend wordt gebruikt voor industriële of energiedoeleinden die de mededinging niet verstoren.

4.   De in artikel 88, lid 1, bedoelde lidstaten zorgen er in hun strategische GLB-plannen voor dat minstens 5 % van de uitgaven bestemd is voor en dat ten minste één actie wordt goedgekeurd om de doelstellingen te behalen ten gunste van milieubescherming, aanpassing aan de klimaatverandering, verbetering van de duurzaamheid van de productiesystemen en -processen, verkleining van de ecologische impact van de wijnsector van de Unie, energiebesparing en verbetering van de algemene energie-efficiëntie in de wijnsector, in overeenstemming met de in artikel 57, punten b), d) en h), vastgelegde doelstellingen.

Afdeling 5

De hopsector

Artikel 61

Doelstellingen en interventietypes in de hopsector

1.   Duitsland streeft in de hopsector een of meer van de in artikel 46, punten a) tot en met h) en k), vastgelegde doelstellingen na.

2.   Duitsland kiest in zijn strategisch GLB-plan een of meer van de in artikel 47 bedoelde interventietypes waarmee de door hem gekozen en in lid 1 van dit artikel vastgestelde doelstellingen worden nagestreefd. Binnen de gekozen interventietypes omschrijft Duitsland nader interventies. Het motiveert in zijn strategisch GLB-plan de keuze van de doelstellingen, interventietypes en interventies om aan die doelstellingen te voldoen.

3.   De interventies die nader zijn omschreven door Duitsland worden uitgevoerd door goedgekeurde operationele programma’s van producentenorganisaties of hun unies die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

4.   De in lid 3 bedoelde operationele programma’s voldoen aan de voorwaarden die staan beschreven in artikel 50, leden 2, 4,5, 6 en 8.

5.   Duitsland zorgt ervoor dat de financiële steun van de Unie die uit hoofde van dit artikel aan elke producentenorganisatie of unies van producentenorganisaties wordt verleend voor de in artikel 47, lid 2, punten f), g) en h), bedoelde interventietypes gemiddeld over drie opeenvolgende jaren niet meer bedraagt dan een derde van de totale financiële steun van de Unie die in dezelfde periode voor haar operationele programma is ontvangen.

Artikel 62

Financiële steun van de Unie

1.   Binnen de in artikel 88, lid 3, vastgestelde financiële toewijzing wijst Duitsland de maximale financiële steun van de Unie toe aan de producentenorganisaties of hun unies die de in artikel 61, lid 3, bedoelde operationele programma’s uitvoeren, naar rato van het aantal hectaren waarop elke producentenorganisatie hop teelt.

2.   Binnen de maximumbedragen die uit hoofde van lid 1 aan elke producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties worden toegewezen, wordt de financiële steun van de Unie voor de in artikel 61 bedoelde operationele programma’s beperkt tot 50 % van de werkelijke uitgaven voor de in dat artikel bedoelde interventietypes. Het resterende deel van de uitgaven komt ten laste van de producentenorganisatie of unie die financiële steun van de Unie ontvangt.

De financiële steun van de Unie wordt betaald aan actiefondsen die zijn opgezet door de uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1308/2013 erkende producentenorganisaties of hun unies die de operationele programma’s uitvoeren. Hiertoe is artikel 51 van deze verordening van overeenkomstige toepassing.

3.   De in lid 2 genoemde beperking tot 50 % wordt tot 100 % verhoogd:

a)

voor interventietypes die verband houden met een of meer van de in artikel 46, punten d), e), f), en h), bedoelde doelstellingen;

b)

voor interventies op het gebied van collectieve opslag, adviesdiensten, technische bijstand, opleiding en uitwisseling van beste praktijken die verband houden met beide in artikel 46, punten a) en j), genoemde doelstellingen, of met een van beide.

Afdeling 6

De sector olijfolie en tafelolijven

Artikel 63

Doelstellingen in de sector olijfolie en tafelolijven

Griekenland, Frankrijk en Italië streven in de sector olijfolie en tafelolijven een of meer van de in artikel 46, punten a) tot en met h), j) en k), vastgelegde doelstellingen na.

Artikel 64

Interventietypes in de sector olijfolie en tafelolijven

1.   Om de in artikel 63 genoemde doelstellingen na te streven, kiezen Griekenland, Frankrijk en Italië in hun strategische GLB-plannen een of meer van de in artikel 47 genoemde interventietypes. Binnen de gekozen interventietypes specifiëren zij interventies.

2.   De door Griekenland, Frankrijk en Italië gespecificeerde interventies worden uitgevoerd door middel van goedgekeurde operationele programma’s van producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013. Hiertoe zijn artikel 50, leden 2, 4, 5, 6 en 8, en artikel 51 van deze verordening van overeenkomstige toepassing, onverminderd artikel 65, lid 3.

Artikel 65

Financiële steun van de Unie

1.   De financiële steun van de Unie voor de subsidiabele kosten bedraagt niet meer dan:

a)

75 % van de werkelijk gedane uitgaven voor interventies die verband houden met in artikel 46, punten a) tot en met f), h) en k), bedoelde doelstellingen;

b)

75 % van de werkelijk gedane uitgaven voor investeringen in vaste activa en 50 % voor andere interventies die verband houden met de in artikel 46, punt g), bedoelde doelstelling;

c)

50 % van de werkelijk gedane uitgaven voor interventies die verband houden met de in artikel 46, punt j), bedoelde doelstelling;

d)

75 % van de werkelijk gedane uitgaven voor de interventietypes bedoeld in artikel 47, lid 1, punten f) en h), wanneer het operationeel programma wordt uitgevoerd in minimaal drie derde landen of niet-producerende lidstaten door producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties uit minimaal twee producerende lidstaten, of 50 % wanneer die voorwaarde niet vervuld is.

2.   De financiële steun van de Unie is beperkt tot 30 % van de waarde van de door elke producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties op de markt afgezette productie in 2023 en 2024, 15 % in 2025 en 2026 en 10 % vanaf 2027.

3.   Griekenland, Frankrijk en Italië kunnen voorzien in aanvullende financiering van de in artikel 51 bedoelde actiefondsen van maximaal 50 % van de kosten die niet door de financiële steun van de Unie worden gedekt.

4.   Griekenland, Frankrijk en Italië zorgen ervoor dat uitgaven voor de in artikel 47, lid 2, punten f), g) en h), bedoelde interventietypes niet hoger is dan een derde van de totale uitgaven uit hoofde van elk operationeel programma zoals vastgelegd in hun strategische GLB-plannen.

Afdeling 7

Andere sectoren

Artikel 66

Doelstellingen in de andere sectoren

In hun strategische GLB-plannen kunnen de lidstaten kiezen in welke van de in artikel 42, punt f), bedoelde sectoren ze de in artikel 47 vastgelegde interventietypes implementeren. Voor elke sector die een lidstaat kiest, streeft ze een of meer van de in artikel 46, punten a) tot en met h), j) en k), vastgelegde doelstellingen na. De lidstaten motiveren hun keuze van sectoren en doelstellingen.

Artikel 67

Interventietypes in andere sectoren

1.   Voor elke overeenkomstig artikel 66 gekozen sector kiezen de lidstaten één of meer van de in artikel 47 bedoelde interventietypes die moeten worden uitgevoerd door middel van goedgekeurde operationele programma’s opgesteld door:

a)

producentenorganisaties en hun unies die op grond van Verordening (EU) nr. 1308/201300 of lid 7 van dit artikel zijn erkend, of

b)

coöperaties, alsmede andere vormen van samenwerking tussen producenten, die zijn opgericht op initiatief van producenten en door producenten worden beheerd, en die door de bevoegde autoriteit van een lidstaat zijn erkend als producentengroeperingen voor een overgangsperiode van ten hoogste vier jaar vanaf het begin van een goedgekeurd operationeel programma dat uiterlijk op 31 december 2027 afloopt.

2.   De lidstaten stellen de criteria vast op basis waarvan producentengroeperingen als zodanig worden erkend en bepalen de activiteiten en doelstellingen van de in lid 1, punt b) bedoelde producentengroeperingen met als doel dat deze producentengroeperingen kunnen voldoen aan de vereisten om op grond van de artikelen 152 tot en met 154 of artikel 161 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 of lid 7 van dit artikel te worden erkend als producentenorganisatie.

3.   De in lid 1, punt b), bedoelde producentengroeperingen stellen, naast een operationeel programma, een erkenningsprogramma op en dienen dit in om, binnen de in dat punt genoemde overgangsperiode, te voldoen aan de vereisten om op grond van de artikelen 152 tot en met 154 of artikel 161 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 of lid 7 van dit artikel te worden erkend als producentenorganisatie.

In het erkenningsprogramma staan activiteiten en doelstellingen die moeten waarborgen dat er vooruitgang in de richting van een dergelijke erkenning wordt geboekt.

De steun die wordt verleend aan een producentengroeperingen die voor het einde van de overgangsperiode niet als producentenorganisaties is erkend, wordt teruggevorderd.

4.   De lidstaten motiveren hun in lid 1 bedoelde keuze van interventietypes.

De lidstaten die besluiten interventietypes van deze afdeling uit te voeren voor in bijlage VI vermelde producten, specificeren voor elke sector die zij kiezen, de lijst van onder die sector vallende producten.

5.   De in artikel 47, lid 2, punten c) en f) tot en met i), vermelde interventietypes zijn niet van toepassing op katoen, kool- en raapzaad, zonnebloempitten en sojabonen, als opgenomen in bijlage VI.

6.   De in lid 1 bedoelde operationele programma’s voldoen aan de voorwaarden die staan beschreven in artikel 50, leden 2, 4, 5, 6 en 8.

7.   De lidstaten die ervoor kiezen sectorale interventietypes bedoeld in artikel 42, punt f), in de katoensector uit te voeren, erkennen producentenorganisaties in deze sector en unies van producentenorganisaties overeenkomstig de vereisten en volgens de procedures van artikel 152, lid 1, en de artikelen 153 tot en met 156 van Verordening (EU) nr. 1308/2013. Groeperingen van katoenproducenten en verenigingen van dergelijke producentengroeperingen die vóór de inwerkingtreding van deze verordening door de lidstaten zijn erkend overeenkomstig het aan de Akte van Toetreding van 1979 van de Helleense Republiek gehechte Protocol nr. 4 betreffende katoen, worden voor de toepassing van deze afdeling beschouwd als respectievelijk producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties.

8.   De lidstaten zorgen ervoor dat uitgaven voor de in artikel 47, lid 2, punten f), g) en h), bedoelde interventietypes niet hoger zijn dan één derde van de totale uitgaven uit hoofde van elk operationeel programma zoals vastgelegd in hun strategische GLB-plannen.

Artikel 68

Financiële steun van de Unie

1.   De financiële steun van de Unie is beperkt tot 50 % van de uitgaven die daadwerkelijk zijn gedaan voor de in artikel 67 vermelde interventietypes. Het resterende gedeelte van de uitgaven is ten laste van de begunstigden.

De financiële steun van de Unie wordt betaald aan actiefondsen die zijn opgezet door producentenorganisaties of hun unies die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013 of van artikel 67, lid 7, van deze verordening, of door producentengroeperingen bedoeld in artikel 67, lid 1, punt b), van deze verordening. Hiertoe zijn artikel 51 en artikel 52, lid 1, van deze verordening van overeenkomstige toepassing.

2.   De in lid 1 bepaalde beperking van 50 % wordt verhoogd tot 60 % voor producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013 of van artikel 67, lid 7, van deze verordening, voor de eerste vijf jaar na het jaar van de erkenning.

3.   De financiële steun van de Unie is beperkt tot 6 % van de waarde van de op de markt afgezette productie door:

a)

elke producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties bedoeld in artikel 67, lid 1, punt a), of

b)

elke producentengroepering bedoeld in artikel 67, lid 1, punt b).

HOOFDSTUK IV

INTERVENTIETYPES VOOR PLATTELANDSONTWIKKELING

Afdeling 1

Interventietypes

Artikel 69

Interventietypes voor plattelandsontwikkeling

De interventietypes in het kader van dit hoofdstuk omvatten betalingen of steun met betrekking tot:

a)

milieu-, klimaatgerelateerde en andere beheersverbintenissen;

b)

natuurlijke beperkingen of andere gebiedsspecifieke beperkingen;

c)

gebiedsspecifieke nadelen als gevolg van bepaalde verplichte vereisten;

d)

investeringen, met inbegrip van investeringen in irrigatie;

e)

vestiging van jonge landbouwers en nieuwe landbouwers, en het opstarten van plattelandsbedrijven;

f)

risicobeheersinstrumenten;

g)

samenwerking;

h)

kennisuitwisseling en verspreiding van informatie.

Artikel 70

Milieu-, klimaatgerelateerde en andere beheersverbintenissen

1.   In hun strategische GLB-plannen nemen de lidstaten agromilieuklimaatverbintenissen op in hun interventies; zij kunnen daarin ook andere beheersverbintenissen opnemen. De betalingen voor deze verbintenissen worden verstrekt onder de voorwaarden die in dit artikel zijn vastgesteld en die door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen.

2.   De lidstaten kennen alleen betalingen toe aan landbouwers of andere begunstigden die op vrijwillige basis beheersverbintenissen aangaan die geacht worden bevorderlijk te zijn voor het bereiken van een of meer van de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, leden 1 en 2.

3.   In het kader van dit artikel verrichten de lidstaten uitsluitend betalingen voor verbintenissen die:

a)

verder gaan dan de relevante uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de desbetreffende GLMC-normen die op grond van hoofdstuk I, afdeling 2, zijn vastgesteld;

b)

verder gaan dan de relevante minimumvoorschriften voor het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen of voor dierenwelzijn, en andere bij nationaal recht en Unierecht relevante verplichte voorschriften ter zake; dat vereiste geldt niet voorverbintenissen in verband met agrobosbouwsystemen en de instandhouding van beboste gebieden;

c)

verder gaan dan de voorwaarden voor de instandhouding van het landbouwareaal overeenkomstig artikel 4, lid 2;

d)

verschillend zijn van de verbintenissen waarvoor betalingen worden toegekend op grond van artikel 31.

Voor verbintenissen bedoeld in de eerste alinea, punt b), kan, wanneer het nationale recht nieuwe voorschriften oplegt die verder gaan dan de daarmee verband houdende minimumvoorschriften uit het Unierecht, steun worden verleend gedurende een periode van maximaal 24 maanden vanaf de datum waarop zij voor het bedrijf verplicht worden, mits die verbintenissen bijdragen aan de naleving van die voorschriften.

4.   De lidstaten bepalen de uit te keren betalingen op basis van de aanvullende gemaakte kosten en gederfde inkomsten als gevolg van de aangegane verbintenissen, met inachtneming van de vastgestelde streefcijfers. Die betalingen worden jaarlijks toegekend en kunnen ook transactiekosten dekken. In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen de lidstaten steun toekennen in de vorm van een vast bedrag of een eenmalige betaling per eenheid.

5.   De lidstaten kunnen collectieve regelingen en resultaatgerichte betalingsregelingen stimuleren en ondersteunen die landbouwers of andere begunstigden moeten aansporen om op grotere schaal of op meetbare wijze te zorgen voor een aanzienlijke kwalitatieve verbetering van het milieu.

6.   De verbintenissen worden aangegaan voor een periode van vijf tot zeven jaar.

De lidstaten kunnen in hun strategische GLB-plannen echter het volgende vaststellen:

a)

een langere periode voor bepaalde soorten verbintenissen onder meer door erin te voorzien dat zij na afloop van de eerste periode jaarlijks kunnen worden verlengd, indien een dergelijke langere periode nodig is voor het bereiken of handhaven van bepaalde voordelen voor het milieu of het dierwelzijn;

b)

een kortere periode van minstens één jaar voor verbintenissen inzake dierenwelzijn, inzake het behoud, duurzaam gebruik en de ontwikkeling van genetische hulpbronnen, en inzake de omschakeling naar biologische landbouw, voor nieuwe verbintenissen die onmiddellijk op de periode van de eerste verbintenis aansluiten, of in andere, naar behoren gemotiveerde gevallen.

7.   De lidstaten zorgen ervoor dat voor verrichtingen die worden uitgevoerd in het kader van het in dit artikel bedoelde interventietype een herzieningsbepaling wordt opgenomen, zodat ze kunnen worden aangepast als gevolg van wijzigingen van de toepasselijke in lid 3 bedoelde verplichte normen, vereisten of verplichtingen waaraan de verbintenissen minimaal moeten voldoen, of zodat aan punt d), eerste alinea, van dat lid wordt voldaan. Indien de begunstigde deze aanpassing niet aanvaardt, eindigt de verbintenis en wordt geen terugbetaling uit hoofde van dit artikel verlangd voor de periode waarin de verbintenis is toegepast.

De lidstaten zorgen er ook voor dat een herzieningsbepaling wordt opgenomen voor verrichtingen die worden uitgevoerd in het kader van het in dit artikel bedoelde interventietype die doorlopen na de door het strategisch GLB-plan bestreken periode, zodat ze kunnen worden aangepast aan het rechtskader dat van toepassing is in de volgende periode.

8.   Indien in het kader van dit artikel steun wordt verleend voor agromilieuklimaatverbintenissen, verbintenissen tot omschakeling naar of voortzetting van biologische landbouwpraktijken en -methoden als opgenomen in Verordening (EU) 2018/848, stellen de lidstaten een betaling per hectare vast. Voor andere verbintenissen kunnen de lidstaten andere eenheden dan hectaren toepassen. In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen de lidstaten steun uit hoofde van dit artikel verstrekken in de vorm van een vast bedrag.

9.   De lidstaten zorgen ervoor dat personen die in het kader van dit type interventies verrichtingen uitvoeren, toegang hebben tot de relevante kennis en informatie die nodig zijn bij de uitvoering van zulke verrichtingen en dat, om bijstand te verlenen aan landbouwers die zich ertoe verbinden hun productiesystemen te wijzigen, passende opleiding beschikbaar wordt gesteld aan personen die dat nodig hebben, evenals toegang tot deskundigheid.

10.   De lidstaten zorgen ervoor dat de interventies op grond van dit artikel stroken met die op grond van artikel 31.

Artikel 71

Natuurlijke beperkingen of andere gebiedsspecifieke beperkingen

1.   De lidstaten kunnen betalingen toekennen voor natuurlijke beperkingen of andere gebiedsspecifieke beperkingen onder de voorwaarden die in dit artikel zijn vastgesteld en die door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen, met als doel bij te dragen aan het bereiken van een of meer van de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, leden 1 en 2.

2.   Betalingen uit hoofde van dit artikel worden verleend aan actieve landbouwers voor gebieden die op grond van artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 zijn aangewezen.

3.   De lidstaten kunnen een selectie toepassen overeenkomstig de voorwaarden van artikel 32, lid 3, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1305/2013.

4.   De lidstaten kunnen betalingen in het kader van dit artikel enkel verstrekken om begunstigden geheel of gedeeltelijk te vergoeden voor de extra kosten en gederfde inkomsten met betrekking tot de natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen in het betrokken gebied.

5.   Voor de berekening van de in lid 4 bedoelde extra kosten en gederfde inkomsten met betrekking tot natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen wordt een vergelijking gemaakt met gebieden die niet met natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen worden geconfronteerd.

6.   Betalingen uit hoofde van dit artikel worden jaarlijks toegekend per hectare landbouwareaal.

Artikel 72

Gebiedsspecifieke nadelen als gevolg van bepaalde verplichte vereisten

1.   De lidstaten kunnen betalingen toekennen voor gebiedsspecifieke nadelen als gevolg van vereisten die voortvloeien uit de uitvoering van Richtlijn 92/43/EEG, 2009/147/EG of 2000/60/EG onder de voorwaarden die in dit artikel zijn vastgesteld en die door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen, met als doel bij te dragen aan het bereiken van een of meer van de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, leden 1 en 2.

2.   Betalingen uit hoofde van dit artikel worden uitgekeerd aan landbouwers, bosbezitters en hun organisaties, alsmede aan andere grondbeheerders.

3.   Bij de afbakening van gebieden met nadelen kunnen de lidstaten een of meer van de volgende gebieden opnemen:

a)

uit hoofde van de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG aangewezen Natura 2000-landbouwgebieden en Natura 2000-bosbouwgebieden;

b)

andere afgebakende natuurbeschermingsgebieden met specifieke beperkingen op milieugebied voor landbouw of bosbouw, die bijdragen tot de uitvoering van artikel 10 van Richtlijn 92/43/EEG, op voorwaarde dat die gebieden niet groter zijn dan 5 % van de oppervlakte van de aangewezen Natura 2000-gebieden die onder de territoriale reikwijdte van elk strategisch GLB-plan vallen;

c)

landbouwarealen die zijn opgenomen in stroomgebiedsbeheersplannen op grond van Richtlijn 2000/60/EG.

4.   De lidstaten kunnen betalingen in het kader van dit artikel enkel toekennen om begunstigden geheel of gedeeltelijk te vergoeden voor de extra kosten, transactiekosten inbegrepen, en de gederfde inkomsten met betrekking tot de gebiedsspecifieke nadelen in het betrokken gebied.

5.   De in lid 4 bedoelde extra kosten en gederfde inkomsten worden berekend:

a)

ten aanzien van de beperkingen als gevolg van de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG, in verband met nadelen die voortvloeien uit vereisten die verder gaan dan de in hoofdstuk I, afdeling 2, van deze titel ter zake vastgestelde GLMC-normen en de overeenkomstig artikel 4, lid 2, van deze verordening vastgestelde voorwaarden voor de instandhouding van het landbouwareaal;

b)

ten aanzien van de beperkingen als gevolg van Richtlijn 2000/60/EG, in verband met nadelen die voortvloeien uit vereisten die verder gaan dan de uit de regelgeving ter zake voortvloeiende beheerseisen, met uitzondering van RBE 1 als opgenomen in bijlage III, en GLMC-normen die zijn vastgesteld op grond van hoofdstuk I, afdeling 2, van deze titel, en de overeenkomstig artikel 4, lid 2, van deze verordening vastgestelde voorwaarden voor de instandhouding van het landbouwareaal.

6.   Betalingen uit hoofde van dit artikel worden jaarlijks toegekend per hectare land.

Artikel 73

Investeringen

1.   De lidstaten kunnen steun voor investeringen verstrekken onder de voorwaarden die in dit artikel zijn vastgesteld en die door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen.

2.   De lidstaten kunnen steun in het kader van dit artikel enkel verstrekken voor investeringen in materiële en immateriële activa die bijdragen tot het bereiken van een of meer van de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, leden 1 en 2.

Voor bedrijven vanaf een bepaalde door de lidstaten in hun strategische GLB-plannen vast te stellen omvang, is steun aan de bosbouwsector afhankelijk van de overlegging van de toepasselijke gegevens van een bosbeheerplan of een gelijkwaardig instrument dat in overeenstemming is met het duurzaam bosbeheer als gedefinieerd in de Algemene Richtsnoeren voor het duurzame beheer van de bossen in Europa, vastgesteld door de Tweede Ministeriële conferentie over de bescherming van de bossen in Europa, gehouden te Helsinki op 16-17 juni 1993.

3.   De lidstaten stellen een lijst op van niet-subsidiabele investeringen en uitgavencategorieën, waaronder ten minste de volgende:

a)

aankoop van landbouwproductierechten;

b)

aankoop van betalingsrechten;

c)

aankoop van land voor een bedrag van meer dan 10 % van de totale subsidiabele uitgaven voor de betrokken verrichting, met uitzondering van aankoop van land ten behoeve van milieubehoud en het behoud van koolstofrijke bodems, of van door jonge landbouwers met behulp van financieringsinstrumenten aangekochte land; in het geval van financieringsinstrumenten is dit plafond van toepassing op de subsidiabele overheidsuitgaven die aan de eindontvanger zijn betaald of, in geval van garanties, op het bedrag van de onderliggende lening;

d)

de aankoop van dieren en de aankoop van zaai- en pootgoed van eenjarige gewassen alsook het planten daarvan voor een ander doel dan:

i)

herstel van het landbouw- of bosbouwpotentieel na natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden of rampzalige gebeurtenissen;

ii)

de bescherming van vee tegen grote roofdieren of van vee dat in de bosbouw in plaats van machines wordt gebruikt;

iii)

het in het kader van de in artikel 70 bedoelde verbintenissen fokken van met uitsterven bedreigde rassen als omschreven in artikel 2, punt 24, van Verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad (45), of

iv)

het in het kader van de in artikel 70 bedoelde verbintenissen in stand houden van plantenrassen die worden bedreigd door genetische erosie;

e)

rente op schulden, behalve met betrekking tot subsidies verleend in de vorm van een rentesubsidie of een subsidie voor garantievergoedingen;

f)

investeringen in grootschalige infrastructuur, zoals bepaald door de lidstaten in hun strategisch GLB-plannen, die geen deel uitmaken van de strategieën voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling beschreven in artikel 32 van Verordening (EU) 2021/1060, met uitzondering van investeringen in breedbandinfrastructuur en van preventieve acties tegen overstromingen en ter bescherming van de kust, die gericht zijn op inperking van de gevolgen van mogelijke natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden of rampzalige gebeurtenissen;

g)

investeringen in bebossing die niet verenigbaar zijn met de milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen overeenkomstig de beginselen van duurzaam bosbeheer, zoals ontwikkeld in het kader van de pan-Europese richtsnoeren voor bebossing en herbebossing.

De eerste alinea, punten a), b), d) en f), is niet van toepassing wanneer steun wordt verleend in de vorm van financieringsinstrumenten.

4.   De lidstaten beperken de steun tot een of meer percentages van maximaal 65 % van de subsidiabele kosten.

De maximale steunpercentages kunnen worden verhoogd:

a)

tot en met 80 % voor de volgende investeringen:

i)

investeringen in verband met een of meer van de specifieke doelstellingen als beschreven in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), en, ten aanzien van dierenwelzijn, in artikel 6, lid 1, punt i);

ii)

investeringen van jonge landbouwers die voldoen aan de voorwaarden die de lidstaten in hun strategisch GLB-plan in overeenstemming met artikel 4, lid 6, hebben vastgesteld;

iii)

investeringen in de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden van de Egeïsche Zee;

b)

tot en met 85 % voor investeringen van kleine landbouwbedrijven, zoals bepaald door de lidstaten;

c)

tot en met 100 % voor de volgende investeringen:

i)

bebossing, invoering en regeneratie van agrobosbouwsystemen, ruilverkaveling in de bosbouw en niet-productieve investeringen in verband met een of meer van de specifieke doelstellingen beschreven in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), met inbegrip van niet-productieve investeringen ter bescherming van vee en gewassen tegen schade aangericht door wilde dieren;

ii)

investeringen in basisdiensten in plattelandsgebieden en in infrastructuur in de land- en bosbouw, zoals bepaald door de lidstaten;

iii)

investeringen in het herstel van het landbouw- of bosbouwpotentieel na natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden of rampzalige gebeurtenissen en investeringen in passende preventieve acties, alsmede investeringen in het behoud van de gezondheid van bossen;

iv)

niet-productieve investeringen die worden ondersteund via strategieën voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling beschreven in artikel 32 van Verordening (EU) 2021/1060 en de projecten van operationele groepen in het kader van het EIP als bedoeld in artikel 127, lid 3, van onderhavige verordening.

5.   Indien het Unierecht leidt tot nieuwe vereisten voor landbouwers, kan tot uiterlijk 24 maanden na de datum waarop de nieuwe eisen voor het betrokken bedrijf van kracht zijn geworden, steun worden verstrekt voor investeringen om te voldoen aan deze eisen.

Artikel 74

Investeringen in irrigatie

1.   De lidstaten kunnen steun verstrekken voor investeringen in irrigatie in nieuwe en bestaande geïrrigeerde gebieden, mits voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 73 en onderhavig artikel.

2.   Investeringen in irrigatie worden alleen gesteund indien de betrokken lidstaat de Commissie een stroomgebiedsbeheersplan als bepaald in Richtlijn 2000/60/EG heeft toegestuurd, voor het gehele gebied waarin de investering moet worden uitgevoerd en voor elk ander gebied waarin deze investering gevolgen voor het milieu kan hebben. De maatregelen van het stroomgebiedsbeheersplan die overeenkomstig artikel 11 van die richtlijn worden uitgevoerd en die relevant zijn voor de landbouwsector, worden in het betrokken programma van maatregelen omschreven.

3.   Watermeters waarmee het waterverbruik op het niveau van de gesteunde investering kan worden gemeten, moeten aanwezig zijn of worden geïnstalleerd als onderdeel van de investering.

4.   De lidstaten kunnen steun verstrekken voor investeringen ter verbetering van bestaande irrigatie-installaties of bestaande irrigatie-infrastructuuronderdelen, indien:

a)

vooraf wordt geoordeeld dat ze gezien de technische parameters van de bestaande installatie of infrastructuur tot waterbesparingen kunnen leiden;

b)

ze gevolgen hebben voor oppervlaktewater- of grondwaterlichamen waarvan in het desbetreffende stroomgebiedbeheerplan de toestand om redenen die verband houden met de waterhoeveelheid als minder dan goed is aangemerkt, en het watergebruik daadwerkelijk is verminderd en aldus in de zin van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2000/60/EG zal bijdragen tot het bereiken van een goede toestand van deze waterlichamen.

De lidstaten nemen als subsidiabiliteitsvoorwaarde percentages in hun strategische GLB-plannen op voor potentiële waterbesparingen en daadwerkelijke vermindering van het watergebruik, overeenkomstig artikel 104, punt d). Deze waterbesparingen weerspiegelen de in de stroomgebiedbeheerplannen vastgestelde behoeften die voortvloeien uit Richtlijn 2000/60/EG genoemd in bijlage XIII bij deze verordening.

Geen van de in dit lid vermelde voorwaarden is van toepassing op investeringen in een bestaande installatie met enkel effect op de energie-efficiëntie, of op investeringen voor het aanleggen van een reservoir of op investeringen in het gebruik van teruggewonnen water dat geen gevolgen heeft voor een bepaald oppervlaktewater- of grondwaterlichaam.

5.   De lidstaten kunnen steun toekennen voor investeringen in het gebruik van teruggewonnen water als alternatieve watervoorziening indien de levering en het gebruik van dat water in overeenstemming zijn met Verordening (EU) 2020/741 van het Europees Parlement en de Raad (46).

6.   De lidstaten kunnen uitsluitend steun verstrekken voor investeringen die leiden tot een nettotoename van het geïrrigeerd areaal met gevolgen voor een bepaald oppervlaktewater- of grondwaterlichaam indien:

a)

in het betrokken stroomgebiedbeheerplan de toestand van het waterlichaam niet als minder dan god is aangemerkt om redenen die verband houden met de waterhoeveelheid, en

b)

uit een milieueffectanalyse blijkt dat de investering niet tot significante negatieve milieueffecten zal leiden; die analyse van de milieueffecten wordt uitgevoerd of goedgekeurd door de bevoegde autoriteit, en kan tevens betrekking hebben op groepen bedrijven.

7.   De lidstaten mogen uitsluitend steun verstrekken voor investeringen in de aanleg of uitbreiding van een reservoir ten behoeve van irrigatie indien deze geen significant negatief milieueffect hebben.

8.   De lidstaten beperken de steun tot een of meer percentages van maximaal:

a)

80 % van de subsidiabele kosten voor investeringen in irrigatie op het landbouwbedrijf op grond van lid 4;

b)

100 % van de subsidiabele kosten voor investeringen ten behoeve van irrigatie in landbouwinfrastructuur buiten het landbouwbedrijf;

c)

65 % van de subsidiabele kosten voor overige investeringen in irrigatie op het landbouwbedrijf.

Artikel 75

Vestiging van jonge landbouwers en nieuwe landbouwers, en het opstarten van plattelandsbedrijven

1.   De lidstaten kunnen steun toekennen voor de vestiging van jonge landbouwers en het opstarten van plattelandsbedrijven, waaronder de vestiging van nieuwe landbouwers, onder de voorwaarden die in dit artikel zijn vastgesteld en die door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen, met als doel bij te dragen tot het bereiken van een of meer van de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, leden 1 en 2.

2.   De lidstaten kunnen steun in het kader van dit artikel enkel verstrekken ter bevordering van:

a)

de vestiging van jonge landbouwers die voldoen aan de voorwaarden die de lidstaten in hun strategische GLB-plannen in overeenstemming met artikel 4, lid 6, hebben vastgesteld;

b)

het opstarten van plattelandsbedrijven die verband houden met land- of bosbouw, met inbegrip van de vestiging van nieuwe landbouwers, of de diversificatie van inkomens van landbouwhuishoudens naar niet-landbouwgerelateerde activiteiten;

c)

het opstarten van niet-landbouwactiviteiten in plattelandsgebieden in verband met de in artikel 32 van de Verordening (EU) 2021/1060 beschreven strategieën voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling.

3.   De lidstaten stellen voorwaarden vast voor de indiening en de inhoud van bedrijfsplannen die begunstigden moeten overleggen om steun in het kader van dit artikel te kunnen ontvangen.

4.   De lidstaten verstrekken de steun in de vorm van vaste bedragen, van financieringsinstrumenten of van een combinatie van beide. De steun bedraagt maximaal 100 000 EUR en kan op basis van objectieve criteria worden gedifferentieerd.

Artikel 76

Risicobeheersinstrumenten

1.   De lidstaten kunnen steun voor risicobeheersinstrumenten verstrekken onder de voorwaarden die in dit artikel zijn vastgesteld en die door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen.

2.   Steun in het kader van dit artikel kan worden verstrekt met het oog op de bevordering van risicobeheersinstrumenten, die actieve landbouwers helpen bij het beheer van de met hun landbouwactiviteiten verband houdende productie- en inkomensrisico’s waarover zij geen controle hebben en die bijdragen tot het bereiken van één of meer van de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, leden 1 en 2.

3.   De lidstaten kunnen, op basis van hun behoeftebeoordeling, steun verstrekken voor verschillende soorten risicobeheersinstrumenten, waaronder inkomensstabiliseringsinstrumenten, en met name:

a)

financiële bijdragen aan verzekeringspremies;

b)

financiële bijdragen aan onderlinge fondsen, met inbegrip van de administratieve kosten voor het opzetten ervan.

4.   Indien de lidstaten de in lid 3 bedoelde steun verstrekken, bepalen zij de volgende subsidiabiliteitsvoorwaarden met betrekking tot:

a)

de soorten subsidiabele risicobeheersinstrumenten en de dekking ervan;

b)

de methode voor de berekening van verliezen en factoren die aanleiding geven tot compensatie;

c)

de regels voor de oprichting en het beheer van de onderlinge fondsen en, indien van toepassing, van andere subsidiabele risicobeheersinstrumenten.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat enkel steun wordt verstrekt voor verliezen boven een drempel van minimaal 20 % van de gemiddelde jaarproductie of het gemiddelde jaarinkomen van de landbouwer in de laatste drie jaar, of de gemiddelde jaarproductie of het gemiddelde inkomen van drie van de laatste vijf jaar, het hoogste en het laagste inkomen niet meegerekend. Met sectorale productierisicobeheerinstrumenten worden de verliezen berekend op holdingniveau of op het niveau van de activiteit van het bedrijf in de betrokken sector.

De lidstaten kunnen in het kader van de in artikel 80, lid 3, bedoelde financieringsinstrumenten landbouwers die niet aan een risicobeheersinstrument deelnemen steun verstrekken in de vorm van financiering van autonoom netto werkkapitaal, ter compensatie van verliezen bedoeld in de eerste alinea van dit lid.

6.   De lidstaten beperken de steun tot een of meer percentages van maximaal 70 % van de subsidiabele kosten.

Dit lid is niet van toepassing op de in artikel 19 bedoelde bijdragen.

7.   De lidstaten zorgen ervoor dat overcompensatie als gevolg van de combinatie van de in dit artikel bedoelde interventies met andere publieke en particuliere risicobeheerregelingen, wordt vermeden.

Artikel 77

Samenwerking

1.   De lidstaten kunnen steun voor samenwerking verstrekken onder de voorwaarden die in dit artikel zijn vastgesteld en die door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen, met het oog op:

a)

de voorbereiding en uitvoering van de in artikel 127, lid 3, bedoelde projecten van operationele groepen in het kader van het EIP;

b)

de voorbereiding en uitvoering van Leader;

c)

de bevordering van en steun aan door de Unie of de lidstaten erkende kwaliteitsregelingen en het gebruik ervan door landbouwers;

d)

de ondersteuning van producentengroeperingen, producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties;

e)

de opstelling en uitvoering van “slimme dorpen”-strategieën, zoals bepaald door de lidstaten;

f)

steun voor andere vormen van samenwerking.

2.   De lidstaten kunnen steun in het kader van dit artikel uitsluitend verstrekken ter bevordering van nieuwe samenwerkingsvormen, maar ingeval van het opstarten van een nieuwe activiteit tevens van bestaande samenwerkingsvormen. Bij die samenwerking zijn minimaal twee actoren betrokken en de samenwerking draagt bij tot het bereiken van een of meer van de specifieke doelstellingen van artikel 6, leden 1 en 2.

3.   De lidstaten kunnen in het kader van dit artikel de kosten dekken die verband houden met alle aspecten van de samenwerking.

4.   De lidstaten kunnen in het kader van dit artikel de steun verstrekken als een totaalbedrag dat de kosten dekt van de samenwerking en van de uitgevoerde activiteiten, of zij kunnen enkel de kosten van de samenwerking dekken en middelen gebruiken uit andere interventietypes voor plattelandsontwikkeling, of uit andere instrumenten voor nationale of Uniesteun ter dekking van de kosten van de uitgevoerde activiteiten.

Indien de steun als totaalbedrag wordt uitgekeerd, zorgen de lidstaten ervoor dat de uitgevoerde activiteit voldoet aan de desbetreffende regels en vereisten vastgelegd in de artikelen 70 tot en met 76 en 78.

In het geval van Leader geldt dat, in afwijking van de eerste alinea van dit lid:

a)

steun voor alle kosten die in aanmerking komen voor voorbereidende steun in het kader van artikel 34, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2021/1060 en voor de uitvoering van geselecteerde strategieën uit hoofde van de punten b) en c) van dat lid, enkel wordt verleend als een totaalbedrag in het kader van dit artikel, en

b)

de lidstaten ervoor zorgen dat de uitgevoerde activiteiten die uit investeringen bestaan, aan de toepasselijke regels en vereisten van de Unie in het kader van het in artikel 73 van deze verordening vastgestelde interventietype voor investeringen voldoen.

5.   De lidstaten verstrekken uit hoofde van dit artikel geen steun voor samenwerking waarbij alleen onderzoeksinstanties betrokken zijn.

6.   In het geval van samenwerking in het kader van de opvolging op een landbouwbedrijf, en dan met name de generatievernieuwing daar, kunnen lidstaten enkel steun verstrekken aan landbouwers die de pensioenleeftijd hebben bereikt of aan landbouwers die de pensioenleeftijd voor het einde van de verrichting zullen bereiken, zoals die door de betrokken lidstaat in overeenstemming met hun nationale wetgeving is bepaald.

7.   De lidstaten beperken de steun tot maximaal zeven jaar. Die voorwaarde geldt niet voor Leader en, in naar behoren gemotiveerde gevallen, evenmin voor collectieve milieu- en klimaatacties die nodig zijn om de specifieke doelstellingen te bereiken die zijn vastgelegd in artikel 6, punten d), e) en f).

8.   De lidstaten beperken de steun voor:

a)

voorlichtings- en promotieactiviteiten voor kwaliteitsregelingen tot een of meer percentages van maximaal 70 % van de subsidiabele kosten;

b)

de oprichting van producentengroeperingen, producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties tot 10 % van de jaarlijkse op de markt afgezette productie van de groepering of organisatie, met een maximum van 100 000 EUR per jaar; die steun daalt geleidelijk en is uitsluitend beschikbaar gedurende de eerste vijf jaar na erkenning.

Artikel 78

Uitwisseling van kennis en verspreiding van informatie

1.   De lidstaten kunnen steun verstrekken voor uitwisseling van kennis en verspreiding van informatie onder de nader in hun strategische GLB-plannen uitgewerkte voorwaarden van dit artikel, teneinde bij te dragen tot een of meer van de specifieke doelstellingen van artikel 6, leden 1 en 2, waarbij dan de focus op de bescherming van natuur, milieu en klimaat ligt; dit kan onder meer acties inhouden op het gebied van milieueducatie en -bewustmaking en de ontwikkeling van plattelandsbedrijven en -gemeenschappen.

2.   Steun uit hoofde van dit artikel kan worden gebruikt ter dekking van de kosten van alle relevante acties ter bevordering van innovatie, scholing en advisering, en andere vormen van uitwisseling van kennis en verspreiding van informatie, onder meer via het opstellen en bijwerken van plannen en studies ten behoeve van uitwisseling van kennis en verspreiding van informatie. Deze acties dragen bij tot het bereiken van een of meer van de specifieke doelstellingen van artikel 6, leden 1 en 2.

3.   Steun voor adviesdiensten wordt enkel verstrekt voor adviesdiensten die voldoen aan artikel 15, lid 3.

4.   Ten behoeve van de oprichting van adviesdiensten kunnen de lidstaten steun verstrekken in de vorm van een vast bedrag van maximaal 200 000 EUR. De lidstaten zorgen ervoor dat steun een beperkte geldigheidsduur heeft.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat acties uit hoofde van dit type interventies gebaseerd zijn op en stroken met de beschrijving van het AKIS in hun strategische GLB-plannen overeenkomstig artikel 114, punt a), i).

Afdeling 2

Elementen die voor verscheidene interventietypes gelden

Artikel 79

Selectie van verrichtingen

1.   Na raadpleging van het in artikel 124 bedoelde monitoringcomité (het “monitoringcomité”), stellen de nationale beheersautoriteit, regionale beheersautoriteiten indien relevant, of aangewezen intermediaire instanties selectiecriteria op voor interventies die betrekking hebben op een of meer van de volgende interventietypes: investeringen, vestiging van jonge landbouwers en nieuwe landbouwers en het opstarten van plattelandsbedrijven, samenwerking, kennisuitwisseling en verspreiding van informatie. Deze selectiecriteria staan borg voor de gelijke behandeling van de aanvragers, voor een beter gebruik van de financiële middelen en voor het afstemmen van de steun overeenkomstig het doel van de interventies.

De lidstaten kunnen besluiten geen selectiecriteria toe te passen voor investeringsinterventies die duidelijk zijn gericht op milieudoelen of worden uitgevoerd in verband met herstelactiviteiten.

In afwijking van de eerste alinea kan in naar behoren gemotiveerde gevallen en na raadpleging van het monitoringcomité, een andere selectiemethode worden vastgesteld.

2.   De verantwoordelijkheid van beheersautoriteiten of van de aangewezen intermediaire instanties als vastgesteld in lid 1, doet geen afbreuk aan de taken van de plaatselijke actiegroepen bedoeld in artikel 33 van Verordening (EU) 2021/1060.

3.   Lid 1 is niet van toepassing wanneer steun wordt verleend in de vorm van financieringsinstrumenten.

4.   De lidstaten kunnen besluiten de in lid 1 bedoelde selectiecriteria niet toe te passen op verrichtingen die een certificaat “Excellentiekeur” hebben ontvangen in het kader van Horizon 2020, vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad (47), uit hoofde van Horizon Europa of uit hoofde van het Programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE), vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/783 van het Europees Parlement en de Raad (48) op voorwaarde dat die verrichtingen stroken met het strategisch GLB-plan.

5.   Een verrichting kan geheel of gedeeltelijk buiten de betrokken lidstaat worden uitgevoerd, ook buiten het grondgebied van de Unie, mits de verrichting bijdraagt tot het bereiken van de doelstellingen van het strategisch GLB-plan.

Artikel 80

Specifieke regels voor financieringsinstrumenten

1.   Steun in de vorm van financieringsinstrumenten bedoeld in artikel 58 van Verordening (EU) 2021/1060 kan worden verstrekt in het kader van de interventietypes bedoeld in de artikelen 73 tot en met 78 van deze verordening.

2.   Indien steun verstrekt wordt in de vorm van financieringsinstrumenten, zijn de definities van “financieringsinstrument”, “financieel product”, “eindontvanger”, “holdingfonds”, “specifiek fonds”, “hefboomeffect”, “multiplicatorratio”, “beheerskosten” en “beheersvergoedingen” vastgelegd in artikel 2 van Verordening (EU) 2021/1060 en de bepalingen van titel V, hoofdstuk II, afdeling 2, van die verordening van toepassing.

Ook zijn de leden 3, 4 en 5 van dit artikel van toepassing.

3.   Overeenkomstig artikel 58, lid 2, van Verordening (EU) 2021/1060 kan werkkapitaal, met inbegrip van autonoom netto werkkapitaal, op grond van de artikelen 73, 74, 76, 77 en 78 van deze verordening als een subsidiabele uitgave worden aangemerkt, indien het bijdraagt tot het bereiken van ten minste één specifieke voor de betrokken interventie relevante doelstelling. Steun voor de financiering van autonoom netto werkkapitaal uit hoofde van een van deze artikelen kan verleend worden zonder toepassing van het vereiste dat de eindontvanger uit hoofde van hetzelfde artikel steun voor andere uitgaven ontvangt.

Voor activiteiten die binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen, mag het totale bedrag van de aan een eindontvanger verstrekte steun voor werkkapitaal niet meer bedragen dan een brutosubsidie-equivalent van 200 000 EUR over een periode van drie begrotingsjaren.

4.   In afwijking van de artikelen 73, 74, 76, 77 en 78 zijn de in die artikelen vastgestelde steunpercentages niet van toepassing op de financiering van autonoom netto werkkapitaal.

5.   Voor een financieringsinstrument zijn de subsidiabele uitgaven het totaalbedrag aan subsidiabele overheidsuitgaven exclusief aanvullende nationale financiering als bedoeld in artikel 115, lid 5, dat binnen de subsidiabiliteitsperiode is betaald of, in het geval van garanties, is gereserveerd voor garantieovereenkomsten door het financieringsinstrument. Dat bedrag komt overeen met:

a)

betalingen aan eindontvangers, in geval van leningen, investeringen in eigen vermogen of investeringen in quasi-eigenvermogen;

b)

middelen die gereserveerd zijn voor garantieovereenkomsten, ongeacht of deze nog uitstaan of reeds verlopen zijn, om aan mogelijke aanspraken op garanties voor verliezen te kunnen voldoen, berekend op grond van een multiplicatorratio die is vastgelegd voor de respectieve onderliggende uitgekeerde nieuwe leningen aan of investeringen in eigen vermogen van eindontvangers;

c)

betalingen aan, of ten voordele van eindontvangers, indien financieringsinstrumenten worden gecombineerd met een andere bijdrage van de Unie in een concrete actie in één financieringsinstrument overeenkomstig artikel 58, lid 5, van Verordening (EU) 2021/1060;

d)

betalingen van beheersvergoedingen en vergoedingen van de beheerskosten betaald door de instanties die het financieringsinstrument implementeren.

Indien een financieringsinstrument wordt uitgevoerd over opeenvolgende programmeringsperioden heen, kan steun worden verstrekt aan of ten voordele van eindontvangers, inclusief beheerskosten en -vergoedingen, op basis van tijdens de vorige programmeringsperiode gesloten overeenkomsten, mits die steun voldoet aan de subsidiabiliteitsregels van de daaropvolgende programmeringsperiode. In die gevallen wordt de subsidiabiliteit van in uitgavendeclaraties ingediende uitgaven bepaald volgens de regels van de betrokken programmeringsperiode.

Voor de toepassing van de eerste alinea, punt b), geldt dat, indien de entiteit die de garanties ontvangt het geplande bedrag aan nieuwe leningen of investeringen in eigen vermogen of quasi-eigenvermogen niet in overeenstemming met de multiplicatorratio aan eindontvangers heeft uitgekeerd, de subsidiabele uitgaven evenredig worden verminderd. De multiplicatorratio kan worden herzien indien latere veranderingen van de marktomstandigheden dat rechtvaardigen. Een dergelijke herziening heeft geen terugwerkende kracht.

Voor de toepassing van dit lid, eerste alinea, punt d), zijn de beheersvergoedingen prestatiegericht. Indien instanties die een holdingfonds uitvoeren, geselecteerd worden middels de rechtstreekse gunning van een overeenkomst op grond van artikel 59, lid 3, van Verordening (EU) 2021/1060, is het bedrag van de aan deze instanties betaalde beheerskosten en -vergoedingen dat als subsidiabele uitgave kan worden gedeclareerd, onderworpen aan een drempel van maximaal 5 % van het totaalbedrag van de subsidiabele overheidsuitgaven die aan eindontvangers zijn uitbetaald in de vorm van leningen of die voor garantieovereenkomsten zijn gereserveerd, en van maximaal 7 % van het totaalbedrag van de subsidiabele overheidsuitgaven die aan eindontvangers zijn uitbetaald in de vorm van investeringen in eigen vermogen en quasi-eigenvermogen.

Indien instanties die een specifiek fonds uitvoeren, geselecteerd worden middels de rechtstreekse gunning van een overeenkomst op grond van artikel 59, lid 3, van Verordening (EU) 2021/1060, is het bedrag van de aan deze instanties betaalde beheerskosten en -vergoedingen dat als subsidiabele uitgave kan worden gedeclareerd, onderworpen aan een drempel van maximaal 7 % van het totaalbedrag van de subsidiabele overheidsuitgaven die aan eindontvangers zijn uitbetaald in de vorm van leningen of die voor garantieovereenkomsten zijn gereserveerd, en van maximaal 15 % van het totaalbedrag van de subsidiabele overheidsuitgaven die aan eindontvangers zijn uitbetaald in de vorm van investeringen in eigen vermogen of quasi-eigenvermogen.

Voor de toepassing van de eerste alinea, punt d), geldt dat, wanneer instanties die een holdingfonds of specifieke fondsen uitvoeren, door middel van een openbare aanbesteding zijn geselecteerd in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving, het bedrag van de beheerskosten en -vergoedingen wordt vastgesteld in de financieringsovereenkomst en het uitdrukking geeft aan het resultaat van de openbare aanbesteding.

Afsluitprovisies die geheel of gedeeltelijk aan eindontvangers worden berekend, gelden niet als subsidiabele uitgave.

Artikel 81

Gebruik van het Elfpo via InvestEU

1.   De lidstaten kunnen in het voorstel voor een strategisch GLB-plan bedoeld in artikel 118 of in het verzoek tot wijziging van een strategisch GLB-plan bedoeld in artikel 119, een bedrag van maximaal 3 % van de totale initiële Elfpo-toewijzing aan het strategisch GLB-plan, toewijzen aan InvestEU en via de EU-garantie en de InvestEU-advieshub wordt uitgevoerd. Het strategisch GLB-plan vermeldt een motivering voor het gebruik van InvestEU en de bijdrage ervan aan het bereiken van een of meer van de in artikel 6, leden 1 en 2, vermelde en in het kader van het strategisch GLB-plan gekozen specifieke doelstellingen.

Het aan InvestEU bijgedragen bedrag wordt aangewend overeenkomstig de in Verordening (EU) 2021/523 vastgestelde regels.

2.   De lidstaten bepalen het elk jaar bijgedragen totaalbedrag. In het geval van een verzoek tot wijziging van een strategisch GLB-plan hebben die bedragen alleen betrekking hebben op middelen voor toekomstige jaren.

3.   Het in lid 1 bedoelde bedrag wordt, bij sluiting van de bijdrageovereenkomst bedoeld in artikel 10, lid 3, van Verordening (EU) 2021/523, gebruikt als voorziening voor het gedeelte van de EU-garantie in het lidstaatcompartiment en voor de InvestEU-advieshub. De vastleggingen in de begroting van de Unie voor elke bijdrageovereenkomst kunnen in de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2027 in jaarlijkse tranches worden verricht door de Commissie.

4.   Indien binnen vier maanden na de vaststelling van het uitvoeringsbesluit van de Commissie tot goedkeuring van het strategisch GLB-plan overeenkomstig artikel 118 van deze verordening geen bijdrageovereenkomst als bedoeld in artikel 10, lid 2, van Verordening (EU) 2021/523 is gesloten voor het in lid 1 van dit artikel bedoeld bedrag dat aan dat strategisch GLB-plan is toegewezen, wordt het overeenkomstige bedrag opnieuw toegewezen in het strategisch GLB-plan na de goedkeuring van een verzoek tot wijziging door de lidstaat dat is ingediend in overeenstemming met artikel 119 van deze verordening.

Een sluiting van de bijdrageovereenkomst voor het in lid 1 van dit artikel bedoeld bedrag dat is toegewezen in een verzoek tot wijziging van een strategisch GLB-plan dat is ingediend in overeenstemming in artikel 119 van deze verordening, geschiedt gelijktijdig met de vaststelling van het uitvoeringsbesluit van de Commissie tot goedkeuring van die wijziging van het strategisch GLB-plan.

5.   Indien binnen negen maanden na de goedkeuring van de bijdrageovereenkomst geen garantieovereenkomst als bedoeld in artikel 10, lid 4, tweede alinea, van Verordening (EU) 2021/523 is gesloten, wordt de bijdrageovereenkomst beëindigd of in onderlinge overeenstemming verlengd.

Indien de deelname van een lidstaat aan InvestEU wordt stopgezet, worden de betrokken betaalde bedragen die als voorziening naar het gemeenschappelijk voorzieningsfonds zijn overgemaakt, teruggevorderd als interne bestemmingsontvangsten op grond van artikel 21, lid 5, van het financieel reglement, en de lidstaat dient een verzoek tot wijziging van zijn strategisch GLB-plan in, teneinde de teruggevorderde bedragen en de overeenkomstig lid 2 aan toekomstige kalenderjaren toegewezen bedragen te gebruiken.

De beëindiging of wijziging van de bijdrageovereenkomst geschiedt gelijktijdig met de vaststelling van het uitvoeringsbesluit van de Commissie tot goedkeuring van de desbetreffende wijziging van het strategisch GLB-plan en uiterlijk op 31 december 2026.

6.   Indien een garantieovereenkomst als bedoeld in artikel 10, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) 2021/523, binnen de in de bijdrageovereenkomst vastgelegde termijn na ondertekening van de garantieovereenkomst, doch uiterlijk na vier jaar, niet naar behoren is uitgevoerd, wordt de bijdrageovereenkomst gewijzigd. De lidstaat kan erom verzoeken dat bedragen die op grond van lid 1 van dit artikel aan de EU-garantie zijn bijgedragen en die zijn vastgelegd in de garantieovereenkomst maar geen onderliggende leningen, investeringen in eigen vermogen of andere risicodragende instrumenten dekken, worden behandeld overeenkomstig lid 5 van dit artikel.

7.   Middelen die worden gegenereerd door of toe te schrijven zijn aan de bedragen die worden bijgedragen aan de EU-garantie, worden ter beschikking gesteld aan de lidstaat overeenkomstig artikel 10, lid 5, punt a), van Verordening (EU) 2021/523 en gebruikt voor steun in het kader van dezelfde doelstelling of doelstellingen bedoeld in lid 1 van dit artikel in de vorm van financieringsinstrumenten of begrotingsgaranties.

8.   De termijn voor de automatische vrijmaking als vastgesteld in artikel 34 van Verordening (EU) 2021/2116 van de bedragen die overeenkomstig de leden 4, 5 en 6 van dit artikel in een strategisch GLB-plan moeten worden hergebruikt, vangt aan in het jaar waarin de overeenkomstige begrotingsvastleggingen zijn gedaan.

Artikel 82

Deugdelijkheid en nauwkeurigheid van de betalingsberekening

Indien betalingen worden toegekend op basis van extra kosten en gederfde inkomsten overeenkomstig de artikelen 70, 71 en 72, zorgen de lidstaten ervoor dat de betrokken berekeningen deugdelijk en nauwkeurig zijn en op voorhand zijn vastgesteld op basis van een eerlijke, evenwichtige en verifieerbare berekeningsmethode. Hiertoe voeren instanties die functioneel onafhankelijk zijn van de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het strategisch GLB-plan en die over de nodige deskundigheid beschikken, de berekeningen uit of bevestigen zij de deugdelijkheid en de nauwkeurigheid ervan.

Artikel 83

Subsidievormen

1.   Onverminderd de artikelen 70, 71, 72 en 75, kan de in het kader van dit hoofdstuk verleende subsidies de volgende vormen aannemen:

a)

vergoeding van de subsidiabele kosten die een begunstigde daadwerkelijk heeft gemaakt;

b)

eenheidskosten;

c)

vaste bedragen;

d)

financiering volgens een vast percentage.

2.   De bedragen voor de in lid 1, punten b), c) en d), genoemde vormen van subsidies worden vastgesteld op één van de hierna genoemde manieren:

a)

een eerlijke, billijke en verifieerbare berekeningsmethode op basis van:

i)

statistische gegevens, andere objectieve informatie of een deskundig oordeel, of

ii)

de geverifieerde historische gegevens van individuele begunstigden, of

iii)

de toepassing van de gebruikelijke kostenberekeningsmethoden van individuele begunstigden;

b)

ontwerpbegrotingen die per geval zijn opgesteld en op voorhand zijn goedgekeurd door de instantie die de verrichting selecteert;

c)

conform de voorschriften voor de toepassing van overeenkomstige eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages die in het kader van beleidsmaatregelen van de Unie voor een soortgelijke verrichting gelden;

d)

conform de voorschriften voor de toepassing van overeenkomstige eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages die in het kader van regelingen voor volledig door de lidstaat gefinancierde subsidies voor een soortgelijke verrichting gelden.

3.   De lidstaten kunnen begunstigden volledig of gedeeltelijk terug te betalen subsidies onder voorwaarden toekennen als nader bepaald in het document met de steunvoorwaarden, alsmede onder de volgende voorwaarden:

a)

terugbetalingen door de begunstigde worden verricht volgens de tussen de beheerautoriteit en de begunstigde overeengekomen voorwaarden;

b)

de lidstaten hergebruiken middelen die door de begunstigde zijn terugbetaald uiterlijk op 31 december 2029 voor dezelfde specifieke doelstelling van het strategisch GLB-plan, zulks in de vorm van subsidies onder voorwaarden, in de vorm van een financieringsinstrument of in een andere vorm van steun; de terugbetaalde bedragen en de informatie over het hergebruik ervan worden opgenomen in het laatste jaarlijkse prestatieverslag;

c)

de lidstaten stellen de nodige maatregelen vast opdat de middelen in afzonderlijke rekeningen of onder passende boekhoudkundige codes worden aangehouden;

d)

Uniemiddelen die te eniger tijd worden terugbetaald door begunstigden, maar niet worden hergebruikt uiterlijk op 31 december 2029, worden overeenkomstig artikel 34 van Verordening (EU) 2021/2116 terugbetaald aan de Uniebegroting.

Artikel 84

Gedelegeerde bevoegdheden voor de vaststelling van aanvullende vereisten voor interventietypes voor plattelandsontwikkeling

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening met voorschriften die een aanvulling vormen op die welke in dit hoofdstuk zijn vastgesteld betreffende de voorwaarden voor het verlenen van steun voor de:

a)

de in artikel 70 bedoelde beheersverbintenissen betreffende genetische hulpbronnen en dierenwelzijn;

b)

kwaliteitsregelingen bedoeld in artikel 77, wat betreft de specificiteit van het eindproduct, de toegang tot de regeling, de verificatie van bindende productspecificaties, de transparantie van de regeling, en de traceerbaarheid van de producten, alsmede de erkenning door de lidstaten van vrijwillige certificeringsregelingen.

TITEL IV

FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 85

ELGF- en Elfpo-uitgaven

1.   Het ELGF financiert de interventietypes met betrekking tot:

a)

de in artikel 16 vervatte rechtstreekse betalingen;

b)

de in titel III, hoofdstuk III, vervatte interventies in bepaalde sectoren.

2.   Het Elfpo financiert de interventietypes bedoeld in titel III, hoofdstuk IV, en technische bijstand op initiatief van de lidstaten bedoeld in artikel 94.

Artikel 86

Subsidiabiliteit van de uitgaven

1.   Uitgaven komen in aanmerking:

a)

voor een bijdrage uit het ELGF vanaf 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin het strategisch GLB-plan door de Commissie is goedgekeurd;

b)

voor een bijdrage uit het Elfpo vanaf de datum van indiening van het strategisch GLB-plan, maar ten vroegste vanaf 1 januari 2023.

2.   Als uitgaven subsidiabel worden doordat een strategisch GLB-plan wordt gewijzigd, komen zij pas in aanmerking voor een bijdrage uit het ELGF nadat die wijziging door de Commissie is goedgekeurd en vanaf de datum waarop de door de betrokken lidstaat overeenkomstig artikel 119, lid 8, vastgestelde wijziging van kracht wordt.

3.   Als uitgaven subsidiabel worden doordat een strategisch GLB-plan wordt gewijzigd, komen zij pas in aanmerking voor een bijdrage uit het Elfpo vanaf de datum waarop het verzoek tot wijziging bij de Commissie is ingediend, of vanaf de datum van de in artikel 119, lid 9, bedoelde kennisgeving van de wijziging.

In afwijking van de eerste alinea van dit lid en van lid 4, tweede alinea, kan in het strategisch GLB-plan worden bepaald dat uit het Elfpo gefinancierde uitgaven in verband met wijzigingen van het plan subsidiabel kunnen zijn vanaf de datum waarop de gebeurtenis zich heeft voorgedaan, in het geval van noodmaatregelen wegens natuurrampen, rampzalige gebeurtenissen, ongunstige weersomstandigheden of een plotse, ingrijpende wijziging van de sociaal-economische omstandigheden in de lidstaat of regio.

4.   Uitgaven komen in aanmerking voor een bijdrage uit het Elfpo als zij zijn gedaan door een begunstigde en uiterlijk op 31 december 2029 zijn betaald. Uitgaven komen bovendien alleen voor een bijdrage uit het Elfpo in aanmerking als de desbetreffende steun uiterlijk op 31 december 2029 werkelijk door het betaalorgaan is betaald.

De lidstaten stellen de begindatum van de subsidiabiliteit van door de begunstigde gemaakte kosten vast. De begindatum mag niet vóór 1 januari 2023 liggen.

Verrichtingen die fysiek zijn afgerond of volledig zijn uitgevoerd voordat de steunaanvraag bij de beheersautoriteit wordt ingediend, komen niet in aanmerking voor steun, ongeacht of alle betrokken betalingen zijn verricht.

Verrichtingen met betrekking tot het vroeg kweken van zaadopstanden en het kweken van jonge opstanden in overeenstemming met beginselen van duurzaam bosbeheer gericht op een of meer van de specifieke doelstellingen van artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), zoals omschreven door de lidstaat, kunnen echter in aanmerking komen voor steun zelfs als zij fysiek zijn afgerond vóór de steunaanvraag bij de beheersautoriteit is ingediend.

5.   Bijdragen in natura en afschrijvingskosten kunnen voor steun uit hoofde van het Elfpo in aanmerking komen als aan door de lidstaten vast te stellen voorwaarden is voldaan.

Artikel 87

Financiële toewijzingen voor interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen

1.   Onverminderd artikel 17 van Verordening (EU) 2021/2116, mag het totale bedrag voor interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen dat met betrekking tot een kalenderjaar in een lidstaat kan worden toegekend uit hoofde van titel III, hoofdstuk II, van deze verordening, de in bijlage V vastgelegde financiële toewijzing van die lidstaat niet overschrijden.

Onverminderd artikel 17 van Verordening (EU) 2021/2116, mag het maximumbedrag dat met betrekking tot een kalenderjaar in een lidstaat uit hoofde van titel III, hoofdstuk II, afdeling 3, onderafdeling 2, van deze verordening kan worden toegekend voorafgaand aan de toepassing van artikel 17 van deze verordening, de in bijlage VIII vastgelegde financiële toewijzing van die lidstaat niet overschrijden.

Voor de toepassing van artikelen 96, 97 en 98 is de in bijlage V genoemde financiële toewijzing van een lidstaat na aftrek van de in bijlage VIII vastgelegde bedragen en vóór overhevelingen krachtens artikel 17, vastgelegd in bijlage IX.

2.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in de bijlagen V en IX vastgelegde toewijzingen van de lidstaten te wijzigen in verband met het totale maximumbedrag aan rechtstreekse betalingen dat mag worden toegekend, met inbegrip van de overhevelingen bedoeld in de artikelen 17 en 103, de overhevelingen van financiële toewijzingen bedoeld in artikel 88, lid 5, en de verlagingen die nodig zijn voor de financiering van interventietypes in andere sectoren bedoeld in artikel 88, lid 6.

Overhevelingen overeenkomstig artikel 17 worden echter buiten beschouwing gelaten bij de aanpassing van bijlage IX.

3.   Het bedrag van de indicatieve financiële toewijzingen per interventie bedoeld in artikel 101 voor de interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen als vastgelegd in artikel 16, dat in een lidstaat moet worden toegekend met betrekking tot een kalenderjaar, kan de in bijlage V vastgelegde toewijzing van die lidstaat overschrijden met het in het strategisch GLB-plan opgenomen geraamde bedrag van de verlaging van betalingen overeenkomstig artikel 112, lid 3, punt a), tweede alinea.

Artikel 88

Financiële toewijzingen voor bepaalde interventietypes in bepaalde sectoren

1.   De financiële steun van de Unie voor interventietypes in de wijnsector wordt aan de lidstaten toegewezen als beschreven in bijlage VII.

2.   De financiële steun van de Unie voor interventietypes in de bijenteeltsector wordt aan de lidstaten toegewezen als beschreven in bijlage X.

3.   De financiële steun van de Unie die aan Duitsland wordt toegewezen voor interventietypes in de hopsector bedraagt 2 188 000 EUR per begrotingsjaar.

4.   De financiële steun van de Unie voor interventietypes in de sector olijfolie en tafelolijven, per begrotingsjaar wordt als volgt toegewezen:

a)

10 666 000 EUR voor Griekenland;

b)

554 000 EUR voor Frankrijk, en

c)

34 590 000 EUR voor Italië.

5.   De betrokken lidstaten kunnen in hun strategische GLB-plannen besluiten de totale financiële toewijzingen bedoeld in de leden 3 en 4 over te hevelen naar hun toewijzingen voor rechtstreekse betalingen. Dat besluit kan niet worden herzien.

De financiële toewijzingen aan de lidstaten die zijn overgeheveld naar de toewijzingen voor rechtstreekse betalingen zijn niet meer beschikbaar voor de interventietypes bedoeld in de leden 3 en 4.

6.   De lidstaten kunnen in hun strategische GLB-plannen beslissen om maximaal 3 % van hun toewijzingen voor rechtstreekse betalingen in bijlage V, in voorkomend geval na aftrek van de toewijzingen voor katoen vastgesteld in bijlage VIII, te gebruiken voor interventietypes in andere sectoren bedoeld in titel III, hoofdstuk III, afdeling 7.

De lidstaten kunnen besluiten het in de eerste alinea bedoelde percentage tot maximaal 5 % te verhogen. In dat geval wordt het met die verhoging overeenkomende bedrag afgetrokken van het in artikel 96, lid 1, 2, of 5 bedoelde maximum en kan het niet langer worden toegewezen voor de in titel III, hoofdstuk II, afdeling 3, onderafdeling 1, genoemde interventietypes in de vorm van gekoppelde inkomenssteun.

Het bedrag dat overeenstemt met het percentage van de toewijzingen aan de lidstaten voor rechtstreekse betalingen bedoeld in de eerste en tweede alinea van dit lid en dat wordt gebruikt voor interventietypes in andere sectoren voor een bepaald begrotingsjaar wordt beschouwd als toewijzingen aan de lidstaten per begrotingsjaar voor interventietypes in andere sectoren.

7.   De lidstaten kunnen in 2025 hun in lid 6 bedoelde beslissing evalueren als onderdeel van een verzoek tot wijziging van hun strategische GLB-plannen die is gedaan overeenkomstig artikel 119.

8.   De in het goedgekeurde strategisch GLB-plan vastgelegde bedragen die voortvloeien uit de toepassing van de leden 6 en 7 zijn bindend in de betrokken lidstaat.

Artikel 89

Financiële toewijzingen voor interventietypes voor plattelandsontwikkeling

1.   Het totale bedrag van de steun van de Unie voor interventietypes voor plattelandsontwikkeling in het kader van deze verordening voor de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2027 bedraagt 60 544 439 600 EUR in lopende prijzen, overeenkomstig het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021 tot en met 2027 bepaald in Verordening (EU, Euratom) 2020/2093.

2.   0,25 % van de in lid 1 bedoelde middelen wordt besteed aan de financiering van de op initiatief van de Commissie uitgevoerde activiteiten in verband met technische bijstand bedoeld in artikel 7 van Verordening (EU) 2021/2116, waaronder het Europees GLB-netwerk bedoeld in artikel 126, lid 2, van deze verordening en het EIP bedoeld in artikel 127 van deze verordening. Zulke activiteiten kunnen betrekking hebben op voorgaande programmeringsperioden en volgende door het strategisch GLB-plan bestreken perioden.

3.   De jaarlijkse uitsplitsing per lidstaat van de in lid 1 genoemde bedragen, na aftrek van het in lid 2 genoemde bedrag, is vastgesteld in bijlage XI.

4.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage XI om de jaarlijkse uitsplitsing per lidstaat te herzien teneinde rekening te houden met relevante ontwikkelingen, waaronder de in de artikelen 17 en 103 bedoelde overhevelingen, om technische aanpassingen te verrichten zonder de algemene toewijzingen te veranderen, of teneinde rekening te houden met elke andere verandering uit hoofde van een wetgevingshandeling na vaststelling van deze verordening.

Artikel 90

Bijdrage uit het Elfpo

In het krachtens artikel 118, lid 6, genomen uitvoeringsbesluit van de Commissie tot goedkeuring van het strategisch GLB-plan, wordt de maximumbijdrage uit het Elfpo aan het plan vastgesteld. De bijdrage uit het Elfpo wordt berekend op basis van het bedrag aan subsidiabele overheidsuitgaven exclusief aanvullende nationale financiering bedoeld in artikel 115, lid 5.

Artikel 91

Elfpo-bijdragepercentages

1.   In de strategische GLB-plannen wordt op regionaal of nationaal niveau één Elfpo-bijdragepercentage vastgesteld dat op alle interventies van toepassing is.

2.   In afwijking van lid 1 bedraagt het maximale Elfpo-bijdragepercentage:

a)

85 % van de subsidiabele overheidsuitgaven, in minder ontwikkelde regio’s;

b)

80 % van de subsidiabele overheidsuitgaven, in de ultraperifere gebieden en op de kleinere eilanden van de Egeïsche Zee;

c)

60 % van de subsidiabele overheidsuitgaven, in overgangsregio’s in de zin van artikel 108, lid 2, eerste alinea, punt b), van Verordening (EU) 2021/1060;

d)

43 % van de subsidiabele overheidsuitgaven, in de overige regio’s.

3.   In afwijking van de leden 1 en 2 bedraagt het maximale Elfpo-bijdragepercentage, indien het overeenkomstig lid 2 in het strategisch GLB-plan vastgestelde percentage lager is:

a)

65 % van de subsidiabele overheidsuitgaven, voor betalingen in verband met natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen op grond van artikel 71;

b)

80 % van de subsidiabele overheidsuitgaven, voor betalingen uit hoofde van artikel 70, voor betalingen uit hoofde van artikel 72, voor steun voor niet-productieve investeringen bedoeld in artikel 73, voor de steun voor projecten van operationele groepen in het kader van het EIP uit hoofde van artikel 77, lid 1, punt a), en voor Leader uit hoofde van artikel 77, lid 1, punt b);

c)

100 % van de subsidiabele overheidsuitgaven, voor verrichtingen die worden gefinancierd met middelen die naar het Elfpo zijn overgeheveld op grond van de artikelen 17 en 103.

4.   De minimumbijdrage uit het Elfpo in procenten bedraagt 20 % van de subsidiabele overheidsuitgaven.

5.   De in de leden 2, 3 en 4 bedoelde subsidiabele overheidsuitgaven zijn exclusief de in artikel 115, lid 5, bedoelde aanvullende nationale financiering.

Artikel 92

Minimale financiële toewijzingen voor Leader

1.   Ten minste 5 % van de totale Elfpo-bijdrage aan het strategisch GLB-plan vastgesteld in bijlage XI wordt voorbehouden voor Leader.

2.   Voor de gehele periode van het strategisch GLB-plan mogen de totale Elfpo-uitgaven voor plattelandsontwikkeling, exclusief die voor Leader, zoals vastgesteld in het financieel plan overeenkomstig artikel 112, lid 2, punt a), niet meer bedragen dan 95 % van de totale Elfpo-bijdrage aan het strategisch GLB-plan vastgesteld in bijlage XI. Dit financiële maximum, zodra goedgekeurd door de Commissie overeenkomstig artikel 118 of artikel 119, vormt een bij Unierecht vastgelegd financieel maximum.

Artikel 93

Minimale financiële toewijzingen voor interventies die zijn gericht op milieu- en klimaatgerelateerde specifieke doelstellingen

1.   Ten minste 35 % van de totale Elfpo-bijdrage aan het strategisch GLB-plan vastgesteld in bijlage XI wordt voorbehouden voor de interventies die zijn gericht op de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), en, met betrekking tot dierenwelzijn, in artikel 6, lid 1, punt i).

2.   Om de bijdrage aan het in de eerste alinea vastgestelde percentage te bepalen, nemen de lidstaten uitgaven op voor de volgende interventies:

a)

100 % voor beheersverbintenissen bedoeld in artikel 70;

b)

50 % voor natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen bedoeld in artikel 71;

c)

100 % voor de gebiedsspecifieke nadelen bedoeld in artikel 72;

d)

100 % voor investeringen uit hoofde van de artikelen 73 en 74 in verband met een of meer van de specifieke doelstellingen beschreven in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), en, met betrekking tot dierenwelzijn, in artikel 6, lid 1, punt i).

3.   Voor de gehele periode van het strategisch GLB-plan mogen de totale Elfpo-uitgaven voor plattelandsontwikkeling, exclusief de in lid 2 van dit artikel genoemde interventies, zoals vastgesteld in het financieel plan overeenkomstig artikel 112, lid 2, punt a), niet meer bedragen dan 65 % van de totale Elfpo-bijdrage aan het strategisch GLB-plan als vastgesteld in bijlage XI. Dat financiële maximum vormt, zodra het is goedgekeurd door de Commissie overeenkomstig artikel 118 of artikel 119, een bij Unierecht vastgelegd financieel maximum.

4.   Dit artikel geldt niet voor uitgaven voor ultraperifere gebieden.

Artikel 94

Maximale financiële toewijzingen voor technische bijstand

1.   Maximaal 4 % van de totale Elfpo-bijdrage aan het strategisch GLB-plan vastgesteld in bijlage XI kan worden gebruikt voor de financiering van de acties in verband met in artikel 125 bedoelde technische bijstand op initiatief van de lidstaten.

De Elfpo-bijdrage voor strategische GLB-plannen kan worden verhoogd tot 6 % indien het totale bedrag van de steun van de Unie voor plattelandsontwikkeling niet meer dan 1,1 miljard EUR bedraagt.

2.   Technische bijstand wordt vergoed volgens een vast percentage overeenkomstig artikel 125, lid 1, punt e), van het Financieel Reglement in het kader van tussentijdse betalingen op grond van artikel 32 van Verordening (EU) 2021/2116. Dit vaste percentage vertegenwoordigt het in het strategisch GLB-plan vastgestelde percentage technische bijstand van de totale gedeclareerde uitgaven.

Artikel 95

Minimale financiële toewijzingen voor steun voor jonge landbouwers

1.   Voor elke lidstaat wordt het minimumbedrag als vastgesteld in bijlage XII voorbehouden om bij te dragen aan het bereiken van de in artikel 6, lid 1, punt g), vastgestelde specifieke doelstelling. Op basis van de analyse van de situatie wat betreft de sterke en zwakke punten, kansen en bedreigingen (de “SWOT”-analyse) en de identificatie van de behoeften waarin moet worden voorzien, wordt het bedrag gebruikt voor één of beide van de volgende interventietypes:

a)

de aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers vastgesteld in artikel 30;

b)

de vestiging van jonge landbouwers bedoeld in artikel 75, lid 2, punt a).

2.   Naast de in lid 1 van dit artikel bedoelde interventietypes kunnen de lidstaten het in dat lid bedoelde minimumbedrag gebruiken voor in artikel 73 bedoelde investeringinterventies voor jonge landbouwers, mits een hoger steunpercentage overeenkomstig artikel 73, lid 4, tweede alinea, punt a), ii), geldt. Wanneer van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, wordt ten hoogste 50 % van de uitgaven voor de in de eerste zin bedoelde investeringen in mindering gebracht op het te reserveren minimumbedrag.

3.   Voor elk kalenderjaar mogen de totale uitgaven voor interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen, met uitzondering van de aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers vastgesteld in artikel 30, niet meer bedragen dan de financiële toewijzing voor rechtstreekse betalingen voor het desbetreffende kalenderjaar als vastgesteld in bijlage V, verminderd met het deel van bijlage XII dat voor het desbetreffende kalenderjaar voor de aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers is gereserveerd, als vastgesteld door de lidstaten in hun financiële plan overeenkomstig artikel 112, lid 2, punt a), en goedgekeurd door de Commissie overeenkomstig artikel 118 of artikel 119. Dat financiële maximum vormt een bij Unierecht vastgelegd financieel maximum.

4.   Voor de hele periode van het GLB-plan mogen de totale Elfpo-uitgaven voor plattelandsontwikkeling, exclusief die voor de vestiging van jonge landbouwers bedoeld in artikel 75, lid 2, punt a), niet meer bedragen dan de totale Elfpo-bijdrage aan het strategisch GLB-plan als vastgesteld in bijlage XI, verminderd met het deel van bijlage XII dat is gereserveerd voor de vestiging van jonge landbouwers bedoeld in artikel 75, lid 2, punt a), voor de gehele door het strategisch GLB-plan bestreken periode als vastgesteld door de lidstaten in hun financiële plannen overeenkomstig artikel 112, lid 2, punt a), en goedgekeurd door de Commissie overeenkomstig artikel 118 of artikel 119. Dit financiële maximum vormt een bij Unierecht vastgelegd financieel maximum.

5.   Indien een lidstaat besluit gebruik te maken van de in lid 2 van dit artikel geboden mogelijkheid, wordt het aandeel van de uitgaven voor investeringsinterventies voor jonge landbouwers met een hoger steunpercentage overeenkomstig artikel 73, lid 4, tweede alinea, punt a), ii), dat niet hoger is dan 50 % als vastgesteld door die lidstaat in zijn financiële plan overeenkomstig artikel 112, lid 2, punt a), en goedgekeurd door de Commissie overeenkomstig artikel 118 of artikel 119, meegeteld voor de vaststelling van het in lid 4 van dit artikel bedoelde financiële maximum.

Artikel 96

Maximale financiële toewijzingen voor gekoppelde inkomenssteun

1.   De indicatieve financiële toewijzingen voor de interventies in de vorm van gekoppelde inkomenssteun bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 3, onderafdeling 1, bedragen niet meer dan 13 % van de in bijlage IX vastgestelde bedragen.

2.   In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten die in overeenstemming met artikel 53, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 meer dan 13 % van hun in bijlage II van die verordening vastgelegde jaarlijkse nationale maximum hebben gebruikt als vrijwillige gekoppelde steun, besluiten om meer dan 13 % van het in bijlage IX bij deze verordening vastgelegde bedrag te gebruiken als gekoppelde inkomenssteun. Het resulterende percentage bedraagt niet meer dan het door de Commissie voor claimjaar 2018 goedgekeurde percentage voor vrijwillige gekoppelde steun.

3.   Het in lid 1 bedoelde percentage mag worden verhoogd met maximaal 2 procentpunten mits het bedrag waarmee het percentage van 13 % wordt overschreden, overeenkomstig titel III, hoofdstuk II, afdeling 3, onderafdeling 1 wordt toegewezen voor de steun voor eiwithoudende gewassen.

4.   Het in het goedgekeurde strategisch GLB-plan opgenomen bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van de leden 1, 2, en 3 mag niet worden overschreden.

5.   In afwijking van de leden 1 en 2 kunnen de lidstaten ervoor kiezen om tot 3 miljoen EUR per jaar te gebruiken voor de financiering van gekoppelde inkomenssteun.

6.   Onverminderd artikel 17 van Verordening (EU) 2021/2116, mag het maximumbedrag dat met betrekking tot een kalenderjaar in een lidstaat voorafgaand aan de toepassing van artikel 17 van deze verordening kan worden toegekend uit hoofde van titel III, hoofdstuk II, afdeling 3, onderafdeling 1, de in het strategisch GLB-plan vastgestelde bedragen niet overschrijden overeenkomstig dit artikel.

Artikel 97

Minimale financiële toewijzingen voor ecoregelingen

1.   Ten minste 25 % van de in bijlage IX vastgestelde toewijzingen wordt voor elk kalenderjaar van 2023 tot en met 2027 gereserveerd voor ecoregelingen bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, onderafdeling 4.

2.   Indien het bedrag van de totale Elfpo-bijdrage dat door een lidstaat wordt gereserveerd voor interventies overeenkomstig de artikelen 70, 72, 73 en 74, meer bedraagt dan 30 % van de totale Elfpo-bijdrage als vastgesteld in bijlage XI voor de door het strategisch GLB-plan bestreken periode, kunnen de lidstaten het totaal van de uit hoofde van lid 1 van dit artikel te reserveren bedragen verlagen, voor zover die interventies zicht richten op de specifieke doelstellingen beschreven in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), en, met betrekking tot dierenwelzijn, in artikel 6, lid 1, punt i). De totale verlaging is niet hoger dan het bedrag waarmee het in lid 1 van dit artikel de eerste zin bedoelde percentage wordt overschreden.

3.   De in lid 2 bedoelde verlaging mag niet leiden tot een verlaging met meer dan 50 % van het uit hoofde van lid 1 voor de voor de door het strategisch GLB-plan bestreken periode te reserveren jaarlijkse bedrag voor ecoregelingen.

4.   In afwijking van lid 3 kunnen de lidstaten het op grond van lid 1 te reserveren jaarlijkse bedrag met ten hoogste 75 % verlagen indien het totale bedrag dat voor interventies uit hoofde van artikel 70 voor de door het strategisch GLB-plan bestreken periode is gepland, meer dan 150 % bedraagt van het totaal van de bedragen die uit hoofde van lid 1 moeten worden gereserveerd vóór toepassing van lid 2

5.   De lidstaten kunnen in de kalenderjaren 2023 en 2024 overeenkomstig artikel 101, lid 3, de bedragen die overeenkomstig dit artikel zijn gereserveerd voor ecoregelingen, gebruiken om in dat jaar andere interventies bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, te financieren, mits alle mogelijkheden om de middelen voor ecoregelingen te gebruiken, zijn uitgeput,

a)

tot een drempel die overeenkomt met 5% van de bedragen vermeld in bijlage IX voor het betreffende kalenderjaar;

b)

boven een drempel die overeenkomt met 5% van de bedragen vermeld in bijlage IX voor het betreffende kalenderjaar, mits aan de voorwaarden van lid 6 is voldaan.

6.   Bij de toepassing van lid 5, punt b), wijzigen de lidstaten hun strategisch GLB-plannen overeenkomstig artikel 119 teneinde:

a)

de overeenkomstig dit artikel gereserveerde bedragen voor ecoregelingen, voor de resterende jaren van de door het strategisch GLB-plan bestreken periode te verhogen met een bedrag dat ten minste gelijk is aan het bedrag dat is gebruikt voor de financiering van andere interventies bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, overeenkomstig lid 5, punt b), van dit artikel of

b)

de bedragen die zijn gereserveerd voor interventies uit hoofde van de artikelen 70, 72, 73 en 74, voor zover deze interventies betrekking hebben op de specifieke doelstellingen beschreven in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), en, ten aanzien van dierenwelzijn, in artikel 6, lid 1, punt i), te verhogen met een bedrag dat ten minste gelijk is aan het bedrag dat wordt gebruikt voor de financiering van andere interventies bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, overeenkomstig lid 5, punt b), van dit artikel.. Aanvullende bedragen die overeenkomstig dit lid zijn gereserveerd voor interventies op grond van de artikelen 70, 72, 73 en 74, worden niet in aanmerking genomen indien een lidstaat gebruik maakt van de in lid 2 van dit artikel bedoelde mogelijkheid.

7.   Indien een lidstaat bij de toepassing van lid 5, punt a), voor de gehele periode 2023 tot 2024 meer dan 2,5 % van het totaal van de in bijlage IX vastgestelde toewijzingen voor de jaren 2023 en 2024 gebruikt voor de financiering van andere interventies bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, compenseert de lidstaat de bedragen boven de 2,5 % van het totaal van de in bijlage IX vastgestelde toewijzingen voor de jaren 2023 en 2024 die zijn gebruikt om in die jaren andere interventies bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, te financieren, door zijn strategisch GLB-plan te wijzigen overeenkomstig artikel 119 teneinde:

a)

de overeenkomstig dit artikel gereserveerde bedragen voor ecoregelingen, voor de resterende jaren van de door het strategisch GLB-plan bestreken periode te verhogen met een bedrag dat ten minste gelijk is aan de bedragen boven 2,5 % van het totaal van de in bijlage IX vastgestelde toewijzingen voor de jaren 2023 en 2024, of

b)

de bedragen die zijn gereserveerd voor interventies op grond van de artikelen 70, 72, 73 en 74, voor zover deze interventies betrekking hebben op de specifieke doelstellingen beschreven in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), en, met betrekking tot dierenwelzijn, in artikel 6, punt i), te verhogen met een bedrag dat ten minste gelijk is aan het bedrag boven de 2,5 % van het totaal van de in bijlage IX vastgestelde toewijzingen voor de jaren 2023 en 2024. Aanvullende bedragen die overeenkomstig deze alinea zijn gereserveerd voor interventies op grond van de artikelen 70, 72, 73 en 74, worden niet in aanmerking genomen indien een lidstaat gebruik maakt van de in lid 2 van dit artikel bedoelde mogelijkheid.

8.   De lidstaten kunnen in de kalenderjaren 2025 en 2026 overeenkomstig artikel 101, lid 3, een bedrag dat een waarde heeft van maximaal 2 % van de in bijlage IX voor het betreffende kalenderjaar vastgestelde bedragen en dat overeenkomstig dit artikel is gereserveerd voor ecoregelingen gebruiken om in dat jaar andere interventies bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, te financieren, mits alle mogelijkheden om de middelen voor ecoregelingen te gebruiken, zijn uitgeput, en aan de voorwaarden van lid 9 is voldaan.

9.   Bij de toepassing van lid 8 wijzigen de lidstaten hun strategisch GLB-plan overeenkomstig artikel 119 teneinde:

a)

de overeenkomstig dit artikel gereserveerde bedragen voor ecoregelingen voor de resterende jaren van de door het strategisch GLB-plan bestreken periode te verhogen met een bedrag dat ten minste gelijk is aan het bedrag dat is gebruikt voor de financiering van andere interventies bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, overeenkomstig lid 8, of

b)

de bedragen die zijn gereserveerd voor interventies op grond van de artikelen 70, 72, 73 en 74, voor zover die interventies betrekking hebben op de specifieke doelstellingen beschreven in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), en wat betreft dierenwelzijn, in artikel 6, lid 1, punt i), te verhogen met een bedrag dat ten minste gelijk is aan het bedrag dat wordt gebruikt voor de financiering van andere interventies bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, overeenkomstig lid 8 van dit artikel. Aanvullende bedragen die overeenkomstig dit lid zijn gereserveerd voor interventies op grond van de artikelen 70, 72, 73 en 74, worden niet in aanmerking genomen indien een lidstaat gebruik maakt van de in lid 2 van dit artikel bedoelde mogelijkheid.

10.   Voor elk kalenderjaar vanaf het kalenderjaar 2025 zijn de totale uitgaven voor interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen, met uitzondering van ecoregelingen, niet hoger dan de financiële toewijzing voor rechtstreekse betalingen voor het desbetreffende kalenderjaar als vastgesteld in bijlage V, verminderd met 23 % van het bedrag dat in bijlage IX is gereserveerd voor ecoregelingen overeenkomstig dit lid voor de kalenderjaren 2025 en 2026, en met 25 % van het bedrag van dat in bijlage IX voor ecoregelingen overeenkomstig dit lid voor het kalenderjaar 2027 is gereserveerd, in voorkomend geval gecorrigeerd door het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van de leden 2, 3, 4, 6, 7 en 9 van dit artikel, en als vastgesteld door de lidstaten in hun financiële plannen overeenkomstig artikel 112, lid 2, punt a), en goedgekeurd door de Commissie in overeenstemming met artikel 118 of artikel 119. Dat financiële maximum vormt een bij Unierecht vastgelegd financieel maximum.

11.   Indien de lidstaten de leden 2, 3, 4, 6, 7 en 9 van dit artikel toepassen gedurende de gehele door het strategisch GLB-plan bestreken periode, zijn de totale Elfpo-uitgaven voor plattelandsontwikkeling, anders dan de bedragen die zijn gereserveerd voor interventies overeenkomstig de artikelen 70, 72, 73 en 74, voor zover deze interventies betrekking hebben op de specifieke doelstellingen die zijn beschreven in artikel 6, lid 1, punten d), e), en f), en, wat betreft dierenwelzijn, in artikel 6, punt i), niet hoger dan de totale Elfpo-bijdrage voor plattelandsontwikkeling voor de volledige door van het strategisch GLB-plan bestreken periode als vastgesteld in bijlage XI, verminderd met de bedragen die zijn gereserveerd voor interventies overeenkomstig de artikelen 70, 72, 73 en 74, voor zover die interventies betrekking hebben op de specifieke doelstellingen die zijn vastgesteld in artikel 6, lid 1, punten d), e), en f), en, wat betreft dierenwelzijn, in artikel 6, lid 1, punt i), na toepassing van de leden 2, 6, 7 en 9 van dit artikel, als vastgesteld door de lidstaten in hun financiële plannen overeenkomstig artikel 112, lid 2, punt a), en goedgekeurd door de Commissie in overeenstemming met artikel 118 of artikel 119. Dat financiële maximum vormt een bij Unierecht vastgelegd financieel maximum.

Artikel 98

Minimale financiële toewijzingen voor de herverdelende inkomenssteun

1.   Ten minste 10 % van de in bijlage IX vastgestelde toewijzingen wordt jaarlijks gereserveerd voor de herverdelende inkomenssteun bedoeld in artikel 29.

2.   Voor elk kalenderjaar mogen de totale uitgaven voor interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen, met uitzondering van de herverdelende inkomenssteun niet meer bedragen dan de financiële toewijzing voor rechtstreekse betalingen voor het desbetreffende kalenderjaar als vastgesteld in bijlage V, verminderd met een bedrag dat overeenkomt met 10 % van de financiële toewijzing voor rechtstreekse betalingen voor het desbetreffende kalenderjaar als vastgelegd in bijlage IX, in voorkomend geval gecorrigeerd na toepassing van artikel 29, lid 1, tweede alinea, als vastgesteld door de lidstaten in hun financiële plannen overeenkomstig artikel 112, lid 2, punt a), en goedgekeurd door de Commissie overeenkomstig artikel 118 of artikel 119. Dat financiële maximum vormt een bij Unierecht vastgelegd financieel maximum.

Artikel 99

Vrijwillige bijdrage van de EAFRD toewijzing voor de acties in het kader van LIFE en Erasmus+

De lidstaten kunnen in hun strategische GLB-plannen besluiten om een bepaald deel van de Elfpo-toewijzing te gebruiken om steun te mobiliseren en geïntegreerde strategische natuurprojecten die ten goede komen aan gemeenschappen van landbouwers, waarin voorzien wordt krachtens Verordening (EU) 2021/783, op te schalen en om acties te financieren met betrekking tot transnationale leermobiliteit voor mensen op het gebied van landbouw- en plattelandsontwikkeling, waarbij de nadruk ligt op jonge landbouwers en vrouwen in plattelandsgebieden, overeenkomstig Verordening (EU) 2021/817 van het Europees Parlement en de Raad (49).

Artikel 100

Tracering van klimaatgerelateerde uitgaven

1.   Op basis van de door de lidstaten verstrekte informatie, evalueert de Commissie de bijdrage van het beleid aan het bereiken van de klimaatveranderingsdoelstellingen aan de hand van een eenvoudige en gemeenschappelijke methode.

2.   De bijdrage aan het bereiken van het uitgavenstreefdoel wordt geraamd door de toekenning van specifieke gewichten die verschillen naargelang de bijdrage die de steun aan het bereiken van klimaatveranderingsdoelstellingen levert aanzienlijk of matig is. Deze gewichten zijn als volgt:

a)

40 % voor de uitgaven in het kader van de basisinkomenssteun en de aanvullende inkomenssteun bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, onderafdelingen 2 en 3;

b)

100 % voor uitgaven in het kader van de ecoregelingen;

c)

100 % voor uitgaven voor de interventies vermeld in artikel 93, lid 1, met uitzondering van de in punt d) van dit lid bedoelde interventies;

d)

40 % voor uitgaven voor natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen bedoeld in artikel 71.

3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 152 na 31 december 2025 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van lid 2 van dit artikel teneinde de daarin bedoelde gewichten te wijzigen, indien een dergelijke wijziging gerechtvaardigd is met het oog op een nauwkeuriger tracering van de uitgaven voor milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen.

Artikel 101

Indicatieve financiële toewijzingen

1.   De lidstaten stellen in hun strategische GLB-plannen voor elke interventie en voor elk jaar een indicatieve financiële toewijzing vast. Deze indicatieve financiële toewijzing komt overeen met het verwachte betalingsniveau in het kader van het strategisch GLB-plan voor de interventie in het desbetreffende begrotingsjaar, exclusief de verwachte betalingen op basis van aanvullende nationale financiering bedoeld in artikel 115, lid 5.

2.   In afwijking van lid 1 bepalen de lidstaten voor de interventietypes in de in artikel 42, punten a), d), e) en f), vermelde sectoren, in hun strategisch GLB-plannen een indicatieve financiële toewijzing voor elke sector en voor elk jaar, met daarin de verwachte betalingsniveaus voor de interventies in die sector per begrotingsjaar, exclusief verwachte betalingen op basis van de in artikel 53 bedoelde nationale financiële steun.

3.   De door de lidstaten overeenkomstig de leden 1 en 2 vastgestelde indicatieve financiële toewijzingen beletten die lidstaten niet om middelen uit die indicatieve financiële toewijzingen te gebruiken voor andere interventies, zonder hun strategisch GLB-plan te wijzigen overeenkomstig artikel 119, mits de onderhavige verordening, met name de artikelen 87, 88, 89, 90, 92 tot en met 98 en 102, en Verordening (EU) 2021/2116, met name artikel 32, lid 6, punt b), wordt nageleefd, en met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a)

financiële toewijzingen voor interventies in de vorm van rechtstreekse betalingen worden gebruikt voor andere interventies in de vorm van rechtstreekse betalingen;

b)

financiële toewijzingen voor interventies voor plattelandsontwikkeling worden gebruikt voor andere interventies voor plattelandsontwikkeling;

c)

financiële toewijzingen voor interventies in de bijenteeltsector en in de wijnsector worden alleen gebruikt voor andere interventies in dezelfde sector;

d)

financiële toewijzingen voor interventies in andere sectoren bedoeld in artikel 42, punt f), worden gebruikt voor in het strategisch GLB-plan vastgelegde interventies in andere sectoren bedoeld in dat punt, en dat gebruik heeft geen gevolgen voor goedgekeurde operationele programma’s.

Voor de toepassing van de eerste alinea, punt a) kunnen de lidstaten die hebben besloten de basisinkomenssteun toe te kennen op basis van betalingsrechten overeenkomstig artikel 23, de te betalen bedragen lineair verhogen of verlagen op basis van de waarde van de in het kalenderjaar geactiveerde rechten, binnen de grenzen van de geplande minimum- en maximumeenheidsbedragen die zijn vastgesteld voor interventies in het kader van de basisinkomenssteun overeenkomstig artikel 102, lid 2.

Artikel 102

Geplande eenheidsbedragen en geplande outputs

1.   De lidstaten stellen voor elke in hun strategische GLB-plannen opgenomen interventie een of meer geplande eenheidsbedragen vast. Het geplande eenheidsbedrag kan uniform zijn of gemiddeld, zoals bepaald door de lidstaten. Onder “gepland uniform eenheidsbedrag” wordt verstaan de waarde die naar verwachting voor elke gerelateerde output zal worden betaald. Onder “gepland gemiddeld eenheidsbedrag” wordt verstaan de gemiddelde waarde van de verschillende eenheidsbedragen die naar verwachting voor de gerelateerde outputs zal worden betaald.

Voor interventies die onder het in artikel 65, lid 2, van Verordening 2021/2116 bedoelde geïntegreerd systeem vallen, worden uniforme eenheidsbedragen vastgesteld, tenzij uniforme eenheidsbedragen niet mogelijk of niet geschikt zijn wegens de opzet of de reikwijdte van de interventie. In dat geval worden er gemiddelde eenheidsbedragen vastgesteld.

2.   Voor interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen kunnen de lidstaten geplande maximum- of minimumeenheidsbedragen of beide vaststellen voor elk eenheidsbedrag dat voor elke interventie is gepland.

Onder “gepland maximumeenheidsbedrag” en “gepland minimumeenheidsbedrag” worden verstaan de maximum- en minimumeenheidsbedragen die naar verwachting voor de gerelateerde outputs zullen worden betaald.

Bij het vaststellen van het geplande maximum- of minimumeenheidsbedrag of beide, kunnen de lidstaten die waarden verantwoorden met de nodige herverdelingsflexibiliteit om te voorkomen dat er middelen ongebruikt blijven.

Het gerealiseerde eenheidsbedrag bedoeld in artikel 134, lid 5, eerste alinea, punt c), mag alleen lager zijn dan het geplande eenheidsbedrag of het geplande minimumeenheidsbedrag, voor zover die zijn vastgesteld, om een overmaat aan financiële toewijzingen voor interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen bedoeld in artikel 87, lid 1, te voorkomen.

3.   Voor interventietypes voor plattelandsontwikkeling kunnen de lidstaten, wanneer zij geplande gemiddelde eenheidsbedragen hanteren, een gemiddeld gepland maximumeenheidsbedrag vaststellen.

Het “gepland gemiddeld maximumeenheidsbedrag” is het maximumbedrag dat naar verwachting gemiddeld voor de gerelateerde outputs zal worden betaald.

4.   Indien voor een interventie verschillende eenheidsbedragen worden vastgesteld, zijn de leden 2 en 3 van toepassing op elk relevant eenheidsbedrag voor die interventie.

5.   De lidstaten stellen voor elke interventie de jaarlijkse geplande outputs vast en kwantificeren die voor elk gepland uniform of gemiddeld eenheidsbedrag. Binnen een interventie kunnen de jaarlijkse geplande outputs in geaggregeerde vorm worden verstrekt voor alle eenheidsbedragen of voor een groep eenheidsbedragen.

Artikel 103

Flexibiliteit tussen toewijzingen voor rechtstreekse betalingen en Elfpo-toewijzingen

1.   Als onderdeel van zijn voorstel voor een strategisch GLB-plan bedoeld in artikel 118, lid 1, kan een lidstaat besluiten de volgende percentages over te hevelen:

a)

maximaal 25 % van zijn toewijzing voor rechtstreekse betalingen beschreven in bijlage V, in voorkomend geval na aftrek van de toewijzingen voor katoen beschreven in bijlage VIII voor de kalenderjaren 2023 tot en met 2026, naar de Elfpo-toewijzing van de lidstaat in de boekjaren 2024 tot en met 2027, of

b)

maximaal 25 % van de Elfpo-toewijzing in de begrotingsjaren 2024 tot en met 2027, naar zijn toewijzing voor rechtstreekse betalingen beschreven in bijlage V voor de kalenderjaren 2023 tot en met 2026.

2.   Het percentage van de toewijzing van een lidstaat voor rechtstreekse betalingen dat wordt overgeheveld naar de Elfpo-toewijzing bedoeld in lid a, punt a), kan worden verhoogd met:

a)

maximaal 15 procentpunten, indien die lidstaat de corresponderende verhoging gebruikt voor uit het Elfpo gefinancierde interventies gericht op de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f);

b)

maximaal 2 procentpunten, indien die lidstaat de corresponderende verhoging gebruikt overeenkomstig artikel 95, lid 1, punt b).

3.   Het percentage van de Elfpo-toewijzing dat een lidstaat overhevelt naar zijn toewijzing voor rechtstreekse betalingen bedoeld in lid 1, punt b), kan worden verhoogd tot 30 % voor lidstaten met rechtstreekse betalingen per hectare van minder dan 90 % van het Uniegemiddelde. Deze voorwaarde is vervuld voor Bulgarije, Estland, Spanje, Letland, Litouwen, Polen, Portugal, Roemenië, Slowakije, Finland en Zweden.

4.   De in lid 1 bedoelde besluiten vermelden het in de leden 1, 2 en 3 bedoelde percentage, dat per kalenderjaar kan variëren.

5.   De lidstaten kunnen in 2025 hun in lid 1 bedoelde beslissing herzien als onderdeel van een verzoek tot wijziging van hun strategische GLB-plannen bedoeld in artikel 119.

TITEL V

STRATEGISCH GLB-PLAN

HOOFDSTUK I

ALGEMENE VEREISTEN

Artikel 104

Strategische GLB-plannen

1.   De lidstaten stellen overeenkomstig deze verordening strategische GLB-plannen op om de uit het ELGF en het Elfpo gefinancierde steun van de Unie te implementeren en de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, leden 1 en 2, te verwezenlijken.

2.   Elke lidstaat stelt één strategisch GLB-plan voor zijn gehele grondgebied op, rekening houdend met zijn grondwettelijke en institutionele bepalingen.

Wanneer elementen van het strategisch GLB-plan op regionaal niveau worden vastgesteld, zorgt de lidstaat ervoor dat die consistent zijn met de op nationaal niveau vastgestelde elementen van het strategisch GLB-plan. De op regionaal niveau vastgestelde elementen worden naar behoren weerspiegeld in de relevante afdelingen van het strategisch GLB-plan als vastgesteld in artikel 107.

3.   Op basis van de SWOT-analyse bedoeld in artikel 115, lid 2, en een behoeftebeoordeling bedoeld in artikel 108, bepaalt de lidstaat in de strategische GLB-plannen een interventiestrategie bedoeld in artikel 109, waarbij de streefcijfers en mijlpalen worden bepaald teneinde de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, leden 1 en 2, te verwezenlijken. De streefcijfers worden vastgesteld aan de hand van een gemeenschappelijke set resultaatindicatoren vastgelegd in bijlage I.

Om deze streefcijfers te halen, stellen de lidstaten interventies vast op basis van de interventietypes in titel III.

4.   Ieder strategisch GLB-plan bestrijkt de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2027.

Artikel 105

Meer ambitie met betrekking tot de milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen

1.   De lidstaten zetten zich in om door middel van hun strategische GLB-plannen en in het bijzonder de in artikel 109, lid 2, punt a), bedoelde elementen van de interventiestrategie, een grotere algehele bijdrage te leveren tot de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), dan de totale bijdrage die in de periode 2014 tot en met 2020 door middel van steun in het kader van het ELGF en het Elfpo is geleverd tot de verwezenlijking van de doelstelling in artikel 110, lid 2, eerste alinea, punt b), van Verordening (EU) nr. 1306/2013.

2.   De lidstaten leggen in hun strategische GLB-plannen op basis van de beschikbare informatie uit op welke manier ze de in lid 1 beschreven grotere algehele bijdrage willen bereiken. Die uitleg wordt gebaseerd op relevante informatie, waaronder de elementen bedoeld in artikel 107, lid 1, punten a) tot en met f), en in artikel 107, lid 2, punt b), alsook de verwachte verbeteringen ten opzichte van de in bijlage I vermelde relevante impactindicatoren.

Artikel 106

Procedurevereisten

1.   De lidstaten ontwerpen de strategische GLB-plannen op basis van transparante procedures, indien van toepassing in samenwerking met hun regio’s, in overeenstemming met hun institutionele en wettelijke kader.

2.   De instantie die in de lidstaat verantwoordelijk is voor het ontwerp van het strategisch GLB-plan zorgt ervoor dat:

a)

indien van toepassing, de relevante autoriteiten op regionaal niveau naar behoren worden betrokken bij het strategisch GLB-plan, en

b)

de bevoegde overheidsinstanties voor milieu en klimaat naar behoren worden betrokken bij de milieu- en klimaatgerelateerde aspecten van het strategisch GLB-plan.

3.   Elke lidstaat organiseert een partnerschap met de bevoegde regionale en lokale autoriteiten. Dit partnerschap bestaat minstens uit de volgende partners:

a)

relevante autoriteiten op regionaal en lokaal niveau en andere overheidsinstanties, waaronder instanties die bevoegd zijn voor milieu- en klimaatkwesties;

b)

economische en sociale partners, waaronder vertegenwoordigers van de landbouwsector;

c)

relevante maatschappelijke instanties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen en, waar van toepassing, instanties die tot taak hebben sociale inclusie, grondrechten, gendergelijkheid en non-discriminatie te bevorderen.

De lidstaten betrekken deze partners daadwerkelijk bij de voorbereiding van de strategische GLB-plannen en plegen overleg met de betrokken belanghebbenden, onder meer met betrekking tot de in artikel 13 bedoelde minimumnormen, voor zover van toepassing.

4.   De lidstaten, waaronder, indien van toepassing, hun regio’s, en de Commissie werken samen om te zorgen voor doeltreffende coördinatie bij de uitvoering van de strategische GLB-plannen, en houden daarbij rekening met de beginselen van evenredigheid en gedeeld beheer.

5.   De organisatie en uitvoering van het partnerschap worden uitgevoerd overeenkomstig de op grond van artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 vastgestelde gedelegeerde handeling.

HOOFDSTUK II

INHOUD VAN HET STRATEGISCH GLB-PLAN

Artikel 107

Inhoud van het strategisch GLB-plan

1.   Elk strategisch GLB-plan bevat afdelingen over de volgende onderwerpen:

a)

de behoeftebeoordeling;

b)

de interventiestrategie;

c)

de elementen die gemeenschappelijk zijn voor verschillende interventies;

d)

de in de strategie gespecificeerde rechtstreekse betalingen, interventies in bepaalde sectoren en interventies voor plattelandsontwikkeling;

e)

streefcijfer- en financiële plannen;

f)

het governance- en coördinatiesysteem;

g)

de elementen die zorgen voor modernisering van het GLB;

h)

indien elementen van het strategisch GLB-plan op regionaal niveau worden vastgesteld, een korte beschrijving van de nationale en regionale opzet van de lidstaat, en met name van de elementen die op nationaal en regionaal niveau zijn vastgesteld.

2.   Elk strategisch GLB-plan bevat de volgende bijlagen:

a)

bijlage I over de ex-ante-evaluatie en de strategische milieueffectrapportage (SMER) bedoeld in Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad (50);

b)

bijlage II over de SWOT-analyse;

c)

bijlage III over de raadpleging van de partners;

d)

indien relevant, bijlage IV over de gewasspecifieke betaling voor katoen;

e)

bijlage V over de aanvullende nationale financiering die wordt verstrekt in het kader van het strategisch GLB-plan;

f)

indien relevant, bijlage VI over nationale overgangssteun.

3.   De gedetailleerde regels voor de inhoud van de in de leden 1 en 2 van dit artikel genoemde afdelingen van en de bijlagen bij het strategisch GLB-plan worden vastgesteld in de artikelen 108 tot en met 115.

Artikel 108

Behoeftebeoordeling

De in artikel 107, lid 1, punt a), bedoelde behoeftebeoordeling omvat het volgende:

a)

een samenvatting van de in artikel 115, lid 2, bedoelde SWOT-analyse;

b)

een bepaling van de behoeften voor elke in artikel 6, leden 1 en 2, vastgelegde specifieke doelstelling, op basis van de uit de SWOT-analyse verkregen elementen; alle uit de SWOT-analyse voortvloeiende behoeften worden beschreven, ongeacht of zij in het strategisch GLB-plan worden aangepakt;

c)

wat betreft de specifieke doelstelling van het bieden van steun met het oog op een levensvatbaar bedrijfsinkomen en veerkracht beschreven in artikel 6, lid 1, punt a), een beoordeling van de behoeften inzake een eerlijkere verdeling en het doeltreffender en doelmatiger toespitsen van rechtstreekse betalingen, in voorkomend geval rekening houdend met hun landbouwbedrijfsstructuur, en inzake risicobeheer;

d)

indien relevant, een analyse van de behoeften van specifieke geografische gebieden, zoals de ultraperifere gebieden alsook bergachtige en insulaire gebieden;

e)

een prioritering van de behoeften, waaronder een solide motivering van de gemaakte keuzes met vermelding, indien relevant, van de redenen waarom bepaalde geconstateerde behoeften niet of slechts deels in het strategisch GLB-plan aan bod komen.

Wat betreft de in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), beschreven specifieke doelstellingen wordt in de behoeftebeoordeling rekening gehouden met de nationale milieu- en klimaatplannen die voortvloeien uit de in bijlage XIII vermelde wetgevingshandelingen.

De lidstaten maken voor hun behoeftebeoordeling gebruik van gegevens die recent en betrouwbaar zijn en, indien beschikbaar, uitgesplitst naar geslacht.

Artikel 109

Interventiestrategie

1.   De in artikel 107, lid 1, punt b), bedoelde interventiestrategie beschrijft voor elke in artikel 6, leden 1 en 2, vastgelegde specifieke doelstelling die in het strategisch GLB-plan wordt aangepakt:

a)

streefcijfers en gerelateerde mijlpalen voor de betrokken resultaatindicatoren die de lidstaat op grond van zijn in artikel 108 bedoelde behoeftebeoordeling gebruikt. De waarde van deze streefcijfers wordt gemotiveerd op grond van die behoeftebeoordeling. Wat betreft de specifieke doelstellingen in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), worden streefcijfers afgeleid van de toelichtende elementen in lid 2, punt a), van dit artikel;

b)

interventies, die worden ontwikkeld op basis van de in titel III vermelde interventietypes om de specifieke situatie in het betrokken gebied aan te pakken, volgens een doordachte interventielogica, en ondersteund door de in artikel 139 bedoelde ex-ante-evaluatie, de in artikel 115, lid 2, bedoelde SWOT-analyse en de in artikel 108 bedoelde behoeftebeoordeling;

c)

elementen die aantonen hoe de interventies ervoor zorgen dat de streefcijfers kunnen worden gehaald en hoe zij onderling samenhangend en verenigbaar zijn;

d)

elementen die aantonen dat de toewijzing van de financiële middelen aan de interventies van het strategisch GLB-plan gerechtvaardigd is en volstaat om de gestelde streefcijfers te halen, en strookt met het financieel plan bedoeld in artikel 112.

2.   In de interventiestrategie wordt aangetoond dat de strategie, met het oog op de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, leden 1 en 2, samenhangend is en de interventies complementair zijn, door middel van:

a)

een overzicht van de architectuur van het strategisch GLB-plan op het gebied van milieu en klimaat, met een beschrijving van het volgende:

i)

voor elke in bijlage III opgenomen GLMC-norm, de wijze waarop de Unienorm wordt geïmplementeerd, met inbegrip van de volgende elementen: een samenvatting van de praktijk op het landbouwbedrijf, het territoriaal toepassingsgebied, types landbouwers en andere begunstigden op wie de norm van toepassing is, en waar nodig een beschrijving van de wijze waarop de praktijk bijdraagt tot het behalen van die hoofddoelstelling van de GLMC-norm;

ii)

de algehele bijdrage van conditionaliteit aan het bereiken van de specifieke doelstellingen vastgelegd in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f);

iii)

de complementariteit tussen de relevante basisvoorwaarden, als bedoeld in artikel 31, lid 5, en artikel 70, lid 3, de conditionaliteit en de verschillende interventies, waaronder steun aan biologische landbouw, die zijn gericht op de specifieke doelstellingen vastgelegd in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f);

iv)

de manier waarop de in artikel 105 beschreven grotere algehele bijdrage moet worden bereikt;

v)

de manier waarop de vergroeningsarchitectuur van het strategisch GLB-plan moet bijdragen aan het bereiken van, en verenigbaar moet zijn met, de nationale langetermijnstreefcijfers die zijn opgenomen in of voortvloeien uit de in bijlage XIII opgesomde wetgevingshandelingen;

b)

met betrekking tot de in artikel 6, lid 1, punt g), beschreven specifieke doelstelling, een overzicht van de in het strategisch GLB-plan opgenomen relevante interventies en specifieke voorwaarden voor jonge landbouwers, zoals die nader genoemd in artikel 26, lid 4, punt a), de artikelen 30, 73 en 75, en artikel 77, lid 6. Bij de presentatie van het financieel plan met betrekking tot de interventietypes bedoeld in de artikelen 30, 73 en 75, vermelden de lidstaten in het bijzonder artikel 95. Het overzicht bevat eveneens in algemene termen een overzicht van de interactie met nationale instrumenten, ter verbetering van de samenhang tussen de Unie- en de nationale acties op dit gebied;

c)

een toelichting over hoe de interventies in het kader van gekoppelde inkomenssteun als bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 3, onderafdeling 1, stroken met Richtlijn 2000/60/EG;

d)

met betrekking tot de in artikel 6, lid 1, punt a), beschreven specifieke doelstelling, een overzicht van hoe wordt gewerkt aan de doelstelling van een eerlijkere verdeling en het doeltreffender en doelmatiger toespitsen van de inkomenssteun die in het kader van het strategisch GLB-plan aan landbouwers wordt toegekend, in voorkomend geval met inbegrip van informatie die het gebruik van de in artikel 29, lid 1, tweede alinea, bepaalde afwijking rechtvaardigt. In dit overzicht wordt, indien van toepassing, ook ingegaan op de samenhang en complementariteit van de territorialisering van de in artikel 22, lid 2, bedoelde basisinkomenssteun met steun in het kader van andere interventies, met name de betalingen voor natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen bedoeld in artikel 71;

e)

een overzicht van de sectorgerelateerde interventies, met inbegrip van de gekoppelde inkomenssteun bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 3, onderafdeling 1, en de interventies in bepaalde sectoren bedoeld in titel III, hoofdstuk III, met een motivering van de keuze voor de betrokken sectoren, de lijst van interventies per sector en hun complementariteit;

f)

indien van toepassing, een toelichting over welke interventies bedoeld zijn om bij te dragen aan een samenhangende en geïntegreerde aanpak voor risicobeheer;

g)

indien van toepassing, een beschrijving van de interactie tussen nationale en regionale interventies, met inbegrip van de verdeling van de financiële toewijzingen per interventie en per fonds;

h)

een overzicht van de wijze waarop het strategisch GLB-plan bijdraagt aan het bereiken van de in artikel 6, lid 1, punt i), beschreven specifieke doelstelling om het dierenwelzijn te verbeteren en antimicrobiële resistentie te bestrijden, met inbegrip van de basisvoorwaarden en de complementariteit tussen conditionaliteit en de verschillende interventies;

i)

een toelichting over hoe de interventies en elementen die gemeenschappelijk zijn voor verschillende interventies bijdragen tot vereenvoudiging voor eindbegunstigden en tot een vermindering van de administratieve lasten.

3.   Wanneer elementen van het strategisch GLB-plan op regionaal niveau worden vastgesteld, zorgt de interventiestrategie voor de samenhang en consistentie van die elementen zijn met de op nationaal niveau vastgestelde elementen van het strategisch GLB-plan.

Artikel 110

Elementen die gemeenschappelijk zijn voor verschillende interventies

De afdeling over de elementen die gemeenschappelijk zijn voor verschillende interventies bedoeld in artikel 107, lid 1, punt c), omvat:

a)

de definities en voorwaarden die de lidstaten hebben geformuleerd overeenkomstig artikel 4, alsook de minimumvereisten voor interventies in de vorm van rechtstreekse betalingen op grond van artikel 18;

b)

een beschrijving van het gebruik van “technische bijstand” bedoeld in artikel 94, en artikel 125, en een beschrijving van het nationale GLB-netwerk bedoeld in artikel 126;

c)

met betrekking tot de specifieke doelstellingen beschreven in artikel 6, lid 1, de definitie van plattelandsgebieden die wordt gebruikt in het strategisch GLB-plan als bepaald door de lidstaten;

d)

andere informatie over de implementatie, met name:

i)

een korte beschrijving van de vaststelling van de waarde van betalingsrechten en van de werking van de reserve, in voorkomend geval;

ii)

indien van toepassing, het gebruik van de geraamde opbrengst van de verlaging van de rechtstreekse betalingen bedoeld in artikel 17;

iii)

het besluit en de motivering ervan ten aanzien van de uitvoering van artikel 17, lid 4, artikel 29, lid 6, en artikel 30, lid 4, van deze verordening en artikel 17, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) 2021/2116;

iv)

indien van toepassing, het besluit en de beschrijving van de belangrijkste elementen daarvan met betrekking tot de uitvoering van artikel 19;

v)

een overzicht van de coördinatie, afbakening en complementariteit tussen het Elfpo-fonds en andere Uniefondsen die actief zijn in plattelandsgebieden.

Artikel 111

Interventies

De afdeling over elke interventie die wordt vermeld in de strategie bedoeld in artikel 107, lid 1, punt d), met inbegrip van de op regionaal niveau vastgestelde interventies, omvat:

a)

het interventietype waarop de interventie is gebaseerd;

b)

het territoriaal toepassingsgebied;

c)

het specifieke ontwerp of de vereisten van die interventie die waarborgen dat een effectieve bijdrage wordt geleverd aan het bereiken van de specifieke doelstelling(en) beschreven in artikel 6, leden 1 en 2; voor milieu- en klimaatgerelateerde interventies blijkt uit de koppeling met de conditionaliteitsvereisten dat de praktijken elkaar aanvullen en elkaar niet overlappen;

d)

de subsidiabiliteitsvoorwaarden;

e)

de in bijlage I vermelde resultaatindicatoren waaraan de interventie rechtstreeks en significant moet bijdragen.

f)

voor elke interventie die is gebaseerd op de interventietypes in bijlage II bij deze verordening, de wijze waarop de interventie voldoet aan de betrokken bepalingen van bijlage 2 bij de Landbouwovereenkomst van de WTO, als omschreven in artikel 10 van en bijlage II bij deze verordening, en voor elke interventie die niet is gebaseerd op de interventietypes in bijlage II bij deze verordening, of, en zo ja op welke wijze, de interventie voldoet aan de bepalingen ter zake van artikel 6.5 van of bijlage 2 bij de Landbouwovereenkomst van de WTO;

g)

één outputindicator en de jaarlijkse geplande outputs voor de interventies bedoeld in artikel 102, lid 5;

h)

de jaarlijks geplande uniforme of gemiddelde eenheidsbedragen bedoeld in artikel 102, lid 1, en, in voorkomend geval, de geplande maximum- of minimumeenheidsbedragen bedoeld in artikel 102, leden 2 en 3;

i)

een uitleg over hoe de in punt h) van dit lid bedoelde bedragen werden vastgelegd;

j)

indien van toepassing:

i)

de vorm van de steun en het steunpercentage;

ii)

de methode voor het berekenen van de geplande eenheidsbedragen per eenheid en de certificering ervan overeenkomstig artikel 82;

k)

de jaarlijkse financiële toewijzing voor de interventie bedoeld in artikel 101, lid 1, of, in het geval van de in artikel 42, punten a), d), e) en f), bedoelde sectoren, de jaarlijkse financiële toewijzing voor de betrokken sector bedoeld in artikel 101, lid 2, waaronder, indien van toepassing, een uitsplitsing van de bedragen die voor subsidies zijn gepland en de bedragen die voor financieringsinstrumenten zijn gepland;

l)

een vermelding of de interventie buiten het toepassingsgebied van artikel 42 VWEU valt en afhankelijk is van een staatssteunbeoordeling.

Punt e) van de eerste alinea is niet van toepassing op interventies in het kader van het in artikel 55, lid 1, punten a) en c) tot en met g), bedoelde interventietype in de bijenteeltsector, op interventies in het kader van het in artikel 58, lid 1, punten h) tot en met k), bedoelde interventietype in de wijnsector en op voorlichtings- en promotieactiviteiten voor kwaliteitsregelingen in het kader van het in artikel 77 bedoelde interventietype voor samenwerking.

Artikel 112

Streefcijfer- en financiële plannen

1.   Het in artikel 107, lid 1, punt e), bedoelde streefcijferplan bestaat uit een overzichtstabel met de streefcijfers en mijlpalen bedoeld in artikel 109, lid 1, punt a).

2.   Het in artikel 107, lid 1, punt e), bedoelde financiële plan bestaat uit een overzichtstabel met daarin:

a)

de toewijzingen van de lidstaat voor de in artikel 87, lid 1, bedoelde interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen, de in artikel 88, lid 1, genoemde interventietypes in de wijnsector, de in artikel 88, lid 2, genoemde interventietypes voor de sector van de bijenteelt, en de in artikel 89, lid 3, bedoelde interventietypes voor plattelandsontwikkeling, met een specificatie van de jaarlijkse en totale bedragen die door de lidstaten worden gereserveerd om te voldoen aan de in artikelen 92 tot en met 98 vastgelegde eisen inzake minimale financiële toewijzingen;

b)

de overhevelingen van de in punt a) vermelde bedragen tussen interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen en interventietypes voor plattelandsontwikkeling overeenkomstig artikel 103 en de verlagingen van de toewijzingen van de lidstaat voor de interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen met het oog op het beschikbaar maken van bedragen voor de interventietypes in andere sectoren bedoeld in titel III, hoofdstuk III, afdeling 7, overeenkomstig artikel 88, lid 6;

c)

de bedoelde toewijzingen van de lidstaat voor de in artikel 88, lid 3, interventietypes voor de sector hop en de in artikel 88, lid 4, bedoelde interventietypes voor de sector olijfolie en tafelolie, en indien die interventietypes niet worden geïmplementeerd, het besluit om de desbetreffende toewijzingen op te nemen in de toewijzing van de lidstaat voor rechtstreekse betalingen overeenkomstig artikel 88, lid 5;

d)

indien van toepassing, de overheveling van toewijzingen van de lidstaat uit het Elfpo voor steun in het kader van InvestEU overeenkomstig artikel 81 van deze verordening, krachtens Verordening (EU) 2021/783 of krachtens Verordening (EU) 2021/817 in overeenstemming met artikel 99 van de onderhavige verordening;

e)

indien relevant, de bedragen die zijn gepland voor de ultraperifere gebieden.

3.   Naast het bepaalde in lid 2 bevat een gedetailleerd financieel plan voor elk begrotingsjaar, uitgedrukt als prognoses van een lidstaat voor de uitvoering van betalingen, de volgende tabellen consistent met artikel 11, punten g) en k):

a)

een uitsplitsing van de toewijzingen van de lidstaat voor interventies in de vorm van rechtstreekse betalingen na overhevelingen als nader bepaald in lid 2, punten b) en c), gebaseerd op indicatieve financiële toewijzingen per interventietype en per interventie, met nadere omschrijving voor elke interventie van de geplande outputs, de geplande gemiddelde of uniforme eenheidsbedragen bedoeld in artikel 102, lid 1, en, in voorkomend geval, de geplande maximum- of minimumeenheidsbedragen of beide, bedoeld in artikel 102, lid 2. Waar van toepassing is in de uitsplitsing het bedrag van de reserve aan betalingsrechten vermeld.

De totale geraamde opbrengst van de verlaging van de betalingen bedoeld in artikel 17 wordt vermeld.

Rekening houdend met het gebruik van de geraamde opbrengst van de verlaging van de betalingen bedoeld in artikel 17 en artikel 87, lid 3, worden deze indicatieve financiële toewijzingen, de bijbehorende geplande outputs en de desbetreffende geplande gemiddelde of uniforme eenheidsbedragen vastgesteld vóór de verlaging van de betalingen;

b)

een uitsplitsing van de toewijzingen voor de in titel III, hoofdstuk III, bedoelde interventietypes per interventie, met vermelding van de geplande outputs of, in geval van de in artikel 42, punten a), d), e) en f), bedoelde sectoren, de indicatieve financiële toewijzing per sector met een vermelding van de geplande outputs uitgedrukt als aantal operationele programma’s per sector;

c)

een uitsplitsing van de toewijzingen van de lidstaat voor plattelandsontwikkeling na overhevelingen naar en van rechtstreekse betalingen als nader bepaald in punt b), per interventietype en per interventie, met inbegrip van de totalen voor de door het strategisch GLB-plan bestreken periode en met vermelding van het toepasselijke Elfpo-bijdragepercentage, waar van toepassing uitgesplitst naar interventie en naar regiotype. In het geval van overheveling van middelen van rechtstreekse betalingen, wordt vermeld welke interventies of onderdelen daarvan met de overheveling worden gefinancierd. Die tabel omschrijft ook nader de geplande outputs per interventie en de geplande gemiddelde of uniforme eenheidsbedragen bedoeld in artikel 102, lid 1, alsmede, in voorkomend geval, de gemiddelde geplande maximumeenheidsbedragen bedoeld in artikel 102, lid 3. Indien van toepassing bevat de tabel ook een uitsplitsing van de subsidies en de bedragen die voor financieringsinstrumenten zijn gepland. De bedragen voor technische bijstand worden eveneens vermeld;

Artikel 113

Governance- en coördinatiesystemen

De afdeling over de in artikel 107, lid 1, punt f), bedoelde governance- en coördinatiesystemen omvat:

a)

de vermelding van alle in titel II, hoofdstuk II, van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde governance-instanties en van de nationale beheersautoriteit en, in voorkomend geval, de regionale beheersautoriteiten;

b)

de vermelding en de rol van intermediaire instanties bedoeld in artikel 123, lid 4, van deze verordening;

c)

informatie over de in titel IV van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde controlesystemen en sancties, met inbegrip van:

i)

het in titel IV, hoofdstuk II, van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde geïntegreerd beheers- en controlesysteem;

ii)

het in titel IV, hoofdstukken IV en V, van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde controle- en sanctiesysteem met betrekking tot de conditionaliteit;

iii)

de bevoegde controle-instanties die verantwoordelijk zijn voor de controles;

d)

een overzicht van de monitoring- en verslagleggingsstructuur.

Artikel 114

Modernisering

De afdeling over de elementen die zorgen voor modernisering van het GLB bedoeld in artikel 107, lid 1, punt g), belicht de elementen van het strategisch GLB-plan die de modernisering van de landbouw- en plattelandsgebieden en het GLB ondersteunen en omvat in het bijzonder:

a)

een overzicht van de wijze waarop het strategisch GLB-plan zal bijdragen tot het bereiken van de in artikel 6, lid 2, beschreven horizontale doelstelling, met name via:

i)

een beschrijving van de organisatiestructuur van het AKIS;

ii)

een beschrijving van de manier waarop in artikel 15 bedoelde adviesdiensten en de in artikel 126 bedoelde onderzoeks- en nationale GLB-netwerken zullen samenwerken teneinde advies, kennisstromen en innovatiediensten te verstrekken, alsmede van de manier waarop de op grond van artikel 78 ondersteunde interventies en andere relevante interventies in het AKIS worden geïntegreerd;

b)

een beschrijving van de strategie voor de ontwikkeling van digitale technologieën in de landbouw en in plattelandsgebieden en voor het gebruik van deze technologieën met het oog op de verbetering van de doeltreffendheid en de efficiëntie van de interventies uit het strategisch GLB-plan.

Artikel 115

Bijlagen

1.   De in artikel 107, lid 2, punt a), bedoelde bijlage I bij het strategisch GLB-plan bevat een samenvatting van de belangrijkste resultaten van de ex-ante-evaluatie genoemd in artikel 139 en van de strategische milieubeoordeling bedoeld in Richtlijn 2001/42/EG, en de manier waarop die zijn aangepakt of de reden waarom er geen rekening mee is gehouden, alsmede een link naar de volledige verslagen van de ex-ante-evaluatie en de strategische milieubeoordeling.

2.   Bijlage II bij het strategisch GLB-plan bedoeld in artikel 107, lid 2, punt b), bevat een SWOT-analyse van de huidige situatie van het gebied dat onder het strategisch GLB-plan valt.

De SWOT-analyse wordt gebaseerd op de huidige situatie in het gebied dat onder het strategisch GLB-plan valt en omvat voor elke specifieke doelstelling beschreven in artikel 6, leden 1 en 2, een alomvattende beschrijving van de huidige situatie in het voorgenoemde gebied, op basis van gemeenschappelijke contextindicatoren en andere kwantitatieve en kwalitatieve actuele informatie zoals studies, eerdere evaluatieverslagen, sectorale analyse, en lessen die uit eerdere ervaringen zijn getrokken.

Indien relevant omvat de SWOT-analyse ook een analyse van de territoriale aspecten, inclusief specifieke regionale kenmerken, met nadruk op de gebieden die specifiek het voorwerp zijn van interventies, alsmede een analyse van de sectorale aspecten, met name voor die sectoren waarop specifieke interventies of programma’s van toepassing zijn.

In deze beschrijving wordt daarnaast met betrekking tot elke algemene en specifieke doelstelling beschreven in artikel 5 en artikel 6, leden 1 en 2, met name het volgende benadrukt:

a)

geïdentificeerde sterke punten in het gebied waarop het strategisch GLB-plan betrekking heeft;

b)

geïdentificeerde zwakke punten in het gebied waarop het strategisch GLB-plan betrekking heeft;

c)

geïdentificeerde kansen in het gebied waarop het strategisch GLB-plan betrekking heeft;

d)

geïdentificeerde bedreigingen in het gebied waarop het strategisch GLB-plan betrekking heeft.

Wat betreft de in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), vastgestelde specifieke doelstellingen, wordt in de SWOT-analyse rekening gehouden met de nationale plannen die voortvloeien uit de in bijlage XIII opgesomde wetgevingshandelingen.

Wat betreft de in artikel 6, lid 1, punt g), vastgestelde specifieke doelstelling, bevat de SWOT-analyse een korte analyse van toegang tot land, mobiliteit en herverkaveling van het land, toegang tot financiering en krediet, en toegang tot kennis en advies.

Voor de in artikel 6, lid 2, beschreven horizontale doelstelling biedt de SWOT-analyse tevens relevante informatie over het functioneren van het AKIS en aanverwante structuren.

3.   Bijlage III bij het strategisch GLB-plan bedoeld in artikel 107, lid 2, punt c), bevat de resultaten van de raadpleging van de partners, en met name de relevante autoriteiten op regionaal en lokaal niveau, en voorts een korte beschrijving van de wijze waarop de raadpleging is gehouden.

4.   Bijlage IV bij het strategisch GLB-plan bedoeld in artikel 107, lid 2, punt d), bevat een korte beschrijving van de gewasspecifieke betaling voor katoen en de complementariteit daarvan met de andere interventies uit het strategisch GLB-plan.

5.   Bijlage V bij het strategisch GLB-plan bedoeld in artikel 107, lid 2, punt e), omvat het volgende:

a)

een korte beschrijving van de aanvullende nationale financiering voor interventies in plattelandsontwikkeling vastgelegd in titel III, hoofdstuk IV, die wordt verstrekt in het kader van het strategisch GLB-plan, met inbegrip van de bedragen per interventie en vermelding van de naleving van de vereisten uit hoofde van deze verordening;

b)

een toelichting van de complementariteit met de interventies in het kader van het strategisch GLB-plan;

c)

een vermelding of de aanvullende nationale financiering buiten het toepassingsgebied van artikel 42 VWEU valt en afhankelijk is van een staatssteunbeoordeling, en

d)

de in artikel 53 bedoelde nationale financiële steun in de sector groenten en fruit.

6.   Bijlage VI bij het strategisch GLB-plan bedoeld in artikel 107, lid 2, punt f), bevat de volgende informatie met betrekking tot nationale overgangssteun:

a)

de jaarlijkse sectorspecifieke totaalbedragen van financiële middelen voor elke sector waarvoor nationale overgangssteun wordt verstrekt;

b)

in voorkomend geval, voor elk jaar van de periode het maximale steunpercentage per eenheid;

c)

in voorkomend geval, informatie over de overeenkomstig artikel 147, lid 2, tweede alinea, gewijzigde referentieperiode;

d)

een korte beschrijving van de complementariteit van de nationale overgangssteun met interventies in het kader van het strategisch GLB-plan.

Artikel 116

Gedelegeerde bevoegdheden voor de inhoud van het strategisch GLB-plan

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 152 tot en met 31 december 2023 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van dit hoofdstuk wat betreft de inhoud van het strategisch GLB-plan en de bijlagen erbij. Die gedelegeerde handelingen blijven strikt beperkt tot het verhelpen van door de lidstaten ondervonden problemen.

Artikel 117

Uitvoeringsbevoegdheden voor de inhoud van het strategisch GLB-plan

De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen waarin voorschriften worden vastgelegd voor de presentatie van de in de artikelen 108 tot en met 115 beschreven elementen in strategische GLB-plannen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 153, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

HOOFDSTUK III

GOEDKEURING EN WIJZIGING VAN HET STRATEGISCH GLB-PLAN

Artikel 118

Goedkeuring van het strategisch GLB-plan

1.   Elke lidstaat dient uiterlijk op 1 januari 2022 bij de Commissie een voorstel voor een strategisch GLB-plan met de in artikel 107 bedoelde inhoud in.

2.   De Commissie beoordeelt de voorgestelde strategische GLB-plannen op basis van hun volledigheid, hun consistentie en hun samenhang met de algemene beginselen van het Unierecht, met deze verordening en de op grond van deze verordening vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen, en met Verordening (EU) 2021/2116, alsmede op basis van hun daadwerkelijke bijdrage aan het bereiken van de specifieke doelstellingen als vastgesteld in artikel 6, leden 1 en 2, en hun gevolgen voor de goede werking van de interne markt en concurrentieverstoring, en de omvang van de administratieve lasten voor begunstigden en overheidsdiensten. In de beoordeling wordt in het bijzonder gelet op de toereikendheid van de strategie van het strategisch GLB-plan, de desbetreffende specifieke doelstellingen, streefcijfers en interventies en de toewijzing van begrotingsmiddelen om de specifieke doelstellingen van het strategisch GLB-plan te halen door middel van de voorgestelde reeks interventies die zijn gebaseerd op de SWOT-analyse en de ex-ante-evaluatie.

3.   Afhankelijk van de resultaten van de in lid 2 bedoelde beoordeling kan de Commissie binnen drie maanden na de datum van indiening van het strategisch GLB-plan opmerkingen aan de lidstaten doen toekomen.

De lidstaat verstrekt de Commissie alle noodzakelijke aanvullende informatie en past zo nodig het voorgestelde plan aan.

4.   De Commissie keurt het voorgestelde strategisch GLB-plan goed mits de vereiste informatie is ingediend en het plan verenigbaar is met artikel 9 en de andere in deze verordening en in Verordening (EU) 2021/2116 vastgestelde vereisten, evenals met de op grond van die verordeningen vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen. De goedkeuring wordt uitsluitend gebaseerd op handelingen die juridisch bindend zijn voor de lidstaten.

5.   Elk strategisch GLB-plan wordt uiterlijk zes maanden nadat het door de betrokken lidstaat is ingediend, goedgekeurd.

De goedkeuring heeft geen betrekking op de informatie bedoeld in artikel 113, punt c), en in de bijlagen I tot en met IV bij het strategisch GLB-plan bedoeld in artikel 107, lid 2, punten a) tot en met d ).

In naar behoren gemotiveerde gevallen kan een lidstaat de Commissie verzoeken een strategisch GLB-plan goed te keuren dat niet alle elementen bevat. In dat geval geeft de betrokken lidstaat aan welke elementen ontbreken en verstrekt hij met betrekking tot het gehele strategische GLB-plan indicatieve streefcijfers en financiële plannen als bedoeld in artikel 112, teneinde de algehele consistentie en samenhang ervan aan te tonen. De ontbrekende elementen van het strategisch GLB-plan worden binnen een tijdsbestek van ten hoogste drie maanden vanaf de datum van goedkeuring van het strategisch GLB-plan bij de Commissie ingediend als een wijziging van het plan in overeenstemming met artikel 119.

6.   Elk strategisch GLB-plan wordt door de Commissie goedgekeurd door middel van een uitvoeringsbesluit, zonder toepassing van de in artikel 153 bedoelde comitéprocedure.

7.   De strategische GLB-plannen hebben enkel rechtsgevolgen nadat zij door de Commissie zijn goedgekeurd.

Artikel 119

Wijziging van het strategisch GLB-plan

1.   De lidstaten kunnen bij de Commissie een verzoek indienen om hun strategische GLB-plannen te wijzigen.

2.   Verzoeken tot wijziging van strategische GLB-plannen worden naar behoren gemotiveerd en vermelden met name het verwachte effect van de wijzigingen aan het plan op het bereiken van de doelstellingen beschreven in artikel 6, leden 1 en 2. De verzoeken gaan vergezeld van het gewijzigde plan, inclusief de geactualiseerde bijlagen, naargelang het geval.

3.   De Commissie beoordeelt de samenhang van de wijziging met deze verordening en de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen die op grond ervan zijn vastgesteld, alsmede met Verordening (EU) 2021/2116 en de werkelijke bijdrage van de wijziging aan het bereiken van de specifieke doelstellingen.

4.   De Commissie keurt de gevraagde wijziging van een strategisch GLB-plan goed mits de vereiste informatie is ingediend en het gewijzigde plan verenigbaar is met artikel 9 en de andere in deze verordening en in Verordening (EU) 2021/2116 vastgestelde vereisten, evenals met de op grond van die verordeningen vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen.

5.   De Commissie kan binnen dertig werkdagen na de datum waarop het verzoek tot wijziging van het strategisch GLB-plan is ingediend, opmerkingen formuleren. De lidstaat verstrekt de Commissie alle noodzakelijke aanvullende informatie.

6.   Het verzoek tot wijziging van een strategisch GLB-plan wordt uiterlijk drie maanden na de indiening van het verzoek door de lidstaat goedgekeurd.

7.   Per kalenderjaar kan één verzoek tot wijziging van een strategisch GLB-plan worden ingediend, onder voorbehoud van eventuele in deze verordening voorziene of door de Commissie overeenkomstig artikel 122 bepaalde uitzonderingen. Daarnaast kunnen tijdens de door het strategisch GLB-plan bestreken periode drie extra verzoeken tot wijziging van het strategisch GLB-plan worden ingediend. Dit lid is niet van toepassing op verzoeken tot wijziging met het oog op het indienen van ontbrekende elementen overeenkomstig artikel 118, lid 5.

Een verzoek tot wijziging van het strategisch GLB-plan in verband met artikel 17, lid 5, artikel 88, lid 7, artikel 103, lid 5, of artikel 120 telt niet mee voor de in de eerste alinea van dit lid vastgestelde beperking.

8.   Een wijziging van het strategisch GLB-plan met betrekking tot artikel 17, lid 5, artikel 88, lid 7, of artikel 103, lid 1, met betrekking tot het ELGF, wordt van kracht vanaf 1 januari van het kalenderjaar volgend op het jaar van goedkeuring van het verzoek tot wijziging door de Commissie, en na de overeenkomstige wijziging van de toewijzingen overeenkomstig artikel 87, lid 2.

Een wijziging van het strategisch GLB-plan met betrekking tot artikel 103, lid 1, met betrekking tot het ELGF, wordt van kracht na goedkeuring van het verzoek tot wijziging door de Commissie en na de overeenkomstige wijziging van de toewijzingen overeenkomstig artikel 89, lid 4.

Een verzoek tot wijziging van het strategisch GLB-plan met betrekking tot het ELGF, anders dan de in de eerste alinea van dit lid bedoelde wijzigingen, wordt van kracht vanaf een door de lidstaat te bepalen datum die later is dan de datum van goedkeuring van het verzoek voor die wijziging door de Commissie. De lidstaten kunnen voor verschillende elementen van de wijziging verschillende data voor het van kracht worden ervan vaststellen. Bij het bepalen van deze data houden de lidstaten rekening met de bij dit artikel vastgestelde goedkeuringstermijnen en met de behoefte van landbouwers en andere begunstigden aan voldoende tijd om de wijziging te kunnen verwerken. De lidstaat meldt de geplande datum tegelijkertijd met het verzoek tot wijziging van het strategisch GLB-plan, en het verzoek moet overeenkomstig lid 10 van dit artikel, worden goedgekeurd door de Commissie.

9.   In afwijking van de leden 2 tot en met 8, 10, en 11 van dit artikel, kunnen de lidstaten elementen van hun strategische GLB-plannen die betrekking hebben op interventies in het kader van titel III, hoofdstuk IV, en op de subsidiabiliteitsvoorwaarden van dergelijke interventies te allen tijde wijzigen en toepassen, mits zulks niet tot wijziging van de in artikel 109, lid 1, punt a), bedoelde streefcijfers leidt. Ze stellen de Commissie in kennis van die wijzigingen voordat ze met de toepassing ervan beginnen en nemen deze op in het volgende verzoek tot wijziging van het strategisch GLB-plan overeenkomstig lid 1 van dit artikel.

10.   Elke wijziging van het strategisch GLB-plan wordt door de Commissie goedgekeurd door middel van een uitvoeringsbesluit, zonder toepassing van de in artikel 153 bedoelde comitéprocedure.

11.   Onverminderd artikel 86 krijgen wijzigingen van strategische GLB-plannen pas rechtsgevolgen na te zijn goedgekeurd door de Commissie.

12.   Correcties van tikfouten of kennelijke fouten of fouten van louter redactionele aard die de uitvoering van het beleid en de interventie niet beïnvloeden, worden niet beschouwd als een verzoek tot wijziging uit hoofde van dit artikel. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van dergelijke correcties.

Artikel 120

Herziening van het strategisch GLB-plan

Ingeval een van de in bijlage XIII vermelde wetgevingshandelingen wordt gewijzigd, beoordeelt elke lidstaat of zijn strategisch GLB-plan dienovereenkomstig moet worden gewijzigd, en dan met name de in artikel 109, lid 2, punt a), v), bedoelde toelichting en de verdere elementen van het in die toelichting bedoelde strategische GLB-plan. De lidstaten stellen de Commissie in geval van een in bijlage XIII vermelde richtlijn binnen zes maanden na de omzettingstermijn van de wijziging, of in geval van een in bijlage XIII vermelde verordening binnen zes maanden na de datum van toepassing van de wijziging, in kennis van het resultaat van hun beoordeling, vergezeld van een toelichting, en zo nodig vergezeld van een verzoek tot wijziging van hun strategisch GLB-plan overeenkomstig artikel 119, lid 2.

Artikel 121

Berekening van termijnen voor acties van de Commissie

Voor de toepassing van dit hoofdstuk begint een termijn waarbinnen de Commissie actie moet ondernemen, wanneer alle informatie die krachtens deze verordening en de op grond van deze verordening vastgestelde bepalingen vereist is, is ingediend.

In deze termijn is niet inbegrepen:

a)

de periode tussen de datum volgend op de datum waarop de Commissie haar opmerkingen aan de lidstaat heeft toegezonden en de datum waarop de lidstaat op deze opmerkingen heeft gereageerd;

b)

voor wijzigingen met betrekking tot artikel 17, lid 5, artikel 88, lid 7 en artikel 103, lid 5, de termijn voor de vaststelling van de gedelegeerde handeling voor de wijziging van de toewijzingen overeenkomstig artikel 87, lid 2.

Artikel 122

Gedelegeerde bevoegdheden betreffende wijzigingen van het strategisch GLB-plan

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van dit hoofdstuk wat betreft:

a)

de procedures en uiterste termijnen voor de indiening van verzoeken tot wijziging van strategische GLB-plannen;

b)

het bepalen van verdere gevallen waarvoor het in artikel 119, lid 7, bedoelde maximumaantal wijzigingen niet geldt.

TITEL VI

COÖRDINATIE EN GOVERNANCE

Artikel 123

Beheersautoriteit

1.   Elke lidstaat wijst voor zijn strategisch GLB-plan een nationale beheersautoriteit aan.

De lidstaten kunnen, met inachtneming van hun grondwettelijke en institutionele bepalingen, regionale beheersautoriteiten aanwijzen die verantwoordelijk zijn voor alle of een aantal van de in lid 2 bedoelde taken.

De lidstaten zorgen ervoor dat het nodige beheers- en controlesysteem is opgezet zodat een duidelijke verdeling en scheiding van de taken van de nationale beheersautoriteit, en in voorkomend geval de regionale beheersautoriteiten en andere instanties, wordt gewaarborgd. De lidstaten zijn ervoor verantwoordelijk dat het systeem doeltreffend functioneert gedurende de gehele door het strategisch GLB-plan bestreken periode.

2.   De beheersautoriteit is ervoor verantwoordelijk dat het strategisch GLB-plan op efficiënte, doeltreffende en correcte wijze wordt beheerd en uitgevoerd. Met name zorgt zij ervoor dat:

a)

er een elektronisch informatiesysteem als bedoeld in artikel 130 is;

b)

landbouwers, andere begunstigden en de andere bij de uitvoering van interventies betrokken instanties:

i)

worden geïnformeerd over hun verplichtingen die uit de toegekende steun voortvloeien, en voor alle transacties betreffende een verrichting hetzij een afzonderlijk boekhoudsysteem, hetzij een passende boekhoudkundige code aanhouden, indien toepasselijk;

ii)

op de hoogte zijn van de voorschriften inzake de verstrekking van gegevens aan de beheersautoriteit en inzake de registratie van de outputs en de resultaten;

c)

de betrokken landbouwers en andere begunstigden, indien toepasselijk langs elektronische weg, duidelijke en nauwkeurige informatie krijgen over de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de minimale GLMC-normen die zijn vastgesteld op grond van titel III, hoofdstuk I, afdeling 2, alsook over de voorschriften inzake sociale conditionaliteit die zijn vastgesteld op grond van titel III, hoofdstuk I, afdeling 3, en die op bedrijfsniveau moeten worden toegepast;

d)

de in artikel 139 bedoelde ex-ante-evaluatie strookt met het evaluatie- en monitoringsysteem en wordt ingediend bij de Commissie;

e)

het in artikel 140 bedoelde evaluatieplan voorhanden is, dat de in datzelfde artikel bedoelde ex-postevaluaties worden uitgevoerd binnen de in deze verordening vastgestelde termijnen, dat die evaluaties in overeenstemming zijn met het monitoring- en evaluatiesysteem en dat ze worden ingediend bij het monitoringcomité en de Commissie;

f)

het monitoringcomité de nodige informatie en documenten ontvangt om de uitvoering van het strategisch GLB-plan te kunnen monitoren in het licht van de specifieke doelstellingen en prioriteiten ervan;

g)

het jaarlijkse prestatieverslag wordt opgesteld, met inbegrip van geaggregeerde monitoringtabellen, en dat dit verslag, nadat het voor advies aan het monitoringcomité is voorgelegd, wordt ingediend bij de Commissie overeenkomstig artikel 9, lid 3, eerste alinea, punt b), van Verordening (EU) 2021/2116;

h)

relevante follow-upacties worden ondernomen naar aanleiding van de opmerkingen van de Commissie over de jaarlijkse prestatieverslagen;

i)

het betaalorgaan met betrekking tot de voor financiering geselecteerde verrichtingen alle nodige informatie, met name over de toegepaste procedures en de verrichte controles, ontvangt voordat betalingen worden toegestaan;

j)

begunstigden van uit het Elfpo gefinancierde interventies, uitgezonderd gebieds- en diergerelateerde interventies, blijk geven van de ontvangen financiële steun, onder meer door passend gebruik te maken van het logo van de Unie volgens de door de Commissie overeenkomstig lid 5 vastgestelde regels;

k)

bekendheid wordt gegeven aan het strategisch GLB-plan, onder meer via het nationale GLB-netwerk, door het informeren van:

i)

potentiële begunstigden, beroepsorganisaties, de economische en sociale partners, organisaties voor de bevordering van gelijkheid tussen mannen en vrouwen en de betrokken niet-gouvernementele organisaties, met inbegrip van milieuorganisaties, over de door het strategisch GLB-plan geboden mogelijkheden en over de wijze waarop toegang kan worden verkregen tot de financiering in het kader van het strategisch GLB-plan, en

ii)

landbouwers, andere begunstigden en het brede publiek over de steun van de Unie voor landbouw en plattelandsontwikkeling via het strategisch GLB-plan.

Voor uit het ELGF gefinancierde steun voorzien de lidstaten, naar gelang het geval, in het gebruik door de beheersautoriteit van de door het Elfpo gebruikte instrumenten en structuren voor zichtbaarheid en communicatie.

3.   Indien regionale beheersautoriteiten bedoeld in lid 1, tweede alinea, verantwoordelijk zijn voor de in lid 2 bedoelde taken, zorgt de nationale beheersautoriteit voor passende coördinatie tussen deze autoriteiten teneinde de consistentie en samenhang van het ontwerp en de uitvoering van het strategisch GLB-plan te waarborgen.

4.   De nationale beheersautoriteit of, in voorkomend geval, de regionale beheersautoriteiten, kunnen taken aan intermediaire instanties delegeren. In dat geval blijft de delegerende beheersautoriteit er volledig verantwoordelijk voor dat de gedelegeerde taken efficiënt en correct worden aangestuurd en uitgevoerd en zorgt zij ervoor dat er passende bepalingen zijn op basis waarvan de intermediaire instantie alle nodige gegevens en informatie voor de uitvoering van die taken kan verkrijgen.

5.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met eenvormige voorwaarden voor de toepassing van de in lid 2, punten j) en k), vermelde vereisten inzake informatie, bekendheid en zichtbaarheid. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 153, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 124

Monitoringcomité

1.   Elke lidstaat richt binnen drie maanden na de datum van kennisgeving aan de lidstaat van het uitvoeringsbesluit van de Commissie tot goedkeuring van het strategisch GLB-plan, een nationaal comité op om de uitvoering van het strategisch GLB-plan te monitoren.

Elk monitoringcomité stelt zijn reglement van orde vast met bepalingen over onder meer de coördinatie met de overeenkomstig lid 5 opgerichte regionale monitoringcomités, en met bepalingen inzake het voorkomen van belangenconflicten en de toepassing van het transparantiebeginsel.

Het monitoringcomité vergadert ten minste een keer per jaar en evalueert alle vraagstukken die invloed hebben op de vooruitgang die wordt geboekt ten aanzien van het bereiken van de streefcijfers van het strategisch GLB-plan.

Elke lidstaat maakt het reglement van orde en de adviezen van het monitoringcomité bekend.

2.   Elke lidstaat bepaalt de samenstelling van het monitoringcomité en zorgt voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de bevoegde overheidsinstanties, intermediaire instanties en van vertegenwoordigers van de in artikel 106, lid 3, bedoelde partners.

Elk lid van het monitoringcomité heeft een stem.

De lidstaat publiceert de ledenlijst van het monitoringcomité online.

Vertegenwoordigers van de Commissie nemen met raadgevende stem aan de werkzaamheden van het monitoringcomité deel.

3.   Het monitoringcomité onderzoekt in het bijzonder:

a)

de vooruitgang die is geboekt ten aanzien van de uitvoering van het strategisch GLB-plan en het bereiken van de mijlpalen en streefcijfers;

b)

alle kwesties met nadelige invloed op de prestaties van het strategisch GLB-plan en de ter verhelping daarvan getroffen maatregelen, met inbegrip van de vooruitgang op weg naar vereenvoudiging en vermindering van de administratieve lasten voor eindbegunstigden;

c)

de in artikel 58, lid 3, van Verordening (EU) 2021/1060 opgesomde elementen van de ex-antebeoordeling en het in artikel 59, lid 1, van die verordening bedoelde strategiedocument;

d)

de vorderingen met de uitvoering van de evaluaties, de samenvattingen van evaluaties en het vervolg dat aan de bevindingen is gegeven;

e)

door het nationale GLB-netwerk verstrekte relevante informatie over de prestaties van het strategisch GLB-plan;

f)

de uitvoering van acties op het gebied van communicatie en zichtbaarheid;

g)

de capaciteitsopbouw voor overheidsinstanties en landbouwers en andere begunstigden, indien van toepassing.

4.   Het monitoringcomité brengt advies uit over:

a)

de voor de selectie van verrichtingen gebruikte methoden en criteria;

b)

de jaarlijkse prestatieverslagen;

c)

het evaluatieplan en eventuele wijzigingen daarin;

d)

voorstellen van de beheersautoriteit voor een wijziging van het strategisch GLB-plan.

5.   Indien er elementen op regionaal niveau worden vastgesteld, dan kan de betrokken lidstaat regionale monitoringcomités oprichten voor het toezicht op de uitvoering van de regionale elementen en het nationale monitoringcomité hierover informatie verstrekken. Wat de op regionaal niveau vastgestelde elementen betreft, is dit artikel van overeenkomstige toepassing op die regionale monitoringcomités.

Artikel 125

Technische bijstand op initiatief van lidstaten

1.   Op initiatief van een lidstaat kan het Elfpo acties ondersteunen die noodzakelijk zijn voor het effectieve beheer en de effectieve uitvoering van de steun met betrekking tot het strategisch GLB-plan, met inbegrip van het opzetten en het functioneren van de nationale GLB-netwerken bedoeld in artikel 126, lid 1. De in dit lid bedoelde acties kunnen betrekking hebben op voorgaande programmeringsperioden en volgende door het strategisch GLB-plan bestreken perioden.

2.   Ook acties van de autoriteit van het hoofdfonds overeenkomstig artikel 31, leden 4, 5 en 6, van Verordening (EU) 2021/1060 kunnen worden ondersteund, mits Leader steun van het Elfpo met zich meebrengt.

3.   Technische ondersteuning op initiatief van lidstaten is niet bestemd voor de financiering van certificerende instanties bedoeld in artikel 12 van Verordening (EU) 2021/2116.

Artikel 126

Nationale en Europese GLB-netwerken

1.   Elke lidstaat zet uiterlijk twaalf maanden na de goedkeuring van het strategisch GLB-plan door de Commissie een nationaal netwerk voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid (“nationale GLB-netwerk”) op om een netwerk te vormen tussen organisaties en overheidsdiensten, adviseurs, onderzoekers en andere actoren op het vlak van innovatie alsmede andere actoren op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling op nationaal niveau. Het nationale GLB-netwerk bouwt voort op de bestaande netwerkervaring en -praktijken in de lidstaten.

2.   De Commissie zet een Europees netwerk voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid (“Europees GLB-netwerk”) op om op Unieniveau een netwerk te vormen tussen nationale netwerken, organisaties en overheidsdiensten die op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling werkzaam zijn.

3.   Het netwerken via de nationale en Europese GLB-netwerken heeft de volgende doelstellingen:

a)

alle betrokken belanghebbenden nauwer bij de uitvoering van de strategische GLB-plannen en, in voorkomend geval, bij het ontwerp ervan betrekken;

b)

de overheidsdiensten van de lidstaten begeleiden bij de uitvoering van de strategische GLB-plannen en de overgang naar een prestatiegericht uitvoeringsmodel;

c)

bijdragen tot een betere kwaliteit van de uitvoering van strategische GLB-plannen;

d)

bijdragen tot de verstrekking van informatie aan het publiek en potentiële begunstigden over het GLB en de financieringsmogelijkheden;

e)

de innovatie op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling bevorderen, helpen alle belanghebbenden bij de kennisuitwisseling en kennisopbouw te betrekken, en hun interactie in die processen ondersteunen;

f)

bijdragen tot de monitoring- en evaluatiecapaciteit en -activiteiten;

g)

bijdragen aan de verspreiding van de resultaten van het strategisch GLB-plan.

De doelstelling in de eerste alinea, punt d), wordt met name via de nationale GLB-netwerken aangepakt.

4.   De nationale en Europese GLB-netwerken hebben ter verwezenlijking van de doelstellingen in lid 3 de volgende taken:

a)

het verzamelen, analyseren en verspreiden van informatie over acties en goede praktijken die in het kader van strategische GLB-plannen worden uitgevoerd of ondersteund, evenals het analyseren van de ontwikkelingen in de landbouw en in plattelandsgebieden die relevant zijn voor de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, leden 1 en 2;

b)

bijdragen aan capaciteitsopbouw voor overheidsdiensten van de lidstaten en voor andere actoren die bij de uitvoering van strategische GLB-plannen betrokken zijn, onder meer met betrekking tot monitoring- en evaluatieprocedures;

c)

het oprichten van platforms, fora en evenementen waar belanghebbenden ervaringen kunnen uitwisselen en peerlearning wordt bevorderd, met inbegrip van uitwisselingen met netwerken in derde landen, indien van toepassing;

d)

informatie verzamelen, en helpen bij de verspreiding ervan, en voorts netwerken tussen gefinancierde structuren en projecten, zoals in artikel 33 van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde plaatselijke actiegroepen faciliteren, in artikel 127, lid 3, van deze verordening bedoelde operationele groepen in het kader van het EIP, en equivalente structuren en projecten faciliteren;

e)

ondersteuning voor samenwerkingsprojecten tussen in artikel 127, lid 3, van deze verordening bedoelde operationele groepen in het kader van het EIP, in artikel 33 van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde plaatselijke actiegroepen of soortgelijke plaatselijke ontwikkelingsstructuren, met inbegrip van transnationale samenwerking;

f)

banden vormen met andere door de Unie gefinancierde strategieën of netwerken;

g)

bijdragen tot de verdere ontwikkeling van het GLB en voorbereiden van volgende door het strategisch GLB-plan bestreken perioden;

h)

in het geval van nationale GLB-netwerken, deelnemen aan en bijdragen aan de activiteiten van het Europees GLB-netwerk;

i)

in het geval van het Europees GLB-netwerk, samenwerken met en bijdragen aan de activiteiten van de nationale GLB-netwerken.

5.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin de organisatiestructuur en de werking van het Europees GLB-netwerk worden vastgelegd. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 153, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 127

Europees Innovatiepartnerschap voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw

1.   Het doel van het Europees Innovatiepartnerschap voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw (EIP) bestaat erin innovatie te stimuleren en kennisuitwisseling te verbeteren.

Het EIP ondersteunt het AKIS door beleidsmaatregelen en instrumenten te koppelen teneinde innovatie te versnellen.

2.   Het EIP draagt bij tot het bereiken van de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, leden 1 en 2.

In het bijzonder door:

a)

meerwaarde te creëren door het onderzoek en de landbouwpraktijk beter op elkaar af te stemmen, en het op bredere schaal gebruiken van beschikbare innovatiemaatregelen aan te moedigen;

b)

actoren en projecten op het vlak van innovatie met elkaar te verbinden;

c)

het sneller en ruimer in praktijk brengen van innovatieve oplossingen te bevorderen, onder meer door uitwisseling tussen landbouwers, alsmede

d)

de wetenschappelijke gemeenschap te informeren over de onderzoeksbehoeften van de landbouwpraktijk.

3.   De operationele groepen in het kader van het EIP die worden ondersteund via het in artikel 77 bedoelde interventietype samenwerking, maken deel uit van het EIP. Elke operationele groep in het kader van het EIP stelt een plan op voor het ontwikkelen of uitvoeren van een innovatief project. Het innovatieve project is gebaseerd op het interactief innovatiemodel, dat uitgaat van de volgende leidende beginselen:

a)

het ontwikkelen van innovatieve oplossingen die gericht zijn op de behoeften van land- of bosbouwers en die waar nuttig tegelijk de interacties in de gehele toeleveringsketen aanpakken;

b)

het samenbrengen van partners met complementaire kennis zoals landbouwers, adviseurs, onderzoekers, ondernemingen of niet-gouvernementele organisaties in de configuratie die het meest geschikt is om de doelstellingen van het project te verwezenlijken, en

c)

medebeslissing en co-creatie gedurende het gehele project.

Operationele groepen in het kader van het EIP kunnen optreden op transnationaal, waaronder grensoverschrijdend, niveau. De beoogde innovatie kan gebaseerd zijn op nieuwe praktijken maar ook op traditionele praktijken in een nieuwe geografische of milieucontext.

De operationele groepen in het kader van het EIP verspreiden een samenvatting van hun plannen en van de resultaten van hun projecten, in het bijzonder via de nationale en Europese GLB-netwerken.

TITEL VII

MONITORING, VERSLAGLEGGING EN EVALUATIE

HOOFDSTUK I

PRESTATIEKADER

Artikel 128

Vaststelling van het prestatiekader

1.   Onder gedeelde verantwoordelijkheid van de lidstaten en de Commissie wordt een prestatiekader vastgesteld. Met het prestatiekader kunnen de prestaties van het strategisch GLB-plan tijdens de uitvoering ervan worden gemonitord, gerapporteerd en geëvalueerd.

2.   Het prestatiekader omvat de volgende elementen:

a)

een reeks gemeenschappelijke output-, resultaat, impact- en contextindicatoren bedoeld in artikel 7, op basis waarvan de monitoring, de evaluatie en het jaarlijkse prestatieverslag worden uitgevoerd;

b)

streefcijfers en jaarlijkse mijlpalen die zijn vastgesteld voor de betrokken specifieke doelstelling met gebruik van de toepasselijke resultaatindicatoren;

c)

gegevensverzameling, -opslag, en -transmissie;

d)

regelmatige verslaglegging over prestaties en monitoring- en evaluatieactiviteiten;

e)

de ex-ante-, tussentijdse en ex-postevaluaties en alle andere evaluatieactiviteiten in verband met het strategisch GLB-plan.

Artikel 129

Doelstellingen van het prestatiekader

Het prestatiekader heeft tot doel:

a)

de impact, doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie, samenhang en meerwaarde voor de Unie van het GLB te beoordelen;

b)

de vooruitgang in de richting van het bereiken van de streefcijfers van de strategische GLB-plannen te monitoren;

c)

de impact, doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie en samenhang van de interventies van de strategische GLB-plannen te beoordelen;

d)

een gemeenschappelijk leerproces met betrekking tot monitoring en evaluatie te ondersteunen.

Artikel 130

Elektronisch informatiesysteem

De lidstaten zetten een beveiligd elektronisch informatiesysteem op of gebruiken een bestaand systeem, waarin zij belangrijke informatie over de uitvoering van het strategisch GLB-plan registreren en bijhouden die nodig is voor monitoring en evaluatie, in het bijzonder voor het monitoren van de vooruitgang bij het bereiken van de vastgestelde doelstellingen en streefcijfers, met inbegrip van informatie over elke begunstigde en elke verrichting.

Artikel 131

Informatieverstrekking

De lidstaten zorgen ervoor dat begunstigden van steun in het kader van interventies uit het strategisch GLB-plan en plaatselijke actiegroepen bedoeld in artikel 33 van Verordening (EU) 2021/1060, de beheersautoriteit, of andere instanties die zijn aangewezen om namens haar functies uit te oefenen, alle nodige informatie verstrekken om monitoring en evaluatie van het strategisch GLB-plan mogelijk te maken.

De lidstaten zorgen ervoor dat brede, actuele en betrouwbare gegevensbronnen worden opgezet om het mogelijk te maken de vooruitgang in de richting van de doelstellingen doeltreffend te volgen aan de hand van output-, resultaat- en impactindicatoren.

Artikel 132

Monitoringprocedures

De beheersautoriteit en het monitoringcomité monitoren de uitvoering van het strategisch GLB-plan en de vooruitgang in de richting van het bereiken van de doelstellingen van het strategisch GLB-plan op basis van de output- en resultaatindicatoren.

Artikel 133

Uitvoeringsbevoegdheden voor het prestatiekader

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast over de inhoud van het prestatiekader. Die handelingen bevatten andere indicatoren dan die van bijlage I die benodigd zijn voor de passende monitoring en evaluatie van het beleid, de in bijlage I en elders vastgestelde berekeningsmethoden voor indicatoren en de bepalingen die nodig zijn om de nauwkeurigheid en de betrouwbaarheid van de door de lidstaten verzamelde gegevens te garanderen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 153, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

HOOFDSTUK II

JAARLIJKSE PRESTATIEVERSLAGEN

Artikel 134

Jaarlijkse prestatieverslagen

1.   De lidstaten verstrekken overeenkomstig artikel 9, lid 3, en artikel 10 van Verordening (EU) 2021/2116 een jaarlijks prestatieverslag over de uitvoering van het strategisch GLB-plan in het voorgaande begrotingsjaar.

2.   Het laatste jaarlijkse prestatieverslag, dat overeenkomstig artikel 9, lid 3, en artikel 10 van Verordening (EU) 2021/2116 moet worden ingediend, bevat een samenvatting van de tijdens de implementatieperiode uitgevoerde evaluaties.

3.   Om ontvankelijk te worden geacht, moet het jaarlijks prestatieverslag alle in de leden 4, 5, 7, 8, 9 en 10, en, indien toepasselijk, lid 6 vereiste informatie bevatten. Onverminderd de in Verordening (EU) 2021/2116 vastgestelde jaarlijkse goedkeuringsprocedures deelt de Commissie binnen 15 werkdagen na de datum van indiening van het jaarlijks prestatieverslag aan de betrokken lidstaat mee of het verslag niet ontvankelijk is; zo niet, dan wordt het verslag ontvankelijk geacht.

4.   In de jaarlijkse prestatieverslagen wordt de voornaamste kwalitatieve en kwantitatieve informatie over de uitvoering van het strategisch GLB-plan gepresenteerd met vermelding van financiële gegevens en van output- en resultaatindicatoren, onder meer, indien relevant, op regionaal niveau.

5.   De in lid 4 bedoelde kwantitatieve informatie omvat:

a)

de gerealiseerde outputs;

b)

de in de jaarrekening gedeclareerde uitgaven die relevant zijn voor de in punt a) bedoelde outputs, vóór toepassing van eventuele sancties of andere verlagingen, en voor het Elfpo, rekening houdend met herverdeling van ingetrokken of teruggevorderde middelen op grond van artikel 57 van Verordening (EU) 2021/2116;

c)

de ratio tussen de in punt b) bedoelde uitgaven en de in punt a) bedoelde relevante outputs (“gerealiseerd eenheidsbedrag”);

d)

de resultaten en de afstand tot bijbehorende mijlpalen zoals vastgesteld overeenkomstig artikel 109, lid 1, punt a).

De in de eerste alinea, punten a), b) en c), bedoelde informatie wordt uitgesplitst naar eenheidsbedrag, als vermeld in het strategisch GLB-plan overeenkomstig artikel 111 punt h), met het oog op de prestatiegoedkeuring. Voor outputindicatoren die volgens bijlage I alleen voor monitoring worden gebruikt, wordt alleen de in de eerste alinea, punt a), van dit lid bedoelde informatie opgenomen.

6.   Voor een interventie die niet onder het geïntegreerd systeem bedoeld in artikel 65, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2116 valt, kunnen de lidstaten besluiten in elk jaarlijks prestatieverslag, naast de in lid 5 van dit artikel bedoelde informatie, de volgende informatie te verstrekken:

a)

hetzij de gemiddelde eenheidsbedragen voor de in het voorgaande begrotingsjaar geselecteerde verrichtingen en de daarop betrekking hebbende outputs en uitgaven; hetzij

b)

de ratio tussen de totale overheidsuitgaven, exclusief aanvullende nationale financiering bedoeld in artikel 115, lid 5, die zijn vastgelegd voor verrichtingen waarvoor in het voorgaande begrotingsjaar betalingen zijn gedaan, en de gerealiseerde outputs, alsook de daarop betrekking hebbende outputs en uitgaven.

Die informatie wordt door de Commissie gebruikt voor de toepassing van de artikelen 40 en 54 van Verordening (EU) 2021/2116 in elk van de jaren waarin de betalingen voor de betrokken verrichtingen worden betaald.

7.   De in lid 4 bedoelde kwalitatieve informatie omvat:

a)

een synthese van de met betrekking tot het voorgaande begrotingsjaar gerealiseerde stand van uitvoering van het strategisch GLB-plan;

b)

eventuele kwesties die van invloed zijn op de prestaties van het strategisch GLB-plan, met name wat betreft afwijkingen van de mijlpalen, in voorkomend geval met vermelding van achterliggende redenen en een beschrijving van de genomen maatregelen.

8.   Voor de toepassing van artikel 54, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2116 kunnen de lidstaten besluiten dat de in de in lid 4 van dit artikel bedoelde kwalitatieve informatie ook het volgende omvat:

a)

een motivering voor een eventuele overschrijding van het gerealiseerde eenheidsbedrag in vergelijking met het overeenkomstige geplande eenheidsbedrag of, indien van toepassing, het in artikel 102 van deze verordening bedoelde geplande maximumeenheidsbedrag, of

b)

indien een lidstaat besluit gebruik te maken van een van de in lid 6 van dit artikel geboden mogelijkheden, een motivering voor een eventuele overschrijding van het gerealiseerde eenheidsbedrag in vergelijking met ofwel het overeenkomstige gemiddelde eenheidsbedrag voor geselecteerde verrichtingen ofwel de ratio tussen de totale overheidsuitgaven exclusief aanvullende nationale financiering bedoeld in artikel 115, lid 5, die zijn vastgelegd voor verrichtingen waarvoor in het voorgaande begrotingsjaar betalingen zijn gedaan en de daarop betrekking hebbende gerealiseerde outputs, afhankelijk van de keuze van de lidstaat.

9.   De motivering wordt opgenomen voor de toepassing van artikel 40, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2116 indien de in lid 8, punt a), van dit artikel bedoelde overschrijding hoger is dan 50 %.

Bij wijze van alternatief is, indien een lidstaat besluit gebruik te maken van de in lid 6 geboden mogelijkheid, enkel een motivering nodig indien de in lid 8, punt b), bedoelde overschrijding hoger is dan 50 %.

10.   Voor financieringsinstrumenten wordt aanvullend op de krachtens lid 4 te verstrekken gegevens, informatie verstrekt over:

a)

subsidiabele uitgaven per type financieel product;

b)

het bedrag van als subsidiabele uitgaven gedeclareerde beheerskosten en -vergoedingen;

c)

het bedrag, per type financieel product, van particuliere en overheidsmiddelen die bovenop het Elfpo zijn gemobiliseerd;

d)

rente en andere voordelen die voortvloeien uit de steun van Elfpo-bijdragen aan financieringsinstrumenten overeenkomstig artikel 60 van Verordening (EU) 2021/1060 en middelen die aan steun uit het Elfpo toe te rekenen zijn overeenkomstig artikel 62 van die verordening.

e)

de totale waarde van leningen aan en investeringen in eigen vermogen of in quasi-eigenvermogen van eindontvangers die met subsidiabele overheidsuitgaven, exclusief aanvullende nationale financiering bedoeld in artikel 115, lid 5, van deze verordening, worden gegarandeerd en daadwerkelijk aan eindontvangers zijn uitgekeerd.

Indien lidstaten besluiten lid 6 van dit artikel toe te passen op financieringsinstrumenten, wordt de in dat lid bedoelde informatie verstrekt op het niveau van de eindontvangers.

11.   Met het oog op de tweejaarlijkse prestatie-evaluatie bedoeld in artikel 135 bevat het jaarlijkse prestatieverslag informatie over de aanvullende nationale financiering bedoeld in artikel 115, lid 5, punten a) en d). Met deze financiering wordt rekening gehouden bij de tweejaarlijkse prestatie-evaluatie.

12.   De jaarlijkse prestatieverslagen, alsmede een op burgers afgestemde samenvatting van de inhoud daarvan, worden voor het publiek beschikbaar gemaakt.

13.   Onverminderd de in Verordening (EU) 2021/2116 vastgestelde jaarlijkse goedkeuringsprocedures kan de Commissie opmerkingen formuleren over de ontvankelijke jaarlijkse prestatieverslagen binnen één maand na de indiening ervan. Indien de Commissie binnen deze termijn geen opmerkingen maakt, worden de verslagen geacht te zijn aanvaard. Artikel 121 van deze verordening over de berekening van termijnen voor acties van de Commissie is van overeenkomstige toepassing.

14.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met voorschriften voor de inhoud van het jaarlijkse prestatieverslag. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 153, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 135

Tweejaarlijkse prestatie-evaluatie

1.   De Commissie verricht een tweejaarlijkse prestatie-evaluatie op basis van de in de jaarlijkse prestatieverslagen verstrekte informatie.

2.   Indien de waarde van een of meer overeenkomstig artikel 134 gerapporteerde resultaatindicatoren die door de betrokken lidstaat overeenkomstig bijlage I zijn gebruikt voor de prestatie-evaluatie in het strategisch GLB-plan, meer dan 35 % lager is dan de bijbehorende mijlpaal voor begrotingsjaar 2024 en meer dan 25 % lager is dan de mijlpaal voor begrotingsjaar 2026, dient de betrokken lidstaat een motivering in voor deze afwijking. Na beoordeling van die motivering kan de Commissie de betrokken lidstaat zo nodig vragen overeenkomstig artikel 41, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2116 een actieplan in te dienen waarin de beoogde corrigerende maatregelen en het verwachte tijdschema staan beschreven.

3.   In 2026 evalueert de Commissie de informatie in de prestatieverslagen voor het begrotingsjaar 2025. Indien de waarde van een of meer overeenkomstig artikel 134 gerapporteerde resultaatindicatoren die door de betrokken lidstaat overeenkomstig bijlage I zijn gebruikt voor de prestatie-evaluatie in het strategisch GLB-plan, meer dan 35 % lager is dan de betrokken mijlpaal voor begrotingsjaar 2025, kan de Commissie de betrokken lidstaat om corrigerende maatregelen vragen.

Artikel 136

Jaarlijkse evaluatievergaderingen

1.   De lidstaten organiseren elk jaar een evaluatievergadering met de Commissie. De evaluatievergadering wordt gezamenlijk of door de Commissie wordt voorgezeten en vindt op zijn vroegst twee maanden na de indiening van het jaarlijks prestatieverslag plaats.

2.   De evaluatievergadering is erop gericht de prestaties van elk plan te onderzoeken, met inbegrip van de vooruitgang in de richting van het bereiken van de bestaande streefcijfers, en beschikbare informatie over relevante effecten te bezien, alsook kwesties die van invloed zijn op de prestaties, en reeds ondernomen of te ondernemen acties die die kwesties moeten aanpakken.

HOOFDSTUK III

VERSLAGLEGGING VOOR DE GEWASSPECIFIEKE BETALING VOOR KATOEN EN DE NATIONALE OVERGANGSSTEUN

Artikel 137

Jaarlijkse verslaglegging

Uiterlijk op 15 februari 2025 en 15 februari van elk daaropvolgende jaar tot en met 2030 verstrekken de lidstaten die de gewasspecifieke betaling voor katoen als vastgelegd in titel III, hoofdstuk II, afdeling 3, onderafdeling 2, verlenen, aan de Commissie de volgende informatie over de uitvoering van die betaling in het voorgaande begrotingsjaar:

a)

het aantal begunstigden,

b)

het bedrag van de betaling per hectare, en

c)

het aantal betaalde hectaren waarvoor de betaling is gedaan.

Artikel 138

Jaarlijkse verslaglegging over nationale overgangssteun

Uiterlijk op 15 februari 2025 en 15 februari van elk daaropvolgend jaar tot en met 2030 verstrekt de lidstaat die de in artikel 140 vastgestelde nationale overgangssteun toekent, aan de Commissie de volgende informatie over de uitvoering van die steun in het voorgaande begrotingsjaar voor elke betrokken sector:

a)

het aantal begunstigden,

b)

het totale bedrag van de nationale overgangssteun, en

c)

het aantal hectaren, dieren of andere eenheden waarvoor die steun is toegekend.

HOOFDSTUK IV

EVALUATIE VAN HET STRATEGISCH GLB-PLAN

Artikel 139

Ex-ante-evaluaties

1.   De lidstaten verrichten ex-ante-evaluaties om de kwaliteit van het ontwerp van hun strategisch GLB-plannen te verbeteren.

2.   De ex-ante-evaluatie wordt verricht onder verantwoordelijkheid van de autoriteit die verantwoordelijk is voor het opstellen van het strategisch GLB-plan.

3.   De ex-ante-evaluatie omvat een beoordeling van:

a)

de bijdrage van het strategisch GLB-plan aan het bereiken van de in artikel 6, leden 1 en 2, beschreven specifieke doelstellingen, waarbij rekening wordt gehouden met de nationale en regionale behoeften, met het ontwikkelingspotentieel en met de ervaring met de uitvoering van het GLB in vorige programmeringsperioden;

b)

de interne samenhang van het voorgestelde strategisch GLB-plan en de relatie met andere relevante instrumenten;

c)

de verenigbaarheid van de toewijzing van begrotingsmiddelen met die in artikel 6, leden 1 en 2, beschreven specifieke doelstellingen waarop het strategisch GLB-plan zich richt;

d)

op welke wijze de verwachte outputs zullen bijdragen tot resultaten;

e)

of de gekwantificeerde streefwaarden voor resultaten en mijlpalen passend en realistisch zijn, gezien de beoogde steun uit het ELGF en het Elfpo;

f)

de maatregelen die zijn gepland om de administratieve lasten voor landbouwers en andere begunstigden te verlichten;

g)

indien relevant, de redenen voor het gebruik van uit het Elfpo gefinancierde financieringsinstrumenten.

4.   De ex-ante-evaluatie kan de voorschriften voor de strategische milieubeoordeling omvatten die zijn vastgesteld in Richtlijn 2001/42/EG, waarbij rekening wordt gehouden met de behoeften ten aanzien van de matiging van klimaatverandering.

Artikel 140

Evaluatie van strategische GLB-plannen tijdens en na de uitvoeringsperiode

1.   De lidstaten evalueren hun strategische GLB-plannen tijdens en na de uitvoeringsperiode ter verbetering van de kwaliteit van het ontwerp en de uitvoering van de plannen. De lidstaten beoordelen de doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie, samenhang, EU-meerwaarde en impact van hun strategisch GLB-plannen in het licht van de bijdrage ervan aan het bereiken van de in artikel 5 beschreven algemene doelstellingen van het GLB en aan de in artikel 6, leden 1 en 2, beschreven specifieke doelstellingen waarop het betreffende strategisch GLB-plan zich richt. Het algemene effect van het strategische GLB-plan wordt alleen bij de ex-postevaluatie beoordeeld.

2.   De lidstaten laten de evaluaties uitvoeren door functioneel onafhankelijke deskundigen.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat procedures voor het opstellen en verzamelen van de voor evaluaties vereiste gegevens beschikbaar zijn.

4.   De lidstaten stellen een evaluatieplan op met informatie over de tijdens de uitvoeringsperiode beoogde evaluatieactiviteiten.

5.   De lidstaten dienen het evaluatieplan uiterlijk een jaar na de goedkeuring van het strategisch GLB-plan in bij het monitoringcomité.

6.   Uiterlijk op 31 december 2031 voltooit de beheersautoriteit een uitgebreide ex-postevaluatie van het strategisch GLB-plan.

7.   De lidstaten maken alle evaluaties voor het publiek beschikbaar.

HOOFDSTUK V

PRESTATIEBEOORDELING DOOR DE COMMISSIE

Artikel 141

Beoordeling en evaluatie van de prestaties

1.   De Commissie stelt een meerjarig plan op voor de evaluatie van het GLB dat onder haar verantwoordelijkheid moet worden uitgevoerd. Dit evaluatieplan bestrijkt ook de maatregelen in het kader van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

2.   De Commissie dient uiterlijk op 31 december 2023 bij het Europees Parlement en de Raad een samenvattend verslag in van de strategische GLB-plannen van de lidstaten. Het verslag bevat een analyse van de gezamenlijke inspanning en de gezamenlijke ambitie van de lidstaten om de specifieke doelstellingen van artikel 6, leden 1 en 2, met name de doelstellingen die worden genoemd in artikel 6, lid 1, punt d), e), f) en i), te verwezenlijken.

3.   Uiterlijk op 31 december 2025 dient de Commissie een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad zodat de lidstaten de werking van het nieuwe uitvoeringsmodel kunnen beoordelen en de consistentie en de gecombineerde bijdrage van de interventies uit de strategische plannen van de lidstaten aan het bereiken van de milieu- en klimaatgerelateerde verbintenissen van de Unie kunnen evalueren. Indien nodig doet de Commissie aanbevelingen aan de lidstaten om de nakoming van deze verbintenissen te vergemakkelijken.

4.   De Commissie verricht uiterlijk op 31 december 2026 een tussentijdse evaluatie om de doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie, samenhang en meerwaarde voor de Unie van het ELGF en het Elfpo te onderzoeken, rekening houdend met de in bijlage I vastgestelde indicatoren. De Commissie kan gebruikmaken van alle relevante informatie die al beschikbaar is overeenkomstig artikel 128 van het Financieel Reglement.

5.   De Commissie verricht een ex-postevaluatie om de doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie, samenhang en meerwaarde voor de Unie van het ELGF en het Elfpo te onderzoeken.

6.   Op basis van elementen verstrekt in de evaluaties van het GLB, met inbegrip van evaluaties van de strategische GLB-plannen, alsmede andere relevante informatiebronnen, presenteert de Commissie voor het einde van 2027 aan het Europees Parlement en de Raad een verslag over de tussentijdse evaluatie, inclusief eerste resultaten met betrekking tot de prestaties van het GLB. Uiterlijk op 31 december 2031 wordt een tweede verslag met een beoordeling van de prestaties van het GLB gepresenteerd.

Artikel 142

Verslaglegging op basis van een kernreeks van indicatoren

Overeenkomstig de verslagleggingsverplichting uit hoofde van artikel 41, lid 3, punt h), iii), van het Financieel Reglement presenteert de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad de in dat artikel bedoelde informatie over de prestaties gemeten aan de hand van de kernreeks van indicatoren beschreven in bijlage XIV bij deze verordening.

Artikel 143

Algemene bepalingen

1.   De lidstaten verstrekken de Commissie de beschikbare informatie die nodig is om de in artikel 141 bedoelde monitoring en evaluatie van het GLB te kunnen verrichten.

2.   De gegevens die nodig zijn voor de context- en impactindicatoren zijn hoofdzakelijk afkomstig van bestaande gegevensbronnen, zoals het informatienet inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen en Eurostat. Als de gegevens voor deze indicatoren niet beschikbaar of niet volledig zijn, worden de lacunes verholpen in de context van het Europees statistisch programma dat krachtens Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad (51) is opgericht, het informatienet inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1217/2009 van de Raad (52), of via formele overeenkomsten met andere gegevensverstrekkers zoals het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek en het Europees Milieuagentschap.

3.   Gegevens uit administratieve registers zoals het in artikel 65, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde geïntegreerd systeem, het in artikel 68 van die verordening bedoelde systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen, en dier- en wijnbouwregisters worden ook gebruikt voor statistische doeleinden, in samenwerking met statistische instanties van de lidstaten en Eurostat.

4.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen, waarin regels aangaande de door de lidstaten te verstrekken informatie worden opgenomen, waarbij zij rekening houdt met de noodzaak overbodige administratieve lasten te voorkomen, alsmede de gegevensbehoeften en de synergieën tussen potentiële gegevensbronnen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 153, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

TITEL VIII

BEPALINGEN INZAKE MEDEDINGING

Artikel 144

Regels voor ondernemingen

Steun die krachtens titel III van deze verordening voor vormen van samenwerking tussen ondernemingen wordt verleend, wordt enkel verleend aan samenwerkingsvormen die voldoen aan de mededingingsregels zoals die gelden krachtens de artikelen 206 tot en met 210 van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

Artikel 145

Staatssteun

1.   Tenzij in deze titel anders is bepaald, zijn de artikelen 107, 108 en 109 VWEU van toepassing op steun uit hoofde van deze verordening.

2.   De artikelen 107, 108 en 109 VWEU zijn niet van toepassing op steun die door de lidstaten wordt verleend op grond van en in overeenstemming met deze verordening, noch op in artikel 146 van deze verordening bedoelde aanvullende nationale financiering, die binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU valt.

Artikel 146

Aanvullende nationale financiering

Steun van de lidstaten voor binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallende verrichtingen, die tot doel heeft te voorzien in aanvullende financiering voor interventies in plattelandsontwikkeling vastgelegd in titel III, hoofdstuk IV, van deze verordening waarvoor op enig moment tijdens de door het strategisch GLB-plan bestreken periode Uniesteun wordt verleend, wordt alleen verleend als deze steun aan de criteria van deze verordening voldoet en is opgenomen in bijlage V bij de door de Commissie goedgekeurde strategische GLB-plannen.

De lidstaten verlenen geen steun voor interventies in sectoren bedoeld in titel III, hoofdstuk III, van deze verordening, tenzij dat hoofdstuk daarin uitdrukkelijk voorziet.

Artikel 147

Nationale overgangssteun

1.   Lidstaten die in de periode 2015-2022 nationale overgangssteun hebben verleend overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1307/2013, mogen landbouwers overgangssteun blijven verlenen.

2.   De voorwaarden voor de toekenning van nationale overgangssteun zijn identiek aan die bedoeld in artikel 37, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

In afwijking van de eerste alinea van dit lid kunnen de lidstaten, indien de in de eerste alinea bedoelde voorwaarden voor de toekenning van nationale overgangssteun betrekking hadden op een referentieperiode, besluiten de referentieperiode te wijzigen tot uiterlijk het jaar 2018.

3.   Het totale bedrag van de nationale overgangssteun dat per sector mag worden toegekend, is beperkt tot het onderstaande percentage van de waarde van de betalingen in het kader van elk van de sectorspecifieke totaalbedragen van financiële middelen waarvoor de Commissie toestemming heeft gegeven overeenkomstig artikel 132, lid 7, of artikel 133 bis, lid 5, van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (53) in 2013:

50 % in 2023,

45 % in 2024,

40 % in 2025,

35 % in 2026,

30 % in 2027.

Voor Cyprus wordt dit percentage berekend op basis van de sectorspecifieke totaalbedragen van financiële middelen als vermeld in bijlage XVII bis bij Verordening (EG) nr. 73/2009.

TITEL IX

ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 148

Maatregelen om specifieke problemen op te lossen

1.   Om specifieke problemen op te lossen, stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast die in een spoedeisende situatie noodzakelijk en te rechtvaardigen zijn. Die uitvoeringshandelingen mogen afwijken van de bepalingen van deze verordening, doch slechts voor zover en zolang dat strikt noodzakelijk is. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 153, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

2.   Indien naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie dit vereisen, en om specifieke problemen als bedoeld in lid 1 op te lossen en in uitzonderlijke omstandigheden de continuïteit van het strategisch GLB-plan te waarborgen, stelt de Commissie onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast overeenkomstig de in artikel 153, lid 3, bedoelde procedure.

3.   Maatregelen die krachtens de leden 1 of 2 zijn vastgesteld, blijven van kracht voor een periode van maximaal twaalf maanden. Indien de in die leden bedoelde specifieke problemen na deze periode blijven bestaan, kan de Commissie met het oog op een definitieve oplossing een passend wetgevingsvoorstel indienen.

4.   De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad binnen twee werkdagen na vaststelling van krachtens de leden 1 of 2 vastgestelde maatregelen in kennis van die maatregelen.

Artikel 149

Toepassing op de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden van de Egeïsche Zee

1.   Titel III, hoofdstuk II, geldt niet voor de ultraperifere gebieden.

2.   Voor rechtstreekse betalingen die worden toegekend in de ultraperifere gebieden van de Unie overeenkomstig hoofdstuk IV van Verordening (EU) nr. 228/2013 en in de kleinere eilanden van de Egeïsche Zee overeenkomstig hoofdstuk IV van Verordening (EU) nr. 229/2013, zijn artikel 3, punten 1 en 2, artikel 4, leden 2, 3 en 5, artikel 4, lid 4, tweede alinea, titel III, hoofdstuk I, afdelingen 2 en 3, en titel IX van deze verordening van toepassing. Artikel 4, leden 2, 3 en 5, en titel III, hoofdstuk I, afdeling 2, zijn van toepassing zonder verplichtingen met betrekking tot het strategisch GLB-plan.

HOOFDSTUK II

INFORMATIESYSTEEM EN BESCHERMING VAN PERSOONSGEGEVENS

Artikel 150

Uitwisseling van informatie en documenten

1.   In samenwerking met de lidstaten zet de Commissie een informatiesysteem op om de veilige uitwisseling van gegevens van gemeenschappelijk belang tussen de Commissie en elke lidstaat mogelijk te maken.

2.   De Commissie zorgt ervoor dat er een geschikt beveiligd elektronisch systeem is waarin belangrijke informatie en verslagen over monitoring en evaluatie kunnen worden geregistreerd, bijgehouden en beheerd.

3.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met voorschriften voor de werking van het in lid 1 bedoelde systeem. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 153, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 151

Verwerking en bescherming van persoonsgegevens

1.   Onverminderd de artikelen 98, 99 en 100 van Verordening (EU) 2021/2116, verzamelen de lidstaten en de Commissie persoonsgegevens met het oog op het vervullen van hun respectieve verplichtingen inzake beheer, controle, monitoring en evaluatie uit hoofde van deze Verordening, en in het bijzonder die waarin is voorzien in titel VI en titel VII, en verwerken zij die gegevens niet op een wijze die niet strookt met dat doel.

2.   Wanneer persoonsgegevens worden verwerkt ten behoeve van monitoring en evaluatie uit hoofde van titel VII met gebruikmaking van het in artikel 150 bedoelde beveiligd elektronisch systeem, worden ze geanonimiseerd.

3.   Persoonsgegeven, ook als dergelijke gegevens worden verwerkt door aanbieders van bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw bedoeld in artikel 15, worden verwerkt overeenkomstig de Verordeningen (EU) 2016/679 en (EU) 2018/1725. Met name worden die gegevens niet langer bewaard in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te identificeren dan noodzakelijk is voor het bereiken van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt, rekening houdend met de minimumbewaartermijnen die in het toepasselijke nationale recht en het Unierecht zijn vastgesteld.

4.   De lidstaten stellen de betrokkenen ervan in kennis dat hun persoonsgegevens door nationale instanties en instanties van de Unie overeenkomstig lid 1 kunnen worden verwerkt en dat zij in dit verband de gegevensbeschermingsrechten genieten waarin de Verordeningen (EU) 2016/679 en (EU) 2018/1725 voorzien.

HOOFDSTUK III

GEDELEGEERDE HANDELINGEN EN UITVOERINGSHANDELINGEN

Artikel 152

Uitoefening van de delegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 4, lid 8, artikel 7, lid 2, artikel 13, lid 3, artikel 17, lid 6, artikel 35, artikel 37, lid 5, artikel 38, lid 5, artikel 39, lid 3, artikelen 45, 56 en 84, artikel 87, lid 2, artikel 89, lid 4, artikel 100, lid 3 en artikelen 116, 122 en 158 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie verleend voor een termijn van zeven jaar vanaf 7 december 2021. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van zeven jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de bevoegdheidsdelegatie bedoeld in artikel 4, lid 8, artikel 7, lid 2, artikel 13, lid 3, artikel 17, lid 6, artikel 35, artikel 37, lid 5, artikel 38, lid 5, artikel 39, lid 3, artikelen 45, 56 en 84, artikel 87, lid 2, artikel 89, lid 4, artikel 100, lid 3 en artikelen 116, 122 en 158 te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheden. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Voordat de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, raadpleegt zij de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een krachtens artikel 4, lid 8, artikel 7, lid 2, artikel 13, lid 3, artikel 17, lid 6, artikel 35, artikel 37, lid 5, artikel 38, lid 5, artikel 39, lid 3, artikelen 45, 56 en 84, artikel 87, lid 2, artikel 89, lid 4, artikel 100, lid 3, en artikelen 116, 122 en 158 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 153

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité, genaamd “Comité voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid”. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht met betrekking tot de in artikel 133 en artikel 143, lid 4, van deze verordening bedoelde handelingen, stelt de Commissie het ontwerp van uitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 daarvan, van toepassing.

HOOFDSTUK IV

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 154

Intrekkingen

1.   Verordening (EU) nr. 1305/2013 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2023.

Ze blijft evenwel, met inachtneming van Verordening (EU) 2020/2220 van het Europees Parlement en de Raad (54) , tot en met 31 december 2025 van toepassing op de uitvoering van plattelandsontwikkelingsprogramma’s uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1305/2013. De verordening is onder dezelfde voorwaarden van toepassing op uitgaven die door de begunstigden zijn gedaan en door het betaalorgaan in het kader van die plattelandsontwikkelingsprogramma’s zijn betaald tot en met 31 december 2025.

Artikel 32 van, en bijlage III bij, Verordening (EU) nr. 1305/2013 blijven van toepassing op de aanwijzing van gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen. Verwijzingen naar de plattelandsontwikkelingsprogramma’s gelden als verwijzingen naar de strategische GLB-plannen.

Totdat de in artikel 126 van deze verordening bedoelde nationale en Europese GLB-netwerken zijn opgericht, kunnen het Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling, het EIP-netwerk (Europees partnerschap voor innovatie) en de nationale netwerken voor het platteland, die worden vermeld in de artikelen 52, 53 en 54 van Verordening (EU) nr. 1305/2013, naast de in die artikelen bedoelde activiteiten, de in de artikelen 126 en 127 van deze verordening vermelde activiteiten uitvoeren.

Wanneer de in artikel 126 van deze verordening bedoelde nationale en Europese GLB-netwerken zijn opgericht, kunnen zij tot en met 31 december 2025 naast de in de artikelen 126 en 127 van de onderhavige verordening vermelde activiteiten, de in artikel 52, lid 3, artikel 53, lid 3, en artikel 54, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bedoelde taken in verband met de uitvoering van de plattelandsontwikkelingsprogramma’s uit hoofde van die verordening verrichten.

2.   Verordening (EU) nr. 1307/2013 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2023.

Zij blijft evenwel van toepassing op steunaanvragen met betrekking tot de claimjaren die vóór 1 januari 2023 ingaan.

3.   De verwijzingen in deze verordening naar Verordeningen (EG) nr. 73/2009 en (EU) nr. 1307/2013 worden gelezen als verwijzingen naar die verordeningen zoals die golden tot de intrekking ervan.

Artikel 155

Subsidiabiliteit van bepaalde soorten uitgaven betreffende de door het strategisch GLB-plan bestreken periode

1.   Uitgaven die verband houden met juridische verbintenissen jegens begunstigden en zijn gedaan in het kader van de in artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 of de in artikel 39 of artikel 43 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 bedoelde maatregelen die steun ontvangen in het kader van Verordening (EU) nr. 1305/2013, kunnen in aanmerking blijven komen voor een Elfpo-bijdrage in de door het strategisch GLB-plan bestreken periode, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

deze uitgaven zijn opgenomen in het desbetreffende strategisch GLB-plan overeenkomstig deze verordening en voldoen aan Verordening (EU) 2021/2116;

b)

het Elfpo-bijdragepercentage van de interventie in het strategisch GLB-plan overeenkomstig deze verordening ter dekking van deze maatregelen, is van toepassing;

c)

het in artikel 65, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde geïntegreerde systeem is van toepassing op de juridische verbintenissen die zijn aangegaan in het kader van maatregelen die overeenstemmen met de areaal- en diergebonden interventietypes vermeld in titel III, hoofdstukken II en IV, van deze verordening, en er wordt duidelijk aangegeven om welke verrichtingen het gaat, en

d)

de betalingen voor de juridische verbintenissen bedoeld in punt c) worden binnen de in artikel 44, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2116 vastgelegde periode gedaan.

2.   Uitgaven die verband houden met juridische verbintenissen jegens begunstigden en zijn gedaan in het kader van de in artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 bedoelde maatregelen kunnen in aanmerking blijven komen voor een Elfpo-bijdrage in de door het strategisch GLB-plan bestreken periode, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

deze uitgaven worden aan de Commissie gemeld als aanvullende informatie in het deel van het strategisch GLB-plan dat gewijd is aan de interventiestrategie, bedoeld in artikel 109, en worden vermeld in het in artikel 112, lid 2, bedoelde financieringsplan van het strategisch GLB-plan;

b)

deze uitgaven voldoen aan Verordening (EU) nr. 1306/2013, die van toepassing blijft op dergelijke uitgaven overeenkomstig artikel 104, lid 1, tweede alinea, punt d), van Verordening (EU) 2021/2116, en

c)

het op grond van artikel 91, lid 2, punt d), van deze verordening in het strategisch GLB-plan vastgestelde Elfpo-bijdragepercentage is van toepassing.

3.   Uitgaven die verband houden met juridische verbintenissen jegens begunstigden en zijn gedaan in het kader van de in de artikelen 22, 28, 29, 33 en 34 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bedoelde meerjarige maatregelen kunnen in aanmerking komen voor een Elfpo-bijdrage in de door het strategisch GLB-plan bestreken periode, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

deze uitgaven zijn opgenomen in het desbetreffende strategisch GLB-plan overeenkomstig deze verordening en voldoen aan Verordening (EU) 2021/2116;

b)

het in het strategisch GLB-plan vastgestelde Elfpo-bijdragepercentage van de interventie overeenkomstig deze verordening ter dekking van deze maatregelen, is van toepassing;

c)

het in artikel 65, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde geïntegreerde systeem is van toepassing op de juridische verbintenissen die zijn aangegaan in het kader van maatregelen die overeenstemmen met de areaal- en diergebonden interventietypes vermeld in titel III, hoofdstukken II en IV, van deze verordening, en er wordt duidelijk aangegeven om welke verrichtingen het gaat, en

d)

de betalingen voor de juridische verbintenissen bedoeld in punt c) van dit lid worden binnen de in artikel 44, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2116 vastgelegde periode gedaan.

4.   Uitgaven die verband houden met juridische verbintenissen jegens begunstigden en zijn gedaan in het kader van de maatregelen bedoeld in de artikelen 14 tot en met 18, artikel 19, lid 1, punten a) en b), en de artikelen 20, 23 tot en met 27, 35, 38, 39 en 39 bis van Verordening (EU) nr. 1305/2013, artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en artikel 4 van Verordening (EU) 2020/2220 na 31 december 2025, kunnen in aanmerking komen voor een Elfpo-bijdrage in de door het strategisch GLB-plan bestreken periode, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

deze uitgaven zijn opgenomen in het desbetreffende strategisch GLB-plan overeenkomstig deze verordening, met uitzondering van artikel 73, lid 3, eerste alinea, punt f), van deze verordening, en voldoen aan Verordening (EU) 2021/2116;

b)

het in het strategisch GLB-plan vastgestelde Elfpo-bijdragepercentage van de interventie overeenkomstig deze verordening ter dekking van deze maatregelen, is van toepassing.

5.   Uitgaven die verband houden met juridische verbintenissen jegens begunstigden en zijn gedaan in het kader van de in de artikelen 28 en 29 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bedoelde meerjarige maatregelen kunnen in aanmerking komen voor steun uit het ELGF in de door het strategisch GLB-plan bestreken periode, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

deze uitgaven zijn opgenomen in het desbetreffende strategisch GLB-plan overeenkomstig artikel 31, lid 7, eerste alinea, punt b), van deze verordening en voldoen aan Verordening (EU) 2021/2116;

b)

het in artikel 65, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde geïntegreerde systeem is van toepassing op de juridische verbintenissen die zijn aangegaan in het kader van maatregelen die overeenstemmen met ecoregelingen bedoeld in artikel 31 van deze verordening, en er wordt duidelijk aangegeven om welke verrichtingen het gaat;

c)

de betalingen voor de juridische verbintenissen bedoeld in punt b) van dit lid worden binnen de in artikel 44, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2116 vastgelegde periode gedaan.

Artikel 156

Overgang voor financiële toewijzingen voor interventietypes in bepaalde sectoren

Vanaf de datum waarop een strategisch GLB-plan rechtsgevolgen heeft overeenkomstig artikel 118, lid 7, van deze verordening, mag de som van de betalingen die in een begrotingsjaar in het kader van de in de artikelen 29 tot en met 31 en de artikelen 39 tot en met 60 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde steunregelingen en binnen elk van de interventietypes voor bepaalde sectoren bedoeld in artikel 42, punten b) tot en met e), van de onderhavige verordening zijn gedaan, niet hoger zijn dan de financiële toewijzingen die in artikel 88 van de onderhavige verordening voor elk begrotingsjaar zijn vastgesteld voor elk van die interventietypes.

Artikel 157

Subsidiabiliteit van de uitgaven voor door meerdere fondsen gefinancierde vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling

In afwijking van artikel 86, lid 1, en artikel 118, lid 7 van deze verordening, komen uitgaven uit hoofde van artikel 31, lid 2, punt c), en artikel 31, lid 3, van Verordening (EU) 2021/1060 in combinatie met artikel 77, lid 1, punt b), en artikel 2, lid 2, van de onderhavige verordening in aanmerking voor een bijdrage uit het Elfpo vanaf de datum van indiening van het strategisch GLB-plan, op voorwaarde dat de steun door het betaalorgaan wordt betaald met ingang van 1 januari 2023. Verordening (EU) nr. 1306/2013 is op dergelijke uitgaven van toepassing vanaf de datum van indiening van het strategisch GLB-plan tot en met 31 december 2022.

Artikel 158

Overgangsmaatregelen

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met maatregelen die nodig zijn om verworven rechten en het gewettigd vertrouwen van begunstigden te beschermen, voor zover dat nodig is om een vlotte overgang van de bij de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013, (EU) nr. 1307/2013 en (EU) nr. 1308/2013 ingestelde regelingen naar die van de onderhavige verordening te vergemakkelijken. Die overgangsregels stellen meer in het bijzonder de voorwaarden vast waaronder door de Commissie krachtens Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1308/2013 goedgekeurde steun kan worden geïntegreerd in steun krachtens de onderhavige verordening, onder meer voor technische bijstand en voor de ex-postevaluaties.

Artikel 159

Evaluatie van bijlage XIII

Uiterlijk op 31 december 2025 evalueert de Commissie de lijst in bijlage XIII op basis van het op dat moment bestaande acquis van de Unie op het gebied van milieu en klimaat en doet zij, in voorkomend geval, wetgevingsvoorstellen om aanvullende wetgevingshandelingen aan die lijst toe te voegen.

Artikel 160

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 december 2021.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D. M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

J. VRTOVEC


(1)  PB C 41 van 1.2.2019, blz. 1.

(2)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 214.

(3)  PB C 86 van 7.3.2019, blz. 173.

(4)  Standpunt van het Europees Parlement van 23 november 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 2 december 2021.

(5)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).

(7)  Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013 (PB L 187, blz.).

(9)  Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van het InvestEU-programma en tot wijziging van Verordening (EU) 2015/1017 (PB L 107 van 26.3.2021, blz. 30).

(10)  Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487).

(11)  Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 608).

(12)  PB L 147 van 18.6.1993, blz. 26.

(13)  Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (PB L 433I van 22.12.2020, blz. 11).

(14)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

(15)  Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).

(16)  Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1).

(17)  Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549).

(18)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

(19)  Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71).

(20)  Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1).

(21)  Richtlijn 2009/104/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het gebruik door werknemers van arbeidsmiddelen op de arbeidsplaats (tweede bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (PB L 260 van 3.10.2009, blz. 5).

(22)  Richtlijn (EU) 2019/1152 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden in de Europese Unie (PB L 186 van 11.7.2019, blz. 105).

(23)  Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie (PB L 141 van 27.5.2011, blz. 1).

(24)  Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (PB L 150 van 14.6.2018, blz. 1).

(25)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).

(26)  Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de opname van broeikasgasemissies en verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 en Besluit nr. 529/2013/EU (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 1).

(27)  Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1).

(28)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(29)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(30)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(31)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(32)  Verordening (EU) nr. 228/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 13 maart 2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad (PB L 78 van 20.3.2013, blz. 23).

(33)  Verordening (EU) nr. 229/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 13 maart 2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1405/2006 van de Raad (PB L 78 van 20.3.2013, blz. 41).

(34)  Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 193 van 1.7.2014, blz. 1).

(35)  Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen (PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80).

(36)  Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1).

(37)  Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487).

(38)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).

(39)  Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (PB L 152 van 11.6.2008, blz. 1).

(40)  Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidswetgeving”) (PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1).

(41)  Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (PB L 317 van 23.11.2016, blz. 4).

(42)  Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de vermindering van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen, tot wijziging van Richtlijn 2003/35/EG en tot intrekking van Richtlijn 2001/81/EG (PB L 344 van 17.12.2016, blz. 1).

(43)  Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).

(44)  PB C 249 van 31.7.2014, blz. 1.

(45)  Verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de zoötechnische en genealogische voorwaarden voor het fokken van, de handel in en de binnenkomst in de Unie van raszuivere fokdieren, hybride fokvarkens en levende producten daarvan en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 652/2014, de Richtlijnen 89/608/EEG en 90/425/EEG van de Raad en tot intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van dierfokkerij („Fokkerijverordening”) (PB L 171 van 29.6.2016, blz. 66).

(46)  Verordening (EU) 2020/741 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 2020 inzake minimumeisen voor hergebruik van water (PB L 177 van 5.6.2020, blz. 32).

(47)  Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014 -2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104).

(48)  Verordening (EU) 2021/783 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot vaststelling van een programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1293/2013 (PB L 172 van 17.5.2021, blz. 53).

(49)  Verordening (EU) 2021/817 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot vaststelling van “Erasmus+”: het programma van de Unie voor onderwijs en opleiding, jeugd en sport, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1288/2013 (PB L 189 van 28.5.2021, blz. 1).

(50)  Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30).

(51)  Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1101/2008 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164).

(52)  Verordening (EG) nr. 1217/2009 van de Raad van 30 november 2009 tot oprichting van een boekhoudkundig informatienet betreffende de inkomens en de bedrijfseconomische positie van de landbouwbedrijven in de Europese Gemeenschap (PB L 328 van 15.12.2009, blz.27).

(53)  Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB L 30 van 31.1.2009, blz. 16).

(54)  Verordening (EU) 2020/2220 van het Europees Parlement en de Raad van 23 december 2020 tot vaststelling van een aantal overgangsbepalingen voor steun uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) in de jaren 2021 en 2022 en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013, (EU) nr. 1306/2013 en (EU) nr. 1307/2013 wat betreft de middelen en toepassing in de jaren 2021 en 2022 en van Verordening (EU) nr. 1308/2013 wat betreft de middelen en verdeling van die steun voor de jaren 2021 en 2022 (PB L 437 van 28.12.2020, blz. 1).


BIJLAGE I

IMPACT-, RESULTAAT-,OUTPUT- EN CONTEXTINDICATOREN KRACHTENS ARTIKEL 7

Beoordeling van de prestaties van het beleid (meerjarig) — IMPACT

Doelstellingen en de daarmee overeenkomende impactindicatoren. (1)

Prestatie-evaluatie - RESULTAAT (2)

Enkel gebaseerd op door het GLB ondersteunde interventies


Horizontale EU-doelstelling

Impactindicatoren

 

Resultaatindicatoren

Modernisering van landbouw- en plattelandsgebieden door kennisstimulering en -deling, innovatie en digitalisering in de landbouw en plattelandsgebieden en door bevordering van de benutting daarvan door landbouwers via betere toegang tot onderzoek, innovatie, kennisuitwisseling en scholing

I.1

Kennisdeling en innovatie: Percentage GLB-begroting voor kennisdeling en innovatie

 

R.1PR

Verbetering van prestaties door kennis en innovatie: Aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan door het GLB ondersteunde operationele groepen in het kader van het Europees innovatiepartnerschap (EIP) profiteert om betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatgerelateerde prestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren

R.2

Koppeling van advies- en kennissystemen: Aantal adviseurs waarvoor steun wordt ontvangen en die in de kennis- en innovatiesystemen voor de landbouw (AKIS) moeten worden geïntegreerd

R.3

Digitalisering van de landbouw: Percentage landbouwbedrijven dat GLB-steun voor digitale landbouwtechnologie ontvangt


Specifieke doelstelling van de EU

Impactindicatoren

 

Resultaatindicatoren

Het bieden van steun met het oog op een leefbaar landbouwinkomen en veerkracht van de landbouwsector in de hele Unie, ten behoeve van een grotere voedselzekerheid op lange termijn, van een meer diverse landbouw en van een economisch duurzame landbouwproductie in de Unie

I.2

Vermindering van inkomensverschillen: Ontwikkeling van het landbouwinkomen ten opzichte van de algemene economie

I.3

Vermindering van de variabiliteit van de landbouwbedrijf-inkomens: Ontwikkeling van het landbouwinkomen

I.4

Ondersteunen van een leefbaar landbouwbedrijf-inkomen: Ontwikkeling van het landbouwinkomensniveau per landbouwtype (ten opzichte van het gemiddelde in de landbouw)

I.5

Bijdragen aan territoriaal evenwicht: Ontwikkeling van het landbouwinkomen in gebieden met natuurlijke beperkingen (ten opzichte van het gemiddelde)

 

R.4

Koppeling van inkomenssteun aan normen en goede praktijken: Percentage gebruikt landbouwareaal (OGL) vallend onder inkomenssteun en onderworpen aan conditionaliteit

R.5

Risicobeheer: Percentage landbouwbedrijven met ondersteunde instrumenten voor risicobeheer in het kader van het GLB

R.6PR

Herverdeling naar kleinere landbouwbedrijven: Percentage van aanvullende rechtstreekse betalingen per hectare voor in aanmerking komende landbouwbedrijven onder de gemiddelde omvang van het landbouwbedrijf (ten opzichte van het gemiddelde)

R.7PR

Verbetering van steun voor landbouwbedrijven in gebieden met specifieke behoeften: Percentage van aanvullende steun per hectare in gebieden met hogere behoeften (ten opzichte van het gemiddelde)

Vergroting van de marktgerichtheid en het concurrentievermogen van landbouwbedrijven op zowel korte als lange termijn, onder meer door meer aandacht voor onderzoek, technologie en digitalisering

I.6

Verhoging van de productiviteit van landbouwbedrijven: Totale factorproductiviteit in landbouw

I.7

Benutting van agrovoedingshandel: Invoer en uitvoer in het kader van agrovoeding

 

R.8

Steunverlening gericht op landbouwbedrijven in specifieke sectoren:

 

Aandeel landbouwbedrijven dat gekoppelde inkomenssteun ter verbetering van het concurrentievermogen, de duurzaamheid of de kwaliteit ontvangt

R.9PR

Modernisering van landbouwbedrijven: Aandeel landbouwbedrijven dat investeringssteun voor herstructurering en modernisering ontvangt, onder meer ter verbetering van de hulpbronnenefficiëntie

Verbetering van de positie van de landbouwers in de waardeketen

I.8

Verbetering van de positie van landbouwers in de voedselvoorzieningsketen: Toegevoegde waarde voor primaire producenten in de voedselvoorzieningsketen

 

R.10PR

Betere organisatie van de voorzieningsketen: Aandeel landbouwbedrijven dat deelneemt aan producentengroeperingen, producentenorganisaties, lokale markten, korte toeleveringsketens en kwaliteitsregelingen die worden ondersteund door het GLB

R.11

Concentratie van de voorziening: Percentage van de productiewaarde afgezet door producentenorganisaties of producentengroeperingen met operationele programma’s in bepaalde sectoren

Bijdragen tot matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering, onder meer door de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen en meer koolstof vast te leggen, en tot bevordering van duurzame energie

I.9

De landbouw weerbaarder maken tegen klimaatverandering Indicator voor verbetering van de weerbaarheid van de landbouwsector

I.10

Bijdragen aan de matiging van de klimaatverandering: Broeikasgasemissies door de landbouw

I.11

Een betere koolstofvastlegging: Organische koolstof in de bodem in landbouwgrond

I.12

Meer duurzame energie in de landbouw: Duurzame productie van hernieuwbare energie door land- en bosbouw

 

R.12

Aanpassing aan klimaatverandering: Percentage gebruikt landbouwareaal (OGL) vallend onder ondersteunde verbintenissen ter verbetering van de aanpassing aan klimaatverandering

R.13PR

Lagere emissies in de veehouderijsector: Aandeel grootvee-eenheden (GVE) vallend onder ondersteunde verbintenissen voor de reductie van emissies van broeikasgassen en/of ammoniak, met inbegrip van mestbeheer

R.14PR

Koolstofopslag in bodems en biomassa: Percentage gebruikt landbouwareaal (OGL) vallend onder ondersteunde verbintenissen om emissies te verminderen, of koolstofopslag te behouden of te verbeteren (met inbegrip van blijvend grasland, blijvende teelten met blijvende groene bedekking, landbouwgrond in wetlands en veengebied)

R.15

Hernieuwbare energie uit landbouw, bosbouw en andere hernieuwbare bronnen: Ondersteunde investeringen in productiecapaciteit voor hernieuwbare energie, onder meer uit biologische bronnen (in MW)

R16

Klimaatgerelateerde investeringen: Aandeel landbouwbedrijven dat GLB-investeringssteun ontvangt als bijdrage aan matiging van en aanpassing aan klimaatverandering, en aan de productie van hernieuwbare energie of biomaterialen

R.17 PR

Bebost land: Areaal dat wordt ondersteund voor bebossing, agrobosbouw en herstel, met inbegrip van uitsplitsingen

R.18

Investeringssteun voor de bosbouwsector: Totale investeringen ter verbetering van de prestaties van de bosbouwsector

Bevordering van de duurzame ontwikkeling en het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, onder meer door de afhankelijkheid van chemische middelen te verminderen

I.13

Minder bodemerosie: Percentage landbouwgrond onderhevig aan matige tot ernstige bodemerosie

I.14

Een betere luchtkwaliteit: Ammoniakemissies door landbouw

I.15

Verbeteren van de waterkwaliteit: Brutonutriëntenbalans op landbouwgrond

I.16

Minder nutriëntenlekkage: Nitraten in grondwater — Percentage grondwaterstations met een nitraatconcentratie van meer dan 50 mg/l krachtens Richtlijn 91/676/EEG

I.17

Minder druk op de watervoorraad: Wateronttrekkingsindex-plus (WEI+)

I.18

Duurzaam en verminderd gebruik van pesticiden: Risico’s, gebruik en effecten van pesticiden

 

R.19PR

Verbetering en bescherming van de bodem: Percentage gebruikt landbouwareaal (OGL) vallend onder ondersteunde verbintenissen die gunstig zijn voor bodembeheer om bodemkwaliteit en biota te verbeteren (zoals minder grondbewerking, bodembedekking met gewassen, vruchtwisseling met peulgewassen)

R.20PR

Een betere luchtkwaliteit: Percentage gebruikt landbouwareaal (OGL) vallend onder ondersteunde verbintenissen om de ammoniakemissies te verminderen

R.21PR

Bescherming van de waterkwaliteit: Percentage gebruikt landbouwareaal (OGL) vallend onder ondersteunde verbintenissen voor de kwaliteit van waterlichamen

R.22PR

Duurzaam nutriëntenbeheer: Percentage gebruikt landbouwareaal (OGL) vallend onder ondersteunde verbintenissen in verband met verbeterd nutriëntenbeheer

R.23PR

Duurzaam watergebruik: Percentage gebruikt landbouwareaal (OGL) vallend onder ondersteunde verbintenissen ter verbetering van de waterbalans

R.24PR

Duurzaam en verminderd gebruik van pesticiden: Percentage oppervlakte gebruikt landbouwareaal (OGL) krachtens ondersteunde specifieke verbintenissen die leiden tot een duurzaam gebruik van pesticiden ter vermindering van de risico’s en effecten van pesticiden zoals de uitspoeling van pesticiden

R.25

Milieuprestaties in de veehouderijsector: Percentage grootvee-eenheden (GVE’s) vallend onder ondersteunde verbintenissen om de ecologische duurzaamheid te verbeteren

R.26

Investeringen met betrekking tot natuurlijke hulpbronnen: Percentage landbouwbedrijven dat GLB-steun voor productieve en niet-productieve investeringen ontvangt in verband met zorg voor natuurlijke hulpbronnen

R.27

Milieu- of klimaatgerelateerde prestaties door investeringen in plattelandsgebieden: Aantal verrichtingen dat bijdraagt aan doelstellingen inzake milieuduurzaamheid, en het bereiken van matiging van en aanpassing aan klimaatverandering in plattelandsgebieden

R.28

Milieu- of klimaatgerelateerde prestaties door kennis en innovatie: Aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan door het GLB ondersteunde operationele groepen in het kader van het Europees innovatiepartnerschap (EIP) profiteert in verband met milieu- of klimaatgerelateerde prestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie

Helpen het biodiversiteitsverlies tot staan te brengen en om te buigen, ecosysteemdiensten versterken, en habitats en landschappen in stand te houden

I.19

Grotere populaties akker- en weidelandvogels: Akkervogelindex (Farmland Bird Index)

I.20

Betere biodiversiteitsbescherming: Percentage soorten en habitats van communautair belang dat verband houdt met landbouw met stabiele of stijgende trends, uitgesplitst naar het percentage wilde bestuivers (3)

I.21

Betere ecosysteemdienstverlening: Aandeel landbouwgrond met landschapselementen

I.22

Meer agrobiodiversiteit in landbouwsystemen: diversiteit in gewassen

 

R.29PR

Ontwikkeling van biologische landbouw: Percentage oppervlakte cultuurland (OCG) dat door het GLB wordt ondersteund ten behoeve van biologische landbouw, met een uitsplitsing tussen voortzetting van of omschakeling naar biologische landbouw

R.30PR

Ondersteuning van duurzaam bosbeheer: Percentage bos vallend onder verbintenissen ter ondersteuning van bosbescherming en het beheer van ecosysteemdiensten

R.31PR

Instandhouding van habitats en soorten: Percentage gebruikt landbouwareaal (OGL) vallend onder ondersteunde verbintenissen ter ondersteuning van biodiversiteitsbehoud en -herstel, met inbegrip van landbouwpraktijken met een hoge natuurwaarde

R.32

Met biodiversiteit verband houdende investeringen: Percentage landbouwbedrijven dat GLB-investeringssteun ontvangt als bijdrage aan biodiversiteit

R.33

Verbetering van het Natura 2000-beheer: Percentage van het totale Natura 2000-gebied vallend onder ondersteunde verbintenissen

R.34PR

Behoud van landschapselementen: Percentage gebruikt landbouwareaal (OGL) vallend onder ondersteunde verbintenissen voor het beheer van landschapselementen, met inbegrip van hagen en bomen

R.35

Behoud van bijenkasten: Aandeel bijenkasten dat door het GLB wordt ondersteund

Het aantrekken en behouden van jonge landbouwers en andere nieuwe landbouwers en bevordering van duurzame bedrijfsontwikkeling in plattelandsgebieden

I.23

Aantrekken van jonge landbouwers: Ontwikkeling van het aantal nieuwe bedrijfsleiders en het aantal jonge nieuwe bedrijfsleiders, uitgesplitst naar geslacht

 

R.36PR

Generatievernieuwing: Aantal jonge landbouwers dat een landbouwbedrijf kan starten dankzij steun van het GLB, uitgesplitst naar geslacht

Bevordering van de werkgelegenheid, groei, gendergelijkheid, waaronder deelname van vrouwen in het boerenbedrijf, sociale inclusie en lokale ontwikkeling in plattelandsgebieden, ook in de circulaire bio-economie en de duurzame bosbouw

I.24

Bijdragen aan banen in plattelandsgebieden: Ontwikkeling van de arbeidsparticipatie in rurale gebieden, uitgesplitst naar geslacht

I.25

Bijdragen aan groei in plattelandsgebieden: Ontwikkeling van het bruto binnenlands product (bbp) per hoofd van de bevolking in plattelandsgebieden

I.26

Een eerlijker GLB: Verdeling van GLB-steun

I.27

Bevordering van plattelandsinclusie: Ontwikkeling van de armoede-index in plattelandsgebieden

 

R.37

Groei en banen in plattelandsgebieden: Nieuwe in GLB-projecten ondersteunde banen

R.38

Dekking van Leader: Percentage van de plattelandsbevolking vallend onder plaatselijke-ontwikkelingsstrategieën

R.39

Ontwikkeling van de plattelandseconomie: Aantal met GLB-steun ontwikkelde plattelandsbedrijven, inclusief bio-economiebedrijven

R.40

Slimme transitie van de plattelandseconomie: Aantal ondersteunde “slimme dorpen”-strategieën

R.41PR

Aansluiting van het platteland van Europa: Aandeel van de plattelandsbevolking dat betere toegang tot diensten en infrastructuur door GLB-steun geniet

R.42

Bevordering van de sociale inclusie: Aantal personen dat onder ondersteunde projecten voor sociale inclusie valt

Beter inspelen door de EU-landbouw op de maatschappelijke verwachtingen ten aanzien van voedsel en gezondheid, onder meer wat betreft hoogkwalitatief, veilig en voedzaam voedsel dat op duurzame wijze is geproduceerd, verminderen van de voedselverspilling, en verbetering van het dierenwelzijn, alsook bestrijding van antimicrobiële resistentie

I.28

Beperking van het gebruik van antimicrobiële stoffen bij landbouwhuisdieren: verkoop/gebruik van antimicrobiële middelen voor voedselproducerende dieren

I.29

Inspelen op de vraag van de consument naar hoogwaardige levensmiddelen: Waarde van de onder Unie-kwaliteitsregelingen vallende productie en biologische productie

 

R.43PR

Beperking van het gebruik van antimicrobiële middelen: Aandeel grootvee-eenheden (GVE) vallend onder ondersteunde acties om het gebruik van antimicrobiële middelen te beperken (preventie/reductie)

R.44PR

Een beter dierenwelzijn: Aandeel grootvee-eenheden (GVE) vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn

Jaarlijkse prestatiegoedkeuring — OUTPUT

Interventietypes en bijbehorende outputindicatoren. (4)

Interventietypes

Outputindicatoren (5)

Samenwerking (artikel 77)

O.1

Aantal projecten van operationele groepen in het kader van het Europees innovatiepartnerschap(EIP)

Kennisuitwisseling en verspreiding van informatie (artikel 78)

O.2

Aantal adviesacties of eenheden bedoeld om innovatiesteun te verlenen voor de voorbereiding of uitvoering van projecten van operationele groepen in het kader van het Europees innovatiepartnerschap (EIP)

Horizontale indicator

O.3

MOAantal begunstigden van GLB-steun

Basisinkomenssteun (artikel 21)

O.4

Aantal hectaren waarvoor basisinkomenssteun geldt

Betaling voor kleine landbouwers (artikel 28)

O.5

Aantal begunstigden of hectaren waarvoor betalingen voor kleine landbouwers gelden

Aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers (c30)

O.6

Aantal hectaren waarvoor aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers geldt

Herverdelende inkomenssteun (artikel 29)

O.7

Aantal hectaren waarvoor herverdelende inkomenssteun geldt

Ecoregelingen(artikel 31)

O.8

Aantal hectaren of grootvee-eenheden waarvoor ecoregelingen gelden

Instrumenten voor isicobeheer (artikel 76)

O.9

Aantal eenheden vallend onder ondersteunde GLB-risicobeheerinstrumenten

Gekoppelde inkomenssteun (artikel 32)

O.10

Aantal hectaren waarvoor gekoppelde inkomenssteun wordt ontvangen

O.11

Aantal dieren waarvoor gekoppelde inkomenssteun wordt ontvangen

Natuurlijke beperkingen of andere gebiedsspecifieke beperkingen (artikel 71)

O.12

Aantal hectaren waarvoor steun wordt ontvangen voor gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen, uitgesplitst naar gebiedstype

Gebiedsspecifieke nadelen als gevolg van bepaalde verplichte vereisten (artikel 72)

O.13

Aantal hectaren waarvoor steun uit hoofde van Natura 2000 of Richtlijn 2000/60/EG wordt ontvangen

Milieu-, klimaatgerelateerde en andere beheersverbintenissen (artikel 70)

O.14

Aantal hectaren (exclusief bosbouw) of aantal andere eenheden waarvoor milieu- of klimaatgerelateerde verbintenissen gelden die verder strekken dan de verplichte vereisten

O.15

Aantal hectaren (bosbouw) of aantal andere eenheden waarvoor milieu- of klimaatgerelateerde verbintenissen gelden die verder strekken dan de verplichte vereisten

O.16

Aantal hectaren of aantal andere eenheden waarvoor onderhoudsverbintenissen gelden ten faveure van bebossing en agrobosbouw

O.17

Aantal hectaren of aantal andere eenheden waarvoor steun voor biologische landbouw wordt ontvangen

 

O.18

Aantal grootvee-eenheden (GVE) waarvoor steun voor dierenwelzijn, diergezondheid of verhoogde bioveiligheidsmaatregelen wordt ontvangen

O.19

Aantal verrichtingen of eenheden ter ondersteuning van genetische hulpbronnen

Investeringen (artikelen 73 en 74)

O.20

Aantal ondersteunde productieve investeringsverrichtingen of -eenheden op het landbouwbedrijf

O.21

Aantal ondersteunde niet-productieve investeringsverrichtingen of -eenheden op het landbouwbedrijf

O.22

Aantal ondersteunde productieve investeringsverrichtingen of -eenheden in infrastructuur

O.23

Aantal ondersteunde niet-productieve investeringsverrichtingen of -eenheden buiten het landbouwbedrijf

O.24

Aantal ondersteunde productieve investeringsverrichtingen of -eenheden buiten het landbouwbedrijf

Vestiging van jonge landbouwers en nieuwe landbouwers en het opstarten van plattelandsbedrijven (artikel 75)

O.25

Aantal jonge landbouwers dat vestigingssteun ontvangt

O.26

Aantal nieuwe landbouwers dat vestigingssteun ontvangt (andere dan de onder O.25 gemelde jonge landbouwers)

O.27

Aantal plattelandsbedrijven dat opstartsteun ontvangt

Samenwerking (artikel 77)

O.28

Aantal gesteunde producentengroeperingen- en producentenorganisaties

O.29

Aantal begunstigden dat steun ontvangt om deel te nemen aan officiële kwaliteitsregelingen in het kader van het Elfpo

O.30

Aantal ondersteunde verrichtingen of eenheden voor generatievernieuwing (exclusief vestigingssteun)

O.31

Aantal ondersteunde plaatselijke-ontwikkelingsstrategieën (Leader) of voorbereidende acties

O.32

Aantal overige ondersteunde samenwerkingsverrichtingen of -eenheden (met uitzondering van EIP gerapporteerd onder O.1)

Kennisuitwisseling en verspreiding van informatie (artikel 78)

O.33

Aantal ondersteunde opleidings-, advies- en bewustmakingsacties of -eenheden

Horizontale indicator

O.34MO

Aantal hectaren met milieupraktijken (samenvattende-indicator voor fysieke oppervlakte vallend onder conditionaliteit, ecoregelingen, milieu- en klimaatbeheerverbintenissen voor land- en bosbouw)

Interventietypes in bepaalde sectoren (artikel 47)

O.35

Aantal ondersteunde operationele programma’s

Interventietypes in de wijnsector (artikel 58)

O.36

Aantal in de wijnsector ondersteunde acties of eenheden

Interventietypes in de bijenteeltsector (artikel 55)

O.37

Aantal acties of eenheden voor instandhouding of verbetering van de bijenteelt

CONTEXTINDICATOREN

 

Indicatornummer

Contextindicator

Bevolking

C.01

Totale bevolkingsaantal

C.02

Bevolkingsdichtheid

C.03

Leeftijdsopbouw van de bevolking

Totale oppervlakte

C.04

Totale oppervlakte

C.05

Bodembedekking

Arbeidsmarkt

C.06

Arbeidsparticipatie in plattelandsgebieden

C.07

Werkloosheid in plattelandsgebieden

C.08

Werkgelegenheid (per sector, per regio, per economische activiteit)

Economie

C.09

Bbp per inwoner

C.10

Armoedecijfer

C.11

Bruto toegevoerde waarde per sector en per type regio, in de landbouw en voor primaire producenten

Landbouwbedrijven en landbouwers

C.12

Landbouwbedrijven (boerderijen)

C.13

Arbeidskrachten op de boerderij

C.14

Leeftijdsopbouw van bedrijfsleiders

C.15

Agrarische opleiding van bedrijfsleiders

C.16

Nieuwe bedrijfsleiders en jonge nieuwe bedrijfsleiders

Landbouwgrond

C.17

Gebruikt landbouwareaal

C.18

Irrigeerbare land

C.19

Landbouw in Natura 2000-gebieden

C.20

Gebieden met natuurlijke en andere specifieke beperkingen

C.21

Landbouwgrond met landschapselementen

C.22

Diversiteit in gewassen

Vee

C.23

Grootvee-eenheden

C.24

Veebezetting

Landbouw- en landbouwbedrijf-inkomen

C.25

Agrarisch factorinkomen

C.26

Vergelijking van landbouwinkomen met niet-agrarische arbeidskosten

C.27

Landbouwbedrijf-inkomen naar landbouwtype, regio, grootte van het bedrijf, in gebieden met natuurlijke en andere specifieke beperkingen

C.28

Bruto-investeringen in vaste activa in de landbouw

Landbouwproductiviteit

C.29

Totale factorproductiviteit in landbouw

C.30

Arbeidsproductiviteit in landbouw, bosbouw en levensmiddelenindustrie

Handel in landbouwproducten

C.31

Invoer en uitvoer van landbouwproducten

Andere winstgevende werkzaamheden

C.32

Toeristische infrastructuur

Landbouwpraktijken

C.33

Landbouwareaal met biologische landbouw

C.34

Landbouwintensiteit

C.35

Waarde van de onder kwaliteitsregelingen van de Unie vallende productie en van biologische productie

Biodiversiteit

C.36

Akkervogelindex

C.37

Percentage soorten en habitats van communautair belang met betrekking tot landbouw met stabiele of stijgende trends

Water

C.38

Watergebruik in landbouw

C.39

Waterkwaliteit

Brutonutriëntenbalans — stikstof

Brutonutriëntenbalans — fosfor

Nitraten in grondwater

Bodem

C.40

Organische koolstof in de bodem in landbouwgrond

C.41

Bodemerosie door water

Energie

C.42

Duurzame productie van hernieuwbare energie door land- en bosbouw

C.43

Energiegebruik in landbouw, bosbouw en voedingsindustrie

Klimaat

C.44

Broeikasgasemissies door landbouw

C.45

Indicator voor verbetering van de weerbaarheid van de landbouwsector

C.46

Direct landbouwverlies toegeschreven aan rampen

Lucht

C.47

Ammoniakemissies door landbouw

Volksgezondheid

C.48

Verkoop/gebruik van antimicrobiële middelen voor voedselproducerende dieren

C.49

Risico’s, gebruik en effecten van pesticiden


(1)  De meeste impactindicatoren zijn al verzameld via andere kanalen (Europese statistieken, Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek, Europees Milieuagentschap) en gebruikt in het kader van andere Uniewetgeving of de duurzameontwikkelingsdoelstellingen. De frequentie van de gegevensverzameling is niet altijd jaarlijks en er kan sprake zijn van twee of drie jaar vertraging.

(2)  Resultaten via proxy-indicatoren. Jaarlijks door de lidstaten meegedeelde gegevens voor het monitoren van de voortgang in de richting van de streefdoelen die zij in hun strategische GLB-plannen hebben vastgesteld. Voor de prestatie-evaluatie verplichte resultaatindicatoren worden, ingeval de lidstaten deze gebruiken overeenkomstig artikel 109, lid 1, punt a), aangegeven met PR. De lidstaten kunnen naast de met PR gemarkeerde indicatoren tevens andere in deze bijlage opgenomen relevante resultaatindicatoren gebruiken.

(3)  De trends voor bestuivers worden beoordeeld aan de hand van toepasselijke Uniemaatregelen voor bestuiversindicatoren, meer in het bijzonder een bestuiversindicator en andere maatregelen, die op basis van het EU-initiatief inzake bestuivers (mededeling van de Commissie van 1 juni 2018) zijn vastgesteld in het governancekader van de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 (mededeling van de Commissie van 20 mei 2020).

(4)  Jaarlijks meegedeelde gegevens voor hun gedeclareerde uitgaven.

(5)  Uitsluitend voor monitoring gebruikte outputindicatoren worden aangegeven met MO.


BIJLAGE II

BINNENLANDSE STEUN IN HET KADER VAN DE WTO KRACHTENS ARTIKEL 10

Interventietype

Referentie in deze verordening

Punt van bijlage 2 bij de WTO-Overeenkomst inzake de landbouw (“groene doos”)

Basisinkomenssteun

Titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, onderafdeling 2

5

(als de uitvoering niet op betalingsrechten is gebaseerd)

6

(als de uitvoering op betalingsrechten is gebaseerd)

Herverdelende inkomenssteun

Artikel 29

5

(als de uitvoering van de gerelateerde basisinkomenssteun niet op betalingsrechten is gebaseerd)

6

(als de uitvoering van de gerelateerde basisinkomenssteun op betalingsrechten is gebaseerd)

Aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers

Artikel 30

5

(als de uitvoering van de gerelateerde basisinkomenssteun niet op betalingsrechten is gebaseerd)

6

(als de uitvoering van de gerelateerde basisinkomenssteun op betalingsrechten is gebaseerd)

Regelingen voor klimaat, milieu en dierenwelzijn (ecoregelingen)

Artikel 31, lid 7, eerste alinea, punt a)

5

(als de uitvoering van de gerelateerde basisinkomenssteun niet op betalingsrechten is gebaseerd)

6

(als de uitvoering van de gerelateerde basisinkomenssteun op betalingsrechten is gebaseerd)

Regelingen voor het klimaat, het milieu en dierenwelzijn (ecoregelingen)

Artikel 31, lid 7, eerste alinea, punt b)

12

Groenten en fruit, hop, olijfolie en tafelolijven, en andere in artikel 42, punt f), genoemde sectoren - investeringen in materiële en immateriële activa, onderzoek en experimentele en innovatieve productiemethodes en andere acties, op gebieden als:

Artikel 47, lid 1, punt a)

2, 11 of 12

bodembehoud, met inbegrip van de verhoging van het koolstofgehalte in de bodem en de verbetering van de bodemstructuur, en de vermindering van verontreinigende stoffen

Artikel 47, lid 1, punt a), i)

12

een beter gebruik en een goede beheer van water, onder meer als het om besparing, behoud en drainage van water gaat

Artikel 47, lid 1, punt a), ii)

12

voorkoming van schade als gevolg van ongunstige weersomstandigheden en stimulering van de ontwikkeling en het gebruik van variëteiten, rassen en beheerspraktijken die aan de veranderende klimaatomstandigheden zijn aangepast

Artikel 47, lid 1, punt a), iii)

12

grotere energiebesparingen, meer energie-efficiëntie en een groter gebruik van hernieuwbare energie

Artikel 47, lid 1, punt a), iv)

11 of 12

ecologische verpakking, uitsluitend in onderzoek en experimentele productie

Artikel 47, lid 1, punt a), v)

2

bioveiligheid, gezondheid en welzijn van dieren

Artikel 47, lid 1, punt a), vi)

12

lagere emissies en minder afvalstoffen, een beter gebruik van bijproducten, met inbegrip van hergebruik en valorisatie daarvan, en afvalbeheer

Artikel 47, lid 1, punt a), vii)

11 of 12

een betere weerstand tegen plagen en minder aan het gebruik van pesticiden gepaarde risico’s en effecten, onder meer via geïntegreerde plaagbestrijdingsstechnieken

Artikel 47, lid 1, punt a), viii)

2, 11 of 12

een betere weerstand tegen dierziekten en een lager gebruik van diergeneesmiddelen, waaronder antibiotica

Artikel 47, lid 1, punt a), ix)

2

aanleg en behoud van habitats die gunstig zijn voor de biodiversiteit

Artikel 47, lid 1, punt a), x)

12

een betere productkwaliteit

Artikel 47, lid 1, punt a), xi)

2

betere genetische hulpbronnen

Artikel 47, lid 1, punt a), xii)

2

verbetering van de arbeidsvoorwaarden en waarborging van het nakomen van werkgeversverplichtingen en van vereisten voor gezondheid en de veiligheid op de werkplek overeenkomstig de Richtlijnen 89/391/EEG, 2009/104/EG en (EU) 2019/1152

Artikel 47, lid 1, punt a), xiii)

2

Groenten en fruit, hop, olijfolie en tafelolijven, en andere in artikel 42, punt f), genoemde sectoren - adviesdiensten en technische ondersteuning

Artikel 47, lid 1, punt b)

2

Groenten en fruit, hop, olijfolie en tafelolijven, en andere in artikel 42, punt f), genoemde sectoren - opleiding en uitwisseling van beste praktijken

Artikel 47, lid 1, punt c)

2

Groenten en fruit, hop, olijfolie en tafelolijven, en andere in artikel 42, punt f), genoemde sectoren - biologische of geïntegreerde productie

Artikel 47, lid 1, punt d)

12

Groenten en fruit, hop, olijfolie en tafelolijven, en andere in artikel 42, punt f), genoemde sectoren - acties om de duurzaamheid en efficiëntie van het vervoer en de opslag te verbeteren

Artikel 47, lid 1, punt e)

11, 12 of 2

Groenten en fruit, hop, olijfolie en tafelolijven, en andere in artikel 42, punt f), genoemde sectoren - afzetbevordering, communicatie en marketing

Artikel 47, lid 1, punt f)

2

Groenten en fruit, hop, olijfolie en tafelolijven, en andere in artikel 42, punt f), genoemde sectoren - kwaliteitsregelingen

Artikel 47, lid 1, punt g)

2

Groenten en fruit, hop, olijfolie en tafelolijven, en andere in artikel 42, punt f), genoemde sectoren — traceerbaarheids- en certificeringssystemen

Artikel 47, lid 1, punt h)

2

Groenten en fruit, hop, olijfolie en tafelolijven, en andere in artikel 42, punt f), genoemde sectoren — aanpassing aan en matiging van klimaatverandering

Artikel 47, lid 1, punt i)

11, 2 of 12

Groenten en fruit, hop, olijfolie en tafelolijven, en andere in artikel 42, punt f), genoemde sectoren — onderlinge fondsen

Artikel 47, lid 2, punt a)

7 of 2

Groenten en fruit, hop, olijfolie en tafelolijven, en andere in artikel 42, punt f), genoemde sectoren — investeringen in materiële en immateriële activa

Artikel 47, lid 2, punt b)

11 of 2

Groenten en fruit, hop, olijfolie en tafelolijven, en andere in artikel 42, punt f), genoemde sectoren — herbeplanting van boom- of olijfgaarden

Artikel 47, lid 2, punt d)

8

Groenten en fruit, hop, olijfolie en tafelolijven, en andere in artikel 42, punt f), genoemde sectoren — herstel van de veestapel om gezondheidsredenen of wegens verliezen als gevolg van natuurrampen

Artikel 47, lid 2, punt e)

8

Groenten en fruit, hop, olijfolie en tafelolijven, en andere in artikel 42, punt f), genoemde sectoren — coaching

Artikel 47, lid 2, punt j)

2

Groenten en fruit, hop, olijfolie en tafelolijven, en andere in artikel 42, punt f), genoemde sectoren — uitvoering en beheer van fytosanitaire vereisten van derde landen

Artikel 47, lid 2, punt k)

2

Groenten en fruit, hop, olijfolie en tafelolijven, en andere in artikel 42, punt f), genoemde sectoren — communicatieacties

Artikel 47, lid 2, punt l)

2

Bijenteelt — adviesdiensten, technische bijstand, opleiding, voorlichting van en uitwisseling van beste praktijken

Artikel 55, lid 1, punt a)

2

Bijenteelt — investeringen in materiële en immateriële activa, alsmede andere acties, waaronder acties met het oog op: bestrijding van vijanden van de bijenvolken en ziekten in de bijenteelt

Artikel 55, lid 1, punt b), i)

11 of 12 of 2

Bijenteelt — investeringen in materiële en immateriële activa, alsmede andere acties, waaronder acties met het oog op: voorkoming van schade als gevolg van ongunstige weersomstandigheden, ontwikkeling en gebruik van beheerspraktijken

Artikel 55, lid 1, punt b), ii)

11 of 12 of 2

Bijenteelt — ondersteuning van laboratoria

Artikel 55, lid 1, punt c)

2

Bijenteelt — onderzoeksprogramma’s

Artikel 55, lid 1, punt e)

2

Bijenteelt — afzetbevordering, communicatie en marketing

Artikel 55, lid 1, punt f)

2

Bijenteelt — verbetering van de productkwaliteit

Artikel 55, lid 1, punt g)

2

Wijn — herstructurering en omschakeling

Artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt a)

8, 11 of 12

Wijn — investeringen in materiële en immateriële activa

Artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt b)

11

Wijn — materiële en immateriële investeringen in innovatie

Artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt e)

11

Wijn — adviesdiensten

Artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt h)

2

Wijn - voorlichtingsacties

Artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt h)

2

Wijn - bevordering van wijntoerisme

Artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt i)

2

Wijn - verbetering van de marktkennis

Artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt j)

2

Wijn — Afzetbevordering en communicatie

Artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt k)

2

Wijn — administratieve kosten van onderlinge fondsen

Artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt l)

2

Wijn — investeringen ter vergroting van de duurzaamheid

Artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt m)

11 of 12 of 2

Milieu-, klimaatgerelateerde en andere beheersverbintenissen

Artikel 70

12

Natuurlijke beperkingen of andere gebiedsspecifieke beperkingen

Artikel 71

13

Gebiedsspecifieke nadelen als gevolg van bepaalde verplichte vereisten

Artikel 72

12

Investeringen

Artikel 73

11 of 8

Investeringen in irrigatie

Artikel 74

11

Samenwerking

Artikel 77

2

Kennisuitwisseling en verspreiding van informatie

Artikel 78

2


BIJLAGE III

REGELS INZAKE CONDITIONALITEIT KRACHTENS ARTIKEL 12

RBE: uit de regelgeving voortvloeiende beheerseis

GLMC: normen voor een goede landbouw- en milieuconditie van grond

Gebieden

Belangrijkste punt

Eisen en normen

Belangrijkste doelstelling van de norm

Klimaat en milieu

Klimaatverandering

(matiging van en aanpassing aan)

GLMC 1

Instandhouding van blijvend grasland op basis van een verhouding blijvend grasland ten opzichte van het landbouwareaal op nationaal, regionaal, subregionaal niveau of op het niveau van groepen bedrijven of individuele bedrijven, dit alles ten opzichte van het referentiejaar 2018.

Maximale daling van 5 % ten opzichte van het referentiejaar.

Algemene waarborg tegen omschakeling naar andere landbouwtoepassingen met het oog op het behoud van de koolstofvoorraad

GLMC 2

Bescherming van wetlands en veengebieden (1)

Bescherming van koolstofrijke bodems

GLMC 3

Verbod op het verbranden van stoppels, behalve om fytosanitaire redenen

Handhaving van organisch bodemmateriaal

 

Water

RBE 1

Richtlijn 2000/60/EG van 23 oktober 2000 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1):

artikel 11, lid 3, punt e), alsook punth) met betrekking tot verplichte vereisten ter beheersing van diffuse bronnen van vervuiling door fosfaten

 

 

 

RBE 2

Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreinigingen door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1):

Artikelen 4 en 5

 

GLMC 4

Aanleg van bufferstroken langs waterlopen (2)

Bescherming van waterlopen tegen vervuiling en afvloeiing

 

Bodem

(bescherming en kwaliteit)

GLMC 5

Bodembewerkingsbeheer, ter vermindering van het risico van bodemdegradatie en erosie, onder meerdoor rekening te houden met de hellingshoek

Minimaal grondbeheer op basis van de specifieke omstandigheden ter plaatse om erosie tegen te gaan

GLMC 6

Minimale bodembedekking om in de meest kwetsbare perioden kale grond te voorkomen (3)

Bescherming van bodems in de meest kwetsbare periodes

GLMC 7

Vruchtwisseling op bouwland, met uitzondering van gewassen die onder water groeien (4)

Behoud van het bodempotentieel

 

Biodiversiteit en landschap

(bescherming en kwaliteit)

RBE 3

Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7):

Artikel 3, lid 1, artikel 3, lid 2, punt b), en artikel 4, leden 1, 2 en 4

 

RBE 4

Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7):

Artikel 6, leden 1 en 2

 

 

 

GLMC 8

Minimumaandeel landbouwareaal dat gewijd is aan niet-productieve oppervlakten of elementen (5)

Minimumaandeel van ten minste 4 % van het bouwland op bedrijfsniveau dat bestemd is voor niet-productieve gebieden en elementen, met inbegrip van braakliggend land.

Ingeval een landbouwer zich er in het kader van een uitgebreide ecoregeling overeenkomstig artikel 31, lid 6, toe verbindt ten minste 7 % van zijn bouwland te bestemmen voor niet-productieve arealen of elementen, braakliggend land inbegrepen, wordt het aan de naleving van deze GLMC-norm toe te rekenen aandeel beperkt tot 3 %.

Minimumaandeel van ten minste 7 % van het bouwland op bedrijfsniveau indien dit ook vanggewassen of stikstofbindende gewassen omvat die geteeld worden zonder gebruikmaking van gewasbeschermingsmiddelen, waarvan 3 % braak ligt of niet-productieve elementen zijn. De lidstaten dienen voor vanggewassen de wegingsfactor 0,3 te hanteren.

Behoud van landschapselementen

Verbod op het snoeien van heggen en bomen in de vogelbroedperiode

Facultatief, maatregelen om invasieve plantensoorten te voorkomen

Instandhouding van niet-productieve kenmerken en oppervlakte ter verbetering van de biodiversiteit op boerderijen

 

 

GLMC 9

Verbod op het omzetten en ploegen van blijvend grasland dat is aangewezen als ecologisch kwetsbaar blijvend grasland in Natura 2000-gebieden

Bescherming van habitats en soorten

Volksgezondheid en gezondheid van planten

Voedselveiligheid

RBE 5

Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1):

Artikelen 14 en 15, artikel 17, lid 1 (6), en artikelen 18, 19 en 20

 

 

 

RBE 6

Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van β-agonisten, en tot intrekking van Richtlijnen 81/602/EEG, 88/146/EEG en 88/299/EEG (PB L 125 van 23.5.1996, blz. 3):

Artikel 3, punten a), b), d) en e), en artikelen 4, 5 en 7

 

Gewasbeschermingsmiddelen

RBE 7

Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1):

artikel 55, eerste en tweede zin

 

 

 

RBE 8

Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71):

 

 

 

 

Artikel 5, lid 2, en artikel 8, leden 1 tot en 5 Artikel 12 met betrekking tot beperkingen op het gebruik van pesticiden in op basis van Richtlijn2000/60/EG en Natura 2000-wetgeving omschreven gebieden.

Artikel 13, leden 1 en 3, inzake de hantering en opslag van pesticiden en de verwijdering van resten.

 

Dierenwelzijn

Dierenwelzijn

RBE 9

Richtlijn 2008/119/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van kalveren (PB L 10 van 15.1.2009, blz. 7):

Artikelen 3 en 4

 

RBE 10

Richtlijn 2008/120/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens (PB L 47 van 18.2.2009, blz. 5):

Artikelen 3 en 4

 

RBE 11

Richtlijn 98/58/EG van de Raad van 20 juli 1998 inzake de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren (PB L 221 van 8.8.1998, blz. 23):

Artikel 4

 


(1)  De lidstaten kunnen in hun strategische GLB-plannen bepalen dat deze GLMC pas van toepassing is vanaf claimjaar 2024 of 2025. In dat geval tonen de lidstaten aan dat het uitstel noodzakelijk is om het beheersysteem volgens een gedetailleerde planning te kunnen opzetten.

Bij de vaststelling van de GLMC 2-norm zorgen de lidstaten ervoor dat op de betrokken grond een landbouwactiviteit kan worden gehandhaafd op basis waarvan de grond als landbouwareaal kan worden aangemerkt.

(2)  In de bufferstroken langs waterlopen in het kader van deze GLMC-norm mag, als algemene regel en overeenkomstig het recht van de Unie, over een breedte van minimaal 3 meter geen gebruik van pesticiden en meststoffen worden gemaakt.

In gebieden waar ontwaterings- en irrigatiesloten van betekenis aanwezig zijn, kunnen de lidstaten, indien dit voor het gebied in kwestie naar behoren gerechtvaardigd is, de minimumbreedte aanpassen in overeenstemming met de specifieke plaatselijke omstandigheden.

(3)  De lidstaten kunnen in naar behoren gemotiveerde gevallen de minimumnormen voor de betrokken gebieden aanpassen naargelang de kortere vegetatieperiode als gevolg van de lange en strenge de winterperiode.

(4)  Vruchtwisseling houdt in dat ten minste eenmaal per jaar op perceelniveau van gewas wordt gewisseld (meerjarige gewassen, grassen en andere kruidachtige voedergewassen, en braakliggend land uitgezonderd), de naar behoren beheerde secundaire teelten daarbij inbegrepen.

Ingeval de landbouwmethoden en agroklimatologische omstandigheden in een gebied divers zijn, kunnen de lidstaten andere soorten verbeterde vruchtwisseling met peulgewassen of gewasdiversificatie toestaan, gericht op verbetering en behoud van het bodempotentieel overeenkomstig de doelstellingen van deze GLMC-norm.

De lidstaten kunnen de volgende bedrijven vrijstellen van de verplichting krachtens deze norm:

a)

ingeval meer dan 75 % van het bouwland gebruikt wordt voor de productie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen, braak ligt, gebruikt wordt voor de teelt van vlinderbloemige gewassen, of voor een combinatie daarvan;

b)

ingeval meer dan 75 % van het subsidiabele landbouwareaal blijvend grasland is, gebruikt wordt voor de productie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen of gedurende een aanzienlijk deel van het jaar of een aanzienlijk deel van de gewascyclus wordt beplant met gewassen die onder water staan, of gebruikt wordt voor een combinatie daarvan, of

c)

met een oppervlakte bouwland van maximaal 10 hectare.

De lidstaten kunnen om grote monoculturen te voorkomen een maximum instellen voor oppervlaktes met één gewas.

Landbouwers die gecertificeerd zijn overeenkomstig Verordening (EU) 2018/848 worden verondersteld aan deze GLMC-norm te voldoen.

(5)  De lidstaten kunnen de volgende bedrijven van de verplichting uit hoofde van dit streepje vrijstellen:

a)

ingeval meer dan 75 % van het bouwland gebruikt wordt voor de productie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen, braak ligt, gebruikt wordt voor de teelt van vlinderbloemige gewassen, of voor een combinatie daarvan;

b)

ingeval meer dan 75 % van het subsidiabele landbouwareaal blijvend grasland is, gebruikt wordt voor de productie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen of gedurende een aanzienlijk deel van het jaar of een aanzienlijk deel van de gewascyclus wordt beplant met gewassen die onder water staan, of gebruikt wordt voor een combinatie daarvan, of

c)

met een oppervlakte bouwland van maximaal 10 hectare.

Lidstaten waar meer dan 50 % van de totale landoppervlakte bebost is, kunnen bedrijven die zijn gelegen in gebieden die door de lidstaten als gebieden met natuurlijke handicaps zijn aangewezen overeenkomstig artikel 32, lid 1, punt a) of punt b), van Verordening (EU) nr. 1305/2013, uitsluiten van de verplichting verplichting uit hoofde van dit streepje, mits meer dan 50 % van de landoppervlakte van de in de tweede zin van dit lid bedoelde eenheid bebost is en de verhouding van bosbouwgrond tot landbouwgrond hoger is dan 3:1. Het bosbouwareaal en de verhouding van bosbouwgrond tot landbouwgrond worden beoordeeld op een oppervlakteniveau gelijkwaardig aan LAU2, of op het niveau van een andere duidelijk afgebakende eenheid die één duidelijk aaneensluitend geografisch gebied met een soortgelijke landbouwconditie bestrijkt.

(6)  Zoals uitgevoerd bij met name:

Artikel 14 van Verordening (EG) nr. 470/2009 en de bijlage bij Verordening (EG) nr. 37/2010,

Verordening (EG) nr. 852/2004: artikel 4, lid 1, en bijlage I, deel A (II 4 (g, h, j), 5 (f, h), 6; III 8 (a, b, d, e), 9 (a, c)),

Verordening (EG) nr. 853/2004: artikel 3, lid 1, bijlage III, afdeling IX, hoofdstuk 1 (I-1 b, c, d, e; I-2 a (i, ii, iii), b (i, ii), c; I-3; I-4; I-5; II-A 1, 2, 3, 4; II-B 1(a, d), 2, 4 (a, b)), bijlage III, afdeling X, hoofdstuk 1(1),

Verordening (EG) nr. 183/2005: artikel 5, leden 1, 5 en 6, bijlage I, deel A (I-4 e, g; II-2 a, b, e), en bijlage III (onder het kopje “VOEDERING”, punt 1 getiteld “Opslag”, eerste en laatste zin, en punt 2 getiteld “Distributie”, derde zin), en

Verordening (EG) nr. 396/2005: artikel 18.


BIJLAGE IV

REGELS INZAKE SOCIALE CONDITIONALITEIT KRACHTENS ARTIKEL 14

Gebieden

Toepasselijke wetgeving

Relevante bepalingen

Eisen

Werkgelegenheid

Transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden

Richtlijn (EU) 2019/1152

Artikel 3

Arbeidsvoorwaarden moeten schriftelijk worden verstrekt (“arbeidsovereenkomst”)

Artikel 4

Werkgelegenheid in de landbouw moet worden geregeld in een arbeidsovereenkomst

Artikel 5

De arbeidsovereenkomst moet binnen de eerste zeven werkdagen worden opgesteld

Artikel 6

Wijzigingen in de arbeidsrelatie moeten schriftelijk worden vastgelegd

Artikel 8

Proeftijd

Artikel 10

Voorwaarden met betrekking tot de minimale voorspelbaarheid van het werk

Artikel 13

Verplichte opleiding

Veiligheid en gezondheid

Maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers

Richtlijn 89/391/EEG

Artikel 5

Algemene bepaling houdende verplichting van de werkgever om te zorgen voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers

Artikel 6

Algemene verplichting van de werkgevers om de nodige maatregelen te nemen voor de bescherming van de veiligheid en de gezondheid, met inbegrip van risicopreventie en voorlichting en opleiding.

Artikel 7

Beschermings- en preventiediensten: voor gezondheids- en veiligheidsactiviteiten aan te wijzen werknemer(s) of te betrekken externe dienst.

Artikel 8

Werkgever neemt maatregelen met betrekking tot eerste hulp, brandbestrijding en evacuatie van werknemers.

Artikel 9

Verplichtingen van werkgevers met betrekking tot de beoordeling van risico’s, beschermende maatregelen en beschermingsmiddelen, registratie en melding van arbeidsongevallen

Artikel 10

Voorlichting van werknemers over veiligheids- en gezondheidsrisico’s en beschermende en preventieve maatregelen

Artikel 11

Raadpleging en deelneming van de werknemers aan de behandeling van alle vraagstukken die betrekking hebben op de veiligheid en de gezondheid op het werk

Artikel 12

De werkgever moet ervoor zorgen dat de werknemers een voldoende veiligheids- en gezondheidsopleiding krijgen

 

Minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het gebruik door werknemers van arbeidsmiddelen

Richtlijn 2009/104/EG

Artikel 3

Algemene verplichtingen om ervoor te zorgen dat de arbeidsmiddelen geschikt zijn voor het door de werknemers uit te voeren werk zonder gevaar voor de veiligheid of de gezondheid.

Artikel 4

Regels met betrekking tot arbeidsmiddelen: moeten in overeenstemming zijn met de richtlijn en vastgestelde minimumvoorschriften en adequaat worden gehandhaafd

Artikel 5

Keuring van arbeidsmiddelen — na aflevering te keuren middelen en periodieke keuringen door bevoegde personen

Artikel 6

Het gebruik van arbeidsmiddelen met een specifiek gevaar moet voorbehouden blijven aan werknemers die met dat gebruik belast zijn en alle reparaties, ombouwingen en onderhoud moeten worden uitgevoerd door werknemers die daartoe een specifieke bekwaamheid bezitten

Artikel 7

Ergonomie en gezondheid op het werk

Artikel 8

Werknemers beschikken over voldoende informatie en, in voorkomend geval, over gebruiksaanwijzingen van arbeidsmiddelen

Artikel 9

Werknemers krijgen een adequate opleiding


BIJLAGE V

TOEWIJZINGEN AAN DE LIDSTATEN VOOR RECHTSTREEKSE BETALINGEN BEDOELD IN ARTIKEL 87, LID 1, EERSTE ALINEA

(lopende prijzen in EUR)

Kalenderjaar

2023

2024

2025

2026

2027 en daaropvolgende jaren

België

494 925 924

494 925 924

494 925 924

494 925 924

494 925 924

Bulgarije

808 442 754

817 072 343

825 701 932

834 331 520

834 331 520

Tsjechië

854 947 297

854 947 297

854 947 297

854 947 297

854 947 297

Denemarken

862 367 277

862 367 277

862 367 277

862 367 277

862 367 277

Duitsland

4 915 695 459

4 915 695 459

4 915 695 459

4 915 695 459

4 915 695 459

Estland

196 436 567

199 297 294

202 158 021

205 018 748

205 018 748

Ierland

1 186 281 996

1 186 281 996

1 186 281 996

1 186 281 996

1 186 281 996

Griekenland

2 075 656 043

2 075 656 043

2 075 656 043

2 075 656 043

2 075 656 043

Spanje

4 874 879 750

4 882 179 366

4 889 478 982

4 896 778 599

4 896 778 599

Frankrijk

7 285 000 537

7 285 000 537

7 285 000 537

7 285 000 537

7 285 000 537

Kroatië

374 770 237

374 770 237

374 770 237

374 770 237

374 770 237

Italië

3 628 529 155

3 628 529 155

3 628 529 155

3 628 529 155

3 628 529 155

Cyprus

47 647 540

47 647 540

47 647 540

47 647 540

47 647 540

Letland

349 226 285

354 312 105

359 397 925

364 483 744

364 483 744

Litouwen

587 064 372

595 613 853

604 163 335

612 712 816

612 712 816

Luxemburg

32 747 827

32 747 827

32 747 827

32 747 827

32 747 827

Hongarije

1 243 185 165

1 243 185 165

1 243 185 165

1 243 185 165

1 243 185 165

Malta

4 594 021

4 594 021

4 594 021

4 594 021

4 594 021

Nederland

717 382 327

717 382 327

717 382 327

717 382 327

717 382 327

Oostenrijk

677 581 846

677 581 846

677 581 846

677 581 846

677 581 846

Polen

3 092 416 671

3 123 600 494

3 154 784 317

3 185 968 140

3 185 968 140

Portugal

613 619 128

622 403 166

631 187 204

639 971 242

639 971 242

Roemenië

1 946 921 018

1 974 479 078

2 002 037 137

2 029 595 196

2 029 595 196

Slovenië

131 530 052

131 530 052

131 530 052

131 530 052

131 530 052

Slowakije

400 894 402

405 754 516

410 614 629

415 474 743

415 474 743

Finland

519 350 246

521 168 786

522 987 325

524 805 865

524 805 865

Zweden

686 131 966

686 360 116

686 588 267

686 816 417

686 816 417


BIJLAGE VI

LIJST VAN PRODUCTEN BEDOELD IN ARTIKEL 42, PUNT F)

GN-code

Omschrijving

ex 0101

Levende paarden, ezels, muildieren en muilezels:

 

– paarden

0101 21 00

– – fokdieren van zuiver ras (1):

0101 29

– – andere:

0101 29 10

– – – slachtpaarden

0101 29 90

– – – andere

0101 30 00

– ezels

0101 90 00

– andere

ex 0103

Levende varkens:

0103 10 00

– fokdieren van zuiver ras (2)

ex 0106

Andere levende dieren:

0106 14 10

– tamme konijnen

ex 0106 19 00

– – andere: rendieren en herten

0106 33 00

– – struisvogels; emoes (Dromaius novaehollandiae)

0106 39 10

– – – duiven

0106 39 80

– – – andere vogels

ex 0205 00

Vlees van paarden, vers, gekoeld of bevroren

ex 0208

Ander vlees en andere eetbare slachtafvallen, vers, gekoeld of bevroren:

ex 0208 10 10

– – van tamme konijnen

ex 0208 90 10

– – van tamme duiven

ex 0208 90 30

– – van wild (met uitzondering van konijnen of hazen)

ex 0208 90 60

– – van rendieren

ex 0407

Vogeleieren in de schaal, vers, verduurzaamd of gekookt:

0407 19 90

– broedeieren, andere dan van pluimvee

0407 29 90

– andere verse eieren, andere dan van pluimvee

0407 90 90

– andere eieren, andere dan van pluimvee

0701

Aardappelen, vers of gekoeld

ex 0713

Gedroogde zaden van peulgroenten, ook indien gepeld (bijvoorbeeld spliterwten):

ex 0713 10

– erwten (Pisum sativum):

0713 10 90

– – andere dan voor zaaidoeleinden

ex 0713 20 00

– kekers:

 

– – andere dan voor zaaidoeleinden

 

– bonen (Vigna spp., Phaseolus spp.):

ex 0713 31 00

– – bonen van de soort Vigna mungo (L) Hepper of Vigna radiata (L) Wilczek:

 

– – – andere dan voor zaaidoeleinden

ex 0713 32 00

– – bonen van de soort Phaseolus angularis of Vigna angularis (adzukibonen):

 

– – – andere dan voor zaaidoeleinden

ex 0713 33

– – bonen van de soort Phaseolus vulgaris:

0713 33 90

– – – andere dan voor zaaidoeleinden

ex 0713 34 00

– – bambarabonen (Vigna subterranea of Voandzeia subterranea)

 

– – – andere dan voor zaaidoeleinden

ex 0713 35 00

– – koeienerwten (Vigna unguiculata):

 

– – – andere dan voor zaaidoeleinden

ex 0713 39 00

– – andere:

 

– – – andere dan voor zaaidoeleinden

ex 0713 40 00

– linzen:

 

– – andere dan voor zaaidoeleinden

ex 0713 50 00

– tuinbonen (Vicia faba var. Major), paardenbonen (Vicia faba var. equina) en duivenbonen (Vicia faba var. minor):

 

– – andere dan voor zaaidoeleinden

ex 0713 60 00

– struikerwten (Cajanus cajan):

 

– – andere dan voor zaaidoeleinden

ex 0713 90 00

– andere:

 

– – andere dan voor zaaidoeleinden

1201 90 00

Sojabonen, ook indien gebroken, andere dan zaaigoed

1202 41 00

Grondnoten, niet gebrand of op andere wijze door verhitting bereid, in de dop, andere dan zaaigoed

1202 42 00

Grondnoten, niet gebrand of op andere wijze door verhitting bereid, ook indien gedopt of gebroken, andere dan zaaigoed

1203 00 00

Kopra

1204 00 90

Lijnzaad, ook indien gebroken, ander dan voor zaaidoeleinden

1205 10 90

Kool- en raapzaad met een laag gehalte aan erucazuur, ook indien gebroken, ander dan voor zaaidoeleinden

1205 90 00

Ander kool- en raapzaad, ook indien gebroken, ander dan voor zaaidoeleinden

1206 00 91

Zonnebloempitten, gedopt; grijs/wit gestreept, ook indien gebroken, andere dan voor zaaidoeleinden

1206 00 99

Andere zonnebloempitten, ook indien gebroken, andere dan voor zaaidoeleinden

1207 29 00

Katoenzaad, ook indien gebroken, ander dan voor zaaidoeleinden

1207 40 90

Sesamzaad, ook indien gebroken, ander dan voor zaaidoeleinden

1207 50 90

Mosterdzaad, ook indien gebroken, ander dan voor zaaidoeleinden

1207 60 00

– saffloerzaad (Carthamus tinctorius)

1207 91 90

Maanzaad, ook indien gebroken, ander dan voor zaaidoeleinden

1207 99 91

Hennepzaad, ook indien gebroken, ander dan voor zaaidoeleinden

ex 1207 99 96

Andere oliehoudende zaden en vruchten, ook indien gebroken, andere dan voor zaaidoeleinden

ex 1209 29 50

– – – Lupinezaad, ander dan voor zaaidoeleinden

ex 1211

Planten, plantendelen, zaden en vruchten, van de soort hoofdzakelijk gebruikt in de reukwerkindustrie, in de geneeskunde of voor insecten- of parasietenbestrijding of voor dergelijke doeleinden, vers of gedroogd, ook indien gesneden, gebroken of in poedervorm, behalve de producten onder GN-code ex 1211 90 86 in deel IX

1212 94 00

Cichoreiwortels

ex 1214

Koolrapen, voederbieten, voederwortels, hooi, luzerne, klaver, hanenkammetjes (esparcette), mergkool, lupine, wikke en dergelijke voedergewassen, ook indien in pellets:

ex 1214 10 00

– luzernemeel en luzerne in pellets:

 

– – – met uitzondering van kunstmatig door middel van een warmtebehandeling gedroogde luzerne of anders gedroogde en vermalen luzerne

ex 1214 90

– andere:

1214 90 10

– – mangelwortels (voederbieten), voederrapen en andere voederwortels

ex 1214 90 90

– – andere, met uitzondering van:

 

– – – hanenkammetjes (esparcette), klaver, lupine, wikke en dergelijke voedergewassen, kunstmatig door warmte gedroogd, anders dan hooi en voederkool en producten bevattende hooi

 

– – – hanenkammetjes (esparcette), klaver, lupine, wikke, honingklaver, zaailathyrus en rolklaver, anders gedroogd en vermalen

ex 2206

Andere gegiste dranken (bijvoorbeeld appelwijn, perenwijn, honigdrank); mengsels van gegiste dranken en mengsels van gegiste dranken met alcoholvrije dranken, elders genoemd noch elders onder begrepen:

ex 2206 00 31 tot en met ex 2206 00 89

– gegiste dranken andere dan piquette

5201

Katoen, niet gekaard en niet gekamd


(1)  Indeling onder deze onderverdeling is onderworpen aan de voorwaarden vastgesteld in de desbetreffende Uniebepalingen (zie Verordening (EU) 2016/1012 en Uitvoeringsverordening (EU) 2015/262 van de Commissie van 17 februari 2015 tot vaststelling van voorschriften overeenkomstig de Richtlijnen 90/427/EEG en 2009/156/EG van de Raad met betrekking tot de methoden voor de identificatie van paardachtigen (verordening paardenpaspoort) (PB L 59 van 3.3.2015, blz. 1).

(2)  Verordening (EU) 2016/1012.


BIJLAGE VII

TOEWIJZINGEN AAN DE LIDSTATEN (PER BEGROTINGSJAAR) VOOR INTERVENTIETYPES IN DE WIJNSECTOR ALS BEDOELD IN ARTIKEL 88, LID 1

 

EUR (lopende prijzen)

Bulgarije

25 721 000

Tsjechië

4 954 000

Duitsland

37 381 000

Griekenland

23 030 000

Spanje

202 147 000

Frankrijk

269 628 000

Kroatië

10 410 000

Italië

323 883 000

Cyprus

4 465 000

Litouwen

43 000

Hongarije

27 970 000

Oostenrijk

13 155 000

Portugal

62 670 000

Roemenië

45 844 000

Slovenië

4 849 000

Slowakije

4 887 000


BIJLAGE VIII

TOEWIJZINGEN AAN DE LIDSTATEN VOOR KATOEN BEDOELD IN ARTIKEL 87, LID 1, TWEEDE ALINEA

(lopende prijzen in EUR)

Kalenderjaar

2023

2024

2025

2026

2027 en daaropvolgende jaren

Bulgarije

2 557 820

2 557 820

2 557 820

2 557 820

2 557 820

Griekenland

183 996 000

183 996 000

183 996 000

183 996 000

183 996 000

Spanje

59 690 640

59 690 640

59 690 640

59 690 640

59 690 640

Portugal

177 589

177 589

177 589

177 589

177 589


BIJLAGE IX

TOEWIJZINGEN AAN DE LIDSTATEN VOOR RECHTSTREEKSE BETALINGEN ZONDER KATOEN EN VÓÓR DE OVERHEVELINGEN BEDOELD IN ARTIKEL 87, LID 1, DERDE ALINEA

(lopende prijzen in EUR)

Kalenderjaar

2023

2024

2025

2026

2027 en daaropvolgende jaren

België

494 925 924

494 925 924

494 925 924

494 925 924

494 925 924

Bulgarije

805 884 934

814 514 523

823 144 112

831 773 700

831 773 700

Tsjechië

854 947 297

854 947 297

854 947 297

854 947 297

854 947 297

Denemarken

862 367 277

862 367 277

862 367 277

862 367 277

862 367 277

Duitsland

4 915 695 459

4 915 695 459

4 915 695 459

4 915 695 459

4 915 695 459

Estland

196 436 567

199 297 294

202 158 021

205 018 748

205 018 748

Ierland

1 186 281 996

1 186 281 996

1 186 281 996

1 186 281 996

1 186 281 996

Griekenland

1 891 660 043

1 891 660 043

1 891 660 043

1 891 660 043

1 891 660 043

Spanje

4 815 189 110

4 822 488 726

4 829 788 342

4 837 087 959

4 837 087 959

Frankrijk

7 285 000 537

7 285 000 537

7 285 000 537

7 285 000 537

7 285 000 537

Kroatië

374 770 237

374 770 237

374 770 237

374 770 237

374 770 237

Italië

3 628 529 155

3 628 529 155

3 628 529 155

3 628 529 155

3 628 529 155

Cyprus

47 647 540

47 647 540

47 647 540

47 647 540

47 647 540

Letland

349 226 285

354 312 105

359 397 925

364 483 744

364 483 744

Litouwen

587 064 372

595 613 853

604 163 335

612 712 816

612 712 816

Luxemburg

32 747 827

32 747 827

32 747 827

32 747 827

32 747 827

Hongarije

1 243 185 165

1 243 185 165

1 243 185 165

1 243 185 165

1 243 185 165

Malta

4 594 021

4 594 021

4 594 021

4 594 021

4 594 021

Nederland

717 382 327

717 382 327

717 382 327

717 382 327

717 382 327

Oostenrijk

677 581 846

677 581 846

677 581 846

677 581 846

677 581 846

Polen

3 092 416 671

3 123 600 494

3 154 784 317

3 185 968 140

3 185 968 140

Portugal

613 441 539

622 225 577

631 009 615

639 793 653

639 793 653

Roemenië

1 946 921 018

1 974 479 078

2 002 037 137

2 029 595 196

2 029 595 196

Slovenië

131 530 052

131 530 052

131 530 052

131 530 052

131 530 052

Slowakije

400 894 402

405 754 516

410 614 629

415 474 743

415 474 743

Finland

519 350 246

521 168 786

522 987 325

524 805 865

524 805 865

Zweden

686 131 966

686 360 116

686 588 267

686 816 417

686 816 417


BIJLAGE X

TOEWIJZINGEN AAN DE LIDSTATEN (PER BEGROTINGSJAAR) VOOR INTERVENTIETYPES IN DE BIJENTEELTSECTOR ALS BEDOELD IN ARTIKEL 88, LID 2

 

EUR (lopende prijzen)

België

422 967

Bulgarije

2 063 885

Tsjechië

2 121 528

Denemarken

295 539

Duitsland

2 790 875

Estland

140 473

Ierland

61 640

Griekenland

6 162 645

Spanje

9 559 944

Frankrijk

6 419 062

Kroatië

1 913 290

Italië

5 166 537

Cyprus

169 653

Letland

328 804

Litouwen

549 828

Luxemburg

30 621

Hongarije

4 271 227

Malta

14 137

Nederland

295 172

Oostenrijk

1 477 188

Polen

5 024 968

Portugal

2 204 232

Roemenië

6 081 630

Slovenië

649 455

Slowakije

999 973

Finland

196 182

Zweden

588 545


BIJLAGE XI

IN ARTIKEL 89, LID 3, BEDOELDE UITSPLITSING VAN STEUN VAN DE UNIE VOOR INTERVENTIETYPE VOOR PLATTELANDSONTWIKKELING (2023 tot en met 2027)

(lopende prijzen, in EUR)

Jaar

2023

2024

2025

2026

2027

Totaal 2023-2027

België

82 800 894

82 800 894

82 800 894

82 800 894

82 800 894

414 004 470

Bulgarije

282 162 644

282 162 644

282 162 644

282 162 644

282 162 644

1 410 813 220

Tsjechië

259 187 708

259 187 708

259 187 708

259 187 708

259 187 708

1 295 938 540

Denemarken

75 934 060

75 934 060

75 934 060

75 934 060

75 934 060

379 670 300

Duitsland

1 092 359 738

1 092 359 738

1 092 359 738

1 092 359 738

1 092 359 738

5 461 798 690

Estland

88 016 648

88 016 648

88 016 648

88 016 648

88 016 648

440 083 240

Ierland

311 640 628

311 640 628

311 640 628

311 640 628

311 640 628

1 558 203 140

Griekenland

556 953 600

556 953 600

556 953 600

556 953 600

556 953 600

2 784 768 000

Spanje

1 080 382 825

1 080 382 825

1 080 382 825

1 080 382 825

1 080 382 825

5 401 914 125

Frankrijk

1 459 440 070

1 459 440 070

1 459 440 070

1 459 440 070

1 459 440 070

7 297 200 350

Kroatië

297 307 401

297 307 401

297 307 401

297 307 401

297 307 401

1 486 537 005

Italië

1 349 921 375

1 349 921 375

1 349 921 375

1 349 921 375

1 349 921 375

6 749 606 875

Cyprus

23 770 514

23 770 514

23 770 514

23 770 514

23 770 514

118 852 570

Letland

117 495 173

117 495 173

117 495 173

117 495 173

117 495 173

587 475 865

Litouwen

195 495 162

195 495 162

195 495 162

195 495 162

195 495 162

977 475 810

Luxemburg

12 310 644

12 310 644

12 310 644

12 310 644

12 310 644

61 553 220

Hongarije

416 869 149

416 869 149

416 869 149

416 869 149

416 869 149

2 084 345 745

Malta

19 984 497

19 984 497

19 984 497

19 984 497

19 984 497

99 922 485

Nederland

73 268 369

73 268 369

73 268 369

73 268 369

73 268 369

366 341 845

Oostenrijk

520 024 752

520 024 752

520 024 752

520 024 752

520 024 752

2 600 123 760

Polen

1 320 001 539

1 320 001 539

1 320 001 539

1 320 001 539

1 320 001 539

6 600 007 695

Portugal

540 550 620

540 550 620

540 550 620

540 550 620

540 550 620

2 702 753 100

Roemenië

967 049 892

967 049 892

967 049 892

967 049 892

967 049 892

4 835 249 460

Slovenië

110 170 192

110 170 192

110 170 192

110 170 192

110 170 192

550 850 960

Slowakije

259 077 909

259 077 909

259 077 909

259 077 909

259 077 909

1 295 389 545

Finland

354 549 956

354 549 956

354 549 956

354 549 956

354 549 956

1 772 749 780

Zweden

211 889 741

211 889 741

211 889 741

211 889 741

211 889 741

1 059 448 705

Totaal EU-27

12 078 615 700

12 078 615 700

12 078 615 700

12 078 615 700

12 078 615 700

60 393 078 500

Technische bijstand (0,25 %)

30 272 220

30 272 220

30 272 220

30 272 220

30 272 220

151 361 100

Totaal

12 108 887 920

12 108 887 920

12 108 887 920

12 108 887 920

12 108 887 920

60 544 439 600


BIJLAGE XII

MIMIMUMBEDRAGEN UITGETROKKEN VOOR DE IN ARTIKEL 6, LID 1, PUNT G), BEDOELDE SPECIFIEKE DOELSTELLING

(lopende prijzen, in EUR)

Kalenderjaar

2023

2024

2025

2026

2027 en daaropvolgende jaren

België

14 847 778

14 847 778

14 847 778

14 847 778

14 847 778

Bulgarije

24 176 548

24 435 436

24 694 323

24 953 211

24 953 211

Tsjechië

25 648 419

25 648 419

25 648 419

25 648 419

25 648 419

Denemarken

25 871 018

25 871 018

25 871 018

25 871 018

25 871 018

Duitsland

147 470 864

147 470 864

147 470 864

147 470 864

147 470 864

Estland

5 893 097

5 978 919

6 064 741

6 150 562

6 150 562

Ierland

35 588 460

35 588 460

35 588 460

35 588 460

35 588 460

Griekenland

56 749 801

56 749 801

56 749 801

56 749 801

56 749 801

Spanje

144 455 673

144 674 662

144 893 650

145 112 639

145 112 639

Frankrijk

218 550 016

218 550 016

218 550 016

218 550 016

218 550 016

Kroatië

11 243 107

11 243 107

11 243 107

11 243 107

11 243 107

Italië

108 855 875

108 855 875

108 855 875

108 855 875

108 855 875

Cyprus

1 429 426

1 429 426

1 429 426

1 429 426

1 429 426

Letland

10 476 789

10 629 363

10 781 938

10 934 512

10 934 512

Litouwen

17 611 931

17 868 416

18 124 900

18 381 384

18 381 384

Luxemburg

982 435

982 435

982 435

982 435

982 435

Hongarije

37 295 555

37 295 555

37 295 555

37 295 555

37 295 555

Malta

137 821

137 821

137 821

137 821

137 821

Nederland

21 521 470

21 521 470

21 521 470

21 521 470

21 521 470

Oostenrijk

20 327 455

20 327 455

20 327 455

20 327 455

20 327 455

Polen

92 772 500

93 708 015

94 643 530

95 579 044

95 579 044

Portugal

18 403 246

18 666 767

18 930 288

19 193 810

19 193 810

Roemenië

58 407 631

59 234 372

60 061 114

60 887 856

60 887 856

Slovenië

3 945 902

3 945 902

3 945 902

3 945 902

3 945 902

Slowakije

12 026 832

12 172 635

12 318 439

12 464 242

12 464 242

Finland

15 580 507

15 635 064

15 689 620

15 744 176

15 744 176

Zweden

20 583 959

20 590 803

20 597 648

20 604 493

20 604 493


BIJLAGE XIII

WETGEVINGSHANDELINGEN VAN DE UNIE BETREFFENDE MILIEU EN KLIMAAT AAN DE DOELSTELLINGEN WAARVAN DE STRATEGISCHE GLB-PLANNEN VAN DE LIDSTATEN ZOUDEN MOETEN BIJDRAGEN, EN WAARMEE ZE ZOUDEN MOETEN STROKEN, KRACHTENS DE ARTIKELEN 108, 109 EN 115

Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand;

Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna;

Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid;

Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen;

Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa;

Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de vermindering van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen, tot wijziging van Richtlijn 2003/35/EG en tot intrekking van Richtlijn 2001/81/EG;

Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 en Besluit nr. 529/2013/EU;

Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013;

Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen;

Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG;

Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013;

Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden.


BIJLAGE XIV

VERSLAGLEGGING OP BASIS VAN EEN KERNREEKS VAN INDICATOREN KRACHTENS ARTIKEL 142

Indicatoren voor het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo)

Doelstellingen

Kernreeks van indicatoren

Het bieden van steun met het oog op een leefbaar bedrijfsinkomen en veerkracht van de landbouwsector in de hele Unie, ten behoeve van een grotere voedselzekerheid op lange termijn, van een meer diverse landbouw en van een economisch duurzame landbouwproductie in de Unie

O.3

Aantal begunstigden van GLB-steun

C.25

Agrarisch factorinkomen

R.6

Herverdeling naar kleinere landbouwbedrijven: Percentage aanvullende rechtstreekse betalingen per hectare voor in aanmerking komende landbouwbedrijven onder de gemiddelde omvang van landbouwbedrijven (ten opzichte van het gemiddelde)

Vergroting van de marktgerichtheid en het concurrentievermogen van landbouwbedrijven op zowel korte als lange termijn, onder meer door meer aandacht voor onderzoek, technologie en digitalisering

R.9

Modernisering van landbouwbedrijven: Percentage landbouwbedrijven dat investeringssteun voor herstructurering en modernisering ontvangt, onder meer ter verbetering van de hulpbronnenefficiëntie

Verbeteren van de positie van de landbouwers in de waardeketen

R.10

Betere organisatie van de voorzieningsketen: Aandeel landbouwbedrijven dat deelneemt aan producentengroeperingen, producentenorganisaties, lokale markten, korte toeleveringsketens en kwaliteitsregelingen die worden ondersteund door het GLB

Bijdragen tot matiging van en aanpassing aan klimaatverandering, onder meer door de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen en meer koolstof vast te leggen, en duurzame energie te bevorderen

I.10

Bijdragen aan de matiging van klimaatverandering: Broeikasgasemissies door de landbouw

R.14

Koolstofvastlegging in bodems en biomassa: Percentage gebruikt landbouwareaal (GLA) vallend onder ondersteunde verbintenissen om emissies te beperken of koolstofopslag te behouden of te verbeteren (met inbegrip van blijvend grasland, blijvende teelten met blijvende groene bedekking, landbouwgrond in wetlands en veengebied)

R.17

Bebost land: Areaal dat wordt ondersteund voor bebossing, agrobosbouw en herstel, met inbegrip van uitsplitsingen

Bevordering van de duurzame ontwikkeling en het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, onder meer door verlaging van de afhankelijkheid van chemische middelen

O.34

Aantal hectaren met milieupraktijken (samenvattende indicator inzake fysieke oppervlakte vallend onder conditionaliteit, ecoregelingen, milieu- en klimaatbeheerverbintenissen voor land- en bosbouw)

I.15

Verbeteren van de waterkwaliteit: Brutonutriëntenbalans op landbouwgrond

I.16

Beperken van nutriëntenlekkage: Nitraten in grondwater – Percentage grondwaterstations met een nitraatconcentratie van meer dan 50 mg/l volgens Richtlijn 91/676/EEG

I.18

Duurzaam en verminderd gebruik van pesticiden: Risico’s, gebruik en effecten van pesticiden

R.19

Verbetering en bescherming van de bodem: Percentage gebruikt landbouwareaal (GLA) vallend onder ondersteunde verbintenissen die gunstig zijn voor bodembeheer om bodemkwaliteit en biota te verbeteren (zoals minder grondbewerking, bodembedekking met gewassen, vruchtwisseling met peulgewassen)

R.20

Verbeteren van de luchtkwaliteit: Percentage gebruikt landbouwareaal (GLA) vallend onder ondersteunde verbintenissen om de emissie van ammoniak te verminderen

R.21

Beschermen van de waterkwaliteit: Percentage gebruikt landbouwareaal (GLA) vallend onder ondersteunde verbintenissen voor de kwaliteit van waterlichamen

R.22

Duurzaam nutriëntenbeheer: Percentage gebruikt landbouwareaal (GLA) vallend onder ondersteunde verbintenissen in verband met verbeterd nutriëntenbeheer

R.24

Duurzaam en verminderd gebruik van pesticiden: Percentage gebruikt landbouwareaal (GLA) vallend onder ondersteunde specifieke verbintenissen die leiden tot een duurzaam gebruik van pesticiden ter vermindering van de risico’s en effecten van pesticiden zoals de uitspoeling van pesticiden

Bijdragen tot het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, tot versterking van ecosysteemdiensten en tot de instandhouding van habitats en landschappen

C.33

Landbouwareaal met biologische landbouw

I.21

Betere verlening van ecosysteemdiensten: Aandeel landbouwgrond met landschapselementen

R.29

Ontwikkeling van biologische landbouw: Percentage gebruikt landbouwareaal (GLA) dat door het GLB wordt ondersteund ten behoeve van biologische landbouw, met een uitsplitsing tussen voortzetting van of omschakeling naar biologische landbouw

R.34

Behoud van landschapselementen: Percentage gebruikt landbouwareaal (GLA) vallend onder ondersteunde verbintenissen voor het beheer van landschapselementen, met inbegrip van hagen en bomen

Het aantrekken en behouden van jonge landbouwers en nieuwe landbouwers en bevordering van duurzame bedrijfsontwikkeling in plattelandsgebieden

R.36

Generatievernieuwing: Aantal jonge landbouwers dat dat ondersteund wordt bij het starten van een landbouwbedrijf door het GLB, uitgesplitst naar geslacht

Bevordering van de werkgelegenheid, groei, gendergelijkheid, waaronder deelname van vrouwen in het boerenbedrijf, sociale inclusie en lokale ontwikkeling in plattelandsgebieden, ook in de circulaire bio-economie en de duurzame bosbouw

R.37

Groei en banen in plattelandsgebieden: Nieuwe banen ondersteund in GLB-projecten

R.38

Dekking van Leader: Percentage van de plattelandsbevolking vallend onder plaatselijke-ontwikkelingsstrategieën

R.41

Aansluiting van het platteland van Europa: Aandeel van de plattelandsbevolking dat betere toegang tot diensten en infrastructuur door GLB-steun geniet

Beter inspelen door de EU-landbouw op de maatschappelijke verwachtingen inzake voedsel en gezondheid, onder meer wat betreft hoogkwalitatief, veilig en voedzaam voedsel dat op duurzame wijze is geproduceerd, verminderen van de voedselverspilling, en verbetering van het dierenwelzijn alsook bestrijding van antimicrobiële resistentie

I.28

Beperking van het gebruik van antimicrobiële stoffen bij landbouwhuisdieren: verkoop/gebruik van antimicrobiële middelen voor voedselproducerende dieren

R.43

Beperking van het gebruik van antimicrobiële middelen: Aandeel grootvee-eenheden (GVE) vallend onder ondersteunde acties om het gebruik van antimicrobiële middelen te beperken (preventie/reductie)

R.44

Verbeteren van dierenwelzijn: Aandeel grootvee-eenheden (GVE) vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn

Modernisering van landbouw en plattelandsgebieden door kennisstimulering en -deling, innovatie en digitalisering in de landbouw en plattelandsgebieden en door bevordering van de benutting daarvan door landbouwers via betere toegang tot onderzoek, innovatie, kennisuitwisseling en scholing

R.1

Verbetering van prestaties door kennis en innovatie: Aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan door het GLB ondersteunde operationele groepen in het kader van het Europees innovatiepartnerschap (EIP) profiteert om betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren


6.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 435/187


VERORDENING (EU) 2021/2116 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 2 december 2021

inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2, en artikel 322, lid 1, punt a),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Rekenkamer (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (3),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (4),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In de mededeling van de Commissie van 29 november 2017 met als titel “De toekomst van voeding en landbouw” wordt geconcludeerd dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) nog sterker moet gaan inspelen op toekomstige uitdagingen en kansen door het bevorderen van werkgelegenheid, groei en investeringen, door de strijd tegen en de aanpassing aan klimaatverandering en door het brengen van onderzoek en innovatie van de laboratoria naar het veld en de markt. Voorts moet het GLB tegemoetkomen aan de zorgen en wensen van burgers inzake een duurzame landbouwproductie.

(2)

Krachtens artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) moet bij de uitvoering van het GLB rekening worden gehouden met de doelstellingen van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties, met inbegrip van de verplichtingen van de Unie inzake matiging van de klimaatverandering en ontwikkelingssamenwerking.

(3)

Het huidige nalevingsgestuurde uitvoeringsmodel van het GLB moet zodanig worden aangepast dat een grotere nadruk komt te liggen op resultaten en prestaties. In het kader daarvan moet de Unie de basisbeleidsdoelstellingen, interventietypen en basisvereisten van de Unie vaststellen terwijl de lidstaten meer verantwoordelijkheid moeten dragen voor en meer verantwoording moeten afleggen over de wijze waarop zij aan die doelstellingen voldoen. Bijgevolg moet worden gezorgd voor een grotere subsidiariteit en flexibiliteit zodat beter rekening kan worden gehouden met de lokale omstandigheden en behoeften. Daarom moeten de lidstaten in het nieuwe GLB-uitvoeringsmodel de verantwoordelijkheid krijgen om hun GLB-interventies toe te spitsen op hun specifieke behoeften en de basisvereisten van de Unie zodat ze maximaal kunnen bijdragen aan de GLB-doelstellingen van de Unie. Om te blijven zorgen voor een gemeenschappelijke aanpak en een gelijk speelveld, moeten de lidstaten ook het nalevings- en controlekader voor begunstigden opzetten en uitwerken, dat onder meer de naleving van standaarden voor goede landbouw- en milieucondities en uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen betreft.

(4)

Het GLB omvat interventies en maatregelen die in veel gevallen onder de in titel III van Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad (5) bedoelde strategische GLB-plannen vallen. Andere volgen nog de traditionele nalevingslogica. Het is van belang dat financiering wordt verstrekt voor alle interventies en maatregelen die bijdragen tot de verwezenlijking van de GLB-doelstellingen. Omdat die beide maatregelen en interventies bepaalde elementen gemeen hebben, moet de financiering ervan worden geregeld in hetzelfde samenstel van bepalingen. Waar nodig, moeten deze bepalingen echter in een verschillende behandeling voorzien. Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad (6) bevat voorschriften voor twee Europese landbouwfondsen, namelijk het Europees landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo). Die twee fondsen moeten in deze verordening in stand worden gehouden. Gezien de reikwijdte van de huidige GLB-hervorming moet Verordening (EU) nr. 1306/2013 worden vervangen.

(5)

De bepalingen van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7) (“het Financieel Reglement”), en met name die welke betrekking hebben op het gedeeld beheer met de lidstaten, de werking van geaccrediteerde instanties en de begrotingsbeginselen, moeten gelden voor de interventies en maatregelen in deze verordening.

(6)

Om tussen de lidstaten de praktijken inzake de toepassing van de overmachtsclausule te harmoniseren, moet deze verordening, waar nodig, voorzien in vrijstellingen van de GLB-regels voor gevallen van overmacht en uitzonderlijke omstandigheden en in een niet-uitputtende lijst van mogelijke, door de nationale bevoegde autoriteiten te erkennen gevallen van overmacht en uitzonderlijke omstandigheden. De nationale bevoegde autoriteiten moeten hun besluiten inzake overmacht of uitzonderlijke omstandigheden per geval nemen op basis van relevant bewijsmateriaal.

(7)

Voorts moet deze verordening voorzien in vrijstellingen van de GLB-regels voor gevallen van overmacht en uitzonderlijke omstandigheden, zoals in geval van extreme weersomstandigheden waarbij het bedrijf van de begunstigde dermate ernstige schade wordt toegebracht dat deze vergelijkbaar is met de schade ten gevolge van een ernstige natuurramp.

(8)

De GLB-uitgaven, met inbegrip van de uitgaven voor interventies van het strategisch GLB-plan in het kader van titel III van Verordening (EU) 2021/2115, moeten hetzij rechtstreeks via het ELGF en het Elfpo hetzij in het kader van gedeeld beheer met de lidstaten worden gefinancierd uit de algemene begroting van de Unie (“de Uniebegroting”). De soorten uitgaven die uit deze twee fondsen kunnen worden gefinancierd, moeten worden gespecificeerd.

(9)

Om de in artikel 39 VWEU vastgelegde doelstellingen van het GLB te kunnen verwezenlijken en om te voldoen aan het principe van gedeeld beheer waarin artikel 63 van het Financieel Reglement voorziet, moeten de lidstaten de nodige governancesystemen opzetten. Daarom moeten in deze verordening voorschriften worden vastgesteld voor het aanwijzen van de governance-instanties, te weten de bevoegde autoriteit, het betaalorgaan, de coördinerende instantie en de certificerende instantie.

(10)

Er moet een regeling komen voor de accreditatie door de lidstaten van betaalorganen, voor het aanwijzen en accrediteren van coördinerende instanties, voor de instelling van de procedures voor het verkrijgen van de beheersverklaringen, de jaarlijkse documenten inzake de financiële goedkeuring, een jaarlijkse samenvatting van de definitieve auditverslagen en de jaarlijkse prestatieverslagen, en voor het verkrijgen van de certificering van de beheers- en monitoringsystemen, van de rapportagesystemen en de certificering van de jaarrekeningen door onafhankelijke instanties. Voor de transparantie van het systeem van op nationaal niveau te verrichten controles, vooral wat de autorisatie-, validerings- en betalingsprocedures betreft, en voor een vermindering van de administratieve en de auditdruk voor de Commissie en voor de lidstaten wanneer elk afzonderlijk betaalorgaan moet worden geaccrediteerd, moet voorts het aantal diensten en instanties waaraan die taken worden gedelegeerd, worden beperkt, zulks met inachtneming van de grondwettelijke bepalingen van elke lidstaat. Wanneer in het constitutionele kader van een lidstaat ook regio’s zijn opgenomen, moet die lidstaat de mogelijkheid hebben onder bepaalde voorwaarden regionale betaalorganen te accrediteren.

(11)

Een lidstaat die meer dan één betaalorgaan accrediteert, moet één publieke coördinerende instantie aanwijzen die voor consistentie in het beheer van het ELGF en het Elfpo moet zorgen, als schakel tussen de Commissie en de verschillende geaccrediteerde betaalorganen moet fungeren en ervoor moet zorgen dat de gegevens die de Commissie vraagt over de verrichtingen van de diverse betaalorganen, vlot worden verstrekt. Die coördinerende instantie moet daarnaast acties ondernemen en coördineren om tekortkomingen van algemene aard die op nationaal vlak worden ondervonden, op te lossen, moet de Commissie op de hoogte houden van de verdere ontwikkelingen ter zake, en moet zorgen voor een geharmoniseerde toepassing van de regels van de Unie, rekening houdend met alle beperkingen die voortvloeien uit de bestaande grondwettelijke bepalingen.

(12)

Het betrekken van door de lidstaten geaccrediteerde betaalorganen is in het nieuwe GLB-uitvoeringsmodel een belangrijke voorwaarde om een redelijke zekerheid te verkrijgen dat de doelstellingen en streefcijfers van de desbetreffende strategische GLB-plannen worden gehaald met de interventies die uit de Uniebegroting worden gefinancierd. Daarom moet in deze verordening uitdrukkelijk worden bepaald dat alleen uitgaven van geaccrediteerde betaalorganen vergoed mogen worden uit de Uniebegroting. Daarnaast moet tegenover de uitgaven die de Unie financiert voor de in Verordening (EU) 2021/2115 genoemde interventies, een corresponderende output staan die voldoet aan de basisvereisten van de Unie en de governancesystemen.

(13)

Om een overzicht te hebben van de publieke en particuliere certificerende instanties en actuele informatie over de actieve certificerende instanties te verkrijgen, moet de Commissie informatie van de lidstaten ontvangen en een geactualiseerd register van die instanties bijhouden. Om ervoor te zorgen dat ook het Europees Parlement over accurate en actuele informatie beschikt, is het nodig dat de Commissie de lijst van aangewezen certificerende instanties jaarlijks aan het Europees Parlement doet toekomen.

(14)

In het kader van de naleving van de begrotingsdiscipline moet het jaarlijkse maximum voor de door het ELGF gefinancierde uitgaven worden bepaald door uit te gaan van de maximumbedragen die voor het ELGF zijn vastgesteld in het meerjarig financieel kader in Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad (8).

(15)

In het kader van de begrotingsdiscipline is het tevens noodzakelijk dat het jaarlijkse maximum van de uit het ELGF gefinancierde uitgaven onder alle omstandigheden en in elk stadium van de begrotingsprocedure en van de uitvoering van de begroting in acht wordt genomen. Derhalve moet het nationale maximum voor de rechtstreekse betalingen per lidstaat als vermeld in Verordening (EU) 2021/2115, worden beschouwd als financieel maximum voor dergelijke rechtstreekse betalingen voor de betrokken lidstaat en moeten de vergoedingen van deze betalingen binnen dat financiële maximum blijven.

(16)

Om ervoor te zorgen dat de bedragen ter financiering van het GLB binnen de jaarlijkse maxima blijven, moet het mechanisme van financiële discipline dat voorziet in aanpassing van de hoogte van de rechtstreekse steun, worden gehandhaafd. Ter ondersteuning van de landbouwsector in het geval van marktontwikkelingen of crisissituaties die de landbouwproductie of -distributie treffen, moet er een landbouwreserve blijven bestaan. In artikel 12, lid 2, punt d), van het Financieel Reglement is bepaald dat niet-vastgelegde kredieten uitsluitend naar het volgende begrotingsjaar mogen worden overgedragen, in de zin van artikel 9 van het Financieel Reglement (“begrotingsjaar”). Om de uitvoering voor begunstigden en nationale instanties aanzienlijk te vergemakkelijken, is voor ongebruikte bedragen van de in het jaar 2022 aan te leggen reserve voor crises in de landbouwsector een doorrolmechanisme nodig. Daartoe is een afwijking van artikel 12, lid 2, punt d), van het Financieel Reglement nodig, waardoor niet-vastgelegde kredieten van de landbouwreserve naar volgende begrotingsjaren kunnen worden overgedragen voor de financiering van de landbouwreserve in die volgende begrotingsjaren tot en met het jaar 2027. Voorts is er voor het begrotingsjaar 2022 een afwijking nodig aangezien het totale ongebruikte bedrag van de reserve voor crises in de landbouwsector dat aan het eind van het begrotingsjaar 2022 beschikbaar is, moet worden overgedragen naar het desbetreffende begrotingsonderdeel van de krachtens deze verordening opgerichte nieuwe landbouwreserve voor het begrotingsjaar 2023 zonder dat het volledig terugvloeit naar de begrotingsonderdelen voor de interventies in de vorm van rechtstreekse betalingen in het kader van het strategisch GLB-plan. Om de in het begrotingsjaar 2023 aan landbouwers te vergoeden bedragen te maximaliseren, moeten alle andere onder het ELGF-submaximum voor het begrotingsjaar 2023 beschikbare middelen, zoals vastgesteld in Verordening (EU, Euratom) 2020/2093, echter eerst worden gebruikt voor het aanleggen van de nieuwe landbouwreserve in het begrotingsjaar 2023.

(17)

Om een buitensporige administratieve druk op de nationale instanties en landbouwers te voorkomen, om de procedures zoveel mogelijk te vereenvoudigen en om steunaanvragen minder ingewikkeld te maken, mag er geen terugbetaling van de uit het voorgaande landbouwbegrotingsjaar overgedragen bedragen van de financiële discipline plaatsvinden wanneer voor een tweede opeenvolgende jaar (jaar N+1) financiële discipline wordt toegepast dan wel wanneer het totale bedrag van de niet-vastgelegde kredieten minder dan 0,2 % van het jaarlijkse ELGF-maximum is.

(18)

De maatregelen die worden genomen om de financiële bijdrage uit het ELGF en het Elfpo te bepalen met betrekking tot de berekening van de financiële maxima, laten de bevoegdheden van de in het VWEU aangewezen begrotingsautoriteit onverlet. Die maatregelen moeten derhalve zijn gebaseerd op de financiële enveloppes die zijn vastgesteld overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (9).

(19)

De begrotingsdiscipline vereist ook een voortdurend onderzoek van de begrotingssituatie op middellange termijn. De Commissie moet het Europees Parlement en de Raad, indien nodig, passende maatregelen voorstellen die ervoor zorgen dat de lidstaten de maxima van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 in acht nemen. Bovendien moet de Commissie te allen tijde haar beheersbevoegdheden ten volle gebruiken om de inachtneming van het jaarlijkse maximum te waarborgen, en moet zij het Europees Parlement en de Raad, dan wel enkel de Raad, naargelang van het geval, zo nodig passende maatregelen voorstellen om de begrotingssituatie te corrigeren. Indien aan het einde van een begrotingsjaar het jaarlijkse maximum als gevolg van de door de lidstaten gevraagde vergoedingen niet in acht kan worden genomen, moet de Commissie maatregelen kunnen nemen om de beschikbare bedragen voorlopig over de lidstaten te verdelen naar evenredigheid van hun nog hangende vergoedingsverzoeken, alsook maatregelen die de naleving van het voor het betrokken jaar vastgestelde maximum waarborgen. Betalingen voor het betrokken jaar moeten dan ten laste komen van het volgende begrotingsjaar, en het totale Uniefinancieringsbedrag per lidstaat alsook de aan de lidstaten verschuldigde verrekeningen moeten definitief worden vastgesteld, om ervoor te zorgen dat het vastgestelde bedrag in acht wordt genomen.

(20)

Bij de uitvoering van de begroting moet de Commissie een maandelijks systeem voor vroegtijdige waarschuwing en monitoring voor de landbouwuitgaven toepassen zodat zij bij een dreigende overschrijding van het jaarlijkse maximum zo snel mogelijk kan ingrijpen in het kader van haar beheersbevoegdheden en, als de eerdere maatregelen niet afdoende blijken, andere maatregelen kan voorstellen. In een periodiek verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad moet de ontwikkeling van de tot dan toe verrichte uitgaven worden vergeleken met de profielen en moet een inschatting worden gemaakt van de voor de rest van het begrotingsjaar te verwachten uitvoering van de begroting.

(21)

Wat betreft het ELGF, moet de Commissie de lidstaten de financiële middelen ter dekking van de uitgaven van de geaccrediteerde betaalorganen verstrekken in de vorm van vergoedingen op basis van de boeking van de door deze betaalorganen verrichte uitgaven. In afwachting van die vergoedingen in de vorm van maandelijkse betalingen, moeten de lidstaten de nodige middelen verstrekken naargelang van de behoeften van hun geaccrediteerde betaalorganen. In deze verordening moet uitdrukkelijk worden vastgesteld dat de administratieve en personeelskosten die de lidstaten en de bij de uitvoering van het GLB betrokken begunstigden maken, voor rekening van die lidstaten en begunstigden zijn.

(22)

Om de Commissie te voorzien van de middelen om met name a) de landbouwmarkten te beheren, b) de monitoring van de landbouwuitgaven te vergemakkelijken en c) de agrarische hulpbronnen op middellange en lange termijn te monitoren, inclusief met betrekking tot het milieu en de veerkracht ten aanzien van klimaatverandering en vooruitgang in de richting van relevante doelstellingen van de Unie, moet voorzien worden in het gebruik van het agrometeorologische systeem en in de verwerving en verbetering van satellietgegevens.

(23)

De Commissie moet de middelen krijgen voor marktmonitoring, rekening houdend met de doelstellingen en verbintenissen van de Unie, waaronder beleidssamenhang ten aanzien van ontwikkeling, om bij te dragen aan de markttransparantie.

(24)

Wat het financiële beheer van het Elfpo betreft, moeten bepalingen worden vastgesteld voor begrotingsvastleggingen, betalingstermijnen, schrappingen en onderbrekingen. Plattelandsontwikkelingsinterventies moeten worden gefinancierd uit de Uniebegroting op basis van vastleggingen in jaarlijkse tranches. Als de strategische GLB-plannen eenmaal zijn goedgekeurd, moeten de lidstaten over de Uniemiddelen kunnen beschikken. Daarom is een op passende wijze begrensd voorfinancieringssysteem nodig dat voor een gestage geldstroom zorgt zodat de betalingen aan de begunstigden in het kader van de interventies tijdig worden verricht.

(25)

Naast de voorfinanciering moet ook een onderscheid worden gemaakt tussen tussentijdse betalingen en de saldobetaling van de Commissie aan de geaccrediteerde betaalorganen. Ook moet worden voorzien in nadere regels voor die betalingen. De regel inzake automatische schrapping moet leiden tot een snellere uitvoering van interventies en moet bijdragen tot een solide financieel beheer. De regels voor de nationale kaders van lidstaten met regionale interventies zoals beschreven in Verordening (EU) 2021/2115, bieden de lidstaten eveneens een hulpmiddel om de uitvoering en een goed financieel beheer zeker te stellen.

(26)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de steun van de Unie tijdig aan de begunstigden wordt betaald zodat de begunstigden er doeltreffend gebruik van kunnen maken. Als de lidstaten de in het Unierecht bepaalde betalingstermijnen niet naleven, kunnen de begunstigden ernstige problemen ondervinden en kan de jaarlijkse opstelling van de Uniebegroting in gevaar komen. Daarom moeten de na het verstrijken van de betalingstermijnen verrichte uitgaven worden onttrokken aan Uniefinanciering. In overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel moet de Commissie echter voor het ELGF en het Elfpo kunnen voorzien in uitzonderingen op die algemene regel.

(27)

De Commissie dient zich bij de uitoefening van haar taken in verband met de uitvoering van de begroting van de Unie, te houden aan het evenredigheidsbeginsel, zoals vastgelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). Daarnaast moet dit evenredigheidsbeginsel ook in de regelingen voor de uitvoering en het gebruik van het ELGF en het Elfpo in acht worden genomen, rekening houdend met de algemene doelstelling om de administratieve lasten voor de bij het beheer en de controle van de programma’s betrokken instanties te verlichten.

(28)

Conform de structuur en sleutelkenmerken van het nieuwe GLB-uitvoeringsmodel mag de subsidiabiliteit van door de lidstaten gedane betalingen die voor Uniefinanciering in aanmerking komen, niet meer afhangen van de wettigheid en regelmatigheid van de betalingen aan individuele begunstigden. In plaats daarvan moeten, wat de in Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde interventietypes betreft, en onverminderd de in die verordening vastgelegde specifieke subsidiabiliteitsregels voor de gewasspecifieke betaling voor katoen, betalingen van de lidstaten subsidiabel zijn als ze matchen met een corresponderende output en de toepasselijke basisvereisten van de Unie in acht worden genomen.

(29)

Ter ondersteuning van de controle van de wettigheid en regelmatigheid voorziet Verordening (EU) nr. 1306/2013 in verlagingen en schorsingen van maandelijkse en tussentijdse betalingen. In het nieuwe GLB-uitvoeringsmodel moeten die instrumenten worden gebruikt ter ondersteuning van de prestatiegerichte uitvoering. Ook moet duidelijkheid worden verschaft over het verschil tussen verlagingen en schorsingen.

(30)

De procedure voor de verlaging van ELGF-betalingen vanwege niet-inachtneming van de in het Unierecht vastgestelde financiële maxima moet worden gestroomlijnd en worden aangepast aan de procedure welke in dit verband gevolgd wordt voor Elfpo-betalingen.

(31)

Ieder jaar en uiterlijk op 15 februari moeten de lidstaten de jaarrekeningen en een jaarlijks prestatieverslag over de uitvoering van het strategisch GLB-plan, de jaarlijkse samenvatting van de definitieve auditverslagen en de beheersverklaring toezenden aan de Commissie. Ingeval die documenten niet worden toegezonden en de Commissie de rekeningen voor het betrokken betaalorgaan dus niet kan goedkeuren en de subsidiabiliteit van de uitgaven niet kan toetsen aan de gerapporteerde output, moet de Commissie de maandelijkse betalingen kunnen schorsen en de kwartaalvergoeding kunnen onderbreken tot die documenten zijn ontvangen.

(32)

Voor situaties waarin sprake is van een abnormaal lage output, moet een nieuwe vorm van schorsing van betaling worden ingevoerd. Ingeval de gerapporteerde output op een abnormaal laag niveau ligt ten opzichte van de gedeclareerde uitgaven en indien de lidstaten geen naar behoren gemotiveerde redenen voor die situatie kunnen aanvoeren, moet de Commissie naast een verlaging van de uitgaven voor landbouwbegrotingsjaar N-1 ook toekomstige uitgaven kunnen schorsen voor interventies waarbij de output abnormaal laag was. Dergelijke schorsingen moeten worden bevestigd in het jaarlijkse prestatiegoedkeuringsbesluit.

(33)

Wat de meerjarige prestatiemonitoring betreft, moet de Commissie betalingen kunnen schorsen. Daarom moet de Commissie ingeval er sprake is van te trage of onvoldoende vooruitgang richting de streefcijfers als vermeld in het strategisch GLB-plan van een lidstaat en waarvoor de lidstaat geen naar behoren gemotiveerde redenen kan geven, de betrokken lidstaat kunnen verzoeken de nodige corrigerende acties uit te voeren op basis van een actieplan met duidelijke voortgangsindicatoren en een tijdschema waarbinnen de voortgang moet worden bereikt, dat is opgesteld in overleg met de Commissie. Ingeval de lidstaat het actieplan niet indient of uitvoert of ingeval het actieplan duidelijk tekortschiet of niet wordt gewijzigd overeenkomstig het schriftelijk verzoek van de Commissie, moet de Commissie de maandelijkse of tussentijdse betalingen kunnen schorsen. De Commissie moet de geschorste betalingen alsnog uitvoeren indien op basis van de prestatie-evaluatie of op basis van de tijdens het begrotingsjaar door de lidstaat vrijwillig afgegeven kennisgeving over de voortgang van het actieplan en de voortgang van de corrigerende acties om het tekort te verhelpen, bevredigende vooruitgang in de richting van de doelstellingen is geboekt.

(34)

Gelet op de noodzaak om over te gaan naar een resultaatgericht prestatiemodel, mag het verzoek van de Commissie om een actieplan voor het landbouwbegrotingsjaar 2025 niet leiden tot een opschorting van betalingen vóór de prestatie-evaluatie voor het landbouwbegrotingsjaar 2026.

(35)

Evenals in het kader van Verordening (EU) nr. 1306/2013 moet de Commissie betalingen kunnen schorsen wanneer zich ernstige tekortkomingen in de goede werking van de governancesystemen voordoen, zoals niet-naleving van de basisvereisten van de Unie en onbetrouwbaarheid van de rapportage. Wel moeten de voorwaarden voor de schorsing van betalingen worden getoetst om het mechanisme efficiënter te maken. De financiële gevolgen van dergelijke schorsingen moeten in een ad-hocconformiteitsprocedure worden bepaald.

(36)

De bevoegde nationale autoriteiten moeten de GLB-betalingen waarin het Unierecht voorziet, volledig aan de begunstigden uitkeren.

(37)

Om bepaalde soorten GLB-gerelateerde uitgaven te kunnen hergebruiken voor het GLB, moeten deze worden aangemerkt als bestemmingsontvangsten. Het overzicht van de bedragen in artikel 43 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 moet worden gewijzigd en die bepalingen moeten worden geharmoniseerd en samengevoegd met de bestaande bepalingen inzake bestemmingsontvangsten.

(38)

Verordening (EU) nr. 1306/2013 bevat een overzicht van de GLB-voorlichtingsmaatregelen en de doelstellingen ervan en bevat de regels voor de financiering ervan en voor de uitvoering van de desbetreffende projecten. De specifieke bepalingen inzake de doelstellingen en soorten voorlichtingsmaatregelen die moeten worden gefinancierd, moeten worden overgenomen in deze verordening.

(39)

De in het kader van het GLB vereiste maatregelen en interventies worden grotendeels volgens het beginsel van gedeeld beheer gefinancierd. Met het oog op een solide beheer van die Uniemiddelen moet de Commissie controleren op welke wijze de instanties van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor het doen van betalingen, de fondsen beheren. Het is wenselijk de aard van de door de Commissie te verrichten controles te bepalen, de voorwaarden voor de uitvoering van de Uniebegroting te specificeren en de door de lidstaten na te komen samenwerkingsverplichtingen te verduidelijken.

(40)

Om ervoor te zorgen dat de Commissie kan voldoen aan haar verplichting om het bestaan en correct functioneren in de lidstaten van de beheers- en inspectiesystemen voor de Unie-uitgaven te controleren, moet, onafhankelijk van de door de lidstaten zelf verrichte inspecties, worden voorzien in controles door personen die door de Commissie zijn gemachtigd om namens haar te handelen, en in de mogelijkheid dat de andere lidstaten bij deze werkzaamheden om bijstand kan worden verzocht.

(41)

Voor het samenstellen van de aan de Commissie te verstrekken informatie moet zo ruim mogelijk gebruik worden gemaakt van informatietechnologie. Bij de controles moet de Commissie volledig en onmiddellijk toegang hebben tot de op papier en in elektronische vorm vastgelegde informatie over de uitgaven.

(42)

Om de vereisten van het Financieel Reglement met betrekking tot het wederzijds gebruik van audits te kunnen toepassen, het risico van overlapping van audits van de diverse instellingen te verkleinen en de kosten van controles en de administratieve lasten voor de begunstigden en de lidstaten te beperken, moeten regels worden vastgesteld voor de single audit-benadering en moet worden voorzien in de mogelijkheid voor de Commissie om zekerheid aan het werk van betrouwbare certificerende instanties te ontlenen, rekening houdend met het single audit-beginsel en het evenredigheidsbeginsel met betrekking tot de omvang van het risico voor de Uniebegroting.

(43)

Wat de toepassing van de single audit-benadering betreft, moet de Commissie, hoewel zij in het algemeen zekerheid moet ontlenen aan het werk van de certificerende instanties, rekening houdend met haar eigen risicobeoordeling van de noodzaak van controles die zij zou moeten uitvoeren in de betrokken lidstaat, controles kunnen uitvoeren wanneer zij de betrokken lidstaat heeft meegedeeld dat zij niet op het werk van de certificerende instantie kan afgaan. Voorts moet de Commissie, met het oog op de uitoefening van haar verantwoordelijkheden uit hoofde van artikel 317 VWEU, controles kunnen verrichten wanneer zich ernstige tekortkomingen in de goede werking van de governancesystemen voordoen waaraan die lidstaat geen gevolg geeft.

(44)

Om heldere financiële betrekkingen tussen de geaccrediteerde betaalorganen en de Uniebegroting tot stand te brengen, moet de Commissie de rekeningen van die betaalorganen jaarlijks goedkeuren in het kader van de jaarlijkse financiële goedkeuring van de rekeningen. Het besluit inzake de goedkeuring van de rekeningen moet beperkt blijven tot de volledigheid, nauwkeurigheid en waarheidsgetrouwheid van de rekeningen en mag geen betrekking hebben op de conformiteit van de uitgaven met het Unierecht.

(45)

In lijn met het nieuwe GLB-uitvoeringsmodel moet een jaarlijkse prestatiegoedkeuring worden ingesteld waarbij de subsidiabiliteit van de uitgaven wordt getoetst aan de gerapporteerde output. Voor situaties waarin de gedeclareerde uitgaven geen corresponderende gerapporteerde output hebben en de lidstaat deze afwijking niet kan verklaren, moet een mechanisme van verlaging van betalingen worden opgezet.

(46)

Overeenkomstig artikel 317 VWEU is de Commissie verantwoordelijk voor de uitvoering van de Uniebegroting in samenwerking met de lidstaten. De Commissie moet derhalve kunnen bepalen of de door de lidstaten verrichte uitgaven in overeenstemming zijn met het Unierecht. De lidstaten moeten de mogelijkheid krijgen hun betalingsbesluiten te verantwoorden en een beroep te doen op bemiddeling wanneer zij het niet met de Commissie eens kunnen worden. Om de lidstaten juridische en financiële zekerheid te bieden over de in het verleden verrichte uitgaven moet een verjaringstermijn worden vastgesteld waarbinnen de Commissie moet bepalen welke financiële gevolgen niet-conformiteit moet hebben.

(47)

De lidstaten zijn op grond van artikel 9 van Verordening (EU) 2021/2115 verplicht de strategische GLB-plannen, zoals goedgekeurd door de Commissie overeenkomstig de artikelen 118 en 119 van die verordening, uit te voeren. Aangezien deze verplichting een basisvereiste van de Unie vormt, moet de Commissie, indien er ernstige tekortkomingen in de uitvoering van het strategisch GLB-plan door een lidstaat worden geconstateerd, kunnen besluiten de door dergelijke tekortkomingen getroffen risico-uitgaven uit te sluiten van Uniefinanciering.

(48)

Ter bescherming van de financiële belangen van de Uniebegroting moeten de lidstaten systemen invoeren om ervoor te zorgen dat de uit het ELGF en het Elfpo gefinancierde interventies daadwerkelijk plaatsvinden en correct worden uitgevoerd, waarbij het bestaande robuuste kader voor een solide financieel beheer in stand moet worden gehouden. Die systemen moeten onder meer bij begunstigden controleren of zij voldoen aan de subsidiabiliteitscriteria en andere voorwaarden, alsook aan de in de strategische GLB-plannen vermelde verplichtingen en de toepasselijke regels van de Unie.

(49)

Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (10) en Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 (11), (Euratom, EG) nr. 2185/96 (12) en (EU) 2017/1939 van de Raad (13) moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door evenredige maatregelen, onder meer maatregelen met betrekking tot preventie, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden, waaronder fraude, met betrekking tot terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede financiële middelen, en, voor zover van toepassing, met betrekking tot het opleggen van administratieve sancties.

Met name heeft het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig de Verordeningen (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EU, Euratom) nr. 883/2013 de bevoegdheid administratief onderzoek, daaronder begrepen controles ter plaatse en inspecties, te verrichten om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten die de financiële belangen van de Unie schaden. Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 heeft het Europees Openbaar Ministerie (EOM) de bevoegdheid over te gaan tot onderzoek en vervolging van strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in de zin van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (14). Personen of entiteiten die Uniemiddelen ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement ten volle aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie meewerken, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, de Rekenkamer en, wat betreft de lidstaten die deelnemen aan de versterkte samenwerking krachtens Verordening (EU) 2017/1939, het EOM alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van Uniemiddelen gelijkwaardige rechten verlenen.

(50)

Om ervoor te zorgen dat OLAF zijn bevoegdheden kan uitoefenen en voor een efficiënte analyse van gevallen van onregelmatigheden kan zorgen, moeten de lidstaten over systemen beschikken waarmee zij verslag kunnen uitbrengen aan de Commissie over ontdekte onregelmatigheden en andere gevallen van niet-naleving van de voorwaarden die de lidstaten in hun strategisch GLB-plan hebben vastgelegd, fraude daaronder begrepen, en over de follow-up ervan, alsmede over de follow-up van onderzoek van OLAF. De lidstaten moeten over de nodige regelingen beschikken die een doeltreffend onderzoek van klachten over het ELGF en het Elfpo waarborgen.

(51)

Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel moeten de lidstaten op verzoek van de Commissie de bij de Commissie ingediende klachten die in het toepassingsgebied van hun strategisch GLB-plan vallen, onderzoeken en de Commissie over de resultaten van die onderzoeken informeren. De Commissie moet ervoor zorgen dat aan klachten die rechtstreeks bij haar worden ingediend, op adequate wijze een gevolg wordt gegeven, overeenkomstig de discretionaire bevoegdheid waarover de Commissie beschikt om te bepalen of zij al dan niet een procedure inleidt (15).

(52)

Om de lidstaten te helpen de financiële belangen van de Unie doeltreffend te beschermen, moet de Commissie een datamininginstrument voor de beoordeling van risico’s ter beschikking stellen. De Commissie moet uiterlijk in 2025 een verslag indienen ter evaluatie van het gebruik van het centrale datamininginstrument en de interoperabiliteit ervan met het oog op het algemene gebruik door de lidstaten, indien nodig vergezeld van passende voorstellen.

(53)

De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 VWEU hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Deze regels zijn neergelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen en indirecte uitvoering, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde voorschriften betreffen ook de bescherming van de begroting van de Unie in geval van algemene rechtsstatelijke gebreken in de lidstaten, aangezien respect voor de rechtsstaat een wezenlijke voorwaarde is voor goed financieel beheer en doeltreffende Uniefinanciering.

(54)

Het is dienstig ervoor te zorgen dat de weigering of terugvordering van betalingen die het gevolg is van de niet-naleving van de regels voor de plaatsing van overheidsopdrachten, de ernst van een dergelijke niet-naleving markeert en het evenredigheidsbeginsel eerbiedigt, zoals verwoord in de richtsnoeren van de Commissie voor de financiële correcties die vanwege niet-naleving van dergelijke regels moeten worden toegepast op de uitgaven die de Unie in het kader van gedeeld beheer heeft gefinancierd. Voorts moet worden verduidelijkt dat de wettigheid en regelmatigheid van de transacties alleen in het geding is voor ten hoogste het gedeelte van de steun dat niet mag worden betaald of moet worden ingetrokken.

(55)

Krachtens diverse bepalingen in de landbouwwetgeving moet een zekerheid worden gesteld die waarborgt dat een verschuldigde som wordt betaald als een verplichting niet wordt nagekomen. Ter versterking van het kader voor zekerheden moet voor al deze bepalingen één horizontale regeling gelden.

(56)

De lidstaten moeten een geïntegreerd beheers- en controlesysteem (het “geïntegreerd systeem”) opzetten en in gebruik nemen voor bepaalde interventies waarin Verordening (EU) 2021/2115 voorziet, en voor de maatregelen als bedoeld in hoofdstuk IV van Verordening (EU) nr. 228/2013 van het Europees Parlement en de Raad (16) en in hoofdstuk IV van Verordening (EU) nr. 229/2013 van het Europees Parlement en de Raad (17). Om de Uniesteun doeltreffender te maken en beter te kunnen monitoren, moet het de lidstaten worden toegestaan om het geïntegreerd systeem te gebruiken voor andere interventies van de Unie.

(57)

Om een gelijk speelveld tussen begunstigden in verschillende lidstaten te waarborgen, is het noodzakelijk dat bepaalde algemene regels voor controles en sancties op Unieniveau worden ingevoerd.

(58)

De bestaande hoofdelementen van het geïntegreerd systeem, en met name de bepalingen inzake een systeem voor de identificatie van landbouwpercelen, een geospatiaal en een diergebonden aanvraagsysteem, een systeem voor de identificatie en registratie van betalingsrechten, een systeem voor de registratie van de identiteit van begunstigden en een controle- en sanctiesysteem, moeten blijven bestaan. Voor de monitoring van het agromilieuklimaatbeleid, met inbegrip van de impact van het GLB, de milieuprestaties en de voortgang richting de doelstellingen van de Unie, alsook om het gebruik van volledige, gratis en open gegevens en informatie van de Sentinel-satellieten en -diensten van het Copernicus-programma te bevorderen, moeten de lidstaten naast informatietechnologieën als Galileo en Egnos ook gebruik blijven maken van de gegevens- of informatieproducten van het Copernicus-programma zodat gewaarborgd is dat de gegevens in de gehele Unie onderling vergelijkbaar zijn. Daartoe moet het geïntegreerd systeem ook een areaalmonitoringsysteem bevatten.

(59)

Het geïntegreerd systeem moet, als onderdeel van de vereiste governancesystemen voor de uitvoering van het GLB, ervoor zorgen dat de geaggregeerde gegevens in de jaarlijkse prestatierapportage betrouwbaar en verifieerbaar zijn. Gezien het belang van een correct werkend geïntegreerd systeem moeten ook kwaliteitseisen worden vastgesteld. De lidstaten moeten een jaarlijkse kwaliteitsbeoordeling van het identificatiesysteem voor landbouwpercelen, van het geospatiale aanvraagsysteem en van het areaalmonitoringsysteem verrichten. De lidstaten moeten ook tekortkomingen verhelpen en op verzoek van de Commissie een actieplan opstellen.

(60)

In de mededelingen van de Commissie getiteld “De toekomst van voeding en landbouw”, “De Europese Green Deal”, “Een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem” en “EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 — De natuur terug in ons leven brengen” worden het intensiveren van milieuzorg en klimaatactie en het bijdragen tot de verwezenlijking van de milieu- en klimaatdoelstellingen en -streefcijfers van de Unie genoemd als strategische hoofdlijnen van het toekomstige GLB. Derhalve is het voor milieu- en klimaatdoeleinden op nationaal en Unieniveau nodig dat gegevens uit het systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen en andere gegevens uit het geïntegreerd beheers- en controlesysteem worden gedeeld. Er moet een regeling komen die ervoor zorgt dat de met het geïntegreerd systeem verzamelde milieu- en klimaatrelevante gegevens worden gedeeld tussen de publieke instanties van de lidstaten en met de instellingen en organen van de Unie. Om de gegevens van de verschillende publieke instanties efficiënter te kunnen gebruiken voor de productie van Europese statistieken, moet ook worden bepaald dat gegevens uit het geïntegreerd systeem voor statistische doeleinden beschikbaar moeten worden gesteld aan de organen die deel uitmaken van het Europees statistisch systeem.

(61)

De doorlichting van handelsdocumenten van ondernemingen die betalingen ontvangen of verrichten, kan een zeer doeltreffend middel zijn om toe te zien op transacties die deel uitmaken van het ELGF-financieringssysteem. Een dergelijke doorlichting vormt een aanvulling op andere, door de lidstaten al verrichte controles. Voorts moeten nationale doorlichtingsvoorschriften verder kunnen gaan dan wat volgens het Unierecht is vereist.

(62)

De voor een dergelijke doorlichting te gebruiken documenten moeten zo worden gekozen dat een volledige doorlichting mogelijk wordt. De keuze van de door te lichten ondernemingen moet berusten op de aard van de transacties die onder hun verantwoordelijkheid plaatsvinden, en op de verdeling per sector van de ondernemingen die betalingen ontvangen of verrichten, naargelang van hun financiële betekenis in het systeem van financiering door het ELGF.

(63)

De opdracht van de voor doorlichtingen verantwoordelijke ambtenaren moet worden vastgesteld, alsmede de plicht van ondernemingen om handelsdocumenten voor een bepaalde periode ter beschikking van deze ambtenaren te houden en alle door de ambtenaren gevraagde informatie te verstrekken. Ook moet het mogelijk zijn dat handelsdocumenten in sommige gevallen in beslag kunnen worden genomen.

(64)

Gelet op de internationale structuur van het handelsverkeer van landbouwproducten en omwille van een goede werking van de interne markt, is het noodzakelijk dat de lidstaten samenwerken. Ook moet op Unieniveau een centraal documentatiesysteem worden opgezet over in derde landen gevestigde ondernemingen die betalingen ontvangen of verrichten.

(65)

Hoewel de lidstaten verantwoordelijk zijn voor de vaststelling van hun eigen doorlichtingsprogramma’s, moeten deze aan de Commissie worden meegedeeld zodat zij haar toezichthoudende en coördinerende rol kan vervullen en ervoor kan zorgen dat deze programma’s op basis van passende criteria worden vastgesteld en doorlichtingen worden toegespitst op sectoren of ondernemingen met een hoog frauderisico. Het is van essentieel belang dat elke lidstaat een instantie of instanties aanwijst die verantwoordelijk zijn voor de monitoring van doorlichtingen van handelsdocumenten en voor de coördinatie van deze doorlichtingen. Die aangewezen instanties moeten onafhankelijk zijn van de diensten die doorlichtingen vóór betalingen uitvoeren. De in de loop van die doorlichtingen verzamelde informatie moet onder het beroepsgeheim worden beschermd.

(66)

Conditionaliteit is een belangrijk onderdeel van het GLB, aangezien ze maakt dat betalingen een stimulans vormen voor een hoge mate van duurzaamheid en een gelijk speelveld garandeert voor landbouwers in de lidstaten en in de Unie, met name wat de sociale, milieu- en klimaatelementen van het GLB betreft, maar ook in het kader van de volksgezondheid en het dierenwelzijn. Dit impliceert dat controles moeten worden verricht en zo nodig sancties moeten worden toegepast om de doeltreffendheid van het conditionaliteitssysteem te waarborgen. Om dit gelijke speelveld tussen begunstigden in verschillende lidstaten te garanderen, is het noodzakelijk dat bepaalde algemene regels voor conditionaliteit, alsook voor controles en sancties in verband met niet-naleving, op Unieniveau worden ingevoerd.

(67)

Om ervoor te zorgen dat de lidstaten conditionaliteit op geharmoniseerde wijze handhaven, moet worden voorzien in een minimumcontrolepercentage op Unieniveau, terwijl de lidstaten de bevoegde controle-instanties en de controles naar eigen inzicht mogen organiseren.

(68)

Hoewel het de lidstaten moet worden toegestaan om zelf een nadere invulling te geven aan sancties, moeten die sancties wel evenredig, doeltreffend en afschrikkend zijn en moeten ze andere in nationaal of Unierecht vastgelegde sancties onverlet laten. Om de evenredigheid, doeltreffendheid en afschrikkende werking van de sancties te waarborgen, moeten er regels voor de toepassing en berekening van die sancties worden vastgesteld. Rekening houdend met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (“Hof van Justitie”) in zaak C-361/19 (18), moet, om het verband tussen de gedraging van de landbouwer en de sanctie te waarborgen, worden bepaald dat de sanctie in de regel moet worden berekend op basis van de betalingen die zijn toegekend of zullen worden toegekend voor het kalenderjaar waarin de niet-naleving heeft plaatsgevonden. Wanneer op grond van de aard van de bevinding echter niet kan worden vastgesteld in welk jaar de niet-naleving heeft plaatsgevonden, moet, om de doeltreffendheid van het sanctiesysteem te waarborgen, worden vastgesteld dat voor die gevallen de sanctie moet worden berekend op basis van de betalingen die zijn toegekend of zullen worden toegekend voor het kalenderjaar waarin de niet-naleving is geconstateerd. Voor een doeltreffende en coherente aanpak van de lidstaten is het noodzakelijk dat wordt voorzien in een minimumsanctiepercentage op Unieniveau voor gevallen van niet-naleving. Deze minimumpercentages moeten worden toegepast door de lidstaten naargelang de ernst, de omvang, het permanente karakter of de herhaling en de opzettelijkheid van de geconstateerde niet-naleving. Om de evenredigheid van de sancties te waarborgen, moeten de lidstaten bepalen dat geen sancties worden toegepast indien de niet-naleving geen of slechts onbeduidende gevolgen heeft voor het bereiken van de doelstelling van de betrokken norm of eis, en moeten zij een bewustmakingsmechanisme opzetten om ervoor te zorgen dat begunstigden worden geïnformeerd over geconstateerde gevallen van niet-naleving en mogelijke te nemen corrigerende maatregelen.

(69)

Het mechanisme voor sociale conditionaliteit moet gebaseerd zijn op de handhavingsprocedures die worden uitgevoerd door de bevoegde handhavingsinstanties of -organen die verantwoordelijk zijn voor controles inzake arbeidsomstandigheden en -voorwaarden en toepasselijke arbeidsnormen. Deze handhavingsprocedures kunnen verschillende vormen aannemen, afhankelijk van het nationale systeem. De resultaten van de controles en de handhavingsprocedure moeten aan de betaalorganen worden meegedeeld, samen met een beoordeling gerangschikt volgens de ernst van de inbreuk op de relevante wetgeving.

(70)

Wanneer in de strategische GLB-plannen en in de respectieve overeenkomsten tussen de betaalorganen en de voor de handhaving van de sociale en arbeidswetgeving en van de toepasselijke arbeidsnormen verantwoordelijke instanties of organen het mechanisme inzake sociale conditionaliteit wordt toegepast, moet er nauwlettend op worden toegezien dat de autonomie van die handhavingsinstanties of -organen en de specifieke manier waarop de sociale en arbeidswetgeving en de toepasselijke arbeidsnormen in elke lidstaat ten uitvoer worden gelegd en gehandhaafd, worden geëerbiedigd. Dat mechanisme moet onafhankelijk blijven van en mag geen invloed hebben op de werking van het specifieke sociale model van elke lidstaat, noch op enigerlei wijze afbreuk doen aan de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Daartoe moet worden gezorgd voor een duidelijke scheiding van verantwoordelijkheden tussen de voor de handhaving van de sociale en arbeidswetgeving en van de toepasselijke arbeidsnormen verantwoordelijke instanties of organen enerzijds en de betaalorganen in de landbouwsector anderzijds, waarbij de rol van deze laatsten bestaat in de uitvoering van betalingen en de toepassing van sancties. De autonomie van de sociale partners evenals hun recht om na onderhandelingen collectieve overeenkomsten te sluiten moeten ten volle worden geëerbiedigd. De autonomie van de sociale partners moet eveneens worden geëerbiedigd wanneer zij verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van controles op arbeidsomstandigheden.

(71)

Om voor een harmonieuze samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten op het gebied van de financiering van de GLB-uitgaven te zorgen, en in het bijzonder om de Commissie in staat te stellen om het financiële beheer van de lidstaten te monitoren en de rekeningen van de geaccrediteerde betaalorganen goed te keuren, moeten de lidstaten bepaalde informatie bewaren en aan de Commissie meedelen.

(72)

Voor de samenstelling van de aan de Commissie toe te zenden gegevens en om ervoor te zorgen dat de Commissie volledig en onmiddellijk toegang kan hebben tot de gegevens over de uitgaven, niet alleen op papier maar ook in elektronische vorm, moeten voorschriften worden vastgesteld voor de presentatie en indiening van gegevens, zoals de uiterste datums.

(73)

Aangezien de toepassing van de nationale controlesystemen en de conformiteitsgoedkeuring gevolgen kan hebben voor persoonsgegevens en gevoelige bedrijfsinformatie, moeten de lidstaten en de Commissie zorgen voor de vertrouwelijkheid van de in dit verband ontvangen informatie.

(74)

Voor een goed financieel beheer van de Uniebegroting, waarbij de beginselen van billijkheid zowel op het niveau van de lidstaten als op dat van de begunstigden in acht worden genomen, moeten voorschriften voor het gebruik van de euro worden vastgesteld.

(75)

De wisselkoers voor de omrekening van de euro in nationale valuta kan variëren in de periode waarin een verrichting wordt uitgevoerd. Daarom moet de voor de betrokken bedragen toe te passen koers worden bepaald met inachtneming van het feit waarmee het economisch doel van de betrokken verrichting wordt verwezenlijkt. De gehanteerde wisselkoers moet de koers zijn die geldt op de dag waarop dat feit zich voordoet. Het is noodzakelijk om dat ontstaansfeit of de afwijking van de toepassing ervan te preciseren, met inachtneming van bepaalde criteria, en met name de snelheid waarmee valutaschommelingen zich doen gelden. Er moeten bijzondere bepalingen worden vastgesteld voor uitzonderlijke monetaire situaties die zich zowel binnen de Unie als op de wereldmarkt kunnen voordoen en waarop onmiddellijk moet worden gereageerd met het oog op het goed functioneren van de in het kader van het GLB vastgestelde regelingen.

(76)

De lidstaten die de euro niet hebben ingevoerd, moeten de mogelijkheid hebben om uitgaven die verband houden met de GLB-wetgeving in euro’s in plaats van nationale valuta te betalen. Er zijn specifieke voorschriften nodig die ervoor zorgen dat deze mogelijkheid geen ongerechtvaardigd voordeel verschaft aan partijen die betalingen verrichten of ontvangen.

(77)

Het Unierecht inzake de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en met name de Verordeningen (EU) 2016/679 (19) en (EU) 2018/1725 (20) van het Europees Parlement en de Raad, moet van toepassing zijn op persoonsgegevens die de lidstaten en de Commissie met het oog op het vervullen van hun beheers-, controle-, audit-, monitoring- en evaluatieverplichtingen uit hoofde van deze verordening verzamelen.

(78)

De bekendmaking van de naam van de begunstigden van het ELGF en het Elfpo is een middel om de publieke controle op de aanwending van die fondsen te versterken, en is derhalve nodig om het financiële belang van de Unie te beschermen. Dit wordt gedeeltelijk bereikt door het preventieve en afschrikkende effect van een dergelijke bekendmaking, gedeeltelijk door het ontmoedigen van individuele begunstigden om onregelmatigheden te begaan, en ook gedeeltelijk door het versterken van de persoonlijke verantwoordingsplicht van de landbouwers voor de besteding van de door hen ontvangen publieke middelen. De bekendmaking van de desbetreffende informatie strookt met recente arresten van het Hof van Justitie en ook met de aanpak van het Financieel Reglement.

(79)

In dat verband moeten de rol van het maatschappelijk middenveld, en die van de media en niet-gouvernementele organisaties en hun bijdrage aan het versterken van het overheidscontrolekader tegen fraude en misbruik van publieke gelden, worden onderkend.

(80)

Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (21) bevat regels die voorzien in transparantie bij de uitvoering van de Europese structuur- en investeringsfondsen en bij de communicatie over programma’s in het kader van die fondsen. Met het oog op coherentie moet worden bepaald dat die regels in voorkomend geval ook gelden voor begunstigden van ELGF- en Elfpo-interventies.

(81)

De doelstelling van de publieke controle op het gebruik van middelen uit het ELGF en het Elfpo kan alleen worden bereikt als een bepaald niveau van informatie over de begunstigden ter kennis van het publiek wordt gebracht. Die informatie moet de identiteit van de begunstigde, het toegekende bedrag, het fonds waaruit het afkomstig is, en de bedoeling en de specifieke doelstelling van de betrokken verrichting omvatten. Deze informatie moet op een zodanige wijze bekend worden gemaakt dat zo weinig mogelijk afbreuk wordt gedaan aan het recht van de begunstigden op eerbiediging van hun privéleven en hun recht op bescherming van hun persoonsgegevens. Deze beide rechten zijn erkend in de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

(82)

Gezien de behoefte aan meer transparantie over de verdeling van de GLB-middelen uit het ELGF en het Elfpo, ook als het gaat om eigendomsstructuren in verband met GLB-begunstigden, moet op basis van de lijst met begunstigden van GLB-middelen, die achteraf per lidstaat wordt gepubliceerd, ook de identiteit van concerns vastgesteld kunnen worden. Dit zou aanzienlijk bijdragen tot het toezicht op eigendomsstructuren, en het onderzoek naar mogelijk misbruik van Uniemiddelen, belangenconflicten en corruptie vergemakkelijken.

(83)

Door het bekendmaken van nadere informatie over de verrichting op grond waarvan de landbouwer recht op steun heeft, en over de bedoeling en de specifieke doelstelling van de steun, krijgt het publiek concrete informatie over de gesubsidieerde activiteit en het doel waarvoor de steun is verleend. Van die openbaar toegankelijke informatie gaat een preventief en afschrikkend effect uit en zij helpt bij de bescherming van het financiële belang van de Unie.

(84)

Samen met de algemene voorlichting waarin deze verordening voorziet, zorgt de bekendmaking van die informatie voor een grotere transparantie op het gebied van de besteding van de Uniemiddelen voor het GLB waardoor de zichtbaarheid van en het inzicht in dat beleid worden vergroot. Het stelt burgers in staat om meer invloed uit te oefenen op het besluitvormingsproces, en zorgt ervoor dat de overheid een grotere legitimiteit krijgt en doeltreffender werkt en meer verantwoording aflegt aan de burger. Ook kunnen de burgers concreet zien welke publieke goederen de landbouw levert, hetgeen de legitimiteit van nationale en Uniesteun voor de landbouwsector ten goede komt.

(85)

Derhalve gaat de algemene bekendmaking van de relevante informatie niet verder dan hetgeen in een democratische samenleving nodig is om de financiële belangen van de Unie te beschermen en het hoofddoel van inzicht van het publiek in de besteding van de gelden uit het ELGF en het Elfpo te bereiken.

(86)

In het kader van de gegevensbeschermingseisen moeten begunstigden van het ELGF en het Elfpo ervan in kennis worden gesteld dat hun gegevens bekend worden gemaakt, voordat die bekendmaking plaatsvindt. Zij moeten ook worden geïnformeerd over de mogelijkheid dat deze gegevens door audit- en onderzoeksorganen van de Unie en de lidstaten worden verwerkt ten behoeve van de bescherming van de financiële belangen van de Unie. De begunstigden moeten voorts worden ingelicht over hun rechten uit hoofde van Verordening (EU) 2016/679 en over de voor de uitoefening van die rechten geldende procedures.

(87)

Om bepaalde niet-essentiële onderdelen van deze verordening aan te vullen of te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (22). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(88)

Met het oog op het verzekeren van de goede werking van de betaalorganen en coördinerende instanties, de financiering door het ELGF van de uitgaven aan openbare interventie en het goede beheer van de kredieten die in de Uniebegroting voor het ELGF zijn opgenomen, moet die bevoegdheidsoverdracht betrekking hebben op de minimumvoorwaarden voor de accreditatie van de betaalorganen en de aanwijzing en accreditatie van coördinerende instanties, de verplichtingen van de betaalorganen op het gebied van openbare interventie en de regels inzake de inhoud van de beheers- en controletaken van de betaalorganen. Om ervoor te zorgen dat de financiële discipline in de lidstaten op coherente wijze wordt toegepast, moet die bevoegdheidsoverdracht bovendien ook betrekking hebben op de regels inzake de berekening van de financiële discipline die de lidstaten op de landbouwers moeten toepassen. Om ervoor te zorgen dat de openbare-interventieuitgaven behoorlijk worden beheerd, moet die bevoegdheidsoverdracht ook betrekking hebben op de soorten maatregelen die in het kader van openbare interventie moeten worden gefinancierd uit de Uniebegroting, en de vergoedingsvoorwaarden, de subsidiabiliteitsvoorwaarden en berekeningsmethoden op basis van de feitelijke waarnemingen van de betaalorganen, op basis van door de Commissie bepaalde forfaits, of op basis van forfaitaire of niet-forfaitaire bedragen waarin de landbouwwetgeving betreffende specifieke sectoren voorziet, de waardering van de verrichtingen die verband houden met openbare interventie, de maatregelen die moeten worden genomen bij verlies of achteruitgang van producten die onder de openbare interventie vallen, en de bepaling van de te financieren bedragen.

(89)

Om de Commissie in staat te stellen uitgaven die gedaan zijn vóór de vroegst mogelijke datum van betaling of na de laatst mogelijke datum van betaling, in aanmerking te laten komen voor Uniefinanciering, terwijl de financiële gevolgen daarvan beperkt blijven, moet die bevoegdheidsoverdracht ook gelden voor afwijkingen van de niet-subsidiabiliteit van betalingen die de betaalorganen aan de begunstigden doen vóór de vroegst mogelijke of na de laatst mogelijke datum van betaling. Om tot duidelijke regels en voorwaarden voor de lidstaten te komen, moet die bevoegdheidsoverdracht daarnaast ook gelden voor het schorsingspercentage voor betalingen in het kader van de jaarlijkse goedkeuringen, alsmede het percentage en de duur van schorsingen van betalingen en de voorwaarden om die bedragen te verlagen of alsnog te vergoeden in het kader van de meerjarige prestatiemonitoring. Die bevoegdheidsoverdracht moet ook gelden voor de interventies of maatregelen waarvoor de lidstaten voorschotten mogen betalen, om te zorgen voor continuïteit met de regels van Verordening (EU) nr. 1306/2013 en de desbetreffende gedelegeerde en uitvoeringshandelingen, terwijl de financiële limieten van artikel 11, lid 2, punt b), van het Financieel Reglement in acht worden genomen. Om bij de betalingen op basis van de uitgavendeclaraties van de lidstaten rekening te houden met de ontvangsten die door de betaalorganen voor de begroting van de Unie worden geïnd, moet die bevoegdheidsoverdracht ook gelden voor de voorwaarden waaronder bepaalde soorten uitgaven en ontvangsten in het kader van het ELGF en het Elfpo onderling moeten worden verrekend. Voor een billijke verdeling onder de lidstaten van de beschikbare kredieten, moet die bevoegdheidsoverdracht daarnaast gelden voor de methoden die van toepassing zijn op de vastleggingen en de betaling van de bedragen indien de Uniebegroting aan het begin van het begrotingsjaar niet is aangenomen of indien het totale bedrag van de geplande begrotingsvastleggingen de drempel van artikel 11, lid 2, van het Financieel Reglement overschrijdt.

(90)

Verder moet, om een correcte en efficiënte toepassing van de bepalingen betreffende controles ter plaatse en de toegang tot documenten van deze afdeling te waarborgen, die bevoegdheidsoverdracht gelden voor de specifieke verplichtingen waaraan de lidstaten moeten voldoen op het gebied van controles en toegang tot documenten en informatie, de criteria voor de verantwoording door de lidstaten, de methode en criteria voor de toepassing van verlagingen in het kader van de jaarlijkse prestatiegoedkeuring, alsmede de criteria en methode voor de toepassing van financiële correcties in het kader van de conformiteitsgoedkeuring.

(91)

Om ervoor te zorgen dat de controles correct en efficiënt worden uitgevoerd en dat de toetsing aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden op een zodanig efficiënte, coherente en niet-discriminerende wijze wordt uitgevoerd dat de financiële belangen van de Unie worden beschermd, moet die bevoegdheidsoverdracht ook gelden voor, wanneer het goede beheer van het systeem zulks vereist, aanvullende vereisten voor de douaneprocedures, en in het bijzonder die welke zijn vervat in Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad (23). Om te zorgen voor een gelijke behandeling, billijkheid en evenredigheid ingeval er een zekerheid wordt gesteld, moet die bevoegdheidsoverdracht gelden voor regels voor zekerheden waarbij de aansprakelijke partij wordt aangewezen ingeval een verplichting niet wordt nagekomen, regels waarin specifieke situaties worden beschreven waarin de bevoegde autoriteit mag afzien van de eis dat een zekerheid wordt gesteld, regels waarin de voorwaarden worden vastgelegd die verbonden zijn aan de te stellen zekerheid en de zekerheidssteller en de voorwaarden voor het stellen en vrijgeven van de zekerheden, regels waarin wordt vastgelegd welke specifieke voorwaarden verbonden zijn aan de zekerheid die in verband met betalingen van voorschotten wordt gesteld, en regels waarin wordt aangegeven wat de gevolgen zijn van niet-naleving van de verplichtingen waarvoor een zekerheid is gesteld.

(92)

Wat het geïntegreerd systeem betreft, moet die bevoegdheidsoverdracht gelden voor regels inzake de kwaliteitsbeoordeling van het identificatiesysteem voor landbouwpercelen, van het geospatiale aanvraagsysteem en van het areaalmonitoringsysteem, en regels voor het identificatiesysteem voor landbouwpercelen, het systeem voor de identificatie van begunstigden en het systeem voor de identificatie en registratie van betalingsrechten.

(93)

Bovendien moet, teneinde te kunnen reageren op wijzigingen in de landbouwwetgeving betreffende specifieke sectoren en om de doeltreffendheid van het stelsel van controles achteraf te waarborgen, die bevoegdheidsoverdracht betrekking hebben op het opstellen van een lijst van interventies die uitgesloten zijn van de doorlichting van transacties. Om te zorgen voor een gelijk speelveld voor de lidstaten en voor de doeltreffendheid, de evenredigheid en een afschrikkend effect van de sanctiesystemen in het kader van conditionaliteit en sociale conditionaliteit, moet die bevoegdheidsoverdracht ook gelden voor gedetailleerde regels voor de toepassing en berekening van dergelijke sancties.

(94)

Om het ontstaansfeit nader te bepalen of vast te stellen om redenen die eigen zijn aan de marktordening of aan het betrokken bedrag, en om te voorkomen dat de lidstaten die de euro niet hebben ingevoerd, verschillende wisselkoersen hanteren wanneer zij de geïnde ontvangsten of de aan de begunstigden betaalde steun boeken in een andere munteenheid dan de euro, en de uitgavendeclaraties van de betaalorganen opstellen, moet die bevoegdheidsoverdracht ook gelden voor de ontstaansfeiten en de wisselkoers die gehanteerd moet worden door de lidstaten die de euro niet hebben ingevoerd, en voor de wisselkoers die geldt bij de opstelling van uitgavendeclaraties door het betaalorgaan en bij de vastlegging van openbare-opslagverrichtingen in de rekeningen van het betaalorgaan. Om te verhinderen dat monetaire praktijken van uitzonderlijke aard met betrekking tot een nationale munteenheid de toepassing van het Unierecht zouden bemoeilijken, moet die bevoegdheidsoverdracht ook gelden voor afwijkingen van de in deze verordening vastgestelde regels voor het gebruik van de euro.

(95)

Om te zorgen voor een vlotte overgang tussen de regels die zijn vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1306/2013 en de regels die zijn vastgesteld bij deze verordening, moet die bevoegdheidsoverdracht gelden voor het vaststellen van overgangsbepalingen.

(96)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (24).

(97)

Die uitvoeringsbevoegdheden van de Commissie moeten betrekking hebben op de regels voor de procedures voor toekenning, intrekking en evaluatie van de accreditatie van betaalorganen en de aanwijzing en accreditatie van coördinerende instanties, alsmede de procedures voor het toezicht op de accreditatie van betaalorganen; op de regelingen en procedures voor de controles die ten grondslag liggen aan de beheersverklaring van de betaalorganen, alsmede de structuur en het format ervan; op de werking van de coördinerende instantie en het doorgeven door die coördinerende instantie van informatie aan de Commissie; op de werking van de certificerende instanties, waaronder de te verrichten controles en de te controleren instanties, en op de door de certificerende instanties op te stellen certificaten en rapporten, samen met de begeleidende documenten.

(98)

De uitvoeringsbevoegdheden van de Commissie moeten ook gelden voor de auditbeginselen waarop de oordelen van de certificerende instantie gebaseerd zijn, waaronder een beoordeling van de risico’s, interne controles en het vereiste auditbewijs en de auditmethoden die de certificerende instanties, gelet op internationale auditnormen, moeten volgen voor het uitbrengen van hun oordeel.

(99)

Daarnaast moeten de uitvoeringsbevoegdheden van de Commissie gelden voor, in het kader van de procedure inzake financiële discipline, de vaststelling van het aanpassingspercentage voor de interventies in de vorm van rechtstreekse betalingen en de bijstelling van dat percentage, alsmede de bedragen van niet-vastgelegde kredieten die worden overgedragen overeenkomstig artikel 12, lid 2, punt d), van het Financieel Reglement om die interventies te financieren; en, in het kader van de procedure inzake begrotingsdiscipline, de voorlopige vaststelling van het bedrag van de betalingen en de voorlopige verdeling van de beschikbare begrotingsmiddelen over de lidstaten en de vaststelling van het totale bedrag van Uniefinanciering uitgesplitst naar lidstaat.

(100)

De uitvoeringsbevoegdheden van de Commissie moeten ook gelden voor de vaststelling van de bedragen voor de financiering van openbare-interventiemaatregelen, regels voor de financiering van de verwerving door de Commissie van de satellietgegevens die nodig zijn voor het areaalmonitoringsysteem en de acties die de Commissie onderneemt met behulp van teledetectietoepassingen voor het monitoren van agrarische hulpbronnen, de procedure volgens welke de Commissie die satellietgegevens verwerft en agrarische hulpbronnen monitort, en het kader voor de verwerving, de verbetering en het gebruik van satellietgegevens en meteorologische gegevens, en de toepasselijke termijnen.

(101)

Voorts moeten de uitvoeringsbevoegdheden van de Commissie gelden voor de vaststelling van de termijnen waarbinnen geaccrediteerde betaalorganen tussentijdse uitgavendeclaraties voor plattelandsontwikkelingsinterventies moeten opstellen en indienen bij de Commissie, alsmede regels voor de procedure en andere praktische regelingen voor de goede werking van het mechanisme voor betalingstermijnen; de schorsing, alsook het opheffen van de schorsing, en de verlaging van de maandelijkse en tussentijdse betalingen aan de lidstaten, alsmede regels inzake de structuur van de actieplannen en de procedure voor de opstelling ervan. Verder moeten de uitvoeringsbevoegdheden ook gelden voor regels inzake het bijhouden van afzonderlijke rekeningen door de betaalorganen en specifieke voorwaarden waaraan de informatie in de boekhouding van de betaalorganen moet voldoen; regels die in een spoedeisende situatie noodzakelijk en verdedigbaar zijn om specifieke problemen op te lossen in verband met betalingstermijnen en de betaling van voorschotten; regels voor de financiering en boekhoudkundige verantwoording van interventiemaatregelen in de vorm van openbare opslag en andere uit het ELGF en het Elfpo gefinancierde uitgaven, en de voorwaarden voor de uitvoering van de procedure voor automatische schrappingen.

(102)

De uitvoeringsbevoegdheden van de Commissie moeten bovendien gelden voor de voorwaarden waaronder de bewijsstukken en informatie inzake betalingen moeten worden bewaard; de procedures inzake de samenwerkingsverplichtingen waaraan de lidstaten moeten voldoen met betrekking tot de door de Commissie uit te voeren controles en toegang tot informatie; de jaarlijkse financiële goedkeuring, waaronder de regels betreffende acties die nodig zijn voor de vaststelling en uitvoering van die uitvoeringshandelingen, de jaarlijkse prestatiegoedkeuring, waaronder de regels betreffende de acties die nodig zijn voor de vaststelling en uitvoering van die uitvoeringshandelingen, en de uitwisseling van informatie tussen de Commissie en de lidstaten, de procedures en de in acht te nemen termijnen; de conformiteitsprocedure, waaronder de regels betreffende de acties die nodig zijn voor de vaststelling en uitvoering van die uitvoeringshandelingen, de uitwisseling van informatie tussen de Commissie en de lidstaten, de in acht te nemen termijnen en de bemiddelingsprocedure; regels betreffende de eventuele verrekening van de bedragen afkomstig van de terugvordering van onverschuldigde betalingen en de onttrekking van ten laste van de Uniebegroting gebrachte bedragen aan Uniefinanciering, en de wijze waarop de lidstaten aan de Commissie kennisgeving of mededeling moeten doen in verband met terugvorderingen vanwege niet-naleving.

(103)

Daarnaast moeten de uitvoeringsbevoegdheden van de Commissie gelden voor regels om te komen tot een uniforme uitvoering van de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de bescherming van de financiële belangen van de Unie en regels die nodig zijn voor een uniforme toepassing van controles in de Unie.

(104)

Voorts moeten de uitvoeringsbevoegdheden van de Commissie gelden voor de vorm van te stellen zekerheden en de procedure voor het stellen van zekerheden, voor de aanvaarding ervan en voor de vervanging van de oorspronkelijke zekerheden; de procedures voor het vrijgeven van zekerheden; en de kennisgeving die door de lidstaten of de Commissie moet worden gedaan in het kader van zekerheden.

(105)

Ook moeten de uitvoeringsbevoegdheden van de Commissie gelden voor regels voor de vorm, inhoud en regelingen voor de toezending of terbeschikkingstelling aan de Commissie van de beoordelingsverslagen over de kwaliteit van het identificatiesysteem voor landbouwpercelen, van het geospatiale aanvraagsysteem en van het areaalmonitoringsysteem, de door de lidstaten uit te voeren corrigerende acties met betrekking tot tekortkomingen die in die systemen aan het licht zijn gekomen, alsmede de basiskenmerken van en regels voor het steunaanvraagsysteem en het areaalmonitoringsysteem, met inbegrip van de geleidelijke invoering ervan.

(106)

Daarnaast moeten de uitvoeringsbevoegdheden van de Commissie gelden voor regels die nodig zijn voor een uniforme toepassing van de regels voor de doorlichting van handelsdocumenten. Ook moeten ze gelden voor regels voor de mededeling van informatie door de lidstaten aan de Commissie en maatregelen om de toepassing van het Unierecht te vrijwaren indien ervan kan worden uitgegaan dat het in gevaar wordt gebracht door uitzonderlijke monetaire praktijken in verband met een nationale munteenheid.

(107)

Verder moeten de uitvoeringsbevoegdheden van de Commissie gelden voor de vorm en het tijdschema van de bekendmaking van de begunstigden van het ELGF en het Elfpo, de uniforme toepassing van de verplichting om de begunstigden ervan in kennis te stellen dat hen betreffende gegevens openbaar zullen worden gemaakt, en de samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten in het kader van de bekendmaking van de begunstigden van het ELGF en het Elfpo.

(108)

Voor de vaststelling van bepaalde uitvoeringshandelingen moet de raadplegingsprocedure worden gevolgd. Wat de uitvoeringshandelingen voor de berekening van bedragen door de Commissie betreft, kan de Commissie haar volle verantwoordelijkheid voor het beheer van de begroting nemen dankzij de raadplegingsprocedure, die bedoeld is om de efficiëntie, voorspelbaarheid en snelheid te verhogen bij de naleving van de termijnen en de begrotingsprocedures. Wat de uitvoeringshandelingen in het kader van de betalingen aan de lidstaten en de werking van de procedure voor de goedkeuring van de rekeningen en de jaarlijkse prestatiegoedkeuring betreft, kan de Commissie dankzij de raadplegingsprocedure haar volle verantwoordelijkheid nemen voor het beheer van de begroting en voor de verificatie van de jaarrekeningen van de nationale betaalorganen met het oog op de aanvaarding van deze rekeningen of, indien de uitgaven niet overeenkomstig de Unievoorschriften zijn verricht, met het oog op de onttrekking van dergelijke uitgaven aan Uniefinanciering. Voor de vaststelling van de andere uitvoeringshandelingen moet de onderzoeksprocedure worden gevolgd.

(109)

Om te zorgen voor eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om zonder toepassing van Verordening (EU) nr. 182/2011 uitvoeringshandelingen vast te stellen voor de vaststelling van het voor de ELGF-uitgaven beschikbare nettosaldo, de bepaling van de maandelijkse betalingen die zij moet doen op basis van de uitgavendeclaraties van de lidstaten, en het bepalen van de aanvullende betalingen of het in mindering brengen van bedragen in het kader van de procedure voor maandelijkse betalingen.

(110)

Verordening (EU) nr. 1306/2013 moet derhalve worden ingetrokken.

(111)

Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt gezien de samenhang van deze verordening met de andere instrumenten van het GLB en de beperkte financiële middelen van de lidstaten, maar, vanwege de meerjarengarantie van Uniefinanciering en door het op één punt samenbrengen van de prioriteiten van de Unie, beter op Unieniveau kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(112)

Om te zorgen voor een vlotte uitvoering van de beoogde maatregelen, moet deze verordening met spoed in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Toepassingsgebied

Deze verordening bevat regels betreffende de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), en met name betreffende:

a)

de financiering van de uitgaven in het kader van het GLB;

b)

de door de lidstaten op te zetten beheers- en controlesystemen;

c)

goedkeurings- en conformiteitsprocedures.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)

“onregelmatigheid”: een onregelmatigheid in de zin van artikel 1, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95;

b)

“governancesystemen”: de in titel II, hoofdstuk II, van deze verordening bedoelde governance-instanties en de basisvereisten van de Unie, met inbegrip van de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in artikel 59 van deze verordening bedoelde doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de Unie, alsook uitvoering, overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) 2021/2115, van hun strategisch GLB-plan zoals goedgekeurd door de Commissie, en het verslagleggingssysteem dat is opgezet voor het in artikel 134 van die verordening bedoelde jaarlijkse prestatieverslag;

c)

“basisvereisten van de Unie”: de vereisten van Verordening (EU) 2021/2115, van deze verordening, van het Financieel Reglement en van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad (25);

d)

“ernstige tekortkomingen in de goede werking van de governancesystemen”: het bestaan van een systemische tekortkoming, rekening houdend met de herhaling, de ernst en de schadelijke gevolgen ervan voor de juistheid van de uitgavendeclaratie, de verslaglegging over de prestaties, of de naleving van het Unierecht;

e)

“outputindicator”: een outputindicator als bedoeld in artikel 7, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2021/2115;

f)

“resultaatindicator”: een resultaatindicator als bedoeld in artikel 7, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2021/2115;

g)

“actieplan”: voor de toepassing van de artikelen 41 en 42 van deze verordening, een door een lidstaat op verzoek van en in overleg met de Commissie opgesteld plan indien ernstige tekortkomingen in de goede werking van de governancesystemen van die lidstaat worden vastgesteld of in de omstandigheden als bedoeld in artikel 135 van Verordening (EU) 2021/2115, met de nodige corrigerende maatregelen en het desbetreffende tijdsbestek voor de uitvoering ervan overeenkomstig de artikelen 41 en 42 van deze verordening.

Artikel 3

Vrijstellingen voor gevallen van overmacht en voor uitzonderlijke omstandigheden

1.   Voor de financiering, het beheer en de monitoring van het GLB kunnen overmacht en uitzonderlijke omstandigheden met name worden erkend in de volgende gevallen:

a)

het bedrijf is zwaar getroffen door een ernstige natuurramp of extreme weersomstandigheden;

b)

de veehouderijgebouwen op het bedrijf zijn door een ongeluk verloren gegaan;

c)

al het vee of alle landbouwgewassen van de begunstigde of een gedeelte ervan zijn getroffen door een epizoötie, de uitbraak van een plantenziekte of de aanwezigheid van een plaagorganisme;

d)

het volledige bedrijf of een groot deel ervan is onteigend, indien deze onteigening op de dag van indiening van de aanvraag niet was te voorzien;

e)

overlijden van de begunstigde;

f)

langdurige arbeidsongeschiktheid van de begunstigde.

2.   Wanneer een ernstige natuurramp of extreme weersomstandigheden als bedoeld in lid 1, punt a), een welbepaald gebied ernstig treft, kan de betrokken lidstaat dat hele gebied als ernstig door die ramp of weersomstandigheden getroffen gebied beschouwen.

TITEL II

ALGEMENE BEPALINGEN INZAKE DE LANDBOUWFONDSEN

HOOFDSTUK I

Landbouwfondsen

Artikel 4

Fondsen voor de financiering van de landbouwuitgaven

De financiering van de diverse onder het GLB vallende interventies en maatregelen uit de algemene begroting van de Unie (“de Uniebegroting”) wordt gedaan door:

a)

het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF);

b)

het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo).

Artikel 5

ELGF-uitgaven

1.   Het ELGF wordt ten uitvoer gelegd hetzij in het kader van gedeeld beheer tussen de lidstaten en de Unie overeenkomstig lid 2, hetzij in het kader van rechtstreeks beheer overeenkomstig lid 3.

2.   Het ELGF financiert de volgende uitgaven in het kader van gedeeld beheer:

a)

maatregelen ter regulering of ondersteuning van landbouwmarkten, vastgelegd in Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (26);

b)

de financiële bijdrage van de Unie aan interventies in bepaalde sectoren als bedoeld intitel III, hoofdstuk III, van Verordening (EU) 2021/2115;

c)

interventies in de vorm van rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van het strategisch GLB-plan als bedoeld in artikel 16 van Verordening (EU) 2021/2115;

d)

de financiële bijdrage van de Unie aan voorlichtings- en afzetbevorderingsmaatregelen voor landbouwproducten op de interne markt van de Unie en in derde landen die door de lidstaten worden uitgevoerd en door de Commissie zijn geselecteerd;

e)

de financiële bijdrage van de Unie aan de specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie vastgelegd in Verordening (EU) nr. 228/2013, en aan de specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee vastgelegd in Verordening (EU) nr. 229/2013.

3.   Het ELGF financiert de volgende uitgaven in het kader van direct beheer:

a)

de afzetbevordering voor landbouwproducten, hetzij rechtstreeks door de Commissie hetzij door tussenkomst van internationale organisaties;

b)

overeenkomstig het Unierecht genomen maatregelen voor de instandhouding, de karakterisering, de verzameling en het gebruik van genetische hulpbronnen in de landbouw;

c)

de totstandbrenging en het onderhoud van de informatiesystemen inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen;

d)

systemen voor landbouwenquêtes, waaronder enquêtes inzake de structuur van landbouwbedrijven.

Artikel 6

Elfpo-uitgaven

Het Elfpo wordt uitgevoerd in het kader van gedeeld beheer tussen de lidstaten en de Unie. Het financiert de financiële bijdrage van de Unie aan de plattelandsontwikkelingsinterventies bedoeld in titel III, hoofdstuk IV, van Verordening (EU) 2021/2115 als gespecificeerd in de strategische GLB-plannen en aan acties in het kader van artikel 125 van die verordening.

Artikel 7

Andere uitgaven, waaronder de uitgaven voor technische bijstand

Het ELGF en het Elfpo kunnen elk hetzij op initiatief van de Commissie hetzij namens de Commissie rechtstreeks de activiteiten op het gebied van de voorbereiding, monitoring, administratieve en technische ondersteuning, evaluatie, audit en inspectie financieren die nodig zijn voor de uitvoering van het GLB. Daaronder valt met name het volgende:

a)

maatregelen die nodig zijn om het GLB te analyseren, te beheren, te monitoren, er informatie over uit te wisselen, en uit te voeren, met inbegrip van de beoordeling van de effecten, de milieuprestaties en de vorderingen met het oog op het halen van streefdoelen van de Unie, en maatregelen inzake de uitvoering van controlesystemen en technische en administratieve ondersteuning;

b)

de in artikel 24 bedoelde verwerving door de Commissie van de satellietgegevens die nodig zijn voor het areaalmonitoringsysteem;

c)

de acties die de Commissie uitvoert met behulp van teledetectietoepassingen voor de in artikel 25 bedoelde monitoring van agrarische hulpbronnen;

d)

maatregelen die nodig zijn voor de instandhouding en ontwikkeling van methoden en technische middelen op het gebied van de informatie, de onderlinge koppeling, de monitoring en de controle met betrekking tot het financiële beheer van de fondsen die gebruikt worden voor de financiering van het GLB;

e)

de in artikel 46 bedoelde voorlichting over het GLB;

f)

studies over het GLB en evaluaties van de uit het ELGF en het Elfpo gefinancierde maatregelen, met inbegrip van de verbetering van evaluatiemethoden en de uitwisseling van informatie over beste praktijken in het kader van het GLB en overleg met de betrokken belanghebbenden, en studies die samen met de Europese Investeringsbank (EIB) zijn verricht;

g)

in voorkomend geval, de bijdrage aan uitvoerende agentschappen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad (27) zijn opgericht en die optreden in het kader van het GLB;

h)

de bijdrage aan de in het kader van de plattelandsontwikkelingsinterventies genomen maatregelen op het gebied van de verspreiding van informatie, de bewustmaking, de bevordering van samenwerking en de uitwisseling van ervaringen met de betrokken belanghebbenden op Unieniveau, waaronder het netwerken van de betrokken partijen;

i)

informatietechnologienetwerken voor informatieverwerking en -uitwisseling, met inbegrip van institutionele informatietechnologiesystemen, die nodig zijn voor het beheer van het GLB;

j)

maatregelen die nodig zijn voor de ontwikkeling, registratie en bescherming van logo’s in het kader van de kwaliteitsregelingen van de Unie overeenkomstig artikel 44, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad (28), en voor de bescherming van de daaraan verbonden intellectuele-eigendomsrechten, en de nodige ontwikkelingen op het gebied van informatietechnologie (IT).

HOOFDSTUK II

Governance-instanties

Artikel 8

Bevoegde autoriteit

1.   Elke lidstaat wijst een bevoegde autoriteit op ministerieel niveau aan die verantwoordelijk is voor:

a)

de toekenning, evaluatie en intrekking van de accreditatie van de betaalorganen als bedoeld in artikel 9, lid 2;

b)

de aanwijzing van en de toekenning, evaluatie en intrekking van de accreditatie van de coördinerende instantie als bedoeld in artikel 10;

c)

de aanwijzing en intrekking van de aanwijzing van een certificerende instantie als bedoeld in artikel 12, en het waarborgen dat er te allen tijde een certificerende instantie is aangewezen;

d)

de uitvoering van de krachtens dit hoofdstuk aan de bevoegde autoriteit toegewezen taken.

2.   Op basis van een onderzoek van de minimumvoorwaarden die overeenkomstig artikel 11, lid 1, punt a), moeten worden vastgesteld door de Commissie, beslist de bevoegde autoriteit bij formeel besluit over de toekenning of, na een evaluatie, de intrekking van de accreditatie van het betaalorgaan en over de aanwijzing en de accreditatie en de intrekking van de accreditatie van de coördinerende instantie.

3.   De bevoegde autoriteit beslist, door middel van een formele handeling, over de aanwijzing en de intrekking van de aanwijzing van de certificerende instantie, waarbij wordt gewaarborgd dat er te allen tijde een certificerende instantie is aangewezen.

4.   De bevoegde autoriteit stelt de Commissie onverwijld in kennis van alle accreditaties en intrekkingen van de accreditatie van het betaalorgaan en van de aanwijzing en de accreditatie en de intrekking van accreditatie van de coördinerende instantie, en van de aanwijzing en de intrekking van de aanwijzing van de certificerende instantie.

Artikel 9

Betaalorganen

1.   Betaalorganen zijn diensten of instanties van de lidstaten en, in voorkomend geval, van hun regio’s, die verantwoordelijk zijn voor het beheer en de controle van de in artikel 5, lid 2, en artikel 6 bedoelde uitgaven.

Met uitzondering van het verrichten van betalingen kunnen de betaalorganen de uitvoering van de in de eerste alinea bedoelde taken delegeren.

2.   De lidstaten accrediteren als betaalorgaan de diensten of instanties die beschikken over een administratieve organisatie en een intern controlesysteem die voldoende garanties bieden dat de betalingen wettig en regelmatig zijn en naar behoren worden geboekt. Daartoe voldoen de betaalorganen aan de minimumvoorwaarden voor de accreditatie met betrekking tot de interne omgeving, controleactiviteiten, informatie en communicatie en monitoring die de Commissie op grond van artikel 11, lid 1, punt a), vaststelt.

Elke lidstaat beperkt, rekening houdend met zijn grondwettelijke bepalingen, zijn geaccrediteerde betaalorganen:

a)

tot één betaalorgaan op nationaal niveau of, in voorkomend geval, tot één per regio; en

b)

tot één betaalorgaan voor het beheer van zowel de ELGF- als de Elfpo-uitgaven, indien er alleen betaalorganen op nationaal niveau bestaan.

Wanneer betaalorganen op regionaal niveau worden opgezet, accrediteert een lidstaat daarnaast een betaalorgaan op nationaal niveau voor steunregelingen die vanwege de aard ervan op nationaal niveau moeten worden beheerd, of belast hij de regionale betaalorganen met het beheer van deze regelingen.

In afwijking van de tweede alinea van dit lid kunnen de lidstaten de betaalorganen die vóór 15 oktober 2020 zijn geaccrediteerd, aanhouden, mits de bevoegde autoriteit door middel van het in artikel 8, lid 2, bedoelde besluit bevestigt dat zij voldoen aan de in de eerste alinea van dit lid bedoelde minimumvoorwaarden voor accreditatie.

De accreditatie van betaalorganen die ten minste drie jaar lang geen ELGF- of Elfpo-uitgaven hebben beheerd, wordt ingetrokken.

Na 7 december 2021 kunnen de lidstaten geen aanvullende, nieuwe betaalorganen meer accrediteren, tenzij er in gevallen die onder de tweede alinea van punt a) vallen, waarbij, in overeenstemming met de grondwettelijke bepalingen, aanvullende regionale betaalorganen vereist zijn.

3.   Voor de toepassing van artikel 63, leden 5 en 6, van het Financieel Reglement wordt door de persoon die verantwoordelijk is voor het geaccrediteerde betaalorgaan, uiterlijk op 15 februari van het jaar dat volgt op het betrokken landbouwbegrotingsjaar, het volgende opgesteld en bij de Commissie ingediend:

a)

de jaarrekeningen betreffende de uitgaven die gedaan zijn bij de uitvoering van de aan dat geaccrediteerde betaalorgaan toevertrouwde taken, als bedoeld in artikel 63, lid 5, punt a), van het Financieel Reglement, vergezeld van de informatie die vereist is voor de goedkeuring overeenkomstig artikel 53 van deze verordening;

b)

het in artikel 54, lid 1, van deze verordening en in artikel 134 van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde jaarlijkse prestatieverslag waaruit blijkt dat de uitgaven in overeenstemming met artikel 37 van deze verordening zijn gedaan;

c)

een jaarlijkse samenvatting van de definitieve auditverslagen en van de uitgevoerde controles, een analyse van de aard en de omvang van de geconstateerde fouten en tekortkomingen in de governancesystemen, en een overzicht van de genomen of geplande corrigerende actie, overeenkomstig artikel 63, lid 5, punt b), van het Financieel Reglement;

d)

een in artikel 63, lid 6, van het Financieel Reglement bedoelde beheersverklaring:

i)

over het feit dat de informatie op juiste, volledige en accurate wijze is gepresenteerd, overeenkomstig artikel 63, lid 6, punt a), van het Financieel Reglement;

ii)

over de goede werking van de ingestelde governancesystemen, met uitzondering van de bevoegde autoriteit bedoeld in artikel 8, de coördinerende instantie bedoeld in artikel 10 en de certificerende instantie bedoeld in artikel 12 van deze verordening, ervoor zorgende dat de uitgaven zijn gedaan overeenkomstig artikel 37 van deze verordening, zoals bepaald in artikel 63, lid 6, punten b) en c), van het Financieel Reglement.

Overeenkomstig artikel 63, lid 7, tweede alinea, van het Financieel Reglement kan de Commissie na kennisgeving van de betrokken lidstaat de in de eerste alinea van dit lid bedoelde uiterste datum van 15 februari bij uitzondering verlengen tot 1 maart.

4.   Wanneer een geaccrediteerd betaalorgaan niet of niet meer aan één of meer van de minimumvoorwaarden voor accreditatie als bedoeld in lid 2, eerste alinea, voldoet, trekt de betrokken lidstaat op eigen initiatief of op verzoek van de Commissie de accreditatie van dat betaalorgaan in tenzij het betaalorgaan de nodige aanpassingen doorvoert binnen een termijn die door de bevoegde autoriteit van die lidstaat wordt bepaald naargelang van de ernst van het probleem.

5.   De betaalorganen zorgen voor het beheer en de controle van de verrichtingen in verband met de openbare interventie waarvoor zij verantwoordelijk zijn, en blijven eindverantwoordelijk op dit gebied.

Wanneer steun wordt verleend via een financieringsinstrument van de EIB of door een andere internationale financiële instelling waarvan een lidstaat aandeelhouder is, baseert het betaalorgaan zich op een controleverslag dat de ingediende betalingsaanvragen staaft. Die instellingen bezorgen het controleverslag aan de lidstaten.

6.   Voor de toepassing van artikel 33 wordt voor de Elfpo-uitgaven uiterlijk op 30 juni 2030 overeenkomstig lid 3 van dit artikel en artikel 10, lid 3, een aanvullend prestatieverslag ingediend dat betrekking heeft op de periode tot en met 31 december 2029.

Artikel 10

Coördinerende instanties

1.   Wanneer in een lidstaat meer dan één betaalorgaan is geaccrediteerd, wijst die lidstaat een publieke coördinerende instantie aan, die hij met de volgende taken belast:

a)

verzameling van de aan de Commissie te verstrekken informatie en toezending van die informatie aan de Commissie;

b)

verstrekking aan de Commissie van het in artikel 54, lid 1, van deze verordening en in artikel 134 van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde jaarlijkse prestatieverslag;

c)

uitvoering of coördinatie van acties om tekortkomingen van gemeenschappelijke aard te verhelpen, en de Commissie op de hoogte stellen van iedere ontwikkeling;

d)

bevordering en, waar mogelijk, waarborging van de geharmoniseerde toepassing van de Unieregelgeving.

2.   De coördinerende instantie wordt onderworpen aan een specifieke door de lidstaat uit te voeren accreditatie voor de verwerking van de in lid 1, punt a), bedoelde financiële informatie.

3.   Het in lid 1, punt b), van dit artikel bedoelde jaarlijkse prestatieverslag valt onder het in artikel 12, lid 2, bedoelde advies, en wordt bij de Commissie ingediend samen met een beheersverklaring die de compilatie van het volledige verslag bestrijkt.

Artikel 11

Bevoegdheden van de Commissie met betrekking tot betaalorganen en coördinerende instanties

1.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 102 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de goede werking van de krachtens de artikelen 9 en 10 ingestelde betaalorganen en coördinerende instanties te waarborgen en deze verordening aan te vullen met regels betreffende:

a)

de minimumvoorwaarden voor de accreditatie van de betaalorganen als bedoeld in artikel 9, lid 2, eerste alinea, en voor de aanwijzing en accreditatie van de coördinerende instanties als bedoeld in artikel 10;

b)

de verplichtingen van de betaalorganen wat betreft openbare interventie, alsmede de regels inzake de inhoud van hun verantwoordelijkheden op het gebied van beheer en controle.

2.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met regels voor:

a)

de procedures voor de toekenning, intrekking en evaluatie van de accreditatie van betaalorganen en voor de aanwijzing van en de toekenning, intrekking en evaluatie van de accreditatie van coördinerende instanties, en de procedures voor het toezicht op de accreditatie van betaalorganen;

b)

de regelingen en -procedures voor de controles die ten grondslag liggen aan de beheersverklaring van de betaalorganen, als bedoeld in artikel 9, lid 3, eerste alinea, punt d), alsook de structuur en het formaat ervan;

c)

de werking van de coördinerende instantie en de indiening van informatie bij de Commissie overeenkomstig artikel 10.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 12

Certificerende instanties

1.   De certificerende instantie is een publieke of particuliere auditorganisatie die voor een periode van ten minste drie jaar wordt aangewezen door de lidstaat, onverminderd het nationaal recht. Wanneer de instantie een particuliere auditorganisatie is en het nationale of Unierecht dit voorschrijft, wordt deze door de lidstaat geselecteerd via een openbare aanbesteding.

Een lidstaat die meer dan één certificerende instantie aanwijst, kan een publieke certificerende instantie op nationaal niveau aanwijzen die wordt belast met coördinatietaken.

2.   Voor de toepassing van artikel 63, lid 7, eerste alinea, van het Financieel Reglement brengt de certificerende instantie een overeenkomstig internationaal aanvaarde auditnormen opgesteld advies uit waarin wordt aangegeven of:

a)

de rekeningen een juist en getrouw beeld geven;

b)

de governancesystemen van de lidstaten naar behoren functioneren, met name:

i)

de governance-instanties als bedoeld in de artikelen 9 en 10, van deze verordening en in artikel 123 van Verordening (EU) 2021/2115;

ii)

de basisvereisten van de Unie;

iii)

het verslagleggingssysteem dat is opgezet voor het in artikel 134 van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde jaarlijkse prestatieverslag;

c)

de prestatieverslaglegging over outputindicatoren voor de jaarlijkse prestatiegoedkeuring als bedoeld in artikel 54 van deze verordening, en de prestatieverslaglegging over resultaatindicatoren voor de meerjarige prestatiemonitoring als bedoeld in artikel 128 van Verordening (EU) 2021/2115, waaruit blijkt dat aan artikel 37 van deze verordening is voldaan, correct zijn;

d)

de uitgaven voor de maatregelen van Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 229/2013 en (EU) nr. 1308/2013 en van Verordening (EU) nr. 1144/2014 van het Europees Parlement en de Raad (29) waarvoor bij de Commissie om terugbetaling is verzocht, wettig en regelmatig zijn.

In dat advies wordt ook aangegeven of bij het onderzoek twijfels zijn gerezen over de beweringen in de in artikel 9, lid 3, eerste alinea, punt d), bedoelde beheersverklaring. Het onderzoek heeft ook betrekking op de analyse van de aard en de omvang van de bij audits en controles vastgestelde fouten en tekortkomingen in de governancesystemen, en op de door het betaalorgaan genomen of geplande corrigerende actie, bedoeld in artikel 9, lid 3, eerste alinea, punt c).

Wanneer steun wordt verleend via een financieringsinstrument van de EIB of een andere internationale financiële instelling waarvan een lidstaat aandeelhouder is, baseert de certificerende instantie zich op het jaarlijkse auditverslag van de externe auditors van die instellingen. Die instellingen bezorgen het jaarlijkse auditverslag aan de lidstaten.

3.   De certificerende instantie beschikt over de nodige technische expertise en kennis van het GLB. Zij is operationeel onafhankelijk van het betaalorgaan en de coördinerende instantie, evenals van de bevoegde autoriteit die dat betaalorgaan heeft geaccrediteerd, en van de voor de uitvoering en de monitoring van het GLB verantwoordelijke instanties.

4.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met regels voor de werking van de certificerende instanties, waaronder de te verrichten controles en de te controleren instanties, en voor de door de certificerende instanties op te stellen certificaten en rapporten, samen met de begeleidende documenten.

Die uitvoeringshandelingen bevatten ook een beschrijving van:

a)

de auditbeginselen waarop de adviezen van de certificerende instantie gebaseerd moeten zijn, waaronder een beoordeling van de risico’s, interne controles en het vereiste auditbewijs;

b)

de auditmethoden die de certificerende instanties, gelet op internationale auditnormen, moeten volgen voor het uitbrengen van hun advies.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 13

Uitwisseling van beste praktijken

De Commissie bevordert de uitwisseling van beste praktijken tussen de lidstaten, met name wat betreft de werkzaamheden van de bestuursorganen in het kader van dit hoofdstuk.

TITEL III

FINANCIEEL BEHEER VAN HET ELGF EN HET ELFPO

HOOFDSTUK I

ELGF

Afdeling 1

Begrotingsdiscipline

Artikel 14

Begrotingsmaximum

1.   Het jaarlijkse maximum voor de ELGF-uitgaven wordt gevormd door de maximumbedragen die voor dit fonds zijn vastgesteld krachtens Verordening (EU, Euratom) 2020/2093.

2.   Wanneer het Unierecht voorziet in sommen die moeten worden opgeteld bij of afgetrokken van de in lid 1 bedoelde bedragen, stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast, zonder de in artikel 103 bedoelde procedure toe te passen, waarbij het voor de ELGF-uitgaven beschikbare nettosaldo wordt bepaald op basis van de in het Unierecht bedoelde gegevens.

Artikel 15

Inachtneming van het maximum

1.   Wanneer in het Unierecht met betrekking tot een lidstaat een financieel maximum voor landbouwuitgaven is vastgesteld in euro’s, worden de desbetreffende uitgaven tot dat maximum terugbetaald, waarbij die uitgaven zo nodig worden aangepast wanneer de artikelen 39 tot en met 42 van toepassing zijn.

2.   De in artikel 87 van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde toewijzingen van lidstaten voor interventies in de vorm van rechtstreekse betalingen, gecorrigeerd voor de aanpassingen op grond van artikel 17 van deze verordening, komen voor de toepassing van lid 1 van dit artikel overeen met de financiële maxima in euro’s.

Artikel 16

Landbouwreserve

1.   Aan het begin van elk jaar wordt in het ELGF een Unielandbouwreserve (“de reserve”) aangelegd die bedoeld is om aanvullende steun aan de landbouwsector te verlenen voor het beheer of de stabilisatie van de markt en om snel te reageren in crisissituaties die de landbouwproductie of -distributie treffen.

De kredieten voor de reserve worden rechtstreeks opgenomen in de Uniebegroting. In het landbouwbegrotingsjaar of de landbouwbegrotingsjaren waarvoor aanvullende steun nodig is, worden middelen uit de reserve beschikbaar gesteld voor de volgende maatregelen:

a)

maatregelen tot stabilisatie van de landbouwmarkten als bedoeld in de artikelen 8 tot en met 21 van Verordening (EU) nr. 1308/2013;

b)

uitzonderlijke maatregelen als bedoeld in de artikelen 219, 220 en 221 van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

2.   Het bedrag van de reserve is 450 miljoen EUR in lopende prijzen aan het begin van elk jaar van de periode 2023-2027, tenzij in de begroting van de Unie een hoger bedrag is vastgesteld. De Commissie kan het bedrag van de reserve in de loop van het jaar aanpassen wanneer dat wenselijk is gelet op marktontwikkelingen of -vooruitzichten in het lopende of het daaropvolgende jaar en rekening houdend met de onder het ELGF-submaximum beschikbare kredieten.

Indien die beschikbare kredieten niet toereikend zijn, kan in laatste instantie financiële discipline worden gebruikt overeenkomstig artikel 17 van deze verordening om de reserve te financieren tot maximaal het in de eerste alinea van dit lid genoemde startbedrag.

In afwijking van artikel 12, lid 2, derde alinea, van het Financieel Reglement worden niet-vastgelegde kredieten van de reserve tot en met het jaar 2027 overgedragen om de reserve in de daaropvolgende begrotingsjaren te financieren.

Bovendien wordt, in afwijking van artikel 12, lid 2, derde alinea, van het Financieel Reglement, het totale ongebruikte bedrag van de bij Verordening (EU) nr. 1306/2013 ingestelde reserve voor crises in de landbouwsector dat aan het eind van het jaar 2022 beschikbaar is, overgedragen naar het jaar 2023 zonder dat het volledig terugvloeit naar de begrotingsonderdelen voor de in artikel 5, lid 2, punt c), van deze verordening bedoelde acties, en wordt het voor zover nodig beschikbaar gesteld voor de financiering van de bij dit artikel ingestelde reserve, na rekening te hebben gehouden met de onder het ELGF-submaximum beschikbare kredieten. Indien na de financiering van de bij dit artikel ingestelde reserve kredieten van de reserve voor crises in de landbouwsector beschikbaar blijven, worden deze weer toegewezen aan de begrotingsonderdelen voor de in artikel 5, lid 2, punt c), van deze verordening bedoelde acties.

Artikel 17

Financiële discipline

1.   De Commissie stelt een aanpassingspercentage vast voor de in artikel 5, lid 2, punt c), van deze verordening bedoelde interventies in de vorm van rechtstreekse betalingen en voor de financiële bijdrage van de Unie aan rechtstreekse betalingen krachtens hoofdstuk IV van Verordening (EU) nr. 228/2013 en hoofdstuk IV van Verordening (EU) nr 229/2013 voor de in artikel 5, lid 2, punt e), van deze verordening bedoelde specifieke maatregelen (“het aanpassingspercentage”) wanneer de ramingen voor de financiering van de interventies en maatregelen die krachtens het overeenkomstige submaximum voor een bepaald begrotingsjaar worden gefinancierd, erop wijzen dat de toepasselijke jaarlijkse maxima zullen worden overschreden.

Het aanpassingspercentage is van toepassing op betalingen boven 2 000 EUR die voor het overeenkomstige kalenderjaar voor de in de eerste alinea van dit lid bedoelde interventies en specifieke maatregelen aan landbouwers worden toegekend. Voor de toepassing van deze alinea is artikel 17, lid 4, van Verordening (EU) 2021/2115 van overeenkomstige toepassing.

Uiterlijk op 30 juni van het kalenderjaar waarop het aanpassingspercentage van toepassing is, stelt de Commissie bij uitvoeringshandelingen het aanpassingspercentage vast. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 103, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

2.   Tot 1 december van het kalenderjaar waarop het aanpassingspercentage van toepassing is, kan de Commissie op basis van nieuwe informatie uitvoeringshandelingen vaststellen om het overeenkomstig lid 1 van dit artikel bepaalde aanpassingspercentage bij te stellen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 103, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

3.   Wanneer financiële discipline is toegepast, worden de kredieten die zijn overgedragen overeenkomstig artikel 12, lid 2, punt d), van het Financieel Reglement gebruikt voor de financiering van uitgaven krachtens artikel 5, lid 2, punt c), van deze verordening voor zover dit nodig is om een herhaalde toepassing van financiële discipline te vermijden.

Wanneer de overeenkomstig de eerste alinea over te dragen kredieten beschikbaar blijven en het totale bedrag aan niet-vastgelegde kredieten dat beschikbaar is voor terugbetalingen ten minste 0,2 % van het jaarlijkse maximum voor de ELGF-uitgaven is, kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen waarin per lidstaat de bedragen aan niet-vastgelegde kredieten worden vermeld die aan de eindbegunstigden moeten worden terugbetaald. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 103, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

4.   De lidstaten betalen de bedragen die de Commissie overeenkomstig lid 3, tweede alinea, heeft vastgesteld, terug aan de eindbegunstigden op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria. De lidstaten kunnen een ondergrens toepassen voor het bedrag dat per eindbegunstigde wordt terugbetaald. Die terugbetaling geldt alleen voor eindbegunstigden in lidstaten waarin in het voorgaande landbouwbegrotingsjaar financiële discipline is toegepast.

5.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 102 gedelegeerde handelingen vast te stellen die nodig zijn om een coherente toepassing van de financiële discipline in de lidstaten te waarborgen, en deze verordening aan te vullen met regels voor de berekening van de financiële discipline die de lidstaten op landbouwers moeten toepassen.

Artikel 18

Procedure voor de begrotingsdiscipline

1.   Wanneer bij de opstelling van de ontwerpbegroting voor begrotingsjaar N blijkt dat het in artikel 14 van deze verordening bedoelde bedrag voor begrotingsjaar N dreigt te worden overschreden, stelt de Commissie de maatregelen voor die nodig zijn om dat bedrag alsnog in acht te nemen. Die maatregelen moeten worden aangenomen door het Europees Parlement en de Raad wanneer de betrokken maatregel gebaseerd is op artikel 43, lid 2, VWEU of door de Raad wanneer de betrokken maatregel gebaseerd is op artikel 43, lid 3, VWEU.

2.   Indien de Commissie op enig moment van oordeel is dat het in artikel 14 van deze verordening bedoelde bedrag dreigt te worden overschreden en dat zij geen adequate maatregelen kan nemen om de situatie recht te zetten, stelt zij andere maatregelen voor die ervoor zorgen dat dat bedrag alsnog in acht wordt genomen. Die maatregelen moeten worden aangenomen door het Europees Parlement en de Raad wanneer de betrokken maatregel gebaseerd is op artikel 43, lid 2, VWEU of door de Raad wanneer de betrokken maatregel gebaseerd is op artikel 43, lid 3, VWEU.

3.   Wanneer aan het einde van begrotingsjaar N de terugbetalingsaanvragen van de lidstaten het in artikel 14 bedoelde bedrag overschrijden of waarschijnlijk zullen overschrijden, handelt de Commissie als volgt:

a)

zij neemt de door de lidstaten ingediende verzoeken naar rato in aanmerking, afhankelijk van de beschikbare begrotingsmiddelen, en stelt uitvoeringshandelingen vast waarin het bedrag van de betalingen voor de betrokken maand voorlopig wordt vastgesteld;

b)

zij bepaalt op of vóór 28 februari van begrotingsjaar N+1 voor alle lidstaten hun situatie met betrekking tot de Uniefinanciering voor begrotingsjaar N;

c)

zij stelt uitvoeringshandelingen vast waarin het totale Uniefinancieringsbedrag, verdeeld over de lidstaten, wordt vastgesteld op basis van een uniform Uniefinancieringspercentage, afhankelijk van het bedrag dat voor de maandelijkse betalingen beschikbaar was;

d)

zij betaalt uiterlijk bij de maandelijkse betalingen voor de maand maart van begrotingsjaar N+1 de aan de lidstaten verschuldigde verrekeningen uit.

De uitvoeringshandelingen waarin de eerste alinea, punten a) en c), van dit lid, voorziet, worden volgens de in artikel 103, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Artikel 19

Systeem voor vroegtijdige waarschuwing en monitoring

Om te voorkomen dat het in artikel 14 bedoelde begrotingsmaximum wordt overschreden, past de Commissie een systeem voor vroegtijdige waarschuwing en monitoring toe waarmee de ELGF-uitgaven per maand worden gevolgd.

Aan het begin van elk begrotingsjaar bepaalt de Commissie daartoe profielen van de maandelijkse uitgaven, waarbij zij zich, voor zover dienstig, baseert op het gemiddelde van de maandelijkse uitgaven in de voorgaande drie jaren.

De Commissie dient bij het Europees Parlement en de Raad periodiek een verslag in waarin de ontwikkeling van de gedane uitgaven wordt getoetst aan de profielen en waarin de voor het lopende begrotingsjaar verwachte uitvoering van de begroting wordt beoordeeld.

Afdeling 2

Financiering van de uitgaven

Artikel 20

Maandelijkse betalingen

1.   De Commissie stelt de kredieten die nodig zijn voor de financiering van de in artikel 5, lid 2, bedoelde uitgaven, in de vorm van maandelijkse betalingen ter beschikking van de lidstaten op basis van de uitgaven die de geaccrediteerde betaalorganen in een referentieperiode hebben gedaan.

2.   Totdat de Commissie de maandelijkse betalingen overmaakt, voorzien de lidstaten in de voor de uitgaven benodigde middelen naargelang van de behoeften van hun geaccrediteerde betaalorganen.

Artikel 21

Procedure voor de maandelijkse betalingen

1.   Onverminderd de artikelen 53, 54 en 55 doet de Commissie maandelijkse betalingen voor de uitgaven die de geaccrediteerde betaalorganen van de lidstaten in de referentiemaand hebben verricht.

2.   De maandelijkse betalingen worden aan elke lidstaat gedaan op of vóór de derde werkdag van de tweede maand na de maand waarin de uitgaven zijn verricht, waarbij rekening wordt gehouden met de in het kader van de artikelen 39 tot en met 42 toegepaste verlagingen en opschortingen en met alle andere correcties. Uitgaven die door de lidstaten zijn gedaan in de periode van 1 tot en met 15 oktober, worden beschouwd als uitgaven over de maand oktober. De uitgaven die in de periode van 16 tot en met 31 oktober zijn gedaan, worden beschouwd als uitgaven over de maand november.

3.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin de door haar te verrichten maandelijkse betalingen worden bepaald op basis van een uitgavendeclaratie van de lidstaten en de overeenkomstig artikel 90, lid 1, verstrekte informatie. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld zonder de in artikel 103 bedoelde procedure toe te passen.

4.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen waarin aanvullende betalingen of inhoudingen worden bepaald ter aanpassing van de betalingen die overeenkomstig lid 3 zijn verricht. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld zonder de in artikel 103 bedoelde procedure toe te passen.

5.   De Commissie stelt de lidstaat onverwijld in kennis van een overschrijding van de financiële maxima door de lidstaat.

Artikel 22

Administratieve en personeelskosten

Administratieve en personeelskosten van de lidstaten en van de begunstigden van ELGF-steun worden niet uit het ELGF gefinancierd.

Artikel 23

Uitgaven aan openbare interventie

1.   Wanneer voor een openbare interventie geen bedrag per eenheid wordt vastgesteld in het kader van de gemeenschappelijke marktordening, financiert het ELGF de betrokken maatregel op basis van uniforme standaardbedragen, met name voor de van de lidstaten afkomstige middelen die worden gebruikt voor de aankoop van producten, voor materiële opslagverrichtingen en, in voorkomend geval, voor de verwerking van de producten die in aanmerking komen voor openbare interventie, als bedoeld in artikel 11 van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

2.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 102 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met voorschriften betreffende:

a)

de voor Uniefinanciering in aanmerking komende soorten maatregelen en de voorwaarden voor de terugbetaling ervan;

b)

de subsidiabiliteitsvoorwaarden en berekeningswijze op basis van de feitelijke waarnemingen van de betaalorganen, van door de Commissie vastgestelde vaste percentages, of van forfaitaire of niet-forfaitaire bedragen die bij de landbouwwetgeving betreffende specifieke sectoren zijn vastgesteld.

c)

de waardering van verrichtingen in verband met openbare interventie, voor de maatregelen die moeten worden genomen bij verlies of achteruitgang van producten die onder de openbare interventie vallen, en voor de bepaling van de te financieren bedragen.

3.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin de in lid 1 bedoelde bedragen worden bepaald. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 103, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Artikel 24

Verwerving van satellietgegevens

De Commissie en de lidstaten komen de lijst van satellietgegevens die nodig zijn voor het in artikel 66, lid 1, punt c), bedoelde areaalmonitoringsysteem, overeen op basis van de door elke lidstaat opgestelde specificaties.

Overeenkomstig artikel 7, punt b), stelt de Commissie die satellietgegevens gratis ter beschikking aan de voor het areaalmonitoringsysteem bevoegde autoriteiten of aan de dienstverleners die van deze autoriteiten toestemming hebben gekregen om hen te vertegenwoordigen.

De Commissie blijft de eigenaar van de satellietgegevens.

De Commissie kan gespecialiseerde instanties belasten met taken op het gebied van technieken of werkmethoden die verband houden met het in artikel 66, lid 1, punt c), bedoelde areaalmonitoringsysteem.

Artikel 25

Monitoring van agrarische hulpbronnen

1.   De in het kader van artikel 7, punt c), gefinancierde acties zijn bedoeld om de Commissie de middelen te bieden om:

a)

de landbouwmarkten van de Unie in een mondiale context te beheren;

b)

te zorgen voor agro-economische en agromilieuklimaatmonitoring van het gebruik van landbouwgrond en veranderingen in het gebruik van landbouwgrond, waaronder boslandbouw, en monitoring van de toestand van de bodem, de gewassen, agrarische landschappen en landbouwgrond zodat ramingen van met name de opbrengsten en de landbouwproductie en de landbouweffecten van uitzonderlijke omstandigheden kunnen worden gemaakt, en zodat de weerbaarheid van landbouwsystemen en de vorderingen in de richting van het halen van de relevante duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties kunnen worden beoordeeld;

c)

de toegang tot de in punt b) bedoelde ramingen te delen in een internationale context, waaronder de initiatieven die gecoördineerd worden door organisaties van de Verenigde Naties, zoals het opmaken van broeikasgasinventarissen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, of andere internationale organisaties;

d)

bij te dragen tot specifieke maatregelen ter vergroting van de transparantie van de mondiale markten, rekening houdend met de doelstellingen en verbintenissen van de Unie;

e)

te zorgen voor een technologische follow-up van het agrometeorologische systeem.

2.   Krachtens artikel 7, punt c), financiert de Commissie de acties die betrekking hebben op:

a)

de verzameling of aankoop van gegevens die nodig zijn voor de uitvoering en monitoring van het GLB, waaronder satellietgegevens, geospatiale gegevens en meteorologische gegevens;

b)

de ontwikkeling van een infrastructuur voor ruimtelijke gegevens en van een website;

c)

de uitvoering van specifieke studies over klimaatomstandigheden;

d)

teledetectie als ondersteuning van de monitoring van veranderingen in het gebruik van landbouwgrond en de bodemkwaliteit; en

e)

de actualisering van agrometeorologische en econometrische modellen.

Zo nodig worden die acties in samenwerking met het Europees Milieuagentschap, het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek, nationale laboratoria en instanties uitgevoerd of wordt hierbij de particuliere sector betrokken.

Artikel 26

Uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de artikelen 24 en 25

De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met:

a)

regels voor de financiering op grond van artikel 7, punten b) en c);

b)

de procedure volgens welke de in de artikelen 24 en 25 bedoelde maatregelen moeten worden uitgevoerd om de gestelde doelen te bereiken;

c)

het kader voor de verwerving, de verbetering en het gebruik van satellietgegevens en meteorologische gegevens, en de toepasselijke termijnen.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

HOOFDSTUK II

ELFPO

Afdeling 1

Algemene bepalingen inzake het Elfpo

Artikel 27

Bepalingen die voor alle betalingen gelden

1.   De door de Commissie te betalen Elfpo-bijdrage als bedoeld in artikel 6, is niet hoger dan het bedrag aan begrotingsvastleggingen.

Onverminderd artikel 34, lid 1, worden die betalingen afgeboekt op de oudste openstaande begrotingsvastlegging.

2.   Artikel 110 van het Financieel Reglement is van toepassing.

Afdeling 2

Elfpo-financiering in het kader van het strategisch GLB-plan

Artikel 28

Financiële bijdrage uit het Elfpo

De financiële Elfpo-bijdrage in de uitgaven in het kader van de strategische GLB-plannen wordt voor elk strategisch GLB-plan bepaald binnen de grenzen van de maxima die zijn vastgelegd in het Unierecht inzake Elfpo-steun voor interventies van het strategisch GLB-plan.

Artikel 29

Begrotingsvastleggingen

1.   Het uitvoeringsbesluit van de Commissie tot goedkeuring van een strategisch GLB-plan vormt een financieringsbesluit in de zin van artikel 110, lid 1, van het Financieel Reglement en vormt na kennisgeving aan de betrokken lidstaat een juridische verbintenis in de zin van dat reglement. Dat uitvoeringsbesluit vermeldt de bijdrage per jaar.

2.   De begrotingsvastleggingen van de Unie voor elk strategisch GLB-plan vinden in de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2027 in jaarlijkse tranches plaats. In afwijking van artikel 111, lid 2, van het Financieel Reglement geschieden voor elk strategisch GLB-plan de begrotingsvastleggingen voor de eerste tranche na de goedkeuring van het strategisch GLB-plan door de Commissie en de daaropvolgende kennisgeving ervan aan de betrokken lidstaat. De begrotingsvastleggingen van de daaropvolgende tranches worden vóór 1 mei van elk jaar door de Commissie verricht op basis van het in lid 1 van dit artikel bedoelde uitvoeringsbesluit, tenzij artikel 16 van het Financieel Reglement van toepassing is.

Afdeling 3

Financiële bijdrage voor plattelandsontwikkelingsinterventies

Artikel 30

Bepalingen inzake betalingen voor plattelandsontwikkelingsinterventies

1.   De kredieten die nodig zijn voor de financiering van de in artikel 6 bedoelde uitgaven, worden aan de lidstaten ter beschikking gesteld in de vorm van voorfinanciering, tussentijdse betalingen en een saldobetaling, zoals beschreven in deze afdeling.

2.   Het gecumuleerde totaal van de voorfinanciering en de tussentijdse betalingen bedraagt ten hoogste 95 % van de Elfpo-bijdrage voor elk strategisch GLB-plan.

Wanneer het maximum van 95 % is bereikt, blijven de lidstaten betalingsverzoeken bij de Commissie indienen.

Artikel 31

Voorfinanciering

1.   Na het uitvoeringsbesluit van de Commissie tot goedkeuring van het strategisch GLB-plan keert de Commissie aan de lidstaat een eerste voorfinanciering voor de gehele looptijd van het strategisch GLB-plan uit. Deze initiële voorfinanciering wordt in tranches uitgekeerd, en wel als volgt:

a)

in 2023: 1 % van het Elfpo-steunbedrag voor de gehele looptijd van het strategisch GLB-plan;

b)

in 2024: 1 % van het Elfpo-steunbedrag voor de gehele looptijd van het strategisch GLB-plan;

c)

in 2025: 1 % van het Elfpo-steunbedrag voor de gehele looptijd van het strategisch GLB-plan;

Indien een strategisch GLB-plan in 2024 of later wordt goedgekeurd, worden de tranches uit eerdere jaren na goedkeuring ervan onverwijld betaald.

2.   Het totale bedrag dat als voorfinanciering is uitgekeerd, wordt aan de Commissie terugbetaald indien er geen uitgaven zijn gedaan en geen uitgavendeclaratie voor het strategisch GLB-plan is toegezonden binnen 24 maanden te rekenen vanaf de datum waarop de Commissie de eerste tranche van de voorfinanciering heeft uitgekeerd. Die voorfinanciering wordt verrekend met de eerste uitgaven die in het kader van het strategisch GLB-plan zijn gedeclareerd.

3.   Wanneer een overheveling naar of uit het Elfpo heeft plaatsgevonden overeenkomstig artikel 103 van Verordening (EU) 2021/2115 wordt geen aanvullende voorfinanciering betaald of teruggevorderd.

4.   De renteopbrengsten van de voorfinanciering worden voor het betrokken strategisch GLB-plan gebruikt en in mindering gebracht op het bedrag aan overheidsuitgaven dat in de einddeclaratie van de uitgaven is vermeld.

5.   Het totale voorfinancieringsbedrag wordt vóór de afsluiting van het strategisch GLB-plan goedgekeurd overeenkomstig de in artikel 53 bedoelde procedure.

Artikel 32

Tussentijdse betalingen

1.   Voor elk strategisch GLB-plan worden tussentijdse betalingen gedaan. Ze worden berekend door het in artikel 91 van Verordening (EU) 2021/2115 vermelde bijdragepercentage toe te passen op de overheidsuitgaven voor elk interventietype, met uitzondering van betalingen uit de aanvullende nationale financiering vermeld in artikel 115, lid 5, van die verordening.

Tussentijdse betalingen omvatten tevens de bedragen bedoeld in artikel 94, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2115.

2.   Afhankelijk van de beschikbaarheid van middelen verricht de Commissie, rekening houdend met de verlagingen en opschortingen ingevolge de artikelen 39 tot en met 42, tussentijdse betalingen voor de uitgaven die de geaccrediteerde betaalorganen hebben gedaan bij de uitvoering van de strategische GLB-plannen.

3.   In het geval van de uitvoering van financieringsinstrumenten overeenkomstig artikel 59, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060, bevat de uitgavendeclaratie de totale bedragen die de beheersautoriteit heeft uitgekeerd aan of, in het geval van garanties, die zij voor garantiecontracten heeft gereserveerd voor of ten voordele van eindbegunstigden als bedoeld in artikel 80, lid 5, eerste alinea, punten a), b) en c) van Verordening (EU) 2021/2115.

4.   In het geval van de uitvoering van financieringsinstrumenten overeenkomstig artikel 59, lid 2, van Verordening (EU) 2021/1060, worden de uitgavendeclaraties die uitgaven voor financieringsinstrumenten bevatten ingediend overeenkomstig de volgende voorwaarden:

a)

het in de eerste uitgavendeclaratie opgenomen bedrag moet voordien in het kader van het financieringsinstrument zijn betaald en mag niet hoger zijn dan 30 % van het totale bedrag van de subsidiabele overheidsuitgaven zoals in het kader van de desbetreffende financieringsregeling is vastgelegd voor de financieringsinstrumenten;

b)

het bedrag dat is opgenomen in de daaropvolgende uitgavendeclaraties die zijn ingediend in de subsidiabiliteitsperiode bepaald in artikel 86, lid 4, van Verordening (EU) 2021/2115, omvat de subsidiabele uitgaven bedoeld in artikel 80, lid 5, van die verordening.

5.   Overeenkomstig lid 4, punt a), van dit artikel, betaalde bedragen worden voor de toepassing van artikel 37, lid 2, als voorschotten beschouwd. De Commissie keurt het in lid 4, punt a), van dit artikel bedoelde bedrag van de eerste uitgavendeclaratie niet later goed dan in haar jaarrekeningen van het laatste jaar van uitvoering van het desbetreffende strategisch GLB-plan.

6.   Elke tussentijdse betaling wordt door de Commissie afhankelijk gesteld van de naleving van de volgende voorwaarden:

a)

overeenkomstig artikel 90, lid 1, punt c), is een door het geaccrediteerde betaalorgaan ondertekende uitgavendeclaratie bij de Commissie ingediend;

b)

over de gehele looptijd van het betrokken strategisch GLB-plan is voor geen enkel interventietype de totale Elfpo-bijdrage overschreden;

c)

de overeenkomstig artikel 9, lid 3, en artikel 12, lid 2, in te dienen documenten zijn aan de Commissie toegezonden.

7.   Indien niet is voldaan aan enige van de voorwaarden van lid 6, deelt de Commissie dit onmiddellijk mee aan het geaccrediteerde betaalorgaan of, wanneer er een coördinerende instantie is aangewezen, aan deze instantie. Indien niet is voldaan aan enige van de eisen van lid 6, punt a) of punt c), wordt de uitgavendeclaratie niet ontvankelijk geacht.

8.   Onverminderd de artikelen 53, 54 en 55 verricht de Commissie tussentijdse betalingen binnen 45 dagen na registratie van een uitgavendeclaratie die voldoet aan de eisen van lid 6.

9.   Binnen de door de Commissie vastgestelde termijnen stellen de geaccrediteerde betaalorganen tussentijdse uitgavendeclaraties voor de strategische GLB-plannen op en dienen zij deze hetzij rechtstreeks hetzij via de coördinerende instantie, wanneer er één is aangewezen, bij de Commissie in. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin die termijnen worden bepaald. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Uitgavendeclaraties hebben betrekking op de uitgaven die de betaalorganen in elk van de betrokken perioden hebben gedaan. Ze hebben tevens betrekking op de bedragen bedoeld in artikel 94, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2115. Wanneer echter in artikel 86, lid 3, van die verordening bedoelde uitgaven niet in de betrokken periode bij de Commissie kunnen worden gedeclareerd omdat een wijziging van het strategisch GLB-plan nog op de goedkeuring van de Commissie wacht, overeenkomstig artikel 119, lid 10, van die verordening, kunnen deze uitgaven in een daaropvolgende periode worden gedeclareerd.

Tussentijdse uitgavendeclaraties voor vanaf 16 oktober gedane uitgaven worden ten laste gebracht van de begroting van het volgende jaar.

10.   Wanneer de gesubdelegeerde ordonnateur een verdere verificatie eist omdat de verstrekte informatie onvolledig of onduidelijk is of omdat er meningsverschillen, interpretatieverschillen of onsamenhangendheden bestaan met betrekking tot een uitgavendeclaratie voor een referentieperiode en zulks met name te wijten is aan het niet-meedelen van de informatie die vereist is krachtens Verordening (EU) 2021/2115 en krachtens de op basis van die verordening vastgestelde handelingen van de Commissie, verstrekt de betrokken lidstaat binnen een termijn die naargelang van de ernst van het probleem in dat verzoek is vastgesteld, aanvullende informatie.

De in lid 8 vastgelegde termijn voor tussentijdse betalingen kan voor het gehele bedrag van de betalingsclaim of een deel daarvan worden onderbroken voor ten hoogste zes maanden vanaf de datum van verzending van het verzoek om informatie tot de gevraagde informatie is ontvangen en afdoende wordt geacht. De lidstaat kan ermee instemmen dat de onderbrekingsperiode met een periode van nog eens drie maanden wordt verlengd.

Wanneer de betrokken lidstaat het verzoek om aanvullende informatie niet binnen de in dat verzoek vastgestelde termijn beantwoordt of wanneer het antwoord niet afdoende wordt geacht of erop wijst dat de regelgeving niet is nageleefd of dat Uniemiddelen onjuist zijn gebruikt, kan de Commissie de betalingen overeenkomstig de artikelen 39 tot en met 42 van deze verordening opschorten of verlagen.

Artikel 33

Saldobetaling en afsluiting van de plattelandsontwikkelingsinterventies uit het strategisch GLB-plan

1.   Na ontvangst van het laatste jaarlijkse prestatieverslag over de uitvoering van een strategisch GLB-plan verricht de Commissie, onder voorbehoud van de beschikbaarheid van middelen, de saldobetaling op basis van het vigerende financieringsplan op het niveau van de Elfpo-interventietypes, van de jaarrekeningen voor het laatste jaar van uitvoering van het desbetreffende strategisch GLB-plan, en van de bijbehorende goedkeuringsbesluiten. Die rekeningen worden uiterlijk zes maanden na de einddatum voor de subsidiabiliteit van de uitgaven waarin artikel 86, lid 4, van Verordening (EU) 2021/2115 voorziet, ingediend bij de Commissie en hebben betrekking op de uitgaven die het betaalorgaan tot en met de einddatum voor de subsidiabiliteit van de uitgaven heeft gedaan.

2.   Het saldo wordt betaald uiterlijk zes maanden na de datum waarop de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie en documenten door de Commissie ontvankelijk zijn bevonden en de laatste reeks jaarrekeningen is goedgekeurd. Onverminderd artikel 34, lid 5, worden de na de saldobetaling nog vastgelegde bedragen binnen zes maanden door de Commissie vrijgemaakt.

3.   Indien de Commissie het laatste jaarlijkse prestatieverslag en de documenten die nodig zijn voor de goedkeuring van de jaarrekeningen over het laatste jaar van uitvoering van het strategische GLB-plan, niet binnen de in lid 1 van dit artikel vastgestelde termijn heeft ontvangen, wordt het saldo overeenkomstig artikel 34 automatisch vrijgemaakt.

Artikel 34

Automatische vrijmaking van vastleggingen voor strategische GLB-plannen

1.   De Commissie maakt automatisch elk gedeelte van een begrotingsvastlegging voor plattelandsontwikkelingsinterventies uit een strategisch GLB-plan vrij, indien het uiterlijk op 31 december van het tweede jaar na het jaar van de vastlegging niet is gebruikt voor de voorfinanciering of voor tussentijdse betalingen of indien zij daarvoor uiterlijk op die datum geen uitgavendeclaratie heeft ontvangen die voldoet aan de eisen van artikel 32, lid 6, punten a) en c).

2.   Het gedeelte van de begrotingsvastleggingen dat nog openstaat op de einddatum voor de subsidiabiliteit van de uitgaven als bedoeld in artikel 86, lid 4, van Verordening (EU) 2021/2115, en waarvoor binnen zes maanden na die datum geen uitgavendeclaratie is ingediend, wordt automatisch vrijgemaakt.

3.   In het geval van een gerechtelijke procedure of administratief beroep met schorsende werking wordt de in lid 1 of lid 2 bedoelde termijn waarna vastleggingen automatisch worden vrijgemaakt, gedurende die procedure of dat administratief beroep onderbroken voor het bedrag van de betrokken verrichtingen, mits de Commissie uiterlijk op 31 januari van jaar N+3 een gemotiveerde kennisgeving van de lidstaat ontvangt.

4.   Bij de berekening van de automatisch vrij te maken vastleggingen worden niet meegeteld:

a)

het gedeelte van de begrotingsvastleggingen waarvoor uiterlijk op 31 december van jaar N+2 al wel een uitgavendeclaratie is ingediend, maar waarvan de Commissie de vergoeding heeft verlaagd of opgeschort;

b)

het gedeelte van de begrotingsvastleggingen waarvoor het betaalorgaan vanwege overmacht geen betaling heeft kunnen verrichten omdat de overmachtsituatie ernstige gevolgen heeft gehad voor de uitvoering van strategisch GLB-plan; nationale autoriteiten die zich op overmacht beroepen, moeten de rechtstreekse gevolgen van de overmachtsituatie voor de uitvoering van alle of een deel van de plattelandsontwikkelingsinterventies uit het strategisch GLB-plan aantonen.

De lidstaat zendt de Commissie uiterlijk op 31 januari van elk jaar informatie toe over de in de eerste alinea genoemde uitzonderingen met betrekking tot de bedragen die tot het eind van het voorgaande jaar zijn gedeclareerd.

5.   De Commissie brengt de lidstaat tijdig op de hoogte wanneer er risico van automatische vrijmaking bestaat. Zij stelt de lidstaat in kennis van het vastgelegde bedrag dat volgens haar informatie automatisch moet worden vrijgemaakt. De lidstaat beschikt over een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de datum van ontvangst van die informatie om akkoord te gaan met het betrokken bedrag of om opmerkingen in te dienen. De Commissie gaat uiterlijk negen maanden na het verstrijken van de laatste in de leden 1, 2 en 3 bedoelde termijn, over tot automatische vrijmaking.

6.   Bij automatische vrijmaking wordt de Elfpo-bijdrage voor het desbetreffende strategisch GLB-plan voor het betrokken jaar verlaagd met het automatisch vrijgemaakte bedrag. De betrokken lidstaat legt een herzien financieringsplan waarin de verlaging van de steun over de interventietypes is verdeeld, ter goedkeuring over aan de Commissie. Bij ontstentenis daarvan verlaagt de Commissie de aan elk interventietype toegewezen bedragen naar rato.

HOOFDSTUK III

Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 35

Landbouwbegrotingsjaar

Onverminderd de bijzondere bepalingen inzake de declaraties van uitgaven en ontvangsten in verband met de openbare interventie die de Commissie krachtens artikel 47, lid 2, eerste alinea, punt a), heeft vastgesteld, omvat het landbouwbegrotingsjaar de gedane uitgaven en de geïnde ontvangsten die door de betaalorganen zijn opgenomen in de rekeningen van de begroting van het ELGF en het Elfpo voor landbouwbegrotingsjaar N, dat begint op 16 oktober van jaar N-1 en eindigt op 15 oktober van jaar N.

Artikel 36

Geen dubbele financiering

De lidstaten zorgen ervoor dat uit het ELGF en het Elfpo gefinancierde uitgaven niet anderszins uit de Uniebegroting worden gefinancierd.

In het kader van het Elfpo kan een verrichting diverse vormen van steun ontvangen, namelijk uit het strategisch GLB-plan, uit de andere fondsen bedoeld in artikel 1, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060 of uit andere instrumenten van de Unie, mits het totale gecumuleerde steunbedrag dat in het kader van de verschillende steunsoorten is toegekend niet hoger is dan de hoogste steunintensiteit of het hoogste steunbedrag die/dat van toepassing is op dat interventietype als bedoeld in titel III van Verordening (EU) 2021/2115 In dergelijke gevallen declareren de lidstaten bij de Commissie niet dezelfde uitgaven voor steun uit:

a)

een ander fonds bedoeld in artikel 1, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060 of uit een ander instrument van de Unie; of

b)

hetzelfde strategisch GLB-plan.

Het in een uitgavendeclaratie op te nemen uitgavenbedrag kan naar rato worden berekend overeenkomstig het document waarin de steunvoorwaarden zijn vastgesteld.

Artikel 37

Subsidiabiliteit van de uitgaven van de betaalorganen

1.   De in artikel 5, lid 2, en artikel 6 bedoelde uitgaven kunnen uitsluitend door de Unie worden gefinancierd indien deze gedaan zijn door erkende betaalorganen, en indien:

a)

ze gedaan zijn overeenkomstig de toepasselijke Unieregelgeving; of

b)

wat betreft de in Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde interventietypes:

i)

ze overeenstemmen met een corresponderende gerapporteerde output, en

ii)

ze zijn gedaan overeenkomstig de toepasselijke governancesystemen, hetgeen niet de in het relevante strategische GLB-plan vastgelegde subsidiabiliteitsvoorwaarden voor individuele begunstigden omvat.

2.   Het bepaalde in lid 1, punt b), i), geldt niet voor voorschotten die aan begunstigden worden betaald in het kader van de in Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde interventietypes.

Artikel 38

Inachtneming van de betalingstermijnen

1.   Indien er in het Unierecht betalingstermijnen zijn vastgelegd, komt een betaling van een betaalorgaan aan een begunstigde vóór de vroegst mogelijke datum van betaling of na de laatst mogelijke datum van betaling niet in aanmerking voor Uniefinanciering.

2.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 102 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met regels voor de omstandigheden en voorwaarden waaronder een in lid 1 van dit artikel bedoelde betaling toch subsidiabel kan worden geacht op grond van het evenredigheidsbeginsel.

Artikel 39

Verlaging van maandelijkse en tussentijdse betalingen

1.   Indien de Commissie uit de uitgavendeclaraties of de in artikel 90 bedoelde informatie, declaraties en documenten opmaakt dat de in het Unierecht vastgestelde financiële maxima zijn overschreden, verlaagt zij de maandelijkse of de tussentijdse betalingen aan de betrokken lidstaat in het kader van de uitvoeringshandelingen inzake de maandelijkse betalingen als bedoeld in artikel 21, lid 3, of in het kader van de tussentijdse betalingen als bedoeld in artikel 32.

2.   Indien de Commissie uit de uitgavendeclaraties of de in artikel 90 bedoelde informatie, declaraties en documenten opmaakt dat de in artikel 38 bedoelde betalingstermijnen niet zijn nageleefd, stelt zij de betrokken lidstaat daarvan in kennis en geeft zij deze de gelegenheid om binnen ten minste 30 dagen opmerkingen in te dienen. Indien de lidstaat in deze periode geen opmerkingen maakt of ingeval de Commissie tot de conclusie komt dat het antwoord duidelijk tekortschiet, kan de Commissie de maandelijkse of de tussentijdse betalingen aan de betrokken lidstaat verlagen in het kader van de uitvoeringshandelingen inzake de maandelijkse betalingen als bedoeld in artikel 21, lid 3, of in het kader van de tussentijdse betalingen als bedoeld in artikel 32.

3.   Verlagingen krachtens dit artikel laten artikel 53 onverlet.

4.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met verdere regels voor de procedure en andere praktische regelingen voor een correct functioneren van het in artikel 38 bedoelde mechanisme. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 40

Opschorting van betalingen in het kader van de jaarlijkse goedkeuring

1.   Wanneer de lidstaten de in artikel 9, lid 3, en artikel 12, lid 2, bedoelde documenten niet indienen binnen de in artikel 9, lid 3, bepaalde termijnen, kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen houdende opschorting van het totaal van de in artikel 21, lid 3, bedoelde maandelijkse betalingen. Na ontvangst van de ontbrekende documenten van de betrokken lidstaat voert de Commissie de opgeschorte betalingen alsnog uit, mits deze documenten uiterlijk zes maanden na de uiterste datum in kwestie zijn ontvangen.

Wat de in artikel 32 bedoelde tussentijdse betalingen betreft, worden uitgavendeclaraties op grond van lid 7 van dat artikel niet ontvankelijk geacht.

2.   Indien de Commissie in het kader van de in artikel 54 bedoelde jaarlijkse prestatiegoedkeuring vaststelt dat het verschil tussen de gedeclareerde uitgaven en het met de relevante gerapporteerde output corresponderende bedrag meer dan 50 % bedraagt en de lidstaat dat niet naar behoren kan motiveren, kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen houdende opschorting van de in artikel 21, lid 3, bedoelde maandelijkse betalingen of de in artikel 32 bedoelde tussentijdse betalingen.

Opschorting vindt plaats voor relevante uitgaven die betrekking hebben op de interventies die aan de in artikel 54, lid 2, bedoelde verlaging zijn onderworpen, en de op te schorten betaling mag niet hoger zijn dan het percentage dat correspondeert met de verlaging zoals toegepast overeenkomstig artikel 54, lid 2. De opgeschorte betalingen worden, uiterlijk door middel van de in artikel 54 bedoelde uitvoeringshandeling met betrekking tot het jaar waarin de betalingen werden opgeschort, door de Commissie aan de lidstaten terugbetaald dan wel blijvend verlaagd. Indien de lidstaten echter aantonen dat de nodige corrigerende maatregelen zijn genomen, kan de Commissie middels een afzonderlijke uitvoeringshandeling de opschorting eerder opheffen.

3.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 102 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met regels voor het percentage van de schorsing van betalingen.

4.   De in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 103, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Voordat de Commissie de in lid 1 en in lid 2, eerste alinea, van dit artikel bedoelde uitvoeringshandelingen vaststelt, brengt zij de betrokken lidstaat op de hoogte van haar voornemen en vraagt zij de lidstaat om binnen een termijn van ten minste 30 dagen te reageren.

5.   In de uitvoeringshandelingen tot vaststelling van de in artikel 21, lid 3, bedoelde maandelijkse betalingen of de in artikel 32 bedoelde tussentijdse betalingen, wordt rekening gehouden met de in het kader van dit artikel vastgestelde uitvoeringshandelingen.

Artikel 41

Opschorting van betalingen naar aanleiding van de meerjarige prestatiemonitoring

1.   Indien overeenkomstig artikel 135, leden 2 en 3, van Verordening (EU) 2021/2115 de Commissie de betrokken lidstaat verzoekt een actieplan in te dienen, bepaalt die lidstaat in overleg met de Commissie een dergelijk actieplan. Het actieplan bevat onder meer de beoogde corrigerende maatregelen en duidelijke voortgangsindicatoren en de termijn waarbinnen de voortgang moet worden verwezenlijkt. Die termijn kan langer duren dan één landbouwbegrotingsjaar.

De betrokken lidstaat reageert binnen twee maanden na het verzoek van de Commissie om een actieplan.

Binnen twee maanden na ontvangst van het actieplan van de betrokken lidstaat stelt de Commissie die lidstaat in voorkomend geval schriftelijk in kennis van haar bezwaren tegen het ingediende actieplan en verzoekt zij om wijziging ervan. De betrokken lidstaat geeft uitvoering aan het door de Commissie aanvaarde actieplan en neemt het verwachte tijdschema voor de uitvoering ervan in acht.

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met verdere regels voor de structuur van de actieplannen en voor de procedure voor het opstellen van de actieplannen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

2.   Indien de lidstaat het in lid 1 van dit artikel bedoelde actieplan niet indient of niet uitvoert, indien dat actieplan duidelijk tekortschiet, of indien het actieplan niet is gewijzigd in overeenstemming met het in dat lid bedoelde schriftelijke verzoek van de Commissie, kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen waarin de in artikel 21, lid 3, bedoelde maandelijkse betalingen of de in artikel 32 bedoelde tussentijdse betalingen worden geschorst.

In afwijking van de eerste alinea van dit lid leidt het verzoek van de Commissie om een actieplan voor het landbouwbegrotingsjaar 2025 niet tot een opschorting van betalingen vóór de prestatie-evaluatie voor het landbouwbegrotingsjaar 2026, als bedoeld in artikel 135, lid 3, van Verordening (EU) 2021/2115.

Opschorting van betalingen als bedoeld in de eerste alinea vindt overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel plaats voor relevante uitgaven die verband houden met de interventies uit hoofde van dat actieplan.

De Commissie voert de geschorste betalingen alsnog uit indien op basis van de prestatie-evaluatie als bedoeld in artikel 135 van Verordening (EU) 2021/2115 of op basis van de tijdens het landbouwbegrotingsjaar door de betrokken lidstaat spontane kennisgeving over de voortgang van het actieplan en de voortgang van de corrigerende acties om het tekort te verhelpen, bevredigende vooruitgang in de richting van de doelstellingen is geboekt.

Indien de situatie aan het einde van de twaalfde maand na de schorsing van de betalingen nog niet is gecorrigeerd, kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen waarin het geschorste bedrag voor de betrokken lidstaat definitief wordt verlaagd.

De in dit lid bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 103, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Voordat de Commissie deze uitvoeringshandelingen vaststelt, brengt zij de betrokken lidstaat op de hoogte van haar voornemen en vraagt zij de lidstaat om binnen een termijn van ten minste 30 dagen te reageren.

3.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 102 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met regels voor het percentage en de duur van de schorsing van betalingen en voor de voorwaarde om die bedragen te verlagen of alsnog uit te keren in het kader van de meerjarige prestatiemonitoring.

Artikel 42

Opschorting van betalingen in verband met tekortkomingen in de governancesystemen

1.   Bij ernstige tekortkomingen in de goede werking van de governancesystemen vraagt de Commissie de betrokken lidstaat desgevallend een actieplan in te dienen met de nodige corrigerende maatregelen en duidelijke voortgangsindicatoren. Dat actieplan wordt opgesteld in overleg met de Commissie. De betrokken lidstaat reageert binnen twee maanden na het verzoek van de Commissie om de noodzaak van een actieplan te beoordelen.

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met regels voor de structuur van de actieplannen en voor de procedure voor het opstellen van de actieplannen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

2.   Indien de lidstaat het in lid 1 van dit artikel bedoelde actieplan niet indient of niet uitvoert, of indien dat actieplan duidelijk tekortschiet, of indien het actieplan niet is uitgevoerd in overeenstemming met het in dat lid bedoelde schriftelijke verzoek van de Commissie, kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen waarin de in artikel 21, lid 3, bedoelde maandelijkse betalingen of de in artikel 32 bedoelde tussentijdse betalingen worden geschorst.

Schorsing vindt overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel plaats voor de relevante uitgaven van de lidstaat waar de tekortkomingen bestaan, en wel voor een in de in de eerste alinea van dit lid bedoelde uitvoeringshandelingen te bepalen duur van maximaal twaalf maanden. Wordt nog altijd aan de schorsingsvoorwaarden voldaan, dan kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen waarbij die termijn wordt verlengd met periodes van in totaal maximaal twaalf maanden. Bij de vaststelling van de in artikel 55 bedoelde uitvoeringshandelingen wordt rekening gehouden met de geschorste bedragen.

3.   De in lid 2 bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 103, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Voordat de Commissie deze uitvoeringshandelingen vaststelt, brengt zij de betrokken lidstaat van haar voornemen op de hoogte en vraagt zij de lidstaat om binnen een termijn van ten minste 30 dagen te reageren.

4.   Met de op grond van lid 2 van dit artikel vastgestelde uitvoeringshandelingen wordt rekening gehouden bij de opstelling van de uitvoeringshandelingen tot vaststelling van de in artikel 21, lid 3, bedoelde maandelijkse betalingen of de in artikel 32 bedoelde tussentijdse betalingen.

Artikel 43

Voeren van afzonderlijke rekeningen

1.   Elk betaalorgaan voert afzonderlijke rekeningen voor de kredieten die voor het ELGF en het Elfpo zijn opgenomen in de Uniebegroting.

2.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met nadere regels voor de verplichting van dit artikel en voor de specifieke voorwaarden waaraan de informatie in de boekhouding van de betaalorganen moet voldoen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 44

Betalingen aan begunstigden

1.   Tenzij in het Unierecht uitdrukkelijk anders is bepaald, zorgen de lidstaten ervoor dat betalingen die verband houden met de financiering in het kader van deze verordening, volledig aan de begunstigden worden uitgekeerd.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de betalingen uit hoofde van de in artikel 65, lid 2, bedoelde interventies en maatregelen uitgevoerd worden met ingang van 1 december van het betreffende en uiterlijk op 30 juni van het daaropvolgende kalenderjaar.

Niettegenstaande de eerste alinea kunnen de lidstaten:

a)

vóór 1 december maar niet vóór 16 oktober, voorschotten betalen van ten hoogste 50 % voor interventies in de vorm van rechtstreekse betalingen en voor de maatregelen als bedoeld in hoofdstuk IV van Verordening (EU) nr. 228/2013 en in hoofdstuk IV van Verordening (EU) nr. 229/2013;

b)

vóór 1 december voorschotten betalen van ten hoogste 75 % voor de steun die wordt verleend in het kader van de plattelandsontwikkelingsinterventies als bedoeld in artikel 65, lid 2.

3.   De lidstaten kunnen besluiten om krachtens de in de artikelen 73 en 77 van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde interventies voorschotten te betalen van ten hoogste 50 %.

4.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 102 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van dit artikel via regels krachtens welke lidstaten voorschotten mogen betalen voor de in titel III, hoofdstuk III, van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde interventies en voor maatregelen ter regulering of ondersteuning van landbouwmarkten, zoals vastgelegd in Verordening (EU) nr. 1308/2013, om te waarborgen dat voorschotten op een coherente en niet-discriminerende wijze worden betaald.

5.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 102 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met specifieke voorwaarden voor de betaling van voorschotten, om te waarborgen dat voorschotten op een coherente en niet-discriminerende wijze worden betaald.

6.   Op verzoek van een lidstaat stelt de Commissie in een spoedeisende situatie en binnen de grenzen van artikel 11, lid 2, punt b), van het Financieel Reglement, in voorkomend geval uitvoeringshandelingen vast betreffende de toepassing van dit artikel. Die uitvoeringshandelingen kunnen afwijken van lid 2 van dit artikel, maar slechts voor zover en zolang dat strikt noodzakelijk is. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 45

Bestemming van ontvangsten

1.   Als bestemmingsontvangsten in de zin van artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement worden beschouwd:

a)

wat de uitgaven uit hoofde van zowel het ELGF als het Elfpo betreft, de sommen krachtens de artikelen 38, 54 en 55 van deze verordening en artikel 54 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 zoals van toepassing overeenkomstig artikel 104 van deze verordening, en wat de ELGF-uitgaven betreft, de sommen krachtens artikelen 53 en 56 van deze verordening die aan de Uniebegroting moeten worden afgedragen, met inbegrip van de rente daarop;

b)

wat de ELGF-uitgaven betreft, de bedragen van de sancties die toegepast worden overeenkomstig de artikelen 12 en 14 van Verordening (EU) 2021/2115;

c)

zekerheden, borgsommen en garanties die zijn verstrekt krachtens het in het kader van het GLB vastgestelde Unierecht, met uitzondering van plattelandsontwikkelingsinterventies, en die vervolgens verbeurd zijn verklaard; verbeurde zekerheden die gesteld zijn bij de afgifte van uitvoer- of invoercertificaten of in het kader van een inschrijving waarbij het uitsluitend de bedoeling is geweest ervoor te zorgen dat een inschrijver een serieuze inschrijving indient, worden echter door de lidstaten ingehouden;

d)

sommen die overeenkomstig artikel 41, lid 2, definitief zijn verlaagd.

2.   De in lid 1 bedoelde sommen worden aan de Uniebegroting afgedragen en worden in het geval van hergebruik uitsluitend gebruikt om uitgaven uit het ELGF of het Elfpo te financieren.

3.   Deze verordening is van overeenkomstige toepassing op de in lid 1 bedoelde bestemmingsontvangsten.

4.   Wat het ELGF betreft, is artikel 113 van het Financieel Reglement van overeenkomstige toepassing op de boeking van de in de onderhavige verordening bedoelde bestemmingsontvangsten.

Artikel 46

Voorlichtingsmaatregelen

1.   De voorlichting die op grond van artikel 7, punt e), wordt gefinancierd, is met name gericht op de verduidelijking, uitvoering en ontwikkeling van het GLB en op een grotere bekendheid van het publiek met de inhoud en doelstellingen ervan, met inbegrip van de interactie ervan met klimaat, het milieu en dierenwelzijn. Doel is de verstrekking van informatie aan de burgers over de uitdagingen op het gebied van landbouw en voeding, informatieverstrekking aan landbouwers en consumenten, herstel van het consumentenvertrouwen na een crisis via voorlichtingscampagnes en de verstrekking van informatie aan andere partijen die actief zijn in landelijke gebieden, alsook het promoten van een duurzamer landbouwmodel in de Unie alsook de bevordering van het inzicht van de burgers in dit model.

De informatie is coherent, empirisch onderbouwd, objectief en uitgebreid, zowel binnen als buiten de Unie, en omvat een overzicht van de communicatieacties die zijn gepland in het strategisch meerjarenplan voor landbouw en plattelandsontwikkeling van de Commissie.

2.   De in lid 1 bedoelde maatregelen kunnen omvatten:

a)

jaarlijkse werkprogramma’s of andere specifieke maatregelen die door derden worden voorgesteld;

b)

op initiatief van de Commissie uitgevoerde activiteiten.

Wettelijk verplichte maatregelen en maatregelen die al krachtens een andere actie van de Unie worden gefinancierd, zijn uitgesloten.

Bij de uitvoering van de in de eerste alinea, punt b), bedoelde activiteiten kan de Commissie een beroep doen op externe deskundigen.

De in de eerste alinea bedoelde maatregelen dragen ook bij aan de communicatie van de instellingen over de politieke prioriteiten van de Unie voor zover deze prioriteiten verband houden met de algemene doelstellingen van deze verordening.

3.   De Commissie publiceert eenmaal per jaar een oproep tot het indienen van voorstellen die aan de voorwaarden van het Financieel Reglement voldoen.

4.   Het in artikel 103, lid 1, bedoelde comité wordt in kennis gesteld van de krachtens dit artikel voorgenomen en genomen maatregelen.

5.   De Commissie dient bij het Europees Parlement en de Raad om de twee jaar verslag in over de uitvoering van dit artikel.

Artikel 47

Andere bevoegdheden van de Commissie met betrekking tot dit hoofdstuk

1.   De Commissie is overeenkomstig artikel 102 bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met de voorwaarden waaronder bepaalde soorten uitgaven en ontvangsten in het kader van het ELGF en het Elfpo onderling moeten worden verrekend.

Indien de Uniebegroting aan het begin van het begrotingsjaar niet is aangenomen of indien het totale bedrag van de geprogrammeerde vastleggingen de in artikel 11, lid 2, van het Financieel Reglement vastgelegde drempel overschrijdt, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 102 van deze verordening van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met regels voor de wijze van vastlegging en betaling van de bedragen.

2.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met regels voor:

a)

de financiering en boekhoudkundige verantwoording van interventiemaatregelen in de vorm van openbare opslag en andere uit het ELGF en het Elfpo gefinancierde uitgaven;

b)

de voorwaarden voor de uitvoering van de procedure voor automatische vrijmaking.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

HOOFDSTUK IV

Goedkeuring van de rekeningen

Afdeling 1

Algemene bepalingen

Artikel 48

Single audit-benadering

Overeenkomstig artikel 127 van het Financieel Reglement ontleent de Commissie zekerheid aan het werk van de in artikel 12 van deze verordening bedoelde certificerende instanties, tenzij zij de betrokken lidstaat heeft meegedeeld dat zij voor een bepaald landbouwbegrotingsjaar niet op het werk van de certificerende instanties kan afgaan, waarmee zij dan rekening houdt in haar risicobeoordeling van de noodzaak om zelf audits in die lidstaat te verrichten. De Commissie brengt die lidstaat op de hoogte van de redenen waarom zij niet op het werk van de betrokken certificerende instantie kan afgaan.

Artikel 49

Controles door de Commissie

1.   Onverminderd de controles die de lidstaten krachtens hun nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen of krachtens artikel 287 VWEU verrichten, onverminderd de controles krachtens artikel 322 VWEU of op basis van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96, en onverminderd artikel 127 van het Financieel Reglement, kan de Commissie controles in de lidstaten organiseren om met name na te gaan of:

a)

de administratieve praktijken in overeenstemming zijn met de Unievoorschriften;

b)

tegenover de uitgaven die onder artikel 5, lid 2, en artikel 6 van deze verordening vallen en corresponderen met de in Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde interventies, een corresponderende output staat zoals gerapporteerd in het jaarlijkse prestatieverslag;

c)

de uitgaven die corresponderen met de maatregelen in de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 229/2013, (EU) nr. 1308/2013 en (EU) nr. 1144/2014 zijn verricht en gecontroleerd overeenkomstig de toepasselijke Unieregels;

d)

het werk van de certificerende instantie is verricht overeenkomstig artikel 12 en voor de toepassing van afdeling 2 van dit hoofdstuk;

e)

een betaalorgaan voldoet aan de minimumvoorwaarden voor accreditatie van artikel 9, lid 2, en of de lidstaat artikel 9, lid 4, correct toepast;

f)

de betrokken lidstaat het strategisch GLB-plan uitvoert overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) 2021/2115;

g)

de in artikel 42 bedoelde actieplannen op correcte wijze worden uitgevoerd.

Personen die door de Commissie zijn gemachtigd om namens haar controles uit te voeren, of personeelsleden van de Commissie die handelen binnen de aan hen verleende bevoegdheden, hebben toegang tot de boeken en alle andere documenten, met inbegrip van alle op een elektronische informatiedrager opgestelde of ontvangen en bewaarde documenten en metagegevens die betrekking hebben op de uit het ELGF of het Elfpo gefinancierde uitgaven.

De bevoegdheden om controles te verrichten, doen geen afbreuk aan de toepassing van nationale bepalingen op grond waarvan bepaalde handelingen alleen mogen worden verricht door personeelsleden die daartoe specifiek in het nationaal recht zijn aangewezen. Onverminderd de specifieke bepalingen in de Verordeningen (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EU, Euratom) nr. 883/2013 nemen de personen die door de Commissie zijn gemachtigd om namens haar te handelen, niet deel aan onder meer een huisbezoek of aan een formeel verhoor van personen op basis van het recht van de betrokken lidstaat. Wel hebben zij toegang tot de aldus verkregen informatie.

2.   De Commissie stelt voorafgaand aan een controle de betrokken lidstaat of de lidstaat op wiens grondgebied de controle moet plaatsvinden tijdig in kennis, en houdt bij het organiseren van dergelijke controles rekening met de administratieve impact voor de betaalorganen. Personeelsleden van de betrokken lidstaat kunnen aan deze controles deelnemen.

Op verzoek van de Commissie en met instemming van de lidstaat voeren de bevoegde instanties van deze lidstaat aanvullende controles of onderzoeken uit met betrekking tot de verrichtingen die onder deze verordening vallen. Personeelsleden van de Commissie of personen die door de Commissie zijn gemachtigd om namens haar te handelen, kunnen aan deze controles deelnemen.

Ter verbetering van de controles kan de Commissie met instemming van de betrokken lidstaten de overheidsdiensten van deze lidstaten verzoeken haar bij bepaalde controles of onderzoeken bij te staan.

Artikel 50

Toegang tot informatie

1.   De lidstaten houden alle informatie die voor een probleemloos functioneren van het ELGF en het Elfpo nodig is, ter beschikking van de Commissie en treffen alle maatregelen om de controles die de Commissie in het kader van het beheer van de Uniefinanciering nuttig acht, mogelijk te maken.

2.   De lidstaten delen de Commissie op haar verzoek de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen mee die zij in het kader van de uitvoering van de rechtshandelingen van de Unie inzake het GLB hebben vastgesteld, en die financiële gevolgen hebben voor het ELGF of het Elfpo.

3.   De lidstaten houden over de volgende aangelegenheden informatie ter beschikking van de Commissie: onregelmatigheden in de zin van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 en andere gevallen van niet-naleving van de voorwaarden die de lidstaten in hun strategische GLB-plan hebben vastgesteld, geconstateerde gevallen van mogelijke fraude en de stappen die krachtens afdeling 3 van dit hoofdstuk zijn gezet om onverschuldigde betalingen die verband houden met deze onregelmatigheden en fraudegevallen terug te vorderen. De Commissie zorgt ervoor dat die informatie jaarlijks wordt samengevat en bekendgemaakt, en stelt het Europees Parlement ervan in kennis.

Artikel 51

Toegang tot documenten

1.   De geaccrediteerde betaalorganen bewaren de bewijsstukken over de verrichte betalingen en de documenten over de uitvoering van de krachtens het Unierecht vereiste controles, en houden deze bewijsstukken en daarmee verband houdende informatie ter beschikking van de Commissie.

Die bewijsstukken en die informatie kunnen in elektronische vorm worden bewaard onder de door de Commissie krachtens lid 3 bepaalde voorwaarden.

Indien die bewijsstukken en die informatie worden bewaard door een in opdracht van een betaalorgaan handelende instantie die verantwoordelijk is voor de autorisatie van de uitgaven, dient die instantie bij het geaccrediteerde betaalorgaan verslagen in over het aantal verrichte controles, over de inhoud ervan en over de in het licht van de resultaten ervan getroffen maatregelen.

2.   Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de certificerende instanties.

3.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met regels voor de voorwaarden waaronder de in dit artikel bedoelde bewijsstukken en informatie moeten worden bewaard, met inbegrip van de vorm en de opslagtermijn ervan. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 52

Bevoegdheden van de Commissie met betrekking tot controles en documenten en informatie en de samenwerkingsverplichting

1.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 102 gedelegeerde handelingen vast te stellen die nodig zijn voor een correcte en efficiënte toepassing van de in dit hoofdstuk vastgestelde bepalingen betreffende controles en de toegang tot documenten en informatie, en die deze verordening aanvullen met de specifieke verplichtingen waaraan de lidstaten krachtens dit hoofdstuk moeten voldoen, en met regels voor de criteria ter bepaling van de te rapporteren gevallen van onregelmatigheden in de zin van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 en andere gevallen van niet-naleving van de door de lidstaten in de strategische GLB-plannen vastgestelde voorwaarden, en voor de in deze context te verstrekken gegevens.

2.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met regels voor de procedures voor de samenwerkingsverplichtingen waaraan de lidstaten moeten voldoen met het oog op uitvoering van de artikelen 49 en 50. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Afdeling 2

Goedkeuring

Artikel 53

Jaarlijkse financiële goedkeuring

1.   Voor de in artikel 5, lid 2, en artikel 6 bedoelde uitgaven stelt de Commissie vóór 31 mei van het jaar na het betrokken begrotingsjaar op basis van de in artikel 9, lid 3, eerste alinea, punten a) en d), bedoelde informatie uitvoeringshandelingen vast houdende haar besluit over de goedkeuring van de rekeningen van de geaccrediteerde betaalorganen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 103, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Deze uitvoeringshandelingen hebben betrekking op de volledigheid, de nauwkeurigheid en de waarheidsgetrouwheid van de ingediende jaarrekeningen en laten de inhoud van de daarna krachtens de artikelen 54 en 55 vastgestelde uitvoeringshandelingen onverlet.

2.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met regels voor de acties die nodig zijn ter vaststelling en uitvoering van de in lid 1 bedoelde uitvoeringshandeling, waaronder de regels voor de uitwisseling van informatie tussen de Commissie en de lidstaten, en de in acht te nemen termijnen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 54

Jaarlijkse prestatiegoedkeuring

1.   Indien tegenover de in artikel 5, lid 2, en artikel 6 van deze verordening bedoelde uitgaven die corresponderen met de in titel III van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde interventies, geen corresponderende output staat als gerapporteerd in het jaarlijkse prestatieverslag als bedoeld in artikel 9, lid 3, en artikel 10, van deze verordening en in artikel 134 van Verordening (EU) 2021/2115, stelt de Commissie vóór 15 oktober van het jaar na het betrokken begrotingsjaar uitvoeringshandelingen vast houdende de te verlagen Uniefinancieringsbedragen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 103, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Deze uitvoeringshandelingen laten de inhoud van de daarna krachtens artikel 55 van deze verordening vastgestelde uitvoeringshandelingen onverlet.

2.   De Commissie beoordeelt de bedragen die moeten worden verlaagd op basis van het verschil tussen de voor een interventie gedeclareerde jaaruitgaven en het bedrag dat correspondeert met de relevante, overeenkomstig het strategisch GLB-plan gerapporteerde output, waarbij zij rekening houdt met de argumenten in de overeenkomstig artikel 134, lid 8, van Verordening (EU) 2021/2115 door de lidstaat ingediende jaarlijkse prestatieverslagen.

3.   Voordat de Commissie de in lid 1 van dit artikel bedoelde uitvoeringshandeling vaststelt, stelt zij de betrokken lidstaat in de gelegenheid binnen een termijn van ten minste 30 dagen opmerkingen te maken en verschillen te verklaren, indien de in artikel 9, lid 3, artikel 10, en artikel 12, lid 2, bedoelde documenten binnen de termijn zijn ingediend.

4.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 102 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met regels voor de criteria waaraan de argumentatie van de betrokken lidstaat moet voldoen, en voor de methode en criteria voor de toepassing van verlagingen.

5.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met regels voor de acties die nodig zijn ter vaststelling en uitvoering van de in lid 1 van dit artikel bedoelde uitvoeringshandelingen, waaronder de regels voor de uitwisseling van informatie tussen de Commissie en de lidstaten, en de in acht te nemen termijnen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 55

Conformiteitsprocedure

1.   Indien de Commissie constateert dat de in artikel 5, lid 2, en artikel 6 bedoelde uitgaven niet in overeenstemming met het Unierecht zijn gedaan, stelt zij uitvoeringshandelingen vast ter bepaling van de aan Uniefinanciering te onttrekken bedragen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 103, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Wat de in Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde interventietypes betreft, gelden de in de eerste alinea van dit lid bedoelde onttrekkingen aan Uniefinanciering echter alleen bij ernstige tekortkomingen in de goede werking van de governancesystemen van de lidstaten.

De eerste alinea geldt niet voor gevallen van niet-naleving van de in de strategische GLB-plannen en in de nationale regelgeving vastgelegde subsidiabiliteitsvoorwaarden voor individuele begunstigden.

2.   De Commissie bepaalt de aan financiering te onttrekken bedragen in het licht van de ernst van de geconstateerde tekortkomingen. Zij houdt in dat kader naar behoren rekening met de aard van deze tekortkomingen en met de door de Unie opgelopen financiële schade.

3.   De Commissie en de betrokken lidstaat doen vóór vaststelling van de in lid 1 bedoelde uitvoeringshandeling schriftelijk mededeling aan elkaar van respectievelijk haar bevindingen en zijn opmerkingen bij deze bevindingen, waarna beide partijen pogen overeenstemming over de te ondernemen actie te bereiken. De betrokken lidstaat wordt in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat de niet-naleving in werkelijkheid minder omvangrijk is dan de Commissie in haar beoordeling stelt.

Indien geen overeenstemming wordt bereikt, kan de betrokken lidstaat verzoeken om een procedure tot bemiddeling in te leiden teneinde binnen vier maanden de standpunten van beide partijen tot elkaar te brengen. De procedure wordt gevoerd door een bemiddelingsorgaan. De resultaten van die procedure worden vermeld in een bij de Commissie in te dienen verslag. De Commissie houdt rekening met de aanbevelingen van het verslag alvorens een besluit tot weigering van financiering te nemen, en motiveert haar besluit ingeval zij besluit de aanbevelingen niet te volgen.

4.   Financiering wordt niet geweigerd voor:

a)

de uitgaven bedoeld in artikel 5, lid 2, daterend van meer dan 24 maanden vóór de schriftelijke kennisgeving van de bevindingen van de Commissie aan de betrokken lidstaat;

b)

uitgaven voor meerjarige interventies die onder artikel 5, lid 2, of onder de in artikel 6 bedoelde plattelandsontwikkelingsinterventies vallen, ingeval de eindverplichting waaraan de begunstigde moet voldoen meer dan 24 maanden vóór de schriftelijke kennisgeving van de Commissie van haar bevindingen aan de betrokken lidstaat ligt;

c)

uitgaven voor andere in artikel 6 bedoelde plattelandsontwikkelingsinterventies dan de in punt b) bedoelde interventies, ingeval het betaalorgaan de betaling of, in voorkomend geval, de eindbetaling meer dan 24 maanden vóór de schriftelijke kennisgeving van de Commissie van haar bevindingen aan de betrokken lidstaat heeft gedaan.

5.   Lid 4 geldt niet voor:

a)

door een lidstaat toegekende steun waarvoor de Commissie de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU heeft ingeleid,

b)

inbreuken die de Commissie in een met redenen omkleed advies overeenkomstig artikel 258 VWEU aan de betrokken lidstaat heeft meegedeeld;

c)

inbreuken van de lidstaten op hun verplichtingen krachtens titel IV, hoofdstuk III, van deze verordening, mits de Commissie binnen twaalf maanden na ontvangst van het verslag van de lidstaat over de resultaten van zijn controles van de betrokken uitgaven, haar bevindingen schriftelijk aan de betrokken lidstaat heeft gemeld.

6.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 102 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met regels voor de criteria en methodiek voor de toepassing van financiële correcties.

7.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met regels voor de acties die nodig zijn ter vaststelling en uitvoering van de in lid 1 van dit artikel bedoelde uitvoeringshandelingen, waaronder de regels voor de uitwisseling van informatie tussen de Commissie en de lidstaten, voor de in acht te nemen termijnen en de in lid 3 van dit artikel bedoelde bemiddelingsprocedure, alsook voor de oprichting, taken, samenstelling en werkwijze van het bemiddelingsorgaan. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Afdeling 3

Terugvorderingen in verband met niet-naleving

Artikel 56

Specifieke bepalingen voor het ELGF

1.   De sommen die door de lidstaten zijn teruggevorderd in verband met onregelmatigheden en andere gevallen van niet-naleving door begunstigden van de voorwaarden van de interventies van het strategisch GLB-plan en de rente daarop worden overgemaakt aan het betaalorgaan en door hem geboekt als ELGF-bestemmingsontvangsten voor de maand waarin de sommen daadwerkelijk zijn ontvangen.

2.   De lidstaten kunnen, onverminderd lid 1, het betaalorgaan — als verantwoordelijke voor de terugvordering van de schuld — de opdracht geven nog niet door een begunstigde voldane vorderingen te verrekenen met toekomstige betalingen aan die begunstigde.

3.   Bij afdrachten aan de Uniebegroting als bedoeld in lid 1, mag de betrokken lidstaat 20 % van de desbetreffende bedragen inhouden als forfaitaire vergoeding voor de terugvorderingskosten, tenzij de niet-naleving te wijten is aan de overheidsdienst of andere officiële instantie van de betrokken lidstaat.

Artikel 57

Specifieke bepalingen voor het Elfpo

1.   Indien onregelmatigheden worden ontdekt, of andere gevallen waarin begunstigden of, wat financieringsinstrumenten betreft, specifieke fondsen uit hoofde van holdingfondsen of eindbegunstigden de in het strategisch GLB-plan gespecificeerde voorwaarden van de plattelandsontwikkelingsinterventies van het niet naleven, verrichten de lidstaten financiële correcties door de betrokken Uniefinanciering gedeeltelijk of, indien gegrond, geheel in te trekken. De lidstaten houden daarbij rekening met aard en ernst van de niet-naleving en met de omvang van het financiële verlies voor het Elfpo.

De ingetrokken bedragen aan Uniefinanciering uit het Elfpo alsmede teruggevorderde bedragen, inclusief de rente daarop, worden opnieuw toegewezen aan andere plattelandsontwikkelingsverrichtingen van het strategisch GLB-plan. De lidstaten kunnen de ingetrokken of geïnde Uniemiddelen echter uitsluitend volledig hergebruiken voor een plattelandsontwikkelingsverrichting in het kader van hun strategisch GLB-plan, en mogen deze niet opnieuw toewijzen aan plattelandsontwikkelingsverrichtingen waarvoor een financiële correctie heeft plaatsgevonden.

De lidstaten brengen elk bedrag dat onterecht is betaald als gevolg van een nog in behandeling zijnde onregelmatigheid van een begunstigde, overeenkomstig dit artikel, in mindering op alle toekomstige betalingen aan de begunstigde door het betaalorgaan.

2.   In afwijking van lid 1, tweede alinea, kan bij plattelandsontwikkelingsinterventies die steun ontvangen in het kader van de financieringsinstrumenten bedoeld in artikel 58 van Verordening (EU) 2021/1060, een bijdrage die is ingetrokken vanwege een individuele niet-naleving, binnen hetzelfde financieringsinstrument worden hergebruikt, en wel als volgt:

a)

indien de niet-naleving die aanleiding tot intrekking van de bijdrage geeft, is geconstateerd op het niveau van de eindontvanger als gedefinieerd in artikel 2, punt 18), van Verordening (EU) 2021/1060, dan alleen voor andere eindontvangers binnen hetzelfde financieringsinstrument;

b)

indien de niet-naleving die aanleiding tot intrekking van de bijdrage geeft, is geconstateerd op het niveau van het specifieke fonds als gedefinieerd in artikel 2, punt 21), van Verordening (EU) 2021/1060, binnen een holdingfonds als gedefinieerd in artikel 2, punt 20), van die verordening, dan alleen voor andere specifieke fondsen.

Artikel 58

Uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de eventuele verrekening van de bedragen en de wijzen van kennisgeving

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met regels voor de eventuele verrekening van de bedragen afkomstig van de terugvordering van onverschuldigde betalingen en voor de wijze waarop de lidstaten de Commissie moeten informeren ten aanzien van de verplichtingen van deze afdeling. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

TITEL IV

CONTROLESYSTEMEN EN SANCTIES

HOOFDSTUK I

Algemene voorschriften

Artikel 59

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

1.   In het kader van het GLB eerbiedigen de lidstaten de van toepassing zijnde governancesystemen en stellen zij alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en andere maatregelen vast die nodig zijn om een doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de Unie te waarborgen, inclusief effectieve toepassing van de in artikel 37 vastgestelde subsidiabiliteitscriteria voor uitgaven. Daarbij gaat het met name om handelingen en maatregelen om:

a)

de wettigheid en regelmatigheid van de uit het ELGF en het Elfpo gefinancierde verrichtingen te controleren, ook op het niveau van de begunstigden en zoals beschreven in de strategische GLB-plannen;

b)

te zorgen voor een doeltreffende fraudepreventie, met name daar waar het risiconiveau hoger ligt, met afdoende afschrikkende werking en met oog voor de kosten en baten en de evenredigheid van de maatregelen;

c)

onregelmatigheden en fraude te voorkomen, op te sporen en te corrigeren;

d)

overeenkomstig het Unierecht of, bij ontstentenis daarvan, nationaal recht, sancties op te leggen die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn, en daartoe gerechtelijke procedures in te leiden indien nodig;

e)

onverschuldigd betaalde bedragen met rente terug te vorderen en daartoe voor zover nodig gerechtelijke procedures in te leiden, ook voor onregelmatigheden in de zin van artikel 1, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95.

2.   De lidstaten zetten efficiënte beheers- en controlesystemen op waarmee naleving van de Uniewetgeving inzake interventies van de Unie gewaarborgd wordt.

De lidstaten treffen de nodige maatregelen om de goede werking van hun beheers- en controlesysteem en de wettigheid en regelmatigheid van de bij de Commissie gedeclareerde uitgaven te waarborgen.

Om de lidstaten hierbij te helpen, stelt de Commissie hen een datamininginstrument beschikbaar teneinde de risico’s met betrekking tot projecten, begunstigden, contractanten en contracten te beoordelen, de administratieve lasten te minimaliseren en de financiële belangen van de Unie doeltreffend te beschermen. Het datamininginstrument kan ook worden gebruikt om omzeiling van de regels in de zin van artikel 62 te voorkomen. Uiterlijk in 2025 legt de Commissie een beoordelingsverslag van het gebruik van het centrale datamininginstrument en de interoperabiliteit ervan voor, met het oog op het algemene gebruik ervan door de lidstaten.

3.   De lidstaten waarborgen de kwaliteit en de betrouwbaarheid van het verslagleggingssysteem en van de gegevens over indicatoren.

4.   De lidstaten waarborgen dat de begunstigden van het ELGF en het Elfpo de nodige identificatiegegevens verstrekken, in voorkomend geval met inbegrip van informatie over de groep waartoe zij behoren, als gedefinieerd in artikel 2, punt 11), van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (30).

5.   De lidstaten nemen passende voorzorgsmaatregelen om ervoor te zorgen dat de toegepaste sancties als bedoeld in lid 1, punt d), in verhouding staan tot de ernst, de omvang, het permanent karakter of de herhaling van de geconstateerde niet-naleving.

De regelingen van de lidstaten zorgen er met name voor dat geen sancties worden opgelegd in de volgende gevallen:

a)

de niet-naleving is toe te schrijven aan overmacht of uitzonderlijke omstandigheden overeenkomstig artikel 3;

b)

de niet-naleving is te wijten aan een fout van de bevoegde autoriteit of van een andere autoriteit, en de persoon aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, heeft de fout redelijkerwijze niet kunnen opmerken;

c)

de betrokkene kan ten genoegen van de bevoegde autoriteit aantonen dat hij geen schuld heeft aan de niet-naleving van de in lid 1 van dit artikel genoemde verplichtingen, of de bevoegde autoriteit oordeelt anderszins dat de betrokkene geen schuld treft.

Indien de niet-naleving van de voorwaarden voor steunverlening te wijten is aan overmacht of aan uitzonderlijke omstandigheden overeenkomstig artikel 3, behoudt de begunstigde het recht op steun.

6.   De lidstaten kunnen in hun beheers- en controlesysteem de mogelijkheid bieden om steun- en betalingsaanvragen na indiening ervan te corrigeren zonder dat dit gevolgen heeft voor het recht op steun, op voorwaarde dat de te corrigeren of ontbrekende gegevens naar goeddunken van de bevoegde autoriteit niet het gevolg zijn van kwade wil en dat de gegevens worden gecorrigeerd voordat de aanvrager ervan in kennis wordt gesteld dat hij geselecteerd is voor een controle ter plaatse of voordat de bevoegde autoriteit een besluit heeft genomen over de aanvraag.

7.   De lidstaten voeren regelingen in ter waarborging van een doeltreffende behandeling van klachten over het ELGF en het Elfpo, en onderzoeken op verzoek van de Commissie bij haar ingediende klachten die onder hun strategisch GLB-plan vallen. De lidstaten lichten de Commissie in over de resultaten van die onderzoeken. De Commissie waarborgt dat klachten die rechtstreeks bij haar worden ingediend, naar behoren worden opgevolgd. Indien de Commissie een klacht doorverwijst naar een lidstaat en de lidstaat hier binnen de door de Commissie gestelde termijn geen gevolg aan geeft, neemt de Commissie de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de lidstaat zijn verplichtingen uit hoofde van dit lid nakomt.

8.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de krachtens de leden 1 en 2 genomen maatregelen en acties.

Door de lidstaten zelf vastgestelde voorwaarden ter aanvulling op de Unievoorwaarden voor steunverlening uit het ELGF of het Elfpo, zijn verifieerbaar.

9.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met regels die nodig zijn voor een eenvormige toepassing van dit artikel wat betreft:

a)

de procedures, de termijnen, de uitwisseling van informatie, de vereisten voor het datamininginstrument en de te verzamelen identificatiegegevens van de begunstigden, in verband met de verplichtingen van de leden 1, 2 en 4;

b)

de informatie die de lidstaten aan de Commissie moeten verstrekken in verband met de in de leden 5 en 7 bedoelde verplichtingen.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 60

Regels voor de te verrichten controles

1.   De overeenkomstig artikel 59, lid 2, door de lidstaten opgezette beheers- en controlesystemen voorzien onder meer in systematische controles die onder meer gericht zijn op de sectoren met het hoogste foutenrisico.

De lidstaten zien erop toe dat het niveau van de controles die nodig zijn voor een doeltreffend beheer van de risico’s voor de financiële belangen van de Unie afdoende is. De desbetreffende autoriteit stelt haar te controleren groep samen uit de gehele populatie van aanvragers, waar nodig, uit een aselect gedeelte en een op een risicoanalyse gebaseerd gedeelte.

2.   Controles van verrichtingen waarvoor steun wordt ontvangen uit financieringsinstrumenten als bedoeld in artikel 58 van Verordening (EU) 2021/1060, worden uitsluitend verricht op het niveau van het holdingfonds en specifieke fondsen, en – in het kader van garantiefondsen – op het niveau van de instanties die de onderliggende nieuwe leningen verstrekken.

Controles worden niet verricht op het niveau van de EIB of andere internationale financiële instellingen waarvan een lidstaat aandeelhouder is.

3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 102 gedelegeerde handelingen vast te stellen om ervoor te zorgen dat de controles correct en efficiënt worden uitgevoerd en dat de toetsing aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden op een zodanig efficiënte, coherente en niet-discriminerende wijze wordt uitgevoerd dat de financiële belangen van de Unie worden beschermd, en die deze verordening aanvullen met, indien het goede beheer van dat systeem zulks vereist, verdere vereisten voor de douaneprocedures, en in het bijzonder die welke zijn vervat in Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad.

4.   Voor de maatregelen als bedoeld in de landbouwwetgeving, stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast met regels die nodig zijn voor een uniforme toepassing van dit artikel, en met name:

a)

de specifieke controlemaatregelen en methoden voor de bepaling van de tetrahydrocannabinolgehalten van hennep, als bedoeld in artikel 4, lid 4, tweede alinea, van Verordening (EU) 2021/2115;

b)

een systeem ter controle van de erkende brancheorganisaties in het geval van katoen, als bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 3, onderafdeling 2, van Verordening (EU) 2021/2115;

c)

de meting van arealen, de controles en de specifieke financiële procedures voor de verbetering van controles in het geval van wijn, als bedoeld in Verordening (EU) nr. 1308/2013;

d)

de tests en methoden om te kunnen vaststellen of producten in aanmerking komen voor openbare interventie en particuliere opslag, alsmede het gebruik van aanbestedingsprocedures, zowel voor openbare interventie als voor particuliere opslag;

e)

de door de lidstaten uit te voeren controles in het kader van de maatregelen van hoofdstuk IV van Verordening (EU) nr. 228/2013 en hoofdstuk IV van Verordening (EU) nr. 229/2013.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 61

Niet-naleving van de regels voor overheidsopdrachten

Indien de niet-naleving betrekking heeft op Unie- of nationale voorschriften voor het plaatsen van overheidsopdrachten, zorgen de lidstaten ervoor dat het gedeelte van de steun dat niet mag worden uitbetaald of moet worden ingetrokken, wordt bepaald op basis van de ernst van de niet-naleving en overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel.

De lidstaten zorgen ervoor dat wettigheid en regelmatigheid van de transactie alleen in het geding zijn voor ten hoogste het gedeelte van de steun dat niet mag worden uitbetaald of moet worden ingetrokken.

Artikel 62

Omzeilingsclausule

Onverminderd specifieke bepalingen van het Unierecht treffen de lidstaten doeltreffende en evenredige maatregelen tegen omzeiling van bepalingen van het Unierecht, en zorgen zij er met name voor dat geen van de voordelen uit hoofde van de landbouwwetgeving wordt toegekend aan natuurlijke of rechtspersonen van wie is vast komen te staan dat zij, in strijd met de doelstellingen van deze verordening, kunstmatig voorwaarden hebben gecreëerd om voor dergelijke voordelen in aanmerking te komen.

Artikel 63

Compatibiliteit van interventies ten aanzien van controles in de wijnsector

Voor de toepassing van de interventies in de wijnsector als bedoeld in titel III, hoofdstuk III, afdeling 4, van Verordening (EU) 2021/2115, zorgen de lidstaten ervoor dat de voor deze interventies geldende beheers- en controleprocedures compatibel zijn met het in hoofdstuk II van deze titel bedoelde geïntegreerd systeem wat betreft:

a)

de identificatiesystemen voor landbouwpercelen;

b)

de controles.

Artikel 64

Zekerheden

1.   In de bij de landbouwwetgeving voorgeschreven gevallen eisen de lidstaten dat een zekerheid wordt gesteld als verzekering dat een bepaalde geldsom aan een bevoegde autoriteit wordt betaald of wordt verbeurd ingeval een bepaalde verplichting in het kader van die wetgeving niet wordt nagekomen.

2.   Behalve in geval van overmacht wordt de zekerheid geheel of gedeeltelijk verbeurd indien een bepaalde verplichting niet of slechts ten dele wordt nagekomen.

3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 102 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met regels die een gelijke behandeling, billijkheid en evenredigheid waarborgen ingeval er een zekerheid wordt gesteld en die:

a)

de aansprakelijke partij aanwijzen ingeval een verplichting niet wordt nagekomen;

b)

specifieke situaties beschrijven waarin de bevoegde autoriteit mag afzien van de eis dat er een zekerheid wordt gesteld;

c)

vastleggen welke voorwaarden verbonden zijn aan de te stellen zekerheid en de zekerheidssteller, en wat de voorwaarden zijn voor het stellen en vrijgeven van die zekerheid;

d)

vastleggen welke specifieke voorwaarden verbonden zijn aan de zekerheid die in verband met betalingen van voorschotten wordt gesteld;

e)

de gevolgen beschrijven van niet-naleving van de verplichtingen waarvoor een zekerheid is gesteld, zoals bepaald in lid 1, met inbegrip van het verbeuren van zekerheden en het verlagingspercentage dat moet worden toegepast bij het vrijgeven van zekerheden voor restituties, certificaten, offertes, inschrijvingen of specifieke aanvragen, en ingeval een aan die zekerheid verbonden verplichting niet of slechts ten dele in acht is genomen, rekening houdend met de aard van de verplichting, de hoeveelheid waarvoor de verplichting niet is nageleefd, de mate waarin de termijn voor het naleven van de verplichting is overschreden en de termijn binnen welke het bewijs dat de verplichting is nageleefd, wordt voorgelegd.

4.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met regels voor:

a)

de vorm van de te stellen zekerheid en de procedure voor het stellen van de zekerheid, voor de aanvaarding ervan en voor de vervanging van de oorspronkelijke zekerheid;

b)

de procedures voor het vrijgeven van een zekerheid;

c)

de kennisgevingen die door de lidstaten en de Commissie moeten worden gedaan.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

HOOFDSTUK II

Geïntegreerd beheers- en controlesysteem

Artikel 65

Toepassingsgebied en definities met betrekking tot dit hoofdstuk

1.   Elke lidstaat zet een geïntegreerd beheers- en controlesysteem op (het “geïntegreerd systeem”) en neemt dat in gebruik.

2.   Het geïntegreerd systeem is van toepassing op de areaal- en diergebonden interventies die zijn vermeld in titel III, hoofdstukken II en IV, van Verordening (EU) 2021/2115, en op de maatregelen die zijn bedoeld in hoofdstuk IV van Verordening (EU) nr. 228/2013 en in hoofdstuk IV van Verordening (EU) nr. 229/2013.

3.   Voor zover nodig, wordt het geïntegreerd systeem ook gebruikt voor het beheer en de controle in het kader van de conditionaliteit en de interventies in de wijnsector als bedoeld in titel III van Verordening (EU) 2021/2115.

4.   Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a)

“geospatiale aanvraag”: een elektronisch aanvraagformulier met een informatietechnologie-applicatie op basis van een geografisch informatiesysteem waarmee begunstigden de landbouwpercelen van het bedrijf als gedefinieerd in artikel 3, punt 2), van Verordening (EU) 2021/2115 en de niet-landbouwarealen waarvoor een betalingsclaim wordt ingediend, ruimtelijk kunnen aangeven;

b)

“areaalmonitoringsysteem”: een procedure van regelmatige en systematische waarneming, tracering en beoordeling van landbouwactiviteiten en -praktijken op landbouwarealen met gegevens van Sentinel-satellieten van het Copernicus-programma of andere gegevens van ten minste equivalente waarde;

c)

“identificatie- en registratieregeling voor dieren”: het systeem voor de identificatie en registratie van gehouden landdieren vastgelegd in deel IV, titel I, hoofdstuk 2, afdeling 1, van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad (31);

d)

“landbouwperceel”: een eenheid, gedefinieerd door een lidstaat, bestaande uit landbouwareaal als bepaald overeenkomstig artikel 4, lid 3, van Verordening (EU) 2021/2115;

e)

“geografisch informatiesysteem”: een computersysteem dat gegeorefereerde informatie kan vastleggen, opslaan, analyseren en weergeven;

f)

“geautomatiseerd claimsysteem”: een aanvraagsysteem voor areaal- of diergebonden interventies waarin de door de overheid vereiste gegevens over ten minste individuele arealen of dieren waarvoor een claim wordt ingediend, beschikbaar zijn in officiële computerdatabanken van de lidstaat en indien nodig beschikbaar worden gesteld aan de begunstigde.

Artikel 66

Onderdelen van het geïntegreerd systeem

1.   Het geïntegreerd systeem omvat de volgende onderdelen:

a)

een identificatiesysteem voor landbouwpercelen;

b)

een geospatiaal aanvraagsysteem en, indien van toepassing, een diergebonden aanvraagsysteem;

c)

een areaalmonitoringsysteem;

d)

een systeem ter identificatie van begunstigden van de interventies en maatregelen als bedoeld in artikel 65, lid 2;

e)

een controle- en sanctiesysteem;

f)

indien van toepassing, een systeem ter identificatie en registratie van betalingsrechten;

g)

indien van toepassing, een systeem ter identificatie en registratie van dieren.

2.   Het geïntegreerd systeem biedt informatie die van belang is voor de verslaglegging over de in artikel 7 van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde indicatoren.

3.   Het geïntegreerd systeem werkt op basis van elektronische databanken en geografische informatiesystemen en zorgt ervoor dat gegevens tussen de elektronische databanken en geografische informatiesystemen kunnen worden uitgewisseld en geïntegreerd. Voor zover nodig maken de geografische informatiesystemen deze uitwisseling en integratie mogelijk voor gegevens over landbouwpercelen in overeenkomstig de in bijlage XIII bij Verordening (EU) 2021/2115 vermelde wetgeving van de Unie vastgestelde afgebakende beschermde zones en aangewezen gebieden, zoals Natura 2000-gebieden of gebieden aangemerkt als kwetsbaar voor nitraten in de zin van artikel 2, punt k), van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad (32), alsmede voor de landschapskenmerken in het kader van de goede landbouw- en milieucondities zoals die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EU) 2021/2115, of die vallen onder interventies in titel III, hoofdstukken II en IV, van die verordening.

4.   Onverminderd de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de invoering en toepassing van het geïntegreerd systeem, kan de Commissie de hulp van gespecialiseerde instanties of personen inroepen om het opzetten, de monitoring en de werking van het geïntegreerd systeem te vergemakkelijken, en met name om de bevoegde autoriteiten van de lidstaten technische adviezen te verstrekken.

5.   De lidstaten nemen de maatregelen die nodig zijn voor een juiste opzet en werking van het geïntegreerd systeem, en verlenen elkaar op verzoek van een andere lidstaat de bijstand die nodig is voor de toepassing van dit hoofdstuk.

Artikel 67

Bijhouden en delen van gegevens

1.   De lidstaten leggen gegevens en documentatie vast over de jaarlijkse output die is gerapporteerd in het kader van de jaarlijkse prestatiegoedkeuring als bedoeld in artikel 54, en over de gerapporteerde vooruitgang richting de streefcijfers vermeld in het strategisch GLB-plan en gemonitord overeenkomstig artikel 128 van Verordening (EU) 2021/2115, en houden deze gegevens en documentatie bij.

De in de eerste alinea bedoelde gegevens en documentatie over het lopende kalenderjaar of verkoopseizoen en over de tien voorgaande kalenderjaren of verkoopseizoenen kunnen via de digitale databanken van de bevoegde autoriteit van de lidstaat worden ingezien.

Voor het areaalmonitoringsysteem gebruikte gegevens kunnen als ruwe gegevens worden opgeslagen op een server die niet bij de bevoegde autoriteit is ondergebracht. Die gegevens worden gedurende ten minste drie jaar op een server bewaard.

In afwijking van de tweede alinea hoeven de lidstaten die in of na het jaar 2013 tot de Unie zijn toegetreden, er alleen voor te zorgen dat de gegevens kunnen worden ingezien vanaf het toetredingsjaar.

In afwijking van de tweede alinea hoeven de lidstaten er alleen voor te zorgen dat de gegevens en documentatie over het in artikel 66, lid 1, punt c), bedoelde areaalmonitoringsysteem kunnen worden ingezien vanaf de datum van invoering van het areaalmonitoringsysteem.

2.   De lidstaten kunnen de vereisten van lid 1 toepassen op regionaal niveau, mits die vereisten en de administratieve procedures voor het vastleggen van en het verkrijgen van toegang tot gegevens op het gehele grondgebied van de lidstaat qua opzet eenvormig zijn en de gegevens aldus op nationaal niveau kunnen worden geaggregeerd.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de met het geïntegreerd systeem verzamelde gegevensreeksen die van belang zijn voor de toepassing van Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad (33) of voor de monitoring van Uniebeleid, gratis tussen hun autoriteiten worden gedeeld en voor het publiek beschikbaar zijn op nationaal niveau. De lidstaten bieden eveneens de instellingen en organen van de Unie toegang tot deze gegevensreeksen.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de met het geïntegreerd systeem verzamelde gegevensreeksen die van belang zijn voor de productie van Europese statistieken overeenkomstig Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad (34), gratis worden gedeeld met de Commissie (Eurostat), de nationale bureaus voor de statistiek en, zo nodig, met andere nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor de productie van Europese statistieken.

5.   De lidstaten beperken de toegang van het publiek tot de in de leden 3 en 4 bedoelde gegevensreeksen indien een dergelijke toegang afbreuk doet aan de vertrouwelijkheid van persoonsgegevens, overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679.

6.   De lidstaten zetten hun systemen op die begunstigden toegang verschaffen tot al hun relevante gegevens met betrekking tot het land dat zij gebruiken of voornemens zijn te gebruiken, zodat zij nauwkeurige aanvragen kunnen indienen.

Artikel 68

Systeem voor de identificatie van landbouwpercelen

1.   Het identificatiesysteem voor landbouwpercelen is een geografisch informatiesysteem dat de lidstaten opzetten en regelmatig bijhouden op basis van orthobeelden van lucht- of satellietopnamen, met een uniforme norm die een precisie waarborgt die ten minste overeenkomt met die van kaarten op schaal 1:5 000.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat het identificatiesysteem voor landbouwpercelen:

a)

een unieke identificatie bevat van elk landbouwperceel en van grondeenheden bestaande uit niet-landbouwarealen die door de lidstaten geacht worden in aanmerking te komen voor steun voor de interventies als bedoeld in titel III van Verordening (EU) 2021/2115;

b)

actuele waarden bevat voor de arealen die door de lidstaten geacht worden in aanmerking te komen voor steun voor de interventies als bedoeld in artikel 65, lid 2;

c)

een correcte lokalisatie mogelijk maakt van de landbouwpercelen en niet-landbouwpercelen waarvoor een betalingsaanvraag is ingediend.

3.   De lidstaten beoordelen jaarlijks de kwaliteit van het identificatiesysteem voor landbouwpercelen overeenkomstig de op Unieniveau opgezette methode.

Indien er bij de beoordeling tekortkomingen in het systeem aan het licht komen, treft de lidstaat passende corrigerende maatregelen of wordt hem bij gebreke daarvan door de Commissie verzocht een actieplan overeenkomstig artikel 42 op te zetten.

Uiterlijk op 15 februari na het betrokken kalenderjaar wordt bij de Commissie een beoordelingsverslag ingediend met, in voorkomend geval, vermelding van de corrigerende acties en het tijdschema voor de uitvoering ervan.

Artikel 69

Geospatiaal en diergebonden aanvraagsysteem

1.   Wat betreft de steun voor de in artikel 65, lid 2, bedoelde areaalgebonden interventies die in het kader van de nationale strategische GLB-plannen worden uitgevoerd, schrijven de lidstaten voor dat een aanvraag moet worden ingediend via het door de bevoegde autoriteit verstrekte geospatiale aanvraagformulier.

2.   Wat betreft de steun voor de in artikel 65, lid 2, bedoelde diergebonden interventies die in het kader van hun strategische GLB-plan worden uitgevoerd, schrijven de lidstaten voor dat er een aanvraag moet worden ingediend.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat in de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde aanvragen vooringevuld worden met informatie uit de in artikel 66, lid 1, punt g), en in de artikelen 68, 70, 71 en 73 genoemde systemen of informatie uit andere relevante publieke databanken.

4.   De lidstaten kunnen een geautomatiseerd claimsysteem opzetten en bepalen welke van de in de leden 1 en 2 bedoelde aanvragen daarmee kunnen worden ingediend.

5.   Een lidstaat die besluit een geautomatiseerd claimsysteem te gebruiken, stelt een systeem op dat de overheid in staat stelt betalingen aan de begunstigden te verrichten op basis van de informatie die al voorhanden is in de officiële computerdatabanken. Wanneer zich een wijziging heeft voorgedaan wordt die voorhanden zijnde informatie aangevuld met bijkomende informatie indien dit nodig is om rekening te houden met die wijziging. De voorhanden zijnde informatie en de via het geautomatiseerde claimsysteem beschikbare bijkomende informatie worden bevestigd door de begunstigde.

6.   De lidstaten beoordelen jaarlijks de kwaliteit van het geospatiale aanvraagsysteem overeenkomstig de op Unieniveau opgezette methode.

Indien er bij de beoordeling tekortkomingen in het systeem aan het licht komen, treft de lidstaat passende corrigerende maatregelen of wordt hem bij gebreke daarvan door de Commissie verzocht een actieplan overeenkomstig artikel 42 op te zetten.

Uiterlijk op 15 februari na het betrokken kalenderjaar wordt bij de Commissie een beoordelingsverslag ingediend met, in voorkomend geval, vermelding van de corrigerende acties en het tijdschema voor de uitvoering ervan.

Artikel 70

Areaalmonitoringsysteem

1.   De lidstaten zetten een areaalmonitoringsysteem op, dat met ingang van 1 januari 2023 operationeel en in gebruik genomen moet zijn. Indien de volledige uitrol van het systeem met ingang van die datum niet haalbaar is door technische beperkingen, kunnen de lidstaten ervoor kiezen het systeem geleidelijk op te zetten en in gebruik te nemen, en voor slechts een beperkt aantal interventies informatie te verschaffen. Uiterlijk op 1 januari 2024 moet in alle lidstaten echter een volledig operationeel areaalmonitoringsysteem beschikbaar zijn.

2.   De lidstaten beoordelen jaarlijks de kwaliteit van het areaalmonitoringsysteem overeenkomstig de op Unieniveau opgezette methode.

Indien er bij de beoordeling tekortkomingen in het systeem aan het licht komen, treft de lidstaat passende corrigerende maatregelen of wordt hem bij gebreke daarvan door de Commissie verzocht een actieplan overeenkomstig artikel 42 op te zetten.

Uiterlijk op 15 februari na het betrokken kalenderjaar wordt bij de Commissie een beoordelingsverslag ingediend met, in voorkomend geval, vermelding van de corrigerende acties en het tijdschema voor de uitvoering ervan.

Artikel 71

Systeem voor de identificatie van begunstigden

Het systeem voor de registratie van de identiteit van alle begunstigden van de interventies en maatregelen bedoeld in artikel 65, lid 2, waarborgt dat alle aanvragen die door een en dezelfde begunstigde worden ingediend, als zodanig kunnen worden geïdentificeerd.

Artikel 72

Controle- en sanctiesysteem

De lidstaten zetten een controle- en sanctiesysteem op bedoeld in artikel 66, lid 1, punt e). De lidstaten voeren via de betaalorganen of de door hen gemachtigde instanties jaarlijks administratieve controles van de steun- en betalingsaanvragen uit om de wettigheid en regelmatigheid ervan na te gaan overeenkomstig artikel 59, lid 1, punt a). Die controles worden aangevuld met controles ter plaatse, die met het gebruik van technologie op afstand kunnen worden uitgevoerd.

Artikel 73

Systeem voor de identificatie en registratie van betalingsrechten

Met het systeem voor de identificatie en registratie van betalingsrechten kunnen de betalingsrechten worden geverifieerd via vergelijking met de aanvragen en met het identificatiesysteem voor landbouwpercelen.

Artikel 74

Gedelegeerde bevoegdheden van de Commissie met betrekking tot het geïntegreerde systeem

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 102 gedelegeerde handelingen vast te stellen die ervoor zorgen dat het in dit hoofdstuk bedoelde geïntegreerde systeem op een zodanig efficiënte, coherente en niet-discriminerende wijze wordt toegepast dat de financiële belangen van de Unie worden beschermd, en die deze verordening aanvullen met:

a)

regels voor de in de artikelen 68, 69 en 70 bedoelde kwaliteitsbeoordeling;

b)

regels voor het identificatiesysteem voor landbouwpercelen, het systeem voor de identificatie van begunstigden en het systeem voor de identificatie en registratie van betalingsrechten bedoeld in de artikelen 68, 71 en 73.

Artikel 75

Uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de artikelen 68, 69 en 70

De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met regels voor:

a)

de vorm en inhoud van, en de wijze van toezending of terbeschikkingstelling aan de Commissie van:

i)

de beoordelingsverslagen over de kwaliteit van het identificatiesysteem voor landbouwpercelen, van het geospatiale aanvraagsysteem en van het areaalmonitoringsysteem;

ii)

de corrigerende maatregelen bedoeld in de artikelen 68, 69 en 70;

b)

basiskenmerken van en regels voor het steunaanvraagsysteem uit hoofde van artikel 69 en het areaalmonitoringsysteem bedoeld in artikel 70, met inbegrip van parameters voor de geleidelijke toename van het aantal interventies in het kader van het areaalmonitoringsysteem.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

HOOFDSTUK III

Doorlichting van transacties

Artikel 76

Toepassingsgebied en definities met betrekking tot dit hoofdstuk

1.   Dit hoofdstuk bevat specifieke regels voor het doorlichten van de handelsdocumenten van entiteiten die betalingen ontvangen of verrichten die direct of indirect verband houden met het ELGF-financieringssysteem of van vertegenwoordigers van die entiteiten (“ondernemingen”), om na te gaan of de transacties die deel uitmaken van het ELGF-financieringssysteem, daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en correct zijn uitgevoerd.

2.   Dit hoofdstuk is niet van toepassing op interventies die vallen onder het geïntegreerd systeem als bedoeld in hoofdstuk II van deze titel, of onder titel III, hoofdstuk III, van Verordening (EU) 2021/2115.

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 102 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met een lijst van interventies die zich vanwege de structuur ervan en de controlevereisten niet lenen voor aanvullende controles achteraf in de vorm van een doorlichting van handelsdocumenten en die derhalve niet onder een dergelijke doorlichting uit hoofde van dit hoofdstuk vallen.

3.   Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a)

“handelsdocument”: alle boeken, registers, nota’s en bewijsstukken, de boekhouding, de productie- en kwaliteitsadministraties, briefwisseling in verband met de bedrijfsactiviteiten, en commerciële gegevens, in welke vorm dan ook, inclusief elektronisch opgeslagen gegevens, voor zover die documenten of gegevens direct of indirect betrekking hebben op de in lid 1 bedoelde transacties;

b)

“derde”: een natuurlijke of een rechtspersoon die direct of indirect betrokken is bij transacties in het kader van het ELGF-financieringssysteem.

Artikel 77

Doorlichting door de lidstaten

1.   De lidstaten verrichten een systematische doorlichting van de handelsdocumenten van de ondernemingen, waarbij rekening wordt gehouden met de aard van de door te lichten transacties. De lidstaten zorgen ervoor dat de door te lichten ondernemingen dusdanig worden gekozen dat de doeltreffendheid van de maatregelen voor preventie en opsporing van onregelmatigheden maximaal gewaarborgd is. Bij de keuze wordt onder meer rekening gehouden met het financiële belang van de ondernemingen en met andere risicofactoren.

2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde doorlichting wordt in passende gevallen uitgebreid met aan de ondernemingen verbonden natuurlijke of rechtspersonen, en met elke andere natuurlijke persoon of rechtspersoon die van belang kan zijn voor de verwezenlijking van de in artikel 78 beschreven doelstellingen.

3.   De met de toepassing van dit hoofdstuk belaste instanties zijn zodanig georganiseerd dat zij los staan van de diensten of afdelingen die belast zijn met de betalingen en de daaraan voorafgaande controles.

4.   Ondernemingen waarbij de som van de ontvangsten of betalingen lager was dan 40 000 EUR, worden overeenkomstig dit hoofdstuk uitsluitend doorgelicht om bijzondere redenen, die door de lidstaten worden aangegeven in hun in artikel 80, lid 1, genoemde jaarlijkse controleprogramma.

5.   Doorlichtingen uit hoofde van dit hoofdstuk laten de controles uit hoofde van de artikelen 49 en 50 onverlet.

Artikel 78

Kruiscontroles

1.   De juistheid van de door te lichten primaire gegevens wordt geverifieerd aan de hand van een aan het risiconiveau aangepast aantal kruiscontroles, indien nodig ook van de handelsdocumenten van derden, die onder meer inhouden:

a)

vergelijkingen met de handelsdocumenten van leveranciers, klanten, vervoerders en andere derden;

b)

zo nodig, fysieke controles op hoeveelheid en aard van de voorraden;

c)

vergelijkingen met de gegevens over de financiële stromen die leiden tot of het gevolg zijn van de transacties in het kader van het ELGF-financieringssysteem;

d)

controles van de boekhouding of van stukken inzake financiële bewegingen waaruit op het moment van doorlichting blijkt dat de door het betaalorgaan als bewijs voor de betaling van steun aan de begunstigde bewaarde documenten correct zijn.

2.   Indien een onderneming overeenkomstig het Unierecht of het nationale recht een afzonderlijke voorraadboekhouding moet voeren, wordt deze boekhouding bij doorlichting in passende gevallen tevens vergeleken met de handelsdocumenten en in voorkomend geval met de daadwerkelijke voorraden van de onderneming.

3.   Bij de selectie van de te controleren transacties wordt ten volle rekening gehouden met het risiconiveau.

4.   De voor de onderneming verantwoordelijke persoon of een derde zorgt ervoor dat alle handelsdocumenten en aanvullende informatie verstrekt worden aan de met de doorlichting belaste ambtenaren of de personen die gemachtigd zijn de doorlichting namens hen uit te voeren. Elektronisch opgeslagen gegevens worden via een passende informatiedrager verstrekt.

5.   De met de doorlichting belaste ambtenaren of de personen die gemachtigd zijn de doorlichting namens hen uit te voeren, kunnen eisen dat uittreksels uit of kopieën van de in lid 1 bedoelde documenten aan hen worden verstrekt.

Artikel 79

Wederzijdse bijstand

De lidstaten verlenen elkaar in de volgende gevallen op verzoek de nodige bijstand voor de uitvoering van de in dit hoofdstuk bedoelde doorlichtingen:

a)

een onderneming of een derde is gevestigd in een andere lidstaat dan die waar het betrokken bedrag betaald of ontvangen is of had moeten worden;

b)

een onderneming of een derde is gevestigd in een andere lidstaat dan die waar de voor de doorlichting vereiste documenten en informatie zich bevinden.

Artikel 80

Planning en verslaglegging

1.   De lidstaten stellen controleplannen op voor de doorlichting die op grond van artikel 77 in de volgende doorlichtingsperiode moet worden uitgevoerd.

2.   De lidstaten verstrekken de Commissie elk jaar vóór 15 april:

a)

hun in lid 1 bedoelde controleplan en het aantal ondernemingen dat, uitgesplitst per sector, op basis van de betrokken bedragen zal worden doorgelicht;

b)

een uitvoerig verslag over de toepassing van dit hoofdstuk gedurende de vorige doorlichtingsperiode, met inbegrip van de resultaten van elke in het kader van artikel 79 uitgevoerde doorlichting.

3.   De lidstaten voeren de door hen opgestelde en aan de Commissie toegezonden controleplannen en wijzigingen daarvan uit indien de Commissie niet binnen acht weken haar opmerkingen aan de lidstaten heeft meegedeeld.

Artikel 81

Toegang tot informatie en doorlichtingen door de Commissie

1.   Overeenkomstig het ter zake geldende nationale recht hebben de ambtenaren van de Commissie toegang tot alle documenten die zijn opgesteld met het oog op of naar aanleiding van de doorlichtingen die in het kader van dit hoofdstuk zijn georganiseerd, en tot de verzamelde gegevens, met inbegrip van de gegevens die zijn opgeslagen in de gegevensverwerkingssystemen. Die gegevens worden desgewenst via een passende informatiedrager verstrekt.

2.   De in artikel 77 bedoelde doorlichting wordt door ambtenaren van de lidstaat uitgevoerd. Ambtenaren van de Commissie kunnen aan een dergelijke doorlichting deelnemen maar zij mogen niet de doorlichtingsbevoegdheden uitoefenen die aan de ambtenaren van de lidstaten zijn toegekend. Zij hebben evenwel toegang tot dezelfde locaties en documenten als de ambtenaren van de lidstaat.

3.   Onverminderd de Verordeningen (Euratom, EG) nr. 2988/95, (Euratom, EG) nr. 2185/96, (EU, Euratom) nr. 883/2013 en (EU) 2017/1939 nemen in gevallen waarin bepaalde handelingen op grond van de nationale bepalingen inzake strafrechtelijke procedures zijn voorbehouden aan ambtenaren die speciaal daarvoor bij nationaal recht zijn aangewezen, de ambtenaren van de Commissie noch de ambtenaren van de verzoekende lidstaat aan die handelingen deel. Met name nemen zij in geen geval deel aan huisbezoeken of aan een formeel verhoor van personen op grond van het strafrecht van de betrokken lidstaat. Zij hebben evenwel toegang tot de aldus verkregen informatie.

Artikel 82

Uitvoeringsbevoegdheden betreffende de doorlichting van transacties

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met regels die nodig zijn voor een eenvormige toepassing van dit hoofdstuk en die met name betrekking hebben op:

a)

de uitvoering van de in artikel 77 bedoelde doorlichting, wat betreft de keuze van de ondernemingen, het percentage en het tijdschema van de doorlichtingen;

b)

de uitvoering van de in artikel 79 bedoelde wederzijdse bijstand;

c)

de inhoud van de in artikel 80, lid 2, punt b), bedoelde verslagen en andere kennisgevingen uit hoofde van dit hoofdstuk.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

HOOFDSTUK IV

Controlesysteem en administratieve sancties met betrekking tot de conditionaliteit

Artikel 83

Controlesysteem voor de conditionaliteit

1.   De lidstaten zetten een systeem op om te verifiëren dat de volgende categorieën begunstigden voldoen aan de in titel III, hoofdstuk 1, afdeling 2, van Verordening (EU) 2021/2115 vastgelegde verplichtingen:

a)

begunstigden die rechtstreekse betalingen ontvangen uit hoofde van titel III, hoofdstuk II, van Verordening (EU) 2021/2115;

b)

begunstigden die jaarlijkse betalingen ontvangen uit hoofde van de artikelen 70, 71 en 72 van Verordening (EU) 2021/2115;

c)

begunstigden die steun ontvangen uit hoofde van hoofdstuk IV van Verordening (EU) nr. 228/2013 of hoofdstuk IV van Verordening (EU) nr. 229/2013.

2.   De lidstaten die artikel 28 van Verordening (EU) 2021/2115 toepassen, kunnen een vereenvoudigd controlesysteem opzetten:

a)

voor begunstigden die betalingen ontvangen op grond van artikel 28 van Verordening (EU) 2021/2115, of

b)

voor kleine landbouwers zoals bepaald door de lidstaten krachtens artikel 28 van Verordening (EU) 2021/2115 die dergelijke betalingen niet aanvragen.

Wanneer een lidstaat artikel 28 van Verordening (EU) 2021/2115 niet toepast, kan die lidstaat een vereenvoudigd controlesysteem opzetten voor landbouwers met bedrijven met een maximale omvang van vijf hectare landbouwareaal dat is aangegeven overeenkomstig artikel 69, lid 1, van deze verordening.

3.   De lidstaten kunnen voor het handhaven van de conditionaliteitsregels hun bestaande controlesystemen en administratie gebruiken.

Deze systemen zijn compatibel met de in de leden 1 en 2 bedoelde controlesystemen.

4.   De lidstaten onderwerpen in het licht van de bereikte resultaten de in de leden 1 en 2 bedoelde controlesystemen aan een jaarlijkse evaluatie.

5.   Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a)

“eis”: elke afzonderlijke uit de regelgeving voortvloeiende beheerseis in een bepaalde wetgevingshandeling waarnaar verwezen wordt in het in artikel 12 van Verordening (EU) 2021/2115 genoemde Unierecht en die inhoudelijk verschilt van de andere in diezelfde wetgevingshandeling gestelde eisen;

b)

“wetgevingshandeling”: elk van de richtlijnen en verordeningen als bedoeld in artikel 12 van Verordening (EU) 2021/2115;

c)

“herhaling van niet-naleving”: een binnen een periode van drie opeenvolgende kalenderjaren meer dan eenmaal geconstateerde niet-naleving van dezelfde eis of norm, op voorwaarde dat de begunstigde op de hoogte is gebracht van eerdere niet-naleving en, waar dit ter zake doet, de mogelijkheid heeft gehad de nodige maatregelen te nemen om die eerdere niet-naleving te corrigeren.

6.   Teneinde te voldoen aan hun controleverplichtingen als vastgesteld in de leden 1 tot en met 4:

a)

stellen de lidstaten controles ter plaatse in waarbij wordt nagegaan of de begunstigden voldoen aan de verplichtingen van titel III, hoofdstuk I, afdeling 2, van Verordening (EU) 2021/2115;

b)

kunnen de lidstaten, afhankelijk van de betrokken eisen, normen, wetgevingshandelingen of conditionaliteitsgebieden, besluiten om gebruik te maken van de controles, administratieve controles inbegrepen, die in het kader van de controlesystemen voor de eis, de norm, de wetgevingshandeling of het conditionaliteitsgebied in kwestie zijn verricht, mits die controles ten minste even doeltreffend zijn als de in punt a) bedoelde controles ter plaatse;

c)

kunnen de lidstaten voor het uitvoeren van de in punt a) bedoelde controles ter plaatse waar passend gebruikmaken van teledetectie, het areaalmonitoringsysteem of andere relevante ondersteunende technologieën;

d)

stellen de lidstaten de te controleren groep voor de jaarlijkse in punt a) bedoelde controles ter plaatse vast op basis van een risicoanalyse:

i)

waarbij rekening wordt gehouden met en wegingsfactoren worden toegepast op de structuur van landbouwbedrijven, het inherente risico op niet-naleving en, indien van toepassing, de deelname van begunstigden aan de bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw als bedoeld in artikel 15 van Verordening (EU) 2021/2115,

ii)

die is voorzien van een aselecte component, en

iii)

waarvoor geldt dat de te controleren groep ten minste 1 % van de in lid 1 van dit artikel vermelde begunstigden omvat;

e)

stellen de lidstaten, wat de conditionaliteitsverplichtingen in verband met Richtlijn 96/22/EG van de Raad (35) betreft, dat met de toepassing van een specifiek controleniveau voor de monitoringplannen geacht wordt te zijn voldaan aan het in punt d) van dit lid vereiste minimumpercentage;

f)

kunnen de lidstaten, wanneer ze gebruikmaken van het in lid 2 bedoelde vereenvoudigde controlesysteem, besluiten de verificatie van de naleving van de in punt a) bedoelde verplichtingen uit te sluiten van de in dat punt bedoelde controles ter plaatse, indien kan worden aangetoond dat gevallen van niet-naleving door de betrokken begunstigden geen significante gevolgen kunnen hebben voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de betrokken rechtshandelingen en normen.

Artikel 84

Systeem van administratieve sancties in het kader van de conditionaliteit

1.   De lidstaten zetten een systeem op dat voorziet in de toepassing van administratieve sancties op begunstigden als bedoeld in artikel 83, lid 1, van deze verordening, die op enig moment in het betrokken kalenderjaar niet voldoen aan de verplichtingen van titel III, hoofdstuk I, afdeling 2, van Verordening (EU) 2021/2115

De in de eerste alinea bedoelde administratieve sancties gelden alleen wanneer de niet-naleving het gevolg is van een handelen of nalaten dat rechtstreeks aan de betrokken begunstigde kan worden toegeschreven, en aan één of beide van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de niet-naleving houdt verband met de landbouwactiviteit van de begunstigde;

b)

de niet-naleving houdt verband met het bedrijf als gedefinieerd in artikel 3, punt 2), van Verordening (EU) 2021/2115 of met andere op het grondgebied van dezelfde lidstaat gelegen arealen onder beheer van de begunstigde.

Wat bosarealen betreft, geldt de in de eerste alinea bedoelde administratieve sanctie echter niet wanneer voor het areaal in kwestie geen steun wordt geclaimd overeenkomstig de artikelen 70 en 71 van Verordening (EU) 2021/2115.

2.   In hun in lid 1 bedoelde systemen van administratieve sancties:

a)

nemen de lidstaten regels op over de toepassing van administratieve sancties wanneer de landbouwgrond of een landbouwbedrijf, dan wel een deel hiervan, in het betrokken kalenderjaar of de betrokken jaren wordt overgedragen; deze regels berusten op een eerlijke en billijke verdeling van de aansprakelijkheid voor niet-naleving over cedenten en overnemers;

b)

kunnen de lidstaten, onverminderd lid 1, besluiten om op een begunstigde per kalenderjaar geen administratieve sanctie toe te passen wanneer de sanctie niet meer dan 100 EUR bedraagt; de begunstigde wordt echter in kennis gesteld van de constatering van de niet-naleving en van de verplichting corrigerende maatregelen te treffen voor de toekomst;

c)

bepalen de lidstaten dat er in de volgende gevallen geen administratieve sanctie wordt opgelegd:

i)

de niet-naleving is toe te schrijven aan overmacht of uitzonderlijke omstandigheden overeenkomstig artikel 3;

ii)

de niet-naleving is te wijten aan een bevel van een overheidsinstantie.

Voor de toepassing van de eerste alinea, punt a), wordt onder “overdracht” verstaan elke soort transactie op grond waarvan de cedent de beschikking over de landbouwgrond of een landbouwbedrijf dan wel een deel hiervan verliest.

3.   De toepassing van een administratieve sanctie laat de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven waarvoor deze geldt, onverlet.

Artikel 85

Toepassing en berekening van de administratieve sancties

1.   De in artikel 84 bedoelde administratieve sancties worden toegepast in de vorm van een verlaging of uitsluiting van het totale bedrag van de in artikel 83, lid 1, bedoelde betalingen die aan de desbetreffende begunstigde zijn toegekend of moeten worden toegekend voor steunaanvragen die de begunstigde in het kalenderjaar van de bevinding van de niet-naleving heeft ingediend of zal indienen. De verlagingen of uitsluitingen worden berekend op basis van de betalingen die zijn toegekend of moeten worden toegekend voor het kalenderjaar waarin de niet-naleving heeft plaatsgevonden. Wanneer echter niet kan worden bepaald in welk kalenderjaar de niet-naleving heeft plaatsgevonden, worden de verlagingen of uitsluitingen berekend op basis van de betalingen die zijn toegekend of moeten worden toegekend voor het kalenderjaar van de bevinding van de niet-naleving.

Voor de berekening van die verlagingen en uitsluitingen wordt rekening gehouden met de ernst, de omvang, het permanente karakter of de herhaling en de opzettelijkheid van de geconstateerde niet-naleving. De opgelegde administratieve sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend.

De administratieve sancties berusten op de overeenkomstig artikel 83, lid 6, verrichte controles.

2.   Het verlagingspercentage bedraagt in de regel 3 % van het totale bedrag van de in lid 1 bedoelde betalingen.

3.   Indien de niet-naleving geen of slechts onbeduidende gevolgen heeft voor het bereiken van de doelstelling van de betrokken norm of eis, wordt geen administratieve sanctie toegepast.

De lidstaten zetten een bewustmakingsmechanisme op om ervoor te zorgen dat begunstigden worden geïnformeerd over geconstateerde gevallen van niet-naleving en mogelijke te nemen corrigerende maatregelen. Dat mechanisme omvat ook de specifieke bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw bedoeld in artikel 15 van Verordening (EU) 2021/2115, waar de betrokken begunstigden mogelijk verplicht aan moeten deelnemen.

4.   Wanneer een lidstaat het in artikel 66, lid 1, punt c, bedoelde areaalmonitoringsysteem gebruikt om gevallen van niet-naleving op te sporen, kan hij besluiten een lager verlagingspercentage dan dat in lid 2 van dit artikel toe te passen.

5.   Wanneer de niet-naleving ernstige gevolgen heeft voor het bereiken van de doelstelling van de betrokken norm of eis of een direct risico vormt voor de volksgezondheid of diergezondheid, wordt een hoger verlagingspercentage dan het in lid 2 bepaalde percentage toegepast.

6.   Wanneer dezelfde niet-naleving aanhoudt of zich eenmaal herhaalt binnen drie opeenvolgende kalenderjaren, bedraagt het verlagingspercentage in de regel 10 % van het totale bedrag van de in lid 1 bedoelde betalingen. Verdere herhalingen van dezelfde niet-naleving zonder gegronde reden van de begunstigde worden beschouwd als gevallen van opzettelijke niet-naleving.

In het geval van opzettelijke niet-naleving bedraagt het verlagingspercentage ten minste 15 % van het totale bedrag van de in lid 1 bedoelde betalingen.

7.   Om te zorgen voor een gelijk speelveld voor de lidstaten en voor een doeltreffend, evenredig en afschrikkend effect van de administratieve sancties uit hoofde van dit hoofdstuk, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 102 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze verordening, met gedetailleerde regels voor de toepassing en berekening van die sancties.

Artikel 86

Opbrengst van de administratieve conditionaliteitssancties

De lidstaten mogen 25 % van de bedragen die voortvloeien uit de in artikel 85 bedoelde verlagingen en uitsluitingen zelf houden.

HOOFDSTUK V

Controlesysteem en administratieve sancties met betrekking tot sociale conditionaliteit

Artikel 87

Controlesysteem voor sociale conditionaliteit

1.   De lidstaten zetten een systeem op dat voorziet in de toepassing van administratieve sancties op begunstigden bedoeld in artikel 14 van Verordening (EU) 2021/2115, die niet voldoen aan de regels inzake sociale conditionaliteit die zijn vermeld in bijlage IV bij die verordening.

Daartoe maken de lidstaten gebruik van hun toepasselijke controle- en handhavingssystemen op het gebied van sociaal en arbeidsrecht en hun geldende arbeidsnormen om ervoor te zorgen dat begunstigden van de steun, als bedoeld in artikel 14 van Verordening (EU) 2021/2115, in hoofdstuk IV van Verordening (EU) nr. 228/2013 of in hoofdstuk IV van Verordening (EU) nr. 229/2013, voldoen aan de in bijlage IV bij Verordening (EU) 2021/2115 genoemde verplichtingen.

2.   De lidstaten moeten zorgen voor een duidelijke scheiding van verantwoordelijkheden tussen de instanties of organen die verantwoordelijk zijn voor de handhaving van sociaal en arbeidsrecht en de toepasselijke arbeidsnormen enerzijds en de betaalorganen anderzijds, waarbij de rol van de betaalorganen bestaat uit de uitvoering van betalingen en de toepassing van sancties in het kader van het sociale-conditionaliteitsmechanisme.

Artikel 88

Systeem van administratieve sancties in het kader van sociale conditionaliteit

1.   In het kader van het in artikel 87, lid 1, eerste alinea, genoemde systeem wordt het betaalorgaan ten minste eenmaal per jaar in kennis gesteld van gevallen van niet-naleving, indien de in artikel 87, lid 2, bedoelde instanties of organen in dat verband uitvoerbare besluiten hebben genomen. Die kennisgeving omvat een beoordeling en rangschikking van de ernst, de omvang, het permanente karakter of de herhaling en de opzettelijkheid van de betreffende niet-naleving. De lidstaten kunnen voor deze beoordeling gebruikmaken van in het nationale arbeidsrecht toepasselijke classificatiesystemen voor sancties. Bij de kennisgeving aan het betaalorgaan worden de interne organisatie, taken en procedures van de in artikel 87, lid 2, bedoelde instanties en organen in acht genomen.

Het betaalorgaan wordt alleen in kennis gesteld indien de niet-naleving het gevolg is van een handelen of nalaten dat rechtstreeks aan de betrokken begunstigde kan worden toegeschreven, en er aan één of beide van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de niet-naleving houdt verband met de landbouwactiviteit van de begunstigde;

b)

de niet-naleving houdt verband met het bedrijf als gedefinieerd in artikel 3, punt 2), van Verordening (EU) 2021/2115 of met andere op het grondgebied van dezelfde lidstaat gelegen arealen onder beheer van de begunstigde.

2.   In hun in artikel 87, lid 1, bedoelde systemen van administratieve sancties:

a)

kunnen de lidstaten besluiten om op een begunstigde per kalenderjaar geen administratieve sanctie toe te passen wanneer de sanctie niet meer dan 100 EUR bedraagt; de begunstigde wordt echter in kennis gesteld van de constatering van de niet-naleving en van de verplichting corrigerende maatregelen te treffen voor de toekomst;

b)

bepalen de lidstaten dat er in de volgende gevallen geen administratieve sanctie wordt opgelegd:

i)

de niet-naleving is te wijten aan overmacht;

ii)

de niet-naleving is te wijten aan een bevel van een overheidsinstantie.

3.   De toepassing van een administratieve sanctie laat de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven waarvoor deze geldt, onverlet.

Artikel 89

Toepassing en berekening van de administratieve sanctie

1.   De administratieve sancties worden toegepast in de vorm van een verlaging of uitsluiting van het totale bedrag van de in artikel 83, lid 1, bedoelde betalingen die aan de desbetreffende begunstigde zijn toegekend of moeten worden toegekend voor steunaanvragen die de begunstigde in het kalenderjaar van de bevinding van de niet-naleving heeft ingediend of zal indienen. De verlagingen of uitsluitingen worden berekend op basis van de betalingen die zijn toegekend of moeten worden toegekend voor het kalenderjaar waarin de niet-naleving heeft plaatsgevonden. Wanneer echter niet kan worden bepaald in welk kalenderjaar de niet-naleving heeft plaatsgevonden, worden de verlagingen of uitsluitingen berekend op basis van de betalingen die zijn toegekend of moeten worden toegekend voor het kalenderjaar van de bevinding van de niet-naleving.

Voor de berekening van die verlagingen en uitsluitingen wordt rekening gehouden met de ernst, de omvang, het permanente karakter of de herhaling en met de opzettelijkheid van de geconstateerde niet-naleving, overeenkomstig de beoordeling van de instanties of organen bedoeld in artikel 87, lid 2. De opgelegde administratieve sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend.

De desbetreffende bepalingen van artikel 85, leden 2, 5 en 6, zijn van overeenkomstige toepassing op de toepassing en de berekening van de administratieve sancties.

2.   Om te zorgen voor een gelijk speelveld voor de lidstaten en voor een doeltreffend, evenredig en afschrikkend effect van de administratieve sancties uit hoofde van dit hoofdstuk, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 102 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze verordening, met gedetailleerde regels voor de toepassing en berekening van die sancties.

TITEL V

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

HOOFDSTUK I

Toezending van informatie

Artikel 90

Informatieverstrekking

1.   Onverminderd hun meldingsverplichtingen krachtens Verordening (EU) 2021/2115 verstrekken de lidstaten de Commissie de volgende informatie, declaraties en documenten:

a)

voor de geaccrediteerde betaalorganen en aangewezen en geaccrediteerde coördinerende instanties:

i)

het accreditatiedocument en, in voorkomend geval, het aanwijzingsdocument;

ii)

de functie (geaccrediteerd betaalorgaan of aangewezen en geaccrediteerde coördinerende instantie);

iii)

in voorkomend geval, de intrekking van hun accreditatie;

b)

voor de certificerende instanties:

i)

de naam;

ii)

het adres;

c)

voor maatregelen in verband met uit het ELGF en het Elfpo gefinancierde verrichtingen:

i)

door het geaccrediteerde betaalorgaan of de aangewezen en geaccrediteerde coördinerende instantie ondertekende uitgavendeclaraties die tevens als betalingsverzoek gelden, vergezeld van de nodige informatie;

ii)

wat het ELGF betreft, ramingen van hun financiële behoeften, en wat het Elfpo betreft, geactualiseerde ramingen van de uitgavendeclaraties die in de loop van het jaar zullen worden ingediend, alsmede ramingen van de uitgavendeclaraties voor het volgende landbouwbegrotingsjaar;

iii)

de beheersverklaring en de jaarrekeningen van de geaccrediteerde betaalorganen.

2.   De lidstaten verstrekken de Commissie regelmatig informatie over de toepassing van het in titel IV, hoofdstuk II, bedoelde geïntegreerd systeem. De Commissie organiseert gedachtewisselingen over dit onderwerp met de lidstaten.

Artikel 91

Vertrouwelijkheid

1.   De lidstaten en de Commissie doen al het noodzakelijke om de vertrouwelijkheid te waarborgen van de informatie die verstrekt of verkregen wordt in het kader van krachtens deze verordening uitgevoerde inspectiemaatregelen en maatregelen ter goedkeuring van de rekeningen.

Op genoemde informatie is artikel 8 van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van toepassing.

2.   Onverminderd de nationale bepalingen inzake gerechtelijke procedures valt informatie die wordt verzameld in het kader van de doorlichtingen overeenkomstig titel IV, hoofdstuk III, onder het beroepsgeheim. Genoemde informatie mag uitsluitend verstrekt worden aan personen die daarvan op grond van hun functie in de lidstaten of bij de instellingen van de Unie beroepshalve kennis moeten nemen.

Artikel 92

Uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot het toezenden van gegevens

De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met regels voor:

a)

de vorm, inhoud, frequentie, termijnen en wijze van toezending of terbeschikkingstelling aan de Commissie van:

i)

uitgavendeclaraties, uitgavenramingen en actualiseringen ervan, waaronder bestemmingsontvangsten;

ii)

de beheersverklaring en jaarrekeningen van de betaalorganen;

iii)

de verslagen over de certificering van de rekeningen;

iv)

de identificatiegegevens van geaccrediteerde betaalorganen, aangewezen en geaccrediteerde coördinerende instanties en aangewezen certificerende instanties;

v)

de boeking en betaling van de uit het ELGF en het Elfpo gefinancierde uitgaven;

vi)

de kennisgevingen van de door de lidstaten verrichte financiële aanpassingen die verband houden met plattelandsontwikkelingsinterventies;

vii)

informatie over de krachtens artikel 59 genomen maatregelen;

b)

de uitwisseling van informatie en documenten tussen de Commissie en de lidstaten en het opzetten van informatiesystemen, waaronder de soort, vorm en inhoud van de door deze systemen te verwerken gegevens alsmede de bijbehorende regels voor gegevensopslag;

c)

de toezending door de lidstaten van informatie, documenten, statistieken en verslagen aan de Commissie, alsmede de uiterste data voor en wijze van toezending ervan.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

HOOFDSTUK II

Gebruik van de euro

Artikel 93

Algemene beginselen

1.   De bedragen in de uitvoeringsbesluiten van de Commissie tot vaststelling van de strategische GLB-plannen, de bedragen van de vastleggingen en betalingen door de Commissie, de bedragen van de bekrachtigde of gecertificeerde uitgaven alsmede de bedragen in de uitgavendeclaraties van de lidstaten, worden uitgedrukt en betaald in euro’s.

2.   De in de landbouwwetgeving vastgestelde prijzen en bedragen worden uitgedrukt in euro’s.

In lidstaten die de euro hebben ingevoerd, worden die prijzen en bedragen vastgesteld en toegekend in euro’s en in lidstaten die de euro niet hebben ingevoerd in de nationale munteenheid.

Artikel 94

Wisselkoersen en ontstaansfeiten

1.   In de lidstaten die de euro niet hebben ingevoerd, worden de in artikel 93, lid 2, bedoelde prijzen en bedragen aan de hand van een wisselkoers omgerekend in hun nationale munteenheid.

2.   Het ontstaansfeit voor de wisselkoers is:

a)

voor in het handelsverkeer met derde landen geheven of toegekende bedragen: het vervullen van de douaneformaliteiten bij invoer of uitvoer;

b)

in alle overige gevallen: de handeling waardoor het economisch doel van de verrichting wordt bereikt.

3.   Indien een rechtstreekse betaling aan een begunstigde, bedoeld in Verordening (EU) 2021/2115, gedaan wordt in een andere munteenheid dan de euro, rekenen de lidstaten het bedrag van de in euro’s uitgedrukte steun om in de nationale munteenheid aan de hand van de laatste wisselkoers die de Europese Centrale Bank (ECB) heeft vastgesteld vóór 1 oktober van het jaar waarvoor de steun wordt toegekend.

In afwijking van de eerste alinea kunnen de lidstaten in naar behoren gemotiveerde gevallen besluiten om te rekenen op basis van het gemiddelde van de door de ECB vastgestelde wisselkoersen in de maand vóór 1 oktober van het jaar waarvoor de steun wordt toegekend. Lidstaten die voor deze oplossing kiezen, bepalen en publiceren het bedoelde gemiddelde vóór 1 december van dat jaar.

4.   Wat het ELGF betreft, hanteren de lidstaten die de euro niet hebben ingevoerd, bij het opstellen van hun uitgavendeclaraties dezelfde wisselkoers als de wisselkoers die zij overeenkomstig dit hoofdstuk bij betalingen aan de begunstigden en bij de inning van ontvangsten hebben gebruikt.

5.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 102 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met regels voor de ontstaansfeiten en de te hanteren wisselkoers. Het specifieke ontstaansfeit wordt bepaald op basis van de volgende criteria:

a)

de noodzaak wijzigingen in de wisselkoers zo snel mogelijk te kunnen toepassen;

b)

de onderlinge overeenkomst tussen ontstaansfeiten voor analoge verrichtingen in het kader van de marktordening;

c)

de samenhang tussen de ontstaansfeiten voor de verschillende prijzen en bedragen die de marktordening betreffen;

d)

de uitvoerbaarheid en doeltreffendheid van controles op de toepassing van adequate wisselkoersen.

6.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 102 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met regels voor de wisselkoers die moet worden gehanteerd bij de opstelling van uitgavendeclaraties en bij de registratie van verrichtingen in verband met openbare opslag in de rekeningen van de betaalorganen.

Artikel 95

Vrijwaringsmaatregelen en afwijkingen

1.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen ter vrijwaring van de toepassing van het Unierecht vaststellen indien monetaire praktijken van uitzonderlijke aard met betrekking tot een nationale munteenheid deze toepassing in gevaar kunnen brengen. Die uitvoeringshandelingen kunnen uitsluitend zolang als strikt noodzakelijk is van de bestaande regels afwijken. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Het Europees Parlement, de Raad en de lidstaten worden onverwijld in kennis gesteld van de in de eerste alinea bedoelde maatregelen.

2.   Indien uitzonderlijke monetaire praktijken met betrekking tot een nationale munteenheid de toepassing van het Unierecht allicht in gevaar zullen brengen, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 102 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze verordening met afwijkingen van dit hoofdstuk, en wel in de volgende gevallen:

a)

een lidstaat hanteert abnormale wisselkoerstechnieken, zoals meervoudige wisselkoersen, of past ruilovereenkomsten toe;

b)

de munteenheid van een lidstaat is niet op de officiële wisselmarkten genoteerd of zou zich zodanig kunnen ontwikkelen dat er waarschijnlijk verstoringen van het handelsverkeer ontstaan.

Artikel 96

Gebruik van de euro door lidstaten die de euro niet hebben ingevoerd

1.   Indien een lidstaat die de euro niet heeft ingevoerd, besluit de uit de landbouwwetgeving voortvloeiende uitgaven niet in de nationale munteenheid maar in euro’s uit te voeren, neemt deze lidstaat maatregelen om te voorkomen dat het gebruik van de euro systematisch voordeel oplevert ten opzichte van het gebruik van de nationale munteenheid.

2.   Voordat de in lid 1 bedoelde voorgenomen maatregelen van kracht worden, meldt de lidstaat ze eerst aan bij de Commissie. Die maatregelen worden pas van kracht nadat de Commissie die lidstaat kennis heeft gegeven van haar toestemming.

HOOFDSTUK III

Verslaglegging

Artikel 97

Financieel jaarverslag

De Commissie dient uiterlijk op 30 september van elk jaar volgend op het begrotingsjaar een financieel verslag in bij het Europees Parlement en de Raad over het beheer van het ELGF en het Elfpo in het voorgaande begrotingsjaar.

HOOFDSTUK IV

Transparantie

Artikel 98

Bekendmaking van informatie over begunstigden

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de begunstigden van het ELGF en het Elfpo jaarlijks achteraf worden bekendgemaakt voor de toepassing van artikel 49, leden 3 en 4, van Verordening (EU) 2021/1060 en overeenkomstig de leden 2, 3 en 4 van dit artikel, met inbegrip van, indien van toepassing, de informatie over groepen waartoe de begunstigden behoren overeenkomstig artikel 59, lid 4, van deze verordening, die door die begunstigden overeenkomstig artikel 59, lid 4, van deze verordening aan de lidstaten wordt verstrekt.

2.   Artikel 49, lid 3, punten a), b), d) tot en met j) en l), en artikel 49, lid 4, van Verordening (EU) 2021/1060 zijn, waar dat relevant is, van toepassing op begunstigden van het Elfpo en het ELGF. De toepassing van artikel 49, lid 3, punt e), van die verordening is beperkt tot het doel van de verrichting. Op het Elfpo is artikel 49, lid 3, punt k), van die verordening van toepassing.

3.   Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

a)

“verrichting”: een maatregel, sector of interventietype;

b)

“totale kosten van de verrichting”: de bedragen van de betalingen die iedere begunstigde in het betrokken landbouwbegrotingsjaar heeft ontvangen voor elke maatregel, elke sector, of elk interventietype dat uit het ELGF of het Elfpo is gefinancierd; bij de betalingen in het kader van de uit het Elfpo gefinancierde interventietypes hebben de bekend te maken bedragen betrekking op de totale overheidsfinanciering en omvatten deze dus zowel de bijdrage van de Unie als de nationale bijdrage;

c)

“locatie-indicator of geolocatie voor de verrichting”: de gemeente waar de begunstigde zijn woonplaats heeft of is ingeschreven, en, indien voorhanden, de postcode of het deel daarvan dat de gemeente identificeert.

4.   Elke lidstaat maakt de in artikel 49, leden 3 en 4, van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde informatie op één website bekend. Die informatie blijft twee jaar lang beschikbaar, gerekend vanaf de datum van de eerste bekendmaking ervan.

De lidstaten publiceren de in artikel 49, lid 3, punten a) en b), van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde informatie niet indien het steunbedrag dat een begunstigde in één jaar heeft ontvangen, gelijk is aan of lager is dan 1 250 EUR.

Artikel 99

Informeren van begunstigden over de bekendmaking van gegevens over hen

De lidstaten stellen de begunstigden ervan in kennis dat gegevens over hen overeenkomstig artikel 98 openbaar zullen worden gemaakt en dat die gegvens ter bescherming van de financiële belangen van de Unie kunnen worden verwerkt door audit- en onderzoeksorganen en -instanties van de Unie en de lidstaten.

In het geval van persoonsgegevens informeren de lidstaten de begunstigden overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 over hun rechten op grond van die verordening en over de voor de uitoefening van die rechten geldende procedures.

Artikel 100

Uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot transparantie

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met regels voor:

a)

de vorm, waaronder de wijze van presentatie per maatregel, sector of interventietype, en het tijdschema van de in de artikelen 98 en 99 bedoelde bekendmaking;

b)

een eenvormige toepassing van artikel 99;

c)

de samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

HOOFDSTUK V

Bescherming van persoonsgegevens

Artikel 101

Verwerking en bescherming van persoonsgegevens

1.   Onverminderd de artikelen 98, 99 en 100 verzamelen de lidstaten en de Commissie persoonsgegevens met het oog op het vervullen van hun verplichtingen inzake beheer, controle, audit, en monitoring en evaluatie uit hoofde van deze verordening, en in het bijzonder die waarin titel II, hoofdstuk II, titel III, hoofdstukken III en IV, titel IV en titel V, hoofdstuk III, voorzien, en verwerken deze gegevens niet op een wijze die onverenigbaar is met die doelen.

2.   Wanneer persoonsgegevens worden verwerkt ten behoeve van monitoring en evaluatie uit hoofde van Verordening (EU) 2021/2115 en voor statistische doeleinden, worden ze geanonimiseerd.

3.   Persoonsgegevens worden verwerkt overeenkomstig Verordeningen (EU) 2016/679 en (EU) 2018/1725. Met name worden die gegevens niet bewaard in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te identificeren gedurende een langere periode dan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt, rekening houdend met de minimumbewaartermijnen die in het toepasselijke Unierecht en nationale recht zijn vastgesteld.

4.   De lidstaten stellen de betrokkenen ervan in kennis dat hun persoonsgegevens door nationale instanties en instanties van de Unie overeenkomstig lid 1 van dit artikel kunnen worden verwerkt en dat zij in dit verband de gegevensbeschermingsrechten genieten waarin Verordeningen (EU) 2016/679 en (EU) 2018/1725 voorzien.

TITEL VI

GEDELEGEERDE HANDELINGEN EN UITVOERINGSHANDELINGEN

Artikel 102

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 11, lid 1, artikel 17, lid 5, artikel 23, lid 2, artikel 38, lid 2, artikel 40, lid 3, artikel 41, lid 3, artikel 44, leden 4 en 5, artikel 47, lid 1, artikel 52, lid 1, artikel 54, lid 4, artikel 55, lid 6, artikel 60, lid 3, artikel 64, lid 3, artikel 74, artikel 76, lid 2, artikel 85, lid 7, artikel 89, lid 2, artikel 94, leden 5 en 6, artikel 95, lid 2, en artikel 105 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie verleend voor een termijn van zeven jaar vanaf 7 december 2021. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van zeven jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   De bevoegdheidsdelegatie als bedoeld in artikel 11, lid 1, artikel 17, lid 5, artikel 23, lid 2, artikel 38, lid 2, artikel 40, lid 3, artikel 41, lid 3, artikel 44, leden 4 en 5, artikel 47, lid 1, artikel 52, lid 1, artikel 54, lid 4, artikel 55, lid 6, artikel 60, lid 3, artikel 64, lid 3, artikel 74, artikel 76, lid 2, artikel 85, lid 7, artikel 89, lid 2, artikel 94, leden 5 en 6, artikel 95, lid 2 en artikel 105 kan te allen tijde door het Europees Parlement of door de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Voordat de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, raadpleegt zij de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een krachtens artikel 11, lid 1, artikel 17, lid 5, artikel 23, lid 2, artikel 38, lid 2, artikel 40, lid 3, artikel 41, lid 3, artikel 44, leden 4 en 5, artikel 47, lid 1, artikel 52, lid 1, artikel 54, lid 4, artikel 55, lid 6, artikel 60, lid 3, artikel 64, lid 3, artikel 74, artikel 76, lid 2, artikel 85, lid 7, artikel 89, lid 2, artikel 94, leden 5 en 6, artikel 95, lid 2, en artikel 105 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 103

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité, genaamd het “Comité voor de landbouwfondsen”. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

De Commissie wordt bij de toepassing van de artikelen 11, 12, 17, 18, 23, 26, 32, 39 tot en met 44, 47, 51 tot en met 55, 58, 59, 60, 64, 75, 82, 92, 95 en 100, wat betreft aangelegenheden betreffende interventies in de vorm van rechtstreekse betalingen, interventies in bepaalde sectoren, plattelandsontwikkelingsinterventies en de gemeenschappelijke marktordeningen, bijgestaan door het Comité voor de landbouwfondsen, het bij Verordening (EU) 2021/2115 ingestelde Comité voor het gemeenschappelijke landbouwbeleid en het bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 ingestelde Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

TITEL VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 104

Intrekking

1.   Verordening (EU) nr. 1306/2013 wordt ingetrokken.

Niettemin geldt het volgende:

a)

artikel 4, lid 1, punt b), artikel 5, artikel 7, lid 3, artikelen 9, 17, 21 en 34, artikel 35, lid 4, artikelen 36, 37, 38, 40 tot en met 43, 51, 52, 54, 56, 59, 63, 64, 67, 68, 70 tot en met 75, 77, 91 tot en met 97, 99 en 100, artikel 102, lid 2 en artikelen 110 en 111 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 blijven van toepassing:

i)

op de uitgaven en betalingen voor steunregelingen in het kader van Verordening (EU) nr. 1307/2013 met betrekking tot het kalenderjaar 2022 en eerder;

ii)

op maatregelen die tot en met 31 december 2022 zijn uitgevoerd in het kader van Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 229/2013, (EU) nr. 1308/2013 en (EU) nr. 1144/2014;

iii)

ten behoeve van de in artikel 5, lid 6, eerste alinea, punt c), en lid 7, van Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad (36) genoemde steunregelingen, op de uitgaven en betalingen die zijn gedaan voor verrichtingen die overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1308/2013 zijn uitgevoerd na 31 december 2022 en tot het einde van die steunregelingen, en

iv)

wat het Elfpo betreft, op de uitgaven die zijn gedaan door de begunstigden en de betalingen die zijn gedaan door het betaalorgaan in het kader van de uitvoering van plattelandsontwikkelingsprogramma’s overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1305/2013;

b)

artikel 69 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 blijft van toepassing op uitgaven en betalingen die zijn gedaan voor steunregelingen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1307/2013 en in het kader van de uitvoering van plattelandsontwikkelingsprogramma’s die de Commissie in het kader van Verordening (EU) nr. 1305/2013 heeft goedgekeurd, en voor andere in titel II, hoofdstuk I, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bepaalde GLB-maatregelen die zijn uitgevoerd vóór 1 januari 2023.

c)

artikel 54, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 blijft van toepassing wat betreft gedeclareerde inkomsten in het kader van de uitvoering van plattelandsontwikkelingsprogramma’s die door de Commissie zijn goedgekeurd krachtens Verordening (EU) nr. 1305/2013, Verordening (EG) nr. 1698/2005 en Verordening (EG) nr. 27/2004 van de Commissie (37);

d)

Verordening (EU) nr. 1306/2013 blijft van toepassing op uitgaven die verband houden met juridische verbintenissen als bedoeld in artikel 155, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2115. Desalniettemin is artikel 31 van deze verordening van toepassing op de uitgaven die overeenkomstig artikel 155, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2115 aan de Commissie worden gemeld en die voor dit doel als een interventietype moeten worden beschouwd.

2.   Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening, naar Verordening (EU) 22021/2115 en naar Verordening (EU) nr. 1308/2013, en worden gelezen in overeenstemming met de concordantietabel in de bijlage.

Artikel 105

Overgangsmaatregelen

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 102 gedelegeerde handelingen vast te stellen die nodig zijn om te zorgen voor een vlotte overgang van de regelingen van Verordening (EU) nr. 1306/2013, als bedoeld in artikel 104 van deze verordening, naar de in deze verordening vastgelegde regelingen, en die deze verordening aanvullen of waarmee van deze verordening wordt afgeweken.

Artikel 106

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2023.

Artikel 16 is evenwel van toepassing op uitgaven die vanaf 16 oktober 2022 voor het ELGF worden verricht.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 december 2021.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D. M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

J. VRTOVEC


(1)  PB C 41 van 1.2.2019, blz. 1.

(2)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 214.

(3)  PB C 86 van 7.3.2019, blz. 173.

(4)  Standpunt van het Europees Parlement van 23 november 2021(nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 2 december 2021.

(5)  Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1305/2013 en van Verordening (EU) nr. 1307/2013 (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).

(6)  Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549).

(7)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(8)  Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 11).

(9)  PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.

(10)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(11)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

(12)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(13)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

(14)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

(15)  Zie onder meer: arrest van het Hof van 6 december 1989 in zaak C-329/88, Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek, ECLI:EU:C:1989:618; arrest van het Hof van 1 juni 1994 in zaak C-317/92, Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Bondsrepubliek Duitsland, ECLI:EU:C:1994:212; arrest van het Hof (Eerste kamer) van 6 oktober 2009 in zaak C-562/07, Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk Spanje, ECLI:EU:C:2009:614; arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 14 september 1995 in zaak T-571/93, Lefebvre frères et soeurs, GIE Fructifruit, Association des mûrisseurs indépendants en Star fruits Cie tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen, ECLI:EU:T:1995:163; arrest van het Hof (Grote kamer) van 19 mei 2009 in zaak C-531/06, Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Italiaanse Republiek, ECLI:EU:C:2009:315.

(16)  Verordening (EU) nr. 228/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 13 maart 2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad (PB L 78 van 20.3.2013, blz. 23).

(17)  Verordening (EU) nr. 229/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 13 maart 2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1405/2006 van de Raad (PB L 78 van 20.3.2013, blz. 41).

(18)  Arrest van het Hof van Justitie van 27 januari 2021, De Ruiter vof tegen Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C-361/19, ECLI EU:C:2021:71.

(19)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(20)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(21)  Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).

(22)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(23)  Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).

(24)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(25)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).

(26)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).

(27)  Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma’s worden gedelegeerd (PB L 11 van 16.1.2003, blz. 1).

(28)  Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1).

(29)  Verordening (EU) nr. 1144/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties betreffende landbouwproducten uitgevoerd op de interne markt en in derde landen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad (PB L 317 van 4.11.2014, blz. 56).

(30)  Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).

(31)  Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid („diergezondheidswetgeving”) (PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1).

(32)  Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1).

(33)  Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).

(34)  Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1101/2008 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164).

(35)  Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van β-agonisten en tot intrekking van de Richtlijnen 81/602/EEG, 88/146/EEG en 88/299/EEG (PB L 125 van 23.5.1996, blz. 3).

(36)  Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1308/2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten, (EU) nr. 1151/2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen, (EU) nr. 251/2014 inzake de definitie, de aanduiding, de aanbiedingsvorm, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gearomatiseerde wijnbouwproducten, (EU) nr. 228/2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie (zei bladzijde 1 van dit Publicatieblad).

(37)  Verordening (EG) nr. 27/2004 van de Commissie van 5 januari 2004 houdende overgangsbepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad met betrekking tot de financiering door het EOGFL, afdeling Garantie, van de maatregelen voor plattelandsontwikkeling in Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije (PB L 5 van 9.1.2004, blz. 36).


BIJLAGE

CONCORDANTIETABEL

Verordening (EU) nr. 1306/2013

Deze verordening

Verordening (EU) 2021/2115

Verordening (EU) nr. 1308/2013

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikelen 2 en 3

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 7, leden 1, 2 en 3

Artikel 9

Artikel 7, leden 4 en 5

Artikel 10

Artikel 7, lid 6

Artikel 8

Artikel 11

Artikel 9

Artikel 12

Artikel 10

Artikel 37, punt a)

Artikel 11

Artikel 44, lid 1

Artikel 12

Artikel 15, leden 1, 2 en 4

Artikel 13, lid 1

Artikel 15, lid 3

Artikel 13, leden 2 en 3

Artikel 14

Artikel 15

Artikel 16

Artikel 14

Artikel 17

Artikel 20

Artikel 18

Artikel 21

Artikel 19

Artikel 22

Artikel 20

Artikel 23

Artikel 21

Artikel 24

Artikel 22

Artikel 25

Artikel 23

Artikel 26

Artikel 24

Artikel 15

Artikel 25

Artikel 16

Artikel 26

Artikel 17

Artikel 27

Artikel 18

Artikel 28

Artikel 19

Artikel 29

Artikel 30

Artikel 36

Artikel 31

Artikel 27

Artikel 32

Artikel 28

Artikel 33

Artikel 29

Artikel 34

Artikel 30

Artikel 35

Artikel 31

Artikel 36

Artikel 32

Artikel 37

Artikel 33

Artikel 38

Artikel 34

Artikel 39

Artikel 35

Artikel 40

Artikel 38

Artikel 41

Artikel 39

Artikel 42

-

Artikel 43

Artikel 45

Artikel 44

Artikel 43, lid 1

Artikel 45

Artikel 46

Artikel 46

Artikel 43, lid 2 en artikel 47

Artikel 47

Artikel 49

Artikel 48

Artikel 50

Artikel 49

Artikel 51, leden 1 en 2

Artikel 50

Artikel 51, lid 3, en artikel 52

Artikel 51

Artikel 53

Artikel 52

Artikel 55

Artikel 53

-

Artikel 54

-

Artikel 55

Artikel 56

Artikel 56

Artikel 57

Artikel 57

Artikel 58

Artikel 58

Artikel 59

Artikel 59

-

Artikel 60

Artikel 62

Artikel 61

Artikel 63

Artikel 62

Artikel 60

Artikel 63, lid 1, eerste alinea, en leden 2 tot en met 5

-

Artikel 63, lid 1, tweede alinea

Artikel 61

Artikel 64

-

Artikel 65

-

Artikel 66

Artikel 64

Artikel 67

Artikel 65

Artikel 68

Artikel 66

Artikel 69, lid 1, eerste alinea

Artikel 67, lid 1, tweede alinea

Artikel 69, lid 1, tweede alinea

Artikel 69, lid 1, derde alinea

Artikel 67, lid 1, vierde alinea

Artikel 69, lid 2

Artikel 67, lid 2

Artikel 70

Artikel 68

Artikel 71

Artikel 73

Artikel 72

Artikel 69

Artikel 73

Artikel 71

Artikel 74, lid 1

Artikel 72

Artikel 74, leden 2, 3 en 4

Artikel 75

Artikel 44, leden 2, 3 en 5

Artikel 76

Artikel 74

Artikel 77

Artikel 78

Artikel 75

Artikel 79

Artikel 76

Artikel 80

Artikel 77, leden 1, 2 en 5

Artikel 81

Artikel 78, leden 1, 2 en 3

Artikel 82, leden 1 en 2

Artikel 78, leden 4 en 5

Artikel 82, leden 3 en 4

Artikel 83, lid 1

Artikel 79

Artikel 83, leden 2 en 3

Artikel 84, leden 1, 2, 3 en 4

Artikel 80

Artikel 84, lid 5

Artikel 84, lid 6

Artikel 77, lid 4

Artikel 85, leden 1, 3 en 4

Artikel 85, lid 2

Artikel 77, lid 3

Artikel 86, lid 1

Artikel 80, lid 2, punt b)

Artikel 86, lid 2

Artikel 87

Artikel 81

Artikel 88

Artikel 82

Artikel 89

Artikel 90 bis

Artikel 90

Artikel 116 bis

Artikel 91

Artikel 12

Artikel 92

Artikel 12

Artikel 93

Artikel 12

Artikel 94

Artikel 14

Artikel 95

Artikel 96

Artikel 83

Artikel 97

Artikel 84

Artikel 98

Artikel 99

Artikel 85

Artikel 100

Artikel 86

Artikel 101, lid 1

Artikel 101, lid 2

Artikel 85, lid 7

Artikel 102

Artikel 90

Artikel 103

Artikel 91

Artikel 104

Artikel 92

Artikel 105

Artikel 93

Artikel 106

Artikel 94

Artikel 107

Artikel 95

Artikel 108

Artikel 96

Artikel 109

Artikel 97

Artikel 110

Artikel 128

Artikel 111

Artikel 98, leden 1, 2 en 3

Artikel 112

Artikel 98, lid 4

Artikel 113

Artikel 99

Artikel 114

Artikel 100

Artikel 115

Artikel 102

Artikel 116

Artikel 103

Artikel 117

Artikel 101

Artikel 118

-

Artikel 119

Artikel 104

Artikel 119 bis

Artikel 120

Artikel 105

Artikel 121

Artikel 106

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage III

Bijlage III

Bijlage


6.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 435/262


VERORDENING (EU) 2021/2117 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 2 december 2021

tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1308/2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten, (EU) nr. 1151/2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen, (EU) nr. 251/2014 inzake de definitie, de aanduiding, de aanbiedingsvorm, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gearomatiseerde wijnbouwproducten en (EU) nr. 228/2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2, artikel 114, artikel 118, eerste alinea, en artikel 349,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Gezien het advies van de Rekenkamer (3),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (4),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Commissie heeft in haar mededeling van 29 november 2017, getiteld “De toekomst van voeding en landbouw”, de uitdagingen en doelstellingen voor het toekomstig gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) in de periode na 2020 uiteengezet en ook de richting daarvan aangegeven. Tot die doelstellingen behoren het GLB meer resultaatgericht maken, het aanzetten tot modernisering en duurzaamheid, inclusief economische, sociale, ecologische en klimatologische duurzaamheid van de landbouw-, bosbouw- en plattelandsgebieden, en het helpen verminderen van de administratieve lasten voor de begunstigden die uit de wetgeving van de Unie voortvloeien.

(2)

Aangezien het GLB betere antwoorden moet bieden op de uitdagingen en mogelijkheden die zich op internationaal, Unie-, nationaal, regionaal, lokaal en boerderijniveau voordoen, moet de governance van het GLB worden gestroomlijnd, moet het beter presteren ten aanzien van de doelstellingen van de Unie en moeten de administratieve lasten aanzienlijk worden verminderd. Het GLB moet gebaseerd zijn op het leveren van prestaties. Daarom moet de Unie de fundamentele beleidsparameters vaststellen, zoals de doelstellingen van het GLB en de basisvereisten ervan, terwijl de lidstaten meer verantwoordelijkheid moeten dragen met betrekking tot de wijze waarop zij aan de doelstellingen voldoen en de streefcijfers bereiken. Door een grotere subsidiariteit wordt het mogelijk om beter rekening te houden met lokale omstandigheden en behoeften en met de bijzondere aard van het landbouwbedrijf, die voortvloeit uit de maatschappelijke structuur van de landbouw en uit de structurele en natuurlijke ongelijkheid tussen de verschillende landbouwgebieden; de steun wordt beter toegesneden om maximaal bij te dragen aan het bereiken van de doelstellingen van de Unie.

(3)

De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Die regels zijn vastgelegd in Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (5) (het “Financieel Reglement”) en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen en indirecte uitvoering, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde regels omvatten ook een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting.

(4)

Ten behoeve van de coherentie moeten alle interventies van het toekomstige GLB deel uitmaken van een strategisch plan waarin interventietypes in bepaalde sectoren worden opgenomen die waren bepaald in Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (6).

(5)

Bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 bevat bepaalde definities met betrekking tot sectoren die onder het toepassingsgebied van die verordening vallen. De definities met betrekking tot de suikersector in deel II, afdeling B, van die bijlage moeten worden geschrapt omdat zij niet langer van toepassing zijn. Met het oog op de aanpassing van definities inzake andere in die bijlage bedoelde sectoren in het licht van nieuwe wetenschappelijke kennis of nieuwe marktontwikkelingen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van die definities, maar niet de bevoegdheid om nieuwe definities toe te voegen. Bijgevolg moet de in deel II, afdeling A, punt 4, van die bijlage aan de Commissie gedelegeerde bevoegdheid om de definitie van inulinestroop te wijzigen, worden geschrapt. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau en dat deze raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (7). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(6)

Deel I van Verordening (EU) nr. 1308/2013 moet worden vereenvoudigd. Overbodige en verouderde definities en bepalingen waarbij de Commissie de bevoegdheid wordt verleend om uitvoeringshandelingen vast te stellen, moeten worden geschrapt.

(7)

In het licht van de opgedane ervaring, moeten bepaalde openbare-interventieperioden worden verlengd. Indien de opening van de openbare interventie automatisch is, moet de openbare-interventieperiode met één maand worden verlengd. Indien de opening van de openbare interventie afhangt van de marktontwikkelingen, moet de openbare-interventieperiode het hele jaar beslaan.

(8)

Met het oog op meer transparantie en in de context van de internationale verbintenissen van de Unie is het passend te bepalen dat de relevante informatie over volume en prijzen bekend wordt gemaakt met betrekking tot de aankoop en verkoop van producten die in het kader van de openbare interventie worden aangekocht.

(9)

Steunverlening voor particuliere opslag van olijfolie is een doeltreffend instrument gebleken om de markt te stabiliseren. In het licht van de opgedane ervaring en met het oog op een redelijke levensstandaard en een stabiele markt van de sector olijfolie en tafelolijven, moet de lijst van producten die in aanmerking komen voor steun voor particuliere opslag worden uitgebreid met tafelolijven.

(10)

Naar aanleiding van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Unie, moeten de in artikel 23 bis van Verordening (EU) nr. 1308/2013 vastgestelde maxima voor Uniesteun voor de verstrekking van groenten en fruit en van melk en zuivelproducten in onderwijsinstellingen worden geactualiseerd. Om redenen van rechtszekerheid moeten de verlaagde maxima met terugwerkende kracht van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2021.

(11)

De bepalingen inzake steunregelingen in deel II, titel I, hoofdstuk II, afdelingen 2 tot en met 6, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 moeten worden geschrapt, aangezien alle interventietypes in de betrokken sectoren worden vastgesteld in Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad (8).

(12)

Het wijnbeleid van de Unie heeft dankzij het huidige vergunningenstelsel, dat sinds 2016 voor een ordelijke groei van aanplantingen van wijnstokken heeft gezorgd, bijgedragen aan de vergroting van het concurrentievermogen van de wijnsector van de Unie en de bevordering van een hoogwaardige productie. De wijnsector heeft weliswaar een evenwicht bereikt tussen productie, levering, kwaliteit, vraag van de consument, en uitvoer op de wereldmarkt, maar dat evenwicht is nog niet geconsolideerd of stabiel genoeg, vooral wanneer er zich in de wijnsector ernstige marktverstoringen voordoen. Bovendien is er sprake van een aanhoudende neerwaartse trend van de wijnconsumptie in de Unie als gevolg van veranderingen in de gewoonten en de levensstijl van de consument. Door nieuwe aanplantingen van wijnstokken te liberaliseren, kan het tot dusver bereikte evenwicht tussen de leveringscapaciteit van de sector, een redelijke levensstandaard voor de producenten en redelijke prijzen voor de consumenten bijgevolg op lange termijn in gevaar komen. Dit kan de positieve ontwikkelingen die de wetgeving en het beleid van de Unie de afgelopen decennia hebben voortgebracht, in het gedrang brengen.

(13)

Het huidige vergunningenstelsel voor het aanplanten van wijnstokken wordt ook als essentieel beschouwd om de diversiteit van wijnen te waarborgen en in te spelen op de specifieke kenmerken van de wijnsector van de Unie. De wijnsector van de Unie vertoont specifieke kenmerken, zoals de lange cyclus van wijngaarden – die pas meerdere jaren na het aanplanten beginnen te produceren, maar nadien decennialang productief zijn, en die mogelijk aanzienlijke productieschommelingen kennen van de ene oogst tot de volgende. In tegenstelling tot heel wat wijnproducerende derde landen, wordt de wijnsector van de Unie ook gekenmerkt door een zeer groot aantal kleine familiebedrijven, met een ruime verscheidenheid aan wijnen tot gevolg. Om de economische levensvatbaarheid van hun projecten te waarborgen en het concurrentievermogen van de wijnsector van de Unie op de wereldmarkt te verbeteren, hebben de sectoractoren en producenten dus voorspelbaarheid op lange termijn nodig, rekening houdend met de aanzienlijke investering die de aanplanting van een wijngaard met zich brengt.

(14)

Teneinde de tot dusver bereikte prestaties van de wijnsector van de Unie veilig te stellen en een langdurig kwantitatief en kwalitatief evenwicht in de sector te verwezenlijken door de ordelijke groei van de aanplanting van wijnstokken na 2030 in stand te houden, moet het vergunningenstelsel voor het aanplanten van wijnstokken worden verlengd tot 2045, dit wil zeggen met een even lange periode als de initiële periode die sinds 2016 loopt, maar met twee tussentijdse evaluaties van het stelsel in 2028 en 2040, teneinde het stelsel te evalueren en, indien nodig, voorstellen te doen op basis van de resultaten van die tussentijdse evaluaties om het concurrentievermogen van de wijnsector te vergroten.

(15)

De mogelijkheid voor producenten om de herbeplanting van wijngaarden uit te stellen, kan positieve gevolgen hebben voor het milieu; minder chemische productiemiddelen betekent namelijk een gezondere bodem. Met het oog op een beter bodembeheer in de wijnbouw moet de geldigheidsduur van de herbeplantingsvergunningen derhalve worden verlengd van drie tot zes jaar indien de herbeplanting plaatsvindt op hetzelfde perceel.

(16)

Vanwege de door de COVID-19-pandemie veroorzaakte crisis in de wijnsector van de Unie, is bij Verordening (EU) 2020/2220 van het Europees Parlement en de Raad (9) de geldigheidsduur van vergunningen voor nieuwe aanplanting of herbeplanting met vervaldatum in 2020 tot en met 31 december 2021 verlengd. Door de aanhoudende gevolgen van de COVID-19-pandemie krijgen producenten die houder waren van vergunningen voor nieuwe aanplanting of herbeplanting met vervaldatum in 2020 of 2021, nog steeds vrijwel niet de kans om die vergunningen in het laatste jaar van hun geldigheidsduur te gebruiken. Om het verlies van die vergunningen te voorkomen en het risico op een verslechtering van de omstandigheden waaronder de aanplanting zou moeten worden uitgevoerd, te beperken, is het passend om te voorzien in een verdere verlenging van de geldigheidsduur van vergunningen voor nieuwe aanplanting of herbeplanting met vervaldatum in 2020 en in een verlenging van die met vervaldatum in 2021. Alle vergunningen voor nieuwe aanplanting of herbeplanting met vervaldatum in 2020 of 2021, moeten derhalve tot en met 31 december 2022 worden verlengd.

(17)

Voorts moeten, rekening houdend met de gewijzigde marktperspectieven, houders van aanplantvergunningen met vervaldatum in 2020 of 2021, de mogelijkheid hebben om hun vergunningen niet te gebruiken zonder dat dit tot een administratieve sanctie leidt. Om iedere vorm van discriminatie te voorkomen geldt daarnaast dat producenten die, overeenkomstig Verordening (EU) 2020/2220, aan de bevoegde autoriteit uiterlijk op 28 februari 2021 hebben verklaard dat zij niet voornemens waren gebruik te maken van hun vergunning – zonder van de mogelijkheid op de hoogte te zijn dat de geldigheidsduur van hun vergunningen met een tweede jaar kon worden verlengd – hierop moeten kunnen terugkomen, door dit uiterlijk op 28 februari 2022 schriftelijk kenbaar te maken aan de bevoegde autoriteit, en tot en met 31 december 2022 gebruik moeten kunnen maken van hun vergunning.

(18)

Vanwege de marktverstoringen als gevolg van de COVID-19-pandemie en de economische onzekerheid die deze heeft teweeggebracht wat betreft het gebruik van die aanplantvergunningen, moeten de bepalingen van Verordening (EU) nr. 1308/2013 inzake vergunningen voor nieuwe aanplanting of voor herbeplanting met vervaldatum in 2020 en 2021 met terugwerkende kracht van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2021.

(19)

In verscheidene lidstaten is in de periode 2014-2017 de werkelijk met wijnstokken beplante oppervlakte afgenomen, wat kan leiden tot een lagere productie. Daarom moeten de lidstaten kunnen kiezen of zij de in artikel 63, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde oppervlakte waarvoor vergunningen voor nieuwe aanplanting beschikbaar komen, vaststellen op grond van de huidige oppervlakte of op grond van een percentage van de op 31 juli 2015 totale werkelijk met wijnstokken beplante oppervlakte op hun grondgebied, vermeerderd met een oppervlakte die overeenstemt met de aanplantrechten in het kader van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (10) die op 1 januari 2016 in de betrokken lidstaat beschikbaar waren voor omzetting in vergunningen.

(20)

Verduidelijkt moet worden dat lidstaten die de afgifte van vergunningen op regionaal niveau beperken voor specifieke gebieden die in aanmerking komen voor de productie van wijnen met een beschermde oorsprongsbenaming of gebieden die in aanmerking komen voor de productie van wijnen met een beschermde geografische aanduiding, kunnen verlangen dat die vergunningen in die regio’s worden gebruikt.

(21)

Verduidelijkt moet worden dat de lidstaten, om vergunningen voor het aanplanten van wijnstokken toe te kennen, op nationaal of regionaal niveau objectieve en niet-discriminerende subsidiabiliteits- en prioriteitscriteria kunnen toepassen. Daarnaast leert de ervaring van de lidstaten dat een aantal van de prioriteitscriteria opnieuw moet worden bekeken om voorrang te kunnen geven aan wijngaarden die bijdragen aan de instandhouding van genetische hulpbronnen in de wijnbouw, en aan bedrijven die aantoonbaar beter presteren op het gebied van kostenefficiëntie, concurrentievermogen en aanwezigheid op de markten.

(22)

Teneinde te waarborgen dat er geen voordelen worden toegekend aan natuurlijke of rechtspersonen van wie is vast komen te staan dat zij kunstmatig voorwaarden hebben gecreëerd om voor dergelijke voordelen in aanmerking te komen, moet worden verduidelijkt dat de lidstaten maatregelen moeten kunnen nemen om te voorkomen dat de regels inzake het vrijwaringsmechanisme voor nieuwe aanplant en de subsidiabiliteits- en prioriteitscriteria voor de verlening van vergunningen voor nieuwe aanplant worden omzeild.

(23)

De termijn voor het indienen van aanvragen voor de omzetting van aanplantrechten in vergunningen loopt af op 31 december 2022. In sommige gevallen kunnen omstandigheden zoals de door de COVID-19-pandemie veroorzaakte economische crisis de omzetting van aanplantrechten in aanplantvergunningen hebben beperkt. Daarom, en om de lidstaten de mogelijkheid te bieden de uit die aanplantrechten voortvloeiende productiecapaciteit te behouden, is het passend dat vanaf 1 januari 2023 de aanplantrechten die op 31 december 2022 in aanmerking kwamen voor omzetting in aanplantvergunningen maar nog niet zijn omgezet in aanplantvergunningen, ter beschikking blijven van de betrokken lidstaten, die deze uiterlijk op 31 december 2025 kunnen verlenen als vergunningen voor nieuwe aanplant van wijnstokken, zonder dat die vergunningen meetellen voor de in artikel 63 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 vastgestelde beperkingen.

(24)

In sommige lidstaten zijn er traditionele wijngaarden geplant met wijnstokrassen die niet zijn toegestaan voor wijnproductie, waarvan de eindproducten – waaronder andere dranken op basis van gegiste druiven dan wijn – niet bestemd zijn voor de wijnmarkt. Verduidelijkt moet worden dat het niet verplicht is dergelijke wijngaarden te rooien en dat het in deze verordening vastgestelde vergunningenstelsel voor het aanplanten van wijnstokken niet van toepassing is op de aanplanting en herbeplanting van die rassen voor andere doeleinden dan voor wijnproductie.

(25)

Artikel 90 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bepaalt dat, behoudens andersluidende bepalingen in internationale overeenkomsten die in overeenkomstig het VWEU zijn gesloten, de regels van de Unie inzake oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen, etikettering, definities, aanduidingen en verkoopbenamingen voor bepaalde wijnbouwproducten, alsook inzake de oenologische procedés die zijn toegestaan door de Unie, van toepassing zijn op in de Unie ingevoerde producten. Met het oog op de samenhang moet derhalve worden bepaald dat de regels inzake conformiteitscertificaten en analyseverslagen voor de invoer van die producten ook moeten worden toegepast in het licht van de internationale overeenkomsten die in overeenstemming met het VWEU zijn gesloten.

(26)

In het kader van de hervorming van het GLB moeten in Verordening (EU) nr. 1308/2013 bepalingen worden opgenomen betreffende het uit de handel nemen van producten die niet aan de etiketteringsvoorschriften voldoen. Gezien de groeiende vraag van de consument naar productcontrole, moeten de lidstaten maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat producten die niet overeenkomstig die verordening zijn geëtiketteerd, hetzij niet in de handel worden gebracht, hetzij, indien dergelijke producten reeds in de handel zijn gebracht, uit de handel worden genomen. Uit de handel nemen kan ook betekenen dat de etikettering van de producten wordt gecorrigeerd zonder dat de producten definitief van de markt worden gehaald.

(27)

Aangezien Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad (11) bij Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad (12) is ingetrokken, moeten de bepalingen die betrekking hebben op controles en sancties inzake marktvoorschriften, beschermde oorsprongsbenamingen, geografische aanduidingen en traditionele aanduidingen worden opgenomen in Verordening (EU) nr. 1308/2013.

(28)

Opdat de producenten gebruik zouden kunnen maken van wijnstokrassen die beter zijn aangepast aan de veranderende klimaatomstandigheden en ziekteresistenter zijn, moet worden bepaald dat een oorsprongsbenaming mag worden gebruikt voor producten die zijn verkregen van zowel wijnstokrassen die tot de soort Vitis vinifera behoren als wijnstokrassen die voortkomen uit een kruising tussen Vitis vinifera en andere soorten van het geslacht Vitis.

(29)

De definities van “oorsprongsbenaming” en “geografische aanduiding” in Verordening (EU) nr. 1308/2013 moet in overeenstemming worden gebracht met de definitie in de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (“TRIPS-Overeenkomst”), die bij Besluit 94/800/EG van de Raad (13) is goedgekeurd, met name met artikel 22, lid 1, van de TRIPS-Overeenkomst, in die zin dat de geografische aanduidingen moeten aangeven dat het product zijn oorsprong heeft in een bepaalde plaats, een bepaalde streek of een bepaald land. Ter wille van de duidelijkheid moet uitdrukkelijk worden bepaald dat die nieuwe definitie van “oorsprongsbenaming” traditioneel gebruikte namen omvat. De in Verordening (EU) nr. 1308/2013 opgenomen lijst van vereisten waaraan een traditioneel gebruikte naam moet voldoen om te worden aangemerkt als oorsprongsbenaming, is derhalve verouderd en moet worden geschrapt. Met het oog op de samenhang moet die verduidelijking ook worden opgenomen in de in Verordening (EU) nr. 1308/2013 gegeven definitie van “geografische aanduiding” voor de wijnsector, en in de in Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad gegeven definitie van ”oorsprongsbenaming” en van “geografische aanduidingen” voor de voedingssector (14).

(30)

De geografische omgeving, met haar natuurlijke en menselijke factoren, is een cruciaal aspect dat de kwaliteit en eigenschappen beïnvloedt van de wijnbouwproducten, landbouwproducten en levensmiddelen die krachtens Verordening (EU) nr. 1308/2013 en Verordening (EU) nr. 1151/2012 een beschermde oorsprongsbenaming of geografische aanduiding genieten. De natuurlijke factoren kunnen, vooral wanneer het verse, nagenoeg niet bewerkte producten betreft, overheersen bij het bepalen van de kwaliteit en de eigenschappen van het betrokken product terwijl de bijdrage van menselijke factoren aan de kwaliteit en de eigenschappen van het product minder duidelijk kan zijn. Daarom mogen de menselijke factoren waarmee rekening moet worden gehouden voor de op grond van artikel 94 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 en artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 in het productdossier voor beschermde oorsprongsbenamingen op te nemen beschrijving van het verband tussen de kwaliteit of de eigenschappen van een product enerzijds en een specifieke geografische omgeving anderzijds, niet beperkt blijven tot specifieke productie- of verwerkingsmethoden die het betrokken product een specifieke eigenschap bezorgen; ook bodem- en landschapsbeheer, teeltmethoden en andere menselijke activiteiten die bijdragen tot het behoud van de fundamentele natuurlijke factoren die de geografische omgeving en de kwaliteit en eigenschappen van het betrokken product op doorslaggevende wijze bepalen, kunnen daarbij een rol spelen.

(31)

Met het oog op een coherente besluitvorming met betrekking tot aanvragen tot bescherming en het aantekenen van bezwaar in de inleidende nationale procedure als bedoeld in artikel 96 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 en in artikel 49 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 moet de Commissie tijdig en op regelmatige wijze op de hoogte worden gebracht wanneer bij een nationale rechtbank of een andere instantie een procedure wordt ingeleid met betrekking tot een beschermingsaanvraag die door een lidstaat overeenkomstig artikel 96, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 en artikel 49, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 naar de Commissie is verzonden. Om dezelfde reden moet de Commissie na kennisgeving door een lidstaat, indien de nationale beslissing waarop de beschermingsaanvraag is gebaseerd na afloop van een nationale gerechtelijke procedure waarschijnlijk ongeldig wordt verklaard, worden vrijgesteld van de verplichting om de in artikel 97 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 en artikel 50 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 bepaalde onderzoeksprocedure ten aanzien van beschermingsaanvragen overeenkomstig binnen de gestelde termijn te voeren, en van de verplichting de aanvrager in kennis te stellen van de redenen voor de vertraging. Om de aanvrager te beschermen tegen vexatoire rechtsvorderingen en om zijn grondrecht op de bescherming van een geografische aanduiding binnen een redelijke termijn te vrijwaren, moet de vrijstelling worden beperkt tot gevallen waarin het beschermingsverzoek op nationaal niveau ongeldig is verklaard door een onmiddellijk toepasselijke maar niet definitieve rechterlijke beslissing, of waarin een lidstaat van mening is dat de vordering om de gegrondheid van de aanvraag aan te vechten op geldige gronden berust.

(32)

De registratie van geografische aanduidingen moet worden vereenvoudigd en versneld door een onderscheid te maken tussen de beoordeling of de regels inzake intellectuele eigendom zijn nageleefd en de beoordeling of het productdossier in overeenstemming is met de eisen die zijn vastgelegd in de handelsnormen en etiketteringsvoorschriften.

(33)

De beoordeling door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten is een essentiële stap in de registratieprocedure. De kennis, expertise en toegang tot gegevens waarover de lidstaten beschikken, zorgen ervoor dat zij in de beste positie verkeren om na te gaan of de in de aanvraag verstrekte informatie waarheidsgetrouw en juist is. Daarom moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de uitkomst van die beoordeling, die accuraat moet worden weergegeven in een algemeen document met een overzicht van de relevante elementen van het productdossier, betrouwbaar en correct is. Rekening houdend met het subsidiariteitsbeginsel moet de Commissie vervolgens de aanvragen onderzoeken om te garanderen dat deze geen kennelijke fouten bevatten, in het bijzonder om ervoor te zorgen dat zij de vereiste informatie en geen aperte materiële fouten bevatten, dat de motivering ter ondersteuning van de aanvraag dient, en dat er rekening is gehouden met het Unierecht en met de belangen van belanghebbenden buiten de lidstaat van de aanvraag en buiten de Unie.

(34)

De termijn voor het indienen van een bezwaar in de wijnsector moet worden verlengd tot drie maanden zodat alle betrokken partijen voldoende tijd hebben om de beschermingsaanvraag te onderzoeken en een bezwaarschrift kunnen indienen. Om ervoor te zorgen dat uit hoofde van Verordeningen (EU) nr. 1308/2013 en (EU) nr. 1151/2012 dezelfde bezwaarprocedure wordt toegepast en dat de lidstaten bezwaren van op hun grondgebied verblijvende of daar gevestigde natuurlijke of rechtspersonen op een gecoördineerde en efficiënte manier aan de Commissie kunnen doorsturen, moeten bezwaren van natuurlijke of rechtspersonen worden ingediend via de autoriteiten van de lidstaat waarin zij verblijven of gevestigd zijn. Ter vereenvoudiging van de bezwaarprocedure moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om niet-ontvankelijke bezwaarschriften af te wijzen in de uitvoeringshandeling tot verlening van bescherming van een betrokken oorsprongsbenaming of geografische aanduiding.

(35)

Voor een efficiënter verloop van de procedure en om eenvormige voorwaarden voor de verlening van bescherming van oorsprongsbenamingen of geografische aanduidingen te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om uitvoeringshandelingen tot verlening van dergelijke bescherming in de wijnsector vast te stellen zonder toepassing van de onderzoeksprocedure wanneer in het kader van een beschermingsaanvraag geen ontvankelijk bezwaar is ingediend. Aan de Commissie moeten uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om in gevallen waarin een ontvankelijk bezwaar is ingediend, overeenkomstig de onderzoeksprocedure uitvoeringshandelingen vast te stellen tot verlening van bescherming of tot afwijzing van een beschermingsaanvraag.

(36)

Het verband tussen handelsmerken en geografische aanduidingen van wijnbouwproducten moet worden verduidelijkt, wat de criteria voor weigering, nietigverklaring en co-existentie betreft. Een dergelijke verduidelijking zou de rechten die houders van geografische aanduidingen hebben verworven op nationaal niveau of krachtens overeenkomsten die lidstaten hebben gesloten voor de periode vóór de instelling van het Uniebeschermingssysteem voor wijnbouwproducten, onverlet moeten laten.

(37)

De voorschriften betreffende de nationale procedure, de bezwaarprocedure, de indeling van de wijzigingen op Unieniveau en standaardwijzigingen, met inbegrip van de belangrijkste voorschriften voor de vaststelling van dergelijke wijzigingen, alsook de tijdelijke etikettering en presentatie, momenteel vastgelegd in Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/33 van de Commissie (15), zijn een belangrijk element van de regeling voor de bescherming van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen in de wijnsector. Om te zorgen voor overeenstemming met Verordeningen (EU) nr. 1151/2012 en (EU) 2019/787 van het Europees Parlement en de Raad (16) en voor het gemak van toepassing moeten die bepalingen worden opgenomen in Verordening nr. 1308/2013.

(38)

Wat de bescherming van geografische aanduidingen betreft, is het belangrijk terdege rekening te houden met de bij Besluit 94/800/EG goedgekeurde Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel, met inbegrip van artikel V inzake de vrijheid van doorvoer. Om de bescherming van de geografische aanduiding te versterken en namaak effectiever te bestrijden, moet binnen dat rechtskader de bescherming van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen eveneens betrekking hebben op goederen die het douanegebied van de Unie binnenkomen zonder in het vrije verkeer te komen, en die onder bijzondere douaneregelingen vallen zoals regelingen voor doorvoer, opslag, specifiek gebruik of verwerking. Bijgevolg moet de bescherming die krachtens artikel 103, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 en artikel 13, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 wordt verleend, worden uitgebreid tot goederen in doorvoer in het hele douanegebied van de Unie, en moet de bescherming die krachtens artikel 103, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013, en artikel 13, lid 1, en artikel 24 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 wordt verleend aan oorsprongsbenamingen, geografische aanduidingen en gegarandeerde traditionele specialiteiten worden uitgebreid tot goederen die via het internet of via een andere manier van elektronische handel worden verkocht. Daarnaast moeten oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen in de wijnsector ook worden beschermd tegen elk direct of indirect commercieel gebruik indien zij betrekking hebben op producten die als ingrediënten worden gebruikt. Oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen in de wijnsector en gegarandeerde traditionele specialiteiten moeten ook worden beschermd tegen misbruik, nabootsing en voorstelling indien zij worden gebruikt om producten aan te duiden die als ingrediënten worden gebruikt.

(39)

Er moet worden voorzien in de mogelijkheid om de bescherming in te trekken van een oorsprongsbenaming of een geografische aanduiding die niet langer in gebruik is of waarvan de in artikel 95 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde aanvrager de bescherming niet langer wenst te behouden.

(40)

Gezien de steeds toenemende vraag van consumenten naar innovatieve wijnbouwproducten met een lager effectief alcoholgehalte dan het minimale alcoholgehalte dat is vastgesteld voor de wijncategorieën in bijlage VII, deel II, bij Verordening (EU) nr. 1308/2013, moeten dergelijke innovatieve wijnbouwproducten ook in de Unie kunnen worden geproduceerd. Daartoe moeten de voorwaarden worden vastgelegd waaronder bepaalde wijnbouwproducten kunnen worden gedealcoholiseerd of gedeeltelijk gedealcoholiseerd, en moet worden vastgesteld welke procedés voor dealcoholisatie zijn toegestaan. Daarbij moet rekening worden gehouden met de volgende resoluties van de Internationale Organisatie voor Wijnbouw en Wijnbereiding (OIV): OIV-ECO 432-2012 (Door dealcoholisatie van wijn verkregen dranken), OIV-ECO 433-2012 (Door gedeeltelijke dealcoholisatie van wijn verkregen dranken), OIV-ECO 523-2016 (Wijn waarvan het alcoholgehalte is gewijzigd middels dealcoholisatie), en OIV-OENO 394A-2012 (Dealcoholisatie van wijn).

(41)

Deze innovatieve wijnbouwproducten zijn in de Unie nooit eerder als wijn in de handel gebracht. Er zijn dus onderzoeken en experimenten nodig om de kwaliteit van die producten te verbeteren en er in het bijzonder voor te zorgen dat bij volledige verwijdering van het alcoholgehalte de specifieke kenmerken van door geografische aanduiding of oorsprongsbenaming beschermde kwaliteitswijnen bewaard kunnen blijven. Voor wijnen zonder geografische aanduiding of oorsprongsbenaming moet daarom zowel gedeeltelijke als volledige dealcoholisatie worden toegestaan, maar voor wijnen met een beschermde geografische aanduiding of beschermde oorsprongsbenaming slechts gedeeltelijke dealcoholisatie. Ter wille van duidelijkheid en transparantie voor zowel producenten als consumenten van wijnen met een geografische aanduiding of oorsprongsbenaming, dient bovendien te worden bepaald dat indien wijnen met een geografische aanduiding of een oorsprongsbenaming gedeeltelijk gedealcoholiseerd mogen worden, hun productdossier een beschrijving moet bevatten van de gedeeltelijk gedealcoholiseerde wijn en, indien van toepassing, de specifieke oenologische procedés die voor de bereiding van de gedeeltelijk gedealcoholiseerde wijn of wijnen moeten worden toegepast, alsmede de beperkingen die gelden voor de bereiding van die wijn of wijnen.

(42)

Om consumenten meer informatie te geven, moeten de verplichte aanduidingen uit hoofde van artikel 119 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 een voedingswaardevermelding en een lijst van ingrediënten omvatten. Producenten moeten echter de mogelijkheid hebben om de inhoud van de voedingswaardevermelding op de verpakking of op een daarop bevestigd etiket tot enkel de energetische waarde te beperken en de volledige voedingswaardevermelding en de lijst van ingrediënten langs elektronische weg beschikbaar te stellen, mits zij geen gebruikersgegevens verzamelen of volgen en geen informatie verstrekken die marketingdoeleinden heeft. De optie om niet de volledige voedingswaardevermelding op de verpakking of op een daarop bevestigd etiket weer te geven, mag echter niet van invloed zijn op het bestaande vereiste om stoffen die allergieën of intoleranties veroorzaken, op het etiket te vermelden. In artikel 122 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ter aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 ter vaststelling van voorschriften betreffende de vermelding en aanduiding van ingrediënten. Bestaande wijnvoorraden moeten na de toepassingsdatum van de nieuwe etiketteringsvereisten verder kunnen worden afgezet totdat ze zijn uitverkocht. Marktdeelnemers moeten voldoende tijd krijgen om zich aan de nieuwe etiketteringsvereisten aan te passen voordat deze van toepassing worden.

(43)

Artikel 119 van Verordening (EU) nr 1308/2013 moet worden gewijzigd om ervoor te zorgen dat de consumenten worden geïnformeerd over de aard van gedealcoholiseerde wijnbouwproducten en dat de voorschriften betreffende de etikettering en de presentatie van producten in de wijnsector ook van toepassing zijn op gedealcoholiseerde of gedeeltelijk gedealcoholiseerde wijnbouwproducten. Om de huidige hoeveelheid van de uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad (17) vereiste informatie over de minimale houdbaarheid voor dranken met een alcoholvolumegehalte van minder dan 10 % te behouden, is het echter passend te verlangen dat voor producten die gedealcoholiseerd zijn en nu een effectief volumegehalte van minder dan 10 % hebben, ook verplicht een datum van minimale houdbaarheid wordt vermeld.

(44)

Voorts omvat bijlage I, deel XII, bij Verordening (EU) nr. 1308/2013, waarin de onder de wijnsector vallende producten worden opgesomd, momenteel gedeeltelijk gedealcoholiseerde wijnen met een alcoholvolumegehalte van meer dan 0,5 %. Om ervoor te zorgen dat alle gedealcoholiseerde wijnen, met inbegrip van wijnen met een alcoholgehalte van ten hoogste 0,5 %, onder de wijnsector vallen, is het passend om bijlage I, deel XII, bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 te wijzigen door er een nieuwe vermelding aan toe te voegen.

(45)

Wat betreft de voorschriften betreffende de voorwaarden voor het gebruik van sluitingen in de wijnsector om ervoor te zorgen dat de consumenten worden beschermd tegen misleidend gebruik van bepaalde sluitingen voor bepaalde dranken en tegen het gebruik van gevaarlijke materialen voor de sluiting die de dranken kunnen verontreinigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(46)

De regels en vereisten met betrekking tot het systeem van suikerquota zijn sinds het einde van het verkoopseizoen 2016/2017 niet meer van toepassing. Artikel 124 en de artikelen 127 tot en met 144 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 zijn thans achterhaald en moeten worden geschrapt.

(47)

Richtlijn (EU) 2019/633 van het Europees Parlement en de Raad (18) voorziet in een uitzondering op de maximale betalingstermijn voor de verkoop van druiven en most in de wijnsector. Om bij te dragen aan de stabiliteit van de toeleveringsketen voor wijn en om de landbouwproducenten de zekerheid van langdurige handelsrelaties te bieden, moet de verkoop van onverpakte wijn op dezelfde wijze worden behandeld. Het is daarom passend te bepalen dat de lidstaten, in afwijking van de in Richtlijn (EU) 2019/633 vastgelegde maximale betalingstermijnen, op verzoek van een brancheorganisatie kunnen besluiten dat de geldende maximale betalingstermijnen niet van toepassing zijn op de verkoop van onverpakte wijn, op voorwaarde dat de specifieke betalingstermijnen zijn opgenomen in standaardcontracten die de lidstaten vóór 31 oktober 2021 uit hoofde van artikel 164 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 hebben verlengd, en dat de leveringsovereenkomsten tussen leveranciers van onverpakte wijn en hun directe afnemers meerjarig zijn of worden.

(48)

Indien de levering van landbouwproducten door een producent aan een verwerker of distributeur het voorwerp uitmaakt van een schriftelijk contract of een schriftelijk voorstel overeenkomstig de artikelen 148 en 168 van Verordening (EU) nr. 1308/2013, en de voor de levering te betalen prijs wordt berekend door verschillende in het contract vermelde factoren te combineren, dan moeten die factoren, die objectieve indicatoren, indices en berekeningsmethoden kunnen omvatten, voor de partijen gemakkelijk te begrijpen zijn. Voorts moeten de lidstaten facultatieve indicatoren kunnen aanduiden die door de contractpartijen kunnen worden gebruikt op basis van beschikbare objectieve marktinformatie en studies.

(49)

Ten gevolge van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Unie is de totale geproduceerde hoeveelheid rauwe melk in de Unie afgenomen. Om de aan producentenorganisaties in de sector melk en zuivelproducten toegekende bevoegdheden om contractuele onderhandelingen te voeren niet te ondermijnen, moet de geldende kwantitatieve beperking op het volume rauwe melk waarover onderhandeld wordt, uitgedrukt als percentage van de totale productie van de Unie, worden verhoogd. Om redenen van rechtszekerheid is het passend dat de verhoogde kwantitatieve beperking met terugwerkende kracht met ingang van 1 januari 2021 van toepassing is.

(50)

Om bij te dragen tot de verwezenlijking van de milieudoelstellingen van de Unie moeten de lidstaten producentenorganisaties kunnen erkennen die specifieke doelstellingen nastreven met betrekking tot het beheer en de valorisatie van bijproducten, residustromen en afval, meer bepaald om het milieu te beschermen en de circulariteit te bevorderen, alsmede producentenorganisaties die doelstellingen nastreven met betrekking tot het beheer van onderlinge fondsen voor alle sectoren. Daarom is het zinvol de bestaande lijst van door producentenorganisaties nagestreefde doelen in artikel 152 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 uit te breiden. Om de transparantie van producentenorganisaties te vergroten moeten de statuten van producentenorganisaties de aangesloten producenten ook in staat stellen om op democratische wijze toezicht uit te oefenen op de rekeningen en begrotingen van de organisatie. Bovendien is het passend, teneinde de handelstransacties van de producentenorganisatie te vergemakkelijken, dat de statuten van een producentenorganisatie aangesloten producenten toestaan om rechtstreekse contacten te hebben met afnemers, mits dergelijke rechtstreekse contacten de functie van de producentenorganisatie die erin bestaat het aanbod te concentreren en producten in de handel te brengen niet in het gedrang brengt en mits de producentenorganisatie als enige bevoegd is te beslissen over de essentiële elementen van verkopen die zij verricht.

(51)

In het licht van de opgedane ervaring en de ontwikkeling van de sector melk en zuivelproducten sinds het einde van de quotaregeling is het niet langer passend specifieke voorschriften te handhaven met betrekking tot de doelstellingen en de erkenningsregelingen voor brancheorganisaties in de sector melk en zuivelproducten.

(52)

Uit de ervaring in verschillende sectoren blijkt dat de lidstaten brancheorganisaties op verschillende geografische niveaus kunnen erkennen zonder afbreuk te doen aan de rol en de doelstellingen van dergelijke organisaties. Daarom moet worden verduidelijkt dat de lidstaten kunnen kiezen voor de erkenning van dergelijke brancheorganisaties op een of meer geografische niveaus. Brancheorganisaties streven een specifiek doel na, en houden daarbij rekening met de belangen van hun leden en van de consument. In het licht van de milieudoelstellingen van de Unie is het passend de lijst van doelstellingen in artikel 157 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 uit te breiden tot de verstrekking van de informatie die nodig is en het verrichten van het onderzoek dat nodig is om producten te ontwikkelen die beter afgestemd zijn op klimaatactie en de bescherming van diergezondheid en dierenwelzijn, die bijdragen aan de valorisatie van bijproducten en afvalvermindering en -beheer, en die bevorderlijk zijn voor en uitvoering geven aan maatregelen om risico’s in verband met de gezondheid van dieren, gewasbescherming en het milieu te voorkomen, te beheersen en te beheren, onder meer door fondsen op te richten en te beheren of door bij te dragen aan deze fondsen, met het oog op de betaling van financiële compensaties aan landbouwers voor de kosten en economische verliezen die voortvloeien uit de bevordering en uitvoering van deze maatregelen. Om te voorkomen dat organisaties in een bepaalde schakel van de voedseltoeleveringsketen meer macht verzamelen, moeten de lidstaten enkel brancheorganisaties erkennen die ernaar streven dat alle aangesloten organisaties in de gehele voedseltoeleveringsketen evenwichtig zijn vertegenwoordigd.

(53)

De definitie van “economische regio” in artikel 164 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 met het oog op de uitbreiding van de voorschriften en de verplichte bijdragen moet worden aangevuld met het oog op de aanpassing van die verordening aan de specifieke productiekenmerken van producten met een beschermde oorsprongsbenaming of beschermde geografische aanduiding die krachtens het Unierecht is erkend. Om duurzame praktijken te bevorderen, moeten overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van brancheorganisaties op het gebied van plantgezondheid, diergezondheid, voedselveiligheid en milieurisico’s bindend kunnen worden gemaakt voor niet-leden. Vanwege het belang van biodiversiteit in het zaaigoed dat in de biologische landbouw wordt gebruikt, mogen voorschriften met betrekking tot het gebruik van gecertificeerd zaad echter niet bij uitbreiding bindend kunnen worden gemaakt voor niet-leden die biologische landbouw bedrijven.

(54)

Gezien het belang van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen voor de landbouwproductie in de Unie en gezien het succes van de invoering van regels voor het aanbodbeheer voor kazen en gedroogde hammen in het kader van geografische aanduidingen om de toegevoegde waarde te waarborgen, de kwaliteit van die producten te behouden en de prijzen ervan te stabiliseren, moet de mogelijkheid om regels voor het aanbodbeheer toe te passen worden uitgebreid tot landbouwproducten met een beschermde oorsprongsbenaming of geografische aanduiding uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1308/2013 of Verordening (EU) nr. 1151/2012. Ter wille van de duidelijkheid en de samenhang is het raadzaam bestaande regels inzake de aanbodregulering in één enkele bepaling voor alle landbouwproducten op te nemen. De lidstaten moeten derhalve worden gemachtigd deze regels toe te passen om op verzoek van een brancheorganisatie, producentenorganisatie of een groep producenten of marktdeelnemers het aanbod van landbouwproducten te reguleren, mits ten minste twee derde van de producenten van dat product, of hun vertegenwoordigers, daarmee instemmen en, indien van toepassing, de landbouwproducenten van de betrokken grondstof zijn geraadpleegd en, indien het gaat om kaas, zij ter wille van de continuïteit daarmee hebben ingestemd. Die voorschriften moeten aan strikte voorwaarden worden onderworpen, met name om te voorkomen dat de handel op andere markten schade ondervindt en om de rechten van minderheden te beschermen. De lidstaten moeten de vastgestelde voorschriften onverwijld bekend maken en ter kennis van de Commissie stellen, regelmatig controles uitoefenen, en bij niet-naleving de voorschriften intrekken. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om uitvoeringshandelingen vast te stellen waarbij wordt bepaald dat een lidstaat dergelijke voorschriften intrekt indien de Commissie van oordeel is dat de voorschriften niet voldoen aan bepaalde voorwaarden, de mededinging in een wezenlijk deel van de interne markt hinderen of verstoren, de vrije handel belemmeren of het bereiken van de doelstellingen van artikel 39 VWEU in het gedrang brengen. Gelet op de bevoegdheden van de Commissie op het gebied van het mededingingsbeleid van de Unie en gezien de bijzondere aard van die handelingen, moet de Commissie dergelijke uitvoeringshandelingen vaststellen zonder toepassing van Verordening (EU) nr. 182/2011.

(55)

Clausules betreffende waardeverdeling in de voedselvoorzieningsketen zijn niet alleen van belang in overeenkomsten tussen producenten en eerste kopers, maar ook om landbouwers in staat te stellen deel te nemen aan prijsontwikkelingen meer in de downstreamstadia van de keten. Daarom moet het voor landbouwers en hun brancheorganisaties mogelijk worden gemaakt om dergelijke clausules niet alleen met eerste kopers maar ook met actoren verder in de keten overeen te komen.

(56)

De bijzondere handelswaarde van wijnen met een beschermde oorsprongsbenaming (BOB) of een beschermde geografische aanduiding (BGA) vloeit voort uit het feit dat zij tot een premiumsegment van de markt behoren vanwege de kwaliteit die er op basis van het productdossier aan wordt toegeschreven. Dergelijke wijnen kunnen doorgaans tegen hogere prijzen op de markt worden verkocht doordat consumenten waarde hechten aan de kenmerken waarvoor de oorsprongsbenaming en de geografische aanduiding staan. Om te voorkomen dat die kwaliteitskenmerken ondermijnd worden door prijsacties die daar afbreuk aan doen, moeten brancheorganisaties, die de marktdeelnemers vertegenwoordigen die van die kwaliteitskenmerken profiteren in afwijking van artikel 101, lid 1, VWEU adviesprijzen kunnen verstrekken voor de verkoop van de betrokken druiven. Dergelijke adviesprijzen moeten evenwel niet-bindend zijn om te voorkomen dat de prijsconcurrentie tussen producenten van wijnbouwproducten met een BOB/BGA volledig uitgeschakeld wordt.

(57)

Artikel 5 van de Landbouwovereenkomst van de Wereldhandelsorganisatie (World Trade Organization – “WTO”) bevat de berekeningsmethoden die kunnen worden gebruikt om het reactievolume van de bijzondere vrijwaringsclausule in de betrokken sectoren te bepalen. Om het reactievolume ter heffing van aanvullende invoerrechten te bepalen en daarbij rekening te houden met alle mogelijke berekeningsmethoden, ook die waarbij het interne verbruik buiten beschouwing blijft, moet artikel 182, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 worden gewijzigd om dit in overeenstemming te brengen met de in artikel 5, lid 4, van de Landbouwovereenkomst van de WTO vastgestelde berekeningsmethode.

(58)

Aangezien de productieregulering in de suikersector is beëindigd, zijn de maatregelen op grond van de artikelen 192 en 193 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 niet langer noodzakelijk en moeten die artikelen worden geschrapt. Aan de Commissie moeten gedelegeerde en uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om de invoerrechten voor melasse van rietsuiker en van suikerbieten te schorsen, zodat de markt van de Unie voldoende met die producten wordt bevoorraad door middel van invoer uit derde landen.

(59)

Het ministerieel besluit van 19 december 2015 inzake uitvoerconcurrentie dat is goedgekeurd op de 10e ministerconferentie van de WTO in Nairobi bevat regels inzake uitvoerconcurrentiemaatregelen. De WTO-leden moeten vanaf de datum van dat besluit een einde stellen aan hun uitvoersubsidierechten. Daarom moeten de bepalingen van de Unie inzake uitvoerrestituties in de artikelen 196 tot en met 204 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 worden geschrapt. De lidstaten mogen, in overeenstemming met het Unierecht, nationale maatregelen vaststellen die betrekking hebben op uitvoerkredieten, uitvoerkredietgaranties en verzekeringsprogramma’s, agrarische uitvoerende staatshandelsondernemingen en internationale voedselhulp. Aangezien de Unie en haar lidstaten WTO-lid zijn, moeten die nationale maatregelen, die Unierecht en internationaal recht betreffen, ook in overeenstemming zijn met de regels van het ministerieel WTO-besluit van 19 december 2015.

(60)

De interne markt stoelt op de consistente toepassing van de mededingingsregels in alle lidstaten. Dit vereist dat de nationale mededingingsautoriteiten en de Commissie nauw blijven samenwerken binnen het Europese netwerk van mededingingsautoriteiten, waar kwesties betreffende de interpretatie en de toepassing van de mededingingsregels kunnen worden besproken en de maatregelen voor de toepassing van de mededingingsregels kunnen worden gecoördineerd, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1/2003 (19) van de Raad.

(61)

Om ervoor te zorgen dat brancheorganisaties artikel 210 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 doeltreffend gebruiken alsook met het oog op vereenvoudiging en vermindering van de administratieve lasten, moet geen voorafgaand besluit van de Commissie worden vereist volgens hetwelk de overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van brancheorganisaties niet onder de toepassing van artikel 101, lid 1, VWEU vallen, mits die overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen voldoen aan de vereisten van artikel 210 van Verordening (EU) nr. 1308/2013. Op verzoek van de aanvrager moet de Commissie echter een advies uitbrengen over de verenigbaarheid van dergelijke overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen met artikel 210 van Verordening (EU) nr. 1308/2013. Niettegenstaande een door de Commissie uitgebracht advies in dier voege dat dergelijke overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen verenigbaar zijn met dat artikel, moet de Commissie de mogelijkheid behouden om te allen tijde nadat zij een dergelijk advies heeft uitgebracht, te verklaren dat artikel 101, lid 1, VWEU in de toekomst van toepassing zal zijn op de betrokken overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen als zij vaststelt dat niet langer is voldaan aan de betrokken voorwaarden voor de toepassing van artikel 210 van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

(62)

Bepaalde verticale en horizontale initiatieven met betrekking tot landbouwproducten en levensmiddelen, die erop gericht zijn vereisten te hanteren die strenger zijn dan de verplichte vereisten, kunnen positieve gevolgen hebben voor de duurzaamheidsdoelstellingen. Het sluiten van dergelijke overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen producenten en marktdeelnemers op verschillende niveaus van productie, verwerking en handel zou ook de positie van de producenten in de toeleveringsketen en hun onderhandelingspositie kunnen versterken. Daarom dienen dergelijke initiatieven, onder specifieke omstandigheden, niet onder de toepassing van artikel 101, lid 1, VWEU te vallen. Om ervoor te zorgen dat deze nieuwe afwijking doeltreffend wordt gebruikt en de administratieve lasten verminderen, mag voor dergelijke initiatieven geen voorafgaand besluit van de Commissie worden vereist volgens hetwelk zij niet onder de toepassing van artikel 101, lid 1, VWEU dienen te vallen. Aangezien dit een nieuwe afwijking is, is het passend te bepalen dat de Commissie binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening richtsnoeren voor marktdeelnemers moet opstellen met betrekking tot de toepassing van de afwijking. Na die datum moeten producenten de Commissie ook om een advies kunnen verzoeken over de toepassing van de afwijking op hun overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen. In gerechtvaardigde gevallen moet de Commissie vervolgens de inhoud van haar advies kunnen herzien. Nationale mededingingsautoriteiten moeten kunnen besluiten dat een overeenkomst, besluit of onderling afgestemde feitelijke gedraging gewijzigd of gestaakt moet worden of überhaupt niet mag plaatsvinden, indien zij dit nodig achten om de mededinging te beschermen; in dat geval moeten zij de Commissie op de hoogte stellen van hun maatregelen.

(63)

Op grond van artikel 214 bis van Verordening (EU) nr. 1308/2013 mag Finland onder bepaalde voorwaarden tot 2022 nationale steun toekennen aan Zuid-Finland, onder voorbehoud van toestemming van de Commissie. De toekenning van die nationale steun moet toegestaan blijven voor de periode 2023-2027. Opdat die steun toegekend kan blijven gedurende de overgangsperiode van 2021 tot en met 2022, dienen de nieuwe regelingen te aanzien pas vanaf 1 januari 2023 te gelden.

(64)

Beperkingen op het vrije verkeer van producten uit de sector groenten en fruit als gevolg van de toepassing van maatregelen ter bestrijding van de verspreiding van plaagorganismen bij planten kunnen in een of meer lidstaten moeilijkheden op de markt veroorzaken. Met name gezien de toename van plaagorganismen bij planten is het passend buitengewone steunmaatregelen toe te staan om rekening te houden met handelsbeperkingen als gevolg van plaagorganismen bij planten, en dient er een uitbreiding te komen van de lijst van producten waarvoor ter bescherming van de sector groenten en fruit uitzonderlijke steunmaatregelen kunnen worden vastgesteld.

(65)

De bestaande Uniemarktwaarnemingsposten en werkgroepen van de Unie voor de landbouwmarkten hebben bewezen dat ze marktdeelnemers en overheidsinstanties helpen om met kennis van zaken keuzes te maken en dat ze de monitoring van marktontwikkelingen vereenvoudigen. Daartoe, en om de transparantie van de landbouw- en levensmiddelenmarkt op Unieniveau te vergroten en bij te dragen tot de stabiliteit van de landbouwmarkten, moeten die instrumenten worden versterkt. Daarom is het dienstig één formeel juridisch kader vast te stellen voor de instelling en het functioneren van Uniemarktwaarnemingsposten in elk van de landbouwsectoren, en de betrokken kennisgevings- en verslagleggingsverplichtingen voor die posten vast te stellen.

(66)

Op basis van de statistische gegevens en informatie die voor het monitoren van de landbouwmarkten worden verzameld, moeten de Uniemarktwaarnemingsposten in hun verslagen dreigende marktverstoringen aangeven. De Commissie moet regelmatig aan het Europees Parlement en de Raad informatie verstrekken over de marktsituatie van landbouwproducten, dreigende marktverstoringen en eventuele te nemen maatregelen, door regelmatig deel te nemen aan de vergaderingen van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en het Speciaal Comité Landbouw.

(67)

Duidelijkheidshalve moet de rol van de Commissie met betrekking tot haar bestaande verplichtingen om samen te werken en informatie uit te wisselen met de bevoegde autoriteiten die zijn aangewezen overeenkomstig artikel 22 van Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad (20) en de Europese Autoriteit voor effecten en markten (European Securities and Markets Authority – “ESMA”), uitdrukkelijk worden vastgelegd in artikel 223 van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

(68)

Achterhaalde verslagleggingsverplichtingen van de Commissie met betrekking tot de markt voor melk en zuivelproducten en de uitbreiding van het toepassingsgebied van de schoolregelingen moeten worden geschrapt. De meldingsverplichtingen met betrekking tot de bijenteeltsector moeten worden opgenomen in Verordening (EU) 2021/2115. Er moeten nieuwe verslagleggingsverplichtingen en termijnen worden vastgesteld voor de toepassing van de mededingingsregels op de landbouwsector, voor de instelling van Uniemarktwaarnemingsposten en voor het gebruik van buitengewone maatregelen. De Commissie moet ook verslag uitbrengen over de situatie van de verkoopbenamingen en het indelingsschema van karkassen in de sector schapen- en geitenvlees.

(69)

De bepalingen inzake de reserve voor crises in de landbouwsector in deel V, hoofdstuk III, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 moeten worden geschrapt aangezien bijgewerkte bepalingen inzake de landbouwreserve zijn vastgesteld in Verordening (EU) 2021/2116.

(70)

In het licht van de bestaande afwijking voor de verkoopbenamingen die moeten worden gebruikt voor kalfsvlees met een beschermde oorsprongsbenaming of geografische aanduiding die vóór 29 juni 2007 is geregistreerd, moet omwille van de consistentie en om de consumenten ondubbelzinnige informatie te verstrekken, de lidstaten de mogelijkheid worden geboden om groepen die verantwoordelijk zijn voor beschermde oorsprongsbenamingen of geografische aanduidingen die vóór dezelfde datum zijn geregistreerd, toe te staan af te wijken van het verplichte indelingsschema van geslachte dieren voor kalfsvlees.

(71)

Er moeten regels worden vastgesteld om conflicten te beoordelen tussen een naam die uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1151/2012 is aangevraagd voor registratie als oorsprongsbenaming of geografische aanduiding, en een naam van een in de Unie geproduceerd planten- of dierenras, om een billijker evenwicht te vinden tussen de betrokken belangen.

(72)

Om de consumenten bewuster te maken van beschermde oorsprongsbenamingen, beschermde geografische aanduidingen en gegarandeerde traditionele specialiteiten uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1151/2012, moet het verplichte gebruik van de desbetreffende Uniesymbolen worden uitgebreid tot het reclamemateriaal.

(73)

Er moet worden voorzien in specifieke afwijkingen die het mogelijk maken samen met de geregistreerde naam van een gegarandeerde traditionele specialiteit ook andere namen te gebruiken. De Commissie moet overgangsperiodes vaststellen voor het gebruik van aanduidingen die een naam bevatten van een gegarandeerde traditionele specialiteit, in overeenstemming met de voorwaarden voor dergelijke overgangsperiodes die reeds bestaan voor beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

(74)

De in Verordening (EU) nr. 1151/2012 vastgestelde registratieprocedures voor beschermde oorsprongsbenamingen, beschermde geografische aanduidingen en gegarandeerde traditionele specialiteiten moeten worden gestroomlijnd en vereenvoudigd zodat dat nieuwe namen sneller kunnen worden geregistreerd. De bezwaarprocedure moet worden vereenvoudigd. Het met redenen omkleed bezwaarschrift moet alle bezwaargronden vermelden, evenals de details van die gronden. Dit moet de autoriteit of persoon die een bezwaarschrift heeft ingediend er niet van weerhouden om tijdens het in artikel 51, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 bedoelde overleg nadere details toe te voegen en uit te werken.

(75)

De in Verordening (EU) nr. 1151/2012 vastgestelde procedure voor de goedkeuring van een wijziging van een productdossier moet worden vereenvoudigd door een onderscheid te maken tussen wijzigingen op Unieniveau en standaardwijzigingen. In overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel moeten voor een wijziging van een productdossier de lidstaten verantwoordelijk zijn voor de goedkeuring van standaardwijzigingen en moet de Commissie verantwoordelijk blijven voor de goedkeuring van wijzigingen op Unieniveau. Er moet voor worden gezorgd dat er voldoende tijd is om een soepele overgang te faciliteren van de in Verordening (EU) nr. 1151/2012 vastgestelde regels wat betreft wijzigingen van productdossiers naar de nieuwe regels die bij deze verordening worden vastgelegd.

(76)

Gezien de toenemende vraag van de consumenten in de Unie naar bijenwas, het toenemende gebruik ervan in de levensmiddelensector en de sterke link met landbouwproducten en de plattelandseconomie, moet dat product worden toegevoegd aan de lijst van landbouwproducten en levensmiddelen in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1151/2012.

(77)

Aangezien maar een beperkt aantal geografische aanduidingen van gearomatiseerde wijnbouwproducten is geregistreerd in het kader van Verordening (EU) nr. 251/2014 van het Europees Parlement en de Raad (21), moet het rechtskader voor de bescherming van geografische aanduidingen voor dergelijke producten worden vereenvoudigd. Gearomatiseerde wijnbouwproducten en andere alcoholische dranken, met uitzondering van gedistilleerde dranken en de in bijlage VII, deel II, bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 vermelde wijnbouwproducten, moeten onder dezelfde wettelijke en procedurele bepalingen vallen als andere landbouwproducten en levensmiddelen. Het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 1151/2012 moet tot die producten worden uitgebreid. Om met deze wijziging rekening te houden moeten in Verordening (EU) nr. 251/2014 de titel, het toepassingsgebied, de definities en de bepalingen inzake de etikettering van gearomatiseerde wijnbouwproducten worden gewijzigd. Er moet een vlotte overgang worden gewaarborgd voor de namen die zijn beschermd in het kader van Verordening (EU) nr. 251/2014.

(78)

Om de handel met derde landen te vergemakkelijken, moet worden bepaald dat de lidstaten mogen toestaan dat de door derde landen voorgeschreven verkoopbenamingen op de verpakking of op een daarop bevestigd etiket van voor uitvoer geproduceerde gearomatiseerde wijnbouwproducten worden vermeld, waaronder in andere talen dan de officiële talen van de Unie, mits de overeenkomstige in bijlage II vermelde verkoopbenamingen ook op de verpakking of op een daarop bevestigd etiket staan.

(79)

Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ter aanvulling van de in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 251/2014 vastgestelde verkoopbenamingen en aanduidingen van gearomatiseerde wijnbouwproducten, teneinde deze waar nodig aan te passen aan de technische vooruitgang, wetenschappelijke en marktontwikkelingen, de gezondheid van consumenten of de behoeften van consumenten aan informatie.

(80)

Om de consumenten meer informatie te geven, moeten de verplichte etikettering van wijnbouwproducten met een voedingswaardevermelding en een lijst van ingrediënten aan Verordening (EU) nr. 251/2014 worden toegevoegd. Producenten moeten echter de mogelijkheid hebben om de inhoud van de voedingswaardevermelding op de verpakking of op een daarop bevestigd etiket te beperken tot enkel de energetische waarde en om de volledige voedingswaardevermelding en de lijst van ingrediënten langs elektronische weg beschikbaar te stellen, mits zij geen gebruikersgegevens verzamelen of volgen en geen informatie verstrekken die marketingdoeleinden heeft. De optie om niet de volledige voedingswaardevermelding op de verpakking of op een daarop bevestigd etiket weer te geven mag echter niet van invloed zijn op het bestaande vereiste om stoffen die allergieën of intoleranties veroorzaken, op het etiket te vermelden. Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ter aanvulling van Verordening (EU) nr. 251/2014 ter vaststelling van gedetailleerde voorschriften voor de vermelding en aanduiding van ingrediënten van gearomatiseerde wijnbouwproducten. Bestaande voorraden van gearomatiseerde wijnbouwproducten moeten na de toepassingsdatum van de nieuwe etiketteringsvereisten verder kunnen worden afgezet totdat ze zijn uitverkocht. Marktdeelnemers moet voldoende tijd worden gegund om zich aan de etiketteringsvereisten aan te passen voordat zij van toepassing worden.

(81)

Het is wenselijk om toe te staan dat een beperkte hoeveelheid gedistilleerde dranken wordt toegevoegd aan de gearomatiseerde wijnen in de in bijlage II, punt A, bij Verordening (EU) nr. 251/2014 vastgelegde categorieën. Aangezien de technische vooruitgang tegenwoordig de productie van vermouth zonder toevoeging van alcohol mogelijk maakt, moet het niet langer vereist zijn om alcohol toe te voegen aan vermouth. Gezien de vraag van consumenten is het passend de combinatie van rode en witte wijn toe te staan voor de productie van Glühwein. Om rekening te houden met een gearomatiseerde drank op basis van wijn die op de Poolse markt bestaat, is het passend de nieuwe categorie “wino ziołowe” in te voeren, en dienen de traditionele vereisten voor de productie in het Unierecht worden vastgesteld.

(82)

Gezien de geringe omvang, de afgelegen ligging en de specifieke situatie op het gebied van voedselzekerheid zijn de lokale markten op Réunion bijzonder kwetsbaar voor prijsschommelingen. Brancheorganisaties brengen producenten en andere marktdeelnemers uit verschillende stadia van de voedseltoeleveringsketen samen en kunnen een rol spelen bij het behoud en de diversificatie van de lokale productie. In de specifieke context van de voedselzekerheid op Réunion dient in afwijking van artikel 165 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 te worden bepaald dat wanneer de voorschriften van een erkende brancheorganisatie worden uitgebreid met marktdeelnemers die geen leden van een brancheorganisatie zijn, Frankrijk, na raadpleging van de belanghebbenden, kan besluiten dat marktdeelnemers die geen lid zijn van de brancheorganisatie financiële bijdragen moeten betalen voor de onder de uitgebreide voorschriften vallende activiteiten die in het algemeen economisch belang zijn van marktdeelnemers van wie de activiteiten uitsluitend op Réunion worden verricht en verband houden met producten die bestemd zijn voor de lokale markt.

(83)

De Verordeningen (EU) nr. 1308/2013, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 251/2014 en (EU) nr. 228/2013 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(84)

Er moet worden voorzien in overgangsmaatregelen voor beschermingsaanvragen en voor aanvragen tot registratie van beschermde oorsprongsbenamingen, geografische aanduidingen en gegarandeerde traditionele specialiteiten die zijn ingediend vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening, voor de uitgaven die vóór 1 januari 2023 zijn gedaan in het kader van de in de artikelen 29 tot en met 60 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 vastgestelde steunregelingen voor olijfolie en tafelolijven, groenten en fruit, wijn, de bijenteelt en hop, voor operationele programma’s van erkende producentenorganisaties en unies van zulke producentenorganisaties in de sector groenten en fruit alsmede voor steunprogramma’s in de wijnsector.

(85)

Om te zorgen voor een vlotte overgang naar het nieuwe rechtskader van Verordening (EU) 2021/2115 moeten de wijzigingen van Verordening (EU) nr. 1308/2013 die verband houden met dat nieuwe rechtskader van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2023.

(86)

Om te zorgen voor een vlotte uitvoering van de beoogde maatregelen moet deze verordening met spoed in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 1308/2013

Verordening (EU) nr. 1308/2013 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 2 wordt vervangen door:

“Artikel 2

Algemene bepalingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB)

Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad (*1) en de op grond daarvan vastgestelde bepalingen zijn van toepassing op de in de onderhavige verordening bepaalde maatregelen.

(*1)  Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013 (PB L 435 van 6.12.2021, blz. 187).”."

2)

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt geschrapt;

b)

de leden 3 en 4 worden vervangen door:

“3.   Tenzij in deze verordening anders is bepaald, zijn voor de toepassing ervan de in Verordening (EU) 2021/2116 en Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad (*2) vastgestelde definities van toepassing.

4.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 227 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de definities inzake de in bijlage II vermelde sectoren voor zover dit noodzakelijk is om de definities aan de marktontwikkelingen aan te passen, zonder nieuwe definities toe te voegen.

(*2)  Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 435 van 6.12.2021, blz. 1).”."

3)

Artikel 5 wordt vervangen door:

“Artikel 5

Omrekeningspercentages voor rijst

De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen tot bepaling van de omrekeningspercentages voor rijst in de verschillende bewerkingsstadia.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 229, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”.

4)

Artikel 6 wordt vervangen door:

“Artikel 6

Verkoopseizoenen

De volgende verkoopseizoenen worden vastgesteld:

a)

1 januari tot en met 31 december van een bepaald jaar voor de sector groenten en fruit, de sector verwerkte groenten en fruit en de sector bananen;

b)

1 april tot en met 31 maart van het daaropvolgende jaar voor de sector gedroogde voedergewassen en de sector zijderupsen;

c)

1 juli tot en met 30 juni van het daaropvolgende jaar voor:

i)

de sector granen;

ii)

de sector zaaizaad;

iii)

de sector vlas en hennep;

iv)

de sector melk en zuivelproducten;

d)

1 augustus tot en met 31 juli van het daaropvolgende jaar voor de wijnsector;

e)

1 september tot en met 31 augustus van het daaropvolgende jaar voor de rijstsector en ten aanzien van tafelolijven;

f)

1 oktober tot en met 30 september van het daaropvolgende jaar voor de suikersector en ten aanzien van olijfolie.”.

5)

Artikel 12 wordt vervangen door:

“Artikel 12

Openbare-interventieperioden

De openbare interventie is open voor:

a)

zachte tarwe, van 1 oktober tot en met 31 mei;

b)

durumtarwe, gerst en maïs, het hele jaar door;

c)

padie, het gehele jaar door;

d)

rund- en kalfsvlees, het gehele jaar door;

e)

boter en mageremelkpoeder, van 1 februari tot en met 30 september.”.

6)

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende lid wordt ingevoegd:

“2 bis.   De lidstaten verstrekken de Commissie alle informatie die nodig is om toezicht te kunnen houden op de naleving van de in lid 1 vastgelegde beginselen.”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

“3.   Jaarlijks publiceert de Commissie de details over de voorwaarden op basis waarvan de in het kader van de openbare interventie aangekochte producten in het vorige jaar werden aangekocht of verkocht. Die gegevens omvatten de relevante volumes en de aan- en verkoopprijzen.”.

7)

In artikel 17, lid 1, wordt punt b) vervangen door:

“b)

olijfolie en tafelolijven;”.

8)

Deel II, titel I, hoofdstuk II, wordt als volgt gewijzigd:

a)

De titel wordt vervangen door:

HOOFDSTUK II

Steun voor de verstrekking van groenten en fruit en van melk en zuivelproducten in onderwijsinstellingen”;

b)

het kopje “Afdeling 1” en de titel daarvan worden geschrapt;

c)

in artikel 23 wordt lid 11 vervangen door:

“11.   De lidstaten selecteren de producten die worden verstrekt of worden opgenomen in begeleidende educatieve maatregelen, op basis van één of meer van de volgende objectieve criteria: gezondheids- en milieuoverwegingen, seizoensgebondenheid, verscheidenheid en beschikbaarheid van lokale of regionale producten, waarbij voor zover mogelijk voorrang wordt gegeven aan uit de Unie afkomstige producten. De lidstaten kunnen met name lokale of regionale aankopen, biologische producten, korte toeleveringsketens of milieubaten, waaronder duurzame verpakkingen, en, indien nodig, producten aanmoedigen die op grond van de kwaliteitsregelingen van Verordening (EU) nr. 1151/2012 zijn erkend.

De lidstaten kunnen in hun strategieën voorrang geven aan overwegingen betreffende duurzaamheid en eerlijke handel.”;

d)

artikel 23 bis wordt als volgt gewijzigd:

i)

lid 1 wordt vervangen door:

“1.   Onverminderd lid 4 van dit artikel bedraagt de steun die uit hoofde van de schoolregeling wordt toegewezen voor de verstrekking van producten, de begeleidende educatieve maatregelen en de daarmee gepaard gaande kosten, als bedoeld in artikel 23, lid 1, niet meer dan 220 804 135 EUR per schooljaar. Binnen dat algemene maximum bedraagt de steun maximaal:

a)

voor schoolgroenten en -fruit: 130 608 466 EUR per schooljaar;

b)

voor schoolmelk: 90 195 669 EUR per schooljaar.”;

ii)

in lid 2, derde alinea, wordt de laatste zin geschrapt;

iii)

in lid 4 wordt de eerste alinea vervangen door:

“4.   Een lidstaat kan één keer per schooljaar maximaal 20 % van een of meer van zijn indicatieve toewijzingen overdragen, mits het in lid 1 vastgestelde algemene maximum van 220 804 135 EUR niet wordt overschreden.”;

e)

de afdelingen 2 tot en met 6 (met de artikelen 29 tot en met 60) worden geschrapt.

9)

Artikel 61 wordt vervangen door:

“Artikel 61

Looptijd

Het in dit hoofdstuk vastgestelde vergunningenstelsel voor aanplant van wijnstokken is van toepassing met ingang van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2045; de Commissie verricht twee tussentijdse evaluaties, meer bepaald in 2028 en in 2040, om het functioneren van de regeling te beoordelen en doet, indien nodig, wetgevingsvoorstellen.”.

10)

Artikel 62 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 3 wordt als volgt gewijzigd:

i)

na de eerste alinea wordt de volgende alinea ingevoegd:

“In afwijking van de eerste alinea kunnen de lidstaten besluiten dat, wanneer herbeplanting plaatsvindt op hetzelfde perceel of dezelfde percelen als die waarop het rooien plaatsvond, de in artikel 66, lid 1, bedoelde vergunningen zes jaar geldig zijn vanaf de datum waarop zij zijn verleend. In die vergunningen wordt duidelijk aangegeven op welk perceel of welke percelen de rooiing en de herbeplanting zullen plaatsvinden.”;

ii)

de tweede en derde alinea worden vervangen door:

“In afwijking van de eerste alinea wordt de geldigheid van de overeenkomstig artikel 64 en artikel 66, lid 1, verleende vergunningen die in 2020 en 2021 verstrijken, verlengd tot en met 31 december 2022.

In afwijking van de eerste alinea van dit lid worden producenten met overeenkomstig artikel 64 en artikel 66, lid 1, van deze verordening verleende vergunningen die in 2020 en 2021 verstrijken, niet onderworpen aan de in artikel 89, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde administratieve sanctie mits zij de bevoegde autoriteiten uiterlijk op 28 februari 2022 meedelen dat zij niet voornemens zijn gebruik te maken van hun vergunning en evenmin van de verlengde geldigheidsduur als bedoeld in de derde alinea van dit lid. Indien producenten die houder zijn van een vergunning waarvan de geldigheidsduur is verlengd tot en met 31 december 2021 uiterlijk op 28 februari 2021 aan de bevoegde autoriteit hebben verklaard dat zij niet voornemens zijn gebruik te maken van die vergunningen, mogen zij hun verklaringen uiterlijk op 28 februari 2022 door middel van een schriftelijke mededeling aan de bevoegde autoriteit intrekken en mogen zij van hun vergunningen binnen de in de derde alinea bepaalde verlengde geldigheidsduur gebruikmaken.”;

b)

lid 4 wordt vervangen door:

“4.   Dit hoofdstuk is niet van toepassing op het beplanten of herbeplanten van oppervlakten voor experimentele doeleinden, voor het opzetten van verzamelingen wijnstokrassen voor de instandhouding van de genetische hulpbronnen of voor de teelt van moederplanten voor netstokken, noch op oppervlakten waarvan de opbrengst aan wijn of wijnproducten uitsluitend bestemd is voor consumptie door de wijnbouwer en zijn gezin of oppervlakten die voor het eerst zullen worden beplant, als resultaat van verplichte aankopen in het openbaar belang overeenkomstig de nationale wetgeving.”.

11)

Artikel 63 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

“1.   De lidstaten stellen elk jaar vergunningen voor nieuwe aanplant beschikbaar voor ofwel:

a)

1 % van de totale werkelijk met wijnstokken beplante oppervlakte op hun grondgebied, zoals gemeten op 31 juli van het voorgaande jaar, of

b)

1 % van een oppervlakte die bestaat uit de totale werkelijk met wijnstokken beplante oppervlakte op hun grondgebied, zoals gemeten op 31 juli 2015, en de oppervlakte op hun grondgebied waarvoor overeenkomstig artikel 85 nonies, artikel 85 decies of artikel 85 duodecies van Verordening (EG) nr. 1234/2007 aan producenten aanplantrechten zijn verleend die op 1 januari 2016 beschikbaar waren voor omzetting in vergunningen als bedoeld in artikel 68 van deze verordening.”;

b)

aan lid 2 wordt de volgende alinea toegevoegd:

“De lidstaten die de afgifte van vergunningen op regionaal niveau beperken voor specifieke gebieden die in aanmerking komen voor de productie van wijnen met een beschermde oorsprongsbenaming of voor gebieden die overeenkomstig de eerste alinea, punt b), in aanmerking komen voor de productie van wijnen met een beschermde geografische aanduiding, kunnen eisen dat dergelijke vergunningen in die gebieden worden gebruikt.”;

c)

lid 3 wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt b) wordt vervangen door:

“b)

de noodzaak een voldoende aangetoond risico van waardevermindering van een bepaalde beschermde oorsprongsbenaming of beschermde geografische aanduiding te vermijden;”;

ii)

het volgende punt wordt toegevoegd:

“c)

de wil om bij te dragen aan de ontwikkeling van de betrokken producten en tegelijkertijd de kwaliteit van die producten in stand te houden.”;

d)

het volgende lid wordt ingevoegd:

“3 bis.   De lidstaten kunnen alle nodige regelgevende maatregelen nemen om te voorkomen dat marktdeelnemers op grond van de leden 2 en 3 genomen beperkende maatregelen omzeilen.”.

12)

Artikel 64 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1, tweede alinea, wordt de aanhef vervangen door:

“De lidstaten kunnen voor de toepassing van dit artikel één of meer van de volgende objectieve en niet-discriminerende subsidiabiliteitscriteria toepassen op nationaal of regionaal niveau.”;

b)

lid 2 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de aanhef wordt vervangen door:

“2.   Indien de in lid 1 bedoelde totale oppervlakte waarop de subsidiabele aanvragen in een bepaald jaar betrekking hebben, groter is dan de door de lidstaat beschikbaar gestelde oppervlakte, worden de vergunningen verhoudingsgewijs per hectare over alle aanvragers verdeeld op basis van de oppervlakte waarvoor zij de vergunning hebben aangevraagd. Bij de verlening van de vergunningen kan een minimum- en/of een maximumoppervlakte per aanvrager worden vastgesteld, en de vergunningen kunnen tevens geheel of gedeeltelijk worden verleend overeenkomstig één of meer van de volgende objectieve en niet-discriminerende prioriteitscriteria die op nationaal of op regionaal niveau kunnen worden toegepast:”;

ii)

punt b) wordt vervangen door:

“b)

gebieden waar wijngaarden bijdragen tot behoud van het milieu of de instandhouding van de genetische hulpbronnen van wijnstokken;”;

iii)

punt f) wordt vervangen door:

“f)

voor het eerst te beplanten oppervlakten die bijdragen tot productieverhoging van bedrijven in de wijnbouwsector die aantoonbaar beter presteren op het gebied van kostenefficiëntie of concurrentievermogen of aanwezigheid op de markten;”;

iv)

punt h) wordt vervangen door:

“h)

voor het eerst te beplanten oppervlakten in het kader van het vergroten van de omvang van kleine en middelgrote wijnbouwbedrijven.”;

c)

het volgende lid wordt ingevoegd:

“2 ter.   De lidstaten kunnen alle nodige regelgevende maatregelen nemen om te voorkomen dat de beperkende criteria die zij overeenkomstig de leden 1, 2 en 2 bis hanteren, door marktdeelnemers worden omzeild.”.

13)

In artikel 65 wordt de eerste alinea vervangen door:

“Bij de toepassing van artikel 63, lid 2, neemt een lidstaat de aanbevelingen in overweging van de in de artikelen 152, 156 en 157 bedoelde erkende beroepsorganisaties die in de wijnsector actief zijn, van de in artikel 95 bedoelde belanghebbende producentengroeperingen of van andere op grond van diens wetgeving erkende beroepsorganisaties, op voorwaarde dat over die aanbevelingen vooraf door de betrokken representatieve partijen in het geografische referentiegebied een akkoord is bereikt.”.

14)

Artikel 68 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende lid wordt ingevoegd:

“2 bis.   Met ingang van 1 januari 2023 blijft een oppervlakte die overeenkomt met de oppervlakte waarvoor aanplantrechten zijn verleend die in aanmerking kwamen voor omzetting in aanplantvergunningen op 31 december 2022 maar nog niet overeenkomstig lid 1 in vergunningen zijn omgezet, ter beschikking van de betrokken lidstaten, die voor deze oppervlakte tot uiterlijk 31 december 2025 overeenkomstig artikel 64 vergunningen kunnen verlenen.”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

“3.   De oppervlakten die vallen onder de ingevolge lid 1 en lid 2 bis van dit artikel verleende vergunningen tellen niet mee voor de toepassing van artikel 63.”

15)

Aan artikel 81 wordt het volgende lid toegevoegd:

“6.   Voor oppervlakten die voor andere doeleinden dan de wijnproductie zijn aangeplant met wijnstokrassen die, in het geval van andere dan de in lid 3 bedoelde lidstaten, niet zijn ingedeeld, of die in het geval van de in lid 3 bedoelde lidstaten niet voldoen aan lid 2, tweede alinea, geldt geen rooiverplichting.

Het in deel II, titel I, hoofdstuk III, vastgestelde vergunningenstelsel voor het aanplanten en herbeplanten van de in de eerste alinea bedoelde wijnstokrassen voor andere doeleinden dan de wijnproductie is niet van toepassing.”.

16)

Artikel 86 wordt vervangen door:

“Artikel 86

Reservering, wijziging en annulering van facultatieve gereserveerde vermeldingen

Teneinde rekening te houden met de consumentenverwachtingen, onder meer met betrekking tot productiemethoden en duurzaamheid in de toeleveringsketen, de ontwikkelingen in de wetenschappelijke en technische kennis, de marktsituatie en de ontwikkelingen inzake handelsnormen en internationale normen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 227 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)

de reservering van een bijkomende facultatieve gereserveerde vermelding, waarmee de gebruiksvoorwaarden ervan worden vastgelegd;

b)

de wijziging van de voorwaarden voor het gebruik van een facultatieve gereserveerde vermelding, of

c)

de annulering van een facultatieve gereserveerde vermelding.”.

17)

Artikel 90 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

“1.   Tenzij anders is bepaald in overeenkomstig het VWEU gesloten internationale overeenkomsten, zijn de bepalingen inzake oorsprongsbenamingen, geografische aanduidingen en etikettering van wijn, vastgesteld in afdeling 2 van dit hoofdstuk, en de in artikel 78 van deze verordening bedoelde definities, aanduidingen en verkoopbenamingen van toepassing op in de Unie ingevoerde producten die vallen binnen de GN-codes 2009 61, 2009 69, 2204 en, indien van toepassing, ex 2202 99 19 (andere, alcoholvrije wijn met een alcoholvolumegehalte van niet meer dan 0,5 %).”;

b)

in lid 3 wordt de aanhef vervangen door:

“3.   Tenzij anders is bepaald in overeenkomstig het VWEU gesloten internationale overeenkomsten, worden voor de invoer van de in lid 1 bedoelde producten de volgende documenten overgelegd:”.

18)

In deel II, titel II, hoofdstuk I, afdeling 1, wordt de volgende onderafdeling ingevoegd:

“Onderafdeling 4 bis

Controles en sancties

Artikel 90 bis

Controles en sancties inzake marktvoorschriften

1.   De lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat de in artikel 119, lid 1, bedoelde producten die niet overeenkomstig deze verordening zijn geëtiketteerd, hetzij niet in de handel worden gebracht, hetzij, indien zij reeds in de handel zijn gebracht, uit de handel worden genomen.

2.   Onverminderd eventuele, door de Commissie vast te stellen specifieke bepalingen worden de in de Unie ingevoerde producten als omschreven in artikel 189, lid 1, punten a) en b), onderworpen aan controles op de naleving van de voorwaarden die in lid 1 van dat artikel worden genoemd.

3.   De lidstaten verrichten controles op basis van een risicoanalyse om na te gaan of de in artikel 1, lid 2, bedoelde producten voldoen aan de voorschriften van deze afdeling, en passen zo nodig administratieve sancties toe.

4.   Onverminderd op grond van artikel 58 van Verordening (EU) 2021/2116 vastgestelde handelingen betreffende de wijnsector, passen de lidstaten, in geval van een inbreuk op de Unievoorschriften in de wijnsector, overeenkomstig titel IV, hoofdstuk I, van die verordening administratieve sancties toe die evenredig, doeltreffend en afschrikkend zijn. De lidstaten passen dergelijke sancties niet toe indien het om niet-naleving van gering belang gaat.

5.   Ter bescherming van de financiële middelen van de Unie en van de identiteit, de herkomst en de kwaliteit van wijn uit de Unie is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 227 gedelegeerde handelingen ter aanvulling van deze verordening vast te stellen met betrekking tot:

a)

het opzetten of actualiseren van een analytische databank van isotopische gegevens op basis van door de lidstaten verzamelde monsters, om fraude te helpen constateren;

b)

voorschriften inzake de controle-instanties en de door hen te verlenen onderlinge bijstand;

c)

voorschriften inzake het gemeenschappelijke gebruik van bevindingen van de lidstaten.

6.   De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de maatregelen vaststellen die nodig zijn voor:

a)

de procedures met betrekking tot de respectieve databanken van de lidstaten en de in lid 5, punt a), bedoelde analytische databank van isotopische gegevens;

b)

de procedures voor de samenwerking en bijstand tussen de controleautoriteiten en -instanties;

c)

wat de in lid 3 bedoelde verplichting betreft, de voorschriften voor het verrichten van controles op de naleving van de handelsnormen, de voorschriften betreffende de instanties die verantwoordelijk zijn voor het verrichten van de controles, alsmede de voorschriften betreffende de inhoud en de frequentie van de controles en het afzetstadium waarop die controles van toepassing moeten zijn.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 229, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”.

19)

Aan artikel 92, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

“De in deze afdeling vastgestelde voorschriften zijn evenwel niet van toepassing op de in bijlage VII, deel II, punten 1, 4, 5, 6, 8 en 9, bedoelde producten, wanneer deze producten een volledige dealcoholisatiebehandeling hebben ondergaan overeenkomstig bijlage VIII, deel I, sectie E.”.

20)

Artikel 93 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 worden de punten a) en b) vervangen door:

“a)

“oorsprongsbenaming”: een naam, daaronder begrepen een traditioneel gebruikte naam, die een in artikel 92, lid 1, bedoeld product aanduidt:

i)

waarvan de kwaliteit of de kenmerken hoofdzakelijk of uitsluitend zijn toe te schrijven aan een specifieke geografische omgeving met haar eigen door de natuur en de mens bepaalde factoren;

ii)

dat afkomstig is uit een bepaalde plaats, een bepaalde streek of, in uitzonderlijke gevallen, een bepaald land;

iii)

dat is bereid uit druiven die uitsluitend afkomstig zijn uit dat geografische gebied;

iv)

waarvan de productie in dat geografische gebied plaatsvindt, alsmede

v)

dat is verkregen van wijnstokrassen die tot de soort Vitis vinifera behoren of die het resultaat zijn van een kruising van die soort met andere soorten van het geslacht Vitis;

b)

“geografische aanduiding”: een naam, daaronder begrepen een traditioneel gebruikte naam, die een in artikel 92, lid 1, bedoeld product aanduidt:

i)

waarvan de specifieke kwaliteit, reputatie of andere kenmerken aan diens geografische oorsprong toe te schrijven zijn;

ii)

dat afkomstig is uit een bepaalde plaats, een bepaalde streek of, in uitzonderlijke gevallen, uit een bepaald land;

iii)

waarvan ten minste 85 % van de voor de bereiding van het product gebruikte druiven afkomstig zijn uit dat geografische gebied;

iv)

waarvan de productie plaatsvindt in dat geografische gebied, en

v)

dat is verkregen van wijnstokrassen die tot de soort Vitis vinifera behoren of die het resultaat zijn van een kruising van die soort met andere soorten van het geslacht Vitis.”;

b)

lid 2 wordt geschrapt;

c)

lid 4 wordt vervangen door:

“4.   De in lid 1, punt a), iv), en punt b), iv), bedoelde productie omvat alle betrokken acties, van het oogsten van de druiven tot de voltooiing van het wijnbereidingsproces, met uitzondering van het oogsten van de druiven die niet afkomstig zijn uit het betrokken geografisch gebied als bedoeld in lid 1, punt b), iii), en met uitzondering van eventuele procedés die na het productiestadium plaatsvinden.”.

21)

Artikel 94 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt de aanhef vervangen door:

“Een aanvraag om een naam te beschermen als oorsprongsbenaming of als geografische aanduiding omvat:”;

b)

lid 2 wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt g) wordt vervangen door:

“g)

de gegevens tot staving van het verband bedoeld in artikel 93, lid 1, punt a), i), of, in voorkomend geval, punt b), i):

i)

met betrekking tot een beschermde oorsprongsbenaming, het verband tussen de kwaliteit of de kenmerken van het product en de geografische omgeving, als bedoeld in artikel 93, lid 1, punt a), i); de gegevens betreffende de menselijke factoren van die geografische omgeving kunnen, indien van toepassing, worden beperkt tot een beschrijving van het bodem-, plantgoed- en landschapsbeheer, teeltpraktijken of andere relevante menselijke bijdragen aan de instandhouding van de natuurlijke factoren van de geografische omgeving, als bedoeld in dat punt;

ii)

met betrekking tot een beschermde geografische aanduiding, het verband tussen een kenmerkende kwaliteit, de reputatie of een ander kenmerk van het product en de geografische oorsprong, als bedoeld in artikel 93, lid 1, punt b), i);”;

ii)

de volgende alinea’s worden toegevoegd:

“Het productdossier kan een beschrijving bevatten van de bijdrage van de oorsprongsbenaming of de geografische aanduiding aan duurzame ontwikkeling.

Wanneer de wijn of wijnen gedeeltelijk gedealcoholiseerd mogen worden, bevat het productdossier ook een overeenkomstige beschrijving van de gedeeltelijk gedealcoholiseerde wijn of wijnen overeenkomstig de tweede alinea, punt b), en, in voorkomend geval, de specifieke oenologische procedés die voor de bereiding van de gedeeltelijk gedealcoholiseerde wijn of wijnen worden toegepast, alsmede de beperkingen die gelden voor de bereiding van die wijn of wijnen.”.

22)

Artikel 96 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 5 wordt vervangen door:

“5.   Indien de lidstaat die de aanvraag onderzoekt, oordeelt dat aan de eisen is voldaan, wordt het productdossier door hem volgens een adequate nationale procedure in ieder geval op het internet gepubliceerd en zendt de lidstaat de aanvraag naar de Commissie.

Wanneer een lidstaat een beschermingsaanvraag naar de Commissie zendt overeenkomstig de eerste alinea van dit lid, voegt hij daarbij een verklaring dat hij van oordeel is dat de ingediende aanvraag voldoet aan de voorwaarden voor bescherming als bedoeld in deze afdeling en de uit hoofde daarvan vastgestelde bepalingen, en dat het in artikel 94, lid 1, punt d), bedoelde algemeen document een getrouwe samenvatting van het productdossier is.

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van ontvankelijke bezwaarschriften die overeenkomstig de nationale procedure zijn ingediend.”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

“6.   Indien bij een nationale rechtbank of een andere nationale instantie een procedure wordt ingeleid met betrekking tot een beschermingsaanvraag die door een lidstaat overeenkomstig lid 5 naar de Commissie is verzonden, brengt die lidstaat de Commissie daar onverwijld van op de hoogte, alsmede indien de aanvraag op nationaal niveau ongeldig is verklaard door een onmiddellijk uitvoerbare, doch niet definitieve rechterlijke beslissing.”.

23)

In artikel 97 worden de leden 2, 3 en 4 vervangen door:

“2.   De Commissie onderzoekt de beschermingsaanvragen die zij overeenkomstig artikel 96, lid 5, ontvangt. De Commissie ziet erop toe dat de aanvragen de vereiste informatie bevatten en dat ze geen kennelijke fouten bevatten, rekening houdend met de uitkomst van de inleidende nationale procedure die door de betrokken lidstaat is gevolgd. Dat onderzoek spitst zich in het bijzonder toe op het in artikel 94, lid 1, punt d), bedoelde algemeen document.

Het onderzoek door de Commissie mag niet langer dan zes maanden duren, te rekenen vanaf de datum waarop zij de aanvraag van de lidstaat heeft ontvangen. Indien die termijn wordt overschreden, stelt de Commissie de aanvragers schriftelijk in kennis van de redenen voor deze vertraging.

3.   De Commissie wordt vrijgesteld van de verplichting om de termijn voor het verrichten van het in lid 2, tweede alinea, bedoelde onderzoek in acht te nemen en de aanvrager in kennis te stellen van de redenen voor de vertraging indien het van een lidstaat een mededeling ontvangt betreffende een overeenkomstig artikel 96, lid 5, bij de Commissie ingediende registratieaanvraag, waarbij hetzij:

a)

de Commissie ervan in kennis wordt gesteld dat de aanvraag op nationaal niveau ongeldig is verklaard door een onmiddellijk uitvoerbare, doch niet definitieve rechterlijke beslissing, hetzij

b)

de Commissie verzocht wordt het in lid 2 bedoelde onderzoek op te schorten omdat er een nationale gerechtelijke procedure is ingeleid om de geldigheid aan te vechten van de aanvraag en de lidstaat oordeelt dat die procedure op geldige gronden is gebaseerd.

De vrijstelling geldt totdat de Commissie door de lidstaat ervan in kennis is gesteld dat de oorspronkelijke aanvraag opnieuw geldig is, onderscheidenlijk dat de lidstaat zijn verzoek om opschorting intrekt.

4.   Indien de Commissie, op basis van het op grond van lid 2 van dit artikel uitgevoerde onderzoek, van mening is dat is voldaan aan de in de artikelen 93, 100 en 101 vastgestelde voorwaarden, stelt zij uitvoeringshandelingen vast inzake de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie van het in artikel 94, lid 1, punt d), bedoelde algemeen document en de verwijzing naar de bekendmaking van het productdossier die tijdens de inleidende nationale procedure heeft plaatsgevonden. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld zonder toepassing van de in artikel 229, lid 2 of lid 3, bedoelde procedure.

Indien de Commissie op basis van het op grond van lid 2 van dit artikel gevoerde onderzoek van oordeel is dat niet is voldaan aan de voorwaarden van de artikelen 93, 100 en 101, stelt zij een uitvoeringshandeling vast waarbij de aanvraag wordt afgewezen.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 229, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”.

24)

De artikelen 98 en 99 worden vervangen door:

“Artikel 98

Bezwaarprocedure

1.   Binnen drie maanden na de datum van de bekendmaking van het in artikel 94, lid 1, punt d), bedoelde algemeen document in het Publicatieblad van de Europese Unie kunnen de autoriteiten van een lidstaat of van een derde land of een natuurlijke of rechtspersoon die in een derde land woonachtig of gevestigd is en een rechtmatig belang heeft, bij de Commissie een met redenen omkleed bezwaarschrift tegen de voorgestelde bescherming indienen.

Iedere natuurlijke of rechtspersoon die in een andere lidstaat dan de lidstaat die de beschermingsaanvraag heeft verzonden, woonachtig of gevestigd is en een rechtmatig belang heeft, kan het bezwaarschrift indienen via de autoriteiten van de lidstaat waarin hij woonachtig of gevestigd is, binnen een termijn die het mogelijk maakt het bezwaarschrift in te dienen overeenkomstig de eerste alinea.

2.   Indien de Commissie van oordeel is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is, verzoekt zij de autoriteit, de natuurlijke of rechtspersoon die het bezwaarschrift heeft ingediend, en de autoriteit, de natuurlijke of rechtspersoon die de beschermingsaanvraag heeft ingediend, om gedurende een redelijke termijn die niet langer is dan drie maanden op gepaste wijze overleg te plegen. Dat verzoek wordt gedaan binnen vijf maanden na de datum waarop de beschermingsaanvraag waarop het met redenen omklede bezwaarschrift betrekking heeft, in het Publicatieblad van de Europese Unie werd bekendgemaakt. Het verzoek gaat vergezeld van een kopie van het met redenen omklede bezwaarschrift. De Commissie kan tijdens deze drie maanden op verzoek van de autoriteit of de natuurlijke of rechtspersoon die de aanvraag heeft ingediend, te allen tijde de overlegtermijn met ten hoogste drie maanden verlengen.

3.   De autoriteit of de persoon die het bezwaarschrift heeft ingediend en de autoriteit of de persoon die de beschermingsaanvraag heeft ingediend, vangen het in lid 2 bedoelde overleg zonder onnodige vertraging aan. Zij verstrekken elkaar de informatie die nodig is om te beoordelen of de beschermingsaanvraag voldoet aan deze verordening en de uit hoofde daarvan vastgestelde bepalingen.

4.   Indien de autoriteit of de persoon die het bezwaarschrift heeft ingediend en de autoriteit of de persoon die de beschermingsaanvraag heeft ingediend overeenstemming bereiken, stellen de in het derde land gevestigde aanvrager of de autoriteiten van de lidstaat of van het derde land van waaruit de beschermingsaanvraag werd ingediend, de Commissie in kennis van de resultaten van het overleg en van alle factoren die tot die overeenstemming hebben geleid, waaronder de standpunten van de partijen. Indien de op grond van artikel 97, lid 4, bekendgemaakte gegevens ingrijpend zijn gewijzigd, herhaalt de Commissie het in artikel 97, lid 2, bedoelde onderzoek nadat een nationale procedure is gevolgd die een adequate bekendmaking van die gewijzigde gegevens garandeert. Indien na de overeenstemming geen wijzigingen in het productdossier worden aangebracht of indien de wijzigingen van het productdossier niet substantieel zijn, stelt de Commissie overeenkomstig artikel 99, lid 1, een besluit vast waarbij bescherming wordt verleend aan de oorsprongsbenaming of de geografische aanduiding, niettegenstaande de ontvangst van een ontvankelijk bezwaarschrift.

5.   Indien de partijen geen overeenstemming bereiken, stellen hetzij de in het derde land gevestigde aanvrager, hetzij de autoriteiten van de lidstaat of van het derde land van waaruit de beschermingsaanvraag werd ingediend, de Commissie in kennis van de resultaten van het overleg dat heeft plaatsgevonden en van alle daarmee verband houdende informatie en documenten. De Commissie neemt overeenkomstig artikel 99, lid 2, een besluit tot verlening van bescherming of tot afwijzing van de aanvraag.

Artikel 99

Beschermingsbesluit

1.   Wanneer de Commissie geen ontvankelijk bezwaarschrift overeenkomstig artikel 98 heeft ontvangen, stelt zij een uitvoeringshandeling vast tot verlening van bescherming. Die uitvoeringshandeling wordt zonder toepassing van de in artikel 229, lid 2 of 3, bedoelde procedure vastgesteld.

2.   Wanneer de Commissie een ontvankelijk bezwaarschrift heeft ontvangen, stelt zij een uitvoeringshandeling vast tot verlening van bescherming of tot afwijzing van de aanvraag. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 229, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3.   De uit hoofde van dit artikel verleende bescherming laat de verplichting van producenten om andere voorschriften van de Unie na te leven, met name die welke betrekking hebben op het in de handel brengen van producten en de etikettering van levensmiddelen, onverlet.”.

25)

Artikel 102 wordt vervangen door:

“Artikel 102

Verband met merken

1.   Wanneer een oorsprongsbenaming of een geografische aanduiding overeenkomstig deze verordening wordt geregistreerd, wordt de registratie van een merk waarvan het gebruik in strijd zou zijn met artikel 103, lid 2, en dat betrekking heeft op een product dat onder een van de in bijlage VII, deel II, vermelde categorieën valt, geweigerd indien de registratieaanvraag van het merk werd ingediend na de datum waarop de registratieaanvraag betreffende de oorsprongsbenaming of geografische aanduiding bij de Commissie is ingediend.

Merken die in strijd met de bepalingen van de eerste alinea zijn geregistreerd, worden nietig verklaard.

2.   Onverminderd artikel 101, lid 2, van deze verordening mag een merk waarvan het gebruik in strijd is met artikel 103, lid 2, van deze verordening en dat vóór de datum van indiening van de aanvraag tot bescherming van de oorsprongsbenaming of de geografische aanduiding bij de Commissie, te goeder trouw op het grondgebied van de Unie is gedeponeerd, is geregistreerd of, mits de desbetreffende wetgeving in deze mogelijkheid voorziet, rechten heeft verworven door gebruik, verder worden gebruikt en mag de duur van de registratie worden verlengd niettegenstaande de registratie van de oorsprongsbenaming of geografische aanduiding, op voorwaarde dat er geen redenen zijn om het merk nietig of vervallen te verklaren op grond van Richtlijn (EU) 2015/2436 van het Europees Parlement en de Raad (*3) of Verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad (*4).

In dergelijke gevallen wordt zowel het gebruik van de oorsprongsbenaming of de geografische aanduiding als het gebruik van de merken toegestaan.

(*3)  Richtlijn (EU) 2015/2436 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB L 336 van 23.12.2015, blz. 1)."

(*4)  Verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk (PB L 154 van 16.6.2017, blz. 1).”."

26)

Artikel 103 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2 worden de punten a) en b) vervangen door:

“a)

elk direct of indirect commercieel gebruik van die beschermde naam, met inbegrip van het gebruik voor als ingrediënt gebruikte producten:

i)

voor vergelijkbare producten die niet in overeenstemming zijn met het bij de beschermde naam horende productdossier, of

ii)

voor zover dat gebruik neerkomt op het uitbuiten van de reputatie van een oorsprongsbenaming of een geografische aanduiding;

b)

elk misbruik, elke nabootsing of elke voorstelling, zelfs indien de werkelijke oorsprong van het product of de dienst is aangegeven of indien de beschermde naam is vertaald, getranscribeerd of getranslitereerd of vergezeld gaat van uitdrukkingen zoals “soort”, “type”, “methode”, “op de wijze van”, “imitatie”, “smaak”, “zoals” en dergelijke, ook indien die producten als ingrediënt worden gebruikt;”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

“4.   De in lid 2 bedoelde bescherming is ook van toepassing op:

a)

goederen die het douanegebied van de Unie binnenkomen zonder dat zij binnen het douanegebied van de Unie in het vrije verkeer worden gebracht, en

b)

goederen die worden verkocht door middel van verkoop op afstand, zoals elektronische handel.

Voor goederen die het douanegebied van de Unie binnenkomen zonder dat zij binnen dat gebied in het vrije verkeer worden gebracht, kan de groep producenten of iedere marktdeelnemer die het recht heeft de beschermde oorsprongsbenaming of beschermde geografische aanduiding te gebruiken, alle derde partijen beletten om in het kader van handel goederen in de Unie binnen te brengen zonder dat zij er in het vrije verkeer worden gebracht, indien dergelijke goederen, met inbegrip van de verpakking, uit derde landen afkomstig zijn en zonder toestemming van de beschermde oorsprongsbenaming of beschermde geografische aanduiding zijn voorzien.”.

27)

Artikel 105 wordt vervangen door:

“Artikel 105

Wijzigingen van het productdossier

1.   Een aanvrager die voldoet aan de in artikel 95 vastgestelde voorwaarden, mag om goedkeuring van een wijziging van het productdossier inzake een beschermde oorsprongsbenaming of een beschermde geografische aanduiding verzoeken, met name om rekening te houden met wetenschappelijke en technische ontwikkelingen of om de in artikel 94, lid 2, tweede alinea, punt d), bedoelde afbakening van het geografische gebied te veranderen. In het verzoek worden de voorgestelde wijzigingen beschreven en gemotiveerd.

2.   Wijzigingen van een productdossier worden naargelang de belangrijkheid ervan ingedeeld in twee categorieën: wijzigingen op Unieniveau, waarvoor een bezwaarprocedure op Unieniveau moet worden gevolgd, en standaardwijzigingen, die moeten worden behandeld op het niveau van een lidstaat of derde land.

Voor de toepassing van deze verordening wordt onder een “wijziging op Unieniveau” verstaan: een wijziging van een productdossier die:

a)

een wijziging behelst van de naam van de beschermde oorsprongsbenaming of de beschermde geografische aanduiding;

b)

bestaat uit een wijziging, schrapping of toevoeging van een categorie wijnbouwproducten als bedoeld in bijlage VII, deel II;

c)

het verband als bedoeld in artikel 93, lid 1, punt a), i), voor beschermde oorsprongsbenamingen of het verband als bedoeld in artikel 93, lid 1, punt b), i), voor beschermde geografische aanduidingen teniet dreigt te doen;

d)

verdere beperkingen meebrengt voor de afzet van het product.

Onder “standaardwijziging” wordt verstaan: elke wijziging van een productdossier die geen wijziging op Unieniveau betreft.

Onder “tijdelijke wijziging” wordt verstaan: een standaardwijziging betreffende een tijdelijke verandering van het productdossier als gevolg van door de overheid opgelegde verplichte sanitaire of fytosanitaire maatregelen of als gevolg van natuurrampen of ongunstige weersomstandigheden die door de bevoegde autoriteiten officieel zijn erkend.

3.   Wijzigingen op Unieniveau worden goedgekeurd door de Commissie. De goedkeuringsprocedure volgt op overeenkomstige wijze de in artikel 94 en de artikelen 96 tot en met 99 vastgestelde procedure.

Aanvragen tot goedkeuring van wijzigingen op Unieniveau die door derde landen of producenten uit derde landen worden ingediend, bevatten bewijsstukken waaruit blijkt dat de gevraagde wijziging strookt met de wetgeving inzake de bescherming van oorsprongsbenamingen of geografische aanduidingen die in dat derde land van kracht is.

Aanvragen tot goedkeuring van wijzigingen op Unieniveau hebben uitsluitend betrekking op wijzigingen op Unieniveau. Als een aanvraag voor een wijziging op Unieniveau ook betrekking heeft op standaardwijzigingen, worden de delen die betrekking hebben op standaardwijzigingen als niet ingediend beschouwd en geldt de procedure voor wijzigingen op Unieniveau alleen voor de delen die betrekking hebben op die wijziging op Unieniveau.

Het onderzoek van dergelijke aanvragen richt zich op de voorgestelde wijzigingen op Unieniveau.

4.   Standaardwijzigingen worden goedgekeurd en openbaar gemaakt door de lidstaten op het grondgebied waarvan het geografische gebied van het betrokken product zich bevindt, en worden meegedeeld aan de Commissie.

Wat derde landen betreft, worden wijzigingen goedgekeurd volgens de geldende wetgeving van het derde land in kwestie.”.

28)

Artikel 106 wordt vervangen door:

“Artikel 106

Annulering

De Commissie kan, op eigen initiatief of naar aanleiding van een met redenen omkleed verzoek van een lidstaat, een derde land of een natuurlijke of rechtspersoon met een rechtmatig belang, in een van de volgende omstandigheden uitvoeringshandelingen vaststellen waarin de bescherming van een oorsprongsbenaming of geografische aanduiding wordt geannuleerd:

a)

wanneer de naleving van het desbetreffende productdossier niet langer gegarandeerd is;

b)

wanneer gedurende ten minste zeven opeenvolgende jaren geen product met de oorsprongsbenaming of de geografische aanduiding in de handel is gebracht;

c)

wanneer een aanvrager die voldoet aan de voorwaarden van artikel 95, verklaart dat hij de bescherming van een oorsprongsbenaming of een geografische aanduiding niet langer wenst te behouden.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 229, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”.

29)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 106 bis

Voorlopige etikettering en presentatie

Nadat een aanvraag tot bescherming van een oorsprongsbenaming of geografische aanduiding naar de Commissie is doorgestuurd, mogen de producenten bij de etikettering en presentatie van het product vermelden dat een aanvraag is ingediend en nationale logo’s en aanduidingen gebruiken overeenkomstig het recht van de Unie, met name Verordening (EU) nr. 1169/2011.

De symbolen van de Unie waarop de beschermde oorsprongsbenaming of beschermde geografische aanduiding wordt vermeld en de aanduidingen van de Unie “beschermde oorsprongsbenaming” of “beschermde geografische aanduiding” mogen pas op het etiket worden aangebracht na de openbaarmaking van het besluit waarbij die oorsprongsbenaming of geografische aanduiding is beschermd.

Wanneer een aanvraag wordt afgewezen, mogen wijnbouwproducten die overeenkomstig de eerste alinea zijn geëtiketteerd, worden verhandeld totdat de voorraden zijn uitgeput.”.

30)

Artikel 111 wordt geschrapt.

31)

In deel II, titel II, hoofdstuk I, afdeling 2, wordt de volgende onderafdeling ingevoegd:

“Onderafdeling 4

Controles in verband met oorsprongsbenamingen, geografische aanduidingen en traditionele aanduidingen

Artikel 116 bis

Controles

1.   De lidstaten zetten de nodige stappen om een einde te maken aan het in deze verordening bedoelde onrechtmatige gebruik van beschermde oorsprongsbenamingen, beschermde geografische aanduidingen en beschermde traditionele aanduidingen.

2.   De lidstaten wijzen de bevoegde autoriteit aan die verantwoordelijk is voor het uitvoeren van controles met betrekking tot de in deze afdeling vastgestelde verplichtingen. Daartoe zijn artikel 4, leden 2 en 4, en artikel 5, leden 1, 4 en 5, van Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad (*5) van toepassing.

3.   In de Unie wordt de naleving van productdossiers jaarlijks zowel tijdens de productie van wijn als tijdens of na de verpakking ervan gecontroleerd door de in lid 2 van dit artikel bedoelde bevoegde autoriteit of door een of meer gemachtigde instanties in de zin van artikel 3, punt 5, van Verordening (EU) 2017/625 die optreden als certificerende instantie voor het product overeenkomstig de in titel II, hoofdstuk III, van die verordening vastgestelde criteria.

4.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot:

a)

de mededeling die de lidstaten aan de Commissie moeten versturen;

b)

de voorschriften voor de instantie die verantwoordelijk is voor de controle op de naleving van productdossiers, ook indien het geografische gebied in een derde land is gelegen;

c)

de door de lidstaten te nemen maatregelen om het onrechtmatige gebruik van beschermde oorsprongsbenamingen, beschermde geografische aanduidingen en beschermde traditionele aanduidingen te voorkomen;

d)

de door de lidstaten uit te voeren controles en verificaties, inclusief tests.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 229, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

(*5)  Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1).”."

32)

Artikel 119 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt a) wordt vervangen door:

“a)

één van de in bijlage VII, deel II, opgenomen categorieën van wijnbouwproducten; voor de in bijlage VII, deel II, punt 1, en de punten 4 tot en met 9, gedefinieerde categorieën wijnbouwproducten, die overeenkomstig bijlage VIII, deel I, afdeling E, een dealcoholisatiebehandeling hebben ondergaan, gaat de aanduiding van die categorie vergezeld van:

i)

de vermelding “alcoholvrij” indien het effectief alcoholvolumegehalte van het product ten hoogste 0,5 % bedraagt, of

ii)

de vermelding “gedeeltelijk gedealcoholiseerd” indien het effectief alcoholvolumegehalte van het product meer dan 0,5 % bedraagt en indien het effectieve alcoholvolumegehalte van het product minder bedraagt dan de categorie vóór gedeeltelijke dealcoholisatie.”;

ii)

de volgende punten worden toegevoegd:

“h)

de voedingswaardevermelding op grond van artikel 9, lid 1, punt l), van Verordening (EU) nr. 1169/2011;

i)

de lijst van ingrediënten op grond van artikel 9, lid 1, punt b), van Verordening (EU) nr. 1169/2011;

j)

in het geval van wijnbouwproducten die een dealcoholisatiebehandeling hebben ondergaan overeenkomstig bijlage VIII, deel I, afdeling E, en met een effectief alcoholvolumegehalte van minder dan 10 %, de datum van minimale houdbaarheid op grond van artikel 9, lid 1, punt f), van Verordening (EU) nr. 1169/2011.”;

b)

lid 2 wordt vervangen door:

“2.   In afwijking van lid 1, punt a), mag voor andere wijnbouwproducten dan die welke overeenkomstig bijlage VIII, deel I, afdeling E, een dealcoholisatiebehandeling hebben ondergaan, de vermelding van de categorie van het wijnbouwproduct worden weggelaten voor wijnen waarvan de etikettering de naam van een beschermde oorsprongsbenaming of een beschermde geografische aanduiding bevat.”;

c)

de volgende leden worden toegevoegd:

“4.   In afwijking van lid 1, punt h), mag de voedingswaardevermelding op de verpakking of op een daarop bevestigd etiket worden beperkt tot de energetische waarde, die kan worden uitgedrukt met het symbool “E” voor energie. In dergelijke gevallen wordt de volledige voedingswaardevermelding verstrekt met de op de verpakking of op een daarop bevestigd etiket vermelde elektronische middelen. Die voedingswaardevermelding mag niet samen met andere informatie voor verkoop- of afzetdoeleinden worden weergegeven en er mogen geen gebruikersgegevens worden verzameld of getraceerd.

5.   In afwijking van lid 1, punt i), mag de lijst van ingrediënten via de op de verpakking of op een daarop bevestigd etiket vermelde elektronische middelen worden verstrekt. In dergelijke gevallen zijn de volgende voorschriften van toepassing:

a)

er worden geen gebruikersgegevens verzameld of getraceerd;

b)

de lijst van ingrediënten mag niet samen met andere informatie voor verkoop- of afzetdoeleinden worden getoond, en

c)

de in artikel 9, lid 1, punt c), van Verordening (EU) nr. 1169/2011 bedoelde vermelding wordt rechtstreeks aangebracht op de verpakking of op een daarop bevestigd etiket.

De in dit lid, eerste alinea, punt c), bedoelde vermelding omvat het woord “bevat”, gevolgd door de naam van de stof of het product zoals vermeld in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1169/2011.”.

33)

In artikel 122 wordt lid 1 als volgt gewijzigd:

a)

punt b) wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt ii) wordt geschrapt;

ii)

het volgende punt wordt toegevoegd:

“vi)

voorschriften voor de vermelding en aanduiding van ingrediënten voor de toepassing van artikel 119, lid 1, punt i).”;

b)

aan punt c) wordt het volgende punt toegevoegd:

“iii)

de aanduidingen die naar een bedrijf verwijzen en de voorwaarden voor het gebruik daarvan.”;

c)

in punt d) wordt punt i) vervangen door:

“i)

de voorwaarden voor het gebruik van bepaalde flesvormen en van sluitingen, en een lijst van bepaalde specifieke flesvormen;”.

34)

In deel II, titel II, wordt hoofdstuk 1 als volgt gewijzigd:

a)

artikel 124 wordt geschrapt;

b)

het kopje “Onderafdeling 1” en de titel daarvan worden geschrapt;

c)

in artikel 125 wordt lid 3 vervangen door:

“3.   Sectorale overeenkomsten voldoen aan de aankoopvoorwaarden in bijlage X.”;

d)

de onderafdelingen 2 en 3, met de artikelen 127 tot en met 144, worden geschrapt.

35)

In artikel 145, lid 3, wordt de eerste zin vervangen door:

“De lidstaten die in hun strategische GLB-plannen overeenkomstig artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt a), van Verordening (EU) 2021/2115 voorzien in de herstructurering en omschakeling van wijngaarden, dienen uiterlijk op 1 maart van elk jaar een op het wijnbouwkadaster gebaseerde, bijgewerkte inventaris van hun productiepotentieel in bij de Commissie.”.

36)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 147 bis

Betalingstermijnen voor de verkoop van onverpakte wijn

In afwijking van artikel 3, lid 1, van Richtlijn (EU) 2019/633 kunnen de lidstaten, op verzoek van een uit hoofde van artikel 157 van deze verordening erkende brancheorganisatie die actief is in de wijnsector, bepalen dat het in artikel 3, lid 1, eerste alinea, punt a), van Richtlijn (EU) 2019/633 bedoelde verbod niet van toepassing is op betalingen in het kader van leveringsovereenkomsten tussen producenten of verkopers van wijn en hun directe afnemers voor verkooptransacties betreffende onverpakte wijn, mits:

a)

specifieke voorwaarden die toestaan dat betalingen worden verricht na 60 dagen zijn opgenomen in standaardcontracten voor verkooptransacties betreffende onverpakte wijn die vóór 30 oktober 2021 door de lidstaat overeenkomstig artikel 164 van deze verordening bindend zijn verklaard, en deze verlenging van de standaardcontracten vanaf die datum door de lidstaat is hernieuwd zonder dat de betalingsvoorwaarden ten nadele van de leveranciers van onverpakte wijn ingrijpend worden gewijzigd, en

b)

de leveringsovereenkomsten tussen leveranciers van onverpakte wijn en hun directe afnemers meerjarig zijn of meerjarig worden.”.

37)

In artikel 148, lid 2, punt c), wordt punt i) vervangen door:

“i)

de voor de levering verschuldigde prijs, die:

statisch moet zijn en in het contract moet zijn vermeld, en/of

moet worden berekend aan de hand van een combinatie van verschillende in het contract vermelde factoren, waaronder objectieve indicatoren, indexcijfers en methoden voor de berekening van de definitieve prijs, die gemakkelijk toegankelijk en begrijpelijk zijn en rekening houden met veranderingen in de marktomstandigheden, de geleverde hoeveelheid en de kwaliteit of de samenstelling van de geleverde rauwe melk; die indicatoren kunnen worden gebaseerd op relevante prijzen en productie- en afzetkosten; daartoe kunnen de lidstaten indicatoren vaststellen op basis van objectieve criteria die zijn gebaseerd op studies over de productie en de voedseltoeleveringsketen; het staat de partijen bij de contracten vrij te verwijzen naar deze indicatoren of andere indicatoren die zij relevant achten;”.

38)

In artikel 149, lid 2, punt c), wordt punt i) vervangen door:

“i)

het volume rauwe melk waarover onderhandeld wordt niet meer dan 4 % van de totale productie van de Unie bedraagt;”.

39)

Artikel 150 wordt geschrapt.

40)

Artikel 151 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de eerste alinea wordt vervangen door:

“De eerste kopers van rauwe melk geven aan de bevoegde nationale autoriteit de hoeveelheid rauwe melk door die maandelijks aan hen is geleverd, evenals de betaalde gemiddelde prijs. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen biologische en niet-biologische melk.”;

b)

de derde alinea wordt vervangen door:

“De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de in de eerste alinea bedoelde hoeveelheden rauwe melk en gemiddelde prijzen.”.

41)

In artikel 152, lid 1, wordt punt c) als volgt gewijzigd:

a)

punt vii) wordt vervangen door:

“vii)

bijproducten, reststromen en afval, beheren en valoriseren in het bijzonder ter bescherming van de water-, bodem- en landschapskwaliteit, en de biodiversiteit in stand houden of verbeteren en circulariteit stimuleren;”;

b)

punt x) wordt vervangen door:

“x)

“beheren van onderlinge fondsen;”.

42)

Artikel 153 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2 wordt punt c) vervangen door:

“c)

voorschriften op grond waarvan de aangesloten producenten op democratische wijze toezicht kunnen uitoefenen op hun organisatie en haar besluiten, evenals op haar rekeningen en begrotingen;”;

b)

het volgende lid wordt ingevoegd:

“2 bis.   De statuten van een producentenorganisatie kunnen voorzien in de mogelijkheid dat de aangesloten producenten rechtstreeks contact hebben met de kopers, mits dergelijk rechtstreeks contact de concentratie van het aanbod en het in de handel brengen van de producten door de producentenorganisatie niet in gevaar brengt. Concentratie van het aanbod wordt geacht te zijn gewaarborgd indien over de belangrijkste elementen van de verkoop, zoals prijs, kwaliteit en volume, door de producentenorganisatie wordt onderhandeld en deze elementen door de producentenorganisatie worden bepaald.”;

c)

lid 3 wordt vervangen door:

“3.   De leden 1, 2 en 2 bis zijn niet van toepassing op producentenorganisaties in de sector melk en zuivelproducten.”.

43)

In artikel 154, lid 1, wordt punt b) vervangen door:

“b)

een door de betrokken lidstaat vast te stellen minimum ledental heeft en/of over een minimale hoeveelheid of waarde afzetbare producten beschikt in het afzetgebied waar zij actief is; dergelijke bepalingen mogen geen belemmering vormen voor de erkenning van op kleinschalige productie gerichte producentenorganisaties;”.

44)

Artikel 157 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt de aanhef vervangen door:

“1.   De lidstaten kunnen daarom verzoekende brancheorganisaties erkennen die actief zijn op nationaal en regionaal niveau en op het niveau van de in artikel 164, lid 2, bedoelde economische gebieden, in een specifieke, in artikel 1, lid 2, vermelde sector en die:”;

b)

in lid 1 wordt punt c) als volgt gewijzigd:

i)

punt vii) wordt vervangen door:

“vii)

gegevens verschaffen en onderzoek verrichten om de productie en in voorkomend geval de verwerking en de afzet te vernieuwen, te rationaliseren, te verbeteren en te richten op producten die beter op de eisen van de markt en op de smaak en de verwachtingen van de consument zijn afgestemd, met name wat de kwaliteit van de producten betreft, inclusief de specifieke kenmerken van producten met een beschermde oorsprongsbenaming of een beschermde geografische aanduiding, en wat de bescherming van het milieu, klimaatactie, diergezondheid en dierenwelzijn betreft;”;

ii)

punt xiv) wordt vervangen door:

“xiv)

bijdragen aan het beheer en de ontwikkeling van initiatieven voor de valorisatie van bijproducten en bijdragen aan de beperking en het beheer van afvalstoffen;”;

iii)

punt xvi) wordt vervangen door:

“xvi)

maatregelen bevorderen en uitvoeren om risico’s in verband met de gezondheid van dieren, gewasbescherming en het milieu te voorkomen, te beheersen en te beheren, onder meer door onderlinge fondsen op te richten en te beheren of door bij te dragen aan deze fondsen, met het oog op de betaling van financiële compensaties aan landbouwers voor de kosten en economische verliezen die voortvloeien uit de bevordering en uitvoering van deze maatregelen;”;

c)

lid 1 bis wordt vervangen door:

“1 bis.   De lidstaten kunnen op verzoek besluiten om meer dan één erkenning te verlenen aan een brancheorganisatie die actief is in meerdere in artikel 1, lid 2, vermelde sectoren, op voorwaarde dat die brancheorganisatie voor elke sector waarom het om erkenning verzoekt, aan de in lid 1 genoemde voorwaarden voldoet.”;

d)

lid 3 wordt geschrapt.

45)

Artikel 158 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt het volgende punt ingevoegd:

“c bis)

streven naar een evenwichtige vertegenwoordiging van de organisaties van de in artikel 157, lid 1, punt a), bedoelde stadia van de toeleveringsketen, die de brancheorganisatie vormen;”;

b)

lid 4 wordt vervangen door:

“4.   De lidstaten kunnen erkenning verlenen aan brancheorganisaties in alle sectoren die vóór 1 januari 2014 bestaan, ongeacht of deze op verzoek werden erkend, dan wel bij wet werden opgericht, ook al voldoen zij niet aan de voorwaarde van artikel 157, lid 1, punt b).”.

46)

Artikel 163 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de leden 1 en 2 worden vervangen door:

“1.   De lidstaten kunnen brancheorganisaties in de sector melk en zuivelproducten erkennen op voorwaarde dat deze organisaties:

a)

voldoen aan de in artikel 157 vastgestelde voorwaarden;

b)

in een of meer regio’s van het betrokken gebied actief zijn;

c)

een aanzienlijk deel van de in artikel 157, lid 1, punt a), bedoelde economische activiteiten vertegenwoordigen;

d)

zich niet zelf bezighouden met de productie, de verwerking of de verhandeling van producten in de sector melk en zuivelproducten.

2.   De lidstaten kunnen besluiten dat brancheorganisaties die op basis van nationaal recht vóór 2 april 2012 zijn erkend en die de in lid 1 van dit artikel bepaalde voorwaarden vervullen, worden geacht overeenkomstig artikel 157, lid 1, als brancheorganisatie erkend te zijn.”;

b)

in lid 3 wordt punt d) vervangen door:

“d)

trekken zij de erkenning in als niet langer wordt voldaan aan de in dit artikel vastgestelde eisen en voorwaarden voor erkenning;”.

47)

Artikel 164 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt vervangen door:

“2.   Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder “economische regio” verstaan: een geografische zone die bestaat uit aan elkaar grenzende of naburige productiegebieden met homogene productie- en afzetomstandigheden of, voor producten met een uit hoofde van het Unierecht erkende beschermde oorsprongsbenaming of beschermde geografische aanduiding, de in het productdossier bepaalde geografische zone.”;

b)

lid 4 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de punten l), m) en n) worden vervangen door:

“l)

het gebruik van gecertificeerd zaaizaad, behalve wanneer het wordt gebruikt voor de biologische productie in de zin van Verordening (EU) 2018/848, en de monitoring van de kwaliteit van de producten;

m)

de preventie en de beheersing van fytosanitaire risico’s en risico’s op het gebied van diergezondheid, voedselveiligheid of milieu;

n)

het beheer en de valorisatie van bijproducten.”;

ii)

de tweede alinea wordt vervangen door:

“Deze voorschriften mogen in de betrokken lidstaat of de Unie andere marktdeelnemers geen schade berokkenen of voorkomen dat nieuwe marktdeelnemers de markt betreden, geen van de in artikel 210, lid 4, genoemde gevolgen hebben en niet anderszins onverenigbaar zijn met het Unierecht of de vigerende nationale voorschriften.”.

48)

Artikel 165 wordt vervangen door:

“Artikel 165

Financiële bijdragen van niet-leden

Indien de voorschriften van een erkende producentenorganisatie, een erkende unie van producentenorganisaties of een erkende brancheorganisatie krachtens artikel 164 worden uitgebreid alsmede de activiteiten waarop die voorschriften van toepassing zijn, van algemeen economisch belang zijn voor marktdeelnemers wier activiteiten met de betrokken producten verband houden, kan de lidstaat die de erkenning heeft verleend nadat zij alle relevante belanghebbenden heeft geraadpleegd, besluiten dat ook niet bij de organisatie aangesloten individuele marktdeelnemers of groepen die voordeel hebben bij deze activiteiten, de volle financiële bijdrage die de leden betalen of een gedeelte daarvan aan de organisatie of de unie moeten betalen, voor zover die financiële bijdragen bestemd zijn voor de kosten die rechtstreeks uit een of meer van de betrokken activiteiten voortvloeien. Elke organisatie die uit hoofde van dit artikel bijdragen van niet-leden ontvangt, stelt op verzoek van een lid of een niet-lid dat financieel bijdraagt aan de activiteiten van de organisatie, de delen van haar jaarlijkse begroting beschikbaar die betrekking hebben op de uitoefening van de in artikel 164, lid 4, genoemde activiteiten.”.

49)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 166 bis

Regulering van het aanbod van landbouwproducten met een beschermde oorsprongsbenaming of beschermde geografische aanduiding

1.   Onverminderd de artikelen 167 en 167 bis van deze verordening kunnen lidstaten, op verzoek van een uit hoofde van artikel 152, lid 1, of artikel 161, lid 1, van deze verordening erkende producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties of, een uit hoofde van artikel 157, lid 1, van deze verordening erkende brancheorganisatie of een groepering van marktdeelnemers als bedoeld in artikel 3, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 of een groep producenten als bedoeld in artikel 95, lid 1, van deze verordening voor een beperkte periode bindende voorschriften vaststellen tot regulering van het aanbod van in artikel 1, lid 2, van deze verordening bedoelde landbouwproducten met een beschermde oorsprongsbenaming of beschermde geografische aanduiding uit hoofde van artikel 5, leden 1 en 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 of artikel 93, lid 1, punten a) en b), van deze verordening.

2.   Voor de in lid 1 van dit artikel bedoelde voorschriften is een voorafgaande overeenkomst vereist, die moet worden gesloten tussen ten minste twee derde van de in lid 1 van dit artikel bedoelde producenten van het product of hun vertegenwoordigers, die ten minste twee derde van de productie van dat product vertegenwoordigen in het geografische gebied als bedoeld in artikel 7, lid 1, punt c),van Verordening (EU) nr. 1151/2012, of artikel 93, lid 1, punt a), iii), en punt b), iv), van deze verordening, voor wijn. Wanneer de productie van het in lid 1 van dit artikel bedoelde product verwerking omvat en het productdossier als bedoeld in artikel 7, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 of in artikel 94, lid 2, van deze verordening het betrekken van de grondstof tot een specifiek geografisch gebied beperkt, eisen de lidstaten voor de toepassing van de volgens lid 1 van dit artikel vast te stellen voorschriften dat:

a)

de producenten van die grondstof in het specifieke geografische gebied worden geraadpleegd voordat de in dit lid bedoelde overeenkomst wordt gesloten, of

b)

ten minste twee derde van de producenten van de grondstof of hun vertegenwoordigers die ten minste twee derde van de productie vertegenwoordigen van de grondstof die in het specifieke geografische gebied bij de verwerking wordt gebruikt, eveneens partij zijn bij de in dit lid bedoelde overeenkomst.

3.   In afwijking van lid 2 van dit artikel geldt voor de productie van kaas met een beschermde oorsprongsbenaming of een beschermde geografische aanduiding dat de in lid 1 van dit artikel bedoelde regels vooraf zijn overeengekomen tussen ten minste twee derde van de melkproducenten of hun vertegenwoordigers die goed zijn voor ten minste twee derde van de rauwe melk die voor de kaasbereiding wordt gebruikt en, in voorkomend geval, ten minste twee derde van de producenten van die kaas of hun vertegenwoordigers die goed zijn voor ten minste twee derde van de productie van die kaas in het geografische gebied als bedoeld in artikel 7, lid 1, punt c), van Verordening (EU) nr. 1151/2012.

Voor de toepassing van de eerste alinea van dit lid, met betrekking tot kaas met een beschermde geografische aanduiding, is het in het productdossier van de kaas vastgestelde geografische gebied van oorsprong van de rauwe melk hetzelfde als het in artikel 7, lid 1, punt c), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 bedoelde geografische gebied voor deze kaas.

4.   De in lid 1 bedoelde voorschriften:

a)

mogen uitsluitend betrekking hebben op de regulering van het aanbod van het betrokken product en, in voorkomend geval, de grondstoffen ervan, met het doel het aanbod van dat product af te stemmen op de vraag;

b)

mogen alleen van invloed zijn op het betrokken product en, in voorkomend geval, op de betrokken grondstof;

c)

mogen niet voor langer dan drie jaar verplicht worden gesteld maar mogen na die periode worden verlengd na een nieuw verzoek als bedoeld in lid 1;

d)

mogen geen schade toebrengen aan de handel in andere producten dan die waarop die voorschriften betrekking hebben;

e)

mogen geen betrekking hebben op enige transactie nadat het product in kwestie voor de eerste keer in de handel is gebracht;

f)

mogen niet leiden tot de afkondiging van vaste prijzen, zelfs niet van richt- of adviesprijzen;

g)

mogen niet leiden tot het onverkrijgbaar zijn van grote hoeveelheden van het betrokken product die anders wel verkrijgbaar waren geweest;

h)

mogen niet leiden tot discriminatie, geen obstakel vormen voor nieuwe toetreders tot de markt, of geen negatieve gevolgen hebben voor kleine producenten;

i)

moeten bijdragen tot de handhaving van de kwaliteit van het betrokken product of tot de ontwikkeling van het betrokken product;

j)

moeten het bepaalde in artikel 149 en artikel 152, lid 1 bis, onverlet laten.

5.   De in lid 1 bedoelde voorschriften worden bekendgemaakt in een officiële publicatie van de betrokken lidstaat.

6.   De lidstaten verrichten controles om zich ervan te verzekeren dat de in lid 4 vastgestelde voorwaarden zijn vervuld. Indien de bevoegde nationale instanties vaststellen dat de voorwaarden niet zijn vervuld, trekken de lidstaten de in lid 1 bedoelde voorschriften in.

7.   De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van de in lid 1 bedoelde voorschriften die zij hebben vastgesteld. De Commissie stelt de overige lidstaten op de hoogte van deze kennisgevingen.

8.   De Commissie kan te allen tijde uitvoeringshandelingen vaststellen waarbij wordt bepaald dat een lidstaat de door hem overeenkomstig lid 1 van dit artikel vastgestelde voorschriften intrekt, indien de Commissie van oordeel is dat deze voorschriften niet voldoen aan de in lid 4 van dit artikel vastgestelde voorwaarden, de mededinging in een wezenlijk deel van de interne markt hinderen of verstoren, de vrije handel belemmeren of het bereiken van de doelstellingen van artikel 39 VWEU in het gedrang brengen. Die uitvoeringshandelingen worden zonder toepassing van de in artikel 229, leden 2 en 3, van deze verordening bedoelde procedures vastgesteld.”.

50)

In artikel 168, lid 4, punt c), wordt punt i) vervangen door:

“i)

de voor de levering verschuldigde prijs, die:

statisch moet zijn en in het contract moet zijn vermeld, en/of

moet worden berekend op grond van een combinatie van verschillende in het contract opgenomen factoren, waaronder eventueel objectieve indicatoren, indexcijfers en methoden voor de berekening van de definitieve prijs, die gemakkelijk toegankelijk en begrijpelijk zijn en rekening houden met veranderingen in de marktomstandigheden, de geleverde hoeveelheden en de kwaliteit of samenstelling van de geleverde landbouwproducten; die indicatoren kunnen worden gebaseerd op relevante prijzen en productie- en afzetkosten; daartoe kunnen de lidstaten indicatoren vaststellen op basis van objectieve criteria die zijn gebaseerd op studies over de productie en de voedseltoeleveringsketen; het staat de partijen bij de contracten vrij te verwijzen naar deze indicatoren of andere indicatoren die zij relevant achten.”.

51)

Artikel 172 wordt geschrapt.

52)

Artikel 172 bis wordt vervangen door:

“Artikel 172 bis

Waardeverdeling

Onverminderd eventuele specifieke clausules betreffende waardeverdeling in de suikersector, kunnen landbouwers, met inbegrip van landbouworganisaties, met partijen verder in de keten clausules betreffende waardeverdeling, waaronder op de markt gegenereerde winsten en verliezen, overeenkomen waarin wordt bepaald hoe ontwikkelingen van de relevante marktprijzen van de betrokken producten of andere grondstoffenmarkten tussen hen moeten worden toegewezen.

Artikel 172 ter

Richtsnoeren van brancheorganisaties voor de verkoop van druiven voor wijnen met een beschermde oorsprongsbenaming of een beschermde geografische aanduiding

In afwijking van artikel 101, lid 1, VWEU kunnen uit hoofde van artikel 157 van deze verordening erkende brancheorganisaties die actief zijn in de wijnsector niet-verplichte prijsrichtsnoeren verstrekken voor de verkoop van druiven voor de productie van wijnen met een beschermde oorsprongsbenaming of een beschermde geografische aanduiding, mits deze richtsnoeren de mededinging niet uitschakelen voor een aanzienlijk deel van de betrokken producten.”.

53)

In artikel 182, lid 1, wordt de tweede alinea vervangen door:

“Het reactievolume is gelijk aan 125 %, 110 % of 105 %, afhankelijk van de vraag of de markttoegang, gedefinieerd als invoer uitgedrukt als percentage van het overeenkomstige binnenlandse verbruik in de voorgaande drie jaren, respectievelijk kleiner dan of gelijk is aan 10 %, groter dan 10 % maar kleiner of gelijk aan 30 %, of groter is dan 30 %.

Wanneer geen rekening wordt gehouden met het binnenlandse verbruik, is het reactievolume gelijk aan 125 %.”.

54)

De artikelen 192 en 193 worden geschrapt.

55)

Aan hoofdstuk IV wordt het volgende artikel toegevoegd:

“Artikel 193 bis

Schorsing van invoerrechten voor melasse

1.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 227 gedelegeerde handelingen ter aanvulling van deze verordening vast te stellen tot vaststelling van voorschriften voor de volledige of gedeeltelijke schorsing van invoerrechten voor melasse vallend onder GN-code 1703.

2.   Ter uitvoering van de in lid 1 van dit artikel bedoelde voorschriften kan de Commissie zonder toepassing van de in artikel 229, leden 2 of 3, bedoelde procedure, gedelegeerde handelingen vaststellen ter volledige of gedeeltelijke schorsing van invoerrechten voor melasse vallend onder GN-code 1703.”.

56)

Hoofdstuk VI, deel III, met de artikelen 196 tot en met 204, wordt geschrapt.

57)

In artikel 206 wordt de eerste alinea vervangen door:

“Tenzij in deze verordening anders is bepaald, en overeenkomstig artikel 42 VWEU, gelden de artikelen 101 tot en met 106 VWEU, evenals de daarvoor vastgestelde uitvoeringsbepalingen, voor alle in artikel 101, lid 1, en artikel 102 VWEU bedoelde overeenkomsten, besluiten en feitelijke gedragingen die betrekking hebben op de productie van of de handel in landbouwproducten, onder voorbehoud van de artikelen 207 tot en met 210 bis van deze verordening.”.

58)

Artikel 208 wordt vervangen door:

“Artikel 208

Machtspositie

Onder “machtspositie” wordt voor de doeleinden van dit hoofdstuk verstaan: het feit dat een onderneming een dusdanig economisch sterke positie inneemt dat zij daardoor de instandhouding van een daadwerkelijke mededinging op de relevante markt kan belemmeren en zich in belangrijke mate onafhankelijk kan gedragen tegenover haar concurrenten, haar leveranciers, haar afnemers en, uiteindelijk, de consumenten.”.

59)

Artikel 210 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de leden 1 en 2 worden vervangen door:

“1.   Artikel 101, lid 1, VWEU is niet van toepassing op overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van krachtens artikel 157 van deze verordening erkende brancheorganisaties die nodig zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 157, lid 1, punt c), van deze verordening of, wat de sector olijfolie en tafelolijven en de sector tabak betreft, van de in artikel 162 van deze verordening vermelde doelstellingen, en die niet onverenigbaar zijn met Unievoorschriften uit hoofde van lid 4 van dit artikel.

Overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die voldoen aan de in de eerste alinea van dit lid bedoelde voorwaarden mogen niet worden niet verboden, en daartoe is geen voorafgaand besluit vereist.

2.   Erkende brancheorganisaties kunnen de Commissie advies vragen over de verenigbaarheid met dit artikel van de in lid 1 bedoelde overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen. De Commissie zendt de daarom vragende brancheorganisatie haar advies binnen vier maanden na ontvangst van een volledige aanvraag.

Indien de Commissie op enig moment na het uitbrengen van een advies vaststelt dat niet langer is voldaan aan de in lid 1 van dit artikel bedoelde voorwaarden, verklaart zij dat artikel 101, lid 1, VWEU voortaan van toepassing is op de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging in kwestie en stelt zij de brancheorganisatie daarvan in kennis.

De Commissie kan, op eigen initiatief of op verzoek van een lidstaat, de inhoud van een advies wijzigen, met name wanneer de daarom vragende brancheorganisatie onjuiste gegevens heeft verstrekt of misbruik heeft gemaakt van het advies.”;

b)

de leden 3, 5 en 6 worden geschrapt.

60)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 210 bis

Verticale en horizontale duurzaamheidsinitiatieven

1.   Artikel 101, lid 1, VWEU is niet van toepassing op overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van producenten van landbouwproducten die verband houden met de productie van of de handel in landbouwproducten en die tot doel hebben een duurzaamheidsnorm toe te passen die verder gaat dan hetgeen door het Unierecht of het nationale recht is voorgeschreven, mits die overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen slechts die mededingingsbeperkingen opleggen welke onontbeerlijk zijn voor het behalen van die norm.

2.   Lid 1 is van toepassing op overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van producenten van landbouwproducten waarbij meerdere producenten partij zijn of waarbij één of meer producenten en één of meer marktdeelnemers op verschillende niveaus van de productie, verwerking en handel binnen de voedseltoeveleringsketen, waaronder de distributie, partij zijn.

3.   Voor de toepassing van lid 1 wordt onder “duurzaamheidsnorm” verstaan: een norm die tot doel heeft bij te dragen tot een of verscheidene van de volgende doelstellingen:

a)

milieudoelstellingen, waaronder matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering, duurzaam gebruik en bescherming van landschappen, water en bodem, de transitie naar een circulaire economie, daaronder begrepen de vermindering van voedselverspilling, preventie en bestrijding van verontreiniging, en de bescherming en herstel van biodiversiteit en ecosystemen;

b)

de productie van landbouwproducten, op zodanige wijze dat het gebruik van bestrijdingsmiddelen wordt verminderd en de risico’s van dergelijk gebruik worden beheerst, of het gevaar van antimicrobiële resistentie bij de landbouwproductie wordt verminderd, en

c)

gezondheid en welzijn van dieren.

4.   Overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die voldoen aan de in dit artikel bedoelde voorwaarden zijn niet verboden, zonder dat daartoe een voorafgaand besluit vereist is.

5.   De Commissie vaardigt uiterlijk op 8 december 2023 richtsnoeren voor marktdeelnemers uit betreffende de voorwaarden voor de toepassing van dit artikel.

6.   Met ingang van 8 december 2023 kunnen producenten als bedoeld in lid 1 de Commissie om advies vragen over de verenigbaarheid met dit artikel van de in lid 1 bedoelde overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen. De Commissie zendt de aanvrager haar advies binnen vier maanden na ontvangst van een volledige aanvraag.

Indien de Commissie op enig moment na het uitbrengen van een advies vaststelt dat niet langer wordt voldaan aan de in de leden 1, 3 en 7 van dit artikel bedoelde voorwaarden, verklaart zij artikel 101, lid 1, VWEU voortaan van toepassing op de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging in kwestie en stelt zij de producenten daarvan in kennis.

De Commissie kan, op eigen initiatief of op verzoek van een lidstaat, de inhoud van een advies wijzigen, met name wanneer de aanvrager onjuiste gegevens heeft verstrekt of misbruik heeft gemaakt van het advies.

7.   De nationale mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1/2003 kan in individuele gevallen besluiten dat, in de toekomst, een of meer van de overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen moeten worden aangepast, stopgezet of helemaal niet mogen plaatshebben, indien zij een dergelijk besluit noodzakelijk acht om te voorkomen dat de mededinging wordt uitgesloten of indien zij van oordeel is dat de doelstellingen van artikel 39 VWEU in gevaar worden gebracht.

Het in de eerste alinea van dit lid bedoelde besluit wordt, met betrekking tot overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen die meer dan één lidstaat betreffen, door de Commissie genomen zonder toepassing van de in artikel 229, leden 2 en 3, bedoelde procedure.

Wanneer de nationale mededingingsautoriteit overeenkomstig de eerste alinea van dit lid handelt, stelt zij de Commissie na het initiëren van de eerste formele maatregel van het onderzoek hiervan schriftelijk op de hoogte, en deelt zij de Commissie daaruit voortvloeiende besluiten mee direct nadat die zijn vastgesteld.

De in dit lid bedoelde besluiten worden pas van toepassing op de datum van kennisgeving van het besluit aan de betrokken ondernemingen.”.

61)

Artikel 212 wordt geschrapt.

62)

Artikel 214 bis wordt vervangen door:

“Artikel 214 bis

Nationale betalingen voor bepaalde sectoren in Finland

Onder voorbehoud van toestemming van de Commissie mag Finland de nationale steun die het in 2022 op basis van dit artikel aan producenten heeft toegekend, voor de periode 2023-2027 blijven toekennen op voorwaarde dat:

a)

het totale bedrag aan inkomenssteun over de gehele periode geleidelijk wordt verminderd en in 2027 nog maximaal 67 % van het in 2022 toegekende bedrag bedraagt, en

b)

alvorens van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, voor de betrokken sectoren ten volle gebruik is gemaakt van de regelingen inzake steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

De Commissie stelt haar toestemming vast zonder toepassing van de in artikel 229, leden 2 of 3, van deze verordening bedoelde procedure.”.

63)

In artikel 218, lid 2, wordt de rij voor het Verenigd Koninkrijk geschrapt.

64)

In artikel 219 wordt lid 1 als volgt gewijzigd:

a)

de eerste alinea wordt vervangen door:

“1.   Teneinde efficiënt en doeltreffend te kunnen reageren op dreigende marktverstoringen als gevolg van aanzienlijke prijsstijgingen of -dalingen op interne of externe markten of andere gebeurtenissen en omstandigheden die de betrokken markt ernstig verstoren of dreigen te verstoren, voor zover deze situatie of de weerslag daarvan op de markt zou kunnen voortduren of verslechteren, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 227 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de maatregelen die nodig zijn om die situatie op de markt te verhelpen, zulks met inachtneming van de verplichtingen die voortvloeien uit overeenkomstig het VWEU gesloten internationale overeenkomsten en mits andere in deze verordening bedoelde maatregelen niet blijken te volstaan of niet geschikt blijken te zijn.”;

b)

de vierde alinea wordt vervangen door:

“Dergelijke maatregelen kunnen, voor zover en zolang dat nodig is om de marktverstoring of de dreiging daarvan te verhelpen, het toepassingsgebied, de looptijd of andere aspecten van in deze verordening bedoelde maatregelen uitbreiden of wijzigen, of de invoerrechten geheel of gedeeltelijk aanpassen of opschorten, inclusief voor bepaalde hoeveelheden of perioden wanneer dat nodig is, of kunnen de vorm aannemen van tijdelijke vrijwillige productieverminderingen, met name in geval van overaanbod.”.

65)

In deel V, hoofdstuk I, wordt afdeling 2 als volgt gewijzigd:

a)

de titel wordt vervangen door:

“Marktondersteunende maatregelen in verband met dierziekten en plantenplagen en verlies van consumentenvertrouwen als gevolg van risico’s voor de gezondheid van mensen, dieren of planten”;

b)

artikel 220 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de titel wordt vervangen door:

“Maatregelen in verband met dierziekten en plantenplagen en het verlies van consumentenvertrouwen als gevolg van risico’s voor de gezondheid van mensen, dieren of planten”;

ii)

in lid 1 wordt punt a) vervangen door:

“a)

de beperkingen van het intra-unie handelsverkeer en het handelsverkeer met derde landen die kunnen voortvloeien uit de toepassing van maatregelen om de verspreiding van dierziekten of de verspreiding van plantenplagen tegen te gaan, en”;

iii)

in lid 2 wordt het volgende punt ingevoegd:

“-a)

groenten en fruit;”;

iv)

lid 4 wordt vervangen door:

“4.   De in lid 1, eerste alinea, punt a), bedoelde maatregelen mogen pas worden genomen wanneer de betrokken lidstaat de nodige sanitaire, veterinaire of fytosanitaire maatregelen heeft genomen om de dierziekte snel uit te roeien of de plaagorganismen te monitoren, te controleren en uit te roeien of te beheersen, en slechts voor zover het bereik en de duur van de maatregelen niet verder gaan dan hetgeen strikt noodzakelijk is voor de ondersteuning van de betrokken markt.”.

66)

In deel V worden het volgende hoofdstuk en de volgende artikelen ingevoegd:

“Hoofdstuk I bis

Transparantie van de markt

Artikel 222 bis

Uniemarktwaarnemingsposten

1.   Om de transparantie in de voedseltoeleveringsketen te verbeteren, ervoor te zorgen dat marktdeelnemers en overheidsinstanties geïnformeerde keuzes kunnen maken en de monitoring van marktontwikkelingen en dreigende marktverstoringen te faciliteren, stelt de Commissie Uniemarktwaarnemingsposten in.

2.   De Commissie kan besluiten voor welke van de in artikel 1, lid 2, genoemde landbouwsectoren Uniemarktwaarnemingsposten worden ingesteld.

3.   De Uniemarktwaarnemingsposten stellen voor de monitoring van marktontwikkelingen en dreigende marktverstoringen statistische gegevens en informatie beschikbaar, en met name statistische gegevens over:

a)

de productie, het aanbod en de voorraden;

b)

de prijzen, de kosten en, voor zover mogelijk, de winstmarges op alle niveaus van de voedselvoorzieningsketen;

c)

de prognoses over de marktontwikkelingen op korte en middellange termijn;

d)

de in- en uitvoer van landbouwproducten, in het bijzonder de benutting van de tariefcontingenten voor de invoer van landbouwproducten op het grondgebied van de Unie.

De Uniemarktwaarnemingsposten stellen verslagen op die de in de eerste alinea bedoelde elementen bevatten.

4.   De lidstaten verzamelen de in lid 3 bedoelde gegevens en verstrekken deze aan de Commissie.

Artikel 222 ter

Verslaglegging door de Commissie over marktontwikkelingen

1.   De op grond van artikel 222 bis ingestelde Uniemarktwaarnemingsposten vermelden in hun verslagen dreigende marktverstoringen die verband houden met aanzienlijke prijsstijgingen of -dalingen op de interne of externe markten of andere gebeurtenissen of omstandigheden met een vergelijkbaar effect.

2.   De Commissie informeert het Europees Parlement en de Raad op geregelde tijdstippen over de marktsituatie voor landbouwproducten, over de oorzaken van marktverstoringen en, over de mogelijk te nemen maatregelen in antwoord op die marktverstoringen, met name de in deel II, titel I, hoofdstuk I, en de artikelen 219, 220, 221 en 222 bepaalde maatregelen, en de motivering van die maatregelen.”.

67)

In artikel 223, lid 1, wordt de tweede alinea vervangen door:

“De verkregen gegevens kunnen worden doorgestuurd naar of ter beschikking worden gesteld van internationale organisaties, financiële toezichthouders van de Unie en de lidstaten en de bevoegde autoriteiten van derde landen, en kunnen openbaar worden gemaakt, op voorwaarde dat de persoonsgegevens worden beschermd en rekening wordt gehouden met het legitieme belang dat ondernemingen hebben bij de bescherming van hun bedrijfsgeheimen, waaronder hun prijzen.

De Commissie werkt samen en wisselt informatie uit met de overeenkomstig artikel 22 van Verordening (EU) nr. 596/2014 aangewezen bevoegde autoriteiten en met de Europese Autoriteit voor effecten en markten (European Securities and Market Authority – “ESMA”) om die autoriteiten te helpen bij het vervullen van hun in Verordening (EU) nr. 596/2014 vastgestelde taken.”.

68)

Artikel 225 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt a) wordt geschrapt;

b)

de punten b) en c) worden geschrapt;

c)

punt d) wordt vervangen door:

“d)

uiterlijk op 31 december 2025, en om de zeven jaar daarna, over de toepassing van de mededingingsregels van deze verordening op de landbouwsector in alle lidstaten;”;

d)

de volgende punten worden ingevoegd:

“d bis)

uiterlijk op 31 december 2023 over de overeenkomstig artikel 222 bis ingestelde Uniemarktwaarnemingsposten;

d ter)

uiterlijk op 31 december 2023, en om de drie jaar daarna, over het gebruik van de met name uit hoofde van de artikelen 219 tot en met 222 vastgestelde crisismaatregelen;

d quater)

uiterlijk op 31 december 2024 over het gebruik van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën met het oog op een betere markttransparantie als bedoeld in artikel 223;

d quinquies)

uiterlijk op 30 juni 2024 over de verkoopbenamingen en de indeling van karkassen in de sector schapen- en geitenvlees;”.

69)

Deel V, hoofdstuk III, met artikel 226, wordt geschrapt.

70)

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

a)

in deel I, punt a), worden de eerste en de tweede rij (GN-codes 0709 99 60 en 0712 90 19) geschrapt;

b)

in deel I, punt d), wordt de post op de eerste rij (GN-code 0714) vervangen door:

“ex 0714 - Maniokwortel, arrowroot (pijlwortel), salepwortel en dergelijke wortels en knollen met een hoog gehalte aan zetmeel of inuline, vers, gekoeld, bevroren of gedroogd, ook indien in stukken of in pellets, met uitzondering van bataten (zoete aardappelen) van onderverdeling 0714 20 en aardperen van onderverdeling ex 0714 90 90; merg van de sagopalm;”;

c)

deel IX wordt als volgt gewijzigd:

i)

de omschrijving op de vijfde rij (GN-code 0706) wordt vervangen door:

“Wortelen, rapen, kroten, schorseneren, knolselderij, radijs en dergelijke eetbare wortelen (22), vers of gekoeld

(22)  Inclusief voederrapen.”;"

ii)

de omschrijving op de achtste rij (GN-code ex 0709) wordt vervangen door:

“Andere groenten, vers of gekoeld, met uitzondering van groenten van de onderverdelingen 0709 60 91, 0709 60 95, van de onderverdeling ex 0709 60 99 van het geslacht Pimenta en van de onderverdelingen 0709 92 10 en 0709 92 90”;

iii)

de volgende rijen worden ingevoegd:

“0714 20 bataten

ex 0714 90 90 aardperen”;

d)

in deel X worden de uitsluitingen voor suikermaïs geschrapt;

e)

aan deel XII wordt de volgende vermelding toegevoegd:

“e)

ex 2202 99 19: - - - andere, alcoholvrije wijn met een alcoholvolumegehalte van niet meer dan 0,5 % vol.”;

f)

in deel XXIV, afdeling 1, wordt de vermelding “0709 60 99” vervangen door:

“ex 0709 60 99: - - - andere, van het geslacht Pimenta”.

71)

In bijlage II wordt deel II als volgt gewijzigd:

a)

in afdeling A, punt 4, wordt de tweede zin geschrapt;

b)

afdeling B wordt geschrapt.

72)

Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel wordt vervangen door:

“IN ARTIKEL 1 BIS VAN VERORDENING (EU) NR. 1370/2013 (*6) BEDOELDE STANDAARDKWALITEIT VAN RIJST EN VAN SUIKER

(*6)  Verordening (EU) nr. 1370/2013 van de Raad van 16 december 2013 houdende maatregelen tot vaststelling van steun en restituties in het kader van de gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten (PB L 346 van 20.12.2013, blz. 12);”;"

b)

in deel B wordt afdeling I geschrapt.

73)

Bijlage VI wordt geschrapt.

74)

Bijlage VII wordt als volgt gewijzigd:

a)

deel I wordt als volgt gewijzigd:

i)

aan punt II wordt de volgende alinea toegevoegd:

“Op verzoek van een groepering als bedoeld in artikel 3, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 kan de betrokken lidstaat besluiten dat de in dit punt bedoelde voorwaarden niet van toepassing zijn op vlees van runderen met een overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1151/2012 beschermde oorsprongsbenaming of beschermde geografische aanduiding die vóór 29 juni 2007 is geregistreerd.”;

ii)

in punt III, 1, A), wordt de rij voor het Verenigd Koninkrijk geschrapt;

iii)

in punt III, 1, B), wordt de rij voor het Verenigd Koninkrijk geschrapt;

b)

deel II wordt als volgt gewijzigd:

i)

de volgende inleiding wordt toegevoegd:

“De categorieën wijnbouwproducten zijn die welke zijn vastgesteld in de punten 1 tot en met 17. De in punt 1 en de punten 4 tot en met 9 vastgestelde categorieën wijnbouwproducten mogen een volledige of gedeeltelijke dealcoholisatie ondergaan overeenkomstig bijlage VIII, deel I, sectie E, nadat zij volledig beantwoorden aan hun respectieve in die punten omschreven kenmerken.”;

ii)

in punt 3 wordt punt a) vervangen door:

“a)

dat een effectief alcoholvolumegehalte heeft van ten minste 15 % vol. en ten hoogste 22 % vol. Bij wijze van uitzondering, en voor wijnen met een langere rijping, kunnen deze grenspercentages verschillen bij bepaalde likeurwijnen met een oorsprongsbenaming of geografische aanduiding die voorkomen op de lijst die de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen heeft vastgesteld overeenkomstig artikel 75, lid 2, op voorwaarde dat:

de wijnen die in het rijpingsproces worden gebracht, voldoen aan de definitie van likeurwijn, en

de gerijpte wijn een effectief alcoholvolumegehalte heeft van ten minste 14 % vol.;”;

c)

aanhangsel I wordt als volgt gewijzigd:

i)

in punt 1 wordt punt c) vervangen door:

“c)

in België, Denemarken, Estland, Ierland, Litouwen, Nederland, Polen en Zweden: het wijnbouwareaal van deze lidstaten;”;

ii)

in punt 2, g), wordt het woord “gebied” vervangen door “wijnbouwgebied”;

iii)

in punt 4 wordt punt f vervangen door:

“f)

in Roemenië: de met wijnstokken beplante oppervlakten in de volgende wijnbouwgebieden: Dealurile Munteniei și Olteniei met de wijngaarden Dealurile Buzăului, Dealu Mare, Severinului en Plaiurile Drâncei, Colinele Dobrogei, Terasele Dunării, het zuidelijke wijngebied met zandgronden en andere gunstige regio’s;”;

iv)

in punt 4 wordt punt g) vervangen door:

“g)

in Kroatië: de met wijnstokken beplante oppervlakten in de volgende subregio’s: Hrvatska Istra, Hrvatsko primorje en Dalmatinska zagora;”;

v)

aan punt 6 wordt het volgende punt toegevoegd:

“h)

in Kroatië: de met wijnstokken beplante oppervlakten in de volgende subregio’s: Sjeverna Dalmacija en Srednja i Južna Dalmacija.”.

75)

Bijlage VIII wordt als volgt gewijzigd:

a)

deel I wordt als volgt gewijzigd:

i)

de titel wordt vervangen door:

“Verrijking, aanzuring en ontzuring in bepaalde wijnbouwzones en dealcoholisatie”;

ii)

in afdeling B, punt 7, wordt punt b) vervangen door:

“b)

voor de productie van wijn met een beschermde oorsprongsbenaming of een beschermde geografische aanduiding het totale alcoholvolumegehalte van de in punt 6 bedoelde producten verhogen tot een door de lidstaten vast te stellen waarde.”;

iii)

afdeling C wordt vervangen door:

“C.   Aanzuring en ontzuring

1.

Verse druiven, druivenmost, gedeeltelijk gegiste druivenmost, jonge, nog gistende wijn en wijn mogen worden aangezuurd en ontzuurd.

2.

De in punt 1 bedoelde producten mogen slechts worden aangezuurd tot een maximum van 4 gram per liter, uitgedrukt in wijnsteenzuur, ofwel. 53,3 milli-equivalent per liter.

3.

Wijn mag slechts worden ontzuurd tot een maximum van 1 gram per liter, uitgedrukt in wijnsteenzuur, ofwel 13,3 milli-equivalent per liter.

4.

Voor concentratie bestemde druivenmost mag gedeeltelijk worden ontzuurd.

5.

Aanzuring en verrijking, behoudens afwijkingen die de Commissie overeenkomstig artikel 75, lid 2, bij gedelegeerde handeling vaststelt, en aanzuring en ontzuring van eenzelfde product sluiten elkaar uit.”;

iv)

in afdeling D wordt punt 3 vervangen door:

“3.

Aanzuring en ontzuring van wijn mogen alleen plaatsvinden in de wijnbouwzone waar de voor de bereiding van de desbetreffende wijn gebruikte druiven zijn geoogst.”;

v)

de volgende afdeling wordt toegevoegd:

“E.   Dealcoholisatieprocessen

Elk van de onderstaande dealcoholisatieprocessen mogen afzonderlijk of in combinatie met andere vermelde dealcoholisatieprocessen worden gebruikt om het ethanolgehalte van de in bijlage VII, deel II, punten 1 en 4 tot en met 9, bedoelde wijnbouwproducten deels of bijna volledig te verlagen:

a)

gedeeltelijke vacuümverdamping;

b)

membraantechnieken;

c)

distillatie.

De gebruikte dealcoholisatieprocessen mogen bij het wijnbouwproduct geen organoleptische gebreken veroorzaken. De verwijdering van ethanol uit wijnbouwproduct gaat niet gepaard met een verhoging van het suikergehalte in de druivenmost.”;

b)

in deel II, afdeling B wordt punt 3 vervangen door:

“3.

De punten 1 en 2 zijn niet van toepassing op producten die zijn bestemd voor de productie, in Ierland en Polen, van onder GN-code 2206 00 vallende producten waarvoor de lidstaten het gebruik van een samengestelde benaming waarin de verkoopbenaming “wijn” voorkomt, mogen toestaan.”.

76)

In bijlage X, afdeling II, wordt punt 2 vervangen door:

“2.

De in punt 1 bedoelde prijs geldt voor suikerbieten van gezonde, deugdelijke en gebruikelijke handelskwaliteit met een suikergehalte van 16 % bij de inontvangstneming.

De prijs wordt door middel van voorafgaandelijk door de partijen overeengekomen verhogingen of verlagingen aangepast om rekening te houden met afwijkingen van de in de eerste alinea bedoelde kwaliteit.”.

77)

In bijlage X, afdeling XI, wordt punt 1 vervangen door:

“1.

Een sectorale overeenkomst als bedoeld in bijlage II, deel II, afdeling A, punt 6, bevat verzoenings- of bemiddelingsmechanismen en een arbitrageclausule.”.

78)

De bijlagen XI, XII en XIII worden geschrapt.

Artikel 2

Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 1151/2012

Verordening (EU) nr. 1151/2012 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 1, lid 2, wordt punt b) vervangen door:

“b)

waardetoevoegende eigenschappen die het gevolg zijn van de bij de productie gebruikte teelt- of verwerkingsmethoden of van de plaats waar zij worden voortgebracht of afgezet, of van de eventuele bijdrage ervan tot duurzame ontwikkeling.”.

2)

In artikel 2 worden de leden 2 en 3 vervangen door:

“2.   Deze verordening is niet van toepassing op gedistilleerde dranken of wijnbouwproducten als omschreven in bijlage VII, deel II, bij Verordening (EU) nr. 1308/2013, met uitzondering van wijnazijn.

3.   Registraties op grond van artikel 52 laten de verplichting van producenten om andere voorschriften van de Unie na te leven, met name die welke het in de handel brengen van producten en de etikettering van levensmiddelen betreffen, onverlet.”.

3)

In artikel 5 worden de leden 1 en 2 vervangen door:

“1.   Voor de toepassing van deze verordening is een “oorsprongsbenaming” een naam, die een traditioneel gebruikte naam kan zijn, die een product aanduidt:

a)

dat afkomstig is uit een bepaalde plaats, een bepaalde streek of, in uitzonderlijke gevallen, een bepaald land;

b)

waarvan de kwaliteit of de kenmerken hoofdzakelijk of uitsluitend zijn toe te schrijven aan een specifieke geografische omgeving met haar eigen door de natuur en de mens bepaalde factoren, en

c)

waarvan alle productiestadia in het afgebakende geografische gebied plaatsvinden.

2.   Voor de toepassing van deze verordening is een “geografische aanduiding” een naam, daaronder begrepen een traditioneel gebruikte naam, die een product aanduidt:

a)

dat afkomstig is uit een bepaalde plaats, een bepaalde streek of een bepaald land;

b)

waarvan een bepaalde kwaliteit, de faam, of een ander kenmerk hoofdzakelijk aan de geografische oorsprong ervan is toe te schrijven, en

c)

waarvan ten minste een van de productiestadia plaatsvindt in het afgebakende geografische gebied.”.

4)

In artikel 6 wordt lid 2 vervangen door:

“2.   Een naam kan niet als oorsprongsbenaming of als geografische aanduiding worden geregistreerd indien hij in conflict is met de naam van een planten- of dierenras en hij de consument kan misleiden aangaande de werkelijke oorsprong van het product of hij kan leiden tot verwarring tussen producten met de geregistreerde benaming en het ras in kwestie.

De in de eerste alinea bedoelde voorwaarden worden beoordeeld in het licht van het daadwerkelijke gebruik van de namen die in conflict zijn, met inbegrip van het gebruik van de naam van het planten- of dierenras buiten het gebied van oorsprong en het gebruik van de naam van het plantenras dat door een ander intellectuele-eigendomsrecht wordt beschermd.”.

5)

In artikel 7 wordt lid 1 als volgt gewijzigd:

a)

punt f) wordt vervangen door:

“f)

de gegevens ten bewijze van het volgende:

i)

met betrekking tot een beschermde oorsprongsbenaming, het verband tussen de kwaliteit of de kenmerken van het product en de geografische omgeving, als bedoeld in artikel 5, lid 1; de gegevens betreffende de menselijke factoren van die geografische omgeving kunnen, indien van toepassing, worden beperkt tot een beschrijving van het bodem- en landschapsbeheer, teeltpraktijken of andere relevante menselijke bijdragen aan de instandhouding van de natuurlijke factoren van de geografische omgeving, als bedoeld in dat lid;

ii)

met betrekking tot een beschermde geografische aanduiding, het verband tussen een bepaalde kwaliteit, de faam of een ander kenmerk van het product en de geografische oorsprong, als bedoeld in artikel 5, lid 2;”;

b)

de volgende alinea wordt toegevoegd:

“Het productdossier kan een beschrijving bevatten van de bijdrage van de oorsprongsbenaming of de geografische aanduiding aan duurzame ontwikkeling.”.

6)

In artikel 10, lid 1, wordt de aanhef vervangen door:

“Een met redenen omkleed bezwaarschrift als bedoeld in artikel 51, lid 1, is enkel ontvankelijk indien het door de Commissie binnen de in dat lid bepaalde termijn wordt ontvangen en het:”.

7)

In artikel 12 wordt lid 3 vervangen door:

“3.   In het geval van producten uit de Unie die in de handel worden gebracht met een volgens de procedures van deze verordening geregistreerde beschermde oorsprongsbenaming of beschermde geografische aanduiding, worden op de etikettering en het reclamemateriaal de bijbehorende symbolen van de Unie aangebracht. De vereisten inzake etikettering van artikel 13, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1169/2011 voor de presentatie van verplichte vermeldingen zijn van toepassing op de geregistreerde naam van het product. De vermeldingen “beschermde oorsprongsbenaming” of “beschermde geografische aanduiding”, of de bijbehorende afkortingen “BOB” of “BGA” kunnen op de etikettering worden aangebracht.”.

8)

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt punt a) vervangen door:

“a)

elk direct of indirect commercieel gebruik van een geregistreerde naam voor producten die niet onder de registratie vallen, indien deze producten vergelijkbaar zijn met de onder deze naam geregistreerde producten of indien het gebruik van de naam inhoudt dat misbruik wordt gemaakt van de faam van deze beschermde naam of dat deze wordt verzwakt, ook wanneer deze producten als ingrediënt worden gebruikt;”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

“4.   De in lid 1 bedoelde bescherming is ook van toepassing op:

a)

goederen die het douanegebied van de Unie binnenkomen zonder dat zij binnen het douanegebied van de Unie in het vrije verkeer worden gebracht, en

b)

goederen die worden verkocht door middel van verkoop op afstand, zoals elektronische handel.

Voor goederen die het douanegebied van de Unie binnenkomen zonder dat zij binnen dat gebied in het vrije verkeer worden gebracht, kan de groep of iedere marktdeelnemer die de beschermde oorsprongsbenaming of beschermde geografische aanduiding mag gebruiken, alle derde partijen beletten om in het kader van de handel goederen in de Unie binnen te brengen zonder dat zij er in het vrije verkeer worden gebracht, indien dergelijke goederen, met inbegrip van de verpakking, uit derde landen afkomstig zijn en zonder toestemming van de beschermde oorsprongsbenaming of beschermde geografische aanduiding zijn voorzien.”.

9)

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt de tweede alinea vervangen door:

“Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 57, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld, tenzij in gevallen waarin een ontvankelijk bezwaarschrift is ingediend krachtens 49, lid 3.”;

b)

in lid 2 wordt de aanhef vervangen door:

“Onverminderd artikel 14 kan de Commissie in naar behoren gemotiveerde gevallen uitvoeringshandelingen vaststellen waarbij de in lid 1 van dit artikel vermelde overgangsperiode tot ten hoogste 15 jaar wordt verlengd wanneer wordt aangetoond dat:”.

10)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 16 bis

Bestaande geografische aanduidingen voor gearomatiseerde wijnbouwproducten

De namen die zijn ingeschreven in het in artikel 21 van Verordening (EU) nr. 251/2014 van het Europees Parlement en de Raad (*7) bedoelde register worden automatisch als beschermde geografische aanduiding ingeschreven in het in artikel 11 van deze verordening bedoelde register. De bijbehorende productdossiers worden gelijkgesteld met de productdossiers voor de toepassing van artikel 7 van deze verordening.

(*7)  Verordening (EU) nr. 251/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 inzake de definitie, de aanduiding, de aanbiedingsvorm, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gearomatiseerde wijnbouwproducten en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 1601/91 van de Raad (PB L 84 van 20.3.2014, blz. 14).”."

11)

In artikel 21, lid 1, wordt de aanhef vervangen door:

“1.   Een met redenen omkleed bezwaarschrift als bedoeld in artikel 51, lid 1, is enkel ontvankelijk indien het door de Commissie binnen de gestelde termijn wordt ontvangen en het:”.

12)

In artikel 23 wordt lid 3 vervangen door:

“3.   In het geval van producten uit de Unie die in de handel worden gebracht als overeenkomstig deze verordening geregistreerde gegarandeerde traditionele specialiteit wordt, onverminderd lid 4 van dit artikel, op de etikettering en het reclamemateriaal het in lid 2 van dit artikel bedoelde symbool aangebracht. De etiketteringsvereisten van artikel 13, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1169/2011 voor de presentatie van verplichte vermeldingen zijn van toepassing op de geregistreerde naam van het product. De aanduiding “gegarandeerde traditionele specialiteit” of de bijbehorende afkorting “GTS” kan eveneens op de etikettering worden aangebracht.

Het symbool is facultatief op de etikettering van buiten de Unie geproduceerde gegarandeerde traditionele specialiteiten.”.

13)

Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

“1.   Geregistreerde namen, ook wat betreft producten die als ingrediënt worden gebruikt, zijn beschermd tegen elk misbruik, elke nabootsing of voorstelling, en elke andere praktijk die de consument kan misleiden.”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

“4.   De in lid 1 bedoelde bescherming is ook van toepassing op goederen die worden verkocht door middel van verkoop op afstand, zoals elektronische handel.”.

14)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 24 bis

Overgangsbepalingen voor het gebruik van gegarandeerde traditionele specialiteiten

De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen waarbij een overgangsperiode van maximaal vijf jaar wordt toegestaan om de mogelijkheid te bieden dat voor producten waarvan de aanduiding geheel of gedeeltelijk bestaat uit een naam die in strijd is met artikel 24, lid 1, de aanduiding waaronder het product in de handel werd gebracht verder wordt gebruikt, op voorwaarde dat uit een ontvankelijk bezwaarschrift krachtens artikel 49, lid 3, of artikel 51, blijkt dat die naam ten minste vijf jaar voorafgaand aan de datum van de in artikel 50, lid 2, punt b), bedoelde bekendmaking legaal op de markt van de Unie is gebruikt.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 57, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld, tenzij in gevallen waarin het ontvankelijk bezwaarschrift uit hoofde van 49, lid 3, is ingediend.”.

15)

Aan artikel 49 wordt het volgende lid toegevoegd:

“8.   Indien bij een nationale rechtbank of een andere nationale instantie een procedure wordt ingeleid met betrekking tot een overeenkomstig lid 4 bij de Commissie ingediende aanvraag, brengt die lidstaat de Commissie daar onverwijld van op de hoogte alsmede indien een aanvraag op nationaal niveau ongeldig is verklaard door een onmiddellijk uitvoerbare doch niet definitieve rechterlijke beslissing.”.

16)

Artikel 50 wordt vervangen door:

“Artikel 50

Onderzoek door de Commissie en openbaarmaking ten behoeve van bezwaar

1.   De Commissie onderzoekt de registratieaanvragen die zij overeenkomstig artikel 49, leden 4 en 5, ontvangt. De Commissie ziet erop toe dat de aanvragen de vereiste informatie bevatten en dat ze geen kennelijke fouten bevatten, rekening houdend met de uitkomst van het onderzoek en de bezwaarprocedure zoals uitgevoerd door de betrokken lidstaat.

Het onderzoek door de Commissie mag niet langer dan zes maanden duren, te rekenen vanaf de datum waarop zij de aanvraag van de lidstaat heeft ontvangen. Indien die termijn wordt overschreden, stelt de Commissie de aanvragers schriftelijk in kennis van de redenen voor deze vertraging.

De Commissie publiceert ten minste maandelijks de lijst van de namen waarvoor bij haar registratieaanvragen zijn ingediend, en de datum waarop die aanvragen zijn ingediend.

2.   Indien de Commissie op grond van het overeenkomstig lid 1 van dit artikel gevoerde onderzoek van oordeel is dat aan de voorwaarden van de artikelen 5 en 6 is voldaan voor een registratieaanvraag uit hoofde van de in titel II beschreven regeling, of dat aan de voorwaarden van artikel 18, leden 1 en 2, is voldaan voor een aanvraag uit hoofde van de in titel III beschreven regeling, maakt zij in het Publicatieblad van de Europese Unie het volgende bekend:

a)

voor aanvragen uit hoofde van de in titel II bedoelde regeling: het algemeen document en de publicatiegegevens van het productdossier;

b)

voor aanvragen uit hoofde van de in titel III beschreven regeling: het productdossier.

3.   De Commissie is vrijgesteld van de verplichting om de termijn voor het verrichten van het in lid 1 bedoelde onderzoek in acht te nemen en de aanvrager in kennis te stellen van de redenen voor de vertraging indien zij een mededeling ontvangt van een lidstaat van een overeenkomstig artikel 49, lid 4, bij de Commissie ingediende registratieaanvraag, waarbij hetzij:

a)

de Commissie ervan in kennis wordt gesteld dat de aanvraag op nationaal niveau ongeldig is verklaard door een onmiddellijk uitvoerbare, doch niet definitieve rechterlijke beslissing, of

b)

de Commissie wordt verzocht het in lid 1 bedoelde onderzoek op te schorten omdat er een nationale gerechtelijke procedure is ingeleid om de geldigheid van de aanvraag aan te vechten en de lidstaat van oordeel is dat die procedure op geldige gronden berust,

De vrijstelling geldt totdat de Commissie door de lidstaat ervan in kennis is gesteld dat de oorspronkelijke aanvraag opnieuw geldig is of dat de lidstaat zijn verzoek om opschorting intrekt.”.

17)

Artikel 51 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de leden 1, 2 en 3 worden vervangen door:

“1.   Binnen drie maanden na de datum van de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie kunnen de autoriteiten van een lidstaat of van een derde land of iedere natuurlijke of rechtspersoon die in een derde land woonachtig of gevestigd is en een rechtmatig belang heeft, bij de Commissie een met redenen omkleed bezwaarschrift indienen.

Iedere natuurlijke of rechtspersoon die woonachtig of gevestigd is in een andere lidstaat dan de lidstaat vanwaar de aanvraag is ingediend en die een rechtmatig belang heeft, kan, binnen een termijn die de tijdige indiening van een bezwaar uit hoofde van de eerste alinea toelaat, een met redenen omkleed bezwaarschrift indienen bij de lidstaat waar hij gevestigd of woonachtig is.

2.   De Commissie onderzoekt de ontvankelijkheid van het met redenen omklede bezwaarschrift op basis van de in artikel 10 vastgestelde bezwaargronden wat betreft beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen, en op basis van de in artikel 21 vastgestelde bezwaargronden wat betreft gegarandeerde traditionele specialiteiten.

3.   Indien de Commissie van oordeel is dat het met redenen omklede bezwaarschrift ontvankelijk is, verzoekt zij, binnen vijf maanden na de bekendmaking van de aanvraag in het Publicatieblad van de Europese Unie, de autoriteit of de persoon die het met redenen omklede bezwaarschrift heeft ingediend en de autoriteit die of het orgaan dat de aanvraag bij de Commissie heeft ingediend, op gepaste wijze overleg te plegen gedurende een redelijke periode van ten hoogste drie maanden.

De autoriteit of de persoon die het met redenen omklede bezwaarschrift heeft ingediend en de autoriteit die of het orgaan dat de aanvraag heeft ingediend, vangen het gepaste overleg zonder onnodige vertraging aan. Zij verstrekken elkaar de informatie die relevant is om te beoordelen of de registratieaanvraag aan de voorwaarden van deze verordening voldoet. Indien geen overeenstemming wordt bereikt, wordt die informatie aan de Commissie verstrekt.

De Commissie kan tijdens de overlegperiode op verzoek van de aanvrager de overlegtermijn met ten hoogste drie maanden verlengen.”;

b)

lid 5 wordt vervangen door:

“5.   Het met redenen omklede bezwaarschrift en de andere stukken die overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 van dit artikel aan de Commissie worden toegezonden, zijn opgesteld in een van de officiële talen van de Unie.”.

18)

In artikel 52 worden de leden 1 en 2 vervangen door:

“1.   Indien de Commissie op basis van de informatie waarover zij afgaande op het op grond van artikel 50, lid 1, eerste alinea, gevoerde onderzoek beschikt, van oordeel is dat niet is voldaan aan de voorwaarden van de artikelen 5 en 6, wat betreft de in titel II vastgestelde kwaliteitsregelingen, of van artikel 18, wat betreft de in titel III vastgestelde kwaliteitsregelingen, stelt zij een uitvoeringshandeling vast tot afwijzing van de aanvraag. Die uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 57, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

2.   Indien de Commissie geen ontvankelijk met redenen omkleed bezwaarschrift uit hoofde van artikel 51 ontvangt, stelt zij zonder de in artikel 57, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure toe te passen, een uitvoeringshandeling vast tot registratie van de naam.”.

19)

Artikel 53 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel wordt vervangen door:

“Artikel 53

Wijzigingen van productdossiers”;

b)

lid 2 wordt vervangen door:

“2.   Wijzigingen van een productdossier worden naargelang de belangrijkheid ervan ingedeeld in twee categorieën: wijzigingen op Unieniveau, waarvoor een bezwaarprocedure op Unieniveau moet worden gevolgd, en standaardwijzigingen, die moeten worden behandeld op het niveau van een lidstaat of derde land.

Voor de toepassing van deze verordening wordt onder “wijziging op Unieniveau” verstaan: een wijziging van een productdossier die:

a)

een wijziging behelst van de naam van de beschermde oorsprongsbenaming, of de beschermde geografische aanduiding, of van het gebruik van die naam;

b)

het verband als bedoeld in artikel 5, lid 1, punt b), voor beschermde oorsprongsbenamingen of het verband als bedoeld in artikel 5, lid 2, punt b), voor beschermde geografische aanduidingen teniet dreigt te doen;

c)

betrekking heeft op een gegarandeerde traditionele specialiteit, of

d)

leidt tot verdere beperkingen op het in de handel brengen van het product.

Onder “standaardwijziging” wordt verstaan: elke andere wijziging van een productdossier die geen wijziging op Unieniveau behelst.

Onder “tijdelijke wijziging” wordt verstaan: een standaardwijziging betreffende een tijdelijke verandering van het productdossier als gevolg van door de overheid opgelegde verplichte sanitaire of fytosanitaire maatregelen of als gevolg van een natuurramp of ongunstige weersomstandigheden die door de bevoegde autoriteiten officieel zijn erkend.

Wijzigingen op Unieniveau worden goedgekeurd door de Commissie. De goedkeuringsprocedure verloopt door overeenkomstige toepassing van de in de artikelen 49 tot en met 52 vastgestelde procedure.

Het onderzoek van de aanvraag richt zich op de voorgestelde wijzigingen. Indien nodig kan de Commissie of de betrokken lidstaat de aanvrager verzoeken andere elementen van het productdossier te wijzigen.

Standaardwijzigingen worden goedgekeurd en openbaar gemaakt door de lidstaat op het grondgebied waarvan het geografische gebied van het betrokken product zich bevindt, en meegedeeld aan de Commissie. Derde landen keuren standaardwijzigingen goed overeenkomstig het recht van het betrokken derde land en delen die aan de Commissie mee.”;

c)

lid 3 wordt vervangen door:

“3.   Om het administratieve proces met betrekking tot wijzigingen op Unieniveau en standaardwijzigingen van een productdossier te vergemakkelijken, onder meer indien de wijziging geen verandering in het algemeen document betreft, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 56 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van de voorschriften betreffende de procedure voor de wijzigingsaanvraag.

De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de uitvoeringsbepalingen vaststellen betreffende de procedures voor, de vorm van en de presentatie van een wijzigingsaanvraag voor een wijziging op Unieniveau en betreffende de procedures voor en de vorm van standaardwijzigingen en hun mededeling aan de Commissie. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 57, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”.

20)

Aan bijlage I, punt I, worden de volgende streepjes toegevoegd:

“—

gearomatiseerde wijnen als omschreven in artikel 3, lid 2, van Verordening (EU) nr. 251/2014;

andere alcoholhoudende dranken, met uitzondering van gedistilleerde dranken en de in bijlage VII, deel II, bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 gedefinieerde wijnbouwproducten;

bijenwas.”.

Artikel 3

Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 251/2014

1)

De titel wordt vervangen door:

“Verordening (EU) nr. 251/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 inzake de definitie, de aanduiding, de aanbiedingsvorm en de etikettering van gearomatiseerde wijnbouwproducten en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 1601/91 van de Raad”.

2)

In artikel 1 wordt lid 1 vervangen door:

“1.

In deze verordening worden voorschriften vastgesteld voor de definitie, de beschrijving, de aanbiedingsvorm en de etikettering van gearomatiseerde wijnbouwproducten.”.

3)

In artikel 2 wordt punt 3 geschrapt.

4)

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 4 wordt vervangen door:

“4.   Verkoopbenamingen mogen worden aangevuld met of vervangen door een krachtens Verordening (EU) nr. 1151/2012 beschermde geografische aanduiding van gearomatiseerde wijnbouwproducten.”;

b)

de volgende leden worden toegevoegd:

“6.   In het geval van gearomatiseerde wijnbouwproducten die in de Unie zijn geproduceerd en bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen waarvan de wetgeving verschillende verkoopbenamingen voorschrijft, kunnen de lidstaten toestaan dat die verkoopbenamingen de in bijlage II opgenomen verkoopbenamingen vergezellen. Die aanvullende verkoopbenamingen mogen in andere dan de officiële talen van de Unie worden aangebracht.

7.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 33 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van bijlage II teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang, wetenschappelijke en marktontwikkelingen, de gezondheid van consumenten of de behoeften van consumenten aan informatie.”.

5)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 6 bis

Voedingswaardevermelding en ingrediëntenlijst

1.   De etikettering van gearomatiseerde wijnbouwproducten die in de Unie in de handel worden gebracht, bevat de volgende verplichte vermeldingen:

a)

de op grond van artikel 9, lid 1, punt l), van Verordening (EU) nr. 1169/2011 te verstrekken voedingswaardevermelding, en

b)

de op grond van artikel 9, lid 1, punt b), van Verordening (EU) nr. 1169/2011 te verstrekken lijst van ingrediënten.

2.   In afwijking van lid 1, punt a), mag de voedingswaardevermelding op de verpakking of op een daarop bevestigd etiket worden beperkt tot de energetische waarde, die kan worden uitgedrukt met het symbool “E” voor energie. In dergelijke gevallen wordt de volledige voedingswaardevermelding verstrekt met de op de verpakking of op een daarop bevestigd etiket vermelde elektronische middelen. Die voedingswaardevermelding mag niet samen met andere informatie voor verkoop- of afzetdoeleinden worden weergegeven en er mogen geen gebruikersgegevens worden verzameld of getraceerd.

3.   In afwijking van lid 1, punt b), mag de lijst van ingrediënten via de op de verpakking of op een daarop bevestigd etiket vermelde elektronische middelen worden verstrekt. In dergelijke gevallen zijn de volgende voorschriften van toepassing:

a)

er worden geen gebruikersgegevens verzameld of getraceerd;

b)

de lijst van ingrediënten mag niet samen met andere informatie voor verkoop- of afzetdoeleinden worden getoond, en

c)

de in artikel 9, lid 1, punt c), van Verordening EU) nr. 1169/2011 bedoelde vermeldingen worden rechtstreeks aangebracht op de verpakking of een daarop bevestigd etiket.

De in dit lid, eerste alinea, punt c), bedoelde vermelding omvat het woord “bevat”, gevolgd door de naam van de stof of het product zoals vermeld in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1169/2011.

4.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 33 gedelegeerde handelingen ter aanvulling van deze verordening vast te stellen ter nadere bepaling van de voorschriften voor de vermelding en aanduiding van ingrediënten voor de toepassing van dit artikel, lid 1, punt b).”.

6)

In artikel 8 wordt lid 2 vervangen door:

“2.   De naam van een krachtens Verordening (EU) nr. 1151/2012 beschermde geografische aanduiding van gearomatiseerde wijnbouwproducten wordt op het etiket vermeld in de taal of de talen waarin deze is geregistreerd, zelfs wanneer de geografische aanduiding de verkoopbenaming vervangt overeenkomstig artikel 5, lid 4, van de onderhavige verordening.

Wanneer de naam van een krachtens Verordening (EU) nr. 1151/2012 beschermde geografische aanduiding van gearomatiseerde wijnbouwproducten in een niet-Latijns alfabet is geschreven, mag deze tevens in een of meer officiële talen van de Unie worden vermeld.”.

7)

Artikel 9 wordt geschrapt.

8)

Hoofdstuk III, met de artikelen 10 tot en met 30, wordt geschrapt.

9)

Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende lid wordt ingevoegd:

“2 bis.   De in artikel 5, lid 7, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend voor een termijn van vijf jaar, met ingang van .7 december 2021. De bevoegdheid om de in artikel 6 bis, lid 4, bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 8 december 2023. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

“3.   De in artikel 4, lid 2, artikel 5, lid 7, artikel 6 bis, lid 4, artikel 28, artikel 32, lid 2, en artikel 36, lid 1, bedoelde delegatie van bevoegdheden kan door het Europees Parlement of de Raad te allen tijde worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de in dat besluit bepaalde bevoegdheden. Dit besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin bepaalde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.”;

c)

lid 5 wordt vervangen door:

“5.   Een overeenkomstig artikel 4, lid 2, artikel 5, lid 7, artikel 6 bis, lid 4, artikel 28, artikel 32, lid 2, en artikel 36, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie vóór het verstrijken van deze termijn hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.”.

10)

Aan bijlage I, punt 1, punt a), wordt het volgende punt toegevoegd:

“iv)

gedistilleerde dranken in een hoeveelheid van ten hoogste 1 % van het totale volume.”.

11)

Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:

a)

in deel A, punt 3, wordt het eerste streepje vervangen door:

“—

waaraan eventueel alcohol is toegevoegd, en”;

b)

deel B wordt als volgt gewijzigd:

i)

in punt 8 wordt het eerste streepje vervangen door:

“—

die uitsluitend is verkregen uit rode of witte wijn, of beide;”;

ii)

het volgende punt wordt toegevoegd:

“14.

Wino ziołowe

Gearomatiseerde drank op basis van wijn:

a)

die is verkregen uit wijn en waarin wijnbouwproducten ten minste 85 % van het totale volume uitmaken;

b)

die uitsluitend is gearomatiseerd met aromatiserende preparaten verkregen uit kruiden of specerijen of beide;

c)

die niet is gekleurd;

d)

die een effectief alcoholvolumegehalte van ten minste 7 % heeft.”.

Artikel 4

Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 228/2013

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 22 bis

Brancheovereenkomsten in Réunion

1.   Overeenkomstig artikel 349 van het Verdrag kan Frankrijk, in afwijking van artikel 101, lid 1, van het Verdrag en onverminderd artikel 164, lid 4, eerste alinea, punten a) tot en met n), van Verordening (EU) nr. 1308/2013, wanneer een krachtens artikel 157 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 erkende brancheorganisatie uitsluitend op Réunion actief is en representatief wordt geacht voor de productie of de verwerking van of de handel in van een bepaald product, op verzoek van die organisatie de voorschriften ter ondersteuning van de instandhouding en diversificatie van de lokale productie op Réunion uitbreiden tot andere marktdeelnemers die geen lid zijn van die brancheorganisatie, mits die regels enkel van toepassing zijn op de marktdeelnemers van wie de activiteiten uitsluiting worden verricht op Réunion en verband houden met producten die bestemd zijn voor de lokale markt. In afwijking van artikel 164, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 wordt een brancheorganisatie voor de toepassing van dit artikel als representatief beschouwd indien zij ten minste 70 % van het volume van de productie of de verwerking van of de handel in het betrokken product of producten voor haar rekening neemt.

2.   In afwijking van artikel 165 van Verordening (EU) nr. 1308/2013, indien de voorschriften van een erkende brancheorganisatie die uitsluitend op Réunion actief is, uit hoofde van lid 1 van dit artikel worden uitgebreid en de activiteiten waarop die voorschriften van toepassing zijn, van algemeen economisch belang zijn voor marktdeelnemers van wie de activiteiten uitsluitend worden verricht op Réunion en verband houden met producten die bestemd zijn voor de lokale markt, kan Frankrijk nadat hij alle relevante belanghebbenden heeft geraadpleegd, besluiten dat ook niet bij de organisatie aangesloten individuele marktdeelnemers of groeperingen van marktdeelnemers die op die lokale markt actief zijn, de volle financiële bijdrage die de leden betalen of een gedeelte daarvan aan de organisatie moeten betalen, voor zover die financiële bijdragen bestemd zijn voor de kosten die rechtstreeks uit de desbetreffende activiteiten voortvloeien.

3.   Frankrijk stelt de Commissie in kennis van elke overeenkomst waarvan het toepassingsgebied overeenkomstig dit artikel wordt uitgebreid.”.

Artikel 5

Overgangsbepalingen

1.   De regels die van toepassing waren vóór 7 december 2021, blijven van toepassing op de aanvragen tot bescherming van, aanvragen tot goedkeuring van wijziging en verzoeken tot annulering van oorsprongsbenamingen of geografische aanduidingen die de Commissie op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013 heeft ontvangen vóór 7 december 2021, en op de registratieaanvragen voor en verzoeken tot annulering van beschermde oorsprongsbenamingen, beschermde geografische aanduidingen of gegarandeerde traditionele specialiteiten die de Commissie op grond van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft ontvangen vóór 7 december 2021.

2.   De regels die van toepassing waren vóór 7 december 2021 blijven van toepassing op aanvragen tot goedkeuring van wijziging van een productdossier van oorsprongsbenamingen of geografische aanduidingen of gegarandeerde traditionele specialiteiten die de Commissie op grond van Verordening (EU) nr. 1151/2012 vóór 8 juni 2022 heeft ontvangen.

3.   De regels die van toepassing waren vóór 7 december 2021, blijven van toepassing op aanvragen tot bescherming van, aanvragen tot goedkeuring van wijziging en verzoeken tot annulering van een naam van een gearomatiseerde wijn als geografische aanduiding die de Commissie overeenkomstig Verordening (EU) nr. 251/2014 heeft ontvangen vóór 7 december 2021. Het besluit over de registratie wordt echter vastgesteld krachtens artikel 52 van Verordening (EU) nr. 1151/2012, zoals gewijzigd bij artikel 2, punt 18), van deze verordening.

4.   De artikelen 29 tot en met 38 en 55 tot 57 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 blijven na 31 december 2022 van toepassing voor wat betreft de uitgaven en betalingen die zijn gedaan voor acties die vóór 1 januari 2023 worden uitgevoerd in het kader van de in die artikelen bedoelde steunregelingen.

5.   De artikelen 58 tot en met 60 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 blijven na 31 december 2022 van toepassing voor wat betreft de uitgaven en betalingen voor acties die vóór 1 januari 2023 worden uitgevoerd in het kader van de in die artikelen bedoelde steunregeling.

6.   Erkende producentenorganisaties of hun brancheorganisaties in de sector groenten en fruit met een in artikel 33 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoeld operationeel programma dat door een lidstaat is goedgekeurd en doorloopt tot na 31 december 2022, dienen uiterlijk op 15 september 2022 bij die lidstaat een verzoek in om hun operationele programma:

a)

aan te passen aan de eisen van Verordening (EU) 2021/2115, of

b)

te vervangen door een nieuw, uit hoofde van Verordening (EU) 2021/2115 goedgekeurd operationeel programma, of

c)

tot het einde ervan te laten doorlopen onder de voorwaarden die van toepassing zijn uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

Indien dergelijke erkende producentenorganisaties of hun brancheorganisaties dergelijke verzoeken niet uiterlijk op 15 september 2022 indienen, eindigen hun in het kader van Verordening (EU) nr. 1308/2013 goedgekeurde operationele programma’s op 31 december 2022.

7.   De in artikel 40 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde steunprogramma’s in de wijnsector blijven van toepassing tot en met 15 oktober 2023. De artikelen 39 tot en met 54 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 blijven na 31 december 2022 van toepassing wat betreft:

a)

uitgaven en betalingen die zijn gedaan voor acties die vóór 16 oktober 2023 op grond van die verordening worden uitgevoerd in het kader van de in de artikelen 39 tot en met 52 van die verordening bedoelde steunregeling;

b)

uitgaven en betalingen die zijn gedaan voor acties die vóór 16 oktober 2025 op grond van de artikelen 46 en 50 van die verordening worden uitgevoerd, mits die concrete acties uiterlijk op 15 oktober 2023 gedeeltelijk zijn uitgevoerd en de gedane uitgaven ten minste 30 % van de totale geplande uitgaven bedragen en die acties uiterlijk op 15 oktober 2025 volledig zijn uitgevoerd.

8.   Wijn die voldoet aan de etiketteringsvoorschriften van artikel 119 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 en gearomatiseerde wijnbouwproducten die voldoen aan de etiketteringsvoorschriften van Verordening (EU) nr. 251/2014 welke in beide gevallen van toepassing waren vóór 8 december 2023 en die vóór die datum zijn geproduceerd en geëtiketteerd, mag verder in de handel worden gebracht totdat de voorraad is uitverkocht.

Artikel 6

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1, punt 8), punt d), i) en iii), punt 10), punt a), ii), en punt 38), zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Artikel 2, punt 19), b), is van toepassing met ingang van 8 juni 2022.

Artikel 1, punt 1), punt 2), b), punt 8), a), b) en e), punten 18), 31), 35) en 62), punt 68), a), en de punten 69) en 73), zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2023.

Artikel 1, punt 32), a), ii), en c), en artikel 3, punt 5), zijn van toepassing met ingang van 8 december 2023.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 december 2021.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D. M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

J. VRTOVEC


(1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 214.

(2)  PB C 86 van 7.3.2019, blz. 173.

(3)  PB C 41 van 1.2.2019, blz. 1.

(4)  Standpunt van het Europees Parlement van 23 november 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 2 december 2021.

(5)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).

(7)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(8)  Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).

(9)  Verordening (EU) 2020/2220 van het Europees Parlement en de Raad van 23 december 2020 tot vaststelling van een aantal overgangsbepalingen voor steun uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) in de jaren 2021 en 2022 en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013, (EU) nr. 1306/2013 en (EU) nr. 1307/2013 wat betreft de middelen en toepassing in de jaren 2021 en 2022 en van Verordening (EU) nr. 1308/2013 wat betreft de middelen en verdeling van die steun voor de jaren 2021 en 2022 (PB L 437 van 28.12.2020, blz. 1).

(10)  Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).

(11)  Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549).

(12)  Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013 (zie bladzijde 187 van dit Publicatieblad).

(13)  Besluit 94/800/EG van de Raad van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay-Ronde (1986-1994) voortvloeiende overeenkomsten (PB L 336 van 23.12.1994, blz. 1).

(14)  Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1).

(15)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/33 van de Commissie van 17 oktober 2018 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft aanvragen tot bescherming van oorsprongsbenamingen, geografische aanduidingen en traditionele aanduidingen in de wijnsector, de bezwaarprocedure, gebruiksbeperkingen, wijzigingen van productdossiers, de annulering van bescherming en de etikettering en presentatie (PB L 9 van 11.1.2019, blz. 2).

(16)  Verordening (EU) 2019/787 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende de definitie, omschrijving, presentatie en etikettering van gedistilleerde dranken, het gebruik van de namen van gedistilleerde dranken in de presentatie en etikettering van andere levensmiddelen en de bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken, het gebruik van ethylalcohol en distillaten uit landbouwproducten in alcoholhoudende dranken, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 110/2008 (PB L 130 van 17.5.2019, blz. 1).

(17)  Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1924/2006 en (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 87/250/EEG van de Commissie, Richtlijn 90/496/EEG van de Raad, Richtlijn 1999/10/EG van de Commissie, Richtlijn 200013/EG van het Europees Parlement e de Raad, Richtlijnen 200267EG en 2008/5/EG van de Commissie, en Verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 18).

(18)  Richtlijn (EU) 2019/633 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake oneerlijke handelspraktijken in de relaties tussen ondernemingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen (PB L 111 van 25.4.2019, blz. 59).

(19)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1).

(20)  Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende marktmisbruik (Verordening marktmisbruik) en houdende intrekking van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijnen 2003/124/EG, 2003/125/EG en 2004/72/EG van de Commissie (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 1).

(21)  Verordening (EU) nr. 251/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 inzake de definitie, de aanduiding, de aanbiedingsvorm, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gearomatiseerde wijnbouwproducten en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 1601/91 van de Raad (PB L 84 van 20.3.2014, blz. 14).