ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 339

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

64e jaargang
24 september 2021


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2021/1701 van het Europees Parlement en de Raad van 21 september 2021 tot wijziging van Verordening (EU) 2020/2222 tot verlenging van de geldigheidsduur van veiligheidscertificaten en vergunningen van spoorwegondernemingen die via de vaste Kanaalverbinding actief zijn ( 1 )

1

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/1702 van de Commissie van 12 juli 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad door bijkomende elementen en gedetailleerde regels voor het InvestEU-scorebord vast te stellen

4

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/1703 van de Commissie van 13 juli 2021 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 wat betreft de diergezondheidsvoorschriften voor de binnenkomst in de Unie van producten van dierlijke oorsprong in samengestelde producten ( 1 )

29

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/1704 van de Commissie van 14 juli 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2019/2152 van het Europees Parlement en de Raad door nadere invulling te geven aan de door de belastingdiensten en douaneautoriteiten te verstrekken statistische gegevens en tot wijziging van de bijlagen V en VI bij die verordening ( 1 )

33

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/1705 van de Commissie van 14 juli 2021 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor de binnenkomst in de Unie en het na binnenkomst verplaatsen van en werken met zendingen van bepaalde dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong ( 1 )

40

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/1706 van de Commissie van 14 juli 2021 tot wijziging en rectificatie van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de diergezondheidsvoorschriften voor verplaatsingen binnen de Unie van landdieren en broedeieren ( 1 )

56

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1707 van de Commissie van 22 september 2021 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95 wat betreft de vaststelling van de representatieve prijzen voor de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede voor ovalbumine

62

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1708 van de Commissie van 23 september 2021 tot toevoeging aan de vangstquota voor 2021 van bepaalde hoeveelheden die in 2020 op grond van artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad zijn ingehouden

65

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1709 van de Commissie van 23 september 2021 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/627 wat betreft eenvormige praktische regelingen voor de uitvoering van officiële controles van producten van dierlijke oorsprong ( 1 )

84

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2021/1710 van de Raad van 21 september 2021 tot vaststelling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Gespecialiseerd Comité voor coördinatie van de sociale zekerheid dat is opgericht bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds, met betrekking tot de vaststelling van een besluit tot wijziging van de bijlagen bij het Protocol betreffende de coördinatie van de sociale zekerheid

89

 

*

Besluit (EU) 2021/1711 van de Commissie van 23 september 2021 tot benoeming van de leden van het panel dat de Commissie bijstaat bij de selectie van kandidaten voor de uitoefening van de taken van leden van internationale investeringsgerechten

123

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

24.9.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 339/1


VERORDENING (EU) 2021/1701 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 21 september 2021

tot wijziging van Verordening (EU) 2020/2222 tot verlenging van de geldigheidsduur van veiligheidscertificaten en vergunningen van spoorwegondernemingen die via de vaste Kanaalverbinding actief zijn

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Na raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Teneinde na het verstrijken van de overgangsperiode bedoeld in artikel 126 van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (het “Verenigd Koninkrijk”) uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (2) de connectiviteit tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk te waarborgen, alsook de continuïteit te verzekeren van de activiteiten van in het Verenigd Koninkrijk gevestigde en vergunde spoorwegondernemingen die via de vaste Kanaalverbinding actief zijn, werd de geldigheidsduur van de vergunningen die het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (3) aan op zijn grondgebied gevestigde spoorwegondernemingen heeft afgegeven en van de veiligheidscertificaten die de Intergouvernementele Commissie die is opgericht bij artikel 10 van het Verdrag tussen het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de Franse Republiek betreffende de bouw en de exploitatie door privéconcessionarissen van een vaste Kanaalverbinding, ondertekend te Canterbury op 12 februari 1986 (het “Verdrag van Canterbury”), uit hoofde van Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) aan in het Verenigd Koninkrijk gevestigde spoorwegondernemingen heeft afgegeven, bij Verordening (EU) 2020/2222 van het Europees Parlement en de Raad (5) van het Europees Parlement en de Raad verlengd tot 30 september 2021.

(2)

Bij Besluit (EU) 2020/1531van het Europees Parlement en de Raad (6) zijn Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk gemachtigd een internationale overeenkomst te sluiten ter aanvulling op het het Verdrag van Canterbury wat betreft de toepassing van de regels inzake spoorwegveiligheid binnen de vaste Kanaalverbinding. Die overeenkomst is echter nog niet gesloten en dat zal op korte termijn waarschijnlijk ook niet gebeuren.

(3)

In die omstandigheden is Frankrijk op grond van artikel 14 van Richtlijn 2012/34/EU met het Verenigd Koninkrijk over een grensoverschrijdende overeenkomst betreffende veiligheidscertificaten aan het onderhandelen. Frankrijk heeft reeds onderhandeld over een overeenkomst inzake vergunningen van spoorwegondernemingen, zoals op 1 juni 2021 bij de Commissie is aangemeld en waartoe de Commissie machtiging heeft verleend op 20 augustus 2021. De interne procedures die krachtens de rechtsstelsels van Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk vereist zijn voor de voorlopige toepassing of inwerkingtreding van die overeenkomsten, zullen naar verwachting zes maanden in beslag nemen en pas afgerond zijn na het verstrijken van de maatregelen waarin Verordening (EU) 2020/2222 voorziet, namelijk op 30 september 2021.

(4)

Tenzij de geldigheidsduur van de vergunningen en veiligheidscertificaten wordt verlengd zodat over de grensoverschrijdende overeenkomst betreffende veiligheidscertificaten kan worden onderhandeld, met inachtneming van de krachtens artikel 14 van Richtlijn 2012/34/EU door de Commissie te verrichten beoordeling en het door haar vast te stellen uitvoeringsbesluit, en zodat de grensoverschrijdende overeenkomst betreffende veiligheidscertificaten en de grensoverschrijdende overeenkomst betreffende vergunningen voorlopig kunnen worden toegepast dan wel afgesloten, zullen de betrokken spoorwegondernemingen hun activiteiten via de vaste Kanaalverbinding op 30 september 2021 stopzetten. Dit zou het passagiers- en goederenvervoer tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk zwaar verstoren.

(5)

Het is derhalve in het belang van de Unie om de geldigheidsduur van die vergunningen en certificaten door middel van een wijziging van Verordening (EU) 2020/2222 te verlengen tot en met 31 maart 2022.

(6)

Gezien de urgentie die voortvloeit uit het einde van de bij Verordening (EU) 2020/2222 vastgestelde maatregelen, moet een uitzondering worden gemaakt op de periode van acht weken als bedoeld in artikel 4 van Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

(7)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk het verlengen tot na het einde van de overgangsperiode van de geldigheidsduur van veiligheidscertificaten en vergunningen van spoorwegondernemingen die via de vaste Kanaalverbinding actief zijn, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de effecten ervan beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(8)

Opdat de maatregelen waarin deze verordening voorziet direct zouden kunnen worden toegepast, moet deze verordening met spoed in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) 2020/2222 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2 wordt de eerste zin vervangen door:

“2.   De in artikel 1, lid 2, punt b), bedoelde veiligheidscertificaten blijven geldig gedurende vijftien maanden vanaf de datum van toepassing van deze verordening.”;

b)

in lid 3 wordt de eerste zin vervangen door:

“3.   De in artikel 1, lid 2, punt c), bedoelde vergunningen blijven geldig gedurende vijftien maanden vanaf de datum van toepassing van deze verordening.”.

2)

In artikel 8 wordt lid 3 vervangen door:

“3.   Deze verordening houdt op van toepassing te zijn op 31 maart 2022.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 september 2021.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D.M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

G. DOVŽAN


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 15 september 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 21 september 2021.

(2)  Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB L 29 van 31.1.2020, blz. 7).

(3)  Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 32).

(4)  Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen en tot wijziging van Richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen, en Richtlijn 2001/14/EG van de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (Spoorwegveiligheidsrichtlijn) (PB L 164 van 30.4.2004, blz. 44).

(5)  Verordening (EU) 2020/2222 van het Europees Parlement en de Raad van 23 december 2020 betreffende bepaalde aspecten van spoorwegveiligheid en spoorverbindingen met betrekking tot de grensoverschrijdende infrastructuur die de Unie en het Verenigd Koninkrijk verbindt via de vaste Kanaalverbinding (PB L 437 van 28.12.2020, blz. 43).

(6)  Besluit (EU) 2020/1531 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2020 waarbij Frankrijk wordt gemachtigd te onderhandelen over een internationale overeenkomst ter aanvulling op het Verdrag tussen Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland betreffende de bouw en de exploitatie door privéconcessionarissen van een vaste Kanaalverbinding, en die overeenkomst te sluiten en te ondertekenen (PB L 352 van 22.10.2020, blz. 4).


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

24.9.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 339/4


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2021/1702 VAN DE COMMISSIE

van 12 juli 2021

tot aanvulling van Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad door bijkomende elementen en gedetailleerde regels voor het InvestEU-scorebord vast te stellen

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van het InvestEU-programma en tot wijziging van Verordening (EU) 2015/1017 (1), en met name artikel 22, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De voorstellen voor financierings- en investeringsverrichtingen die door uitvoerende partners zijn ingediend voor dekking door de EU-garantie in het kader van het InvestEU-fonds, moeten worden beoordeeld door het investeringscomité overeenkomstig artikel 22, lid 1, van Verordening (EU) 2021/523.

(2)

Het investeringscomité gebruikt voor zijn beoordeling en controle van de voorgestelde financierings- en investeringsverrichtingen een scorebord van indicatoren dat in overeenstemming met artikel 22, lid 2, door de uitvoerende partners is ingevuld en waarmee wordt beoogd ervoor te zorgen dat de voorstellen op onafhankelijke, transparante en geharmoniseerde wijze worden geëvalueerd.

(3)

In overeenstemming met artikel 22, lid 3, van Verordening (EU) 2021/523, bestaat het scorebord van indicatoren uit de volgende zeven pijlers: de bijdrage van de verrichting aan de EU-beleidsdoelstellingen, de beschrijving van additionaliteit, de tekortkoming van de markt of suboptimale investeringssituatie die met de verrichting wordt aangepakt, de financiële en technische bijdrage van de uitvoerende partner, de impact van de verrichting, het financiële profiel van de verrichting en de aanvullende indicatoren.

(4)

Om ervoor te zorgen dat het investeringscomité verzoeken om het gebruik van de EU-garantie op onafhankelijke, transparante en geharmoniseerde wijze kan beoordelen, moeten de verschillende voor elke pijler te verstrekken elementen, indicatoren en subindicatoren, evenals de door uitvoerende partners bij de beoordeling van de voorgestelde financierings- of investeringsverrichtingen te gebruiken beoordelingscriteria en de desbetreffende wegingsfactoren, worden vastgesteld.

(5)

Deze verordening moet met het oog op de snelle toepassing van de hierin opgenomen maatregelen in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De gedetailleerde regels die uitvoerende partners gebruiken om het scorebord van indicatoren als bedoeld in artikel 22 van Verordening (EU) 2021/523 in te vullen, opdat het investeringscomité verzoeken om het gebruik van de EU-garantie voor door uitvoerende partners voorgestelde financierings- en investeringsverrichtingen op onafhankelijke, transparante en geharmoniseerde wijze kan beoordelen., zijn opgenomen in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 juli 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 107 van 26.3.2021, blz. 30.


BIJLAGE

1.   Algemene beginselen

Het overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad (1) (de “InvestEU-verordening”) ingestelde investeringscomité moet voor het beoordelen van de financierings- en investeringsverrichtingen die door de uitvoerende partners worden voorgesteld met het oog op dekking door de EU-garantie een scorebord van indicatoren (het “InvestEU-scorebord”) gebruiken. Het investeringscomité gebruikt het InvestEU-scorebord als onderdeel van het in artikel 24, lid 1, bedoelde onderzoek in overeenstemming met artikel 24, lid 4, van de InvestEU-verordening, om verzoeken om het gebruik van de EU-garantie voor door uitvoerende partners voorgestelde financierings- en investeringsverrichtingen op onafhankelijke, transparante en geharmoniseerde wijze te beoordelen.

Het InvestEU-scorebord wordt ingevuld door de uitvoerende partner die bij het investeringscomité een voorstel indient voor een financierings- of investeringsverrichting (2), met inbegrip van kaderacties (3). De mate van detaillering die voor elke pijler moet worden verstrekt voor afzonderlijke financierings- en investeringsverrichtingen en kaderacties is verschillend. In het laatste geval kunnen algemene ramingen worden verstrekt, zoals het type financiële intermediairs, het geraamde aantal en het type eindontvangers, de gemiddelde omvang van de aan eindontvangers te verstrekken financiering, en de geraamde impact van de kaderactie.

1.1.   Inhoud van het InvestEU-scorebord

In overeenstemming met artikel 22, lid 3, van de InvestEU-verordening omvat het InvestEU-scorebord de volgende elementen:

a)

presentatie van de financierings- of investeringsverrichting, met inbegrip van de naam ervan, de eindontvanger voor rechtstreekse verrichtingen of, voor verrichtingen via intermediairs, de financieel intermediair(s) (indien bekend, de naam van de financieel intermediair; zo niet, dan in elk geval het type), het land/de landen van uitvoering en een korte beschrijving van de financierings- of investeringsverrichting;

b)

pijler 1 — de bijdrage van de financierings- of investeringsverrichting aan EU-beleidsdoelstellingen;

c)

pijler 2 — de beschrijving van de additionaliteit van de financierings- of investeringsverrichting;

d)

pijler 3 — de tekortkoming van de markt of suboptimale investeringssituatie die met de financierings- of investeringsverrichting wordt aangepakt;

e)

pijler 4 — de financiële en technische bijdrage van de uitvoerende partner;

f)

pijler 5 — de impact van de financierings- of investeringsverrichting;

g)

pijler 6 — het financiële profiel van de financierings- of investeringsverrichting;

h)

pijler 7 — aanvullende indicatoren.

1.2.   Beoordeling van de pijlers

Elke financierings- of investeringsverrichting die bij het investeringscomité wordt ingediend krijgt voor pijlers 3, 4 en 5 een score van de uitvoerende partner en wordt voor pijlers 1, 2, 6 en 7 beoordeeld aan de hand van kwalitatieve of kwantitatieve indicatoren zonder score.

Voor de score voor pijlers 3, 4 en 5 wordt de volgende schaal gebruikt. Dezelfde schaal wordt gebruikt voor de score van indicatoren en subindicatoren.

Punten

Score

1

Matig

2

Goed

3

Zeer goed

4

Uitstekend

Elke pijler die een score krijgt, moet wegens de aard van de reikwijdte ervan individueel worden beoordeeld en mag niet worden samengevoegde tot één score. Als de pijlers aan de hand van specifieke indicatoren en subindicatoren worden beoordeeld, moet de weging van die indicatoren en subindicatoren in aanmerking worden genomen bij het berekenen van de score van de desbetreffende pijler (door het desbetreffende aantal punten te vermenigvuldigen met de desbetreffende wegingsfactor) (4).

Uitvoerende partners moeten elke gegeven score motiveren op basis van de methode die is beschreven in het desbetreffende aanhangsel en andere relevante elementen die zijn opgenomen in de InvestEU-verordening, de investeringsrichtsnoeren (5), richtsnoeren van de Commissie zoals de richtsnoeren inzake duurzaamheidstoetsing (6) en de methode voor de tracering van klimaat- en milieu-uitgaven (7).

Het investeringscomité hecht bij de beoordeling van financierings- of investeringsverrichtingen evenveel belang aan elke pijler, ongeacht of de individuele pijler een numerieke score krijgt of bestaat uit kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren zonder score.

In overeenstemming met artikel 24, lid 4, van de InvestEU-verordening zijn beoordelingen door een uitvoerende partner niet bindend voor het investeringscomité.

1.3.   Openbaarmaking van het InvestEU-scorebord

In overeenstemming met artikel 24, lid 5, van de InvestEU-verordening wordt het desbetreffende InvestEU-scorebord na de ondertekening van de overeenkomstige financierings- of investeringsverrichting door de uitvoerende partner en de financieel intermediair of, indien van toepassing, de eindontvanger op de InvestEU-website openbaar toegankelijk gemaakt. Voor kaderacties wordt het InvestEU-scorebord na de ondertekening van het eerste subproject openbaar toegankelijk gemaakt.

Wanneer de uitvoerende partner het verzoek om dekking door de EU-garantie bij het investeringscomité indient, moet hij het InvestEU-scorebord met de volledige informatie over alle pijlers indienen. Het InvestEU-scorebord moet een motivering van de beoordeling aan de hand van de pijlers 1 tot en met 6 bevatten, met inbegrip van de desbetreffende indicatoren en de indicatoren uit pijler 7. Het aan het investeringscomité voorgelegde InvestEU-scorebord kan dan ook commercieel gevoelige of vertrouwelijke informatie bevatten die niet mag worden gepubliceerd.

De uitvoerende partner dient uiterlijk tien werkdagen na de ondertekening van de financierings- of investeringsverrichting (of het eerste subproject in het geval van kaderacties) een openbare versie van het InvestEU-scorebord in bij het secretariaat van het investeringscomité, met daarin een beschrijving van de pijlers 1 tot en met 5 en de indicatoren in pijler 7, die openbaar toegankelijk zal worden gemaakt. Deze openbare versie van het InvestEU-scorebord bevat geen commercieel gevoelige of vertrouwelijke informatie. Omdat het financiële profiel van de financierings- of investeringsverrichting commercieel gevoelige informatie bevat, hoeft er geen informatie over pijler 6 in de openbare versie van het InvestEU-scorebord te worden verstrekt.

2.   Het InvestEU-scorebord

2.1.   Pijler 1 — de bijdrage van de financierings- of investeringsverrichting aan EU-beleidsdoelstellingen

Onder pijler 1 vermeldt de uitvoerende partner in hoeverre de financierings- of investeringsverrichting bijdraagt aan de InvestEU-gebieden die in overeenstemming met bijlage II bij de InvestEU-verordening, de investeringsrichtsnoeren en de voorwaarden van het desbetreffende financiële product in aanmerking komen. Met betrekking tot het lidstaatcompartiment in de zin van de artikelen 9 en 10 van de InvestEU-verordening zijn de beleidsdoelstellingen uit de desbetreffende bijdrageovereenkomst opgenomen in de beoordeling.

Financierings- en investeringsverrichtingen moeten in ten minste één in aanmerking komend gebied op het passende beleidsterrein van het desbetreffende financiële product vallen.

2.2.   Pijler 2 — de beschrijving van de additionaliteit van de financierings- of investeringsverrichting

Onder pijler 2 vermeldt de uitvoerende partner de belangrijkste argumenten waarom de financierings- of investeringsverrichting bovenop particuliere bronnen en/of bestaande steun uit andere overheidsbronnen komt. De uitvoerende partner moet in het bijzonder aantonen dat de financierings- of investeringsverrichting voldoet aan ten minste een van de kenmerken uit deel A, punt 2, tweede alinea, a) t/m f), van bijlage V bij de InvestEU-Verordening (zie aanhangsel 1).

2.3.   Pijler 3 — de tekortkoming van de markt of suboptimale investeringssituatie die met de financierings- of investeringsverrichting wordt aangepakt

Onder pijler 3 vermeldt de uitvoerende partner de tekortkoming(en) van de markt en suboptimale investeringssituatie(s) die met de financierings- of investeringsverrichting worden aangepakt. Met elke financierings- of investeringsverrichting moet ten minste een van de aspecten uit deel A, punt 1, a) t/m f), van bijlage V bij de InvestEU-verordening worden aangepakt. De uitvoerende partner vermeldt aan welke aspecten de financierings- of investeringsverrichting voldoet en motiveert dit (zie aanhangsel 2).

Op basis van deze vastgestelde aspecten beoordeelt de uitvoerende partner in hoeverre met de financierings- of investeringsverrichting suboptimale investeringssituaties en investeringskloven die voortkomen uit tekortkomingen van de markt worden aangepakt. Uitvoerende partners kennen in overeenstemming met de criteria uit aanhangsel 2 een score toe aan deze pijler. Verrichtingen waarmee slechts één tekortkoming van de markt of suboptimale investeringssituatie wordt aangepakt, krijgen een score die overeenkomt met “matig”, terwijl verrichtingen waarmee meer tekortkomingen van de markt of suboptimale investeringen worden aangepakt extra punten krijgen. Bovendien krijgen financierings- en investeringsverrichtingen waarmee slechts één tekortkoming van de markt wordt aangepakt extra punten op basis van het belang van de tekortkoming die hiermee wordt aangepakt en/of het feit dat deze gericht zijn op specifieke beleidsprioriteiten zoals beschreven in aanhangsel 2, tabellen 1 en 2.

2.4.   Pijler 4 — de financiële en technische bijdrage van de uitvoerende partner

Pijler 4 is gericht op de meerwaarde van de betrokkenheid van de uitvoerende partner, die financiële en technische voordelen oplevert voor de financierings- of investeringsverrichting. De totale score van pijler 4 wordt gebaseerd op de individuele scores van de onderliggende indicatoren zoals beschreven in aanhangsel 3. De aanpak voor financierings- en investeringsverrichtingen die bestaan uit directe financiering is anders dan die voor financiering via intermediairs.

Pijler 4 wordt met behulp van de hieronder beschreven indicatoren beoordeeld:

1.

de financiële voordelen die voortkomen uit de interventie van de uitvoerende partner (gewicht van directe financiering: 12,5 %; gewicht van financiering via intermediairs: 35 %). Dit heeft betrekking op de financiële voordelen die de interventie van de uitvoerende partner met zich meebrengt in verband met zijn tegenpartij, zoals een lagere rente;

2.

een langere looptijd voor de financiering die aan eindontvangers wordt verstrekt (uitsluitend voor gewicht van directe financiering: 25 %). Dit heeft betrekking op de looptijd gedurende welke de financiering beschikbaar wordt gesteld aan de eindontvanger;

3.

andere voordelen voor eindontvangers (uitsluitend voor gewicht van directe financiering: 12,5 %). Dit heeft betrekking op andere voordelen, zoals aflossingsvrije perioden, flexibelere geldopnamen, de mogelijkheid om de rente te herzien en bijdragen aan de diversificatie van financieringsbronnen voor eindontvangers;

4.

het aantrekken van andere investeerders en het signaaleffect (gewicht van directe financiering: 25 %; gewicht van financiering via intermediairs: 40 %): dit heeft betrekking op de katalysatorrol van de uitvoerende partner bij het mobiliseren van andere particuliere of overheidsinvesteerders en het signaaleffect op de markt;

5.

expertise op het gebied van financieel advies en/of financiële structurering (zowel gewicht van directe financiering als van financiering via intermediairs: 12,5 %): dit heeft betrekking op alle aspecten van de expertise op het gebied van financieel advies/financiële structurering van de uitvoerende partner (ook in zijn hoedanigheid van adviespartner van de InvestEU-advieshub). Hieronder vallen de vroegtijdige betrokkenheid van adviesdiensten, de interne expertise van de uitvoerende partner die bijdraagt aan de verbetering van de financiële structuur van een financierings- of investeringsverrichting tijdens de voorbereiding of uitvoering, indien van toepassing ook door middel van innovatieve financieringsstructuren;

6.

technisch advies en technische bijdrage (zowel gewicht van directe financiering als van financiering via intermediairs: 12,5 %): alle aspecten van het technische advies dat de uitvoerende partner geeft (ook in zijn hoedanigheid van adviespartner van de InvestEU-advieshub). Hieronder vallen de vroegtijdige betrokkenheid van adviesdiensten, de betrokkenheid van externe technische bijstand die door de uitvoerende partner is gefinancierd of waarop hij toezicht heeft gehouden, en de interne expertise van de uitvoerende partner die bijdraagt aan de verbetering van een financierings- of investeringsverrichting, met inbegrip van de mogelijkheid om hierin te investeren en de verwezenlijking van de investeringen/projecten/financieringen.

2.5.   Pijler 5 — de impact van de financierings- of investeringsverrichting

De totale score van deze pijler wordt gebaseerd op de individuele scores van de onderliggende indicatoren en subindicatoren zoals beschreven in aanhangsel 4 hieronder. De aanpak voor financierings- en investeringsverrichtingen bestaande uit directe financiering is anders dan voor die bestaande uit financiering via intermediairs.

2.5.1.   Directe financiering

De hieronder genoemde aspecten en de daaruit volgende indicatoren en subindicatoren moeten worden toegepast.

1.

Impact op economie en groei: deze indicator vormt een weergave van de bijdrage van een financierings- of investeringsverrichting aan de economische activiteit en de duurzame groei wat betreft sociaaleconomische kosten en baten. De score die aan deze indicator wordt toegekend, wordt gebaseerd op de economische rentabiliteit van de financierings- of investeringsverrichting die wordt berekend door de uitvoerende partner (8).

De economische rentabiliteit wordt gekwantificeerd aan de hand van beste praktijken op het gebied van economische beoordeling. Daarin wordt uitgegaan van de sociaaleconomische kosten en baten van de financierings- of investeringsverrichting, inclusief de overloopeffecten ervan (zoals positieve effecten op het gebied van onderzoek en ontwikkeling en innovatie, klimaatvoordelen op lange termijn, arbeidsmarkteffecten en/of positieve en negatieve milieueffecten). Van sommige projecten is de economische rentabiliteit echter moeilijk te ramen of wordt met de methoden voor de economische beoordeling niet noodzakelijkerwijs een numerieke economische rentabiliteit gewaarborgd (bijvoorbeeld een multicriteria-analyse). In een aantal sectoren is de naleving van EU-normen de sturende factor en is de beoordeling voornamelijk gericht op het vaststellen van de minst dure oplossing om deze doelstellingen te behalen (bijvoorbeeld de behandeling van water en afval).

Als de economische rentabiliteit niet kwantificeerbaar is, kan de score van deze indicator worden gebaseerd op een gemotiveerde kwalitatieve beoordeling van de sociaaleconomische kosten en baten van het project (9) en de verwachte gevolgen ervan voor de economische activiteit en duurzame groei. Deze kwalitatieve beoordeling moet worden gecombineerd met een analyse van de geschiktheid van zowel de investeringskosten als de operationele kosten voor het behalen van de verwachte doelstellingen, mogelijk door middel van een minste-kostenanalyse en benchmarking met vergelijkbare investeringen.

Deze indicator is goed voor [40 %] van de totale score van deze pijler.

2.

Impact op de werkgelegenheid: deze indicator vormt een weergave van de verwachte bijdrage van de financierings- of investeringsverrichting wat betreft de banen die gedurende de looptijd van de financierings- of investeringsverrichting worden gecreëerd of ondersteund, met inachtneming van de hoogte van de financiering die met de financierings- of investeringsverrichting is verstrekt. De uitvoerende partner moet ook iets zeggen over de gendersamenstelling van de eindontvanger (vooral in functies met beslissingsbevoegdheid).

Deze indicator is goed voor [15 %] van de totale score van deze pijler.

3.

Aspecten van duurzaamheidstoetsing: deze indicator vormt een weergave van de resultaten van de controles en beoordelingen op het gebied van duurzaamheidstoetsing (10), indien van toepassing, waaronder:

dit project, met inbegrip van verzachtende of compenserende maatregelen die zijn getroffen, heeft geen grote schadelijke gevolgen voor een of meer van de drie duurzaamheidsdimensies (klimaat, milieu en sociaal) op basis van InvestEU-screening;

het project heeft positieve klimaat-, milieu- en/of sociale gevolgen.

De duurzaamheidsindicator is goed voor [45 %] van de totale score van deze pijler en is gebaseerd op de scores van de volgende onderliggende subindicatoren gewogen zoals daarin aangegeven, inclusief daarin aangegeven extra punten, die kunnen worden toegekend als een bonus in het geval de projectontwikkelaar, in samenwerking met de uitvoerende partner, ermee instemt deel te nemen aan de positieve agenda zoals beschreven in de richtsnoeren voor duurzaamheidstoetsing:

i)

klimaataspecten [15 %]: deze subindicator vormt een weergave van de positieve of negatieve klimaatgevolgen en -risico’s van de financierings- of investeringsverrichting.

De uitvoerende partner moet controleren:

of er sprake is van negatieve permanente of tijdelijke klimaatgevolgen die verband houden met het project wat betreft adaptatie aan (klimaateffecten, gevaren en risico’s) en mitigatie van (broeikasgasemissies) klimaatverandering en of en in hoeverre deze worden gemitigeerd of gecompenseerd;

hoe met deze klimaatgerelateerde problemen wordt omgegaan (d.w.z. maatregelen die zijn genomen om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen of om het resterende risico van de gevolgen en gevaren van klimaatverandering tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen);

of er sprake is van positieve klimaatgevolgen die voortkomen uit de projecten (11) en het significantieniveau ervan;

ii)

vrijwillige positieve agenda (bonus) [7,5 %]: deze subindicator wordt gebruikt als bonus en vormt een weergave van vrijwillige klimaatbeoordelingen die worden uitgevoerd voor projecten onder de in de richtsnoeren voor duurzaamheidstoetsing vastgestelde drempel en van het feit dat er maatregelen worden getroffen om vastgestelde klimaatrisico’s aan te pakken;

iii)

milieuaspecten [15 %]: deze subindicator vormt een weergave van de positieve of negatieve milieugevolgen en -risico’s van de financierings- of investeringsverrichting.

De uitvoerende partner moet controleren:

of er sprake is van negatieve permanente of tijdelijke milieugevolgen en of en in hoeverre deze worden gemitigeerd of gecompenseerd;

hoe de milieugerelateerde gevolgen en risico’s worden beheerd (overblijvende risico’s na de uitvoering van verzachtende en/of compenserende maatregelen);

of er sprake is van positieve milieugevolgen die voortkomen uit de projecten (12) en het significantieniveau ervan;

iv)

vrijwillige positieve agenda (bonus) [7,5 %]: deze subindicator wordt gebruikt als bonus en vormt een weergave van een vrijwillige verbintenis tot maatregelen die kunnen bijdragen aan het versterken van de positieve effecten van het project en/of aan het verder verzachten van de gevolgen, op basis van de uitgevoerde beoordeling;

v)

sociale aspecten [15 %]: deze subindicator vormt een weergave van de positieve of negatieve sociale gevolgen en risico’s van de financierings- of investeringsverrichting.

De uitvoerende partner moet controleren:

of er sprake is van negatieve permanente of tijdelijke sociale gevolgen en of en in hoeverre deze worden gemitigeerd of gecompenseerd;

hoe deze aan sociale aspecten gerelateerde gevolgen en risico’s worden beheerd (overblijvende risico’s na de invoering van verzachtende en/of compenserende maatregelen);

of er sprake is van positieve sociale gevolgen die voortkomen uit het project (13) en het significantieniveau ervan.

vi)

vrijwillige positieve agenda (bonus) [7,5 %]: deze subindicator wordt gebruikt als bonus en vormt een weergave van een vrijwillige verbintenis tot maatregelen die kunnen bijdragen aan het versterken van de positieve effecten van het project en/of aan het verder verzachten van de gevolgen, op basis van de uitgevoerde beoordeling.

Aanhangsel 4, tabel 2, bevat gedetailleerdere informatie over de scorecriteria met betrekking tot de in punt 3 bedoelde aspecten van duurzaamheidstoetsing.

Voor projecten waarvoor op basis van de bepalingen uit de richtsnoeren voor duurzaamheidstoetsing geen impact is vastgesteld waarbij voor een specifieke subindicator een nadere beoordeling nodig is, wordt de score voor “Aspecten van duurzaamheidstoetsing” als “Goed” beschouwd zolang wordt gewaarborgd dat de relevante juridische voorschriften worden nageleefd en aan het investeringscomité wordt gemotiveerd waarom er niet wordt getoetst. Er kunnen extra punten worden toegekend indien er duidelijk positieve gevolgen worden vastgesteld of er vrijwillige maatregelen worden getroffen om de duurzaamheidsprestaties te verbeteren.

Voor de subindicatoren die onder de “Aspecten van duurzaamheidstoetsing” vallen, kan in de garantieovereenkomst een equivalent systeem van de uitvoerende partner worden overeengekomen.

2.5.2.   Financiering via intermediairs

Deze pijler verschaft een beoordeling van de impact van de overeenkomstige financierings- of investeringsverrichting op de toegang tot financiering en de verbetering van de financieringsvoorwaarden voor eindontvangers. De beoordeling wordt gebaseerd op de volgende indicatoren en subindicatoren:

1.

De verbetering van de toegang tot financiering en van de financieringsvoorwaarden voor eindontvangers: deze indicator vormt een weergave van de volgende aspecten:

i)

de omvang van de financiering die de financieel intermediair beschikbaar stelt aan eindontvangers in verband met de door InvestEU ondersteunde financiering (d.w.z. hefboomeffect) (gewicht: 30 %);

ii)

de voordelen voor eindontvangers (gewicht 30 %): deze indicator omvat een aantal voordelen die voor de eindontvanger worden gecreëerd;

iii)

de verwachte gevolgen voor het financiële ecosysteem (gewicht: 20 %), beter concurrentievermogen/diversificatie van financieringsbronnen/nieuw product/nieuwe intermediairs.

Deze indicator is goed voor [80 %] van de totale score van pijler 5.

2.

Impact op de werkgelegenheid: deze indicator wordt gebaseerd op de werkgelegenheid die naar verwachting wordt ondersteund bij de eindontvanger, voor elk miljoen EUR van de financiering die wordt verstrekt door de financierings- of investeringsverrichting.

Deze indicator is goed voor [20 %] van de totale score van pijler 5.

2.6.   Pijler 6 — het financiële profiel van de financierings- of investeringsverrichting

Het financiële profiel van de financierings- of investeringsverrichting wordt beoordeeld op basis van relevante risicomaatstaven, zoals het verwachte verlies, de reikwijdte van het verwachte verlies in het kader van het financiële product waartoe de financierings- of investeringsverrichting behoort, de verrekenprijs, de verwachte interne rentabiliteit en de rating van de tegenpartij of andere kwantitatieve informatie over risicoaspecten in overeenstemming met de financiële criteria die voor elk financieel product zijn gedefinieerd in de garantieovereenkomst (zie aanhangsel 5). Indien dergelijke risicomaatstaven niet beschikbaar zijn voor de financiële criteria die voor elk financieel product zijn gedefinieerd in de garantieovereenkomst, moet er een kwalitatieve beoordeling worden verschaft van de wijze waarop de financierings- of investeringsverrichting past in de beoogde totale portefeuille die met het financiële product van InvestEU wordt ondersteund.

2.7.   Pijler 7 — aanvullende indicatoren

Deze pijler bevat een lijst verplichte indicatoren (zie aanhangsel 6) zonder score.

De lijst verplichte indicatoren omvat specifieke indicatoren voor de desbetreffende verrichting, waarmee het investeringscomité meer gedetailleerde informatie over specifieke aspecten van de financierings- of investeringsverrichting kan verkrijgen, zoals de gemobiliseerde investering, het multiplicatoreffect en andere relevante specifieke indicatoren voor de desbetreffende verrichting die door het desbetreffende financiële product zijn vastgesteld.

De lijst kan ook indicatoren voor lidstaatcompartimenten bevatten, indien de lidstaat en de Commissie deze zijn overeengekomen in de bijdrageovereenkomst en ze zijn omgezet in de desbetreffende garantieovereenkomst met de uitvoerende partner.

In geval van financiering via intermediairs moet de uitvoerende partner informatie verstrekken over de ecologische, sociale en governanceaspecten (14) indien van toepassing (15). Deze indicator vormt een weergave van de manier waarop financieel intermediairs ecologische, sociale en governanceaspecten stroomlijnen in hun activiteit. De uitvoerende partner moet controleren of de financieel intermediair een systeem voor sociaal en milieubeheer (of een equivalent) heeft dat in verhouding staat tot het risicoprofiel op het gebied van duurzaamheid (16) van zijn portefeuille(s). De uitvoerende partner moet een korte beschrijving geven van het niveau van de controles die bij de financieel intermediair zijn uitgevoerd en of het systeem voor sociaal en milieubeheer toereikend wordt geacht voor het duurzaamheidsrisico van zijn portefeuille (in overeenstemming met de voorschriften uit hoofdstuk 3 van de richtsnoeren voor duurzaamheidstoetsing). Hierbij moet ook worden aangegeven of er kloven zijn vastgesteld en of de intermediair deze eventueel heeft moeten dichten.


(1)  Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van het InvestEU-programma en tot wijziging van Verordening (EU) 2015/1017 (PB L 107, 26.3.2021, blz. 30).

(2)  Zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 10, van de InvestEU-verordening.

(3)  Dat wil zeggen een faciliteit, programma of structuur met onderliggende subprojecten in de zin van artikel 24, lid 6, van de InvestEU-verordening. Om twijfel te voorkomen: elke verwijzing naar financierings- of investeringsverrichtingen in dit document omvat ook kaderacties.

(4)  Bij het samenvoegen van de scores van subindicatoren moeten algemene afrondingsregels worden toegepast. Er moet op basis van twee decimalen worden afgerond naar het dichtstbijzijnde hele getal: matig (1): 1,00 ≤ x ≤ 1,50; goed (2): 1,51 ≤ x ≤ 2,50; zeer goed (3): 2,51 ≤ x ≤ 3,50; uitstekend (4): 3,51 ≤ x ≤ 4,00.

(5)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/1078 van de Commissie van 14 april 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad door de investeringsrichtsnoeren voor het InvestEU-fonds vast te stellen (PB L 234 van 2.7.2021, blz. 18).

(6)  Mededeling van de Commissie betreffende technische richtsnoeren voor duurzaamheidstoetsing in het kader van het InvestEU-fonds (Technical guidance on sustainability proofing for the InvestEU Fund) (C(2021) 2632 final) (PB C 280 van 13.7.2021, blz. 1).

(7)  Mededeling van de Commissie betreffende richtsnoeren voor de tracering van klimaat- en milieu-uitgaven in het kader van het InvestEU-programma (InvestEU Programme climate and environmental tracking guidance) (C(2021) 3316 final)

(8)  In overeenstemming met de eigen methoden van de uitvoerende partner. Indien de uitvoerende partner geen eigen methode heeft, moeten de relevante verwijzingen uit de richtsnoeren voor duurzaamheidstoetsing als hulpmiddel worden gebruikt bij de analyse. De methode die wordt gebruikt voor het berekenen van de economische rentabiliteit moet in overeenstemming zijn met internationaal aanvaarde goede praktijken. De uitvoerende partner moet een duidelijke motivering geven bij de onderliggende hypothesen die zijn gebruikt voor het berekenen van de economische rentabiliteit, met inbegrip van de in overweging genomen voordelen en de eenheidswaarden die zijn gebruikt voor het bepalen van de monetaire waarde.

(9)  Van de referentiedocumenten die worden beschreven in de richtsnoeren voor duurzaamheidstoetsing bevatten zowel de handleiding over de kosten-batenanalyse van de Commissie als het toekomstige Vademecum voor economische beoordeling voor een aantal sectoren een indicatie over de gebruikelijke kosten en baten. De uitvoerende partner kan ook gebruikmaken van alternatieve, internationaal erkende methoden.

(10)  In overeenstemming met de bepalingen van de richtsnoeren voor duurzaamheidstoetsing.

(11)  Niet op vrijwillige basis uitgevoerd zoals is beschreven in het volgende punt over de “vrijwillige positieve agenda”.

(12)  Zie voetnoot 10.

(13)  Zie voetnoot 10.

(14)  In overeenstemming met de bepalingen van de richtsnoeren voor duurzaamheidstoetsing.

(15)  In het geval van kaderacties, indien deze beschikbaar is op het moment van indienen.

(16)  Zoals gedefinieerd in de richtsnoeren voor duurzaamheidstoetsing.


AANHANGSEL 1

Pijler 2 — de beschrijving van de additionaliteit van de financierings- of investeringsverrichting

Om aan te tonen dat de financierings- en investeringsverrichtingen die door de EU-garantie worden ondersteund additioneel zijn ten opzichte van de bestaande markt- en andere overheidssteun, verstrekken de uitvoerende partners gegevens waarmee ten minste een van de volgende kenmerken wordt aangetoond:

a)

steun via een positie die achtergesteld is ten opzichte van andere openbare of particuliere kredietverleners of binnen de financieringsstructuur;

b)

steun in eigen vermogen of quasi-eigen vermogen of via schuldvorderingen met een lange looptijd, prijsstelling, zekerheidsvereisten of andere voorwaarden die onvoldoende beschikbaar zijn op de markt of via andere overheidsbronnen;

c)

steun voor verrichtingen die een hoger risicoprofiel dragen dan het risico dat de uitvoerende partner gewoonlijk aanvaardt bij zijn gebruikelijke activiteiten, of steun aan uitvoerende partners als aanvulling op de eigen capaciteit van die partners om dergelijke verrichtingen te ondersteunen;

d)

participatie in mechanismen voor risicodeling die gericht zijn op beleidsterreinen die de uitvoerende partner blootstellen aan risiconiveaus die hoger liggen dan de niveaus die deze uitvoerende partner gewoonlijk aanvaardt of hoger dan particuliere financiële actoren kunnen aanvaarden of bereid zijn te aanvaarden;

e)

steun die extra openbare of particuliere financiering bevordert of aantrekt en die een aanvulling vormt op andere particuliere en commerciële bronnen, met name van traditioneel risicomijdende categorieën beleggers of institutionele beleggers, als gevolg van het signaaleffect van de steun die uit hoofde van het InvestEU-fonds wordt verstrekt;

f)

steun via financiële producten die in de beoogde landen of regio’s niet beschikbaar zijn of niet in voldoende mate worden aangeboden als gevolg van ontbrekende, onderontwikkelde of onvolledige markten.

Voor financierings- en investeringsverrichtingen via een intermediair, met name in het geval van steun voor kmo’s, wordt de additionaliteit gecontroleerd op het niveau van de intermediair in plaats van het niveau van de eindontvanger. Er wordt geacht sprake te zijn van additionaliteit wanneer via het InvestEU-fonds steun wordt verstrekt aan een financieel intermediair bij de totstandbrenging van een nieuwe portefeuille met een hoger risiconiveau of voor het vergroten van het volume aan activiteiten die reeds een groot risico met zich meebrengen in vergelijking met de risiconiveaus die particuliere en openbare financiële actoren momenteel kunnen aanvaarden of bereid zijn te aanvaarden in de beoogde landen of regio’s.


AANHANGSEL 2

Pijler 3 — de tekortkoming van de markt of suboptimale investeringssituatie die met de financierings- of investeringsverrichting wordt aangepakt

Een onderbouwde beschrijving van de tekortkoming van de markt of suboptimale investeringssituatie die met de financierings- of investeringsverrichting wordt aangepakt op basis van de voorschriften uit deel A, punt 1, van bijlage V bij de InvestEU-verordening, zoals in de tweede alinea, punten a) tot en met f), is weergegeven.

Teneinde tekortkomingen van de markt of suboptimale investeringssituaties aan te pakken, zoals bedoeld in artikel 209, lid 2, punt a), van het Financieel Reglement (1), omvatten de door de financierings- en investeringsverrichtingen beoogde investeringen een van volgende aspecten:

a)

publieke goederen die de exploitant of onderneming onvoldoende financiële voordelen opleveren (zoals onderwijs en vaardigheden, gezondheidszorg en toegankelijkheid, beveiliging en defensie, en infrastructuur die beschikbaar is zonder kosten of tegen verwaarloosbare kosten);

b)

externe factoren die de exploitant of onderneming in het algemeen niet kan internaliseren, zoals investeringen in onderzoek en ontwikkeling, energie-efficiëntie, bescherming van het klimaat of het milieu;

c)

informatieasymmetrie, met name in het geval van kmo’s en kleine midcapondernemingen, met inbegrip van hogere risiconiveaus voor startende bedrijven, bedrijven met voornamelijk immateriële activa of onvoldoende onderpand, of bedrijven die zich richten op activiteiten met een hoger risicogehalte;

d)

grensoverschrijdende infrastructuurprojecten en bijbehorende diensten of fondsen die op grensoverschrijdende basis investeren om de versnippering op de interne markt tegen te gaan en er een betere coördinatie tot stand te brengen;

e)

blootstelling in bepaalde sectoren, landen of regio’s aan risiconiveaus die hoger zijn dan particuliere financiële actoren kunnen of willen aanvaarden, ook als de investering niet of niet in dezelfde mate zou hebben plaatsgevonden vanwege de nieuwheid van een innovatie of onbeproefde technologie of de risico’s die eraan verbonden zijn;

f)

nieuwe of complexe tekortkomingen van de markt of suboptimale investeringssituaties overeenkomstig artikel 9, lid 1, punt a), iii), van deze verordening.

Tabel 1

Pijler 3 — alle financierings- en investeringsverrichtingen met uitzondering van financiering via intermediairs voor kmo’s en kleine midcapondernemingen

Indicator

Matig (= 1)

Goed (= 2)

Zeer goed (= 3)

Uitstekend (= 4)

De tekortkoming van de markt of suboptimale investeringssituatie die met de financierings- of investeringsverrichting wordt aangepakt

Een standaard financierings- of investeringsverrichting waarmee een tekortkoming van de markt of suboptimale investeringssituatie wordt aangepakt die inherent is aan de belangrijkste markt/sector

OF

Een financierings- of investeringsverrichting waarmee een belangrijke tekortkoming van de markt wordt aangepakt die zich wat betreft gangbaarheid (significantie) in het lagere deel van het spectrum in de desbetreffende markt bevindt

Een financierings- of investeringsverrichting waarmee i) een tekortkoming van de markt of suboptimale investeringssituatie wordt aangepakt die inherent is aan de belangrijkste markt/sector, en ii) een andere relevante tekortkoming van de markt wordt aangepakt

OF

Een financierings- of investeringsverrichting waarmee een belangrijke tekortkoming van de markt wordt aangepakt die zich wat betreft gangbaarheid (significantie) in het middelste deel van het spectrum in de desbetreffende markt bevindt

Een financierings- of investeringsverrichting waarmee i) een tekortkoming van de markt of suboptimale investeringssituatie wordt aangepakt die inherent is aan de belangrijkste markt/sector, en ii) ten minste twee andere relevante tekortkomingen van de markt of suboptimale investeringssituaties worden aangepakt

OF

Een financierings- of investeringsverrichting waarmee een belangrijke tekortkoming van de markt wordt aangepakt die zich wat betreft gangbaarheid (significantie) in het hogere deel van het spectrum in de desbetreffende markt bevindt

Een financierings- of investeringsverrichting die exemplarisch of transformatief is doordat hiermee verschillende tekortkomingen van de markt of suboptimale investeringssituaties worden aangepakt door middel van disruptieve innovatie/technologie of overloopeffecten


Tabel 2

Pijler 3 — financiering via intermediairs voor kmo’s en kleine midcapondernemingen

Financiering via intermediairs die gericht is op kmo’s en kleine midcapondernemingen krijgt één punt. Als de financiering plaatsvindt in landen waarin de meeste toewijzingen (> 50 % van de financierings- of investeringsverrichting) worden verwacht in regio’s die bezig zijn met cohesie of rechtvaardige transitie (2), of voor financierings- en investeringsverrichtingen die specifiek gericht zijn op beleidsprioriteiten op het gebied van onderzoek en innovatie in EU-lidstaten die matige of opkomende innovatoren zijn (3), wordt de score van de financierings- of investeringsverrichting met een punt verhoogd. Er worden extra punten toegekend als de financierings- of investeringsverrichting is gericht op kwetsbare/beperkte segmenten van het kmo-ecosysteem (micro-ondernemingen, sociale ondernemingen, effectgerichte ondernemingen, start-ups of jonge ondernemingen, ondernemingen die in handen zijn van of worden gerund door vrouwen, ondernemingen die worden gerund door kwetsbare/sociaaleconomisch kansarme groepen, jonge boeren enz.) of is gericht op aanvullende beleidsprioriteiten (duurzaamheid, innovatie, vaardigheden, onderwijs en opleiding, digitalisering, investering in plattelandsgebieden, de culturele en creatieve sector). De eindscore komt overeen met de som van de punten behaald voor A, B, C en D, zoals hieronder beschreven.

A.

Toegang tot financiering (Matig = 1)

B.

Als de financierings- of investeringsverrichting plaatsvindt in een regio die bezig is met cohesie of rechtvaardige transitie (meer dan 50 % van de financierings- of investeringsverrichting) of als de financierings- of investeringsverrichting specifiek gericht is op beleidsprioriteiten op het gebied van onderzoek en innovatie in EU-lidstaten die matige of opkomende innovatoren zijn, wordt de score met een punt verhoogd

C.

Als de financierings- of investeringsverrichting gericht is op kwetsbare/beperkte segmenten (10 % tot 50 % van de financierings- of investeringsverrichting), wordt de score met een punt verhoogd

OF

Als de financierings- of investeringsverrichting gericht is op kwetsbare/beperkte segmenten (meer dan 50 % van de financierings- of investeringsverrichting), wordt de score met twee punten verhoogd

D.

Als de financierings- of investeringsverrichting gericht is op aanvullende beleidsprioriteiten (10 % tot 50 % van de financierings- of investeringsverrichting), wordt de score met een punt verhoogd

OF

Als de financierings- of investeringsverrichting gericht is op aanvullende beleidsprioriteiten (meer dan 50 % van de financierings- of investeringsverrichting), wordt de score met twee punten verhoogd


(1)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(2)  In geval van kaderacties moet het criterium op geaggregeerd niveau worden gecontroleerd.

(3)  Voor de EU-lidstaten die matige en opkomende innovatoren zijn, zie het Europees innovatiescorebord op: https://ec.europa.eu/growth/industry/policy/innovation/scoreboards_en


AANHANGSEL 3

Pijler 4 — de financiële en technische bijdrage van de uitvoerende partner

Tabel 1

Directe financiering

Indicatoren

Matig (= 1)

Goed (= 2)

Zeer goed (= 3)

Uitstekend (= 4)

1.

Financiële voordelen die voortkomen uit de interventie van de uitvoerende partner (gewicht: 12,5 %)

FM  (1) <= 5 basispunten

5 basispunten < FM <= 30 basispunten

30 basispunten < FM <= 100 basispunten

FM > 100 basispunten

Elke andere financierings- of investeringsverrichting die niet wordt genoemd in de volgende onderdelen

Tranches met een hogere rang

Achtergestelde leningen, mezzaninetranches, hybride obligaties, voorwaardelijke leningen en garanties

Verrichtingen met eigen vermogen of quasi-eigen vermogen

2.

Langere looptijd (gewicht: 25 %)

De eindontvanger haalt regelmatig middelen op met een vergelijkbare looptijd of de verlenging van de looptijd bedraagt minder dan 30 %

De eindontvanger zou gemakkelijk middelen kunnen ophalen met een vergelijkbare looptijd of de verlenging van de looptijd bedraagt 30 % tot 49 %

De eindontvanger kan met enige moeite middelen ophalen met een vergelijkbare looptijd of de verlenging van de looptijd bedraagt 50 % tot 99 %

De eindontvanger kan geen middelen ophalen met een vergelijkbare looptijd of de verlenging van de looptijd bedraagt 100 % of meer

3.

Andere voordelen voor eindontvangers

(gewicht: 12,5 %)

Elementen die voor de score in aanmerking worden genomen:

a)

de flexibiliteit van geldopnamen

b)

terugbetalingen aangepast aan de beschikbare middelen (sculpted repayments)

c)

de lengte van de beschikbaarheidsperiode voor uitbetalingen

d)

de duur van de aflossingsvrije periode

e)

de mogelijkheid om rentes te om te zetten/te herzien

f)

de duur van de periode met vaste rente

g)

financiering in lokale valuta binnen de EU

h)

bijdrage aan de diversificatie en stabiliteit van de financiering van de eindontvanger

i)

achtergestelde positie

j)

overig, nader te specificeren (zoals zekerheidsvereisten, die zich kunnen voordoen bij de financierings- of investeringsverrichting)

Geen van de bovenstaande elementen zijn van toepassing

Een of twee van de bovenstaande elementen zijn van toepassing

Drie of vier van de bovenstaande elementen zijn van toepassing

Ten minste vijf van de bovenstaande elementen zijn van toepassing

4.

Aantrekken en signaaleffect

(gewicht: 25 %)

Naar verwachting heeft de betrokkenheid van de uitvoerende partner bij de financierings- of investeringsverrichting geen: i) katalysatoreffect voor het aantrekken van andere medefinanciers/borgstellers/investeerders (bijv. de uitvoerende partner cofinanciert uitsluitend met eigen vermogen van de kredietnemer),

en/of ii) signaaleffect op de desbetreffende markt

De betrokkenheid van de uitvoerende partner bij de financierings- of investeringsverrichting heeft naar verwachting enige gevolgen voor het mobiliseren van andere medefinanciers/borgstellers/investeerders en voor het signaal dat de verrichting/investeringen naar verwachting solide zijn en steun verdienen, waardoor de volledige financiering en uitvoering mogelijk worden gemaakt

De betrokkenheid van de uitvoerende partner bij de financierings- of investeringsverrichting heeft naar verwachting aanzienlijke gevolgen voor het besluit van andere financiers/borgstellers/investeerders om zich te verbinden aan of ook te investeren naast de verrichting en heeft dus een sterk katalysatoreffect. Dit omvat situaties waarin de uitvoerende partner van belang is geweest door zijn financiering te combineren met financiering met subsidies van derden of andere vormen van externe steun voor specifieke projecten/programma’s

De betrokkenheid van de uitvoerende partner bij de financierings- of investeringsverrichting is naar verwachting essentieel voor de verwezenlijking van de verrichting en/of het behalen van het beoogde financieringsniveau (zonder de uitvoerende partner gaat het project waarschijnlijk niet of minder snel door of is dit minder groot). Voorbeelden hiervan zijn: i) de uitvoerende partner in de rol van hoeksteenbelegger; ii) de combinatie van de leningen van de uitvoerende partner met bronnen van andere openbare en/of particuliere partijen

5.

Expertise op het gebied van financieel advies en/of financiële structurering

(gewicht: 12,5 %)

De expertise van de uitvoerende partner op het gebied van financiële structurering is niet vereist en de betrokkenheid van de uitvoerende partner is naar verwachting marginaal. Voor het initiëren van de investering wordt geen gebruik gemaakt van de expertise van de uitvoerende partner

De expertise van de uitvoerende partner op het gebied van financiële structurering heeft naar verwachting positieve gevolgen voor de financieringsstructuur van de investering en is naar verwachting van waarde voor de tegenpartij, en/of voor het initiëren van de investering wordt naar verwachting een beroep gedaan op de expertise van de uitvoerende partner

De expertise van de uitvoerende partner op het gebied van financiële structurering heeft naar verwachting aanzienlijke gevolgen voor de financieringsstructuur van de investering en is naar verwachting van aanzienlijke waarde voor de tegenpartij (bijvoorbeeld door het versnellen van de financiële afsluiting of het toepassen van gestandaardiseerde structuren enz.) en/of voor het initiëren van de investering wordt naar verwachting een beroep gedaan op de expertise van de uitvoerende partner

De bijdrage van de expertise van de uitvoerende partner op het gebied van financiële structurering is naar verwachting innovatief en van grote waarde voor de tegenpartij (bijvoorbeeld door de financiële afsluiting aanzienlijk te versnellen of gestandaardiseerde structuren toe te passen op complexe zaken, technische bijstand of ondersteunend advies voor de financiële structurering van de verrichting, deskundigen uit de financiële sector enz.)

6.

Technisch advies en technische bijdrage

(gewicht: 12,5 %)

De eindontvanger had de diensten voor technisch advies en/of technische bijdrage van de uitvoerende partner niet nodig

Dankzij het technisch advies van de uitvoerende partner wordt de kwaliteit van de investering gewaarborgd met projectspecifieke uitbetalingsvoorwaarden, ad-hocinterventies (bijv. toezichtbezoeken om de naleving van de uitbetalingsvoorwaarden te waarborgen)

OF

Jaarlijkse verslagen over de voortgang van het project

De uitvoerende partner ondersteunt de technische voorbereiding of structurering van de financierings- of investeringsverrichting om deze beter af te stemmen op de beleidsdoelstellingen

OF

Gerichte (technische, economische, inkoopgerelateerde, klimatologische, milieugerelateerde, sociale) inputs en waardevolle richtsnoeren over functies van het project of ontwerpopties, regelmatige interventies (bijv. toezichtbezoeken om de naleving van normen te waarborgen)

OF

Gericht (inkoop-, klimaat-, milieu-, sociaal) toezicht

De uitvoerende partner ondersteunt de technische voorbereiding of structurering van de financierings- of investeringsverrichting om deze volledig af te stemmen op de beleidsdoelstellingen

OF

De technische ondersteuning van de uitvoerende partner is van grote invloed op de technische of economische kwaliteit van de investering, met name via specifieke technische bijstand of ondersteunende adviezen

OF

Aanzienlijk fysiek toezicht, zoals voor complexe projecten of projecten met een hoog risico


Tabel 2

Financiering via intermediairs

Indicatoren

Matig (= 1)

Goed (= 2)

Zeer goed (= 3)

Uitstekend (= 4)

1.

Financiële voordelen die voortkomen uit de interventie van de uitvoerende partner

(gewicht: 35 %)

Elke andere financierings- of investeringsverrichting die niet wordt genoemd in de volgende onderdelen

Tranches met een hogere rang

Achtergestelde leningen, mezzaninetranches, hybride obligaties, voorwaardelijke leningen en garanties

Verrichtingen met eigen vermogen of quasi-eigen vermogen

2.

Aantrekken en signaaleffect

(gewicht: 40 %)

Naar verwachting heeft de betrokkenheid van de uitvoerende partner bij de financierings- of investeringsverrichting geen: i) katalysatoreffect voor het aantrekken van andere medefinanciers/borgstellers/investeerders (bijv. de uitvoerende partner cofinanciert uitsluitend met eigen vermogen van de kredietnemer),

en/of ii) signaaleffect op de desbetreffende markt

De betrokkenheid van de uitvoerende partner bij de financierings- of investeringsverrichting heeft naar verwachting enige gevolgen voor het mobiliseren van andere medefinanciers/borgstellers/investeerders en voor het signaal dat de investeringen naar verwachting solide zijn en steun verdienen, waardoor de volledige financiering en uitvoering mogelijk worden gemaakt

De betrokkenheid van de uitvoerende partner bij de financierings- of investeringsverrichting heeft naar verwachting aanzienlijke gevolgen voor het besluit van andere financiers/borgstellers/investeerders om zich te verbinden aan of ook te investeren naast de verrichting en heeft dus een sterk katalysatoreffect. Dit omvat situaties waarin de uitvoerende partner van belang is geweest door zijn financiering te combineren met subsidies van derden of andere vormen van externe steun voor specifieke projecten/programma’s

De betrokkenheid van de uitvoerende partner bij de financierings- of investeringsverrichting is naar verwachting essentieel voor de verwezenlijking van de verrichting en/of het behalen van het beoogde financieringsniveau. Voorbeelden hiervan zijn: i) de uitvoerende partner in de rol van hoeksteenbelegger, ii) de combinatie van de leningen van de uitvoerende partner met bronnen van andere openbare en/of particuliere partijen

3.

Expertise op het gebied van financieel advies en financiële structurering

(gewicht: 12,5 %)

De expertise van de uitvoerende partner op het gebied van financiële structurering is niet vereist en de betrokkenheid van de uitvoerende partner is naar verwachting marginaal. Voor het initiëren van de investering wordt geen gebruik gemaakt van de expertise van de uitvoerende partner

De expertise van de uitvoerende partner op het gebied van financiële structurering heeft naar verwachting positieve gevolgen voor de financieringsstructuur van de investering en is naar verwachting van waarde voor de tegenpartij, en/of voor het initiëren van de investering wordt naar verwachting een beroep gedaan op de expertise van de uitvoerende partner

De expertise van de uitvoerende partner op het gebied van financiële structurering heeft naar verwachting aanzienlijke gevolgen voor de financieringsstructuur van de investering en is naar verwachting van aanzienlijke waarde voor de tegenpartij (bijvoorbeeld door het versnellen van de financiële afsluiting of het toepassen van gestandaardiseerde structuren enz.) en/of voor het initiëren van de investering wordt naar verwachting een beroep gedaan op de expertise van de uitvoerende partner

De bijdrage van de expertise van de uitvoerende partner op het gebied van financiële structurering is naar verwachting innovatief en van grote waarde voor de tegenpartij (bijvoorbeeld door de financiële afsluiting aanzienlijk te versnellen of gestandaardiseerde structuren toe te passen op complexe zaken, technische bijstand of ondersteunend advies voor de financiële structurering van de verrichting, deskundigen uit de financiële sector enz.)

4.

Technisch advies en technische bijdrage

(gewicht: 12,5 %)

Er wordt niet van de uitvoerende partner verwacht dat hij de intermediair technisch advies of capaciteitsopbouw verschaft

Er wordt van de uitvoerende partner verwacht dat hij specifieke voorwaarden stelt in verband met de uitvoering van de onderliggende transacties en de intermediair advies geeft om deze te selecteren of verwacht dat de intermediair advies nodig heeft over de uitvoering van de criteria in verband met de financierings- of investeringsverrichting

De uitvoerende partner verwacht deel te nemen aan de technische bijstand of training die aan de intermediair wordt verschaft om zijn prestaties of capaciteit te verbeteren om aan vereisten (bijv. inzake verslaglegging, toelating, duurzaamheidsaspecten of inkoopnormen) te voldoen. Er wordt verwacht dat de bijstand verder gaat dan standaard due diligence van de uitvoerende partner tijdens de beoordelingsfase

Er wordt verwacht dat er uitgebreide technische bijstand of technisch advies wordt verschaft om de intermediair te ondersteunen bij het ontwikkelen van bedrijfssegmenten van bijzonder belang, zoals weergegeven in de beleidsterreinen van InvestEU Er wordt verwacht dat de bijstand verder gaat dan standaard due diligence van de uitvoerende partner tijdens de beoordelingsfase


(1)  FM = financiële meerwaarde. Deze staat voor het verschil tussen het dichtstbijzijnde alternatief op de markt (kosten van alternatieve financiering) voor de eindontvanger en de prijs van de lening die is verstrekt door de uitvoerende partner. De kosten van alternatieve financiering voor de eindontvanger kunnen worden vastgesteld door direct te verwijzen naar een liquide obligatie of een recent ondertekende lening van dezelfde verstrekker voor een duur die vergelijkbaar is met die van de door de uitvoerende partner verstrekte lening. In het geval van medefinanciering is de parallelle commerciële faciliteit de relevantste vergelijking, mits de prijs bekend is en de structuren redelijkerwijs kunnen worden vergeleken. Als een dergelijk instrument niet bestaat, kan een obligatie/lening die door een vergelijkbare entiteit is verstrekt als indicator worden gebruikt. De marktprijs wordt afgeleid van het primaire en secundaire handelsniveau van de geselecteerde obligaties of leningen, inclusief de vergoedingen op jaarbasis. Voor de meeste obligaties van secundaire markten bestaat een hogere mate van prijsvariabiliteit; er moet zorg voor worden gedragen dat de geselecteerde kosten voor alternatieve financiering een weergave zijn van gemiddelden op de langere termijn of van de huidige marktomstandigheden als deze naar verwachting prevaleren.


AANHANGSEL 4

Pijler 5 — de impact van de financierings- of investeringsverrichting

Tabel 1

Directe financiering

De impact van de financierings- of investeringsverrichting

 

Matig (= 1)

Goed (= 2)

Zeer goed (= 3)

Uitstekend (= 4)

1.

Impact op economie en groei (economische rentabiliteit)

(gewicht: 40 %)

OF

Kwalitatieve beoordeling  (1)

> 0-5 %

5-7 %

7-10 %

> 10 %

De score wordt gebaseerd op een naar behoren gemotiveerde kwalitatieve beoordeling van de sociaaleconomische kosten en baten van het project en de verwachte bijdrage ervan aan de economische activiteit en groei

2.

Impact op de werkgelegenheid

(gewicht: 15 %)

Constructie- of aanlegfase/uitvoeringsfase (vte/miljoen EUR) < 3

Constructie- of aanlegfase/uitvoeringsfase (vte/miljoen EUR) 3-6

Constructie- of aanlegfase/uitvoeringsfase (vte/miljoen EUR) 6-8

Constructie- of aanlegfase/uitvoeringsfase (vte/miljoen EUR) > 8

Exploitatiefase (vte/miljoen EUR) < 0,4

Exploitatiefase (vte/miljoen EUR) 0,4-0,7

Exploitatiefase (vte/miljoen EUR) 0,7-1,1

Exploitatiefase (vte/miljoen EUR) > 1,1

3.

Aspecten van duurzaamheidstoetsing

(gewicht — 45 %) + bonus

a.

Klimaat

(gewicht: 15 %)

Negatieve gevolgen die niet volledig gemitigeerd zijn, geen grote positieve gevolgen

Negatieve gevolgen die deels gemitigeerd zijn, enige positieve gevolgen

Negatieve gevolgen die volledig gemitigeerd zijn, grote positieve gevolgen

Negatieve gevolgen die volledig gemitigeerd zijn, zeer grote positieve gevolgen

b.

Milieu

(gewicht: 15 %)

Negatieve gevolgen die niet volledig gemitigeerd zijn, geen grote positieve gevolgen

Negatieve gevolgen die deels gemitigeerd zijn, enige positieve gevolgen

Negatieve gevolgen die volledig gemitigeerd zijn, grote positieve gevolgen

Negatieve gevolgen die volledig gemitigeerd zijn,

zeer grote positieve gevolgen

c.

Sociale dimensie

(gewicht: 15 %)

Negatieve gevolgen die niet volledig gemitigeerd zijn, geen grote positieve gevolgen.

Negatieve gevolgen die deels gemitigeerd zijn, enige positieve gevolgen.

Negatieve gevolgen die volledig gemitigeerd zijn,

grote positieve gevolgen

Negatieve gevolgen die volledig gemitigeerd zijn,

zeer grote positieve gevolgen

Bonus

Checklist positieve agenda

(gewicht: 22,5 % in totaal voor de drie dimensies)

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Indien ja, zie tabel 3 voor meer informatie


Tabel 2

Aspecten van duurzaamheidstoetsing — gedetailleerde informatie (directe financiering)

 

 

Matig

Goed

Zeer goed

Uitstekend

Klimaat

15 %

Negatieve gevolgen en risico’s in verband met het project  (2)

(gewicht: 50 %)

Er bestaan enkele grote bezorgdheden over de klimaatverandering op het gebied van mitigatie en/of adaptatie die niet volledig kunnen worden gemitigeerd of gecompenseerd

Het project heeft te maken met hoge risico’s in verband met klimaatverandering en er zijn enkele mitigatiemaatregelen uitgevoerd waarmee die risico’s gedeeltelijk worden aangepakt

Grote negatieve gevolgen zijn verminderd of beperkt door maatregelen voor het vermijden, voorkomen, verlagen of waar mogelijk compenseren van eventueel vastgestelde grote negatieve effecten

Het project heeft te maken met middelgrote risico’s in verband met klimaatverandering en er zijn mitigatiemaatregelen uitgevoerd waarmee die risico’s gedeeltelijk worden aangepakt

Er bestaan na de uitvoering van de mitigatiemaatregelen nog enkele negatieve gevolgen, maar deze zijn niet groot en aanvullende maatregelen worden niet noodzakelijk geacht

Het project heeft te maken met middelgrote of hoge risico’s in verband met klimaatverandering en deze worden gemitigeerd en goed beheerd

Er bestaan na de uitvoering van de mitigatiemaatregelen geen of slechts verwaarloosbare negatieve gevolgen (of waarvoor geen mitigatie nodig is), het project heeft te maken met lage risico’s in verband met klimaatverandering

OF

Hoge of middelgrote risico’s die volledig worden gemitigeerd

Positieve gevolgen die voortkomen uit het project, geen vrijwillige maatregelen  (3) getroffen door de projectontwikkelaar/eindontvanger

(gewicht: 50 %)

Er zijn geen grote positieve gevolgen vastgesteld

Er konden enkele positieve gevolgen op het gebied van adaptatie aan of mitigatie van klimaatverandering worden vastgesteld

Grote positieve gevolgen (de doelstelling van bijdrage aan adaptatie aan of mitigatie van klimaatverandering wordt uitdrukkelijk vermeld, maar is niet de belangrijkste reden voor het project)

Zeer grote positieve gevolgen (het project is volledig gewijd aan adaptatie aan of mitigatie van klimaatverandering; dit is de belangrijkste reden voor het project)

Vrijwillige maatregelen die zijn getroffen om de klimatologische prestaties van het project te verbeteren

(gewicht: 7,5 % (bonus))

De projectontwikkelaar verricht op basis van de richtsnoeren van de uitvoerende partner vrijwillig een of meer van de volgende acties, die relevant zijn voor het project:

projecten voor directe financiering onder de drempel aan een klimaattoets onderwerpen (adaptatie en/of mitigatie)

Milieu

15 %

Negatieve gevolgen en risico’s in verband met het project

(50 %)

Er bestaan enkele grote negatieve gevolgen of risico’s die niet volledig gemitigeerd zijn

Grote negatieve gevolgen of risico’s zijn verminderd of beperkt door maatregelen voor het vermijden, voorkomen, verlagen of waar mogelijk compenseren van eventueel vastgestelde grote negatieve effecten

Er bestaan na de mitigatie nog enkele negatieve gevolgen of risico’s, maar deze zijn niet groot en aanvullende maatregelen zijn niet noodzakelijk

Er bestaan na de mitigatie geen of slechts verwaarloosbare negatieve gevolgen of risico’s (of waarvoor geen mitigatie nodig is)

Positieve gevolgen die voortkomen uit het project, geen vrijwillige maatregelen getroffen door de projectontwikkelaar/eindontvanger

(gewicht: 50 %)

Geen grote positieve gevolgen

Enkele positieve

gevolgen konden worden vastgesteld voor de milieu-elementen

Grote positieve gevolgen (de doelstelling van bijdrage aan de milieudoelstelling wordt uitdrukkelijk vermeld, maar is niet de belangrijkste reden voor het project)

Zeer grote positieve gevolgen (het project is volledig gewijd aan de milieudoelstelling; dit is de belangrijkste reden voor het project)

Vrijwillige maatregelen die zijn getroffen om de milieuprestaties van het project te verbeteren

(gewicht: 7,5 % (bonus))

(bonus)

De projectontwikkelaar verricht op basis van de richtsnoeren van de uitvoerende partner vrijwillig een of meer van de volgende acties, die relevant zijn voor het project:

De projectontwikkelaar/eindontvanger treft vrijwillige maatregelen om de milieuprestaties van het project te verbeteren, onder andere door maatregelen in te voeren om negatieve gevolgen verder te mitigeren/compenseren

Sociaal

15 %

Negatieve gevolgen en risico’s in verband met het project

(gewicht: 50 %)

Er bestaan enkele grote negatieve gevolgen die niet volledig kunnen worden gemitigeerd of gecompenseerd

Enkele grote negatieve gevolgen zijn verminderd of beperkt door maatregelen voor het vermijden, voorkomen, verlagen of waar mogelijk compenseren van eventueel vastgestelde grote negatieve effecten

Er bestaan na de mitigatie nog enkele negatieve gevolgen, maar deze zijn niet groot en compenserende maatregelen zijn niet noodzakelijk

Er bestaan na de mitigatie geen of slechts verwaarloosbare negatieve tijdelijke gevolgen (of waarvoor geen mitigatie nodig is)

Positieve gevolgen die voortkomen uit het project, geen vrijwillige maatregelen getroffen door de projectontwikkelaar/eindontvanger

(gewicht: 50 %)

Geen grote positieve gevolgen

Er konden enkele positieve gevolgen worden vastgesteld voor de sociale aspecten

Grote positieve gevolgen (de doelstelling van bijdrage aan de sociale aspecten wordt uitdrukkelijk vermeld, maar is niet de belangrijkste reden voor het project)

Zeer grote positieve gevolgen (het project is volledig gewijd aan de sociale doelstellingen; dit is de belangrijkste reden voor het project)

Vrijwillige maatregelen die zijn getroffen om de sociale prestaties van het project te verbeteren

(gewicht: 7,5 % (bonus))

De projectontwikkelaar verricht op basis van de richtsnoeren van de uitvoerende partner vrijwillig een of meer van de volgende acties, die relevant zijn voor het project:

De projectontwikkelaar/eindontvanger treft vrijwillige maatregelen om de sociale prestaties van het project te verbeteren


Tabel 3

Financiering via intermediairs

De impact van de financierings- of investeringsverrichting

 

Matig (= 1)

Goed (= 2)

Zeer goed (= 3)

Uitstekend (= 4)

1.

De verbetering van de toegang tot financiering en van de financieringsvoorwaarden voor eindontvangers (gewicht: 80 %)

a.

De omvang van de financiering die de financieel intermediair naar verwachting beschikbaar stelt aan eindontvangers in verband met de door InvestEU ondersteunde financiering

(gewicht: 30 %)

Beperkte verwachte omvang van de financiering (< 2 keer)

Matige verwachte omvang van de financiering (2-3 keer)

Grote verwachte omvang van de financiering (3-5 keer)

Zeer grote verwachte omvang van de financiering (> 5 keer)

b.

Voordelen voor de eindontvangers  (4)

(gewicht: 30 %)

Dankzij de financierings- of investeringsverrichting kan de intermediair/kunnen de intermediairs de eindontvangers gunstigere voorwaarden bieden met:

a)

de flexibiliteit van geldopnamen

b)

terugbetalingen aangepast aan de beschikbare middelen (sculpted repayments)

c)

de lengte van de beschikbaarheidsperiode voor uitbetalingen

d)

de duur van de aflossingsvrije periode

e)

een langere looptijd

f)

financiering in lokale valuta binnen de EU

g)

bijdrage aan de diversificatie en stabiliteit van de financiering van de eindontvanger

h)

de toenemende beschikbaarheid van niet-bancaire financiering met eigen en/of vreemd vermogen

i)

achtergestelde positie

j)

zekerheidsvereisten

k)

de overdracht van het financiële voordeel van de intermediair aan de eindontvanger

l)

overig, nader te specificeren (die zich kunnen voordoen bij de financierings- of investeringsverrichting)

 

Geen van de bovenstaande elementen zijn van toepassing

Een of twee van de bovenstaande elementen zijn van toepassing

Twee of drie van de bovenstaande elementen zijn van toepassing

Meer dan drie van de bovenstaande elementen zijn van toepassing

c.

De verwachte gevolgen voor het financiële ecosysteem

(gewicht: 20 %)

Financierings-/investeringsactiviteiten die naar verwachting gevestigde intermediairs ondersteunen, waarbij bestaande financieringskanalen voornamelijk op lokaal niveau behouden blijven met beperkte kruisbestuiving of interactie met het bredere ecosysteem

Financierings-/investeringsactiviteiten die naar verwachting gevestigde intermediairs grotendeels ondersteunen, waarbij financieringskanalen opschalen of uitbreiden buiten hun lokale ecosysteem om beleidsdoelstellingen van InvestEU aan te pakken zoals gedefinieerd in de artikelen 3 en 8 van de InvestEU-verordening

Een aanzienlijk deel van de financierings-/investeringsactiviteiten wordt naar verwachting verricht door nieuwe intermediairs te ondersteunen, waaronder nieuwe categorieën intermediairs, of door alternatieve financieringsmechanismen of investeringskanalen te ontwikkelen voor het aanpakken van de doelstellingen van InvestEU zoals gedefinieerd in de artikelen 3 en 8 van de InvestEU-verordening

Financierings-/investeringsactiviteiten zijn gericht op het ondersteunen van nieuwe interventies in een sector in overeenstemming met de beleidsprioriteiten zoals gedefinieerd in de garantieovereenkomsten, of verticaal, en/of door het bevorderen van samenwerkingsverbanden, de ontwikkeling van platformen of andere systematische samenwerkingen binnen het bredere ecosysteem voor het aanpakken van de doelstellingen van InvestEU zoals gedefinieerd in de artikelen 3 en 8 van de InvestEU-verordening

2.

Werkgelegenheid (gewicht: 20 %)

Aantal banen dat naar verwachting wordt ondersteund op het niveau van de eindontvangers

(gewicht: 20 %)

Het aantal banen (met inbegrip van seizoens- en deeltijdbanen) en/of zelfstandigen dat naar verwachting per miljoen euro financiering wordt ondersteund door de uitvoerende partner, bedraagt:

voor garanties: minder dan 50

voor eigen vermogen: minder dan 5

Het aantal banen (met inbegrip van seizoens- en deeltijdbanen) en/of zelfstandigen dat naar verwachting per miljoen euro financiering wordt ondersteund door de uitvoerende partner, bedraagt:

voor garanties: tussen 50 en 100

voor eigen vermogen: tussen 5 en 10

Het aantal banen (met inbegrip van seizoens- en deeltijdbanen) en/of zelfstandigen dat naar verwachting per miljoen euro financiering wordt ondersteund door de uitvoerende partner, bedraagt:

voor garanties: tussen 100 en 175

voor eigen vermogen: tussen 10 en 15

Het aantal banen (met inbegrip van seizoens- en deeltijdbanen) en/of zelfstandigen dat naar verwachting per miljoen euro financiering wordt ondersteund door de uitvoerende partner, bedraagt:

voor garanties: meer dan 300

voor eigen vermogen: meer dan 15


(1)  De uitvoerende partners moeten verklaren waarom de economische rentabiliteit niet kan worden berekend.

(2)  Het project in de ruime zin, met inbegrip van bijvoorbeeld relevante compenserende en mitigerende maatregelen die zijn genomen om de bezorgdheid over de klimaatverandering op het gebied van mitigatie (d.w.z. uitstoot van broeikasgassen) en adaptatie (d.w.z. het aanpakken van gevaren, effecten en risico’s van klimaatverandering) aan te pakken.

(3)  Zoals beschreven in de richtsnoeren voor duurzaamheidstoetsing in het kader van de aanbevelingen voor een positieve agenda.

(4)  Voor kaderacties moet de uitvoerende partner aangeven welk type voordelen naar verwachting systematisch kan worden behaald in de onderliggende subprojecten.


AANHANGSEL 5

Pijler 6 — het financiële profiel van de financierings- of investeringsverrichting

De onderstaande tabel bevat voorbeelden van indicatoren voor het financiële profiel die kunnen worden gebruikt voor verrichtingen met vreemd en met eigen vermogen. Afhankelijk van de kenmerken van de financiële producten/portefeuilles kan een uitvoerende partner verschillende indicatoren verstrekken. Voor kaderacties moet de uitvoerende partner een van de volgende indicatoren verstrekken: het bereik van aanvaardbare ratings van onderliggende subprojecten, de gemiddelde rating, het bereik van de transfercijfers of eventuele andere relevante kenmerken, zoals het verwachte verlies en de duur van de onderliggende portefeuille(s).

Verrichtingen met vreemd vermogen  (1)

 

Voorbeeld 1

Voorbeeld 2

Indicator van het financiële profiel (in overeenstemming met de garantieovereenkomst)

Verwachte verlies

Transfercijfers

Reikwijdte (indien van toepassing, zoals gedefinieerd in de garantieovereenkomst)

X % ≤ verwacht verlies ≤ Y %

n.v.t.

Onderliggende maatstaven

Verwacht verlies van de financierings- of investeringsverrichting

Verwacht verlies van het financieel product/de portefeuille

Toepasselijk transfercijfer voor de desbetreffende portefeuille/het desbetreffende financiële product op basis van het verwachte verlies van de financierings- of investeringsverrichting

Verrichtingen met eigen vermogen

Indicator van het financiële profiel (in overeenstemming met de garantieovereenkomst)

Interne rentabiliteit, rating van de tegenpartij voor financiering of andere relevante maatstaven die in de garantieovereenkomst moeten worden overeengekomen

Indien beschikbaar, de rating van de tegenpartij

Reikwijdte (indien van toepassing, zoals gedefinieerd in de garantieovereenkomst)

X ≤ interne rentabiliteit of andere relevante maatstaven ≤ Y

Onderliggende maatstaven

Interne rentabiliteit voor financiering of andere relevante maatstaven die in de garantieovereenkomst moeten worden overeengekomen

Rating van de tegenpartij


(1)  Met inbegrip van beperkte en onbeperkte garanties


AANHANGSEL 6

Pijler 7 — aanvullende indicatoren

Waarden die naar verwachting aan het einde van de looptijd van de verrichting zijn behaald (1)

Voor alle financierings- en investeringsverrichtingen:

a)

hefboom- en multiplicatoreffect

b)

bedrag van de gemobiliseerde investering

c)

geraamd [aantal] beoogde eindontvangers

d)

investeringen ter ondersteuning van klimaatdoelstellingen (2)

e)

investeringen ter ondersteuning van milieudoelstellingen (2)

f)

investeringen ter ondersteuning van digitalisering (2)

g)

investeringen ter ondersteuning van industriële transitie (2)

h)

investeringen ter ondersteuning van rechtvaardige transitie (2)

i)

investeringen voor het verschaffen van kritieke infrastructuur (2)

j)

investering in cyberbeveiliging, ruimte en defensie (2)

k)

in geval van combinatie met andere middelen van de Unie, indicatie van de niet-terugbetaalbare component of het financieringsinstrument uit andere programma’s van de Unie (2)

l)

andere specifieke indicatoren van de verrichting die vereist zijn door het financiële product of de financierings- of investeringsverrichting, naargelang het geval

Indien van toepassing, afhankelijk van het beleidsterrein van de verrichting en het type verrichting (directe of indirecte verrichting):

Beleidsterrein duurzame infrastructuur

Energie:

a)

extra geïnstalleerde capaciteit voor de opwekking van hernieuwbare en andere veilige en duurzame emissieloze en emissiearme energie, uitgedrukt in megawatt (MW)

b)

aantal huishoudens, aantal openbare en commerciële gebouwen en terreinen met een verbeterde energieverbruiksclassificatie

c)

geraamde energiebesparing als gevolg van de projecten, uitgedrukt in kilowattuur (kWh)

d)

broeikasgasemissies die elk jaar worden beperkt/vermeden, uitgedrukt in ton CO2-equivalent

e)

volume van investeringen in het ontwikkelen, slimmer maken en moderniseren van duurzame energie-infrastructuur

Digitalisering:

Extra huishoudens, ondernemingen of openbare gebouwen met een breedbandtoegang van ten minste 100 megabit per seconde die kan worden opgewaardeerd tot gigabitsnelheid, of aantal gecreëerde wifihotspots

Vervoer:

a)

de financierings- of investeringsverrichting is grensoverschrijdend en/of draagt bij tot missing links (waaronder projecten in verband met stedelijke knooppunten, regionale grensoverschrijdende spoorwegverbindingen, multimodale platformen, zeehavens, binnenhavens, verbindingen met luchthavens en terminals voor overslag tussen weg- en spoorvervoer op het TEN-T-kernnetwerk en het uitgebreide TEN-T-netwerk)

b)

de financierings- of investeringsverrichting draagt bij aan de digitalisering van het vervoer, met name door de uitrol van het Europees beheersysteem voor het spoorverkeer (ERTMS), het Rivierinformatiesysteem (RIS), het intelligent vervoerssysteem (ITS), het monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart (VTMIS)/elektronische maritieme diensten en het ATM-onderzoek voor het gemeenschappelijk Europees luchtruim (Sesar)

c)

aantal gecreëerde of gemoderniseerde bevoorradingspunten voor alternatieve brandstoffen

d)

de financierings- of investeringsverrichting draagt bij tot de veiligheid van het vervoer

Milieu:

De financierings- of investeringsverrichting draagt bij aan de uitvoering van plannen en programma’s die op grond van het acquis van de Unie op milieugebied met betrekking tot luchtkwaliteit, water, afval en natuur vereist zijn

Beleidsterrein onderzoek, innovatie en digitalisering

a)

aantal ondersteunde ondernemingen per grootte die onderzoeks- en innovatieprojecten verrichten

b)

bijdrage aan de doelstelling dat 3 % van het bruto binnenlands product (bbp) van de Unie in onderzoek, ontwikkeling en innovatie wordt geïnvesteerd

Beleidsterrein kmo’s

a)

aantal gesteunde ondernemingen

b)

volume van de toewijzing voor kmo’s/midcapondernemingen [%], als dat op het moment van indienen redelijkerwijs kan worden geraamd

Beleidsterrein sociale investeringen en vaardigheden

a)

sociale infrastructuur: Capaciteit van en toegang tot de ondersteunde sociale infrastructuur per sector: huisvesting, onderwijs, gezondheid, andere

b)

microfinanciering en financiering voor sociale ondernemingen: Aantal ondersteunde ontvangers van microfinanciering en ondernemingen uit de sociale economie

c)

vaardigheden: Aantal personen dat nieuwe vaardigheden verwerft of vaardigheden laat valideren en certificeren formele onderwijs- en opleidingskwalificatie

Indien van toepassing, voor directe verrichtingen:

a)

begin en einde van de werkzaamheden

b)

kostprijs van de projectinvestering

c)

genderverhouding:

i)

van het managementteam van de eindontvanger

ii)

van het personeel

iii)

van de eigenaars (ondernemers)

Voor verrichtingen via intermediairs:

Ecologische, sociale en governanceaspecten

Indicatoren voor lidstaatcompartimenten: andere indicatoren die de lidstaat en de Commissie zijn overeengekomen in de bijdrageovereenkomst en die zijn omgezet in de desbetreffende garantieovereenkomst met de uitvoerende partner.


(1)  Voor de berekening van deze indicatoren wordt gebruikgemaakt van de technische methodologie die is ontwikkeld voor InvestEU-kernprestatie- en monitoringindicatoren.

(2)  Indicatie of de financierings- of investeringsverrichting bijdraagt aan het specifieke gebied (ja, nee of niet bekend) en indien van toepassing het verwachte bedrag om aan dat gebied bij te dragen.


24.9.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 339/29


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2021/1703 VAN DE COMMISSIE

van 13 juli 2021

tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 wat betreft de diergezondheidsvoorschriften voor de binnenkomst in de Unie van producten van dierlijke oorsprong in samengestelde producten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidswetgeving”) (1), en met name artikel 234, lid 2, artikel 237, lid 4, en artikel 239, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 van de Commissie (2) vormt een aanvulling op de diergezondheidsvoorschriften van Verordening (EU) 2016/429 wat betreft de binnenkomst in de Unie van en het na binnenkomst verplaatsen van en werken met zendingen van bepaalde dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong. De artikelen 162 en 163 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 bevatten meer bepaald specifieke voorschriften voor de binnenkomst in de Unie van producten van dierlijke oorsprong in samengestelde producten. Deze artikelen voorzien niet in specifieke voorschriften voor producten op basis van colostrum in samengestelde producten. In deze verordening moeten daarom de voorschriften worden verduidelijkt die van toepassing zijn op de binnenkomst in de Unie van die producten wanneer zij zijn vervat in samengestelde producten, overeenkomstig de in artikel 153 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 vastgestelde regels voor de binnenkomst in de Unie van producten op basis van colostrum.

(2)

Gelatine en collageen vallen onder de definitie van “vleesproducten” in artikel 2, punt 44, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692. Derhalve mogen alleen zendingen gelatine en collageen die aan de voorschriften voor de binnenkomst in de Unie van vleesproducten voldoen, in de Unie worden binnengebracht. In houdbare samengestelde producten gebruikt(e) gelatine en collageen vormen wegens de behandelingen die zij tijdens de verwerking ondergaan echter slechts een zeer klein risico voor de diergezondheid. Daarom moeten samengestelde producten die uitsluitend die soorten vleesproducten bevatten, worden toegevoegd aan de lijst van samengestelde producten waarop de in artikel 163 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 vastgestelde afwijking van toepassing is; zij moeten bijgevolg niet van een diergezondheidscertificaat vergezeld gaan, maar slechts van een verklaring.

(3)

Overeenkomstig artikel 163 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 moeten houdbare samengestelde producten die geen vleesproducten bevatten, vergezeld gaan van een door een exploitant opgestelde en ondertekende verklaring. Verwerkte producten van dierlijke oorsprong moeten echter een strenge risicobeperkende behandeling ondergaan die de veiligheid ervan waarborgt wat de diergezondheid betreft. Het is desalniettemin onevenredig om dergelijke strikte risicobeperkende behandelingen te vereisen voor zuivelproducten die afkomstig zijn uit landen waaruit de binnenkomst in de Unie van rauwe melk of zuivelproducten is toegestaan. Voor die derde landen moeten de vereisten evenredig zijn met het risico dat met het land van oorsprong is verbonden en moet rekening worden gehouden met de door de bevoegde autoriteiten geboden garanties. Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 moet daarom worden gewijzigd om de binnenkomst in de Unie toe te staan van houdbare samengestelde producten die zuivelproducten bevatten die afkomstig zijn uit derde landen die in de lijst zijn opgenomen voor de binnenkomst in de Unie van rauwe melk en zuivelproducten waarop geen risicobeperkende behandeling van toepassing is, zonder dat zij een specifieke risicobeperkende behandeling hebben ondergaan. Daarnaast moet Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 ook worden gewijzigd om de binnenkomst in de Unie toe te staan van houdbare samengestelde producten die zuivelproducten bevatten die afkomstig zijn uit derde landen die in de lijst zijn opgenomen voor de binnenkomst in de Unie van zuivelproducten waarop een risicobeperkende behandeling van toepassing is, indien zij overeenkomstig artikel 157 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 een risicobeperkende behandeling hebben ondergaan.

(4)

Zuivelproducten die strenge risicobeperkende behandelingen hebben ondergaan en eiproducten in houdbare samengestelde producten vormen slechts een klein risico wat de diergezondheid en de volksgezondheid betreft. De binnenkomst in de Unie van die goederen moet dus worden toegestaan als zij afkomstig zijn uit een derde land of gebied dat of een zone daarvan die niet in een lijst is opgenomen voor de specifieke soorten en categorie producten van dierlijke oorsprong maar wel voor de binnenkomst in de Unie van vleesproducten, zuivelproducten of eiproducten.

(5)

Om onnodige administratieve lasten te voorkomen voor de binnenkomst in de Unie van zendingen samengestelde producten die slechts een klein risico voor de diergezondheid vormen, moet worden toegestaan dat de exploitant die voor de binnenkomst in de Unie van de zendingen verantwoordelijk is, de in artikel 163 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 bedoelde verklaring ondertekent.

(6)

De in Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 vastgestelde regels vormen een aanvulling op de in Verordening (EU) 2016/429 vastgestelde regels. Aangezien die regels met elkaar verband houden, zijn zij samen in één handeling vastgesteld. Omwille van de duidelijkheid en met het oog op de doeltreffende toepassing ervan, moeten de regels die een wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 inhouden, ook worden vastgesteld in één enkele gedelegeerde handeling die een uitgebreide reeks voorschriften voor de binnenkomst in de Unie van producten van dierlijke oorsprong bevat.

(7)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

Aangezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 sinds 21 april 2021 van toepassing is, moet deze verordening omwille van de rechtszekerheid met spoed in werking treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 162 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel wordt vervangen door:

“Artikel 162

Samengestelde producten die vleesproducten, zuivelproducten, producten op basis van colostrum en/of eiproducten bevatten”;

b)

lid 1 wordt vervangen door:

“1.   De binnenkomst in de Unie van zendingen van de volgende samengestelde producten wordt alleen toegestaan indien de samengestelde producten van de zendingen afkomstig zijn uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die in de lijst is opgenomen voor de binnenkomst in de Unie van de specifieke producten van dierlijke oorsprong die in die samengestelde producten zijn verwerkt:

a)

samengestelde producten die vleesproducten bevatten;

b)

niet-houdbare samengestelde producten die zuivelproducten en/of eiproducten bevatten;

c)

samengestelde producten die producten op basis van colostrum bevatten.”.

2)

Artikel 163 wordt vervangen door:

“Artikel 163

Specifieke voorschriften voor houdbare samengestelde producten

1.   In afwijking van artikel 3, punt c), i), wordt de binnenkomst in de Unie van van de in lid 2 bedoelde verklaring vergezelde zendingen samengestelde producten die geen vleesproducten, met uitzondering van gelatine en collageen, of producten op basis van colostrum bevatten en die een behandeling hebben ondergaan zodat zij houdbaar zijn bij omgevingstemperatuur, toegestaan als zij de volgende producten bevatten:

a)

zuivelproducten die aan één van de volgende voorwaarden voldoen:

i)

zij hebben geen risicobeperkende behandeling zoals bedoeld in bijlage XXVII ondergaan, op voorwaarde dat de zuivelproducten zijn verkregen:

in de Unie, of

in een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die in de lijst is opgenomen voor de binnenkomst in de Unie van zuivelproducten zonder dat deze overeenkomstig artikel 156 een specifieke risicobeperkende behandeling hoeven te ondergaan, en het derde land of gebied, of de zone daarvan, waar het samengestelde product is geproduceerd, indien dat/die verschilt, is ook in de lijst opgenomen voor de binnenkomst in de Unie van die producten zonder de verplichting een specifieke risicobeperkende behandeling toe te passen;

ii)

zij hebben een in kolom A of B van bijlage XXVII vermelde risicobeperkende behandeling die relevant is voor de soort waarvan de melk afkomstig is, ondergaan, op voorwaarde dat zij zijn verkregen in een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die in de lijst is opgenomen voor de binnenkomst in de Unie van zuivelproducten die overeenkomstig artikel 157 een specifieke risicobeperkende behandeling hebben ondergaan, en het derde land of gebied, of de zone daarvan, waar het samengestelde product is geproduceerd, indien dat/die verschilt, is ook in de lijst opgenomen voor de binnenkomst in de Unie van die producten indien zij een specifieke risicobeperkende behandeling hebben ondergaan;

iii)

zij hebben, ongeacht de soort waarvan de melk afkomstig is, een risicobeperkende behandeling ondergaan die minstens gelijkwaardig is aan de in kolom B van bijlage XXVII bedoelde risicobeperkende behandelingen, indien de zuivelproducten niet aan alle voorschriften van punt i) of ii) voldoen of als zij zijn verkregen in een derde land of gebied, of een zone daarvan, waaruit de binnenkomst in de Unie van zuivelproducten niet is toegestaan maar waaruit de binnenkomst in de Unie van andere producten van dierlijke oorsprong wel is toegestaan overeenkomstig deze verordening;

b)

eiproducten die een risicobeperkende behandeling hebben ondergaan die gelijkwaardig is aan de in bijlage XXVIII vermelde risicobeperkende behandelingen.

2.   De in lid 1 bedoelde verklaring:

a)

vergezelt alleen zendingen samengestelde producten met een eindbestemming in de Unie;

b)

wordt afgegeven door de exploitant die voor de binnenkomst in de Unie van de samengestelde producten verantwoordelijk is en stelt dat de samengestelde producten in de zending aan de voorschriften van lid 1 voldoen.

3.   In afwijking van artikel 3, punt a), i), wordt de binnenkomst in de Unie van zuivelproducten zoals bedoeld in lid 1, punt a), iii), van dit artikel en eiproducten die zijn verwerkt in samengestelde producten die een behandeling hebben ondergaan zodat zij houdbaar zijn bij omgevingstemperatuur, toegestaan als zij afkomstig zijn uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die niet in de lijst is opgenomen voor de binnenkomst in de Unie van die producten van dierlijke oorsprong maar wel voor de binnenkomst in de Unie van:

a)

vleesproducten, zuivelproducten of eiproducten,

of

b)

visserijproducten overeenkomstig Verordening (EU) 2017/625.”.

Artikel 2

Verwijzingen naar het oude artikel 163, punt a), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 gelden als verwijzingen naar artikel 163, lid 1, van die gedelegeerde verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 juli 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 van de Commissie van 30 januari 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor de binnenkomst in de Unie en het na binnenkomst verplaatsen van en werken met zendingen van bepaalde dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong (PB L 174 van 3.6.2020, blz. 379).


24.9.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 339/33


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2021/1704 VAN DE COMMISSIE

van 14 juli 2021

tot aanvulling van Verordening (EU) 2019/2152 van het Europees Parlement en de Raad door nadere invulling te geven aan de door de belastingdiensten en douaneautoriteiten te verstrekken statistische gegevens en tot wijziging van de bijlagen V en VI bij die verordening

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2019/2152 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende Europese bedrijfsstatistieken en tot intrekking van tien rechtshandelingen op het gebied van bedrijfsstatistieken (1), en met name artikel 5, leden 2 en 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In de bijlagen V en VI bij Verordening (EU) 2019/2152 worden de statistische gegevens over de uitvoer en invoer van goederen gespecificeerd die de belastingdiensten en douaneautoriteiten in elke lidstaat aan de nationale statistische instanties (NSA’s) moeten verstrekken.

(2)

De details van de door de belastingdiensten en douaneautoriteiten in elke lidstaat aan de bevoegde NSA’s te verstrekken statistische informatie over de uitvoer en invoer van goederen, opgenomen in de bijlagen V en VI bij Verordening (EU) 2019/2152, moeten nader worden gespecificeerd.

(3)

Om ervoor te zorgen dat de informatie die de belastingautoriteiten voor statistische doeleinden aan NSA’s verstrekken, informatie bevat over intracommunautaire afstandsverkopen van goederen, is het noodzakelijk bijlage V bij Verordening (EU) 2019/2152 te wijzigen.

(4)

Bijlage VI bij Verordening (EU) 2019/2152 moet worden gewijzigd om ervoor te zorgen dat in gevallen van gecentraliseerde vrijmaking overeenkomstig artikel 179 van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad (2) waar meer dan één lidstaat bij betrokken is, de verplichting voor de douaneautoriteiten om gegevens over douaneaangiften aan hun NSA’s te verstrekken, ook geldt in de lidstaat waar de goederen zich bevinden.

(5)

Ook bijlage VI bij Verordening (EU) 2019/2152 moet worden gewijzigd om ervoor te zorgen dat NSA’s van hun douaneautoriteiten informatie kunnen ontvangen over toegepaste douanevereenvoudigingen en de daarbij betrokken marktdeelnemers.

(6)

De bijlagen V en VI bij Verordening (EU) 2019/2152 moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Deze gedelegeerde verordening geeft nadere invulling aan de details van de statistische informatie over de uitvoer en invoer van goederen die de belastingdiensten en douaneautoriteiten in elke lidstaat aan de bevoegde NSA’s moeten verstrekken.

Artikel 2

Informatie uit btw-aangiften

De in bijlage V, punt a), bij Verordening (EU) 2019/2152 bedoelde informatie uit aangiften van de belasting over de toegevoegde waarde (btw) van belastingplichtigen of niet-belastingplichtige rechtspersonen omvatten ten minste:

a)

de volledige naam van de belastingplichtige of van de niet-belastingplichtige rechtspersoon;

b)

het volledige adres inclusief de postcode;

c)

het identificatienummer dat aan die persoon is toegekend overeenkomstig artikel 214 van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad (3);

d)

voor elke belastingplichtige of voor elke niet-belastingplichtige rechtspersoon:

i)

de maatstaf van heffing voor intra-EU-leveringen en -verwervingen van goederen, vastgesteld aan de hand van de btw-aangiften overeenkomstig artikel 251, punten a) en c), van Richtlijn 2006/112/EG;

ii)

het belastingtijdvak.

Artikel 3

Informatie uit lijsten

1.   De in punt b) van bijlage V bij Verordening (EU) 2019/2152 bedoelde informatie over intra-EU-leveringen die aan de hand van de btw-lijsten is verzameld, omvat ten minste:

a)

het belastingtijdvak;

b)

het btw-identificatienummer van elke leverancier in de lidstaat;

c)

het btw-identificatienummer van de afnemer in de partnerlidstaat;

d)

de maatstaf van heffing tussen iedere leverancier in de lidstaat en afnemer in de partnerlidstaat;

e)

de identificatie van latere leveringen.

2.   De in punt c) van bijlage V bij Verordening (EU) 2019/2152 bedoelde informatie over intra-EU-verwervingen die door alle andere lidstaten zijn meegedeeld, omvat ten minste:

a)

het belastingtijdvak;

b)

het btw-identificatienummer van elke afnemer in de lidstaat;

c)

de totale maatstaf van heffing per afnemer in de lidstaat, geaggregeerd per partnerlidstaat.

Artikel 4

Informatie met betrekking tot douaneaangiften

De in punt c) van bijlage VI bij Verordening (EU) 2019/2152 bedoelde informatie omvat alle informatie die de NSA nodig heeft voor de productie van Europese statistieken over de internationale handel in goederen, en omvat ten minste de in bijlage I bij de onderhavige verordening vermelde informatie.

Artikel 5

Wijziging van Verordening (EU) 2019/2152

De bijlagen V en VI bij Verordening (EU) 2019/2152 worden vervangen door de tekst in bijlage II bij de onderhavige verordening.

Artikel 6

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2022.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 juli 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 327 van 17.12.2019, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).

(3)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1).


BIJLAGE I

1.

Algemene informatie

1.1.

Soort aangifte

1.2.

Soort aangifte — aanvulling

1.3.

Procedure

1.4.

Aanvullende procedure(s)

1.5.

Datum van aanvaarding van de douaneaangifte

2.

Vergunningen

2.1.

In het geval van gecentraliseerde vrijmaking waarbij meer dan één lidstaat betrokken is: nummer van de vergunning voor gecentraliseerde vrijmaking

3.

Partijen

3.1.

Identificatienummer exporteur

3.2.

Identificatienummer importeur

3.3.

Identificatienummer koper

3.4.

Identificatienummer geadresseerde  (1)

4.

Informatie over douanewaarde/Belastingen

4.1.

Valuta factuur

4.2.

Preferentie (door de douane toegepaste preferentiële behandeling)

5.

Landen

5.1.

Code land van bestemming

5.2.

Code land van verzending/uitvoer

5.3.

Code land van oorsprong

5.4.

Code land van preferentiële oorsprong

5.5.

In het geval van gecentraliseerde vrijmaking: de code van het douanekantoor van aanbrenging of de code van de lidstaat waar de goederen bij de douane worden aangebracht

6.

Identificatie van de goederen

6.1.

Nettomassa (kg)

6.2.

Aanvullende eenheden (bijzondere maatstaf)

6.3.

Goederencode — Code van de gecombineerde nomenclatuur

6.4.

Goederencode —Taric-code

6.5.

Goederencode HS6, indien geen Taric of gecombineerde nomenclatuur beschikbaar is

7.

Informatie met betrekking tot het vervoer

7.1.

Recipiënt

7.2.

Vervoerwijze aan de grens

7.3.

Binnenlandse vervoerwijze

8.

Statistische gegevens

8.1.

Aard van de transactie

8.2.

Statistische waarde


(1)  Alleen voor de douanegegevensvereisten uit hoofde van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/341 van de Commissie van 17 december 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad met overgangsregels voor enkele bepalingen van het douanewetboek van de Unie voor de gevallen waarin de relevante elektronische systemen nog niet operationeel zijn, en tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 (PB L 69 van 15.3.2016, blz. 1).


BIJLAGE II

“BIJLAGE V

Door de bevoegde belastingdiensten van elke lidstaat aan de in artikel 5, lid 2, bedoelde NSA’s te verstrekken informatie

a)

informatie uit btw-aangiften van belastingplichtigen of niet-belastingplichtige rechtspersonen die, voor het beschouwde tijdvak, aangifte hebben gedaan van intra-EU-goederenleveringen overeenkomstig artikel 251, punt a), van Richtlijn 2006/112/EG of van intra-EU-verwerving van goederen overeenkomstig artikel 251, punt c), van die richtlijn;

b)

informatie uit de lijsten van intra-EU-leveringen opgesteld op basis van de btw-lijsten als bedoeld in de artikelen 264 en 265 van Richtlijn 2006/112/EG;

c)

informatie over intra-EU-verwervingen, meegedeeld door alle andere lidstaten overeenkomstig artikel 21, lid 2, van Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad (1);

d)

informatie uit btw-aangiften van niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtigen die gebruikmaken van de bijzondere regeling van titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 3, van Richtlijn 2006/112/EG, die, voor het beschouwde tijdvak, aangifte hebben gedaan van goederenleveringen in het kader van die regeling overeenkomstig artikel 369 octies van die richtlijn;

e)

informatie over goederenleveringen in het kader van de bijzondere regeling als bedoeld in titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 3, van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad, die door alle andere lidstaten is meegedeeld overeenkomstig artikel 21, lid 1, van Verordening (EU) nr. 904/2010.

BIJLAGE VI

Door de verantwoordelijke douaneautoriteiten van elke lidstaat aan de in artikel 5, lid 3, bedoelde NSA’s te verstrekken informatie

a)

informatie ter identificatie van de persoon die de intra-EU-uitvoer en de intra-EU-invoer verricht van onder de douaneprocedure voor actieve veredeling vallende goederen;

b)

op grond van de douanebepalingen van de Unie verstrekte registratie- en identificatiegegevens van de economische subjecten, die beschikbaar zijn in het elektronisch systeem voor het EORI-nummer als bedoeld in artikel 7 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie (2);

c)

de geregistreerde invoer en uitvoer op basis van de douaneaangiften die door de nationale douaneautoriteiten werden aanvaard of met betrekking waartoe door deze autoriteiten een besluit is genomen en die:

i)

bij de nationale douaneautoriteiten werden ingediend, of

ii)

waarvoor de aanvullende aangifte, overeenkomstig artikel 225 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447, voor hen beschikbaar is via rechtstreekse elektronische toegang tot het systeem van de vergunninghouder, of

iii)

die zij op grond van artikel 179 van Verordening (EU) nr. 952/2013 hebben ontvangen;

d)

informatie over procedures, vereenvoudigingen of vergunningen die op marktdeelnemers zijn toegepast of aan hen zijn toegekend, met informatie voor de identificatie van die marktdeelnemers.

”.

(1)  Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (PB L 268 van 12.10.2010, blz. 1).

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 558).


24.9.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 339/40


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2021/1705 VAN DE COMMISSIE

van 14 juli 2021

tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor de binnenkomst in de Unie en het na binnenkomst verplaatsen van en werken met zendingen van bepaalde dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidswetgeving”) (1), en met name artikel 234, lid 2, artikel 237, lid 4, artikel 239, lid 2, en artikel 279, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 van de Commissie (2) vormt een aanvulling op de in Verordening (EU) 2016/429 vastgestelde diergezondheidsregels wat betreft de binnenkomst in de Unie en het na binnenkomst verplaatsen van en werken met zendingen van bepaalde dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong.

(2)

Na de bekendmaking van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 in het Publicatieblad van de Europese Unie op 3 juni 2020 is een aantal kleine fouten en omissies in de bepalingen van die gedelegeerde verordening aan het licht gekomen. Die fouten en omissies moeten worden gecorrigeerd en Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(3)

Daarnaast moeten bepaalde in Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 vastgestelde regels worden gewijzigd om ze in overeenstemming te brengen met regels die zijn vastgesteld in andere gedelegeerde handelingen die op grond van Verordening (EU) 2016/429 en Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad (3) zijn vastgesteld.

(4)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 moet ook worden gewijzigd om bepaalde omstandigheden te bestrijken die aanvankelijk uit het toepassingsgebied van die handeling zijn weggelaten en om bepaalde mogelijkheden te bestrijken waarin wordt voorzien door handelingen van de Unie die vóór Verordening (EU) 2016/429 zijn vastgesteld en die moeten worden behouden in het kader van Verordening (EU) 2016/429. Dit is belangrijk om te zorgen voor een vlotte transitie van de voorschriften die in die eerdere handelingen van de Unie zijn vastgesteld betreffende de binnenkomst in de Unie van dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong en om te verduidelijken op welke soorten en categorieën dieren en producten van dierlijke oorsprong bepaalde voorschriften wel of niet van toepassing moeten zijn.

(5)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 moet ook zorgen voor een vlotte transitie van de voorschriften die in eerdere handelingen van de Unie zijn vastgesteld betreffende de binnenkomst in de Unie van waterdieren en producten van dierlijke oorsprong van waterdieren, aangezien die doeltreffend zijn gebleken. Derhalve moeten de doelstelling en essentie van die bestaande regels in die gedelegeerde verordening worden behouden, maar moeten de regels worden aangepast aan het nieuwe wetgevingskader dat bij Verordening (EU) 2016/429 is vastgesteld.

(6)

Daarnaast mogen de in Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 vastgestelde diergezondheidsvoorschriften niet van toepassing zijn op andere producten van dierlijke oorsprong van waterdieren dan levende waterdieren, met uitzondering van die welke voor verdere verwerking in de Unie bestemd zijn, aangezien er geen belangrijke diergezondheidsredenen zijn om dergelijke producten in het toepassingsgebied van die gedelegeerde verordening op te nemen. Artikel 1, lid 6, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692, waarin het toepassingsgebied van die handeling wordt vastgesteld, moet derhalve worden gewijzigd.

(7)

De definitie van “varken” zoals die momenteel in artikel 2, punt 8, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 is vastgesteld, is alleen geschikt voor de binnenkomst in de Unie van die dieren. Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/686 van de Commissie (4), die regels voor de verplaatsing van levende producten binnen de Unie bevat, voorziet in een andere definitie van “varkens”, die geschikt is voor donordieren van levende producten. De definitie van “varkens” in Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 moet derhalve worden gewijzigd om de binnenkomst in de Unie van zowel varkens als levende producten van varkens te bestrijken.

(8)

De definitie van “schip met leeftank” in artikel 2, punt 48, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 is niet in overeenstemming met de definitie van “schip met leeftank” in artikel 2, punt 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/990 van de Commissie (5). Omwille van de consistentie van de regels van de Unie moet de definitie in artikel 2, punt 48, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 worden gewijzigd om ze in overeenstemming te brengen met de definitie in Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/990.

(9)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 bevat voorschriften in verband met de inspectie van landdieren vóór de verzending ervan naar de Unie, die in het geval van pluimvee ook op het koppel van oorsprong van toepassing zijn. Er moet echter worden verduidelijkt dat die voorschriften niet van toepassing zijn op het koppel van oorsprong van eendagskuikens, overeenkomstig de voorschriften van Verordening (EG) nr. 798/2008 van de Commissie (6) die tot en met 21 april 2021 van toepassing waren. Artikel 13, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692, die sinds 21 april 2021 van toepassing is, moet zorgen voor een vlotte transitie van de voorschriften die in eerdere handelingen van de Unie zijn vastgesteld betreffende de binnenkomst in de Unie van landdieren en levende producten en producten van dierlijke oorsprong van landdieren, aangezien die doeltreffend zijn gebleken. Derhalve moeten de doelstelling en essentie van die regels in die gedelegeerde verordening worden behouden, maar moeten de regels worden aangepast aan het nieuwe wetgevingskader dat bij Verordening (EU) 2016/429 is vastgesteld. In artikel 11, lid 1, van Verordening (EU) nr. 206/2010 van de Commissie (7) werd bepaald dat zendingen hoefdieren, met uitzondering van hoefdieren die voor geconsigneerde inrichtingen bestemd zijn, na binnenbrengen in de Unie ten minste dertig dagen op het bedrijf van bestemming moeten blijven, tenzij zij rechtstreeks naar een slachthuis worden verzonden. Verordening (EU) nr. 206/2010 is ingetrokken bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692. Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 voorziet echter niet in de mogelijkheid om hoefdieren in de periode van dertig dagen na hun binnenkomst in de Unie naar een slachthuis te verplaatsen. Artikel 26 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 moet derhalve worden gewijzigd om in die mogelijkheid te voorzien, aangezien verplaatsingen tijdens die periode geen aanleiding geven tot aanzienlijke zorgen wat de diergezondheid betreft.

(11)

Daarnaast moet de in artikel 26 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 vastgestelde afwijking van het voorschrift betreffende het verblijf van dertig dagen in de inrichting van bestemming na binnenkomst in de Unie, dat momenteel alleen van toepassing is op paardachtigen die binnenkomen voor wedstrijden, wedrennen en culturele evenementen, worden uitgebreid tot alle paardachtigen en moet dat artikel dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(12)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 voorziet in een afwijking van de in die handeling vastgestelde voorschriften voor de binnenkomst in de Unie van zendingen pluimvee en broedeieren van pluimvee in het geval van zendingen van minder dan twintig stuks ander pluimvee dan loopvogels en zendingen van minder dan twintig broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels. Bepaalde voorschriften met betrekking tot de vervoermiddelen, de laadkisten waarin zij naar de Unie worden vervoerd, vaccinatie tegen hoogpathogene aviaire influenza en ontsmetting die op pluimvee en broedeieren van toepassing zijn, moeten echter ook van toepassing zijn op de binnenkomst in de Unie van zendingen van minder dan twintig stuks ander pluimvee dan loopvogels en van minder dan twintig broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels. De artikelen 49 en 101 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(13)

Bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 is bepaald dat alle in gevangenschap levende vogels die naar de Unie worden verzonden, gevaccineerd moeten zijn tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle. Dit is echter praktisch niet haalbaar en is niet in overeenstemming met de voorschriften voor de binnenkomst in lidstaten met de status vrij van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle zonder vaccinatie. Artikel 57 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 moet derhalve worden gewijzigd om te verduidelijken dat de voorschriften betreffende de vaccins die tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle worden gebruikt, van toepassing zijn als in gevangenschap levende vogels tegen die ziekte zijn gevaccineerd.

(14)

Wedstrijdduiven vallen onder de definitie van “in gevangenschap levende vogels” in artikel 4, punt 10, van Verordening (EU) 2016/429. De in deel II, titel 3, hoofdstuk 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 vastgestelde specifieke diergezondheidsvoorschriften voor in gevangenschap levende vogels zijn derhalve ook op die dieren van toepassing. Die voorschriften beperken echter de mogelijkheid om wedstrijdduiven vanuit een derde land of gebied of een zone daarvan in de Unie binnen te brengen met als doel dat zij terug naar dat derde land of gebied of die zone vliegen. Bovendien vormen wedstrijdduiven die in de Unie worden binnengebracht met als doel dat zij terug naar het derde land of gebied van oorsprong of de zone daarvan vliegen, niet hetzelfde diergezondheidsrisico als andere in gevangenschap levende vogels. Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 moet derhalve worden gewijzigd om te voorzien in een afwijking van de specifieke diergezondheidsvoorschriften voor in gevangenschap levende vogels voor de binnenkomst in de Unie van wedstrijdduiven vanuit een derde land of gebied of een zone daarvan waar zij gewoonlijk worden gehouden om ze onmiddellijk te lossen in de verwachting dat zij terug naar dat derde land of gebied of de zone daarvan zullen vliegen.

(15)

Artikel 74 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 bevat de identificatievoorschriften voor de binnenkomst in de Unie van honden, katten en fretten. Wat de voorschriften voor de identificatiemiddelen betreft, wordt in dat artikel verwezen naar uitvoeringshandelingen die door de Commissie krachtens artikel 120 van Verordening (EU) 2016/429 zijn vastgesteld. Die uitvoeringshandelingen zijn echter nog niet vastgesteld, aangezien in artikel 277 van Verordening (EU) 2016/429 is bepaald dat Verordening (EU) nr. 576/2013 van het Europees Parlement en de Raad (8) tot en met 21 april 2026 van toepassing moet blijven voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren van die soorten. Artikel 74 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 moet derhalve worden gewijzigd om te verwijzen naar de voorschriften van Verordening (EU) nr. 576/2013.

(16)

Wegens een omissie bevat Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 geen bepalingen betreffende de inspectie van zendingen levende producten vóór hun verzending naar de Unie. Om ervoor te zorgen dat zendingen levende producten aan de voorschriften van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 voldoen voor zij in de Unie mogen worden binnengebracht, moet die gedelegeerde verordening worden gewijzigd zodat zij regels bevat betreffende de vereiste onderzoeken en controles van die zendingen.

(17)

In artikel 86 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 wordt bepaald dat de binnenkomst in de Unie van zendingen oöcyten en embryo’s van runderen moet worden toegestaan als het donordier afkomstig is van een inrichting die vrij is van enzoötische boviene leukose. Artikel 87, lid 2, van die gedelegeerde verordening voorziet in een afwijking voor inrichtingen die niet vrij zijn van enzoötische boviene leukose op voorwaarde dat de donordieren minder dan twee jaar oud zijn en dat er gedurende een periode van ten minste de voorafgaande drie jaar geen klinische gevallen van enzoötische boviene leukose zijn geweest. Die afwijking moet van toepassing zijn op alle donorrunderen, ongeacht hun leeftijd. Artikel 87, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(18)

Bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 is bepaald dat broedeieren van pluimvee afkomstig moeten zijn van koppels die binnen een periode van 24 uur voor het tijdstip van het laden van de zendingen broedeieren voor verzending naar de Unie zijn onderworpen aan een klinische inspectie. Derde landen en belanghebbenden hebben echter aangegeven dat die vereiste een onredelijke verhoging van de administratieve lasten voor de bevoegde autoriteiten en exploitanten inhoudt en een risico voor de biobeveiliging van de inrichtingen vormt. Aangezien die eieren afkomstig zijn uit erkende inrichtingen waar strenge biobeveiligingsregels worden toegepast, moet worden voorzien in een langere termijn voor de klinische inspectie van het koppel van oorsprong van de broedeieren, naar analogie van de in Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 van de Commissie (9) vastgestelde voorschriften voor de verplaatsing van die producten tussen lidstaten. Artikel 107 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(19)

Deel III, titel 2, hoofdstuk 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 bevat voorschriften voor de binnenkomst in de Unie van eieren die vrij zijn van specifieke pathogenen, waaronder voorschriften met betrekking tot de inrichting van oorsprong van die eieren. Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 moet worden gewijzigd om te bepalen dat die inrichtingen in derde landen worden erkend overeenkomstig de regels die voor die inrichtingen in de Unie gelden.

(20)

“Waterdieren” zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 3, van Verordening (EU) 2016/429, omvat gehouden dieren en wilde dieren. Waterdieren mogen derhalve in de Unie binnenkomen vanuit aquacultuurinrichtingen en vanuit wilde habitats. Zij mogen dus vanuit een “plaats van oorsprong” of vanuit een “inrichting van oorsprong” worden verzonden. Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 moet in die mogelijkheid voorzien en artikel 167, punten a) en d), van die gedelegeerde verordening moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(21)

Artikel 172 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 voorziet voor bepaalde categorieën waterdieren en producten daarvan in afwijkingen van de vereiste dat zij uit een ziektevrij(e) derde land, gebied, zone of compartiment afkomstig moeten zijn. In alle gevallen moeten aquacultuurdieren en producten daarvan die binnen het toepassingsgebied van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 vallen, echter afkomstig zijn van inrichtingen die geregistreerd of erkend zijn overeenkomstig deel IV, titel II, hoofdstuk 1, van Verordening (EU) 2016/429. Artikel 172 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 moet derhalve bij deze verordening worden gewijzigd om te verduidelijken dat de afwijking waarin dat artikel voorziet, niet van toepassing is op artikel 170 maar specifiek op artikel 170, lid 1, van die gedelegeerde verordening.

(22)

Wegens een omissie moet artikel 174, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 worden gewijzigd zodat erin wordt verwezen naar artikel 170, lid 1, punt a), iii), in plaats van naar artikel 170, punt a), iii).

(23)

Artikel 226, lid 3, van Verordening (EU) 2016/429 voorziet in de mogelijkheid voor lidstaten om goedgekeurde nationale maatregelen te hebben voor andere ziekten dan in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 9, lid 1, punt d), van die verordening. Artikel 175 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 en bijlage XXIX bij die gedelegeerde verordening moeten worden gewijzigd om te verduidelijken dat de lidstaten dergelijke maatregelen niet alleen voor niet in de lijst opgenomen ziekten mogen treffen maar ook voor ziekten die zijn opgenomen in de lijst in artikel 9, lid 1, punt e), van Verordening (EU) 2016/429.

(24)

Sperma, oöcyten en embryo’s kunnen gedurende lange tijd worden opgeslagen. In deel IV van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 moeten daarom overgangsmaatregelen worden vastgesteld voor levende producten die overeenkomstig de Richtlijnen 88/407/EEG (10), 89/556/EEG (11), 90/429/EEG (12) en 92/65/EEG (13) van de Raad zijn gewonnen, geproduceerd, verwerkt en opgeslagen. Die maatregelen moeten betrekking hebben op de erkenning van spermawinningscentra, spermaopslagcentra, embryowinningsteams en embryoproductieteams op grond van die richtlijnen alsook op het merken van de rietjes en andere verpakkingen waarin sperma, oöcyten en embryo’s worden geplaatst, opgeslagen en vervoerd. Die maatregelen moeten ook betrekking hebben op de voorschriften inzake de winning, productie, verwerking en opslag van levende producten, de gezondheid van de donordieren en de laboratoriumtests en andere tests op donordieren en levende producten krachtens die richtlijnen. Gezien het belang van levende producten voor de fokkerijsector, moet ervoor worden gezorgd dat de handel in levende producten niet wordt verstoord. Om de continuïteit te waarborgen van de binnenkomst in de Unie van zendingen levende producten die voor 21 april 2021 zijn gewonnen of geproduceerd en die aan de voorschriften van de Richtlijnen 88/407/EEG, 89/556/EEG, 90/429/EEG en 92/65/EEG voldoen, moeten in Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 derhalve bepaalde overgangsbepalingen worden vastgesteld. Die gedelegeerde verordening moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(25)

In tabel 1 van bijlage III bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 zijn onder andere de voorschriften vastgesteld betreffende de verblijfsduur voor paardachtigen vóór hun binnenkomst in de Unie. Er is met name een specifieke verblijfsduur vastgesteld voor andere paardachtigen dan geregistreerde paardachtigen, geregistreerde paardachtigen en het opnieuw binnenbrengen na tijdelijke uitvoer van geregistreerde paarden. Met het oog op de risico’s die voortvloeien uit de binnenkomst van niet voor de slacht bestemde paardachtigen, geregistreerde paarden en voor de slacht bestemde paardachtigen alsook uit het opnieuw binnenbrengen na tijdelijke uitvoer van geregistreerde paarden, moet die verblijfsduur gedetailleerder zijn. Die bijlage moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(26)

In tabel 2 van bijlage III bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 zijn de voorschriften vastgesteld betreffende de verblijfsduur voor pluimvee vóór de binnenkomst in de Unie. Er is met name een specifieke verblijfsduur vastgesteld voor gebruikspluimvee voor de productie van vlees of consumptie-eieren en voor gebruikspluimvee dat bestemd is om in het wild te worden uitgezet, maar niet voor gebruikspluimvee voor de productie van andere producten. Derhalve moet ook een specifieke verblijfsduur worden vastgesteld voor de categorie gebruikspluimvee voor de productie van andere producten. Die bijlage moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(27)

Punt 2 van bijlage XV bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 bevat de diergezondheidsvoorschriften voor pluimvee en broedeieren afkomstig uit een derde land of gebied of een zone daarvan waar vaccins die tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle worden gebruikt, niet aan de in punt 1 van die bijlage vastgestelde specifieke criteria voldoen. Er moet echter worden verduidelijkt welke voorschriften van toepassing zijn op pluimvee, broedeieren en de koppels van oorsprong. Die bijlage moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(28)

De in Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 vastgestelde regels vormen een aanvulling op de in Verordening (EU) 2016/429 vastgestelde regels. Aangezien die regels met elkaar verband houden, zijn zij samen in één handeling vastgesteld. Omwille van de duidelijkheid en met het oog op de doeltreffende toepassing ervan, moeten de regels die een wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 inhouden, ook worden vastgesteld in één enkele gedelegeerde handeling die een uitgebreide reeks voorschriften voor de binnenkomst in de Unie van dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong bevat.

(29)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(30)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 is van toepassing met ingang van 21 april 2021. Omwille van de rechtszekerheid moet deze verordening met spoed in werking treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 6 wordt de inleidende zin vervangen door:

“6.   Deel V bevat de diergezondheidsvoorschriften voor de binnenkomst in de Unie en het na binnenkomst verplaatsen van en werken met, alsmede afwijkingen van die voorschriften voor, de volgende soorten waterdieren in alle levensfasen, alsmede de daarvan afgeleide producten van dierlijke oorsprong, met uitzondering van voor directe menselijke consumptie bestemde andere producten van dierlijke oorsprong dan levende waterdieren en voor directe menselijke consumptie bestemde in het wild levende waterdieren en producten van dierlijke oorsprong van die in het wild levende waterdieren die uit vissersvaartuigen worden aangeland:”;

b)

lid 8 wordt vervangen door:

“8.   Deel VII bevat de overgangs- en slotbepalingen.”.

2)

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 8 wordt vervangen door:

“8.

“varken”: een tot de hoefdiersoorten in de familie Suidae behorend dier dat in de lijst in bijlage III bij Verordening (EU) 2016/429 is opgenomen, voor de binnenkomst in de Unie van een dier, of een dier van de soort Sus scrofa, voor de binnenkomst in de Unie van levende producten;”;

b)

punt 48 wordt vervangen door:

“48.

“schip met leeftank”: een schip met leeftank zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/990 van de Commissie (*1);

(*1)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/990 van de Commissie van 28 april 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de diergezondheids- en certificeringsvoorschriften voor verplaatsingen binnen de Unie van waterdieren en producten van dierlijke oorsprong van waterdieren (PB L 221 van 10.7.2020, blz. 42).”."

3)

In artikel 3 wordt punt a), i), vervangen door:

“i)

in het geval van landdieren, levende producten van landdieren en producten van dierlijke oorsprong van landdieren, een voor de specifieke soort en categorie dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong in de lijst opgenomen derde land of gebied, of zone daarvan;”.

4)

In artikel 13, lid 1, wordt de tweede alinea vervangen door:

“In het geval van pluimvee, met uitzondering van eendagskuikens, en in gevangenschap levende vogels heeft die inspectie ook betrekking op het koppel van oorsprong van de voor verzending naar de Unie bestemde dieren.”.

5)

Artikel 26 wordt vervangen door:

“Artikel 26

Verplaatsen van en werken met hoefdieren na hun binnenkomst in de Unie

Na binnenkomst in de Unie blijven hoefdieren, met uitzondering van paardachtigen, in de inrichting van bestemming gedurende een periode van ten minste dertig dagen vanaf de datum van hun aankomst in die inrichting, tenzij zij voor de slacht worden verplaatst.”.

6)

Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de inleidende zin wordt vervangen door:

“In afwijking van artikel 14, lid 3, en de artikelen 40 en 43 tot en met 48 wordt de binnenkomst in de Unie van zendingen die minder dan twintig stuks ander pluimvee dan loopvogels bevatten, toegestaan mits dergelijke zendingen aan de volgende voorschriften voldoen:”;

b)

punt c) wordt vervangen door:

“c)

wat vaccinatie tegen hoogpathogene aviaire influenza betreft:

i)

is het pluimvee niet gevaccineerd tegen hoogpathogene aviaire influenza;

ii)

is het koppel van oorsprong van het pluimvee, met uitzondering van eendagskuikens, niet gevaccineerd tegen hoogpathogene aviaire influenza;

iii)

indien de ouderkoppels van de eendagskuikens zijn gevaccineerd tegen hoogpathogene aviaire influenza, zijn door het derde land of gebied van oorsprong garanties geboden voor de naleving van de minimumvoorschriften voor vaccinatieprogramma’s en aanvullende bewaking zoals vastgesteld in bijlage XIII;”;

c)

punt e), iii), wordt vervangen door:

“iii)

Salmonella Pullorum en Salmonella Gallinarum in het geval van Numida meleagris, Coturnix coturnix, Phasianus colchicus, Perdix perdix, Anas spp.;”;

d)

het volgende punt f) wordt toegevoegd:

“f)

de eendagskuikens zijn verkregen uit broedeieren die voor het uitbroeden zijn ontsmet volgens de instructies van de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong.”.

7)

Artikel 57 wordt vervangen door:

“Artikel 57

Specifieke diergezondheidsvoorschriften voor in gevangenschap levende vogels

De binnenkomst in de Unie van zendingen in gevangenschap levende vogels wordt alleen toegestaan indien de dieren van de zending aan de volgende voorschriften voldoen:

a)

zij zijn niet gevaccineerd tegen hoogpathogene aviaire influenza;

b)

als zij zijn gevaccineerd tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle, heeft de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong garanties geboden dat de gebruikte vaccins aan de in bijlage XV, punt 1, vastgestelde algemene en specifieke criteria voor vaccins tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle voldoen;

c)

zij zijn binnen de periode van 7 tot 14 dagen voor de datum van het laden voor verzending naar de Unie met negatief resultaat onderworpen aan een test voor de opsporing van hoogpathogene aviaire influenza en infectie met het virus van de ziekte van Newcastle.”.

8)

In artikel 60 wordt punt b), vi), als volgt vernummerd als punt c):

“c)

geven de in gevangenschap levende vogels slechts vrij uit quarantaine na schriftelijke toestemming van een officiële dierenarts.”.

9)

Artikel 62 wordt vervangen door:

“Artikel 62

Afwijkingen van de diergezondheidsvoorschriften voor de binnenkomst in de Unie van in gevangenschap levende vogels

1.   In afwijking van de voorschriften van de artikelen 3 tot en met 10, met uitzondering van artikel 3, punt a), i), de artikelen 11 tot en met 19 en de artikelen 53 tot en met 61, wordt de binnenkomst in de Unie van zendingen van in gevangenschap levende vogels die niet aan die voorschriften voldoen, toegestaan indien zij afkomstig zijn uit derde landen of gebieden die specifiek in de lijst zijn opgenomen voor de binnenkomst in de Unie van in gevangenschap levende vogels op basis van gelijkwaardige garanties.

2.   In afwijking van de voorschriften van de artikelen 11 en 54 tot en met 58 wordt de binnenkomst in de Unie van zendingen wedstrijdduiven die in de Unie worden binnengebracht vanuit een derde land of gebied of een zone daarvan waar zij gewoonlijk worden gehouden, om ze onmiddellijk te lossen in de verwachting dat zij terug naar dat derde land of gebied of de zone daarvan zullen vliegen, en die niet aan die voorschriften voldoen, toegestaan mits zij aan de volgende voorschriften voldoen:

a)

de lidstaat van bestemming heeft overeenkomstig artikel 230, lid 2, van Verordening (EU) 2016/429 bepaald dat de wedstrijdduiven vanuit dat derde land of gebied of de zone daarvan op zijn grondgebied mogen worden binnengebracht;

b)

zij zijn afkomstig van een geregistreerde inrichting waarrond zich in een straal van 10 km, in voorkomend geval met inbegrip van het grondgebied van een buurland, gedurende een periode van ten minste de dertig dagen voorafgaande aan de datum van het laden voor verzending naar de Unie geen uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza of infectie met het virus van de ziekte van Newcastle hebben voorgedaan;

c)

zij zijn niet gevaccineerd tegen hoogpathogene aviaire influenza;

d)

zij zijn gevaccineerd tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle en de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong heeft garanties geboden dat de gebruikte vaccins aan de in bijlage XV, punt 1, vastgestelde algemene en specifieke criteria voor vaccins tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle voldoen;

e)

zij zijn afkomstig van een inrichting waar wordt gevaccineerd tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle.

3.   In afwijking van de in de artikelen 59, 60 en 61 vastgestelde voorschriften mag de bevoegde autoriteit van de lidstaat van binnenkomst in de Unie de binnenkomst in de Unie toestaan van wedstrijdduiven die niet rechtstreeks naar een overeenkomstig artikel 14 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 erkende quarantaine-inrichting zullen worden vervoerd, mist zij:

a)

wedstrijdduiven zijn die in de Unie zijn binnengebracht vanuit een derde land of gebied of een zone daarvan waar zij gewoonlijk verblijven, overeenkomstig lid 2;

b)

onmiddellijk onder toezicht van de bevoegde autoriteit worden gelost ervan uitgaand dat zij terug naar het derde land of gebied van oorsprong of de zone daarvan zullen vliegen.”.

10)

In artikel 74 wordt lid 1 vervangen door:

“1.   De binnenkomst in de Unie van zendingen honden, katten en fretten wordt alleen toegestaan indien elk dier in de zending individueel is geïdentificeerd door middel van een injecteerbare transponder, zoals vermeld in punt e) van bijlage III bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035, die door een dierenarts is geïmplanteerd en die aan de technische voorschriften in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 576/2013 voldoet.”.

11)

In artikel 80 wordt punt a) vervangen door:

“a)

vóór de datum van de winning hebben verbleven in een derde land of gebied dat of een zone daarvan die in de lijst is opgenomen voor de binnenkomst in de Unie van de specifieke soort en categorie levende producten:

i)

in het geval van runderen, schapen en geiten, gedurende een periode van ten minste zes maanden;

ii)

in het geval van varkens en paardachtigen, gedurende een periode van ten minste drie maanden;”.

12)

In artikel 83 wordt punt a), iii), vervangen door:

“iii)

het unieke erkenningsnummer van de inrichting voor levende producten waar de levende producten zijn gewonnen of geproduceerd, verwerkt en opgeslagen;”.

13)

Na artikel 85 wordt het volgende artikel 85 bis ingevoegd:

“Artikel 85 bis

Inspectie van zendingen levende producten vóór verzending naar de Unie

De binnenkomst in de Unie van zendingen sperma, oöcyten en embryo’s van runderen, varkens, schapen, geiten en paardachtigen wordt alleen toegestaan als die zendingen in de periode van 72 uur voor het tijdstip van verzending naar de Unie door een officiële dierenarts in het derde land of gebied van oorsprong of een zone daarvan als volgt zijn onderworpen aan een visuele inspectie en een documentencontrole:

a)

een visuele inspectie van het vervoersrecipiënt om na te gaan of aan de voorschriften van artikel 84 is voldaan;

b)

een documentencontrole van de door de dierenarts van het centrum of de teamdierenarts ingediende gegevens om ervoor te zorgen dat:

i)

de te certificeren informatie overeenstemt met de documentatie die is bewaard overeenkomstig:

artikel 8, lid 1, punt a), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/686, en

artikel 8, punt d), van deze verordening;

ii)

het overeenkomstig artikel 83, punt a), aangebrachte merkteken op de rietjes of andere verpakkingen overeenstemt met het nummer in het diergezondheidscertificaat en op het recipiënt waarin de levende producten worden vervoerd;

iii)

is voldaan aan de diergezondheidsvoorschriften van deel III, titel 1.”.

14)

In artikel 87 wordt lid 2 vervangen door:

“2.   In afwijking van artikel 86, punt b), iii), wordt toegestaan dat zendingen van oöcyten en embryo’s van runderen de Unie binnenkomen indien een donordier afkomstig is uit een inrichting die niet vrij is van enzoötische boviene leukose, mits de voor de inrichting van oorsprong verantwoordelijke officiële dierenarts heeft gecertificeerd dat er in die inrichting gedurende een periode van ten minste de voorafgaande drie jaar geen klinische gevallen van enzoötische boviene leukose zijn geweest.”.

15)

Artikel 91 wordt vervangen door:

“Artikel 91

De inrichting van oorsprong van donorschapen en -geiten

De binnenkomst in de Unie van zendingen sperma, oöcyten en embryo’s van schapen en geiten wordt alleen toegestaan indien zij zijn gewonnen van donordieren die afkomstig zijn van een inrichting die vrij van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis was en indien die dieren voordien nooit in een inrichting met een lagere status hebben verbleven.”.

16)

In artikel 100 wordt punt b), ii), vervangen door:

“ii)

de broedeieren rechtstreeks en zo snel mogelijk naar het voor het verdere vervoer te gebruiken schip of luchtvaartuig dat aan de voorschriften van artikel 102, punt a), voldoet, zijn overgebracht om verder naar de Unie te worden vervoerd, zonder daarbij buiten het terrein van de haven of luchthaven te zijn gekomen;”.

17)

In artikel 102, punt a), wordt de inleidende zin vervangen door:

“a)

de broedeieren moeten zijn vervoerd in vervoermiddelen die:”.

18)

In artikel 107 wordt punt f) vervangen door:

“f)

zij:

i)

zijn in een periode van 72 uur vóór het tijdstip van het laden van de zending broedeieren voor verzending naar de Unie onderworpen aan een klinische inspectie die is uitgevoerd door een officiële dierenarts in het derde land of gebied van oorsprong of een zone daarvan met het oog op het opsporen van tekenen die wijzen op de aanwezigheid van ziekten, met inbegrip van de relevante in de lijst opgenomen ziekten, zoals vermeld in bijlage I, en nieuwe ziekten, en zij vertoonden geen ziektesymptomen en niets deed de aanwezigheid van een van die ziekten vermoeden,

of

ii)

zijn

onderworpen aan maandelijkse klinische inspecties die zijn uitgevoerd door een officiële dierenarts in het derde land of gebied van oorsprong of een zone daarvan, en de recentste klinische inspectie is in een periode van 31 dagen voor het tijdstip van het laden van de zending broedeieren voor verzending naar de Unie verricht met het oog op het opsporen van tekenen die wijzen op de aanwezigheid van ziekten, met inbegrip van de relevante in de lijst opgenomen ziekten, zoals vermeld in bijlage I, en nieuwe ziekten, en zij vertoonden geen ziektesymptomen en niets deed de aanwezigheid van een van die ziekten vermoeden;

in een periode van 72 uur voor het tijdstip van het laden van de zending broedeieren voor verzending naar de Unie onderworpen aan een evaluatie van hun huidige gezondheidsstatus die is uitgevoerd door een officiële dierenarts in het derde land of gebied van oorsprong of een zone daarvan op basis van door de exploitant verstrekte actuele informatie en van documentencontroles van de in de inrichting bewaarde gezondheids- en productiegegevens met het oog op het opsporen van tekenen die wijzen op de aanwezigheid van ziekten, met inbegrip van nieuwe ziekten en de relevante in de lijst opgenomen ziekten zoals vermeld in bijlage I.”.

19)

Artikel 110 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de inleidende zin wordt vervangen door:

“In afwijking van de artikelen 101, 106, 107 en 108 wordt de binnenkomst in de Unie van zendingen van minder dan twintig broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels toegestaan indien zij aan de volgende voorschriften voldoen:”;

b)

punt d) wordt vervangen door:

“d)

zij zijn afkomstig van koppels die binnen een periode van 24 uur voor het tijdstip van het laden van de zendingen broedeieren voor verzending naar de Unie zijn onderworpen aan een klinische inspectie die is uitgevoerd door een officiële dierenarts in het derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan, met het oog op het opsporen van tekenen die wijzen op de aanwezigheid van ziekten, met inbegrip van de relevante in de lijst opgenomen ziekten, zoals vermeld in bijlage I, en nieuwe ziekten, en de koppels vertoonden geen ziektesymptomen en niets deed de aanwezigheid van een van die ziekten vermoeden;”;

c)

in punt e), ii), wordt het derde streepje vervangen door:

“—

Salmonella Pullorum en Salmonella Gallinarum in het geval van Numida meleagris, Coturnix coturnix, Phasianus colchicus, Perdix perdix, Anas spp.;”;

d)

het volgende punt f) wordt toegevoegd:

“f)

de broedeieren moeten zijn ontsmet volgens de instructies van de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong.”.

20)

In artikel 111 wordt punt a), iii), vervangen door:

“iii)

gedurende een onafgebroken periode van ten minste zes weken voor de datum van de verzameling van de eieren voor verzending naar de Unie zijn gehouden in inrichtingen die:

voldoen aan de voorwaarden die zijn beschreven in de Europese Farmacopee;

door de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong zijn erkend overeenkomstig voorschriften die ten minste gelijkwaardig zijn aan die welke zijn vastgesteld in artikel 8 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035, en waarvan de erkenning niet was opgeschort of ingetrokken;”.

21)

Na artikel 119 wordt het volgende artikel 119 bis ingevoegd:

“Artikel 119 bis

Inspectie van zendingen levende producten vóór verzending naar de Unie

De binnenkomst in de Unie van zendingen sperma, oöcyten en embryo’s zoals bedoeld in artikel 117 wordt alleen toegestaan als die zendingen in de periode van 72 uur voor het tijdstip van verzending naar de Unie door een officiële dierenarts in het derde land of gebied van oorsprong of een zone daarvan als volgt zijn onderworpen aan een visuele inspectie en een documentencontrole:

a)

een visuele inspectie van het vervoersrecipiënt om na te gaan of aan de voorschriften van artikel 119 is voldaan;

b)

een documentencontrole van de gegevens die zijn ingediend door de voor de activiteiten van de geconsigneerde inrichting verantwoordelijke dierenarts, om ervoor te zorgen dat:

i)

de te certificeren informatie overeenstemt met de in de geconsigneerde inrichting bewaarde documentatie;

ii)

het overeenkomstig artikel 119, punt a), aangebrachte merkteken op de rietjes of andere verpakkingen overeenstemt met het nummer in het diergezondheidscertificaat en op het recipiënt waarin de levende producten worden vervoerd;

iii)

is voldaan aan de diergezondheidsvoorschriften van deel III, titel 3.”.

22)

In artikel 125 wordt punt c), i), vervangen door:

“i)

zij zijn vóór het laden van de karkassen voor verzending naar de wildbewerkingsinrichting gereinigd en ontsmet met een door de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong toegelaten ontsmettingsmiddel;”.

23)

Aan artikel 154 wordt het volgende lid 3 toegevoegd:

“3.   De dieren waarvan de rauwe melk, het colostrum of de producten op basis van colostrum bestemd voor binnenkomst in de Unie afkomstig is/zijn, hoeven niet te voldoen aan de in lid 2 bedoelde verblijfsduur mits zij in het derde land of gebied, of de zone daarvan, zijn binnengebracht uit:

a)

een ander derde land of gebied, of zone daarvan, dat in de lijst is opgenomen voor binnenkomst in de Unie van rauwe melk, colostrum of producten op basis van colostrum en de dieren daar gedurende ten minste drie maanden vóór het melken zijn gebleven, of

b)

een lidstaat.”.

24)

Artikel 167 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de punten a) en b) worden vervangen door:

“a)

zij zijn rechtstreeks vanuit de plaats van oorsprong naar de Unie verzonden;

b)

zij zijn niet zijn uit hun laadkist gehaald bij het vervoer door de lucht, over zee, per spoor of over de weg, en het water waarin zij worden vervoerd, is niet vervangen, in een derde land of gebied, zone of compartiment, dat/die niet in de lijst is opgenomen voor de binnenkomst in de Unie van de specifieke soort en categorie waterdieren;”;

b)

punt d) wordt vervangen door:

“d)

zij zijn vanaf het tijdstip van het laden in de plaats van oorsprong tot dat van aankomst in de Unie niet gelijktijdig met waterdieren die een lagere gezondheidsstatus hadden of die niet voor binnenkomst in de Unie bestemd waren, in hetzelfde water of dezelfde laadkist of in hetzelfde schip met leeftank vervoerd;”.

25)

In artikel 169, lid 3, wordt punt b) vervangen door:

“b)

het in punt a) bedoelde leesbare etiket bevat daarnaast ook de volgende vermeldingen, naargelang het geval:

i)

“vis bestemd voor menselijke consumptie na verdere verwerking in de Europese Unie”;

ii)

“weekdieren bestemd voor menselijke consumptie na verdere verwerking in de Europese Unie”;

iii)

“schaaldieren bestemd voor menselijke consumptie na verdere verwerking in de Europese Unie”.”.

26)

In artikel 172 wordt de inleidende zin vervangen door:

“In afwijking van artikel 170, lid 1, zijn de voorschriften van dat artikel niet van toepassing op de volgende categorieën waterdieren:”.

27)

In artikel 173 wordt punt b) vervangen door:

“b)

voor menselijke consumptie bestemde vis die vóór verzending naar de Unie wordt geslacht en van ingewanden wordt ontdaan en in de Unie verder wordt verwerkt.”.

28)

In artikel 174 wordt lid 3 vervangen door:

“3.   De bevoegde autoriteit van de lidstaat mag de in lid 2 bedoelde toestemming alleen verlenen indien de vrijlating of de onderdompeling in natuurlijke wateren de gezondheidsstatus van de waterdieren op de plaats van het vrijlaten of onderdompelen niet in gevaar brengt, en het vrijlaten in het wild moet in alle gevallen voldoen aan het voorschrift van artikel 170, lid 1, punt a), iii).”.

29)

Artikel 175 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel wordt vervangen door:

“Artikel 175

Aanvullende diergezondheidsvoorschriften ter beperking van de gevolgen van ziekten waarvoor de lidstaten beschikken over nationale maatregelen die overeenkomstig artikel 226, lid 3, van Verordening (EU) 2016/429 zijn goedgekeurd”;

b)

lid 1 wordt vervangen door:

“1.   De bevoegde autoriteiten van lidstaten die overeenkomstig artikel 226, lid 3, van Verordening (EU) 2016/429 goedgekeurde nationale maatregelen hebben getroffen tegen andere ziekten dan de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 9, lid 1, punt d), van die verordening, treffen maatregelen om de insleep van die ziekten te voorkomen door de toepassing van aanvullende diergezondheidsvoorschriften voor de binnenkomst in die lidstaten van zendingen waterdieren en andere producten van dierlijke oorsprong van waterdieren dan levende waterdieren, van soorten die worden vermeld in de tweede kolom van de tabel in bijlage XXIX bij deze verordening.”.

30)

Deel VII wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel van deel VII wordt vervangen door:

“DEEL VII

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN”;

b)

het volgende artikel 182 bis wordt ingevoegd na de titel van deel VII en voor artikel 183:

“Artikel 182 bis

Overgangsmaatregelen

1.   Spermawinningscentra, spermaopslagcentra, embryowinningsteams en embryoproductieteams die voor 21 april 2021 zijn erkend overeenkomstig de Richtlijnen 88/407/EEG (*2), 89/556/EEG (*3), 90/429/EEG (*4) en 92/65/EEG (*5) van de Raad, die in artikel 270, lid 2, zesde, zevende, achtste en twaalfde streepje, van Verordening (EU) 2016/429 worden genoemd, worden beschouwd als erkende inrichtingen voor levende producten zoals bedoeld in artikel 82, lid 1, van deze verordening.

In elk ander opzicht zijn zij onderworpen aan de regels van artikel 82, lid 2, van deze verordening en aan die van artikel 233 van Verordening (EU) 2016/429.

2.   De binnenkomst in de Unie van zendingen sperma, oöcyten en embryo’s dat/die vóór 21 april 2021 is/zijn gewonnen, geproduceerd, verwerkt en opgeslagen, wordt toegestaan mits zij, afhankelijk van de soort waartoe de donordieren behoren, voldoen aan de voorschriften van de Richtlijnen 88/407/EEG, 89/556/EEG, 90/429/EEG en 92/65/EEG wat betreft de winning, productie, verwerking en opslag van levende producten, de diergezondheidsvoorschriften voor donordieren en de laboratoriumtests en andere tests op donordieren en levende producten.

3.   Rietjes en andere verpakkingen waarin sperma, oöcyten of embryo’s al dan niet in individuele doses zijn geplaatst en worden opgeslagen en vervoerd, en die vóór 21 april 2021 overeenkomstig de Richtlijnen 88/407/EEG, 89/556/EEG, 90/429/EEG en 92/65/EEG, afhankelijk van de soort van de donordieren, zijn gemerkt, worden geacht overeenkomstig artikel 83, punt a), van deze verordening te zijn gemerkt.

(*2)  Richtlijn 88/407/EEG van de Raad van 14 juni 1988 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in sperma van runderen en de invoer daarvan (PB L 194 van 22.7.1988, blz. 10)."

(*3)  Richtlijn 89/556/EEG van de Raad van 25 september 1989 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in embryo’s van als huisdier gehouden runderen en de invoer daarvan uit derde landen (PB L 302 van 19.10.1989, blz. 1)."

(*4)  Richtlijn 90/429/EEG van de Raad van 26 juni 1990 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in sperma van varkens en de invoer daarvan (PB L 224 van 18.8.1990, blz. 62)."

(*5)  Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo’s waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt (PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54).”;"

c)

aan artikel 184 wordt de volgende titel toegevoegd:

Inwerkingtreding en toepassing”.

31)

De bijlagen III, VIII, XV, XXVIII en XXIX worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 juli 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 van de Commissie van 30 januari 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor de binnenkomst in de Unie en het na binnenkomst verplaatsen van en werken met zendingen van bepaalde dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong (PB L 174 van 3.6.2020, blz. 379).

(3)  Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1).

(4)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/686 van de Commissie van 17 december 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de erkenning van inrichtingen voor levende producten en de traceerbaarheids- en diergezondheidsvoorschriften voor verplaatsingen binnen de Unie van levende producten van bepaalde gehouden landdieren (PB L 174 van 3.6.2020, blz. 1).

(5)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/990 van de Commissie van 28 april 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de diergezondheids- en certificeringsvoorschriften voor verplaatsingen binnen de Unie van waterdieren en producten van dierlijke oorsprong van waterdieren (PB L 221 van 10.7.2020, blz. 42).

(6)  Verordening (EG) nr. 798/2008 van de Commissie van 8 augustus 2008 tot vaststelling van een lijst van derde landen, gebieden, zones of compartimenten waaruit pluimvee en pluimveeproducten mogen worden ingevoerd in en doorgevoerd door de Gemeenschap, en van de voorschriften inzake veterinaire certificering (PB L 226 van 23.8.2008, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) nr. 206/2010 van de Commissie van 12 maart 2010 tot vaststelling van lijsten van derde landen en gebieden, of delen daarvan, waaruit bepaalde dieren en vers vlees in de Europese Unie mogen worden binnengebracht, en van de voorschriften inzake veterinaire certificering (PB L 73 van 20.3.2010, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) nr. 576/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 998/2003 (PB L 178 van 28.6.2013, blz. 1).

(9)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 van de Commissie van 17 december 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de diergezondheidsvoorschriften voor verplaatsingen binnen de Unie van landdieren en broedeieren (PB L 174 van 3.6.2020, blz. 140).

(10)  Richtlijn 88/407/EEG van de Raad van 14 juni 1988 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in sperma van runderen en de invoer daarvan (PB L 194 van 22.7.1988, blz. 10).

(11)  Richtlijn 89/556/EEG van de Raad van 25 september 1989 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in embryo’s van als huisdier gehouden runderen en de invoer daarvan uit derde landen (PB L 302 van 19.10.1989, blz. 1).

(12)  Richtlijn 90/429/EEG van de Raad van 26 juni 1990 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in sperma van varkens en de invoer daarvan (PB L 224 van 18.8.1990, blz. 62).

(13)  Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo’s waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt (PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54).


BIJLAGE

De bijlagen III, VIII, XV, XXVIII en XXIX bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 worden als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:

a)

in tabel 1, derde, vierde en vijfde rij, worden de vermeldingen voor andere paardachtigen dan geregistreerde paardachtigen, geregistreerde paardachtigen en geregistreerde paarden die opnieuw worden binnengebracht na tijdelijke uitvoer voor wedstrijden, wedrennen of culturele paardenevenementen vervangen door:

Diersoort en categorie dieren

Minimale duur van het verblijf in het derde land of gebied van oorsprong of een zone daarvan, zoals bedoeld in artikel 11, onder b), i)

Minimale duur van het verblijf in de inrichting van oorsprong, zoals bedoeld in artikel 11, onder b), ii)

Minimale duur van de periode zonder contact met dieren met een lagere gezondheidsstatus, zoals bedoeld in artikel 11, onder b), iii)

“Niet voor de slacht bestemde paardachtigen

40 dagen of, als de dieren jonger dan 40 dagen zijn, sinds de geboorte, of sinds de binnenkomst vanuit de Unie

30 dagen (40 dagen vanuit risicogebieden voor Afrikaanse paardenpest) of, als de dieren jonger dan 30 dagen (40 dagen) zijn, sinds de geboorte, of sinds de binnenkomst vanuit de Unie

15 dagen

Geregistreerde paarden

40 dagen of, als de dieren jonger dan 40 dagen zijn, sinds de geboorte, of sinds de binnenkomst vanuit de Unie of bepaalde in de lijst opgenomen derde landen

30 dagen (40 dagen vanuit risicogebieden voor Afrikaanse paardenpest) of, als de dieren jonger dan 30 dagen (40 dagen) zijn, sinds de geboorte, of sinds de binnenkomst vanuit de Unie of bepaalde in de lijst opgenomen derde landen

15 dagen

Geregistreerde paarden die opnieuw worden binnengebracht na tijdelijke uitvoer voor wedstrijden, wedrennen of culturele paardenevenementen

Maximaal 30 dagen of maximaal 90 dagen in het geval van specifieke wedstrijden, wedrennen of culturele paardenevenementen

Niet vastgesteld

Gedurende de volledige periode van tijdelijke uitvoer

Voor de slacht bestemde paardachtigen

90 dagen

30 dagen (40 dagen vanuit risicogebieden voor Afrikaanse paardenpest)

30 dagen (40 dagen vanuit risicogebieden voor Afrikaanse paardenpest)”

b)

tabel 2 wordt als volgt gewijzigd:

i)

in de tweede rij wordt de vermelding voor gebruikspluimvee voor de productie van vlees en eieren voor consumptie vervangen door:

Categorie vogels

De verblijfsduur geldt voor

Minimale duur van het verblijf in het derde land of gebied van oorsprong of een zone daarvan, zoals bedoeld in artikel 11, onder b), i)

Minimale duur van het verblijf in de inrichting van oorsprong, zoals bedoeld in artikel 11, onder b), ii)

Minimale duur van de periode zonder contact met dieren met een lagere gezondheidsstatus, zoals bedoeld in artikel 11, onder b), iii)

“Gebruikspluimvee voor de productie van vlees, consumptie-eieren en andere producten

DZ

drie maanden of, als de dieren jonger dan drie maanden zijn, sinds het uitkomen

zes weken of, als de dieren jonger dan zes weken zijn, sinds het uitkomen

zes weken of, als de dieren jonger dan zes weken zijn, sinds het uitkomen”

ii)

in de vijfde rij wordt de vermelding voor eendagskuikens vervangen door:

Categorie vogels

De verblijfsduur geldt voor

Minimale duur van het verblijf in het derde land of gebied van oorsprong of een zone daarvan, zoals bedoeld in artikel 11, onder b), i)

Minimale duur van het verblijf in de inrichting van oorsprong, zoals bedoeld in artikel 11, onder b), ii)

Minimale duur van de periode zonder contact met dieren met een lagere gezondheidsstatus, zoals bedoeld in artikel 11, onder b), iii)

“Eendagskuikens

DZ

Sinds het uitkomen

Sinds het uitkomen

Sinds het uitkomen

KO

drie maanden vóór de datum van verzameling van de eieren waaruit de eendagskuikens zijn gekomen

zes weken vóór de datum van verzameling van de eieren waaruit de eendagskuikens zijn gekomen

—”

2)

In bijlage VIII, punt 1, wordt voetnoot (**) vervangen door:

“(**)

Niet van toepassing indien de dieren afkomstig zijn uit een derde land of gebied dat of een zone daarvan die is erkend als vrij of seizoensgebonden vrij van de ziekte en is opgenomen in de lijst van derde landen of gebieden of zones daarvan waaruit de binnenkomst in de Unie van zendingen hoefdieren is toegestaan.”.

3)

In bijlage XV wordt punt 2 vervangen door:

“2.   DIERGEZONDHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR PLUIMVEE EN BROEDEIEREN AFKOMSTIG UIT EEN DERDE LAND OF GEBIED OF EEN ZONE DAARVAN WAAR VACCINS DIE TEGEN INFECTIE MET HET VIRUS VAN DE ZIEKTE VAN NEWCASTLE WORDEN GEBRUIKT, NIET AAN DE IN PUNT 1 VASTGESTELDE SPECIFIEKE CRITERIA VOLDOEN

Pluimvee en broedeieren afkomstig uit een derde land of gebied of een zone daarvan waar vaccins die tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle worden gebruikt, niet aan de in punt 1.2 vastgestelde specifieke criteria voldoen, moeten aan onderstaande voorschriften voldoen:

a)

pluimvee, het koppel van oorsprong van eendagskuikens en het koppel van oorsprong van broedeieren mogen gedurende een periode van ten minste twaalf maanden vóór de datum waarop de zending voor verzending naar de Unie is geladen, niet met dergelijke vaccins zijn gevaccineerd;

b)

het koppel van oorsprong van pluimvee en van broedeieren moet niet eerder dan twee weken vóór de datum waarop de zending voor verzending naar de Unie is geladen of, in het geval van broedeieren, niet eerder dan twee weken vóór de datum waarop de eieren zijn verzameld, zijn onderworpen aan een virusisolatietest op infectie met het virus van de ziekte van Newcastle. De test moet in een officieel laboratorium zijn uitgevoerd op een aselecte steekproef van cloacaswabs van ten minste zestig vogels uit elk koppel en er mogen geen aviaire paramyxovirussen met een ICPI van meer dan 0,4 zijn gevonden;

c)

pluimvee, met uitzondering van eendagskuikens, het koppel van oorsprong van eendagskuikens en het koppel van oorsprong van broedeieren moeten gedurende de in punt b) bedoelde periode van twee weken onder officiële bewaking in isolatie zijn gehouden in de inrichting van oorsprong;

d)

pluimvee, met uitzondering van eendagskuikens, het koppel van oorsprong van eendagskuikens en het koppel van oorsprong van broedeieren mogen geen contact hebben gehad met pluimvee dat niet aan de voorschriften van de punten a) en b) voldoet:

i)

in het geval van pluimvee, gedurende de periode van zestig dagen vóór de datum waarop de zending voor verzending naar de Unie is geladen;

ii)

in het geval van broedeieren, gedurende de periode van zestig dagen vóór de datum waarop de eieren zijn verzameld;

e)

de broedeieren waaruit de eendagskuikens zijn gekomen, mogen in de broederij of tijdens het vervoer naar de broederij niet in contact zijn gekomen met pluimvee dat of broedeieren die niet aan de voorschriften van de punten a) tot en met d) voldoet/voldoen.”.

4)

In de derde rij van de tabel in punt 1 van bijlage XXVIII wordt de vermelding voor gedroogd eiwit vervangen door:

Eiproduct

Behandeling

 

Kerntemperatuur (in graden Celsius (°C))

Duur van de behandeling (in seconden (s) of uren (u))

“Gedroogd eiwit

67 °C

20 u

54,4 °C

50,4 u”

5)

In bijlage XXIX wordt de tabel gewijzigd door onderstaande tekst in te voegen vlak boven de regel waarin naar de ziekte voorjaarsviremie van de karper (SVC) en de daarvoor vatbare soorten wordt verwezen:

“Koiherpesvirusziekte

Zoals vermeld in de derde kolom van de tabel in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882 van de Commissie”


24.9.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 339/56


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2021/1706 VAN DE COMMISSIE

van 14 juli 2021

tot wijziging en rectificatie van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de diergezondheidsvoorschriften voor verplaatsingen binnen de Unie van landdieren en broedeieren

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidswetgeving”) (1), en met name artikel 131, lid 1, artikel 135, artikel 136, lid 2, artikel 140, artikel 144, lid 1, artikel 147, en artikel 156, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) 2016/429 bevat regels voor de preventie en bestrijding van dierziekten die op dieren of mensen kunnen worden overgedragen. Deel IV, titel I, hoofdstukken 3, 4 en 5, van die verordening bevat de diergezondheidsvoorschriften voor verplaatsingen binnen de Unie van gehouden en wilde landdieren en levende producten daarvan.

(2)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 van de Commissie (2) vormt een aanvulling op de regels voor de preventie en bestrijding van de in artikel 5, lid 1, van Verordening (EU) 2016/429 vastgestelde dierziekten die kunnen worden overgedragen op dieren of mensen, wat de verplaatsingen binnen de Unie van gehouden landdieren, wilde landdieren en broedeieren betreft.

(3)

Deel II, hoofdstuk 3, afdeling 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 bevat de voorschriften voor verplaatsingen van gebruikspluimvee, met inbegrip van de verblijfsduur in de inrichting van oorsprong. Er is met name een specifieke verblijfsduur vastgesteld voor gebruikspluimvee voor de productie van vlees of consumptie-eieren en een voor gebruikspluimvee dat bestemd is om in het wild te worden uitgezet, maar geen voor gebruikspluimvee voor de productie van andere producten. Derhalve moet ook een specifieke verblijfsduur worden vastgesteld voor die categorie gebruikspluimvee.

(4)

Artikel 36 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 bevat de voorschriften voor de verplaatsing van eendagskuikens naar een andere lidstaat en artikel 37 van die gedelegeerde verordening voorziet in een afwijking van de voorschriften voor verplaatsingen van pluimvee in geval van verplaatsingen van minder dan twintig stuks ander pluimvee dan loopvogels, met inbegrip van eendagskuikens, en in specifieke voorschriften voor dergelijke verplaatsingen. In de artikelen 112 tot en met 114 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 van de Commissie (3) zijn de diergezondheidsvoorschriften vastgesteld voor de verplaatsing en het werken met pluimvee dat is verkregen uit broedeieren die uit een derde land of gebied of een zone daarvan de Unie zijn binnengekomen. Om aan die voorschriften te voldoen, bepaalt artikel 36 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 dat in het geval van eendagskuikens uit broedeieren die uit een derde land of gebied of een zone daarvan de Unie zijn binnengekomen en die naar een andere lidstaat worden verplaatst, de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong de bevoegde autoriteit van de lidstaat van de beoogde bestemming daarvan in kennis moet stellen. Die vereiste is echter niet opgenomen in artikel 37 van die verordening voor verplaatsingen van minder dan twintig stuks ander pluimvee dan loopvogels wanneer eendagskuikens worden verplaatst. Omwille van de consistentie moet de informatievereiste in Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 derhalve ook van toepassing zijn op de verplaatsing tussen lidstaten van minder dan twintig stuks ander pluimvee dan loopvogels.

(5)

De definitie van “verzameling” in artikel 4, punt 49), van Verordening (EU) 2016/429 heeft betrekking op een kortere duur dan de voor de betrokken diersoorten vastgestelde verblijfsduur met het oog op de verzameling van gehouden landdieren uit meer dan een inrichting. In Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 is echter geen specifieke verblijfsduur vastgesteld voor gehouden hoefdieren die voor de slacht bestemd zijn, met uitzondering van voor de slacht bestemde schapen en geiten die niet overeenkomstig artikel 45 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 van de Commissie (4) individueel zijn geïdentificeerd, waarvoor in artikel 18 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 een verblijfsduur is vastgesteld. Daarom moet de verblijfsduur met betrekking tot de definitie van verzameling worden gespecificeerd voor gehouden hoefdieren die voor de slacht bestemd zijn en waarvoor in Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 geen verblijfsduur is vastgesteld. Dit mag pas worden toegepast nadat de dieren de inrichting van oorsprong hebben verlaten.

(6)

“Verzamelcentrum van honden, katten en fretten” is gedefinieerd in artikel 2, punt 7, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 en de voorschriften voor de erkenning ervan zijn in artikel 10 van die verordening vastgesteld. Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 voorziet echter niet in verplaatsingen van honden, katten en fretten naar een andere lidstaat vanuit dergelijke verzamelcentra. Om verzamelcentra van honden, katten en fretten functioneel te maken, moeten voorschriften worden vastgesteld voor het verplaatsen van honden, katten en fretten naar andere lidstaten wanneer dieren uit meerdere inrichtingen worden verzameld nadat zij de inrichting van oorsprong hebben verlaten.

(7)

In Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 is bepaald dat wedstrijdduiven die naar sportevenementen in een andere lidstaat worden verplaatst, moeten voldoen aan de voorschriften voor de verplaatsing van in gevangenschap levende vogels, met inbegrip van de verblijfsduur, en vergezeld moeten gaan van een diergezondheidscertificaat. Door deze verplichtingen wordt echter de mogelijkheid beperkt om die dieren te trainen voor en te laten deelnemen aan sportevenementen. Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 moet daarom worden gewijzigd om wedstrijdduiven die naar sportevenementen in een andere lidstaat worden verplaatst, uit te sluiten van de verplichtingen om een verblijfsduur in acht te nemen en vergezeld te gaan van een diergezondheidscertificaat.

(8)

In artikel 101 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 zijn de vereisten vastgesteld voor de verplaatsing van wilde landdieren van hun habitat naar een habitat of een inrichting in een andere lidstaat. De regels van dat artikel zijn van toepassing op alle soorten landdieren. De diergezondheidsvoorschriften van artikel 101, lid 4, punt c), en lid 5, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 zijn echter specifieker en alleen relevant voor dieren van bepaalde soorten en mogen derhalve alleen op die soorten worden toegepast. Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 moet daarom worden gewijzigd om te verduidelijken dat artikel 101, lid 4, punt c), en lid 5, van die gedelegeerde verordening alleen van toepassing zijn op wilde dieren van de soorten die overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882 van de Commissie (5) voor elke specifieke ziekte in een lijst zijn opgenomen.

(9)

In bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 worden de minimumvoorschriften voorafgaand aan verplaatsingen vastgelegd wat infectie met het Mycobacterium tuberculosis-complex (M. bovis, M. caprae en M. tuberculosis) bij geiten, kameelachtigen en hertachtigen betreft. De testregeling voor geiten en kameelachtigen die in inrichtingen worden gehouden waar de ziekte is gemeld, is echter strenger dan die voor hertachtigen. Aangezien dit verschil onnodig en ongerechtvaardigd is, moeten de testregelingen voor geiten en kameelachtigen in bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 worden gecorrigeerd zodat voor die specifieke ziekte dezelfde tests als voor hertachtigen kunnen worden uitgevoerd.

(10)

Voorts voorziet deel 1, punt 2, van bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 in een afwijking, onder specifieke voorwaarden, van de verplichting om alle geiten in de inrichting die voor fokdoeleinden worden gehouden, jaarlijks te testen. Deel 1, punt 2, a), van bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 moet worden gewijzigd om te verduidelijken aan welke van de bepalingen van deel 1, punt 1, van die bijlage in het geval van een dergelijke afwijking moet worden voldaan.

(11)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 bevat enkele verwijzingen naar Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689 van de Commissie (6) die niet juist en derhalve moeten worden gecorrigeerd.

(12)

Met het oog op de eenvoud en de transparantie, en om de toepassing ervan te vergemakkelijken en overlapping te voorkomen, moeten de regels worden vastgesteld in een enkele handeling en niet in een aantal afzonderlijke handelingen met kruisverwijzingen. Deze aanpak is ook in overeenstemming met de aanpak in Verordening (EU) 2016/429, die de stroomlijning van de regels van de Unie bevordert om de toepassing ervan te vergemakkelijken en de administratieve lasten te verminderen, en de aanpak in Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 34 wordt lid 1 als volgt gewijzigd:

a)

in punt a), ii), wordt het eerste streepje vervangen door:

“—

42 dagen voor het vertrek, in het geval van fokpluimvee en gebruikspluimvee voor de productie van vlees, consumptie-eieren of andere producten;”;

b)

punt e) wordt vervangen door:

“e)

de bewaking als bedoeld in artikel 3, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689 heeft in de laatste 21 dagen voor het vertrek geen bevestigd geval van infectie met laagpathogene aviaire-influenzavirussen in het koppel van oorsprong van de dieren aan het licht gebracht;”.

2)

Artikel 37 wordt vervangen door:

“Artikel 37

Afwijking voor verplaatsingen van minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels

1.   In afwijking van de voorschriften van de artikelen 34, 35 en 36 mogen exploitanten minder dan twintig stuks ander pluimvee dan loopvogels naar een andere lidstaat verplaatsen als aan de volgende voorschriften is voldaan:

a)

de dieren zijn afkomstig van koppels die sinds zij zijn uitgebroed of gedurende ten minste 21 dagen vóór het vertrek zonder onderbreking hebben verbleven in één enkele geregistreerde inrichting;

b)

de dieren zijn afkomstig van koppels die geen klinische tekenen vertonen of aanleiding geven tot vermoedens van in de lijst opgenomen ziekten die relevant zijn voor de soort;

c)

de bewaking als bedoeld in artikel 3, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689 heeft in de laatste 21 dagen voor het vertrek geen bevestigd geval van infectie met laagpathogene aviaire-influenzavirussen in het koppel van oorsprong van de dieren aan het licht gebracht;

d)

de dieren zijn in de laatste 21 dagen voor het vertrek niet in contact geweest met recent aangekomen pluimvee of met vogels met een lagere gezondheidsstatus;

e)

eenden en ganzen, met uitzondering van voor de slacht bestemde eenden en ganzen, zijn met negatief resultaat onderworpen aan een test voor hoogpathogene aviaire influenza overeenkomstig bijlage IV;

f)

de dieren zijn overeenkomstig bijlage V met negatief resultaat onderworpen aan tests voor infectie met Salmonella Pullorum, S. Gallinarum en S. arizonae en aviaire mycoplasmose (Mycoplasma gallisepticum en M. meleagridis);

g)

aan de relevante voorschriften met betrekking tot vaccinatie als bedoeld in de artikelen 41 en 42 voor de specifieke categorie pluimvee is voldaan.

2.   In het geval van eendagskuikens uit broedeieren die uit een derde land of gebied of een zone daarvan in de Unie zijn binnengebracht, stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong van die eendagskuikens de bevoegde autoriteit van de lidstaat van de beoogde bestemming ervan in kennis dat de broedeieren uit een derde land de Unie zijn binnengekomen.”.

3)

Aan artikel 43 wordt het volgende lid 4 toegevoegd:

“4.   In het geval van gehouden hoefdieren bestemd voor de slacht, met uitzondering van schapen en geiten die niet overeenkomstig artikel 45 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 individueel zijn geïdentificeerd, wordt het verzamelen van dieren uit meerdere inrichtingen gedurende een periode van minder dan twintig dagen, nadat zij de inrichting van oorsprong hebben verlaten, beschouwd als een verzameling.”.

4)

Aan artikel 53 wordt het volgende punt toegevoegd:

“c)

dieren die na het verlaten van hun inrichting van oorsprong worden verzameld, worden verzameld in verzamelcentra van honden, katten en fretten die overeenkomstig artikel 10 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 zijn erkend.”.

5)

Artikel 68 wordt vervangen door:

“Artikel 68

Specifieke voorschriften voor verplaatsingen van wedstrijdduiven naar sportevenementen in een andere lidstaat

Exploitanten verplaatsen wedstrijdduiven alleen naar sportevenementen in een andere lidstaat als die dieren voldoen aan de voorwaarden van artikel 59, met uitzondering van de in artikel 59, lid 1, punt a), vastgestelde verblijfsduur.”.

6)

In artikel 71 wordt lid 1 vervangen door:

“1.   Exploitanten verplaatsen in gevangenschap levende vogels met uitzondering van wedstrijdduiven naar sportevenementen, honingbijen, hommels met uitzondering van hommels uit erkende van de omgeving geïsoleerde productie-inrichtingen, primaten, honden, katten, fretten of andere carnivoren alleen naar een andere lidstaat als zij vergezeld gaan van een diergezondheidscertificaat dat is afgegeven door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong.”.

7)

Artikel 81 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

“1.   Het diergezondheidscertificaat voor in gevangenschap levende vogels, met uitzondering van die welke bedoeld zijn in lid 2, dat overeenkomstig artikel 71, lid 1, door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong wordt afgegeven, bevat de in deel 1, punt 1, van bijlage VIII bedoelde algemene informatie en een verklaring dat aan de voorschriften van artikel 59 en, indien van toepassing voor de specifieke categorie vogels, van de artikelen 61 en 62 is voldaan.”;

b)

lid 3 wordt geschrapt.

8)

Artikel 101 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 4, punt c), wordt de inleidende zin vervangen door:

“c)

dieren van soorten die voor de relevante ziekten in een lijst zijn opgenomen, zijn afkomstig van een habitat waar geen van de volgende ziekten of infecties gedurende de aangegeven periode zijn gemeld:”;

b)

in lid 5 wordt de inleidende zin vervangen door:

“5.   In afwijking van lid 4, punt d), van dit artikel kan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong toestemming verlenen om wilde landdieren die behoren tot de families Antilocapridae, Bovidae, Camelidae, Cervidae, Giraffidae, Moschidae of Tragulidae die afkomstig zijn uit een habitat die niet voldoet aan ten minste een van de voorwaarden ten aanzien van infectie met het bluetonguevirus (serotypen 1-24) zoals vastgesteld in deel II, hoofdstuk 2, afdeling 1, punten 1 tot en met 3, van bijlage V bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689 te verplaatsen naar een andere lidstaat of zone daarvan;”.

Artikel 2

Bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 juli 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 van de Commissie van 17 december 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de diergezondheidsvoorschriften voor verplaatsingen binnen de Unie van landdieren en broedeieren (PB L 174 van 3.6.2020, blz. 140).

(3)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 van de Commissie van 30 januari 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor de binnenkomst in de Unie en het na binnenkomst verplaatsen van en werken met zendingen van bepaalde dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong (PB L 174 van 3.6.2020, blz. 379).

(4)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 van de Commissie van 28 juni 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor inrichtingen waar landdieren worden gehouden en broederijen, alsmede voor de traceerbaarheid van bepaalde gehouden landdieren en broedeieren (PB L 314 van 5.12.2019, blz. 115).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882 van de Commissie van 3 december 2018 betreffende de toepassing, op de categorieën in de lijst opgenomen ziekten, van bepaalde regels voor de preventie en bestrijding van ziekten en tot vaststelling van een lijst van soorten en groepen soorten die een aanzienlijk risico vormen in verband met de verspreiding van die ziekten (PB L 308 van 4.12.2018, blz. 21).

(6)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689 van de Commissie van 17 december 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor bewaking, uitroeiingsprogramma’s en de ziektevrije status voor bepaalde in de lijst opgenomen ziekten en nieuwe ziekten (PB L 174 van 3.6.2020, blz. 211).


BIJLAGE

Bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 wordt als volgt gerectificeerd:

1)

Deel 1 wordt als volgt gerectificeerd:

a)

punt 2, a), wordt vervangen door:

“a)

de in de punten 1, a), b) en c), genoemde stappen die deel uitmaken van het in punt 1 vastgestelde aan verplaatsingen voorafgaande bewakingsprogramma, worden sinds ten minste 24 maanden in de in punt 1 bedoelde inrichting uitgevoerd, en tijdens deze periode is bij in die inrichting gehouden geiten geen infectie met het Mycobacterium tuberculosis-complex (M. bovis, M. caprae en M. tuberculosis) gemeld;”;

b)

punt 3 wordt vervangen door:

“3.

Als infectie met het Mycobacterium tuberculosis-complex (M. bovis, M. caprae en M. tuberculosis) bij in de in punt 1 bedoelde inrichting gehouden geiten is gemeld, mogen die dieren alleen naar een andere lidstaat worden verplaatst wanneer alle in die inrichting gehouden geiten die ouder zijn dan zes weken met negatief resultaat zijn getest. Die tests worden uitgevoerd op geiten of monsters die ten vroegste 42 dagen na de verwijdering van het laatste bevestigde geval en van het laatste dier dat met gebruikmaking van een diagnostische methode met positief resultaat is getest, bij geiten zijn genomen.”.

2)

In deel 2 wordt punt 3 vervangen door:

“3.

Als infectie met het Mycobacterium tuberculosis-complex (M. bovis, M. caprae en M. tuberculosis) bij in de in punt 1 bedoelde inrichting gehouden kameelachtigen is gemeld, mogen die dieren alleen naar een andere lidstaat worden verplaatst wanneer alle in die inrichting gehouden kameelachtigen die ouder zijn dan zes weken met negatief resultaat zijn getest. Die tests worden uitgevoerd op kameelachtigen of monsters die ten vroegste 42 dagen na de verwijdering van het laatste bevestigde geval en van het laatste dier dat met gebruikmaking van een diagnostische methode met positief resultaat is getest, bij kameelachtigen zijn genomen.”.


24.9.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 339/62


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/1707 VAN DE COMMISSIE

van 22 september 2021

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95 wat betreft de vaststelling van de representatieve prijzen voor de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede voor ovalbumine

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 183, punt b),

Gezien Verordening (EU) nr. 510/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot vaststelling van de handelsregeling voor bepaalde door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 1216/2009 en (EG) nr. 614/2009 van de Raad (2), en met name artikel 5, lid 6, punt a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1484/95 van de Commissie (3) zijn voor de sectoren slachtpluimvee en eieren, en voor ovalbumine, bepalingen voor de toepassing van de aanvullende invoerrechten, alsmede de representatieve prijzen vastgesteld.

(2)

Uit de regelmatige controle van de gegevens die als basis worden gebruikt voor het bepalen van de representatieve prijzen voor de producten van de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede voor ovalbumine, blijkt dat de representatieve prijzen voor de invoer van bepaalde producten moeten worden gewijzigd met inachtneming van de naargelang van de oorsprong optredende prijsverschillen.

(3)

Verordening (EG) nr. 1484/95 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

Om ervoor te zorgen dat deze maatregel zo snel mogelijk na de terbeschikkingstelling van de bijgewerkte gegevens van toepassing wordt, dient de onderhavige verordening in werking te treden op de dag van de bekendmaking ervan,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1484/95 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 september 2021.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Wolfgang BURTSCHER

Directeur-generaal

Directoraat-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 150 van 20.5.2014, blz. 1.

(3)  Verordening (EG) nr. 1484/95 van de Commissie van 28 juni 1995 houdende bepalingen voor de toepassing van de aanvullende invoerrechten in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede voor ovalbumine, en houdende vaststelling van representatieve prijzen en intrekking van Verordening nr. 163/67/EEG (PB L 145 van 29.6.1995, blz. 47).


BIJLAGE

“BIJLAGE I

GN-code

Omschrijving

Representatieve prijs

(EUR/100 kg)

In artikel 3 bedoelde zekerheid

(EUR/100 kg)

Oorsprong  (1)

0207 14 10

Delen zonder been, van pluimvee van de soort Gallus domesticus, bevroren

196,7

32

BR


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7).


24.9.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 339/65


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/1708 VAN DE COMMISSIE

van 23 september 2021

tot toevoeging aan de vangstquota voor 2021 van bepaalde hoeveelheden die in 2020 op grond van artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad zijn ingehouden

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad van 6 mei 1996 tot invoering van aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC's en quota (1), en met name artikel 4, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 kunnen de lidstaten de Commissie vóór 31 oktober van het jaar waarvoor het aan hen toegewezen vangstquotum geldt, verzoeken een gedeelte van hun quotum, dat ten hoogste 10 % mag bedragen, over te dragen naar het volgende jaar.

(2)

In de Verordeningen (EU) 2018/2025 (2), (EU) 2019/1838 (3), (EU) 2019/2236 (4) en (EU) 2020/123 (5) van de Raad zijn voor 2020 vangstquota voor bepaalde bestanden vastgesteld en is gespecificeerd op welke bestanden de in Verordening (EG) nr. 847/96 bedoelde maatregelen kunnen worden toegepast.

(3)

Bij de Verordeningen (EU) 2020/1579 (6), (EU) 2021/90 (7), (EU) 2021/91 (8) en (EU) 2021/92 (9) van de Raad zijn voor 2021 vangstquota voor bepaalde bestanden vastgesteld.

(4)

Sommige lidstaten hebben vóór 31 oktober 2020 op grond van artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 verzocht een gedeelte van hun quota voor 2020 voor de in de bijlage bij deze verordening genoemde bestanden in te houden en naar het volgende jaar over te dragen. Met inachtneming van de in die verordening vermelde grenzen moeten de quota voor 2021 worden verhoogd met de ingehouden hoeveelheden.

(5)

Met het oog op deze flexibiliteitsexercitie zijn de ontvankelijkheid van de verzochte bestandsoverdrachten en de exploitatiesituatie van deze bestanden geverifieerd en in aanmerking genomen. Derhalve kunnen deze bestanden het voorwerp uitmaken van een overdracht van de ingehouden quota van 2020 naar 2021 overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96.

(6)

Om buitensporige flexibiliteit te voorkomen, die het beginsel van rationele en verantwoorde exploitatie van de levende biologische hulpbronnen van de zee zou ondermijnen, de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid zou belemmeren en de biologische situatie van de bestanden zou schaden, wordt voor de in de bijlage bij deze verordening genoemde bestanden de jaarflexibiliteit als bedoeld in artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (10) uitgesloten.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de visserij en de aquacultuur,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De vangstquota die voor 2021 zijn vastgesteld in de Verordeningen (EU) 2020/1579, (EU) 2021/90, (EU) 2021/91 en (EU) 2021/92, worden overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening verhoogd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 september 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 115 van 9.5.1996, blz. 3.

(2)  Verordening (EU) 2018/2025 van de Raad van 17 december 2018 tot vaststelling, voor 2019 en 2020, van de vangstmogelijkheden voor vissersvaartuigen van de Unie voor bepaalde bestanden van diepzeevissen (PB L 325 van 20.12.2018, blz. 7).

(3)  Verordening (EU) 2019/1838 van de Raad van 30 oktober 2019 tot vaststelling, voor 2020, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Oostzee en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/124 wat betreft bepaalde vangstmogelijkheden in andere wateren (PB L 281 van 31.10.2019, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) 2019/2236 van de Raad van 16 december 2019 tot vaststelling, voor 2020, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee (PB L 336 van 30.12.2019, blz. 14).

(5)  Verordening (EU) 2020/123 van de Raad van 27 januari 2020 tot vaststelling, voor 2020, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn (PB L 25 van 30.1.2020, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) 2020/1579 van de Raad van 29 oktober 2020 tot vaststelling, voor 2021, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Oostzee en tot wijziging van Verordening (EU) 2020/123 wat betreft bepaalde vangstmogelijkheden in andere wateren (PB L 362 van 30.10.2020, blz. 3).

(7)  Verordening (EU) 2021/90 van de Raad van 28 januari 2021 tot vaststelling, voor 2021, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee (PB L 31 van 29.1.2021, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) 2021/91 van de Raad van 28 januari 2021 tot vaststelling, voor de jaren 2021 en 2022, van de vangstmogelijkheden voor vissersvaartuigen van de Unie voor bepaalde bestanden van diepzeevissen (PB L 31 van 29.1.2021, blz. 20).

(9)  Verordening (EU) 2021/92 van de Raad van 28 januari 2021 tot vaststelling, voor 2021, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn (PB L 31 van 29.1.2021, blz. 31).

(10)  Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).


BIJLAGE

Code lidstaat

Code bestand

Soort

Naam van het gebied

Definitief quotum 2020 (1) (in ton)

Vangsten 2020 (in ton)

Vangsten bijzondere voorwaarden (2) 2020 (in ton)

Percentage definitief quotum

Overgedragen hoeveelheid (in ton)

BE

ANF/*8ABDE

Zeeduivel

8a, 8b, 8d en 8e (bijzondere voorwaarde voor ANF/07.)

360,128

82,820

0

23

36,013

BE

ANF/07.

Zeeduivel

7

2 761,522

1 111,675

82,820

43,25

276,152

BE

HAD/*2AC4.

Schelvis

4; wateren van de Unie van 2a (bijzondere voorwaarde voor HAD/5BC6A.)

0,445

0

0

0

0,045

BE

HAD/07A.

Schelvis

7a

56,447

3,619

0

6,41

5,645

BE

HAD/2AC4.

Schelvis

4; wateren van de Unie van 2a

236,000

40,005

0

16,95

23,600

BE

HAD/6B1214

Schelvis

Wateren van de Unie en internationale wateren van 6b, 12 en 14

28,501

0

0

0

2,850

BE

HAD/7X7A34

Schelvis

7b-k, 8, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

127,830

107,184

0

83,85

12,783

BE

HER/*04B.

Haring

4b (bijzondere voorwaarde voor HER/4CXB7D)

4 803,427

10,906

0

0,23

480,343

BE

HER/*25B-F

Haring

2, 5b ten noorden van 62° N.B. (wateren van de Faeröer) (bijzondere voorwaarde voor HER/1/2-)

2,200

0

0

0

0,220

BE

HER/4CXB7D

Haring

4c, 7d, uitgezonderd het Blackwater-bestand

133,811

104,389

10,906

86,16

13,381

BE

HKE/*03A.

Heek

3a (bijzondere voorwaarde voor HKE/2AC4-C)

6,310

0

0

0

0,631

BE

HKE/*57-14

Heek

6 en 7; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14 (bijzondere voorwaarde voor HKE/8ABDE.)

4,544

0

0

0

0,454

BE

HKE/*8ABDE

Heek

8a, 8b, 8d en 8e (bijzondere voorwaarde voor HKE/571214)

85,327

0

0

0

8,533

BE

HKE/2AC4-C

Heek

Wateren van de Unie van 2a en 4

63,674

25,622

0

40,24

6,367

BE

HKE/571214

Heek

6 en 7; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14

646,932

41,880

0

6,47

64,693

BE

HKE/8ABDE.

Heek

8a, 8b, 8d en 8e

21,412

14,503

0

67,73

2,141

BE

JAX/2A-14

Horsmakrelen en bijvangsten

Wateren van de Unie van 2a, 4a; 6, 7a-c,7e-k, 8a, 8b, 8d en 8e; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14

4,076

0,055

0

1,35

0,408

BE

LEZ/2AC4-C

Scharretongen

Wateren van de Unie van 2a en 4

9,992

0,859

0

8,60

0,999

BE

MAC/*02AN-

Makreel

Noorse wateren van 2a (bijzondere voorwaarde voor MAC/2A34.)

83,700

0

0

0

8,370

BE

MAC/*FRO1

Makreel

Wateren van de Faeröer (bijzondere voorwaarde voor MAC/2A34.)

85,800

0

0

0

8,580

BE

MAC/2A34.

Makreel

3a en 4; wateren van de Unie van 2a, 3b, 3c en de deelsectoren 22-32

89,447

73,868

0

82,58

8,945

BE

MAC/2CX14-

Makreel

6, 7, 8a, 8b, 8d en 8e; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 2a, 12 en 14

56,163

48,879

0

87,03

5,616

BE

NEP/07.

Langoustine

7

3,468

2,795

0

80,59

0,347

BE

NEP/2AC4-C

Langoustine

Wateren van de Unie van 2a en 4

1 517,321

674,836

0

44,48

151,732

BE

NEP/8ABDE.

Langoustine

8a, 8b, 8d en 8e

1,155

0

0

0

0,116

BE

PLE/07A.

Schol

7a

184,890

84,258

0

45,57

18,489

BE

PLE/2A3AX4

Schol

4; wateren van de Unie van 2a; het gedeelte van 3a dat niet tot het Skagerrak en het Kattegat behoort

6 183,279

2 569,217

0

41,55

618,328

BE

POK/2C3A4

Zwarte koolvis

3a en 4; wateren van de Unie van 2a

8,581

4,612

0

53,75

0,858

BE

SOL/07E.

Tong

7e

69,421

58,017

0

83,57

6,942

BE

SOL/24-C.

Tong

Wateren van de Unie van 2a en 4

1 570,085

240,245

0

15,30

157,009

BE

SOL/7FG.

Tong

7f en 7g

1 183,919

1 121,309

0

94,71

62,610

BE

SOL/8AB.

Tong

8a en 8b

330,680

299,178

0

90,47

31,502

BE

WHG/2AC4.

Wijting

4; wateren van de Unie van 2a

235,871

211,374

0

89,61

23,587

BE

WHG/7X7A-C

Wijting

7b, 7c, 7d, 7e, 7f, 7 g, 7h, 7j en 7k

212,388

127,086

0

59,84

21,239

DE

ANF/*8ABDE

Zeeduivel

8a, 8b, 8d en 8e (bijzondere voorwaarde voor ANF/07.)

40,180

0

0

0

4,018

DE

ANF/07.

Zeeduivel

7

480,770

359,005

0

74,67

48,077

DE

BLI/5B67-

Blauwe leng

Wateren van de Unie en internationale wateren van 5b, 6 en 7

126,201

0

0

0

12,620

DE

GHL/2A-C46

Groenlandse heilbot/zwarte heilbot

Wateren van de Unie van 2a en 4; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b en 6

16,304

0

0

0

1,630

DE

HAD/*2AC4.

Schelvis

4; wateren van de Unie van 2a (bijzondere voorwaarde voor HAD/5BC6A.)

0,547

0

0

0

0,055

DE

HAD/03A.

Schelvis

3a

121,727

12,558

0

10,32

12,173

DE

HAD/2AC4.

Schelvis

4; wateren van de Unie van 2a

779,741

140,387

231,534

47,70

77,974

DE

HAD/5BC6A.

Schelvis

Wateren van de Unie en internationale wateren van 5b en 6a

3,466

0

0

0

0,347

DE

HAD/6B1214

Schelvis

Wateren van de Unie en internationale wateren van 6b, 12 en 14

31,239

0

0

0

3,124

DE

HAD/7X7A34

Schelvis

7b-k, 8, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

0,500

0,273

0

54,60

0,050

DE

HER/*04B.

Haring

4b (bijzondere voorwaarde voor HER/4CXB7D)

356,955

175,000

0

49,03

35,696

DE

HER/*04-C.

Haring

Wateren van de Unie van 4 (bijzondere voorwaarde voor HER/03A.)

94,144

0

0

0

9,414

DE

HER/*25B-F

Haring

2, 5b ten noorden van 62° N.B. (wateren van de Faeröer) (bijzondere voorwaarde voor HER/1/2-)

450,412

26,838

0

5,96

45,041

DE

HER/03A.

Haring

3a

165,834

155,239

0

93,61

10,595

DE

HER/03A-BC

Haring

3a

56,666

0

0

0

5,667

DE

HER/1/2-

Haring

Wateren van de Unie, wateren van de Faeröer, Noorse wateren en internationale wateren van 1 en 2

2 916,692

2 774,269

26,838

96,04

115,585

DE

HER/3D-R30

Haring

Wateren van de Unie van de deelsectoren 25-27, 28.2, 29 en 32

927,872

835,268

0

90,02

92,604

DE

HER/4CXB7D

Haring

4c, 7d, uitgezonderd het Blackwater-bestand

8 649,383

8 421,322

175,000

99,39

53,061

DE

HER/7G-K.

Haring

7 g, 7h, 7j en 7k

31,457

0

0

0

3,146

DE

HKE/*03A.

Heek

3a (bijzondere voorwaarde voor HKE/2AC4-C)

29,680

3,291

0

11,09

2,968

DE

HKE/*8ABDE

Heek

8a, 8b, 8d en 8e (bijzondere voorwaarde voor HKE/571214)

0,020

0

0

0

0,002

DE

HKE/2AC4-C

Heek

Wateren van de Unie van 2a en 4

219,785

137,511

3,291

64,06

21,979

DE

HKE/571214

Heek

6 en 7; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14

16,314

14,691

0

90,05

1,623

DE

JAX/*07D.

Horsmakrelen en bijvangsten

7d (bijzondere voorwaarde voor JAX/2A-14)

266,747

0

0

0

26,675

DE

JAX/2A-14

Horsmakrelen en bijvangsten

Wateren van de Unie van 2a, 4a; 6, 7a-c,7e-k, 8a, 8b, 8d en 8e; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14

8 633,716

944,627

94,980

12,04

863,372

DE

LEZ/07.

Scharretongen

7

0,022

0

0

0

0,002

DE

LEZ/2AC4-C

Scharretongen

Wateren van de Unie van 2a en 4

5,778

2,249

0

38,92

0,578

DE

MAC/*02AN-

Makreel

Noorse wateren van 2a (bijzondere voorwaarde voor MAC/2A34.)

89,127

0

0

0

8,913

DE

MAC/*2AN-

Makreel

Noorse wateren van 2a (bijzondere voorwaarde voor MAC/2CX14-)

2 058,188

0

0

0

205,819

DE

MAC/*4A-EN

Makreel

Wateren van de Unie van 2a; wateren van de Unie en Noorse wateren van 4a (bijzondere voorwaarde voor MAC/2CX14-)

14 979,951

14 800,004

0

98,80

179,947

DE

MAC/*8ABD.

Makreel

8a, 8b en 8d (bijzondere voorwaarde voor MAC/8C3411)

989,015

895,731

0

90,57

93,284

DE

MAC/*8C910

Makreel

8c, 9 en 10 en wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1 (bijzondere voorwaarde voor MAC/2CX14-)

6 268,850

0

0

0

626,885

DE

MAC/*FRO1

Makreel

Wateren van de Faeröer (bijzondere voorwaarde voor MAC/2A34.)

90,970

0

0

0

9,097

DE

MAC/*FRO2

Makreel

Wateren van de Faeröer (bijzondere voorwaarde voor MAC/2CX14-)

2 104,887

168,707

0

8,02

210,489

DE

MAC/8C3411

Makreel

8c, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

989,468

0

895,731

90,53

93,737

DE

NEP/03A.

Langoustine

3a

31,466

17,345

0

55,12

3,147

DE

NEP/2AC4-C

Langoustine

Wateren van de Unie van 2a en 4

435,277

258,235

0

59,33

43,528

DE

OTH/*07D.

Bijvangsten van evervissen en wijting

7d (bijzondere voorwaarde voor JAX/2A-14)

15,793

0

0

0

1,579

DE

OTH/*2A-14

Bijvangsten van evervissen, schelvis, wijting en makreel

Wateren van de Unie van 2a, 4a; 6, 7a-c,7e-k, 8a, 8b, 8d en 8e; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14 (bijzondere voorwaarde voor JAX/2A-14)

324,109

94,980

0

29,30

32,411

DE

PLE/03AN.

Schol

Skagerrak

97,726

49,454

0

50,60

9,773

DE

PLE/03AS.

Schol

Kattegat

12,875

1,947

0

15,12

1,288

DE

PLE/2A3AX4

Schol

4; wateren van de Unie van 2a; het gedeelte van 3a dat niet tot het Skagerrak en het Kattegat behoort

5 428,871

1 388,746

11,548

25,79

542,887

DE

PLE/3BCD-C

Schol

Wateren van de Unie van de deelsectoren 22-32

1 203,648

1 083,428

0

90,01

120,220

DE

PLE/7DE.

Schol

7d en 7e

2,000

0,554

0

27,70

0,200

DE

POK/2C3A4

Zwarte koolvis

3a en 4; wateren van de Unie van 2a

8 055,142

6 878,514

0

85,39

805,514

DE

POK/56-14

Zwarte koolvis

6; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b, 12 en 14

44,968

0

0

0

4,497

DE

SOL/24-C.

Tong

Wateren van de Unie van 2a en 4

1 293,792

915,597

0

70,77

129,379

DE

SOL/3ABC24

Tong

3a; wateren van de Unie van de deelsectoren 22-24

26,311

23,752

0

90,27

2,559

DE

SPR/3BCD-C

Sprot

Wateren van de Unie van de deelsectoren 22-32

9 281,828

8 927,746

0

96,19

354,082

DE

WHB/*05-F.

Blauwe wijting

Wateren van de Faeröer (bijzondere voorwaarde voor WHB/1X14)

3 897,007

2 120,256

0

54,41

389,701

DE

WHB/1X14

Blauwe wijting

Wateren van de Unie en internationale wateren van 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8a, 8b, 8d, 8e, 12 en 14

45 723,053

39 111,854

2 120,256

90,18

4 490,943

DE

WHG/2AC4.

Wijting

4; wateren van de Unie van 2a

237,286

178,425

35,823

90,29

23,038

DE

WHG/7X7A-C

Wijting

7b, 7c, 7d, 7e, 7f, 7 g, 7h, 7j en 7k

8,000

0,544

0

6,80

0,800

DK

GHL/2A-C46

Groenlandse heilbot/zwarte heilbot

Wateren van de Unie van 2a en 4; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b en 6

15,578

0

0

0

1,558

DK

HAD/03A.

Schelvis

3a

1 945,122

307,499

0

15,81

194,512

DK

HAD/2AC4.

Schelvis

4; wateren van de Unie van 2a

1 643,265

553,909

620,727

71,48

164,327

DK

HER/*04B.

Haring

4b (bijzondere voorwaarde voor HER/4CXB7D)

449,264

0

0

0

44,926

DK

HER/*04-C.

Haring

Wateren van de Unie van 4 (bijzondere voorwaarde voor HER/03A.)

5 851,356

4 750,019

0

81,18

585,136

DK

HER/*25B-F

Haring

2, 5b ten noorden van 62° N.B. (wateren van de Faeröer) (bijzondere voorwaarde voor HER/1/2-)

2 823,962

0

0

0

282,396

DK

HER/03A-BC

Haring

3a

6 324,353

913,891

0

14,45

632,435

DK

HER/1/2-

Haring

Wateren van de Unie, wateren van de Faeröer, Noorse wateren en internationale wateren van 1 en 2

17 254,997

3 038,584

13 484,836

95,76

731,577

DK

HER/2A47DX

Haring

4, 7d en wateren van de Unie van 2a

9 821,258

9 804,086

0

99,83

17,172

DK

HER/3D-R30

Haring

Wateren van de Unie van de deelsectoren 25-27, 28.2, 29 en 32

10 729,369

9 232,276

0

86,05

1 072,937

DK

HER/4CXB7D

Haring

4c, 7d, uitgezonderd het Blackwater-bestand

88,885

0

0

0

8,889

DK

HKE/*03A.

Heek

3a (bijzondere voorwaarde voor HKE/2AC4-C)

259,039

0

0

0

25,904

DK

HKE/03A.

Heek

3a

3 498,148

503,754

0

14,40

349,815

DK

HKE/2AC4-C

Heek

Wateren van de Unie van 2a en 4

2 590,431

861,680

0

33,26

259,043

DK

HKE/571214

Heek

6 en 7; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14

0,531

0,392

0

73,82

0,053

DK

JAX/2A-14

Horsmakrelen en bijvangsten

Wateren van de Unie van 2a, 4a; 6, 7a-c,7e-k, 8a, 8b, 8d en 8e; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14

8 682,447

5 544,006

101,936

65,03

868,245

DK

LEZ/2AC4-C

Scharretongen

Wateren van de Unie van 2a en 4

54,038

24,999

0

46,26

5,404

DK

MAC/2CX14-

Makreel

6, 7, 8a, 8b, 8d en 8e; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 2a, 12 en 14

3 016,543

2 944,102

0

97,60

72,441

DK

NEP/03A.

Langoustine

3a

11 198,756

3 980,089

0

35,54

1 119,876

DK

NEP/2AC4-C

Langoustine

Wateren van de Unie van 2a en 4

1 532,548

200,439

0

13,08

153,255

DK

OTH/*2A-14

Bijvangsten van evervissen, schelvis, wijting en makreel

Wateren van de Unie van 2a, 4a; 6, 7a-c,7e-k, 8a, 8b, 8d en 8e; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14 (bijzondere voorwaarde voor JAX/2A-14)

404,578

101,936

0

25,20

40,458

DK

PLE/03AN.

Schol

Skagerrak

14 784,742

5 068,120

0

34,28

1 478,474

DK

PLE/03AS.

Schol

Kattegat

1 183,195

261,547

0

22,11

118,320

DK

PLE/2A3AX4

Schol

4; wateren van de Unie van 2a; het gedeelte van 3a dat niet tot het Skagerrak en het Kattegat behoort

20 049,884

3 362,767

2 275,459

28,12

2 004,988

DK

PLE/3BCD-C

Schol

Wateren van de Unie van de deelsectoren 22-32

5 473,160

2 754,146

0

50,32

547,316

DK

POK/2C3A4

Zwarte koolvis

3a en 4; wateren van de Unie van 2a

4 400,658

3 790,835

0

86,14

440,066

DK

POK/56-14

Zwarte koolvis

6; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b, 12 en 14

0,361

0

0

0

0,036

DK

SOL/24-C.

Tong

Wateren van de Unie van 2a en 4

723,091

122,816

0

16,98

72,309

DK

SOL/3ABC24

Tong

3a; wateren van de Unie van de deelsectoren 22-24

484,418

312,721

0

64,56

48,442

DK

SPR/3BCD-C

Sprot

Wateren van de Unie van de deelsectoren 22-32

28 441,408

26 509,027

0

93,21

1 932,381

DK

WHB/*05-F.

Blauwe wijting

Wateren van de Faeröer (bijzondere voorwaarde voor WHB/1X14)

5 831,437

0

0

0

583,144

DK

WHB/1X14

Blauwe wijting

Wateren van de Unie en internationale wateren van 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8a, 8b, 8d, 8e, 12 en 14

63 233,761

58 126,115

10,827

91,94

5 096,819

DK

WHG/2AC4.

Wijting

4; wateren van de Unie van 2a

773,933

123,330

86,452

27,11

77,393

DK

WHG/7X7A-C

Wijting

7b, 7c, 7d, 7e, 7f, 7 g, 7h, 7j en 7k

2,210

2,171

0

98,24

0,039

EE

BLI/5B67-

Blauwe leng

Wateren van de Unie en internationale wateren van 5b, 6 en 7

18,989

0

0

0

1,899

EE

HER/03D.RG

Haring

Deelsector 28.1

13 922,798

12 230,565

0

87,85

1 392,280

EE

HER/3D-R30

Haring

Wateren van de Unie van de deelsectoren 25-27, 28.2, 29 en 32

19 057,889

16 377,400

0

85,94

1 905,789

EE

SPR/3BCD-C

Sprot

Wateren van de Unie van de deelsectoren 22-32

25 510,718

24 309,731

0

95,29

1 200,987

ES

ANE/08.

Ansjovis

8

28 447,871

25 558,959

0

89,84

2 844,787

ES

ANF/*8ABDE

Zeeduivel

8a, 8b, 8d en 8e (bijzondere voorwaarde voor ANF/07.)

143,074

0

0

0

14,307

ES

ANF/07.

Zeeduivel

7

3 035,909

2 864,065

0

94,34

171,844

ES

ANF/8ABDE.

Zeeduivel

8a, 8b, 8d en 8e

1 383,530

744,639

0

53,82

138,353

ES

ANF/8C3411

Zeeduivel

8c, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

3 681,024

886,073

0

24,07

368,102

ES

BLI/5B67-

Blauwe leng

Wateren van de Unie en internationale wateren van 5b, 6 en 7

397,670

271,634

0

68,31

39,767

ES

GHL/2A-C46

Groenlandse heilbot/zwarte heilbot

Wateren van de Unie van 2a en 4; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b en 6

109,700

25,406

0

23,16

10,970

ES

HER/*25B-F

Haring

2, 5b ten noorden van 62° N.B. (wateren van de Faeröer) (bijzondere voorwaarde voor HER/1/2-)

8,550

0

0

0

0,855

ES

HER/1/2-

Haring

Wateren van de Unie, wateren van de Faeröer, Noorse wateren en internationale wateren van 1 en 2

41,654

0

0

0

4,165

ES

HKE/*57-14

Heek

6 en 7; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14 (bijzondere voorwaarde voor HKE/8ABDE.)

4 670,694

0

0

0

467,069

ES

HKE/*8ABDE

Heek

8a, 8b, 8d en 8e (bijzondere voorwaarde voor HKE/571214)

3 424,552

0

0

0

342,455

ES

HKE/571214

Heek

6 en 7; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14

21 873,305

16 355,164

0

74,77

2 187,331

ES

HKE/8ABDE.

Heek

8a, 8b, 8d en 8e

14 757,734

8 086,758

0

54,80

1 475,773

ES

HKE/8C3411

Heek

8c, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

6 900,174

6 552,227

0

94,96

347,947

ES

JAX/*08C.

Horsmakrelen en bijvangsten

8c (bijzondere voorwaarde voor JAX/2A-14)

12 038,172

9 912,610

0

82,34

1 203,817

ES

JAX/*08C2

Horsmakrelen en bijvangsten

8c (bijzondere voorwaarde voor JAX/2A-14)

6 593,145

0

0

0

659,315

ES

JAX/*09.

Horsmakreel

9 (bijzondere voorwaarde voor JAX/08C.)

1 178,295

0

0

0

117,830

ES

JAX/08C.

Horsmakreel

8c

12 686,421

11 417,780

0

90,00

1 268,641

ES

JAX/09.

Horsmakreel

9

41 818,039

17 203,046

9 912,610

64,84

4 181,804

ES

JAX/2A-14

Horsmakrelen en bijvangsten

Wateren van de Unie van 2a, 4a; 6, 7a-c,7e-k, 8a, 8b, 8d en 8e; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14

7 295,096

1 128,397

244,697

18,82

729,510

ES

LEZ/*8ABDE

Scharretongen

8a, 8b, 8d en 8e (bijzondere voorwaarde voor LEZ/07.)

2 172,525

0

0

0

217,253

ES

LEZ/07.

Scharretongen

7

5 913,176

2 281,804

0

38,59

591,318

ES

LEZ/56-14

Scharretongen

Wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; 6; internationale wateren van 12 en 14

750,461

413,311

0

55,07

75,046

ES

LEZ/8ABDE.

Scharretongen

8a, 8b, 8d en 8e

941,107

719,935

0

76,50

94,111

ES

LEZ/8C3411

Scharretongen

8c, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

2 312,295

869,491

0

37,60

231,230

ES

MAC/*08B.

Makreel

8b (bijzondere voorwaarde voor MAC/8C3411)

3 150,964

0

0

0

315,096

ES

MAC/*8ABD.

Makreel

8a, 8b en 8d (bijzondere voorwaarde voor MAC/8C3411)

9 379,337

0

0

0

937,934

ES

MAC/*8C910

Makreel

8c, 9 en 10 en wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1 (bijzondere voorwaarde voor MAC/2CX14-)

3 582,398

1 181,183

0

32,97

358,240

ES

MAC/2CX14-

Makreel

6, 7, 8a, 8b, 8d en 8e; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 2a, 12 en 14

3 025,000

1 843,816

1 181,183

100,00

0,001

ES

MAC/8C3411

Makreel

8c, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

34 674,050

31 092,921

0

89,67

3 467,405

ES

NEP/*07U16

Langoustine

Functionele eenheid 16 van ICES-deelgebied 7 (bijzondere voorwaarde voor NEP/07.)

667,009

64,385

0

9,65

66,701

ES

NEP/07.

Langoustine

7

1 021,656

31,623

64,385

9,40

102,166

ES

NEP/5BC6.

Langoustine

6; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b

60,200

0

0

0

6,020

ES

NEP/8ABDE.

Langoustine

8a, 8b, 8d en 8e

146,165

0,050

0

0,03

14,617

ES

OTH/*08C2

Bijvangsten van evervissen en wijting

8c (bijzondere voorwaarde voor JAX/2A-14)

324,270

0

0

0

32,427

ES

OTH/*2A-14

Bijvangsten van evervissen, schelvis, wijting en makreel

Wateren van de Unie van 2a, 4a; 6, 7a-c,7e-k, 8a, 8b, 8d en 8e; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14 (bijzondere voorwaarde voor JAX/2A-14)

430,740

244,697

0

56,81

43,074

ES

SOL/7FG.

Tong

7f en 7g

1,050

0,450

0

42,86

0,105

ES

SOL/8AB.

Tong

8a en 8b

8,000

7,200

0

90,00

0,800

ES

WHB/*05-F.

Blauwe wijting

Wateren van de Faeröer (bijzondere voorwaarde voor WHB/1X14)

2 178,066

0

0

0

217,807

ES

WHB/1X14

Blauwe wijting

Wateren van de Unie en internationale wateren van 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8a, 8b, 8d, 8e, 12 en 14

3 239,633

623,980

0

19,26

323,963

ES

WHB/8C3411

Blauwe wijting

8c, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

39 857,581

22 147,942

0

55,57

3 985,758

ES

WHG/7X7A-C

Wijting

7b, 7c, 7d, 7e, 7f, 7 g, 7h, 7j en 7k

7,500

4,286

0

57,15

0,750

FI

HER/3D-R30

Haring

Wateren van de Unie van de deelsectoren 25-27, 28.2, 29 en 32

34 415,928

31 886,256

0

92,65

2 529,672

FI

SPR/3BCD-C

Sprot

Wateren van de Unie van de deelsectoren 22-32

12 898,607

12 498,052

0

96,89

400,555

FR

ANE/08.

Ansjovis

8

2 698,597

40,836

0

1,51

269,860

FR

ANF/*8ABDE

Zeeduivel

8a, 8b, 8d en 8e (bijzondere voorwaarde voor ANF/07.)

2 310,961

0

0

0

231,096

FR

ANF/07.

Zeeduivel

7

21 281,821

12 094,559

0

56,83

2 128,182

FR

ANF/8ABDE.

Zeeduivel

8a, 8b, 8d en 8e

8 561,348

3 202,831

0

37,41

856,135

FR

ANF/8C3411

Zeeduivel

8c, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

58,889

18,538

0

31,48

5,889

FR

BLI/5B67-

Blauwe leng

Wateren van de Unie en internationale wateren van 5b, 6 en 7

9 073,670

1 566,233

0

17,26

907,367

FR

GHL/2A-C46

Groenlandse heilbot/zwarte heilbot

Wateren van de Unie van 2a en 4; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b en 6

341,134

136,515

0

40,02

34,113

FR

HAD/*2AC4.

Schelvis

4; wateren van de Unie van 2a (bijzondere voorwaarde voor HAD/5BC6A.)

23,957

0

0

0

2,396

FR

HAD/07A.

Schelvis

7a

257,119

0

0

0

25,712

FR

HAD/2AC4.

Schelvis

4; wateren van de Unie van 2a

1 608,101

146,249

0

9,09

160,810

FR

HAD/5BC6A.

Schelvis

Wateren van de Unie en internationale wateren van 5b en 6a

231,995

87,114

0

37,55

23,200

FR

HAD/6B1214

Schelvis

Wateren van de Unie en internationale wateren van 6b, 12 en 14

1 267,794

2,446

0

0,19

126,779

FR

HAD/7X7A34

Schelvis

7b-k, 8, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

7 537,862

3 840,932

0

50,96

753,786

FR

HER/*04B.

Haring

4b (bijzondere voorwaarde voor HER/4CXB7D)

5 743,000

0

0

0

574,300

FR

HER/*25B-F

Haring

2, 5b ten noorden van 62° N.B. (wateren van de Faeröer) (bijzondere voorwaarde voor HER/1/2-)

103,590

0

0

0

10,359

FR

HER/1/2-

Haring

Wateren van de Unie, wateren van de Faeröer, Noorse wateren en internationale wateren van 1 en 2

1,002

0

0

0

0,100

FR

HER/2A47DX

Haring

4, 7d en wateren van de Unie van 2a

51,043

0

0

0

5,104

FR

HER/4AB.

Haring

Wateren van de Unie en Noorse wateren van 4 ten noorden van 53° 30′ N.B.

13 846,976

12 780,213

0

92,30

1 066,763

FR

HER/4CXB7D

Haring

4c, 7d, uitgezonderd het Blackwater-bestand

7 687,481

6 973,537

0

90,71

713,944

FR

HER/7G-K.

Haring

7 g, 7h, 7j en 7k

90,103

0,011

0

0,01

9,010

FR

HKE/*03A.

Heek

3a (bijzondere voorwaarde voor HKE/2AC4-C)

57,313

0

0

0

5,731

FR

HKE/*57-14

Heek

6 en 7; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14 (bijzondere voorwaarde voor HKE/8ABDE.)

7 288,111

0

0

0

728,811

FR

HKE/*8ABDE

Heek

8a, 8b, 8d en 8e (bijzondere voorwaarde voor HKE/571214)

3 424,570

0

0

0

342,457

FR

HKE/2AC4-C

Heek

Wateren van de Unie van 2a en 4

1 381,635

1 305,008

0

94,45

76,627

FR

HKE/571214

Heek

6 en 7; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14

31 919,526

16 998,116

0

53,25

3 191,953

FR

HKE/8ABDE.

Heek

8a, 8b, 8d en 8e

33 098,312

11 649,236

0

35,20

3 309,831

FR

HKE/8C3411

Heek

8c, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

195,311

49,247

0

25,21

19,531

FR

JAX/*07D.

Horsmakrelen en bijvangsten

7d (bijzondere voorwaarde voor JAX/2A-14)

162,514

85,828

0

52,81

16,251

FR

JAX/*08C2

Horsmakrelen en bijvangsten

8c (bijzondere voorwaarde voor JAX/2A-14)

2 427,258

0

0

0

242,726

FR

JAX/08C.

Horsmakreel

8c

206,015

0,411

0

0,20

20,602

FR

JAX/2A-14

Horsmakrelen en bijvangsten

Wateren van de Unie van 2a, 4a; 6, 7a-c,7e-k, 8a, 8b, 8d en 8e; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14

4 985,542

2 884,95

85,828

59,59

498,554

FR

LEZ/*2AC4C

Scharretongen

Wateren van de Unie van 2a en 4 (bijzondere voorwaarde voor LEZ/56-14)

143,565

6,138

0

4,28

14,357

FR

LEZ/*8ABDE

Scharretongen

8a, 8b, 8d en 8e (bijzondere voorwaarde voor LEZ/07.)

2 633,577

462,501

0

17,56

263,358

FR

LEZ/07.

Scharretongen

7

7 545,798

3 362,219

462,501

50,69

754,580

FR

LEZ/2AC4-C

Scharretongen

Wateren van de Unie van 2a en 4

104,020

76,264

0

73,32

10,402

FR

LEZ/56-14

Scharretongen

Wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; 6; internationale wateren van 12 en 14

2 897,750

162,131

6,138

5,81

289,775

FR

LEZ/8ABDE.

Scharretongen

8a, 8b, 8d en 8e

1 040,159

743,509

0

71,48

104,016

FR

LEZ/8C3411

Scharretongen

8c, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

98,500

0,975

0

0,99

9,850

FR

MAC/*02AN-

Makreel

Noorse wateren van 2a (bijzondere voorwaarde voor MAC/2A34.)

267,481

0

0

0

26,748

FR

MAC/*08B.

Makreel

8b (bijzondere voorwaarde voor MAC/8C3411)

20,593

0

0

0

2,059

FR

MAC/*2AN-

Makreel

Noorse wateren van 2a (bijzondere voorwaarde voor MAC/2CX14-)

1 370,644

0

0

0

137,064

FR

MAC/*3A4BC

Makreel

3A en 4bc (bijzondere voorwaarde voor MAC/2A34.)

568,702

0

0

0

56,870

FR

MAC/*4A-EN

Makreel

Wateren van de Unie van 2a; wateren van de Unie en Noorse wateren van 4a (bijzondere voorwaarde voor MAC/2CX14-)

10 197,197

7 023,249

0

68,87

1 019,720

FR

MAC/*8ABD.

Makreel

8a, 8b en 8d (bijzondere voorwaarde voor MAC/8C3411)

2,159

0

0

0

0,216

FR

MAC/*8C910

Makreel

8c, 9 en 10 en wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1 (bijzondere voorwaarde voor MAC/2CX14-)

4 179,600

0

0

0

417,960

FR

MAC/*FRO1

Makreel

Wateren van de Faeröer (bijzondere voorwaarde voor MAC/2A34.)

272,828

0

0

0

27,283

FR

MAC/*FRO2

Makreel

Wateren van de Faeröer (bijzondere voorwaarde voor MAC/2CX14-)

1 403,628

0

0

0

140,363

FR

MAC/2A34.

Makreel

3a en 4; wateren van de Unie van 2a, 3b, 3c en de deelsectoren 22-32

1 958,917

1 847,787

0

94,33

111,130

FR

MAC/2CX14-

Makreel

6, 7, 8a, 8b, 8d en 8e; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 2a, 12 en 14

20 615,226

11 484,042

7 023,249

89,77

2 061,523

FR

MAC/8C3411

Makreel

8c, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

188,621

122,5

0

64,95

18,862

FR

NEP/*07U16

Langoustine

Functionele eenheid 16 van ICES-deelgebied 7 (bijzondere voorwaarde voor NEP/07.)

157,686

0

0

0

15,769

FR

NEP/07.

Langoustine

7

4 647,529

127,635

0

2,75

464,753

FR

NEP/2AC4-C

Langoustine

Wateren van de Unie van 2a en 4

79,028

17,440

0

22,07

7,903

FR

NEP/5BC6.

Langoustine

6; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b

142,328

0

0

0

14,233

FR

NEP/8ABDE.

Langoustine

8a, 8b, 8d en 8e

4 166,955

2 307,013

0

55,36

416,696

FR

OTH/*07D.

Bijvangsten van evervissen en wijting

7d (bijzondere voorwaarde voor JAX/2A-14)

8,130

0

0

0

0,813

FR

OTH/*08C2

Bijvangsten van evervissen en wijting

8c (bijzondere voorwaarde voor JAX/2A-14)

122,353

0

0

0

12,235

FR

OTH/*2A-14

Bijvangsten van evervissen, schelvis, wijting en makreel

Wateren van de Unie van 2a, 4a; 6, 7a-c,7e-k, 8a, 8b, 8d en 8e; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14 (bijzondere voorwaarde voor JAX/2A-14)

173,537

0

0

0

17,354

FR

PLE/07A.

Schol

7a

56,013

0

0

0

5,601

FR

PLE/2A3AX4

Schol

4; wateren van de Unie van 2a; het gedeelte van 3a dat niet tot het Skagerrak en het Kattegat behoort

1 155,441

24,844

0

2,15

115,544

FR

PLE/7DE.

Schol

7d en 7e

5 553,886

1 063,11

0

19,14

555,389

FR

POK/2C3A4

Zwarte koolvis

3a en 4; wateren van de Unie van 2a

19 734,340

9 782,782

0

49,57

1 973,434

FR

POK/56-14

Zwarte koolvis

6; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b, 12 en 14

3 860,742

1 283,35

0

33,24

386,074

FR

SOL/07E.

Tong

7e

458,741

194,394

0

42,38

45,874

FR

SOL/24-C.

Tong

Wateren van de Unie van 2a en 4

343,724

36,836

0

10,72

34,372

FR

SOL/7FG.

Tong

7f en 7g

63,729

43,565

0

68,36

6,373

FR

SOL/8AB.

Tong

8a en 8b

3 752,751

2 901,092

0

77,31

375,275

FR

WHB/*05-F.

Blauwe wijting

Wateren van de Faeröer (bijzondere voorwaarde voor WHB/1X14)

3 661,363

495

0

13,52

366,136

FR

WHB/1X14

Blauwe wijting

Wateren van de Unie en internationale wateren van 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8a, 8b, 8d, 8e, 12 en 14

13 862,406

11 757,603

495,000

88,39

1 386,241

FR

WHG/2AC4.

Wijting

4; wateren van de Unie van 2a

2 131,637

677,414

0

31,78

213,164

FR

WHG/7X7A-C

Wijting

7b, 7c, 7d, 7e, 7f, 7 g, 7h, 7j en 7k

7 512,895

3 977,612

0

52,94

751,290

IE

ANF/07.

Zeeduivel

7

4 268,700

3 749,680

0

87,84

426,870

IE

BLI/5B67-

Blauwe leng

Wateren van de Unie en internationale wateren van 5b, 6 en 7

34,634

0

0

0

3,463

IE

GHL/2A-C46

Groenlandse heilbot/zwarte heilbot

Wateren van de Unie van 2a en 4; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b en 6

0,011

0

0

0

0,001

IE

HAD/07A.

Schelvis

7a

1 541,462

759,029

0

49,24

154,146

IE

HAD/5BC6A.

Schelvis

Wateren van de Unie en internationale wateren van 5b en 6a

676,517

440,958

0

65,18

67,652

IE

HAD/6B1214

Schelvis

Wateren van de Unie en internationale wateren van 6b, 12 en 14

966,844

679,481

0

70,28

96,684

IE

HAD/7X7A34

Schelvis

7b-k, 8, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

2 918,358

2 651,852

0

90,87

266,506

IE

HER/07A/MM

Haring

7a

2 351,965

1 933,970

0

82,23

235,197

IE

HER/1/2-

Haring

Wateren van de Unie, wateren van de Faeröer, Noorse wateren en internationale wateren van 1 en 2

2 998,687

2 703,594

0

90,16

295,093

IE

HER/4AB.

Haring

Wateren van de Unie en Noorse wateren van 4 ten noorden van 53° 30′ N.B.

257,429

234,576

0

91,12

22,853

IE

HER/7G-K.

Haring

7 g, 7h, 7j en 7k

750,000

136,828

0

18,24

75,000

IE

HKE/571214

Heek

6 en 7; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14

3 995,112

3 594,334

0,207

89,97

399,511

IE

JAX/2A-14

Horsmakrelen en bijvangsten

Wateren van de Unie van 2a, 4a; 6, 7a-c,7e-k, 8a, 8b, 8d en 8e; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14

20 555,568

17 357,985

0

84,44

2 055,557

IE

LEZ/07.

Scharretongen

7

3 415,371

1 861,256

0

54,50

341,537

IE

LEZ/56-14

Scharretongen

Wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; 6; internationale wateren van 12 en 14

950,054

716,278

0

75,39

95,005

IE

MAC/*2AN-

Makreel

Noorse wateren van 2a (bijzondere voorwaarde voor MAC/2CX14-)

6 863,698

0

0

0

686,370

IE

MAC/*4A-EN

Makreel

Wateren van de Unie van 2a; wateren van de Unie en Noorse wateren van 4a (bijzondere voorwaarde voor MAC/2CX14-)

50 633,347

15 453,633

0

30,52

5 063,335

IE

MAC/*FRO2

Makreel

Wateren van de Faeröer (bijzondere voorwaarde voor MAC/2CX14-)

7 017,736

0

0

0

701,774

IE

MAC/2CX14-

Makreel

6, 7, 8a, 8b, 8d en 8e; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 2a, 12 en 14

76 657,050

59 019,562

15 453,633

97,15

2 183,855

IE

NEP/*07U16

Langoustine

Functionele eenheid 16 van ICES-deelgebied 7 (bijzondere voorwaarde voor NEP/07.)

1 590,483

1 433,368

0

90,12

157,115

IE

NEP/07.

Langoustine

7

7 166,915

4 085,628

1 433,368

77,01

716,692

IE

NEP/5BC6.

Langoustine

6; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b

237,287

147,202

0

62,04

23,729

IE

PLE/07A.

Schol

7a

1 588,546

177,225

0

11,16

158,855

IE

POK/56-14

Zwarte koolvis

6; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b, 12 en 14

435,457

125,263

0

28,77

43,546

IE

SOL/7FG.

Tong

7f en 7g

58,728

50,837

0

86,56

5,873

IE

WHB/1X14

Blauwe wijting

Wateren van de Unie en internationale wateren van 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8a, 8b, 8d, 8e, 12 en 14

43 029,787

39 180,089

0

91,05

3 849,698

IE

WHG/7X7A-C

Wijting

7b, 7c, 7d, 7e, 7f, 7 g, 7h, 7j en 7k

3 883,173

2 657,978

0

68,45

388,317

LT

MAC/2CX14-

Makreel

6, 7, 8a, 8b, 8d en 8e; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 2a, 12 en 14

749,069

4,153

0

0,55

74,907

NL

ANF/*8ABDE.

Zeeduivel

8a, 8b, 8d en 8e (bijzondere voorwaarde voor ANF/07.)

46,591

0

0

0

4,659

NL

ANF/07.

Zeeduivel

7

37,230

4,652

0

12,50

3,723

NL

BLI/5B67-

Blauwe leng

Wateren van de Unie en internationale wateren van 5b, 6 en 7

7,700

0

0

0

0,770

NL

GHL/2A-C46

Groenlandse heilbot/zwarte heilbot

Wateren van de Unie van 2a en 4; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b en 6

1,426

0,204

0

14,31

0,143

NL

HAD/03A.

Schelvis

3a

3,009

0,824

0

27,38

0,301

NL

HAD/2AC4.

Schelvis

4; wateren van de Unie van 2a

260,505

90,727

127,330

83,71

26,051

NL

HAD/5BC6A.

Schelvis

Wateren van de Unie en internationale wateren van 5b en 6a

25,426

23,377

0

91,94

2,049

NL

HAD/7X7A34

Schelvis

7b-k, 8, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

62,996

42,392

0

67,29

6,300

NL

HER/*04B.

Haring

4b (bijzondere voorwaarde voor HER/4CXB7D)

10 081,411

6 447,295

0

63,95

1 008,141

NL

HER/*25B-F

Haring

2, 5b ten noorden van 62° N.B. (wateren van de Faeröer) (bijzondere voorwaarde voor HER/1/2-)

940,200

446,187

0

47,46

94,020

NL

HER/1/2-

Haring

Wateren van de Unie, wateren van de Faeröer, Noorse wateren en internationale wateren van 1 en 2

5 510,587

1 562,146

3 398,030

90,01

550,411

NL

HER/2A47DX

Haring

4, 7d en wateren van de Unie van 2a

92,218

92,126

0

99,90

0,092

NL

HER/7G-K.

Haring

7 g, 7h, 7j en 7k

75,435

0,154

0

0,20

7,544

NL

HKE/*03A.

Heek

3a (bijzondere voorwaarde voor HKE/2AC4-C)

14,760

12,920

0

87,53

1,476

NL

HKE/*8ABDE.

Heek

8a, 8b, 8d en 8e (bijzondere voorwaarde voor HKE/571214)

43,094

0

0

0

4,309

NL

HKE/2AC4-C

Heek

Wateren van de Unie van 2a en 4

136,351

38,200

12,920

37,49

13,635

NL

HKE/571214

Heek

6 en 7; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14

346,132

134,032

0

38,72

34,613

NL

HKE/8ABDE.

Heek

8a, 8b, 8d en 8e

43,023

0

0

0

4,302

NL

JAX/2A-14

Horsmakrelen en bijvangsten

Wateren van de Unie van 2a, 4a; 6, 7a-c,7e-k, 8a, 8b, 8d en 8e; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14

21 318,126

14 065,356

2 336,907

76,94

2 131,813

NL

LEZ/07.

Scharretongen

7

0,457

0,390

0

85,34

0,046

NL

LEZ/2AC4-C

Scharretongen

Wateren van de Unie van 2a en 4

69,335

1,726

0

2,49

6,934

NL

MAC/*02AN-

Makreel

Noorse wateren van 2a (bijzondere voorwaarde voor MAC/2A34.)

248,000

0

0

0

24,800

NL

MAC/*3A4BC

Makreel

3A en 4bc (bijzondere voorwaarde voor MAC/2A34.)

1 622,290

918,086

0

56,59

162,229

NL

MAC/*4A-EN

Makreel

Wateren van de Unie van 2a; wateren van de Unie en Noorse wateren van 4a (bijzondere voorwaarde voor MAC/2CX14-)

20 383,815

15 673,174

0

76,89

2 038,382

NL

MAC/*8C910

Makreel

8c, 9 en 10 en wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1 (bijzondere voorwaarde voor MAC/2CX14-)

5 756,725

0

0

0

575,673

NL

MAC/*FRO1

Makreel

Wateren van de Faeröer (bijzondere voorwaarde voor MAC/2A34.)

254,000

0

0

0

25,400

NL

MAC/*FRO2

Makreel

Wateren van de Faeröer (bijzondere voorwaarde voor MAC/2CX14-)

2 841,000

0

0

0

284,100

NL

MAC/2A34.

Makreel

3a en 4; wateren van de Unie van 2a, 3b, 3c en de deelsectoren 22-32

2 560,658

1 635,849

918,354

99,75

6,455

NL

MAC/2CX14-

Makreel

6, 7, 8a, 8b, 8d en 8e; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 2a, 12 en 14

27 881,983

9 792,605

15 673,174

91,33

2 416,204

NL

NEP/07.

Langoustine

7

2,510

0,003

0

0,12

0,251

NL

NEP/2AC4-C

Langoustine

Wateren van de Unie van 2a en 4

1 378,250

930,659

0

67,52

137,825

NL

OTH/*07D.

Bijvangsten van evervissen en wijting

7d (bijzondere voorwaarde voor JAX/2A-14)

63,353

0

0

0

6,335

NL

PLE/03AN.

Schol

Skagerrak

2 515,299

2 111,838

0

83,96

251,530

NL

PLE/07A.

Schol

7a

0,010

0

0

0

0,001

NL

PLE/2A3AX4

Schol

4; wateren van de Unie van 2a; het gedeelte van 3a dat niet tot het Skagerrak en het Kattegat behoort

41 488,820

14 370,487

2 639,831

41,00

4 148,882

NL

PLE/7DE.

Schol

7d en 7e

114,053

49,985

0

43,83

11,405

NL

POK/2C3A4

Zwarte koolvis

3a en 4; wateren van de Unie van 2a

237,735

180,532

0

75,94

23,774

NL

POK/56-14

Zwarte koolvis

6; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b, 12 en 14

1,572

0,186

0

11,83

0,157

NL

SOL/24-C.

Tong

Wateren van de Unie van 2a en 4

13 929,930

6 706,835

0

48,15

1 392,993

NL

SOL/3ABC24

Tong

3a; wateren van de Unie van de deelsectoren 22-24

52,000

44,489

0

85,56

5,200

NL

WHB/*05-F.

Blauwe wijting

Wateren van de Faeröer (bijzondere voorwaarde voor WHB/1X14)

5 658,807

0

0

0

565,881

NL

WHB/1X14

Blauwe wijting

Wateren van de Unie en internationale wateren van 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8a, 8b, 8d, 8e, 12 en 14

68 833,098

61 946,216

0

89,99

6 883,310

NL

WHG/2AC4.

Wijting

4; wateren van de Unie van 2a

993,017

770,641

9,125

78,52

99,302

NL

WHG/7X7A-C

Wijting

7b, 7c, 7d, 7e, 7f, 7 g, 7h, 7j en 7k

532,924

460,676

0

86,44

53,292

PL

BLI/5B67-

Blauwe leng

Wateren van de Unie en internationale wateren van 5b, 6 en 7

3,400

0

0

0

0,340

PL

GHL/2A-C46

Groenlandse heilbot/zwarte heilbot

Wateren van de Unie van 2a en 4; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b en 6

30,800

0

0

0

3,080

PL

HER/3D-R30

Haring

Wateren van de Unie van de deelsectoren 25-27, 28.2, 29 en 32

42 143,526

36 963,658

0

87,71

4 214,353

PL

JAX/2A-14

Horsmakrelen en bijvangsten

Wateren van de Unie van 2a, 4a; 6, 7a-c,7e-k, 8a, 8b, 8d en 8e; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14

2 819,600

989,350

25,000

35,97

281,960

PL

PLE/3BCD-C

Schol

Wateren van de Unie van de deelsectoren 22-32

902,639

369,699

0

40,96

90,264

PL

SPR/3BCD-C

Sprot

Wateren van de Unie van de deelsectoren 22-32

63 519,309

60 607,717

0

95,42

2 911,592

PL

WHB/1X14

Blauwe wijting

Wateren van de Unie en internationale wateren van 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8a, 8b, 8d, 8e, 12 en 14

51 681,791

45 341,264

1 224,384

90,10

5 116,143

PT

ANF/8C3411

Zeeduivel

8c, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

743,369

739,131

0

99,43

4,238

PT

HER/1/2-

Haring

Wateren van de Unie, wateren van de Faeröer, Noorse wateren en internationale wateren van 1 en 2

0,023

0

0

0

0,002

PT

JAX/08C.

Horsmakreel

8c

347,500

89,574

0

25,78

34,750

PT

JAX/09.

Horsmakreel

9

85 091,041

17 267,137

0

20,29

8 509,104

PT

JAX/2A-14

Horsmakrelen en bijvangsten

Wateren van de Unie van 2a, 4a; 6, 7a-c,7e-k, 8a, 8b, 8d en 8e; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14

0,248

0

0

0

0,025

PT

LEZ/8C3411

Scharretongen

8c, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

112,063

105,315

0

93,98

6,748

PT

MAC/8C3411

Makreel

8c, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

5 569,390

4 841,746

34,684

87,56

556,939

PT

WHB/1X14

Blauwe wijting

Wateren van de Unie en internationale wateren van 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8a, 8b, 8d, 8e, 12 en 14

1,286

0,214

0

16,64

0,129

PT

WHB/8C3411

Blauwe wijting

8c, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

9 950,263

2 687,716

0

27,01

995,026

SE

HAD/03A.

Schelvis

3a

228,687

57,157

0

24,99

22,869

SE

HAD/2AC4.

Schelvis

4; wateren van de Unie van 2a

156,432

27,250

0,459

17,71

15,643

SE

HER/03A.

Haring

3a

16 459,076

10 864,988

5 187,389

97,53

406,699

SE

HER/03A-BC

Haring

3a

1 017,768

778,230

0

76,46

101,777

SE

HER/1/2-

Haring

Wateren van de Unie, wateren van de Faeröer, Noorse wateren en internationale wateren van 1 en 2

3 272,520

223,483

2 946,903

96,88

102,134

SE

HER/2A47DX

Haring

4, 7d en wateren van de Unie van 2a

69,708

54,962

0

78,85

6,971

SE

HER/3D-R30

Haring

Wateren van de Unie van de deelsectoren 25-27, 28.2, 29 en 32

48 739,637

44 099,887

0

90,48

4 639,750

SE

HER/4AB.

Haring

Wateren van de Unie en Noorse wateren van 4 ten noorden van 53° 30′ N.B.

7 007,631

6 920,034

71,312

99,77

16,285

SE

HKE/03A.

Heek

3a

303,150

37,034

0

12,22

30,315

SE

JAX/2A-14

Horsmakrelen en bijvangsten

Wateren van de Unie van 2a, 4a; 6, 7a-c,7e-k, 8a, 8b, 8d en 8e; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14

162,366

1,647

0

1,01

16,237

SE

MAC/2A34.

Makreel

3a en 4; wateren van de Unie van 2a, 3b, 3c en de deelsectoren 22-32

3 941,910

3 342,000

346,580

93,57

253,330

SE

NEP/03A.

Langoustine

3a

4 006,618

1 792,927

0

44,75

400,662

SE

PLE/03AN.

Schol

Skagerrak

784,185

65,78

0

8,39

78,419

SE

PLE/03AS.

Schol

Kattegat

132,838

17,475

0

13,16

13,284

SE

PLE/3BCD-C

Schol

Wateren van de Unie van de deelsectoren 22-32

398,173

19,024

0

4,78

39,817

SE

POK/2C3A4

Zwarte koolvis

3a en 4; wateren van de Unie van 2a

508,246

340,73

0

67,04

50,825

SE

SOL/3ABC24

Tong

3a; wateren van de Unie van de deelsectoren 22-24

18,890

9,019

0

47,74

1,889

SE

SPR/3BCD-C

Sprot

Wateren van de Unie van de deelsectoren 22-32

44 396,305

41 863,569

0

94,30

2 532,736

SE

WHB/1X14

Blauwe wijting

Wateren van de Unie en internationale wateren van 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8a, 8b, 8d, 8e, 12 en 14

85,868

79,339

0

92,40

6,529

SE

WHG/2AC4.

Wijting

4; wateren van de Unie van 2a

27,053

20,092

0

74,27

2,705


(1)  Quota die op grond van de betrokken verordeningen inzake de vangstmogelijkheden beschikbaar zijn voor de lidstaten, rekening houdend met het ruilen van vangstmogelijkheden overeenkomstig artikel 16, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22), het overdragen van quota van 2019 naar 2020 overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad (PB L 115 van 9.5.1996, blz. 3) en artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 of het opnieuw toewijzen en verlagen van vangstmogelijkheden overeenkomstig de artikelen 37 en 105 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).

(2)  Bijzondere voorwaarde zoals vastgelegd in de bijlagen bij de betrokken verordeningen inzake de vangstmogelijkheden.


24.9.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 339/84


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/1709 VAN DE COMMISSIE

van 23 september 2021

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/627 wat betreft eenvormige praktische regelingen voor de uitvoering van officiële controles van producten van dierlijke oorsprong

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (1), en met name artikel 18, lid 8,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EU) 2017/625 zijn voorschriften vastgelegd voor de officiële controles en andere officiële activiteiten die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten worden uitgevoerd om na te gaan of de wetgeving van de Unie op het gebied van onder andere voedselveiligheid wordt nageleefd in alle stadia van de productie, verwerking en distributie. Die verordening voorziet met name in de uitvoering van officiële controles in verband met voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong.

(2)

In Uitvoeringsverordening (EU) 2019/627 van de Commissie (2) zijn voorschriften vastgelegd inzake de praktische regelingen voor de uitvoering van officiële controles van producten van dierlijke oorsprong overeenkomstig artikel 18, lid 8, van Verordening (EU) 2017/625.

(3)

Sinds de datum waarop Uitvoeringsverordening (EU) 2019/627 van toepassing is geworden, d.w.z. 14 december 2019, is uit met de praktische uitvoering van deze verordening opgedane ervaringen gebleken dat er behoefte bestaat aan meer duidelijkheid omtrent een aantal wettelijke bepalingen, met name die betreffende bepaalde praktische regelingen voor de post-mortemkeuring en erkende methoden voor de detectie van mariene biotoxines in tweekleppige weekdieren.

(4)

Wat de praktische regelingen voor de post-mortemkeuring betreft, behoeft in Uitvoeringsverordening (EU) 2019/627 niet te worden gespecificeerd wie de aanvullende praktische regelingen voor de post-mortemkeuring moet uitvoeren in geval van een mogelijk risico voor de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het dierenwelzijn. De kwestie of de officiële dierenarts dan wel de officiële assistent de post-mortemkeuring moet uitvoeren, is reeds geregeld in artikel 18, lid 2, punt c), van Verordening (EU) 2017/625, aangevuld met de artikelen 7 en 8 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/624 van de Commissie (3), en kan derhalve in Uitvoeringsverordening (EU) 2019/627 buiten beschouwing blijven. Bovendien moet worden vermeden dat zowel artikel 19, lid 1, punt b), als artikel 19, lid 2, punt b), een insnijding van de bronchiale en de mediastinale lymfklieren voorschrijft.

(5)

Daarnaast bevat de verordening dubbele voorschriften voor de post-mortemkeuring van gekweekt wild, met name wat de familie Suidae betreft. De voorschriften moeten verder worden verduidelijkt om de uitvoering van de verordening te vergemakkelijken.

(6)

Artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad (4) is met ingang van 14 december 2019 geschrapt bij Verordening (EU) 2017/625. De in dat artikel bedoelde maatregelen in geval van niet-naleving van de voorschriften voor het dierenwelzijn zijn vervangen door bepalingen in artikel 138 van Verordening (EU) 2017/625. De verwijzing naar artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1099/2009 in artikel 44, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/627 moet daarom dienovereenkomstig worden geschrapt.

(7)

In artikel 48 van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/627 zijn de voorwaarden vastgelegd voor het aanbrengen van gezondheidsmerken. Deze voorwaarden zijn voor het testen op Trichinella reeds vastgesteld in Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1375 van de Commissie (5) en voor het testen op overdraagbare spongiforme encefalopathie (TSE) in Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad (6). Duidelijkheidshalve is het wenselijk de betrokken formulering van artikel 48 van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/627 te vervangen door verwijzingen naar de desbetreffende verordeningen.

(8)

Artikel 4 van Richtlijn 2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad (7) verplicht de lidstaten, waar mogelijk, te zorgen voor een methode waarbij geen levende dieren worden gebruikt. Aangezien voor de detectie van paralytic shellfish poisoning (PSP)-gifstoffen norm EN 14526 beschikbaar is als alternatieve methode die voldoet aan de voorwaarden van artikel 4 van Richtlijn 2010/63/EU, moet de gebruikmaking van de bioassay in muizen worden stopgezet.

(9)

Levende tweekleppige weekdieren die in de handel worden gebracht, mogen geen mariene biotoxines bevatten die de in bijlage III, sectie VII, hoofdstuk V, punt 2, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad (8) vastgestelde maximumwaarden overschrijden. Wat pectenotoxines (PTX’s) betreft, is de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) tot de conclusie gekomen dat er geen meldingen zijn van schadelijke effecten bij de mens in verband met toxines uit de pectenotoxinegroep (9). Aangezien pectenotoxines zijn geschrapt uit de gezondheidsnormen voor levende tweekleppige weekdieren als bepaald in Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/1374 van de Commissie (10), moeten deze eveneens worden geschrapt uit de bepalingen van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/627.

(10)

Van aquacultuur afkomstige visserijproducten moeten overeenkomstig Richtlijn 96/23/EG van de Raad (11) en Beschikking 97/747/EG van de Commissie (12) worden getest op contaminanten en bestrijdingsmiddelen. Producten van in het wild gevangen vis moeten eveneens worden getest met het oog op naleving van de regels voor verontreinigingen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie (13). De huidige wetgeving moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(11)

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/627 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(12)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/627 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 18, lid 3, artikel 19, lid 2, artikel 20, lid 2, artikel 21, lid 2, artikel 22, lid 2, en artikel 23, lid 2, wordt de inleidende zin vervangen door:

“Wanneer er aanwijzingen zijn voor een mogelijk risico voor de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het dierenwelzijn in de zin van artikel 24, worden de procedures voor de post-mortemkeuring verricht overeenkomstig artikel 18, lid 2, punt c), van Verordening (EU) 2017/625 en de artikelen 7 en 8 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/624, waarbij gebruik wordt gemaakt van insnijding en palpatie van het karkas en het slachtafval:”.

2.

In artikel 19, lid 2, punt b), worden de woorden “een insnijding van de bronchiale en de mediastinale lymfklieren (Lnn. bifurcationes, eparteriales en mediastinales);” geschrapt.

3.

In artikel 24 wordt de inleidende zin vervangen door:

“Wanneer naar het oordeel van de officiële dierenarts een van de volgende elementen wijst op een mogelijk risico voor de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het dierenwelzijn, worden de in artikel 18, lid 3, artikel 19, lid 2, artikel 20, lid 2, artikel 21, lid 2, artikel 22, lid 2, en artikel 23, lid 2, bedoelde aanvullende procedures voor de post-mortemkeuring verricht, waarbij gebruik wordt gemaakt van insnijding en palpatie van het karkas en het slachtafval:”.

4.

In artikel 27, lid 1, wordt punt c) vervangen door:

“c)

in geval van andere wilde hoefdieren die niet onder de punten a) en b) vallen, de in artikel 19 vastgelegde procedures voor de post-mortemkeuring voor runderen;”.

5.

In artikel 44 wordt lid 1 vervangen door:

“1.   In gevallen waarin niet wordt voldaan aan de in de artikelen 3 tot en met 9, 14 tot en met 17 en 19 van Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad vastgelegde voorschriften inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden, ziet de officiële dierenarts erop toe dat de exploitant van het levensmiddelenbedrijf onmiddellijk de nodige corrigerende maatregelen neemt om soortgelijke problemen in de toekomst te voorkomen.”.

6.

In artikel 48, lid 2, wordt punt a) vervangen door:

“a)

het gezondheidsmerk alleen wordt aangebracht op als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren en andere gekweekte wilde zoogdieren dan lagomorfen die een ante- en een post-mortemkeuring hebben ondergaan, en grof vrij wild dat een post-mortemkeuring heeft ondergaan, overeenkomstig artikel 18, lid 2, punten a), b) en c), van Verordening (EU) 2017/625, indien er geen reden is om het vlees ongeschikt voor menselijke consumptie te verklaren. Het merk mag worden aangebracht voordat de resultaten van eventuele onderzoeken op Trichinella en/of TSE-tests beschikbaar zijn, in overeenstemming met artikel 4, lid 3, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1375 respectievelijk bijlage III, hoofdstuk A, I, punten 6.2 en 6.3, en II, punten 7.2 en 7.3, bij Verordening (EG) nr. 999/2001.”.

7.

Bijlage V wordt gewijzigd overeenkomstig de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.

8.

Bijlage VI wordt gewijzigd overeenkomstig de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 september 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/627 van de Commissie van 15 maart 2019 tot vaststelling van eenvormige praktische regelingen voor de uitvoering van officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong overeenkomstig Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2074/2005 van de Commissie wat officiële controles betreft (PB L 131 van 17.5.2019, blz. 51).

(3)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/624 van de Commissie van 8 februari 2019 betreffende specifieke voorschriften voor de uitvoering van officiële controles van de productie van vlees en voor de productie- en de heruitzettingsgebieden van levende tweekleppige weekdieren overeenkomstig Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 131 van 17.5.2019, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden (PB L 303 van 18.11.2009, blz. 1).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1375 van de Commissie van 10 augustus 2015 tot vaststelling van specifieke voorschriften voor de officiële controles op Trichinella in vlees (PB L 212 van 11.8.2015, blz. 7).

(6)  Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1).

(7)  Richtlijn 2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt (PB L 276 van 20.10.2010, blz. 33).

(8)  Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55).

(9)  https://doi.org/10.2903/j.efsa.2009.1109

(10)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/1374 van de Commissie van 12 april 2021 tot wijziging van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad inzake specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 297 van 20 augustus 2021, blz. 1).

(11)  Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in producten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG (PB L 125 van 23.5.1996, blz. 10).

(12)  Beschikking 97/747/EG van de Commissie van 27 oktober 1997 tot vaststelling van de niveaus en frequenties van de monsternemingen zoals bedoeld in Richtlijn 96/23/EG van de Raad, ten behoeve van de controle op bepaalde stoffen en residuen daarvan in bepaalde dierlijke producten (PB L 303 van 6.11.1997, blz. 12).

(13)  Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie van 19 december 2006 tot vaststelling van de maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen (PB L 364 van 20.12.2006, blz. 5).


BIJLAGE

Bijlage V en bijlage VI bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/627 worden als volgt gewijzigd:

1)

In bijlage V wordt hoofdstuk I vervangen door:

“HOOFDSTUK I

DETECTIEMETHODE VOOR PARALYTIC SHELLFISH POISON

A.

Het gehalte aan paralytic shellfish poisoning (PSP)-gifstoffen in het hele dier of elk afzonderlijk eetbaar deel van tweekleppige weekdieren wordt bepaald overeenkomstig de in norm EN 14526 (*1) beschreven methode of om het even welke andere internationaal erkende gevalideerde methode waarbij geen levende dieren worden gebruikt.

B.

Op basis van de bovengenoemde methoden moet ten minste de aanwezigheid van de volgende verbindingen kunnen worden bepaald:

a)

toxines carbamaat STX, NeoSTX, gonyautoxine 1 en 4 (GTX1- en GTX4-isomeren tezamen bepaald) en gonyautoxine 2 en 3 (GTX2- en GTX3-isomeren tezamen bepaald);

b)

toxines N-sulfocarbamoyl (B1), gonyautoxine-6 (B2), N-sulfocarbamoyl-gonyautoxine 1 en 2 (C1- en C2-isomeren tezamen bepaald) en N-sulfocarbamoyl-gonyautoxine 3 en 4 (C3- en C4-isomeren tezamen bepaald);

c)

toxines decarbamoyl dcSTX, dcNeoSTX en decarbamoyl-gonyautoxine-2 en -3 (isomeren tezamen bepaald).

B.1

Indien nieuwe analogen van de bovengenoemde toxines optreden, waarvoor een toxische-equivalentiefactor (TEF) is vastgesteld, worden zij in de analyse meegenomen;

B.2

De totale toxiciteit zal worden uitgedrukt in μg STX 2HCL-equivalenten/kg en worden berekend aan de hand van de TEF’s, zoals aanbevolen in het meest recente advies van de EFSA of verslag van de FAO/WHO, op voorstel van het Europees Referentielaboratorium voor mariene biotoxines en zijn netwerk van nationale referentielaboratoria, en na aanvaarding door de Europese Commissie. De gebruikte TEF’s zullen worden bekendgemaakt op de website van het Europees Referentielaboratorium voor mariene biotoxines (*2).

C.

Indien de resultaten worden betwist, geldt de in deel A bedoelde, in norm EN 14526 beschreven methode als referentiemethode.”.

(*1)  Bepaling van gifstoffen uit de saxitoxinegroep in schaal- en schelpdieren — HPLC-methode met gebruikmaking van pre-kolomderivatisering met oxidatie van peroxide of perjodaat."

(*2)  http://www.aecosan.msssi.gob.es/en/CRLMB/web/home.html"

2)

In bijlage V, hoofdstuk III, deel A, wordt punt b) geschrapt.

3)

In bijlage VI, hoofdstuk I, deel D, wordt aan het einde een nieuwe alinea toegevoegd:

“Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1881/2006 tot vaststelling van de maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen worden voor producten van in het wild gevangen vis toezichtsregelingen vastgesteld om na te gaan of de EU-wetgeving inzake verontreinigingen wordt nageleefd.”.


(*1)  Bepaling van gifstoffen uit de saxitoxinegroep in schaal- en schelpdieren — HPLC-methode met gebruikmaking van pre-kolomderivatisering met oxidatie van peroxide of perjodaat.

(*2)  http://www.aecosan.msssi.gob.es/en/CRLMB/web/home.html”


BESLUITEN

24.9.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 339/89


BESLUIT (EU) 2021/1710 VAN DE RAAD

van 21 september 2021

tot vaststelling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Gespecialiseerd Comité voor coördinatie van de sociale zekerheid dat is opgericht bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds, met betrekking tot de vaststelling van een besluit tot wijziging van de bijlagen bij het Protocol betreffende de coördinatie van de sociale zekerheid

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 48, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (“de handels- en samenwerkingsovereenkomst”), is door de Unie gesloten door middel van Besluit (EU) 2021/689 van de Raad (1) en is op 1 mei 2021 in werking getreden, met voorlopige toepassing ervan sinds 1 januari 2021.

(2)

Op grond van artikel 778, lid 1, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst maken de protocollen en bijlagen bij die overeenkomst integrerend deel uit van die overeenkomst. Op grond van artikel 783, lid 3, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst worden vanaf de datum waarop de overeenkomst voorlopig wordt toegepast, verwijzingen naar de datum van inwerkingtreding ervan begrepen als verwijzingen naar de datum met ingang waarvan zij voorlopig wordt toegepast.

(3)

Bij Artikel 8, lid 4, punt c), van de handels- en samenwerkingsovereenkomst wordt het Gespecialiseerd Comité voor coördinatie van de sociale zekerheid de bevoegdheid verleend om besluiten, met inbegrip van wijzigingen, vast te stellen en aanbevelingen te doen ten aanzien van alle aangelegenheden waarin de handels- en samenwerkingsovereenkomst zulks bepaalt. Op grond van artikel SSC.68 van het Protocol betreffende de coördinatie van de sociale zekerheid kan het Gespecialiseerd Comité voor de coördinatie van de sociale zekerheid de bijlagen en aanhangsels bij dat protocol wijzigen. Op grond van artikel 10 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst zijn de door een comité genomen besluiten bindend voor de partijen.

(4)

De bijlagen SSC-1, SSC-3, SSC-4, SSC-5 en SSC-6 bij het Protocol betreffende de coördinatie van de sociale zekerheid moeten, voor zover zij de nationale wetgeving van de lidstaten en het Verenigd Koninkrijk weergeven, worden gewijzigd, met name om rekening te houden met recente wijzigingen in nationale wetgeving. De titel van bijlage SSC-1 moet worden gecorrigeerd, zodat deze niet alleen verwijst naar “uitkeringen”. Aanhangsel SSCI-1 van bijlage SSC-7 moet worden gewijzigd om rekening te houden met het besluit van een van de partijen bij een daarin vermelde regeling.

(5)

Artikel SSC.11, lid 6, van het Protocol betreffende de coördinatie van de sociale zekerheid bepaalt dat de partijen nadat één maand na de datum van inwerkingtreding van de handels- en samenwerkingsovereenkomst is verstreken, zo spoedig mogelijk een bijgewerkte bijlage SSC-8 moeten bekendmaken. Het Gespecialiseerd Comité voor coördinatie van de sociale zekerheid moet een besluit vaststellen om aan die verplichting te voldoen.

(6)

Het is derhalve passend het standpunt te bepalen dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Gespecialiseerd Comité voor coördinatie van de sociale zekerheid met betrekking tot de wijziging van de bijlagen SSC-1, SSC-3, SSC-4, SSC-5, SSC-6 en SSC-8 en van aanhangsel SSCI-1 van bijlage SSC-7 bij het Protocol betreffende de coördinatie van de sociale zekerheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het bij artikel 8, lid 1, punt p), van de handels- en samenwerkingsovereenkomst opgerichte Gespecialiseerd Comité voor coördinatie van de sociale zekerheid, is gehecht aan dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 21 september 2021.

Voor de Raad

De voorzitter

G. DOVŽAN


(1)  Besluit (EU) 2021/689 van de Raad van 29 april 2021 betreffende de sluiting, namens de Unie, van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds, en van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling en bescherming van gerubriceerde gegevens (PB L 149 van 30.4.2021, blz. 2).


ONTWERP

BESLUIT NR. 1/2021 VAN HET GESPECIALISEERD COMITÉ DAT IS OPGERICHT BIJ ARTIKEL 8, LID 1, PUNT P), VAN DE HANDELS- EN SAMENWERKINGSOVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE UNIE EN DE EUROPESE GEMEENSCHAP VOOR ATOOMENERGIE, ENERZIJDS, EN HET VERENIGD KONINKRIJK VAN GROOT-BRITTANNIË EN NOORD-IERLAND, ANDERZIJDS,

van ...

betreffende de wijziging van de bijlagen bij het Protocol betreffende de coördinatie van de sociale zekerheid

HET GESPECIALISEERD COMITÉ,

Gezien de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (“de handels- en samenwerkingsovereenkomst”) (1), en met name artikel SSC.68 van het Protocol betreffende de coördinatie van de sociale zekerheid bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van artikel SSC.68 van het Protocol betreffende de coördinatie van de sociale zekerheid bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst kan het Gespecialiseerd Comité voor coördinatie van de sociale zekerheid de bijlagen en aanhangsels bij dat protocol wijzigen.

(2)

De bijlagen SSC-1, SSC-3, SSC-4, SSC-5 en SSC-6 bij het Protocol betreffende de coördinatie van de sociale zekerheid moeten, voor zover zij de nationale wetgeving van de lidstaten en het Verenigd Koninkrijk weergeven, worden gewijzigd, met name om rekening te houden met recente wijzigingen in nationale wetgeving. De titel van bijlage SSC-1 moet worden gecorrigeerd, zodat deze niet alleen verwijst naar “uitkeringen”. Aanhangsel SSCI-1 van bijlage SSC-7 moet worden gewijzigd om rekening te houden met het besluit van een van de partijen bij een daarin vermelde regeling.

(3)

Artikel SSC.11, lid 6, van het Protocol betreffende de coördinatie van de sociale zekerheid bepaalt dat de partijen nadat één maand na de datum van inwerkingtreding van de handels- en samenwerkingsovereenkomst is verstreken, zo spoedig mogelijk een bijgewerkte bijlage SSC-8 moeten bekendmaken.

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De vermeldingen van de lidstaten en het Verenigd Koninkrijk in de bijlagen SSC-1, SSC-3, SSC-4, SSC-5 en SSC-6 alsook de vermeldingen in aanhangsel SSCI-1 van bijlage SSC-7 bij het Protocol betreffende de coördinatie van de sociale zekerheid worden bijgewerkt zoals bepaald in bijlage I bij dit besluit.

Bijlage SSC-8 bij het Protocol betreffende de coördinatie van de sociale zekerheid wordt bijgewerkt zoals bepaald in bijlage II bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan.

Gedaan te …,

Voor de Partnerschapsraad

De medevoorzitters


(1)  PB L 444 van 31.12.2020, blz. 14.


BIJLAGE I BIJ BESLUIT NR. 1/2021

BIJLAGE SSC-1

BEPAALDE UITKERINGEN EN VERSTREKKINGEN WAAROP DIT PROTOCOL NIET VAN TOEPASSING IS

DEEL 1

BIJZONDERE, NIET OP PREMIE- OF BIJDRAGEBETALING BERUSTENDE UITKERINGEN

(artikel SSC.3, lid 4, punt a), van dit protocol)

i)   VERENIGD KONINKRIJK

a)

Pensioenuitkering van de staat (State Pension Credit Act 2002 (Wet van 2002 op de pensioen-uitkeringen van de staat) en State Pension Credit Act (Northern Ireland) 2002 (Wet van 2002 op de pensioenuitkeringen van de staat (Noord-Ierland));

b)

Op het inkomen gebaseerde toelagen voor werkzoekenden (Jobseekers Act 1995 (Wet werkzoekenden 1995) en Jobseekers (Northern Ireland) Order 1995 (Besluit werkzoekenden (Noord-Ierland) 1995));

c)

Onderhoudsuitkering voor gehandicapten, mobiliteitscomponent (Social Security Contributions and Benefits Act 1992 (Wet van 1992 op de bijdragen en uitkeringen in het kader van de sociale zekerheid) en Social Security Contributions and Benefits (Northern Ireland) Act 1992 (Wet van 1992 op de bijdragen en uitkeringen in het kader van de sociale zekerheid (Noord-Ierland));

d)

Persoonlijke onafhankelijkheidsuitkering, mobiliteitscomponent (Welfare Reform Act 2012 (Part 4) (Bijstandsherzieningswet 2007 (deel 4)) en Welfare Reform (Northern Ireland) Order 2015 (Part 5) (Besluit bijstandsherziening (Noord-Ierland) 2015 (deel 5));

e)

Werk en inkomensgerelateerde steun (Welfare Reform Act 2007 (Bijstandsherzieningswet 2007) en Welfare Reform Act (Northern Ireland) 2007 (Bijstandsherzieningswet (Noord Ierland) 2007));

f)

“Best Start”-voedingsbijstand (Welfare Foods (Best Start Foods) (Scotland) Regulations (Regeling voedingsbijstand (voeding voor jonge kinderen) (Schotland) 2019 (SSI 2019/193));

g)

“Best Start”-toelagen (zwangerschaps- en babytoelage, kinderopvangtoelage, schooltoelage) (The Early Years Assistance (Best Start Grants) (Scotland) Regulations 2018 (Regeling bijstand voor jonge kinderen (“Best Start”-toelagen) (Schotland) 2018) (SSI 2018/370));

h)

Uitvaartuitkering (Funeral Expense Assistance (Scotland) Regulations 2019 (Regeling inzake bijstand voor uitvaartkosten (Schotland) 2019) (SSI 2019/292));

i)

Scottish Child Payment (The Scottish Child Payment Regulations 2020 (Schotse regeling voor kinderbijslag 2020) (SSI 2020/351)).

ii)   LIDSTATEN

OOSTENRIJK

Compenserende aanvulling (Federale wet van 9 september 1955 betreffende de algemene sociale verzekering — ASVG, Federale wet van 11 oktober 1978 betreffende de sociale verzekering voor personen werkzaam in de handel — GSVG, en Federale wet van 11 oktober 1978 betreffende de sociale verzekering voor landbouwers — BSVG).

BELGIË

a)

Inkomensvervangende tegemoetkoming (Wet van 27 februari 1987);

b)

Inkomensgarantie voor ouderen (Wet van 22 maart 2001).

BULGARIJE

Sociaal pensioen voor ouderen (artikel 89 bis van het Wetboek voor sociale verzekeringen).

CΥΡRUS

a)

Sociaal pensioen (Wet op het sociaal pensioen van 1995 (Wet 25(I)/95), zoals gewijzigd);

b)

Uitkering voor ernstig motorisch gehandicapten (Besluiten van de ministerraad nr. 38210 van 16 oktober 1992, nr. 41370 van 1 augustus 1994, nr. 46183 van 11 juni 1997, en nr. 53675 van 16 mei 2001);

c)

Speciale toelage voor blinden (Wet op de speciale toelagen van 1996 (Wet 77(I)/96), zoals gewijzigd).

DENEMARKEN

Huisvestingskosten van gepensioneerden (Wet op de steun voor individuele huisvesting, gecodificeerd bij Wet nr. 204 van 29 maart 1995).

ESTLAND

Werkloosheidsuitkering van de staat (Wet arbeidsmarktdiensten en -ondersteuning van 29 september 2005).

FINLAND

a)

Huisvestingstoelage voor gepensioneerden (Wet op de huisvestingstoelage voor gepensioneerden 571/2007);

b)

Werkgelegenheidsuitkering (Wet betreffende de werkloosheidsuitkeringen 1290/2002).

FRANKRIJK

a)

Aanvullende uitkeringen van:

i)

het Speciale Fonds voor invaliden; en

ii)

het Solidariteitsfonds voor ouderen, met betrekking tot verworven rechten;

(Wet van 30 juni 1956, gecodificeerd in boek VIII van het Wetboek betreffende de sociale zekerheid);

b)

Uitkering voor gehandicapte volwassenen (Wet van 30 juni 1975, gecodificeerd in boek VIII van het Wetboek betreffende de sociale zekerheid);

c)

Bijzondere uitkering (Wet van 10 juli 1952, gecodificeerd in boek VIII van de Socialezekerheidswet), met betrekking tot verworven rechten;

d)

Solidariteitsuitkering voor ouderen (Verordening van 24 juni 2004, gecodificeerd in boek VIII van het Wetboek betreffende de sociale zekerheid) per 1 januari 2006.

DUITSLAND

a)

Minimuminkomen voor ouderen en voor personen met verminderde verdiencapaciteit uit hoofde van hoofdstuk 4 van boek XII van het Sociaal Wetboek (Leistungen der Grundsicherung im Alter und bei Erwerbsminderung nach dem Vierten Kapitel des Zwölften Buches Sozialgesetzbuch);

b)

Uitkeringen ter dekking van eerste levensbehoeften in het kader van de basisvoorziening voor werkzoekenden uit hoofde van boek II van het Sociaal Wetboek (Leistungen zur Sicherung des Lebensunterhalts in der Grundsicherung für Arbeitssuchende nach dem Zweiten Buch Sozialgesetzbuch).

GRIEKENLAND

Bijzondere prestaties voor bejaarden (Wet nr. 1296/82).

HONGARIJE

a)

Invaliditeitsrente (Besluit nr. 83/1987 (XII 27) van de Raad van ministers betreffende de invaliditeitsrente);

b)

Ouderdomsuitkering (Wet III op de sociale administratie en de sociale uitkeringen van 1993).

IERLAND

a)

Uitkering voor werkzoekenden (Geconsolideerde wet van 2005 op de sociale zekerheid en de sociale diensten (Social Welfare Consolidation Act 2005), deel 3, hoofdstuk 2);

b)

(Niet op bijdrage- of premiebetaling berustend) overheidspensioen (Geconsolideerde wet van 2005 op de sociale zekerheid en de sociale diensten, deel 3, hoofdstuk 4);

c)

(Niet op bijdrage- of premiebetaling berustend) pensioen voor weduwen, weduwnaars of overlevende geregistreerde partners (Geconsolideerde wet van 2005 op de sociale zekerheid en de sociale diensten, deel 3, hoofdstuk 6);

d)

Invaliditeitsuitkering (Geconsolideerde wet van 2005 op de sociale zekerheid en de sociale diensten, deel 3, hoofdstuk 10);

e)

Mobiliteitstoelage (Volksgezondheidswet van 1970 (Health Act 1970), zoals gewijzigd, artikel 61);

f)

Blindenpensioen (Geconsolideerde wet van 2005 op de sociale zekerheid en de sociale diensten, deel 3, hoofdstuk 5).

ITALIË

a)

Sociaal pensioen voor personen zonder inkomsten (Wet nr. 153 van 30 april 1969);

b)

Pensioen, uitkeringen en vergoedingen voor niet-oorlogsinvaliden of -gehandicapten (Wet nr. 118 van 30 maart 1971, Wet nr. 18 van 11 februari 1980 en Wet nr. 508 van 23 november 1988);

c)

Pensioen en vergoedingen voor doofstommen (Wet nr. 381 van 26 mei 1970 en Wet nr. 508 van 23 november 1988);

d)

Pensioenen en vergoedingen voor niet-oorlogsblinden (Wet nr. 382 van 27 mei 1970 en Wet nr. 508 van 23 november 1988);

e)

Aanvullingen op het minimumpensioen (Wet nr. 218 van 4 april 1952, Wet nr. 638 van 11 november 1983 en Wet nr. 407 van 29 december 1990);

f)

Aanvullingen op de invaliditeitsuitkering (Wet nr. 222 van 12 juni 1984);

g)

Sociale toelage (Wet nr. 335 van 8 augustus 1995);

h)

Sociaal supplement (artikel 1, leden 1 en 12, van Wet nr. 544 van 29 december 1988, en achtereenvolgende wijzigingen).

LETLAND

a)

Overheidsprestatie in het kader van de sociale zekerheid (Socialebijstandswet van 1 januari 2003);

b)

Uitkering als tegemoetkoming in de vervoerskosten van gehandicapten met een beperkte mobiliteit (Socialebijstandswet van 1 januari 2003).

LITOUWEN

a)

Socialebijstandspensioenen voor invaliditeit en ouderdom (Wet van 1994 op de socialebijstandspensioenen nr. 1-675, artikelen 5 en 6, zoals gewijzigd);

b)

Steunvergoeding (Wet van 1994 op de socialebijstandspensioenen nr. I-675, artikel 12, zoals gewijzigd);

c)

Bijzondere vervoersvergoeding voor gehandicapten met mobiliteitsproblemen (Wet op de vervoersvergoeding van 2000, de artikelen 7 en 71, zoals gewijzigd).

LUXEMBURG

Inkomenssteun voor ernstig gehandicapten (artikel 1, lid 2, van de Wet van 12 september 2003), met uitzondering van personen die officieel als gehandicapte werknemers zijn erkend en werkzaam zijn op de gewone arbeidsmarkt of in een beschermde omgeving.

MALTA

a)

Aanvullende uitkering (artikel 73 van de Wet op de sociale zekerheid (hoofdstuk 318) van 1987);

b)

Ouderdomspensioen (Wet op de sociale zekerheid (hoofdstuk 318) van 1987).

NEDERLAND

a)

Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten van 24 april 1997 (Wet Wajong);

b)

Toeslagenwet van 6 november 1986 (TW).

POLEN

a)

Wet op de sociale pensioenen (Renta socjalna) van 27 juni 2003 (Ustawa o rencie socjalnej);

b)

Aanvullende ouderschapsuitkering (Rodzicielskie świadczenie uzupełniające Mama 4+): Wet van 31 januari 2019 betreffende de aanvullende ouderschapsuitkering (Ustawa o rodzicielskim świadczeniu uzupełniającym);

c)

Aanvullende uitkering voor personen die niet zelfstandig kunnen wonen (Świadczenie uzupełniające dla osób niezdolnych do samodzielnej egzystencji): Wet van 31 juli betreffende de aanvullende uitkering voor personen die niet zelfstandig kunnen wonen (Ustawa o świadczeniu uzupełniającym dla osób niezdolnych do samodzielnej egzystencji).

PORTUGAL

a)

Niet op bijdrage- of premiebetaling berustend algemeen ouderdomspensioen van de staat (Wetsbesluit nr. 464/80 van 13 oktober 1980, zoals gewijzigd);

b)

Niet op bijdrage- of premiebetaling berustend weduwepensioen (Reglement nr. 52/81 van 11 november 1981);

c)

Solidariteitstoeslag voor bejaarden (Wetsbesluit nr. 232/2005 van 29 december 2005, zoals gewijzigd).

SLOWAKIJE

a)

Vóór 1 januari 2004 toegekende aanpassingen van pensioenen die de enige bron van inkomsten vormen;

b)

Vóór 1 januari 2004 toegekende sociale pensioenen.

SPANJE

a)

Gegarandeerd minimuminkomen (Wet nr. 13/82 van 7 april 1982);

b)

Bijstandsuitkeringen voor ouderen en arbeidsongeschikte invaliden (Koninklijk Decreet nr. 2620/81 van 24 juli 1981):

i)

Premievrije invaliditeits- en ouderdomspensioenen bedoeld in titel VI, hoofdstuk II, van de herziene tekst van de Algemene wet betreffende de sociale zekerheid, goedgekeurd bij Koninklijk Wetsbesluit nr. 8/2015 van 30 oktober 2015; en

ii)

Aanvullende uitkeringen bij de bovengenoemde pensioenen, waarin is voorzien in de wetgeving van de autonome regio’s (comunidades autónomas), indien dergelijke aanvullende uitkeringen een minimuminkomen garanderen, rekening houdend met de economische en sociale situatie in de betrokken autonome regio’s;

c)

Uitkeringen ter bevordering van mobiliteit en ter compensatie van vervoerskosten (Wet nr. 13/1982 van 7 april 1982).

ZWEDEN

a)

Huisvestingstoeslag (hoofdstukken 100 tot en met 103 van het Wetboek voor sociale verzekeringen (2010:110));

b)

Bijstandsuitkering voor ouderen (hoofdstuk 74 van het Wetboek voor sociale verzekeringen (2010:110)).

DEEL 2

PRESTATIES BIJ LANGDURIGE ZORG

(artikel SSC.3, lid 4, punt d), van dit protocol)

i)   VERENIGD KONINKRIJK

a)

Verzorgingstoelage (Social Security Contributions and Benefits Act 1992 (wet socialezekerheidsbijdragen en -uitkeringen 1992), Social Security (Attendance Allowance) Regulations 1991 (socialezekerheidsregeling inzake de verzorgingstoelage 1991), Social Security Contributions and Benefits (Northern Ireland) Act 1992 (wet socialezekerheidsbijdragen en -uitkeringen (Noord-Ierland) 1992) en Social Security (Attendance Allowance) Regulations (Northern Ireland) 1992 (socialezekerheidsregeling inzake de verzorgingstoelage (Noord-Ierland) 1992));

b)

Zorgverlenerstoelage (Social Security Contributions and Benefits Act 1992, Social Security (Invalid Care Allowance) Regulations 1976 (socialezekerheidsregeling (verzorging van personen met een handicap) 1976), Social Security Contributions and Benefits (Northern Ireland) Act 1992) en Social Security (Invalid Care Allowance) Regulations 1976 (Northern Ireland) (socialezekerheidsregeling (verzorging van personen met een handicap) (Noord-Ierland) 1976));

c)

Onderhoudsuitkering voor personen met een handicap, zorgcomponent (Social Security Contributions and Benefits Act 1992, Social Security (Disability Living Allowance) Regulations 1991 (socialezekerheidsregeling (onderhoudsuitkering voor personen met een handicap) 1991), Social Security Contributions and Benefits (Northern Ireland) Act 1992 en Social Security (Disability Living Allowance) Regulations (Northern Ireland) 1992 (socialezekerheidsregeling (onderhoudsuitkering voor personen met een handicap) (Noord-Ierland) 1992));

d)

Persoonlijke onafhankelijkheidsuitkering, component dagelijks leven (Welfare Reform Act 2012 (Part 4) (Bijstandsherzieningswet 2012 (deel 4)), Social Security (Personal Independence Payment) Regulations 2013 (socialezekerheidsregeling (persoonlijke onafhankelijkheidsuitkering) 2013), Personal Independence Payment (Transitional Provisions) Regulations 2013 (regeling persoonlijke onafhankelijkheidsuitkering (overgangsbepalingen) 2013), Personal Independence Payment (Transitional Provisions) (Amendment) Regulations 2019 (regeling persoonlijke onafhankelijkheidsuitkering (overgangsbepalingen) (wijziging) 2019), Welfare Reform (Northern Ireland) Order 2015 (Part 5) (Besluit bijstandsherziening (Noord-Ierland) 2015 (deel 5)), Personal Independence Payment Regulations (Northern Ireland) 2016 (regeling persoonlijke onafhankelijkheidsuitkering (Noord-Ierland) 2016), Personal Independence Payment (Transitional Provisions) Regulations (Northern Ireland) 2016 (regeling persoonlijke onafhankelijkheidsuitkering (overgangsbepalingen) (Noord-Ierland) 2016) en Personal Independence Payment (Transitional Provisions) (Amendment) Regulations (Northern Ireland) 2019 (regeling persoonlijke onafhankelijkheidsuitkering (overgangsbepalingen) (wijziging) (Noord-Ierland) 2019));

e)

Aanvullende toelage voor de verzorging van invaliden (Social Security (Scotland) Act 2018 (Socialezekerheidswet (Schotland) 2018));

f)

Toelage voor jonge verzorgers (The Carer’s Assistance (Young Carer Grants) (Scotland) Regulations 2020 (regeling voor verzorgingsbijstand (toelage voor jonge verzorgers) (Schotland) 2020) (zoals gewijzigd));

g)

Verwarmingstoelage voor kinderen tijdens de winter (The Winter Heating Assistance for Children and Young People (Scotland) Regulations 2020 (regeling voor bijstand voor verwarming tijdens de winter voor kinderen en jongeren (Schotland) 2020) (SSI 2020/352)).

ii)   LIDSTATEN

OOSTENRIJK

Federale wet betreffende de uitkering voor langdurige zorg (Bundespflegegeldgesetz, BPGG), oorspronkelijke versie BGBl. nr. 110/1993, zoals gewijzigd: Pflegegeld (§ 1), Pflegekarenzgeld (§ 21c).

BELGIË

a)

Artikel 93, paragraaf 8, en hoofdstuk V bis van de Wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;

b)

Wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten;

c)

Vlaamse sociale bescherming: Decreet van het Vlaams Parlement van 18 mei 2018 houdende Vlaamse sociale bescherming en besluiten van de Vlaamse regering van 30 november 2018;

Titel II Uitkeringen, Decreet van het Vlaams Parlement van 18 mei 2018 houdende Vlaamse sociale bescherming:

artikel 4, 1°, en artikelen 77 tot en met 83, Decreet van het Vlaams Parlement van 18 mei 2018 houdende Vlaamse sociale bescherming: zorgbudget voor zwaar zorgbehoevenden;

artikel 4, 2°, en artikelen 84 tot en met 90, Decreet van het Vlaams Parlement van 18 mei 2018 houdende Vlaamse sociale bescherming: zorgbudget voor ouderen met een zorgnood;

artikel 4, 3°, en artikelen 91 tot en met 94, Decreet van het Vlaams Parlement van 18 mei 2018 houdende Vlaamse sociale bescherming: basisondersteuningsbudget;

d)

Decreet van 13 december 2018 betreffende het aanbod aan diensten voor ouderen en personen met ondersteuningsbehoefte, alsook betreffende palliatieve zorg (Dekret über die Angebote für Senioren und Personen mit Unterstützungsbedarf sowie über die Palliativpflege);

e)

Decreet van 4 juni 2007 betreffende psychiatrische verzorgingstehuizen (Dekret über die psychiatrischen Pflegewohnheime);

f)

Besluit van de regering van 20 juni 2017 betreffende mobiliteitshulpmiddelen (Erlass über die Mobilitätshilfen);

g)

Besluit van 13 december 2016 tot oprichting van een dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor zelfbeschikkend leven (Dekret zur Schaffung einer Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für selbstbestimmtes Leben);

h)

Koninklijk besluit van 5 maart 1990 betreffende de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden (Königliches Dekret vom 5. März 1990 über die Beihilfe für ältere Menschen);

i)

Ordonnantie van 21 december 2018 betreffende de Brusselse verzekeringsinstellingen in het domein van de gezondheidszorg en de hulp aan personen;

j)

Artikel 215 bis van het Koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;

k)

Artikel 12 van het Koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten;

l)

De artikelen 43/32 tot en met 43/46 van het Waals Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid: tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden;

m)

Artikel 799 van het Waals Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid: budget inzake persoonlijke bijstandsverlening;

n)

Besluit van 8 februari 2018 betreffende het beheer en de betaling van de gezinsbijslagen;

o)

Algemene kinderbijslagwet (AKBW) van 19 december 1939: gezinsbijslag;

p)

Ordonnantie van 10 december 2020 betreffende de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden;

q)

Decreet van het Vlaams Parlement van 18 mei 2018 houdende de Vlaamse sociale bescherming en besluiten van de Vlaamse regering van 30 november 2018:

artikelen 4, 4°, en 140 tot en met 153 van het Decreet van het Vlaams Parlement van 18 mei 2018 houdende de Vlaamse sociale bescherming: financiering van woonzorgcentra;

artikel 4, 5°, van het Decreet van het Vlaams Parlement van 18 mei 2018 houdende de Vlaamse sociale bescherming en de artikelen 54 tot en met 72 van het Decreet van 6 juli 2018 betreffende de overname van de sectoren psychiatrische verzorgingstehuizen, initiatieven van beschut wonen, revalidatieovereenkomsten, revalidatieziekenhuizen en multidisciplinaire begeleidingsequipes voor palliatieve verzorging, voor wat de financiering van psychiatrische verzorgingstehuizen en initiatieven van beschut wonen betreft;

artikelen 4, 9°, en 105 tot en met 153 van het Decreet van het Vlaams Parlement van 18 mei 2018, voor wat de mobiliteitshulpmiddelen betreft;

r)

Decreet van 13 december 2018 betreffende het aanbod aan diensten voor ouderen en personen met ondersteuningsbehoefte, alsook betreffende palliatieve zorg (Dekret über die Angebote für Senioren und Personen mit Unterstützungsbedarf sowie über die Palliativpflege);

s)

Besluit van 4 juni 2007 betreffende de psychiatrische verzorgingstehuizen (Dekret über die psychiatrischen Pflegewohnheime);

t)

Besluit van de regering van 20 juni 2017 betreffende mobiliteitshulpmiddelen (Erlass über die Mobilitätshilfen);

u)

Besluit van 13 december 2016 tot oprichting van een dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor zelfbeschikkend leven (Dekret zur Schaffung einer Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für selbstbestimmtes Leben);

v)

Koninklijk besluit van 5 maart 1990 betreffende de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden (Königliches Dekret vom 5. März 1990 über die Beihilfe für ältere Menschen);

w)

Regeringsbesluit van 19 december 2019 tot invoering van een overgangsregeling voor de procedure om een voorafgaande toestemming voor een kostenovername of een instemming met een tegemoetkoming in de kosten te verkrijgen in het kader van een longtermcare-revalidatie in het buitenland (Erlass der Regierung zur übergangsweisen Regelung des Verfahrens zur Erlangung einer Vorabgeehmigung oder Zustimmung zwecks Kostenübernahme oder Kostenbeteiligung für eine Langzeitrehabilitation im Ausland);

x)

Ordonnantie van 21 december 2018 betreffende de Brusselse verzekeringsinstellingen in het domein van de gezondheidszorg en de hulp aan personen;

y)

Gecoördineerde wet van 10 juli 2008 betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen:

Verstrekkingen verleend door psychiatrische verzorgingstehuizen (MSP) en verzorging in rustoorden voor bejaarden (MR) en centra voor dagverzorging (CSJ): artikel 170;

Diensten verleend door initiatieven van beschut wonen (IHP): artikel 6;

z)

Wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994:

Verstrekkingen verleend door psychiatrische verzorgingstehuizen (MSP): artikel 34, 11°: verstrekkingen verleend door MSP;

Verzorging in rusthuizen (MR) en centra voor dagverzorging (CSJ): artikelen 26, 34, 11° en 12°, 37, paragraaf 12, en 69, paragraaf 4;

Tabaksontwenning: artikel 34, eerste alinea, 24° (dat bepaalt dat de gezondheidsverstrekkingen onder meer farmaceutische hulp bij tabaksontwenning omvatten);

aa)

Koninklijk besluit van 18 juli 2001 houdende vaststelling van de regelen volgens dewelke het budget van financiële middelen, het quotum van verblijfdagen en de prijs per verblijfdag voor initiatieven van beschut wonen worden bepaald: diensten verleend door initiatieven van beschut wonen (IHP);

bb)

Koninklijk besluit van 31 augustus 2009 inzake de tegemoetkoming van de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen voor de hulp bij tabaksontwenning;

cc)

Waals Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid:

Verstrekkingen verleend door psychiatrische verzorgingstehuizen (MSP) en diensten verleend door initiatieven van beschut wonen (IHP): artikel 43/7, [6°];

Verzorging in rusthuizen (MR) en centra voor dagverzorging (CSJ): artikel 43/7, [4°];

Functionele revalidatie-inrichtingen: artikel 43/7, 3°: de verzorging vereist door de “long term care-revalidatie”, die bedoeld is in de in artikel 43/2, eerste lid, 11°, van het Waals Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid vermelde revalidatie-overeenkomsten gesloten met een inrichting voor functionele revalidatie;

Inrichtingen voor de opvang en huisvesting van bejaarde personen: artikelen 334 tot en met 410;

Verzorgingsinstellingen: artikelen 411 tot en met 418;

Geïntegreerde gezondheidsverenigingen: artikelen 419 tot en met 433;

Geestelijke gezondheidszorg: artikelen 539 tot en met 624;

Hulpdiensten voor gezinnen en bejaarde personen: artikelen 219 tot en met 260;

Tabaksontwenning: artikel 43/7, [9°];

Mobiliteitstegemoetkomingen: artikel 43/7, [1°]; Besluit van de Waalse regering van 11 april 2019 tot vaststelling van de nomenclatuur van de prestaties en interventies bedoeld in artikel 43/7, 1°, in het reglementair deel van het Waals Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid;

Palliatieve zorg: artikelen 491/4 en volgende;

dd)

Waals Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid: artikel 726;

Kortstondig verblijf, residentiële diensten voor volwassenen (SRA), residentiële overnachtingsdiensten voor volwassenen (SRNA), onder toezicht staande huisvestingsdiensten (SLS): artikelen 1192 tot en met 1314;

Hulpverlening in het dagelijkse leven: artikel 726;

Respijtzorgdienst voor mantelzorgers en personen met een handicap: artikel 831/1;

Begeleidingsdiensten bij opvang in een gezin: artikel 477;

Begeleidingsdiensten voor volwassenen: artikel 552, paragraaf 2;

Diensten voor vroegtijdige hulpverlening: artikel 552, paragraaf 1;

Hulpdiensten voor de integratie: artikel 630;

Diensten die instaan voor tolken gebarentaal: artikel 831/77;

Individuele integratiehulp: artikel 784;

Functionele revalidatie van personen met een handicap: artikel 832;

Gespecialiseerde opvangdiensten voor jongeren, residentiële diensten voor jongeren (SRJ): artikelen 1314/97 tot en met 1314/187;

Dagopvangdienst voor volwassenen (SAJA): artikelen 1314/1 tot en met 1314/96;

ee)

Besluit van 9 maart 2017 betreffende de verblijfkosten en de financiering van sommige apparaten van de zware medisch-technische diensten in ziekenhuizen: medisch-sociale infrastructuren;

ff)

Besluit van de Waalse regering van 15 mei 2008: medisch-sociale infrastructuren;

gg)

Koninklijk besluit van 14 mei 2003: geïntegreerde diensten voor thuisverzorging;

hh)

Samenwerkingsakkoord van 31 december 2018 tussen de Vlaamse Gemeenschap, het Waalse Gewest, de Franse Gemeenschapscommissie, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Duitstalige Gemeenschap betreffende de mobiliteitshulpmiddelen;

ii)

Samenwerkingsakkoord van 31 december 2018 tussen de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschapscommissie en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie betreffende het uniek loket voor de mobiliteitshulpmiddelen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.

BULGARIJE

a)

Artikel 103 van het Wetboek sociale verzekeringen (член 103 от Кодекса за социално осигуряване), 1999, titel gewijzigd in 2003;

b)

Wet betreffende sociale bijstand (Закон за социално подпомагане), 1998;

c)

Verordening betreffende de tenuitvoerlegging van de Wet op de sociale bijstand (Правилник за прилагане на Закона за социално подпомагане), 1998;

d)

Wet inzake personen met een handicap (Закон за хората с увреждания), 2019;

e)

Wet inzake persoonlijke bijstand (Закон за личната помощ), 2019;

f)

Verordening betreffende tenuitvoerlegging van de Wet inzake personen met een handicap (Правилник за прилагане на Закона за интеграция на хората с увреждания), 2019;

g)

Verordening inzake medische expertise (Наредба за медицинската експертиза), 2017.

KROATIË

a)

Wet betreffende sociale bijstand (Zakon o socijalnoj skrbi, OG 157/13, 152/14, 99/15, 52/16, 16/17, 130/17, 98/19, 64/20 en 138/20):

Gegarandeerde minimumuitkering (zajamčena minimalna naknada);

Huursubsidie (naknada za troškove stanovanja);

Recht op vergoeding voor brandstofkosten (pravo na troškove ogrjeva);

Bijstand aan kwetsbare energieverbruikers (naknada za ugroženog kupca energenata);

Eenmalige bijstandsuitkering;

Toelage voor persoonlijke behoeften van personen die recht hebben op huisvesting (naknada za osobne potrebe korisnika smještaja);

Vergoeding voor onderwijs (naknada u vezi s obrazovanjem);

Persoonlijke toelage voor personen met een handicap (osobna invalidnina);

Toelage voor bijstand en verzorging (doplatak za pomoć i njegu);

Vergoeding voor de status van verzorger als ouder of van verzorger (naknada za status roditelja njegovatelja ili njegovatelja);

Uitkeringen voor werkzoekenden (naknada do zaposlenja);

b)

Wet inzake pleeggezinnen (Zakon o udomiteljstvu OG 115/18):

Toelage voor pleegzorg (opskrbnina);

Toelage voor pleegzorg (naknada za rad udomitelja).

CΥΡRUS

a)

Diensten voor sociaal welzijn (Υπηρεσίες Κοινωνικής Ευημερίας);

b)

Verordeningen en decreten inzake het gegarandeerd minimuminkomen en sociale uitkeringen in het algemeen (bij noodbehoeften en zorgbehoeften), zoals gewijzigd of vervangen. Wetten betreffende tehuizen voor ouderen en gehandicapten (Οι περί Στεγών για Ηλικιωμένους και Αναπήρους Νόμοι) van 1991-2011; [L 222/91 en L. 65 (I)/2011].

c)

Wetten betreffende dagopvangcentra voor volwassenen (Οι περί Κέντρων Ενηλίκων Νόμοι) (L. 38(Ι)/1997 en L. 64(Ι)/2011);

d)

Staatssteunregeling uit hoofde van Verordening (EU) nr. 360/2012 betreffende de verlening van diensten van algemeen economisch belang (de minimis) (Σχέδιο Κρατικών Ενισχύσεων ‘Ησσονος Σημασίας, βαση του Κανονισμού 360/2012 για την παροχή υπηρεσιών γενικού οικονομικού συμφέροντος);

e)

Dienst voor de administratie van sociale uitkeringen (Υπηρεσία Διαχείρισης Επιδομάτων Πρόνοιας);

f)

Wet inzake het gegarandeerd minimuminkomen en sociale uitkeringen in het algemeen van 2014, zoals gewijzigd of vervangen;

g)

Verordeningen en decreten inzake het gegarandeerd minimuminkomen en sociale uitkeringen in het algemeen, zoals gewijzigd of vervangen.

TSJECHIË

Verzorgingstoelage overeenkomstig Wet nr. 108/2006 betreffende de sociale diensten (Zákon o sociálních službách).

DENEMARKEN

a)

Geconsolideerde wet betreffende sociale diensten (Lov om social service):

Uitkering voor verzorging van naaste verwanten die in hun eigen woning willen sterven (Vederlag til pasning af nærtstående, der ønsker at dø i eget hjem);

Steun ter dekking van gederfde inkomsten voor personen die thuis zorgen voor een kind onder de 18 jaar met een aanzienlijke en blijvende aantasting van het lichamelijke of mentale functioneren of een ingrijpende chronische of langdurige ziekte (Hjælp til dækning af tabt arbejdsfortjeneste til personer, som passer et barn under 18 med betydelig og varigt nedsat fysisk eller psykisk funktionsevne eller indgribende kronisk eller langvarig lidelse i hjemmet);

Dekking van bijkomende uitgaven voor kinderen en jongeren met een aanzienlijke en blijvende aantasting van het lichamelijke of mentale functioneren of een ingrijpende chronische of langdurige ziekte (Dækning af merudgifter til børn og unge med betydelig og varigt nedsat fysisk eller psykisk funktionsevne eller indgribende kronisk eller langvarig lidelse);

Persoonlijke hulp en verzorging, “zorgtestamenten” en contactpersonen voor volwassenen met een lichamelijke of geestelijke handicap of met bijzondere sociale problemen (Personlig hjælp og pleje, “plejetestamenter” og kontaktperson for voksne med nedsat fysisk eller psykisk funktionsevne eller med særlige sociale problemer);

Hulpmiddelen, hulp bij het inrichten van woningen voor personen met een blijvende lichamelijke of geestelijke handicap (Hjælpemidler, hjælp til indretning af bolig for personer med varigt nedsat fysisk eller psykisk funktionsevne);

Verzorging thuis van naaste familieleden met een handicap of ernstige, al dan niet ongeneeslijke, ziekten (Pasning af nærtstående med handicap eller alvorlig, herunder uhelbredelig, lidelse i hjemmet);

b)

Geconsolideerde wet inzake de huisvestingstoelage (Lov om individuel boligstøtte):

Toelage voor kosten van huisvesting in particuliere woningcorporaties die geschikt zijn voor ernstig lichamelijk gehandicapten (Støtte til udgifter til bolig i private andelsboligforeninger, der er egnet for stærkt bevægelseshæmmede);

c)

Geconsolideerde wet betreffende sociale huisvesting (Lov om almene boliger):

Toegang voor gehandicapten tot verschillende soorten huisvesting die onder de wet vallen (Adgang for handicappede til boligtyper omfattet af loven).

ESTLAND

a)

Wet betreffende de sociale zekerheid (Sotsiaalhoolekande seadus) 2016;

b)

Wet betreffende de sociale uitkeringen voor gehandicapten (Puuetega inimeste sotsiaaltoetuste seadus) 1999.

FRANKRIJK

a)

Toeslag voor een derde (majoration pour tierce personne, MTP): artikelen L. 341-4 en L. 355-1 van het Wetboek sociale zekerheid (Code de la sécurité sociale);

b)

Aanvullende prestatie voor de inzet van een derde (prestation complémentaire pour recours à tierce personne): artikel L. 434-2 van het Wetboek sociale zekerheid;

c)

Speciale aanvullende studietoelage voor een gehandicapt kind (complément d’allocation d’éducation de l’enfant handicapé): artikel L. 541-1 van het Wetboek sociale zekerheid;

d)

Invaliditeitsuitkering (prestation de compensation du handicap, PCH): artikelen L. 245-1 tot en met L. 245-14 van het Wetboek sociale actie en gezin (Code de l’action sociale et des familles);

e)

Vergoeding voor het verlies van autonomie (allocation personnalisée d’autonomie, APA): artikelen L. 232-1 tot en met L. 232-28 van het Wetboek sociale actie en gezin (Code de l’action sociale et des familles).

DUITSLAND

Prestaties bij langdurige zorg uit hoofde van boek XI, hoofdstuk 4, van het Sociaal Wetboek (Leistungen der Pflegeversicherung nach Kapitel 4 des Elften Buches Sozialgesetzbuch).

GRIEKENLAND

a)

Wet nr. 1140/1981, zoals gewijzigd;

b)

Wetsbesluit nr. 162/73 en gezamenlijk ministerieel besluit nr. Π4β/5814/1997;

c)

Ministerieel Besluit nr. Π1γ/ΑΓΠ/οικ. 14963 van 9 oktober 2001;

d)

Wet nr. 4025/2011;

e)

Wet nr. 4109/2013;

f)

Wet nr. 4199/2013, artikel 127.

g)

Wet nr. 4368/2016, artikel 334;

h)

Wet nr. 4483/2017, artikel 153;

i)

Wet nr. 498/1-11-2018, artikelen 28, 30 en 31, betreffende de uniforme regeling voor gezondheidsverstrekkingen van de Nationale Organisatie voor zorgverlening (EOPYY/ΕΟΠΥΥ).

HONGARIJE

Prestaties bij langdurige zorg voor personen die persoonlijke zorg verstrekken (Wet III van 1993 betreffende sociaal bestuur en sociale bijstand, aangevuld met regeringsdecreten en ministeriële decreten).

IERLAND

a)

Wet steunregeling verpleeghuizen (Nursing Homes Support Scheme Act) 2009 (nr. 15 van 2009);

b)

Toelage voor thuisverzorging (Geconsolideerde Wet van 2005 op de sociale zekerheid en de sociale diensten, deel 3, hoofdstuk 8A).

ITALIË

a)

Wet nr. 118 van 30 maart 1971 betreffende civiele invaliditeitsuitkeringen (Legge 30 Marzo 1971, n. 118 - Conversione in Legge del D.L. 30 gennaio 1971, n. 5 e nuove norme in favore dei mutilati ed invalidi civili);

b)

Wet nr. 18 van 11 februari 1980 betreffende de toelage voor constante zorg (Legge 11 Febbraio 1980, n. 18 - Indennità di accompagnamento agli invalidi civili totalmente inabili);

c)

Wet nr. 104 van 5 februari 1992, artikel 33 (Kaderwet inzake handicaps) (Legge 5 Febbraio 1992, n. 104 — Legge-quadro per l’assistenza, l’integrazione sociale e i diritti delle persone handicappate);

d)

Wetsbesluit nr. 112 van 31 maart 1998 betreffende de overdracht van wetgevende en administratieve bevoegdheden van de staat aan de regio’s en lokale entiteiten (Decreto Legislativo 31 Marzo 1998, n. 112 - Conferimento di funzioni e compiti amministrativi dello Stato alle regioni ed agli enti locali, in attuazione del capo I della Legge 15 Marzo 1997, n. 59);

e)

Wet nr. 183 van 4 november 2010, artikel 24, tot wijziging van de regels inzake vergunningen voor bijstandsverlening aan gehandicapten in ernstige situaties (Legge n. 183 del 4 Novembre 2010, art. 24 - Modifiche alla disciplina in materia di permessi per l’assistenza a portatori di handicap in situazione di gravità);

f)

Wet nr. 147 van 27 december 2013 houdende bepalingen voor de opstelling van de jaarlijkse en meerjarenbegroting van de staat — stabiliteitswet 2014 (Disposizioni per la formazione del bilancio annuale e pluriennale dello Stato - Legge di stabilità 2014).

LETLAND

a)

Wet inzake sociale dienstverlening en sociale bijstand (Sociālo pakalpojumu un sociālās palīdzības likums) 31/10/2002;

b)

Wet inzake medische behandeling (Ārstniecības likums) 12/06/1997;

c)

Wet inzake patiëntenrechten (Pacientu tiesību likums) 30/12/2009;

d)

Reglement nr. 555 van het kabinet van ministers betreffende de organisatie van de gezondheidszorg en de betalingsprocedure (Ministru kabineta 2018. gada 28. augusta noteikumi Nr.555 “Veselības aprūpes pakalpojumu organizēšanas un samaksas kārtība”) 28/08/2018;

e)

Reglement nr. 275 van het kabinet van ministers betreffende betalingsprocedures voor diensten op het gebied van sociale zorg en sociale rehabilitatie en de procedures voor de dekking van dienstverleningskosten uit een begroting van de lokale overheid (Ministru kabineta 2003. gada 27. maija noteikumi Nr.275 “Sociālās aprūpes un sociālās rehabilitācijas pakalpojumu samaksas kārtība un kārtība, kādā pakalpojuma izmaksas tiek segtas no pašvaldības budžeta”) 27/05/2003;

f)

Reglement nr. 138 van het kabinet van ministers betreffende de ontvangst van sociale diensten en sociale bijstand (Ministru kabineta 2019.gada 2.aprīļa noteikumi Nr 138 “Noteiku mi par sociālo pakalpojumu un sociālās palīdzības saņemšanu”) 02/04/2019;

g)

Wet op de socialezekerheidsuitkeringen van de staat — uitkering voor een zorgbehoevende persoon met een handicap (Valsts sociālo pabalstu likums) 01/01/2003.

LITOUWEN

a)

Wet van de Republiek Litouwen nr. XII 2507 van 29 juni 2016 inzake gerichte compensaties (Tikslinių kompensacijų įstatymas);

b)

Wet van de Republiek Litouwen nr. I-1343 van 21 mei 1996 inzake de zorgverzekering (Lietuvos Respublikos sveikatos draudimo įstatymas);

c)

Wet van de Republiek Litouwen nr. I-552 van 19 juli 1994 inzake het zorgstelsel (Lietuvos Respublikos sveikatos sistemos įstatymas);

d)

Wet van de Republiek Litouwen nr. I-1367 van 6 juni 1996 inzake zorginstellingen (Lietuvos Respublikos sveikatos priežiūros įstaigų įstatymas).

LUXEMBURG

Prestaties die onder de verzekering voor langdurige zorg vallen uit hoofde van het Wetboek betreffende de sociale zekerheid, boek V — Verzekering langdurige zorg, met name:

Zorg en ondersteuning voor activiteiten in het dagelijkse leven;

Activiteiten ter ondersteuning van onafhankelijkheid en autonomie;

Activiteiten op het gebied van individueel toezicht, groepstoezicht en toezicht ’s nachts;

Activiteiten op het gebied van opleiding van mantelzorgers;

Hulp bij huishoudelijke taken;

Ondersteunende activiteiten in inrichtingen voor langdurige zorg;

Forfaitaire toelage voor incontinentie-artikelen;

Hulptechnologie en opleiding op het gebied van hulptechnologie;

Woningaanpassing;

Forfaitaire uitkering ter vervanging van verstrekkingen voor activiteiten in het dagelijkse leven en voor hulp bij huishoudelijke taken die door de zorgverlener in overeenstemming met de samenvatting van zorg en bijstand worden verstrekt;

Dekking van de pensioenbijdragen van zorgverleners;

Forfaitaire uitkeringen bij bepaalde ziekten.

MALTA

a)

Wet betreffende de sociale zekerheid (Att dwar is-Sigurtà Soċjali) (Kap. 318);

b)

Subsidiaire wetgeving 318.19: Verordeningen betreffende de tarieven van instellingen en inrichtingen die staatseigendom zijn (Regolamenti dwar it-Trasferiment ta’ Fondi għal Hostels Statali Indikati);

c)

Subsidiaire wetgeving 318.17: Verordeningen betreffende de overdracht van middelen voor door de overheid gefinancierde bedden (Regolamenti dwar it-Trasferiment ta’ Fondi għal Sodod Iffinanzjati mill-Gvern);

d)

Subsidiaire wetgeving 318.13: Verordeningen betreffende de tarieven van door de staat gefinancierde residentiële diensten (Regolamenti dwar Rati għal Servizzi Residenzjali Finanzjali mill-Istat);

e)

Zorgverlenerstoelage — artikel 68, lid 1, punt a), van de Wet op de sociale zekerheid;

f)

Verhoogde zorgverlenerstoelage — artikel 68, lid 1, punt b), van de Wet op de sociale zekerheid.

NEDERLAND

Wet langdurige zorg (WLZ) van 3 december 2014.

POLEN

a)

Toelage voor medische zorg (zasiłek pielęgnacyjny), speciale zorgtoelage (specjalny Zasiłek opiekuńczy), zorguitkering (świadczenie pielęgnacyjne): Wet van 28 november 2003 betreffende gezinsbijslagen (Ustawa o świadczeniach rodzinnych)

b)

Mantelzorgtoelage (zasiłek dla opiekuna): Wet van 4 april 2014 betreffende de vaststelling en betaling van de mantelzorgtoelagen (Ustawa o ustalaniu i wypłacaniu zasiłków dla opiekunów).

PORTUGAL

Sociale verzekering en waarborging van voldoende bestaansmiddelen:

a)

Toeslag bij langdurige zorg: Wetsbesluit nr. 265/99 van 14 juli 1999, zoals gewijzigd (complemento por dependência);

b)

Toeslag bij langdurige zorg in het kader van de bijzondere beschermingsregeling in geval van invaliditeit: Wet nr. 90/2009 van 31 augustus 2009, opnieuw gepubliceerd in geconsolideerde versie bij wetsbesluit nr. 246/2015 van 20 oktober 2015, gewijzigd (regime especial de proteção na invalidez).

Socialezekerheidsstelsel en nationale gezondheidsdienst:

c)

Nationaal netwerk van geïntegreerde continue zorg: Wetsbesluit nr. 101/06 van 6 juni 2006, opnieuw gepubliceerd in geconsolideerde versie bij wetsbesluit nr. 136/2015 van 28 juli 2015, gewijzigd (rede de cuidados continuados integrados);

d)

Geïntegreerde continue geestelijke gezondheidszorg: Wetsbesluit nr. 8/2010 van 28 januari 2010, gewijzigd en opnieuw gepubliceerd bij Wetsbesluit nr. 22/2011 van 10 februari 2011 betreffende de oprichting van eenheden en teams voor geïntegreerde continue geestelijke gezondheidszorg (unidades e equipas de cuidados continuados integrados de saúde mental);

e)

Pediatrische zorg (Nationaal netwerk van geïntegreerde continue verpleegzorg): Decreet nr. 343/2015 van 12 oktober 2015 betreffende normen voor intramurale en ambulante pediatrische zorg in het kader van het nationale netwerk van geïntegreerde continue zorg (condições de instalação e funcionamento das unidades de internamento de cuidados integrados e de ambulatório pediátricas da Rede Nacional de Cuidados Continuados Integrados);

f)

Mantelzorger (toelage): Wet nr. 100/2019 van 6 september betreffende de status van mantelzorger (Estatuto do cuidador informal).

ROEMENIË

a)

Wet nr. 448/2006 van 6 december 2006 betreffende de bescherming en bevordering van de rechten van personen met een handicap, met latere wijzigingen en aanvullingen:

Vergoedingen voor personen met een handicap, namelijk het maandelijkse aanvullende persoonsgebonden budget voor volwassenen en kinderen met een handicap en de maandelijkse vergoeding voor volwassenen met een handicap, als bedoeld in artikel 58, lid 4, van Wet nr. 448/2006 betreffende de bescherming en bevordering van de rechten van personen met een handicap, met latere wijzigingen en aanvullingen;

Vergoeding voor begeleiders als bedoeld in artikel 42, lid 4, en artikel 43 van Wet nr. 448/2006 betreffende de bescherming en bevordering van de rechten van personen met een handicap, met latere wijzigingen en aanvullingen;

Vergoeding voor begeleiders voor volwassenen met een ernstige visuele handicap, als bedoeld in artikel 42, lid 1, en artikel 58, lid 3, van Wet nr. 448/2006 betreffende de bescherming en bevordering van de rechten van personen met een handicap, met latere wijzigingen en aanvullingen; Maandelijkse voedingstoelage voor kinderen met een aan hiv/aids gerelateerde handicap, als bedoeld in artikel 58, lid 2, van Wet nr. 448/2006 betreffende de bescherming en bevordering van de rechten van personen met een handicap, met latere wijzigingen en aanvullingen;

b)

Wet nr. 584/2002 betreffende maatregelen ter voorkoming van de verspreiding van de ziekte aids in Roemenië en ter bescherming van personen die met hiv besmet zijn of aids hebben, met latere wijzigingen en aanvullingen;

Maandelijkse voedingstoelage toegekend op grond van Wet nr. 584/2002 inzake maatregelen ter voorkoming van de verspreiding van de ziekte aids in Roemenië en ter bescherming van personen die met hiv besmet zijn of aids hebben.

SLOVENIË

Geen specifieke wetgeving met betrekking tot langdurige zorg.

Verstrekkingen en uitkeringen met betrekking tot langdurige zorg zijn opgenomen in de volgende handelingen:

a)

Wet betreffende de pensioen- en invaliditeitsverzekering (Zakon o pokojninskem in invalidskem zavarovanju) (Staatsblad van de Republiek Slovenië, nr. 96/2012, en latere wijzigingen);

b)

Wet betreffende financiële sociale bijstand (Zakon o socialno vartsvenih prejemkih) (Staatsblad van de Republiek Slovenië, nr. 61/2010, en latere wijzigingen);

c)

Wet betreffende de uitoefening van rechten op openbare middelen (Zakon o uveljavljanju pravic iz javnih sredstev) (Staatsblad van de Republiek Slovenië, nr. 62/2010, en latere wijzigingen);

d)

Wet betreffende sociale bescherming (Zakon o socialnem varstvu) (Staatsblad van de Republiek Slovenië, nr. 3/2004, officiële geconsolideerde tekst, en latere wijzigingen);

e)

Wet betreffende ouderlijke zorg en gezinsbijslagen (Zakon o starševskem varstvu in družinskih prejemkih) (Staatsblad van de Republiek Slovenië, nr. 110/2006, officiële geconsolideerde tekst, en latere wijzigingen);

f)

Wet betreffende personen met een mentale of lichamelijke handicap (Zakon o družbenem varstvu duševno in telesno prizadetih oseb) (Staatsblad van de Republiek Slovenië, nr. 41/83, en latere wijzigingen);

g)

Wet betreffende gezondheidszorg en ziekteverzekering (Zakon o zdravstvenem varstvu in zdravstvenem zavarovanju) (Staatsblad van de Republiek Slovenië, nr. 72/2006, officiële geconsolideerde tekst, en latere wijzigingen);

h)

Wet betreffende oorlogsveteranen (Zakon o vojnih veteranih) (Staatsblad van de Republiek Slovenië, nr. 59/06, officiële geconsolideerde tekst, en latere wijzigingen);

i)

Wet betreffende oorlogsgehandicapten (Zakon o vojnih invalidih) (Staatsblad van de Republiek Slovenië, nr. 63/59, officiële geconsolideerde tekst, en latere wijzigingen);

j)

Wet betreffende het begrotingsevenwicht (Zakon za uravnoteženje javnih finance (ZUJF)) (Staatsblad van de Republiek Slovenië, nr. 40/2012, en latere wijzigingen);

k)

Wet tot regeling van aanpassingen van overdrachten aan particulieren en huishoudens in de Republiek Slovenië (Zakon o usklajevanju transferjev posameznikom in gospodinjstvom v Republiki Sloveniji) (Staatsblad van de Republiek Slovenië, nr. 114/2006, officiële geconsolideerde tekst, en latere wijzigingen).

SPANJE

a)

Wet nr. 39/2006 betreffende de bevordering van de persoonlijke autonomie en bijstand aan personen in een afhankelijkheidssituatie van 14 december 2006, zoals gewijzigd;

b)

Ministerieel besluit van 15 april 1969;

c)

Koninklijk besluit nr. 1300/95 van 21 juli 1995, zoals gewijzigd;

d)

Koninklijk besluit nr. 1647/97 van 31 oktober 1997, zoals gewijzigd.

ZWEDEN

a)

Zorgtoelage (hoofdstuk 22 van het Wetboek voor sociale verzekeringen (2010:110));

b)

Toelage voor extra uitgaven (hoofdstuk 50 van het Wetboek voor sociale verzekeringen (2010:110));

c)

Toelage voor bijstand (hoofdstuk 51 van het Wetboek voor sociale verzekeringen (2010:110));

d)

Vervoerkostenvergoeding (hoofdstuk 52 van het Wetboek voor sociale verzekeringen (2010: 110)).

DEEL 3

BETALINGEN DIE VERBAND HOUDEN MET EEN IN ARTIKEL SSC.3, LID 1, VAN DIT PROTOCOL VERMELDE TAK VAN DE SOCIALE ZEKERHEID EN DIE WORDEN BETAALD OM DE KOSTEN VOOR VERWARMING BIJ KOUD WEER TE DEKKEN

(artikel SSC.3, lid 4, punt f), van dit protocol)

i)   VERENIGD KONINKRIJK

Toelage voor stookkosten in de winter (Social Security Contributions and Benefits Act 1992 (wet socialezekerheidsbijdragen en -uitkeringen 1992), Social Fund Winter Fuel Payment Regulations 2000 (regeling betreffende het sociaal fonds voor toelagen voor stookkosten in de winter 2000), Social Security Contributions and Benefits (Northern Ireland) Act 1992 (wet socialezekerheidsbijdragen en -uitkeringen (Noord-Ierland) 1992) en Social Fund Winter Fuel Payment Regulations (Northern Ireland) 2000 (regeling betreffende het sociaal fonds voor toelagen voor stookkosten in de winter (Noord-Ierland) 2000).

ii)   LIDSTATEN

DENEMARKEN

a)

Wet op de sociale en staatspensioenen, LBK nr. 983 van 23/09/2019.

b)

Verordeningen inzake sociale pensioenen en overheidspensioenen, BEK nr. 1602 van 27/12/2019.

BIJLAGE SSC-3

MEER RECHTEN VOOR PENSIOENGERECHTIGDEN DIE NAAR DE BEVOEGDE STAAT TERUGKEREN

(artikel SSC.25, lid 2, van dit protocol)

OOSTENRIJK

BELGIË

BULGARIJE

CΥΡRUS

TSJECHIË

FRANKRIJK

DUITSLAND

GRIEKENLAND

HONGARIJE

LETLAND

LITOUWEN

LUXEMBURG

NEDERLAND

POLEN

PORTUGAL

ROEMENIË

SLOVENIË

SPANJE

ZWEDEN

BIJLAGE SSC-4

GEVALLEN WAARIN WORDT AFGEZIEN VAN BEREKENING PRO RATA OF WAARIN DIE NIET VAN TOEPASSING IS

(artikel SSC.47, leden 4 en 5, van dit protocol)

DEEL 1

GEVALLEN WAARIN WORDT AFGEZIEN VAN BEREKENING PRO RATA OP GROND VAN ARTIKEL SSC.47, LID 4

OOSTENRIJK

a)

Alle aanvragen voor uitkeringen uit hoofde van de federale wet van 9 september 1955 inzake de sociale verzekering (Allgemeines Sozialversicherungsgesetz — ASVG), de federale wet van 11 oktober 1978 inzake sociale verzekering voor zelfstandigen in de handel en het handwerk (Gewerbliches Sozialversicherungsgesetz — GSVG), de federale wet van 11 oktober 1978 betreffende de sociale verzekering voor zelfstandige landbouwers (Bauern-Sozialversicherungsgesetz — BSVG) en de federale wet van 30 november 1978 inzake sociale verzekering voor zelfstandigen en vrije beroepen (Freiberuflichen-Selbständigen Sozialversicherungsgesetz — FSVG);

b)

Alle aanvragen voor nabestaandenpensioenen gebaseerd op pensioenrekeningen op grond van de algemene pensioenwet (APG) van 18 november 2004, met uitzondering van de gevallen onder deel 2;

c)

Alle aanvragen voor nabestaandenpensioenen van de Oostenrijkse provinciale artsenkamers (Landesärztekammer), gebaseerd op een basisregeling (basis- en aanvullende uitkering, of basispensioen);

d)

Alle aanvragen voor nabestaandensteun uit het pensioenfonds van de Oostenrijkse kamer van dierenartsen;

e)

Alle aanvragen voor weduwe- of wezenpensioenuitkeringen volgens de statuten van de instellingen van sociale zekerheid van de Oostenrijkse orde van advocaten, deel A;

f)

Alle aanvragen voor uitkeringen op grond van de Wet sociale verzekering notarissen van 3 februari 1972 — NVG 1972.

CΥΡRUS

Alle aanvragen voor ouderdoms-, weduwe- en weduwnaarspensioenen.

DENEMARKEN

Alle aanvragen voor pensioenen als bedoeld in de wet op het sociaal pensioen, met uitzondering van de in bijlage SSC-5 bij dit protocol vermelde pensioenen.

IERLAND

Alle aanvragen voor (op bijdrage of premiebetaling berustende) overheidspensioenen, (op bijdrage of premiebetaling berustende) pensioenen voor weduwen, weduwnaars en overlevende geregistreerde partners.

LETLAND

Alle aanvragen voor nabestaandenpensioenen (Wet overheidspensioenen van 1 januari 1996; Wet van 1 juli 2001 op de door de overheid gefinancierde pensioenen).

LITOUWEN

Alle aanvragen voor nabestaandenpensioenen op grond van de nationale sociale verzekering, berekend aan de hand van het basisbedrag van het nabestaandenpensioen (Wet sociale-verzekeringspensioenen).

NEDERLAND

Alle aanvragen voor ouderdomspensioenen uit hoofde van de Algemene Ouderdomswet (AOW).

POLEN

Alle aanvragen voor ouderdomspensioenen (uit hoofde van vaste-uitkeringsregelingen) en nabestaandenpensioenen, behalve wanneer het totale aantal verzekeringstijdvakken uit hoofde van de wetgeving van meer dan een land 20 jaar of meer bedraagt voor vrouwen en 25 jaar of meer voor mannen, maar het aantal nationale verzekeringstijdvakken onder die grenzen ligt (en niet minder dan 15 jaar bedraagt voor vrouwen en 20 jaar voor mannen), en de berekening is gebaseerd op de artikelen 27 en 28 van de wet van 17 december 1998 (PB 2015, punt 748).

PORTUGAL

Alle aanvragen voor ouderdoms- en nabestaandenpensioenen, met uitzondering van de gevallen waarin het totale aantal verzekeringstijdvakken die uit hoofde van de wetgeving van meer dan een staat zijn vervuld, 21 kalenderjaren of meer bedraagt maar het aantal nationale verzekeringstijdvakken 20 jaar of minder bedraagt en de berekening is gebaseerd op artikel 32 en artikel 33 van Wetsdecreet nr. 187/2007 van 10 mei 2007, zoals gewijzigd.

SLOWAKIJE

a)

Alle aanvragen voor nabestaandenpensioenen (weduwe-, weduwnaars- en wezenpensioenen) die volgens de wetgeving welke voor 1 januari 2004 van kracht was, worden berekend op basis van het bedrag van een pensioen dat eerder aan de overledene werd betaald;

b)

Alle aanvragen voor pensioenen die worden berekend op grond van Wet nr. 461/2003 op de sociale verzekering, zoals gewijzigd.

ZWEDEN

a)

Aanvragen voor een ouderdomspensioen in de vorm van een gegarandeerd pensioen voor personen die in of voor 1937 zijn geboren (hoofdstuk 66 van het Wetboek voor sociale verzekeringen (2010:110));

b)

Aanvragen voor een ouderdomspensioen in de vorm van een aanvullend pensioen (hoofdstuk 63 van het Wetboek voor sociale verzekeringen (2010:110)).

VERENIGD KONINKRIJK

Alle aanvragen voor ouderdomspensioenen, overheidspensioenen op grond van deel 1 van de pensioenwet uit 2014, en weduwepensioenen en uitkeringen bij overlijden, met uitzondering van de aanvragen waarvoor tijdens een belastingjaar aanvangende op of na 6 april 1975:

i)

de betrokkene uit hoofde van de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk en een lidstaat tijdvakken van verzekering, van arbeid of van wonen heeft vervuld, en één (of meer) belastingjaren niet beschouwd wordt (worden) als een rechtverstrekkend jaar in de zin van de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk;

ii)

de uit hoofde van de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk vóór 5 juli 1948 vervulde verzekeringstijdvakken in aanmerking zouden worden genomen om artikel SSC.47, lid 1, punt b), van dit protocol toe te passen, door rekening te houden met tijdvakken van verzekering, van arbeid of van wonen die vervuld zijn uit hoofde van de wetgeving van een lidstaat.

Alle aanvragen voor aanvullende pensioenuitkeringen uit hoofde van de Social Security Contributions and Benefits Act 1992, Section 44, en de Social Security Contributions and Benefits (Northern Ireland) Act 1992, Section 44.

DEEL 2

GEVALLEN WAARIN ARTIKEL SSC.47, LID 5, VAN TOEPASSING IS

OOSTENRIJK

a)

Ouderdomspensioenen en daarvan afgeleide nabestaandenpensioenen gebaseerd op pensioenrekeningen uit hoofde van de algemene pensioenwet (APG) van 18 november 2004;

b)

Verplichte uitkeringen uit hoofde van artikel 41 van de federale wet van 28 december 2001, BGBl I Nr. 154, inzake het algemeen inkomensfonds van de Oostenrijkse apothekers (Pharmazeutische Gehaltskasse für Österreich);

c)

Ouderdomspensioenen en vervroegde pensioenen van de Oostenrijkse provinciale artsenkamers, gebaseerd op een basisregeling (basis- en aanvullende uitkering, of basispensioen), en alle pensioenuitkeringen van de Oostenrijkse provinciale artsenkamers, gebaseerd op een aanvullende regeling (aanvullend of individueel pensioen);

d)

Ouderdomssteun uit het pensioenfonds van de Oostenrijkse kamer van dierenartsen;

e)

Uitkeringen volgens de statuten van de instellingen van sociale zekerheid van de Oostenrijkse orde van advocaten, delen A en B, met uitzondering van aanvragen voor weduwe- of wezenpensioenuitkeringen volgens de statuten van de instellingen van sociale zekerheid van de Oostenrijkse orde van advocaten, deel A;

f)

Uitkeringen bij de instellingen van sociale zekerheid van de federale kamer van architecten en raadgevende ingenieurs op grond van de Oostenrijkse wet inzake de kamer van civiele ingenieurs (Ziviltechnikerkammergesetz) van 1993 en de statuten van de instellingen van sociale zekerheid, met uitzondering van de uitkeringen op grond van nabestaandenuitkeringen uit hoofde van laatstgenoemde uitkeringen;

g)

Uitkeringen volgens het statuut van de instelling van sociale zekerheid van de Federale Kamer van professionele accountants en belastingadviseurs uit hoofde van de Oostenrijkse Wet betreffende professionele accountants en belastingadviseurs (Wirtschaftstreuhandberufsgesetz).

BULGARIJE

Ouderdomspensioenen uit hoofde van de aanvullende verplichte pensioenverzekering, onder deel II, titel II, van de Socialeverzekeringswet.

KROATIË

Op individueel kapitaalsparen gebaseerde pensioenen van de verplichte pensioenregeling overeenkomstig de Wet op de verplichte en vrijwillige pensioenfondsen (Staatsblad 49/99, als gewijzigd) en de Wet op de pensioenverzekeringsondernemingen en de betaling van op individueel kapitaalsparen gebaseerde pensioenen (Staatsblad 106/99, als gewijzigd), behoudens gevallen bedoeld in de artikelen 47 en 48 van de Wet op de verplichte en vrijwillige pensioenfondsen (nabestaandenpensioenen).

DENEMARKEN

a)

Individuele pensioenen;

b)

Uitkeringen bij overlijden (op basis van bijdragen voor aanvullende pensioenen voor werknemers in loondienst (Arbejdsmarkedets Tillægspension) in de periode voor 1 januari 2002);

c)

Uitkeringen bij overlijden (op basis van bijdragen voor aanvullende pensioenen voor werknemers in loondienst (Arbejdsmarkedets Tillægspension) in de periode na 1 januari 2002) zoals bedoeld in de geconsolideerde wet inzake aanvullende pensioenen voor werknemers in loondienst (Arbejdsmarkedets Tillægspension) 942:2009.

ESTLAND

Verplichte gekapitaliseerde ouderdomspensioenregeling.

FRANKRIJK

Basis- of aanvullende regelingen waarin ouderdomspensioenen worden berekend op basis van pensioenpunten.

HONGARIJE

Pensioenuitkeringen gebaseerd op lidmaatschap van private pensioenfondsen.

LETLAND

Ouderdomspensioenen (Wet overheidspensioenen van 1 januari 1996; Wet van 1 juli 2001 op de door de overheid gefinancierde pensioenen).

POLEN

Ouderdomspensioenen van het op vaste bijdragen gebaseerde stelsel.

PORTUGAL

Aanvullende pensioenen die zijn toegekend krachtens Wetsdecreet nr. 26/2008 van 22 februari 2008, zoals gewijzigd (openbaar kapitalisatiestelsel).

SLOWAKIJE

Verplicht ouderdomspensioensparen.

SLOVENIË

Pensioen van de verplichte aanvullendpensioenverzekering.

ZWEDEN

Ouderdomspensioen in de vorm van een inkomenspensioen en een op premie gebaseerd pensioen (hoofdstukken 62 en 64 van het Wetboek voor sociale verzekeringen (2010:110)).

VERENIGD KONINKRIJK

Getrapte pensioenuitkeringen uit hoofde van de National Insurance Act 1965 (nationale verzekeringswet 1965), Sections 36 en 37, en de National Insurance Act (Northern Ireland) 1966 (nationale verzekeringswet (Noord-Ierland) 1966), Sections 35 en 36.

BIJLAGE SSC-5

PRESTATIES EN OVEREENKOMSTEN WAARBIJ ARTIKEL SSC.49 KAN WORDEN TOEGEPAST

I.

Prestaties als bedoeld in artikel SSC.49, lid 2, punt a), van dit protocol, waarvan het bedrag onafhankelijk is van de duur van de vervulde tijdvakken van verzekering of van wonen

DENEMARKEN

Het volledige Deense nationale ouderdomspensioen, verworven na tien jaar wonen door personen aan wie uiterlijk vanaf 1 oktober 1989 een pensioen wordt toegekend.

FINLAND

Nationale pensioenen en weduwe- en weduwnaarspensioenen bepaald in overeenstemming met de overgangsregelingen en toegekend vóór 1 januari 1994 (Wet inzake de uitvoering van de Nationale pensioenwet, 569/2007).

Het aanvullende bedrag van het pensioen voor kinderen bij het berekenen van de autonome uitkering in overeenstemming met de nationale pensioenwet (Nationale pensioenwet, 568/2007).

FRANKRIJK

Het invalide-, weduwe- of weduwnaarspensioen van het Franse algemene socialezekerheidsstelsel of van het stelsel voor werknemers in de landbouw, wanneer dit wordt berekend op basis van een invaliditeitspensioen van de overleden echtgeno(o)t(e), vastgesteld overeenkomstig artikel SSC.47, lid 1, punt a).

GRIEKENLAND

Uitkeringen uit hoofde van Wet nr. 4169/1961 – bepalingen betreffende het verzekeringsstelsel voor de landbouw (OGA).

NEDERLAND

Algemene nabestaandenwet (ANW) van 21 december 1995;

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) van 10 november 2005.

SPANJE

Nabestaandenpensioenen, toegekend uit hoofde van de algemene en bijzondere stelsels, met uitzondering van het bijzondere stelsel voor ambtenaren.

ZWEDEN

a)

Inkomensgerelateerde vergoeding bij ziekte en inkomensgerelateerde vergoeding bij arbeidsongeschiktheid (hoofdstuk 34 van het Wetboek voor sociale verzekeringen (2010:110));

b)

Gegarandeerde pensioenen en uitkeringen die in de plaats zijn gekomen van de volledige staatspensioenen die zijn toegekend uit hoofde van de wetgeving inzake staatspensioenen die tot 1 januari 1993 van kracht was, en de volledige staatspensioenen die zijn toegekend uit hoofde van de overgangsregelingen die daarna van kracht waren.

II.

Uitkeringen als bedoeld in artikel SSC.49, lid 2, punt b), van dit protocol, waarvan het bedrag wordt bepaald op basis van een fictief tijdvak dat geacht wordt te zijn vervuld tussen de datum waarop de verzekerde gebeurtenis is ingetreden en een latere datum.

FINLAND

Het Finse werknemerspensioen waarvoor rekening wordt gehouden met toekomstige tijdvakken overeenkomstig de nationale wettelijke regeling.

DUITSLAND

Duitse nabestaandenpensioenen, waarvoor rekening is gehouden met een aanvullend tijdvak;

Duitse ouderdomspensioenen, waarvoor rekening is gehouden met een reeds verworven fictief tijdvak.

ITALIË

Italiaanse pensioenen bij algehele arbeidsongeschiktheid (inabilità).

LETLAND

Nabestaandenpensioenen berekend op basis van veronderstelde tijdvakken van verzekering (artikel 23, lid 8, van de Wet op de staatspensioenen van 1 januari 1996).

LITOUWEN

a)

Socialeverzekeringspensioenen van de staat wegens arbeidsongeschiktheid, uitgekeerd uit hoofde van de Wet op de socialeverzekeringspensioenen van de staat;

b)

Socialeverzekeringspensioenen van de staat voor nabestaanden en wezen, berekend op basis van het pensioen wegens arbeidsongeschiktheid van de overledene uit hoofde van de Wet op de socialeverzekeringspensioenen van de staat.

LUXEMBURG

Nabestaandenpensioenen.

SLOWAKIJE

Slowaakse nabestaandenpensioenen, afgeleid van de invaliditeitspensioenen.

SPANJE

De rustpensioenen uit hoofde van het bijzondere stelsel voor ambtenaren die zijn verschuldigd uit hoofde van titel I van de geconsolideerde tekst van de Wet op de staatspensioengerechtigden, indien de begunstigde op het tijdstip van de intreding van de verzekerde gebeurtenis een ambtenaar in actieve dienst was of een daarmee gelijkgestelde persoon; overlijdens- en nabestaandenpensioenen (weduwe-/weduwnaarspensioen, wezenpensioen en ouderpensioen) die verschuldigd zijn uit hoofde van titel I van de geconsolideerde tekst van de Wet op de staatspensioengerechtigden, indien de begunstigde op het tijdstip van overlijden een ambtenaar in actieve dienst was of een daarmee gelijkgestelde persoon.

ZWEDEN

a)

Vergoeding bij ziekte en vergoeding bij arbeidsongeschiktheid in de vorm van een gegarandeerde vergoeding (hoofdstuk 35 van het Wetboek voor sociale verzekeringen (2010:110));

b)

Nabestaandenpensioen berekend op basis van in aanmerking genomen tijdvakken van verzekering (hoofdstukken 76 tot en met 85 van het Wetboek voor sociale verzekeringen (2010:110)).

III.

Overeenkomsten als bedoeld in artikel SSC.49, lid 2, punt b), i), van dit protocol teneinde te voorkomen dat hetzelfde fictieve tijdvak meermaals in aanmerking wordt genomen:

Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 28 april 1997 tussen de Republiek Finland en de Bondsrepubliek Duitsland;

Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 10 november 2000 tussen de Republiek Finland en het Groothertogdom Luxemburg;

Noords Verdrag van 12 juni 2012 betreffende de sociale zekerheid.

BIJLAGE SSC-6

BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR DE TOEPASSING VAN DE WETGEVING VAN DE LIDSTATEN EN VAN HET VERENIGD KONINKRIJK

(artikel SSC.3, lid 2, artikel SSC.51, lid 1, en artikel SSC.66)

OOSTENRIJK

1.

Voor het opbouwen van tijdvakken van verzekering in de pensioenverzekering wordt het bezoeken van een school of een vergelijkbare onderwijsinstelling in een andere staat gelijkgesteld aan het bezoeken van een school of onderwijsinstelling op grond van de artikelen 227(1)(1) en 228(1)(3), Allgemeines Sozialversicherungsgesetz (ASVG) (algemene wet sociale verzekering), artikel 116(7), Gewerbliches Sozialversicherungsgesetz (GSVG) (federale wet sociale verzekering bedrijfsleven), en artikel 107(7), Bauern-Sozialversicherungsgesetz (BSVG) (wet sociale verzekering landbouwers), indien de betrokkene op zeker tijdstip wegens werkzaamheden, al dan niet in loondienst, aan Oostenrijkse wetgeving onderworpen was, en de bijzondere bijdragen voor de verwerving van dergelijke tijdvakken van onderwijs, zoals bedoeld in artikel 227(3), ASVG, artikel 116(9), GSVG, en artikel 107(9), BSGV, betaald zijn.

2.

Voor de berekening van de in artikel SSC.47, lid 1, punt b), van dit protocol bedoelde uitkering pro rata worden speciale verhogingen voor premies voor aanvullende verzekering en de aanvullende uitkering voor mijnwerkers uit hoofde van de Oostenrijkse wetgeving buiten beschouwing gelaten. In die gevallen wordt de zonder die premies berekende uitkering pro rata, indien nodig, verhoogd met onverminderde speciale verhogingen voor bijdragen voor aanvullende verzekering en de aanvullende uitkering voor mijnwerkers.

3.

Wanneer op grond van artikel SSC.7 van dit protocol vervangende tijdvakken onder een Oostenrijks pensioenverzekeringsstelsel zijn vervuld, maar die geen basis voor berekening op grond van de artikelen 238 en 239 van de ASVG, de artikelen 122 en 123 van de GSVG en de artikelen 113 en 114 van de BSVG kunnen vormen, wordt de berekeningsgrondslag voor tijdvakken van kinderverzorging op grond van artikel 239 van de ASVG, artikel 123 van de GSVG en artikel 114 van de BSVG gebruikt.

4.

In de in artikel SSC.39 bedoelde gevallen zijn bij de vaststelling van het bedrag van de invaliditeitsuitkering op grond van de Oostenrijkste wetgeving, de bepalingen van hoofdstuk 5 van het protocol van overeenkomstige toepassing.

BULGARIJE

Artikel 33, lid 1, van de Bulgaarse Ziektekostenverzekeringswet is van toepassing op alle personen waarvoor Bulgarije de bevoegde lidstaat is uit hoofde van titel III, hoofdstuk 1, van dit protocol.

CΥΡRUS

Voor de toepassing van de bepalingen van de artikelen SSC.7, SSC.46 en SSC.56 van dit protocol wordt voor tijdvakken die op of na 6 oktober 1980 aanvingen, een week van verzekering uit hoofde van de wetgeving van de Republiek Cyprus bepaald door het totale verzekerbare inkomen in de betreffende periode te delen door het wekelijkse bedrag van het verzekerbare basisinkomen waarover in het betreffende bijdragejaar bijdragen moesten worden betaald, mits het aldus berekende aantal weken niet hoger uitvalt dan het aantal kalenderweken in de betreffende periode.

TSJECHIË

1.

Met het oog op het aanmerken als gezinslid overeenkomstig artikel SSC.1, punt s), van dit protocol, wordt onder “echtgeno(o)t(e)” mede verstaan een geregistreerde partner in de zin van de Tsjechische Wet nr. 115/2006 Verz. inzake geregistreerd partnerschap.

2.

Niettegenstaande de artikelen SSC.6 en SSC.7 van dit protocol kunnen voor de toekenning van de aanvullende uitkering voor de verzekeringstijdvakken die zijn vervuld krachtens de wetgeving van de voormalige Tsjechische en Slowaakse Federale Republiek, uitsluitend de op grond van de Tsjechische wetgeving vervulde verzekeringstijdvakken in aanmerking worden genomen om te voldoen aan de voorwaarde van minstens één jaar Tsjechische pensioenverzekering binnen de vastgestelde termijn na de datum van ontbinding van de Federatie (artikel 106a, lid 1, punt b), van Wet nr. 155/1995 Verz. inzake pensioenverzekering).

3.

In de in artikel SSC.39 bedoelde gevallen zijn bij de vaststelling van het bedrag van de invaliditeitsuitkering overeenkomstig Wet nr. 155/1995 Verz. inzake pensioenverzekering de bepalingen van hoofdstuk 5 van het protocol van overeenkomstige toepassing.

DENEMARKEN

1.

a)

Voor de berekening van het pensioen uit hoofde van de “lov om social pension” (wet op het sociale pensioen) worden door een grensarbeider of seizoenarbeider onder de Deense wetgeving al dan niet in loondienst vervulde tijdvakken van werkzaamheid beschouwd als door de overlevende echtgeno(o)t(e) vervulde tijdvakken van wonen in Denemarken, voor zover de overlevende echtgeno(o)t(e) gedurende die tijdvakken gehuwd was met de grensarbeider of seizoenarbeider, niet van tafel en bed gescheiden was of feitelijk wegens onverenigbaarheid gescheiden leefde, en op voorwaarde dat de overlevende echtgeno(o)t(e) gedurende die tijdvakken woonachtig was in een andere staat. Voor de toepassing van dit punt wordt onder “seizoenarbeid” verstaan: werk dat samenhangt met de wisseling van de seizoenen en ieder jaar terugkeert.

b)

Voor de berekening van het pensioen uit hoofde van de “lov om social pension” (wet op het sociale pensioen) worden de vóór 1 januari 1984 door een niet onder punt a) vallende persoon onder de Deense wetgeving al dan niet in loondienst vervulde tijdvakken van werkzaamheid beschouwd als door de overlevende echtgeno(o)t(e) in Denemarken vervulde tijdvakken van wonen, voor zover de overlevende echtgeno(o)t(e) gedurende die tijdvakken gehuwd was met de grensarbeider of seizoenarbeider, niet van tafel en bed gescheiden was of feitelijk wegens onverenigbaarheid gescheiden leefde, en op voorwaarde dat de overlevende echtgeno(o)t(e) gedurende die tijdvakken woonachtig was in een andere staat.

c)

Tijdvakken die uit hoofde van de punten a) en b) moeten worden meegerekend, worden evenwel niet in aanmerking genomen indien zij samenvallen met tijdvakken die meetellen voor de berekening van het pensioen dat aan de betrokkene verschuldigd is onder de wetgeving betreffende verplichte verzekering van een andere staat of met tijdvakken gedurende welke de betrokkene onder een dergelijke wetgeving een pensioen ontving. Die tijdvakken worden echter in aanmerking genomen wanneer het jaarlijks bedrag van het bedoelde pensioen lager is dan de helft van het basisbedrag van het sociale pensioen.

2.

a)

Niettegenstaande artikel SSC.7 van dit protocol hebben personen die geen werkzaamheden in loondienst in een of meer staten hebben uitgeoefend slechts recht op een Deens sociaal pensioen, als zij gedurende minstens 3 jaar hun woonplaats in Denemarken hebben of hebben gehad, met inachtneming van de in de Deense wetgeving geldende leeftijdsbeperkingen. Met inachtneming van artikel SSC.5 van dit protocol is artikel SSC.8 van dit protocol niet van toepassing op een Deens sociaal pensioen waarop personen van die categorie het recht hebben verworven.

b)

De in punt a) bedoelde bepalingen zijn niet van toepassing op het recht op een Deens sociaal pensioen verworven door gezinsleden van personen die in Denemarken werkzaamheden in loondienst uitoefenen of uitgeoefend hebben, of door studenten of hun gezinsleden.

3.

De tijdelijke uitkering voor werklozen die zijn opgenomen in het “ledighedsydelse” (flexibelebanenstelsel) (Wet nr. 455 van 10 juni 1997) valt onder titel III, hoofdstuk 6, van dit protocol.

4.

Wanneer de ontvanger van een Deens sociaal pensioen ook recht heeft op een overlevingspensioen van een andere staat, worden die pensioenen voor de toepassing van de Deense wetgeving beschouwd als uitkeringen van dezelfde aard in de zin van artikel SSC.48, lid 1, van dit protocol op voorwaarde dat de persoon wiens tijdvakken van verzekering of van wonen de basis voor de berekening van het overlevingspensioen vormen, ook recht op een Deens sociaal pensioen heeft verworven.

FINLAND

1.

Voor de vaststelling van het recht en de berekening van het bedrag van het Finse nationale pensioen uit hoofde van de artikelen SSC.47 tot en met SSC.49 van dit protocol, worden uit hoofde van de wetgeving van een andere staat verkregen pensioenen op dezelfde wijze behandeld als uit hoofde van de Finse wetgeving verkregen pensioenen.

2.

Bij de toepassing van artikel SSC.47, lid 1, punt b), i), van dit protocol worden de inkomsten tijdens het fictieve tijdvak uit hoofde van de Finse wetgeving inzake inkomensgerelateerde pensioenen als volgt berekend indien de betrokkene voor een deel van de referentieperiode tijdvakken van pensioenverzekering op grond van werkzaamheid, al dan niet in loondienst, in een andere staat heeft vervuld: de inkomsten tijdens het fictieve tijdvak zijn gelijk aan de som van de inkomsten tijdens het deel van de referentieperiode in Finland, gedeeld door het aantal maanden waarvoor er tijdens de referentieperiode tijdvakken van verzekering in Finland waren.

FRANKRIJK

1.

Voor personen die verstrekkingen ontvangen in Frankrijk op grond van artikel SSC.15 of artikel SSC.24 van dit protocol en die woonachtig zijn in de Franse departementen Haut-Rhin, Bas-Rhin of Moselle, omvatten de verleende verstrekkingen, verstrekt voor rekening van het orgaan van een andere staat die de kosten daarvan moet dragen, de verstrekkingen waarin het algemene ziekteverzekeringsstelsel voorziet en het verplichte aanvullende plaatselijke ziekteverzekeringsstelsel van Alsace-Moselle.

2.

De Franse wetgeving die voor de toepassing van titel III, hoofdstuk 5, van dit protocol van toepassing is op een persoon die al dan niet in loondienst werkzaam is of is geweest, omvat zowel de basisregeling(en) voor pensioenverzekering als de regeling(en) voor aanvullend pensioen waaronder de betrokkene viel.

DUITSLAND

1.

Niettegenstaande artikel SSC.6, punt a), van dit protocol en artikel 5, lid 4, punt 1, van het Sozialgesetzbuch VI (Deel VI van het Sociale wetboek) kan een persoon die uit hoofde van de wetgeving van een andere staat een volledig ouderdomspensioen ontvangt, verzoeken om verplicht aangesloten te zijn bij het Duitse pensioenstelsel.

2.

Niettegenstaande artikel SSC.6, punt a), van dit protocol en artikel 7 van het Sozialgesetzbuch VI (Deel VI van het Sociale wetboek) kan een persoon die verplicht verzekerd is in een andere staat of een ouderdomspensioen ontvangt uit hoofde van de wetgeving van een andere staat, zich aansluiten bij het vrijwillige verzekeringsstelsel in Duitsland.

3.

Voor de toekenning van uitkeringen uit hoofde van artikel 47, lid 1, van Sozialgesetzbuch V, artikel 47, lid 1, van Sozialgesetzbuch VII en artikel 24i van Socialgesetzbuch V aan in een andere staat wonende verzekerden, wordt het netto-inkomen dat de grondslag vormt voor de uitkering door de Duitse verzekeringsstelsels, berekend alsof de verzekerde in Duitsland woonde, tenzij de verzekerde verzoekt om een berekening op basis van het werkelijk ontvangen nettoloon.

4.

Onderdanen van andere staten die hun woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats buiten Duitsland hebben en die voldoen aan de algemene voorwaarden van het Duitse pensioenstelsel, kunnen vrijwillig bijdragen, mits zij op enig moment in het verleden vrijwillig of verplicht bij het Duitse pensioenstelsel aangesloten zijn geweest. Dat geldt ook voor staatlozen en vluchtelingen die hun woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats in een andere staat hebben.

5.

De “pauschale Anrechnungszeit” vast toerekeningstijdvak) op grond van artikel 253 van Sozialgesetzbuch VI (boek VI van het Sociaal Wetboek) wordt vastgesteld op basis van uitsluitend Duitse verzekeringstijdvakken.

6.

In gevallen waarin de op 31 december 1991 vigerende Duitse pensioenwetgeving op de herberekening van een pensioen van toepassing is, geldt voor de toerekening van Duitse Ersatzzeiten (vervangende tijdvakken) alleen de Duitse wetgeving.

7.

De Duitse wetgeving inzake arbeidsongevallen en beroepsziekten waarvoor vergoeding wordt verleend uit hoofde van het Fremdrentengesetz (wet op buitenlands pensioen) en inzake uitkeringen wegens toe te rekenen verzekeringstijdvakken die vervuld zijn in de gebieden vermeld in paragraaf 1, leden 2 en 3, van het Bundesvertriebenengesetz (Wet betreffende vluchtelingen en verdrevenen), blijft voor de toepassing van dit protocol van toepassing niettegenstaande paragraaf 2 van het Fremdrentengesetz.

8.

Het bevoegde orgaan gaat, voor de berekening van het theoretische bedrag bedoeld in artikel SSC.47, lid 1, punt b), i), van dit protocol in pensioenregelingen voor vrije beroepen, voor ieder verzekeringsjaar dat onder de wetgeving van een andere staat vervuld werd, uit van het gemiddelde van de gedurende het lidmaatschap van bevoegde organen per jaar door de betaling van bijdragen opgebouwde pensioenrechten.

GRIEKENLAND

1.

Wet nr. 1469/84 betreffende de vrijwillige aansluiting bij het pensioenstelsel voor Griekse onderdanen en vreemdelingen van Griekse origine is van toepassing op onderdanen van andere staten, staatlozen en vluchtelingen wanneer die betrokken personen, ongeacht hun woon- of verblijfplaats, op enig moment in het verleden vrijwillig of verplicht bij het Griekse pensioenstelsel aangesloten zijn geweest.

2.

Niettegenstaande artikel SSC.6, punt a), van dit protocol en artikel 34 van Wet nr. 1140/1981, kan een persoon die een uitkering wegens arbeidsongeval of beroepsziekte uit hoofde van de wetgeving van een andere staat ontvangt, verzoeken om verplicht verzekerd te zijn uit hoofde van de door de OGA toegepaste wetgeving, voor zover die persoon werkzaamheden uitoefent die binnen de werkingssfeer van die wetgeving vallen.

IERLAND

Niettegenstaande artikel SSC.19, lid 2, en artikel SSC.57 van dit protocol wordt voor de berekening van het berekenbare wekelijkse referentie-inkomen van een verzekerde met het oog op de toekenning van een uitkering wegens ziekte of werkloosheid onder de Ierse wetgeving, een bedrag gelijk aan het gemiddelde weekloon van werknemers in het betreffende referentiejaar toegerekend aan de verzekerde voor iedere week die zij/hij gedurende dat referentiejaar als werkne(e)m(st)er onder de wetgeving van een andere staat heeft gewerkt.

MALTA

Bijzondere bepalingen voor ambtenaren

a)

Uitsluitend met het oog op de toepassing van artikel SSC.43 en artikel SSC.55 van dit protocol worden personen met een dienstbetrekking uit hoofde van de Maltese Wet op de strijdkrachten (hoofdstuk 220 van de Maltese Wet), de Politiewet (hoofdstuk 164 van de Maltese Wet), de Wet op het gevangeniswezen (hoofdstuk 260 van de Maltese Wet) en de Wet civiele bescherming (hoofdstuk 411 van de Maltese Wet) met ambtenaren gelijkgesteld.

b)

De pensioenen of renten die verschuldigd zijn uit hoofde van bovenstaande wetgeving en uit hoofde van de Pensioenverordening (hoofdstuk 93 van de Maltese Wet) worden uitsluitend met het oog op de toepassing van artikel SSC.1, punt cc), van dit protocol beschouwd als “bijzondere stelsels voor ambtenaren”.

NEDERLAND

1.

Zorgverzekering

a)

Wat betreft het recht op verstrekkingen uit hoofde van de Nederlandse wetgeving worden voor de toepassing van titel III, hoofdstuk 1 en hoofdstuk 2, van dit protocol onder “personen die recht hebben op verstrekkingen” verstaan:

i)

personen die uit hoofde van artikel 2 van de Zorgverzekeringswet verplicht zijn zich te verzekeren bij een zorgverzekeraar; en

ii)

voor zover niet reeds begrepen onder punt i), gezinsleden van actieve militairen die in een andere staat wonen en personen die in een andere staat woonachtig zijn en die uit hoofde van dit protocol ten laste van Nederland recht hebben op geneeskundige zorg in hun woonland.

b)

Personen als bedoeld in punt 1, a), i), moeten zich overeenkomstig de Zorgverzekeringswet verzekeren bij een zorgverzekeraar; personen als bedoeld in punt 1, a), ii), moeten zich registreren bij het College voor zorgverzekeringen.

c)

De bepalingen van de Zorgverzekeringswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten betreffende de verschuldigdheid van bijdragen zijn van toepassing op personen als bedoeld in punt a), en hun gezinsleden. Wat gezinsleden betreft, worden de premies of bijdragen geheven bij degene van wie het recht op zorg is afgeleid, met uitzondering van gezinsleden van militairen die in een andere staat woonachtig zijn, bij wie de premies of bijdragen rechtstreeks worden geheven.

d)

De bepalingen van de Zorgverzekeringswet betreffende te late verzekering zijn van overeenkomstige toepassing op te late registratie van de in punt a), ii) bedoelde personen bij het College voor zorgverzekeringen.

e)

Personen die recht hebben op verstrekkingen krachtens de wetgeving van een andere staat dan Nederland en die in Nederland wonen of tijdelijk in Nederland verblijven, hebben recht op verstrekkingen overeenkomstig de aan verzekerden in Nederland aangeboden polis van het orgaan van de woon- of verblijfplaats, met inachtneming van artikel 11, leden 1, 2 en 3, en artikel 19, lid 1, van de Zorgverzekeringswet, en op verstrekkingen waarin de Algemene wet bijzondere ziektekosten voorziet.

f)

Voor de toepassing van de artikelen SSC.21 tot en met SSC.27 van dit protocol worden de volgende uitkeringen, naast de pensioenen bedoeld in titel III, hoofdstukken 4 en 5, van dit protocol, gelijkgesteld met uit hoofde van de Nederlandse wetgeving verschuldigde pensioenen:

pensioenen uit hoofde van de Wet van 6 januari 1966 houdende nieuwe regeling van de pensioenen van de burgerlijke ambtenaren en hun nabestaanden (Algemene burgerlijke pensioenwet);

pensioenen uit hoofde van de Wet van 6 oktober 1966 houdende nieuwe regeling van de pensioenen van militairen en hun nabestaanden (Algemene militaire pensioenwet);

arbeidsongeschiktheidsuitkeringen uit hoofde van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen van 7 juni 1972;

pensioenen uit hoofde van de Wet van 15 februari 1967 houdende nieuwe regeling van de pensioenen van de personeelsleden van de NV Nederlandse Spoorwegen en hun nabestaanden (Spoorwegpensioenwet);

pensioenen uit hoofde van het Reglement dienstvoorwaarden Nederlandse Spoorwegen;

uitkeringen die bij pensionering vóór de leeftijd van 65 jaar worden verstrekt uit hoofde van een pensioenregeling die de verzorging van de gewezen werknemers bij ouderdom ten doel heeft, of een uitkering bij vervroegde uittreding uit het arbeidsproces uit hoofde van een van rijkswege of bij collectieve arbeidsovereenkomst vastgestelde regeling voor vervroegde uittreding uit het arbeidsproces voor personen van 55 jaar of ouder;

uitkeringen die aan militairen en ambtenaren worden verstrekt uit hoofde van een regeling in het geval van overtolligheid, functioneel leeftijdsontslag en vervroegde pensionering.

g)

Voor de toepassing van artikel SSC.16, lid 1, van dit protocol hebben de in punt a), ii), bedoelde personen die tijdelijk in Nederland verblijven, recht op verstrekkingen overeenkomstig de aan verzekerden in Nederland aangeboden polis van het orgaan van de verblijfplaats, met inachtneming van artikel 11, leden 1, 2 en 3, en artikel 19, lid 1, van de Zorgverzekeringswet, en op verstrekkingen uit hoofde van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

2.

Toepassing van de Algemene Ouderdomswet (AOW)

a)

De korting als bedoeld in artikel 13, lid 1, van de AOW wordt niet toegepast voor kalenderjaren vóór 1 januari 1957 gedurende welke een rechthebbende die niet voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling van die jaren aan tijdvakken van verzekering:

tussen haar/zijn 15e en 65e jaar in Nederland heeft gewoond, of

in een andere staat heeft gewoond terwijl zij/hij in Nederland werkte voor een in Nederland gevestigde werkgever, of

in een andere staat heeft gewerkt gedurende tijdvakken die onder het Nederlandse socialezekerheidsstelsel als tijdvakken van verzekering worden beschouwd.

In afwijking van artikel 7 van de AOW worden ook personen die uitsluitend vóór 1 januari 1957 overeenkomstig bovengenoemde voorwaarden in Nederland gewoond of gewerkt hebben, geacht recht te hebben op een pensioen.

b)

De korting als bedoeld in artikel 13, lid 1, van de AOW wordt niet toegepast op kalenderjaren vóór 2 augustus 1989 gedurende welke een gehuwde of gehuwd geweest zijnde persoon tussen haar/zijn 15e en 65e jaar, wonende in een andere staat dan Nederland, niet uit hoofde van bovengenoemde wet verzekerd was, voor zover die kalenderjaren samenvallen met tijdvakken van verzekering die de echtgeno(o)t(e) van de betrokkene uit hoofde van bovengenoemde wet heeft vervuld, of met kalenderjaren die uit hoofde van punt 2, a), in aanmerking moeten worden genomen, op voorwaarde dat zij in de betreffende periode gehuwd zijn gebleven.

In afwijking van artikel 7 van de AOW worden dergelijke personen geacht recht te hebben op een pensioen.

c)

De korting als bedoeld in artikel 13, lid 2, van de AOW wordt niet toegepast op kalenderjaren vóór 1 januari 1957 gedurende welke de echtgeno(o)t(e) van een pensioengerechtigde, die niet voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling van die jaren aan tijdvakken van verzekering:

tussen haar/zijn 15e en 65e jaar in Nederland heeft gewoond, of

in een andere staat heeft gewoond terwijl zij/hij in Nederland werkte voor een in Nederland gevestigde werkgever, of

in een andere staat heeft gewerkt gedurende tijdvakken die onder het Nederlandse socialezekerheidsstelsel als tijdvakken van verzekering worden beschouwd.

d)

De korting als bedoeld in artikel 13, lid 2, van de AOW wordt niet toegepast op kalenderjaren vóór 2 augustus 1989 gedurende welke de echtgeno(o)t(e) van een pensioengerechtigde, tussen haar/zijn 15e en 65e jaar wonend in een andere staat dan Nederland, niet uit hoofde van de AOW verzekerd was, voor zover die kalenderjaren samenvallen met tijdvakken van verzekering die de pensioengerechtigde uit hoofde van die wet heeft vervuld, of met kalenderjaren die uit hoofde van punt 2, a) in aanmerking moeten worden genomen, op voorwaarde dat zij in de betreffende periode gehuwd zijn gebleven.

e)

De punten 2, a), 2, b), 2, c), en 2, d), zijn niet van toepassing op tijdvakken die samenvallen met:

tijdvakken die in aanmerking genomen kunnen worden voor de berekening van pensioenrechten uit hoofde van de ouderdomspensioenwetgeving van een andere staat dan Nederland, of

tijdvakken waarvoor de betrokkene een ouderdomspensioen heeft ontvangen uit hoofde van dergelijke wetgeving.

Tijdvakken van vrijwillige verzekering onder het stelsel van een andere staat worden niet in aanmerking genomen voor de toepassing van dit punt.

f)

De punten 2, a), 2, b), 2, c), en 2, d), zijn uitsluitend van toepassing indien de betrokkene na het bereiken van de 59-jarige leeftijd gedurende zes jaren in een of meer staten heeft gewoond en slechts zolang zij/hij in een van die staten woonachtig is.

g)

In afwijking van hoofdstuk IV van de AOW bestaat voor een in een andere staat dan Nederland woonachtige persoon wier/wiens echtgeno(o)t(e) verplicht verzekerd is uit hoofde van die wet, de mogelijkheid zich vrijwillig te verzekeren uit hoofde van genoemde wet, voor die tijdvakken gedurende welke de echtgeno(o)t(e) verplicht verzekerd is.

Die mogelijkheid blijft bestaan wanneer de verplichte verzekering van de echtgeno(o)t(e) geëindigd is als gevolg van diens overlijden en de overlevende echtgeno(o)t(e) uitsluitend een pensioen uit hoofde van de Algemene nabestaandenwet ontvangt.

De mogelijkheid om vrijwillig verzekerd te blijven, eindigt in ieder geval op de dag waarop de betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt.

De voor bedoelde vrijwillige verzekering te betalen premie wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen betreffende de vaststelling van de premie voor vrijwillige verzekering uit hoofde van de AOW. Indien echter de vrijwillige verzekering aansluit op een tijdvak van verzekering als bedoeld in punt 2, b), wordt de premie vastgesteld overeenkomstig de bepalingen betreffende de vaststelling van de bijdrage voor verplichte verzekering uit hoofde van de AOW, waarbij het in aanmerking te nemen inkomen geacht wordt in Nederland te zijn ontvangen.

h)

De in punt 2, g), bedoelde mogelijkheid staat niet open voor personen die verzekerd zijn uit hoofde van de wetgeving inzake pensioenen of nabestaandenuitkeringen van een andere staat.

i)

Personen die gebruik willen maken van de mogelijkheid van vrijwillige verzekering als bedoeld in punt 2, g), moeten binnen een jaar nadat de voorwaarden voor deelname zijn vervuld een aanvraag indienen bij de Sociale Verzekeringsbank.

3.

Toepassing van de Algemene nabestaandenwet (ANW)

a)

Indien de overlevende echtgeno(o)t(e) op grond van artikel SSC.46, lid 3, van dit protocol recht heeft op een nabestaandenpensioen uit hoofde van de ANW, wordt dat pensioen berekend overeenkomstig artikel SSC.47, lid 1, punt b), van dit protocol.

Voor de toepassing van die bepalingen worden tijdvakken van verzekering vóór 1 oktober 1959 ook beschouwd als onder de Nederlandse wetgeving vervulde tijdvakken van verzekering, op voorwaarde dat de verzekerde gedurende die tijdvakken en na het bereiken van de leeftijd van 15 jaar:

in Nederland heeft gewoond, of

in een andere staat heeft gewoond terwijl zij/hij in Nederland werkte voor een in Nederland gevestigde werkgever, of

in een andere staat heeft gewerkt gedurende tijdvakken die onder het Nederlandse socialezekerheidsstelsel als tijdvakken van verzekering worden beschouwd.

b)

De uit hoofde van punt 3, a), in aanmerking te nemen tijdvakken die samenvallen met onder de wetgeving van een andere staat vervulde tijdvakken van verplichte verzekering inzake nabestaandenpensioenen worden buiten beschouwing gelaten.

c)

Voor de toepassing van artikel SSC.47, lid 1, punt b), van dit protocol worden alleen onder de Nederlandse wetgeving vervulde tijdvakken van verzekering nadat de betrokkene de leeftijd van 15 jaar bereikt had, in aanmerking genomen als tijdvakken van verzekering.

d)

In afwijking van artikel 63a, lid 1, ANW bestaat voor een in een andere staat dan Nederland woonachtige persoon wier/wiens echtgeno(o)t(e) verplicht verzekerd is uit hoofde van de ANW, de mogelijkheid zich vrijwillig te verzekeren onder die wet, op voorwaarde dat die verzekering al loopt op de datum waarop dit protocol van toepassing wordt, maar uitsluitend voor die tijdvakken gedurende welke de echtgeno(o)t(e) verplicht verzekerd is.

Die mogelijkheid houdt op te bestaan vanaf de datum van beëindiging van de verplichte verzekering van de echtgeno(o)t(e) uit hoofde van de ANW, tenzij de verplichte verzekering van de echtgeno(o)t(e) geëindigd is als gevolg van diens overlijden en de overlevende echtgeno(o)t(e) uitsluitend een pensioen uit hoofde van de ANW ontvangt.

De mogelijkheid om vrijwillig verzekerd te blijven, eindigt in ieder geval op de dag waarop de betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt.

De voor bedoelde vrijwillige verzekering te betalen premie wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen betreffende de vaststelling van de premie voor vrijwillige verzekering op grond van de ANW. Indien echter de vrijwillige verzekering aansluit op een tijdvak van verzekering als bedoeld in punt 2, b), wordt de premie vastgesteld overeenkomstig de bepalingen betreffende de vaststelling van de bijdragen voor verplichte verzekering uit hoofde van de ANW, waarbij het in aanmerking te nemen inkomen geacht wordt in Nederland te zijn ontvangen.

4.

Toepassing van de Nederlandse wetgeving inzake arbeidsongeschiktheid

Bij de berekening van uitkeringen uit hoofde van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) of de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) houden de Nederlandse organen rekening met:

tijdvakken van werkzaamheden in loondienst en daarmee gelijkgestelde tijdvakken die vóór 1 juli 1967 in Nederland zijn vervuld;

tijdvakken van verzekering vervuld uit hoofde van de WAO;

tijdvakken van verzekering die de betrokkene na het bereiken van de leeftijd van 15 jaar onder de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) heeft vervuld, voor zover die niet samenvallen met onder de WAO vervulde tijdvakken van verzekering;

tijdvakken van verzekering vervuld onder de WAZ;

tijdvakken van verzekering vervuld onder de WIA.

SPANJE

1.

Voor de toepassing van dit protocol worden de jaren die de werkende tekort komt om de pensioengerechtigde of pensioenplichtige leeftijd te bereiken, als bepaald in artikel 31, lid 4, van de geconsolideerde tekst van de Ley de Clases Pasivas del Estado (wet op de staatspensioenen) alleen als jaren in overheidsdienst aangerekend indien de begunstigde op het tijdstip van de gebeurtenis die het recht op een overlevingspensioen deed ontstaan, onder de Spaanse bijzondere regeling voor ambtenaren viel of een werkzaamheid uitoefende die onder dat stelsel daarmee gelijkgesteld wordt, of indien zij/hij, op het tijdstip van de gebeurtenis die het recht op een pensioen deed ontstaan, een werkzaamheid uitoefende die, als de werkzaamheid in Spanje was uitgeoefend, de betrokkene verplicht onder de bijzondere regeling voor ambtenaren, voor de strijdkrachten of voor het gerechtelijk apparaat had doen vallen.

2.

a)

Uit hoofde van artikel SSC.51, lid 1, punt c), wordt de theoretische Spaanse uitkering berekend op basis van de feitelijke bijdragen van de betrokkene in de jaren onmiddellijk voorafgaand aan de betaling van de laatste bijdrage aan de Spaanse sociale zekerheid. Indien bij de berekening van het basisbedrag voor het pensioen rekening moet worden gehouden met de onder de wetgeving van andere staten vervulde tijdvakken van verzekering of wonen, wordt de Spaanse bijdragegrondslag die in de tijd het dichtst bij de referentietijdvakken ligt, toegepast op die tijdvakken, rekening houdende met de ontwikkeling van het indexcijfer van de consumentenprijzen.

b)

Het bedrag van het verkregen pensioen wordt verhoogd met het bedrag van de verhogingen en aanpassingen die in de volgende jaren op pensioenen van dezelfde aard worden toegepast.

3.

In andere staten vervulde tijdvakken die moeten worden meegerekend voor de bijzondere regeling voor ambtenaren, voor de strijdkrachten of voor het gerechtelijk apparaat, worden voor de toepassing van artikel SSC.51 van dit protocol op dezelfde wijze behandeld als de in de tijd dichtstbijgelegen tijdvakken die als ambtenaar in Spanje zijn vervuld.

4.

De in de tweede overgangsbepaling van de Algemene wet betreffende de sociale zekerheid bedoelde leeftijdsgerelateerde aanvullende bedragen zijn van toepassing voor alle begunstigden van dit protocol die voorafgaand aan 1 januari 1967 onder de Spaanse wetgeving in eigen naam bijdragen hebben betaald; het is evenwel niet mogelijk om overeenkomstig artikel SSC.6 van dit protocol, louter met het oog op de toepassing van dit protocol, tijdvakken van verzekering die voorafgaand aan 1 januari 1967 onder de wetgeving van andere staten vervuld zijn, te behandelen alsof de desbetreffende bijdragen in Spanje betaald waren. Voor de bijzondere regeling voor zeevarenden is de met 1 januari 1967 overeenkomende datum 1 augustus 1970, en voor de bijzondere socialezekerheidsregeling voor de kolenmijnen 1 april 1969.

ZWEDEN

1.

De bepalingen van het protocol betreffende de samentelling van tijdvakken van verzekering en verblijf zijn niet van toepassing op de overgangsregeling van de Zweedse wetgeving voor het recht op een gegarandeerd pensioen voor personen die in of vóór 1937 zijn geboren en gedurende een bepaalde periode in Zweden hebben gewoond alvorens zij een pensioen aanvragen (hoofdstuk 6 van de wet (2010:111) betreffende de invoering van het Wetboek voor sociale verzekeringen).

2.

Voor de berekening van het nominale inkomen voor inkomensgerelateerde uitkering bij ziekte en inkomensgerelateerde vergoeding bij arbeidsongeschiktheid (hoofdstuk 34 van het Wetboek voor sociale verzekeringen (2010:110)) geldt het volgende. Indien de verzekerde tijdens de referentieperiode wegens een werkzaamheid, al dan niet in loondienst, ook onder de wetgeving van een of meer andere staten viel, wordt het inkomen in die andere staat of staten geacht gelijk te zijn aan het gemiddelde bruto-inkomen van de verzekerde in Zweden tijdens het deel van de in Zweden vervulde referentieperiode, dat wil zeggen het inkomen in Zweden gedeeld door het aantal jaren tijdens welke dat inkomen is ontvangen.

3.

a)

Voor de berekening van de fictieve grondslag voor het inkomensgerelateerde nabestaandenpensioen (hoofdstuk 82 van het Wetboek voor sociale verzekeringen (2010:110)) geldt het volgende: indien niet overeenkomstig de Zweedse wetgeving wordt voldaan aan de vereiste van pensioengerechtigdheid gedurende ten minste drie van de vijf kalenderjaren die onmiddellijk aan de dood van de verzekerde voorafgaan (de referentieperiode), worden ook tijdvakken van verzekering die in andere staten zijn vervuld, in aanmerking genomen alsof die in Zweden waren vervuld. De tijdvakken van verzekering in andere staten worden geacht gebaseerd te zijn op de gemiddelde Zweedse pensioenberekeningsgrondslag. Indien de betrokkene slechts één jaar met een pensioenberekeningsgrondslag in Zweden heeft vervuld, wordt elk tijdvak van verzekering in een andere staat geacht hetzelfde bedrag te vertegenwoordigen.

b)

Voor de berekening van het fictieve pensioenkrediet voor weduwepensioenen met betrekking tot overlijden op of na 1 januari 2003 geldt het volgende: indien niet overeenkomstig de Zweedse wetgeving wordt voldaan aan de vereiste van pensioenkrediet gedurende ten minste twee van de vier kalenderjaren die onmiddellijk aan het overlijden van de verzekerde voorafgaan (de referentieperiode) en indien de tijdvakken van verzekering tijdens de referentieperiode in een andere staat zijn vervuld, worden die jaren geacht op hetzelfde pensioenkrediet gebaseerd te zijn als het Zweedse jaar.

VERENIGD KONINKRIJK

1.

Wanneer een persoon overeenkomstig de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk mogelijk recht op ouderdomspensioen heeft:

a)

indien de premies van een voormalige echtgeno(o)t(e) als eigen premies van de betrokkene worden aangemerkt, of

b)

indien de relevante premievoorwaarden door de echtgeno(o)t(e) of voormalige echtgeno(o)t(e) van de betrokkene vervuld zijn, dan zijn voor de vaststelling van rechten onder de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk de bepalingen van titel III, hoofdstuk 5, van dit protocol van toepassing, mits de echtgeno(o)t(e) of voormalige echtgeno(o)t(e) in beide gevallen werkzaamheden, al dan niet in loondienst, uitoefent of uitgeoefend heeft, en onderworpen is of was aan de wetgeving van twee of meer staten. In dat geval worden verwijzingen in de artikelen SSC.44 tot en met SSC.55 van dit protocol naar “tijdvakken van verzekering” opgevat als tijdvakken van verzekering vervuld door:

1)

een echtgeno(o)t(e) of voormalige echtgeno(o)t(e), indien de aanvraag wordt ingediend door:

a)

een gehuwde vrouw, of

b)

een persoon van wie het huwelijk op andere wijze is beëindigd dan door het overlijden van de echtgeno(o)t(e), of

2)

een voormalige echtgeno(o)t(e), indien de aanvraag wordt ingediend door:

a)

een weduwnaar die onmiddellijk vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd geen recht heeft op een uitkering voor een ouder die weduwe/weduwnaar is (widowed parent’s allowance), of

b)

een weduwe die onmiddellijk vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd geen recht heeft op een uitkering voor een moeder die weduwe is (widowed mother’s allowance), een uitkering voor een ouder die weduwe/weduwnaar is (widowed parent’s allowance) of een weduwepensioen, of die alleen recht heeft op een leeftijdsgebonden weduwepensioen berekend op grond van artikel SSC.47, lid 1, punt b), van dit protocol, waarbij “leeftijdsgebonden weduwepensioen” betekent dat voor het weduwepensioen overeenkomstig Section 39(4), Social Security Contributions and Benefits Act 1992, een verminderd tarief geldt.

2.

Voor de toepassing van artikel SSC.8 van dit protocol worden personen die onder de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk een ouderdoms- of overlevingspensioen, een uitkering wegens arbeidsongeval of beroepsziekte of een uitkering bij overlijden ontvangen en die op het grondgebied van een andere staat verblijven, tijdens hun verblijf behandeld alsof zij hun woonplaats op het grondgebied van die andere staat hadden.

1)

Voor de berekening van een loonfactor voor het vaststellen van het recht op uitkeringen onder de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk wordt voor iedere week van werkzaamheid in loondienst onder de wetgeving van een lidstaat, die in de loop van het betreffende inkomstenbelastingjaar in de zin van de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk is begonnen, de betrokkene geacht bijdragen of premies als werknemer te hebben betaald, of inkomen te hebben genoten waarover bijdragen of premies zijn betaald, op basis van een beloning gelijk aan twee derde van de voor dat jaar geldende maximumloongrens.

2)

Voor de toepassing van artikel SSC.47, lid 1, punt b), van dit protocol:

a)

wordt een werknemer die in een op of na 6 april 1975 aangevangen inkomstenbelastingjaar uitsluitend in een lidstaat tijdvakken van verzekering, van werkzaamheid in loondienst of van wonen heeft vervuld, indien de toepassing van punt 1) van dit punt tot gevolg heeft dat dat jaar voor de toepassing van artikel SSC.47, lid 1, punt b), i), van dit protocol als een in aanmerking te nemen jaar in de zin van de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk geldt, geacht in dat jaar gedurende 52 weken in die lidstaat verzekerd te zijn geweest;

b)

worden, indien enig op of na 6 april 1975 aangevangen inkomstenbelastingjaar voor de toepassing van artikel SSC.47, lid 1, punt b), i), van dit protocol niet geldt als een in aanmerking te nemen jaar in de zin van de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk, alle in dat jaar vervulde tijdvakken van verzekering, van werkzaamheid in loondienst of van wonen buiten beschouwing gelaten.

3)

Voor de omrekening van een loonfactor in tijdvakken van verzekering wordt de loonfactor verkregen gedurende het desbetreffende inkomstenbelastingjaar in de zin van de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk gedeeld door de voor dat belastingjaar geldende minimumloongrens. De uitkomst wordt weergegeven in gehele getallen, met weglating van de decimalen. Het aldus berekende getal wordt geacht het aantal weken van verzekering dat gedurende dat belastingjaar onder de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk is vervuld, te vertegenwoordigen. Dat getal kan evenwel niet hoger zijn dan het aantal weken gedurende welke de betrokkene in de loop van dat belastingjaar aan die wetgeving onderworpen was.

3.

Wanneer het ontvangen van een uitkering voor een ouder die weduwe/weduwnaar is of een uitkering bij overlijden (hoger tarief) afhankelijk is van het recht op kinderbijslag in het Verenigd Koninkrijk, zal een persoon die aan alle andere criteria voor het verkrijgen van die uitkeringen voldoet en in aanmerking zou komen voor kinderbijslag van het Verenigd Koninkrijk indien zij of het betrokken kind in het Verenigd Koninkrijk woonden, niet kunnen worden belet om de uitkering voor een ouder die weduwe/weduwnaar is of een uitkering bij overlijden (hoger tarief) overeenkomstig dit protocol aan te vragen, ook al is kinderbijslag van het Verenigd Koninkrijk krachtens artikel SSC.3, lid 4, punt g), van de materiële werkingssfeer van dit protocol uitgesloten.

AANHANGSEL SSCI-1

ADMINISTRATIEVE REGELINGEN TUSSEN TWEE OF MEER STATEN

(als bedoeld in artikel SSCI.8 van deze bijlage)

BELGIË — VERENIGD KONINKRIJK

Briefwisseling van 4 mei en 14 juni 1976 betreffende artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (afzien van vergoeding voor de kosten van administratieve en medische controle)

Briefwisseling van 18 januari en 14 maart 1977 betreffende artikel 36, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (regeling betreffende de vergoeding of het afzien van vergoeding van de uitgaven voor verstrekkingen verleend uit hoofde van titel III, hoofdstuk I, van Verordening (EEG) nr. 1408/71), gewijzigd bij briefwisseling van 4 mei en 23 juli 1982 (regeling betreffende de vergoeding van kosten uit hoofde van artikel 22, lid 1, punt a), van Verordening (EEG) nr. 1408/71)

DENEMARKEN — VERENIGD KONINKRIJK

Briefwisseling van 30 maart en 19 april 1977, gewijzigd bij briefwisseling van 8 november 1989 en 10 januari 1990, over de overeenkomst betreffende het afzien van vergoeding van de kosten voor verstrekkingen en voor administratieve en medische controles

ESTLAND — VERENIGD KONINKRIJK

Overeenkomst van 29 maart 2006 tussen de bevoegde organen van de Republiek Estland en van het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 tot vaststelling van andere wijzen van vergoeding van de kosten van verstrekkingen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 883/2004 door beide landen met ingang van 1 mei 2004

FINLAND — VERENIGD KONINKRIJK

Briefwisseling van 1 en 20 juni 1995 betreffende artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (terugbetaling of afzien van vergoeding van de kosten van verstrekkingen) en artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle)

FRANKRIJK — VERENIGD KONINKRIJK

Briefwisseling van 25 maart en 28 april 1997 betreffende artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (afzien van vergoeding voor de kosten van administratieve controle en medisch onderzoek)

Overeenkomst van 8 december 1998 over de wijze van vaststellen van de te vergoeden uitgaven voor verstrekkingen op grond van de Verordeningen (EEG) nr. 1408/71 en (EEG) nr. 574/72

HONGARIJE — VERENIGD KONINKRIJK

Overeenkomst van 1 november 2005 tussen de bevoegde organen van de Republiek Hongarije en van het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van artikel 35, lid 3, en artikel 41, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 883/2004 tot vaststelling van andere wijzen van vergoeding van de kosten van verstrekkingen uit hoofde van die verordening door beide landen met ingang van 1 mei 2004

IERLAND — VERENIGD KONINKRIJK

Briefwisseling van 9 juli 1975 betreffende artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (regeling betreffende de vergoeding of het afzien van vergoeding van de kosten voor verstrekkingen verleend uit hoofde van titel III, hoofdstuk 1 of hoofdstuk 4, van Verordening (EEG) nr. 1408/71) en artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (afzien van vergoeding van de kosten voor administratieve en medische controle)

ITALIË — VERENIGD KONINKRIJK

Overeenkomst ondertekend op 15 december 2005 tussen de bevoegde organen van de Republiek Italië en van het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 tot vaststelling van andere wijzen van vergoeding van de kosten van verstrekkingen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 883/2004 door beide landen met ingang van 1 januari 2005

LUXEMBURG — VERENIGD KONINKRIJK

Briefwisseling van 18 december 1975 en 20 januari 1976 betreffende artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (afzien van vergoeding voor de kosten van administratieve controle en medisch onderzoek als bedoeld in artikel 105 van Verordening (EEG) nr. 574/72)

MALTA — VERENIGD KONINKRIJK

Overeenkomst van 17 januari 2007 tussen de bevoegde organen van Malta en van het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van artikel 35, lid 3, en artikel 41, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 883/2004 tot vaststelling van andere wijzen van vergoeding van de kosten van verstrekkingen uit hoofde van die verordening door beide landen met ingang van 1 mei 2004

NEDERLAND — VERENIGD KONINKRIJK

Artikel 3, tweede zin, van het Administratieve Akkoord van 12 juni 1956 voor de toepassing van het Verdrag van 11 augustus 1954

PORTUGAL — VERENIGD KONINKRIJK

Akkoord van 8 juni 2004 tot vaststelling van andere vormen van vergoeding van de kosten voor verstrekkingen door beide landen, in werking tredend op 1 januari 2003

SPANJE — VERENIGD KONINKRIJK

Overeenkomst van 18 juni 1999 over de vergoeding van de uitgaven voor verstrekkingen die verleend zijn op grond van de Verordeningen (EEG) nr. 1408/71 en (EEG) nr. 574/72


BIJLAGE II BIJ BESLUIT NR. 1/2021

BIJLAGE SSC-8

OVERGANGSBEPALINGEN BETREFFENDE DE TOEPASSING VAN ARTIKEL SSC.11

LIDSTATEN

Oostenrijk

België

Bulgarije

Kroatië

Cyprus

Tsjechië

Denemarken

Estland

Finland

Frankrijk

Duitsland

Griekenland

Hongarije

Ierland

Italië

Letland

Litouwen

Luxemburg

Malta

Nederland

Polen

Portugal

Roemenië

Slowakije

Slovenië

Spanje

Zweden


24.9.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 339/123


BESLUIT (EU) 2021/1711 VAN DE COMMISSIE

van 23 september 2021

tot benoeming van de leden van het panel dat de Commissie bijstaat bij de selectie van kandidaten voor de uitoefening van de taken van leden van internationale investeringsgerechten

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 16 december 2020 heeft de Commissie Besluit C(2020) 8905 final vastgesteld tot instelling van een panel dat de Commissie moet bijstaan bij de selectie van kandidaten voor de uitoefening van de taken van leden van internationale investeringsgerechten, alsmede van kandidaten voor arbiterlijsten of andere internationale hoven en tribunalen (het “panel”).

(2)

Overeenkomstig Besluit C(2020) 8905 final heeft het panel tot doel te zorgen voor een strikt selectieproces en te zorgen voor de hoogste normen inzake onafhankelijkheid, onpartijdigheid en bekwaamheid van de geselecteerde personen.

(3)

Overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Besluit C(2020) 8905 final moet het panel bestaan uit vier leden, waarvan er één door de Commissie, één door de Raad, één door de lidstaten en één door het Europees Parlement wordt benoemd.

(4)

In januari 2021 heeft de Commissie een open oproep tot kandidaatstelling voor de door de Commissie voor te dragen kandidaat gepubliceerd (1).In de tussentijd hebben zowel het Europees Parlement als de Raad, samen met de lidstaten, hun procedures voor de selectie van hun respectieve kandidaten voor het panel uitgevoerd.

(5)

Op 17 maart 2021 heeft de voorzitter van het Europees Parlement de voorzitter van de Commissie in kennis gesteld van de namen van een vrouwelijke en een mannelijke kandidaat voor de voordracht van het Parlement in het panel, zodat de Commissie in haar benoemingsbesluit rekening kon houden met het algemene genderevenwicht van het panel.

(6)

Op 17 mei 2021 heeft de Commissie haar selectieprocedure afgerond.

(7)

Op 22 juli 2021 heeft de Raad de Commissie in kennis gesteld van de namen van de respectieve kandidaten van de Raad en van de lidstaten,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De volgende personen worden benoemd tot lid van het bij Besluit C(2020) 8905 final ingestelde panel:

1)

de heer Bruno Simma;

2)

mevrouw Inge Govaere;

3)

de heer Jan Klabbers;

4)

de heer Pavel Šturma.

Artikel 2

Overeenkomstig artikel 4, lid 6, van Besluit C(2020) 8905 final worden, na vaststelling door loting:

1)

mevrouw Inge Govaere en de heer Pavel Šturma benoemd voor een niet-verlengbare periode van zes jaar, te rekenen vanaf de datum van bekendmaking van dit besluit;

2)

de heer Bruno Simma en de heer Jan Klabbers benoemd voor een niet-verlengbare periode van negen jaar, te rekenen vanaf de datum van bekendmaking van dit besluit.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 23 september 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  Beschikbaar op https://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2021/january/tradoc_159356.01.2021.pdf