ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 258

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

64e jaargang
20 juli 2021


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn (EU) 2021/1187 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 inzake het stroomlijnen van maatregelen met het oog op een snellere voltooiing van het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-T)

1

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1188 van de Raad van 19 juli 2021 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2580/2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/138

14

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/1189 van de Commissie van 7 mei 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de productie en het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal van biologisch heterogeen materiaal van bepaalde genera of soorten ( 1 )

18

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1190 van de Commissie van 15 juli 2021 tot vaststelling van de technische specificaties van de gegevensvereisten voor het onderwerp ICT-gebruik en e-handel voor het referentiejaar 2022 overeenkomstig Verordening (EU) 2019/2152 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 )

28

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1191 van de Commissie van 19 juli 2021 tot verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof clopyralid overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie ( 1 )

37

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (GBVB) 2021/1192 van de Raad van 19 juli 2021 tot actualisering van de lijst van personen, groepen en entiteiten bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4 van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme, en tot intrekking van Besluit (GBVB) 2021/142

42

 

*

Besluit (GBVB) 2021/1193 van de Raad van 19 juli 2021 tot verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in Bosnië en Herzegovina en tot wijziging van Besluit (GBVB) 2019/1340

46

 

*

Besluit (GBVB) 2021/1194 van de Raad van 19 juli 2021 tot verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in Kosovo en tot wijziging van Besluit (GBVB) 2020/1135

48

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/1195 van de Commissie van 19 juli 2021 inzake de geharmoniseerde normen voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek die zijn opgesteld ter ondersteuning van Verordening (EU) 2017/746 van het Europees Parlement en de Raad

50

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/1196 van de Commissie van 19 juli 2021 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/167 wat betreft geharmoniseerde normen voor bepaalde radartoepassingen voor bodem- en wandsondering, radiofrequentie-identificatieapparatuur, radioapparatuur voor Euroloop-spoorwegsystemen, genetwerkte korteafstandsapparatuur, draadloze industriële toepassingen en breedbandcommunicatieradioverbindingen voor schepen en offshore-installaties

53

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

RICHTLIJNEN

20.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 258/1


RICHTLIJN (EU) 2021/1187 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 7 juli 2021

inzake het stroomlijnen van maatregelen met het oog op een snellere voltooiing van het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-T)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 172,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4) voorziet in een gemeenschappelijk kader voor de verwezenlijking van moderne, interoperabele netwerken in de Unie die ten dienste staan van haar burgers, met als doel de sociale, economische en territoriale cohesie van de Unie te bevorderen en bij te dragen aan de totstandbrenging van een eengemaakte Europese vervoers- en mobiliteitsruimte, waarbij de interne markt wordt versterkt. Het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-T) bevat een tweelagige structuur en bestaat uit een uitgebreid netwerk en een kernnetwerk. Het uitgebreide netwerk zorgt voor de ontsluiting van alle regio’s in de Unie, terwijl het kernnetwerk bestaat uit de delen van het uitgebreide netwerk die voor de Unie van het grootste strategisch belang zijn. Verordening (EU) nr. 1315/2013 voorziet in bindende termijnen voor de voltooiing: 2030 voor het kernnetwerk en 2050 voor het uitgebreide netwerk, met name door voorrang te geven aan grensoverschrijdende verbindingen, door de interoperabiliteit te verbeteren en door bij te dragen aan de multimodale integratie van de vervoersinfrastructuur van de Unie.

(2)

Niettegenstaande de noodzaak om het TEN-T te voltooien en in weerwil van de bindende termijnen daarvoor, is in de praktijk gebleken dat vele investeringen die strekken tot de voltooiing van het TEN-T met meerdere, verschillende en complexe vergunningsprocedures, grensoverschrijdende aanbestedingsprocedures en andere procedures worden geconfronteerd. Deze situatie brengt de tijdige uitvoering van projecten in het gedrang en leidt in veel gevallen tot aanzienlijke vertragingen en hogere kosten. Voorts kan er onzekerheid ontstaan voor initiatiefnemers en potentiële particuliere investeerders, wat in bepaalde gevallen zelfs ertoe kan leiden dat projecten niet zoals aanvankelijk gepland worden uitgevoerd. Deze richtlijn beoogt die kwesties aan te pakken en de gelijktijdige en tijdige voltooiing van het TEN-T mogelijk te maken door middel van geharmoniseerde maatregelen op Unieniveau. Bij het opstellen van hun nationale plannen en programma’s moeten de lidstaten rekening houden met de ontwikkeling van het TEN-T, overeenkomstig artikel 49, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1315/2013.

(3)

Deze richtlijn moet betrekking hebben op projectgerelateerde procedures, waaronder die welke verband houden met de milieueffectbeoordeling. Deze richtlijn mag echter geen afbreuk doen aan stadsplanning of ruimtelijke ordening, aan procedures in verband met het toekennen van overheidsopdrachten, en aan niet-projectgerelateerde maatregelen op strategisch niveau, zoals strategische milieubeoordelingen, begrotingsplanning door overheden en nationale of regionale vervoersplannen. Teneinde de vergunningsprocedures efficiënter te maken en te zorgen voor een kwaliteitsvolle projectdocumentatie moeten initiatiefnemers de voorbereidende werkzaamheden, zoals voorafgaande studies en verslagen, vóór het begin van de vergunningsprocedure verrichten. Deze richtlijn mag niet van toepassing zijn op procedures voor een administratieve beroepsinstantie of een hof of rechtbank.

(4)

Deze richtlijn moet van toepassing zijn op projecten die deel uitmaken van de in de bijlage bij deze richtlijn opgesomde vooraf bepaalde segmenten van het kernnetwerk en op andere projecten op de kernnetwerkcorridors met een totale kostprijs van meer dan 300 000 000 EUR. Projecten met een hogere kostprijs zijn vaak van strategisch belang voor de verwezenlijking van de Uniestrategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en dragen bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van Verordening (EU) nr. 1315/2013. De kernnetwerkcorridors worden vastgesteld aan de hand van de in Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5) opgenomen tracés en de in Verordening (EU) nr. 1315/2013 opgenomen kaarten van het kernnetwerk. De technische achtergrond voor deze kaarten komt uit het interactieve geografische en technische informatiesysteem voor het TEN-T (TENtec), waarin de trans-Europese vervoersinfrastructuur meer in detail is beschreven.

(5)

Projecten die uitsluitend betrekking hebben op telematicatoepassingen, nieuwe technologieën en innovatie moeten buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn blijven, aangezien de uitrol daarvan niet beperkt is tot het kernnetwerk.

(6)

De lidstaten kunnen deze richtlijn echter toepassen op andere projecten op het kernnetwerk en het uitgebreide netwerk, met inbegrip van projecten die uitsluitend betrekking hebben op telematicatoepassingen, nieuwe technologieën en innovatie, teneinde een geharmoniseerde aanpak voor vervoersinfrastructuurprojecten te verwezenlijken. De bekendmaking, door de nationale autoriteiten, van lijsten van afzonderlijke projecten die onder deze richtlijn vallen, kan initiatiefnemers meer transparantie bieden ten aanzien van lopende en toekomstige werkzaamheden aan het TEN-T.

(7)

Gezien de verschillende milieueffectbeoordelingen waarin het toepasselijke Unierecht en nationale recht voorzien en die noodzakelijk zijn voor de afgifte van vergunningen voor projecten op het kernnetwerk, moeten de lidstaten, waar dat haalbaar en passend is, voorzien in een vereenvoudigde procedure die aan de voorschriften van dat Unierecht en dat nationale recht voldoet, om bij te dragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van deze richtlijn voor een betere stroomlijning van maatregelen.

(8)

Onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallende projecten moeten in voorkomend geval voorrang krijgen. Dit kan onder meer worden bereikt door kortere termijnen, gelijktijdige procedures of beperkte beroepstermijnen, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de doelstellingen van andere horizontale beleidsgebieden, zoals milieubeleid ter vermijding, voorkoming, beperking of compensatie van nadelige gevolgen voor het milieu ook worden gehaald overeenkomstig het Unie- en nationale recht. In de rechtskaders van veel lidstaten wordt voorrang gegeven aan bepaalde categorieën van projecten die van strategisch belang zijn voor de economie. Wanneer een nationaal rechtskader voorziet in een dergelijke voorrangsregeling moet deze automatisch gelden voor onder deze richtlijn vallende projecten. Niettemin moet het de lidstaten worden toegestaan voor een beperkt aantal projecten specifieke vergunningsprocedures te testen, om de mogelijke uitbreiding ervan tot andere projecten te beoordelen. Gedurende deze testperiode mag de betrokken lidstaat niet worden verplicht die testprocedures op andere onder deze richtlijn vallende projecten toe te passen.

(9)

Om een duidelijk beheer van de volledige procedure mogelijk te maken en ervoor te zorgen dat er voor de initiatiefnemers een aanspreekpunt is, moeten projecten op de kernnetwerkcorridors worden ondersteund door efficiënte vergunningsprocedures. Daartoe moeten de lidstaten een of meer bevoegde instanties aanwijzen naargelang hun nationale rechtskaders, hun bestuurlijke organisatie en de betrokken projecttypes. Wanneer een lidstaat meerdere instanties aanwijst, moet hij ervoor zorgen dat voor een bepaald project en een bepaalde vergunningsprocedure slechts één instantie wordt aangewezen.

(10)

De aanwijzing van een instantie die als aanspreekpunt voor de initiatiefnemer optreedt, moet de procedures minder complex, efficiënter en transparanter maken. Dit moet in voorkomend geval ook de samenwerking tussen de lidstaten versterken. De procedures moeten de daadwerkelijke samenwerking tussen initiatiefnemers en de aangewezen instantie bevorderen.

(11)

De aangewezen instantie kan onder meer worden belast met taken in verband met de coördinatie en de goedkeuring, overeenkomstig het Unie- en nationale recht, van specifieke projecten voor de wederopbouw van de infrastructuur op het kernnetwerk bij natuurrampen of door de mens veroorzaakte rampen.

(12)

De bij deze richtlijn vastgestelde procedure mag geen beletsel vormen voor de naleving van de vereisten van het internationale recht en het Unierecht, waaronder die ter bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid. Deze richtlijn mag er niet toe leiden dat de normen die de nadelige gevolgen voor het milieu moeten vermijden, voorkomen, beperken of compenseren, minder streng worden.

(13)

Gezien de urgentie van de voltooiing van het kernnetwerk moet de vereenvoudiging van de vergunningsprocedures gepaard gaan met een termijn voor procedures die leiden tot de vaststelling van een vergunningsbesluit voor de bouw van de vervoersinfrastructuur. Die termijn moet aansporen tot een efficiëntere afhandeling van procedures en mag in geen geval afbreuk doen aan de strenge Unienormen inzake milieubescherming en publieke inspraak. De termijn voor vergunningsprocedures moet in naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen worden verlengd, ook bij onvoorzienbare omstandigheden of indien noodzakelijk voor de bescherming van het milieu. De verlenging kan bijvoorbeeld worden uitgedrukt als een periode of aangegeven door te verwijzen naar een datum of een zekere toekomstige gebeurtenis. De verlengde termijn mag met name niet de tijd omvatten die nodig is om administratieve of gerechtelijke beroepsprocedures te voeren of om te verzoeken aan een rechterlijke instantie om maatregelen of voorzieningen te treffen. De lidstaten mogen niet verantwoordelijk worden gesteld indien het niet-naleven van de termijn is toe te schrijven aan de initiatiefnemer, bijvoorbeeld indien hij de in het nationaal recht gestelde termijnen of de door de aangewezen instantie vastgestelde indicatieve termijnen niet in acht heeft genomen of indien hij met onnodige vertraging heeft gehandeld.

(14)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat beroepsprocedures waarbij de materiële of formele rechtmatigheid van een vergunningsbesluit wordt betwist, zo efficiënt mogelijk worden afgehandeld.

(15)

TEN-T-infrastructuurprojecten waarbij twee of meer lidstaten betrokken zijn, staan voor bijzondere uitdagingen wat de coördinatie van de vergunningsprocedures betreft. Daarom moeten de aangewezen instanties van de betrokken lidstaten samenwerken om hun tijdschema’s te coördineren en een gezamenlijk tijdschema vaststellen voor de vergunningsprocedure, voor zover die coördinatie van hun tijdschema’s en die vaststelling van een gezamenlijk tijdschema mogelijk en passend zijn gezien de staat van voorbereiding of rijpheid van het project, hetgeen vooral afhangt van de initiatiefnemer, en met name van de datum waarop de initiatiefnemer het project aan de aangewezen instantie van elk van die lidstaten heeft gemeld.

(16)

De in overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1315/2013 aangewezen Europese coördinatoren moeten over de relevante procedures worden geïnformeerd om de synchronisatie en voltooiing ervan te vergemakkelijken met het oog op de tijdige voltooiing van het kernnetwerk uiterlijk in 2030.

(17)

Wanneer het TEN-T tot derde landen wordt uitgebreid, in overeenstemming met de indicatieve kaarten in Verordening (EU) nr. 1315/2013, moet die derde landen worden verzocht om, in voorkomend geval, soortgelijke regels toe te passen als die waarin deze richtlijn voorziet.

(18)

Overheidsopdrachten voor grensoverschrijdende projecten moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de Verdragen en, indien van toepassing, Richtlijn 2014/24/EU (6) of 2014/25/EU (7) van het Europees Parlement en de Raad. Om een efficiënte uitvoering van de grensoverschrijdende kernnetwerkprojecten te waarborgen, moeten overheidsopdrachten die door één gezamenlijke entiteit worden uitgevoerd, onder het nationaal recht van één lidstaat vallen. In afwijking van het recht van de Unie inzake overheidsopdrachten moeten in beginsel het nationale recht van de lidstaat waar de gezamenlijke entiteit zijn statutaire zetel heeft, worden toegepast. Het moet ook mogelijk blijven door middel van een intergouvernementele overeenkomst te bepalen welk nationaal recht van toepassing is. Voor overheidsopdrachten die worden uitgevoerd door een dochteronderneming van een gezamenlijke entiteit, moet die dochteronderneming het nationale recht van één van de betrokken lidstaten toepassen, wat het op de gezamenlijke entiteit van toepassing zijnde nationale recht kan zijn. Ter wille van de rechtszekerheid moeten de huidige aanbestedingsstrategieën van toepassing blijven op een gezamenlijke entiteit die vóór de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn is opgericht.

(19)

De Commissie is niet stelselmatig betrokken bij de vergunning van afzonderlijke projecten. In sommige gevallen moeten bepaalde aspecten van de projectvoorbereiding echter op Unieniveau worden goedgekeurd. Indien de Commissie bij de procedures betrokken is, geeft zij voorrang aan Unieprojecten en biedt zij initiatiefnemers zekerheid. In sommige gevallen is de goedkeuring van staatssteun vereist. Onverminderd de in deze richtlijn vastgestelde termijnen en overeenkomstig de code van beste praktijken voor een goed verloop van de staatssteunprocedures moeten de lidstaten de Commissie kunnen verzoeken om projecten op het kernnetwerk die zij prioritair achten, te behandelen door meer voorspelbare termijnen toe te passen als onderdeel van een portefeuillebenadering of een onderling overeengekomen planning.

(20)

De uitvoering van infrastructuurprojecten op het kernnetwerk moet ook worden ondersteund door richtsnoeren van de Commissie die meer duidelijkheid verschaffen over de uitvoering van bepaalde projecten met inachtneming van het acquis van de Unie. In dit verband biedt de mededeling van de Commissie van 27 april 2017 getiteld “Een actieplan voor de natuur, de mensen en de economie”, richtsnoeren en verduidelijking over de wijze waarop aan Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en van de Raad (8) en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (9) moet worden voldaan. Om ervoor te zorgen dat publieke middelen zo goed mogelijk worden besteed moeten projecten op directe bijstand kunnen rekenen bij aanbestedingsprocedures.

(21)

Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk het stroomlijnen van maatregelen ter bevordering van het TEN-T, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de behoefte aan het versterken van het kader voor de vergunningsprocedures voor TEN-T-projecten door geharmoniseerde acties op Unieniveau beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(22)

Ter wille van de rechtszekerheid mag deze richtlijn niet van toepassing zijn op vergunningsprocedures die zijn gestart vóór de datum van omzetting van deze richtlijn,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Deze richtlijn is van toepassing op de vergunningsprocedures die nodig zijn om de uitvoering goed te keuren van:

a)

projecten die deel uitmaken van de in de bijlage vermelde vooraf bepaalde segmenten van het kernnetwerk;

b)

andere projecten op de kernnetwerkcorridors, als vastgesteld op grond van artikel 44, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1315/2013, met een totale kostprijs van meer dan 300 000 000 EUR,

met uitzondering van projecten die uitsluitend betrekking hebben op telematicatoepassingen, nieuwe technologieën en innovatie in de zin van de artikelen 31 en 33 van die verordening.

Deze richtlijn is ook van toepassing op overheidsopdrachten voor onder deze richtlijn vallende grensoverschrijdende projecten.

2.   De lidstaten kunnen besluiten deze richtlijn van toepassing te maken op andere projecten op het kernnetwerk en het uitgebreide netwerk, met inbegrip van projecten die uitsluitend betrekking hebben op telematicatoepassingen, nieuwe technologieën en innovatie als bedoeld in lid 1. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van hun besluit.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1)

“vergunningsbesluit”: een besluit of een reeks besluiten, dat/die van bestuurlijke aard kan/kunnen zijn, die tegelijkertijd of opeenvolgend zijn genomen door een instantie of instanties van een lidstaat, met uitzondering van administratieve en gerechtelijke beroepsinstanties, overeenkomstig een nationaal rechtsstelsel en bestuursrecht, en waarbij wordt bepaald of een initiatiefnemer het project in het betrokken geografisch gebied mag uitvoeren, onverminderd besluiten die in het kader van een administratieve of gerechtelijke beroepsprocedure worden genomen;

2)

“vergunningsprocedure”: een procedure die voor een onder deze richtlijn vallend afzonderlijk project moet worden gevolgd om een door de instantie of instanties van een lidstaat op grond van het Unierecht of het nationale recht vereist vergunningsbesluit te verkrijgen, met uitzondering van stadsplanning of ruimtelijke ordening, procedures in verband met het toekennen van overheidsopdrachten, en van maatregelen op strategisch niveau die geen betrekking hebben op een specifiek project, zoals een strategische milieubeoordeling, een begrotingsplanning door overheden of nationale of regionale vervoersplannen;

3)

“project”: een voorstel voor de bouw, aanpassing of wijziging van een bepaald deel van de vervoersinfrastructuur, dat gericht is op de verbetering van de capaciteit, de veiligheid en de efficiëntie van die infrastructuur en waarvan de uitvoering moet worden goedgekeurd door middel van een vergunningsbesluit;

4)

“grensoverschrijdend project”: een project dat een grensoverschrijdend segment tussen twee of meer lidstaten bestrijkt;

5)

“initiatiefnemer”: de aanvrager van een vergunning voor de uitvoering van een project of de overheidsinstantie die het initiatief neemt voor een project;

6)

“aangewezen instantie”: de instantie die optreedt als aanspreekpunt voor de initiatiefnemer en de efficiënte en gestructureerde uitvoering van vergunningsprocedures overeenkomstig deze richtlijn faciliteert;

7)

“gezamenlijke instantie”: een instantie die in onderlinge overeenstemming tussen twee of meer lidstaten is opgericht om de op grensoverschrijdende projecten betrekking hebbende vergunningsprocedures te faciliteren, met inbegrip van door aangewezen instanties opgerichte gezamenlijke instanties, wanneer die aangewezen instanties door de lidstaten zijn gemachtigd tot het oprichten van gezamenlijke instanties.

Artikel 3

Prioritaire status

1.   De lidstaten trachten ervoor te zorgen dat alle bij de vergunningsprocedure betrokken instanties, met inbegrip van de aangewezen instantie en met uitzondering van hoven en rechtbanken, voorrang geven aan onder deze richtlijn vallende projecten.

2.   Wanneer het nationale recht voorziet in specifieke vergunningsprocedures voor prioritaire projecten, zorgen de lidstaten ervoor, onverminderd de doelstellingen, vereisten en termijnen van deze richtlijn, dat de binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallende projecten overeenkomstig die procedures worden behandeld. Dit belet de lidstaten niet om voor een beperkt aantal projecten specifieke vergunningsprocedures te testen om de mogelijke uitbreiding ervan tot andere projecten te beoordelen, zonder dat zij dergelijke procedures hoeven toe te passen op onder deze richtlijn vallende projecten.

3.   Dit artikel laat eventuele begrotingsbesluiten onverlet.

Artikel 4

Aangewezen instantie

1.   Uiterlijk op 10 augustus 2023 wijst elke lidstaat op het passende bestuurlijke niveau de autoriteiten aan die als aangewezen instantie zullen optreden.

2.   In voorkomend geval kan een lidstaat naargelang het project, de projectcategorie, de vervoerswijze of het geografische gebied verschillende instanties als de aangewezen instantie aanwijzen. In dat geval zorgt de lidstaat ervoor dat er voor een bepaald project en voor een bepaalde vergunningsprocedure slechts één aangewezen instantie verantwoordelijk is.

3.   De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om initiatiefnemers gemakkelijk beschikbare informatie te verstrekken over de identiteit van de aangewezen instantie voor een bepaald project.

4.   De lidstaten kunnen de aangewezen instantie machtigen om het vergunningsbesluit te nemen.

Indien de aangewezen instantie gemachtigd is om het besluit te nemen overeenkomstig de eerste alinea, gaat deze na of alle vergunningen, besluiten en adviezen die met het oog op het vergunningsbesluit moeten worden verstrekt, werden verkregen en stelt zij de initiatiefnemer in kennis van het vergunningsbesluit.

5.   Indien de aangewezen instantie niet gemachtigd is om het vergunningsbesluit te nemen, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de initiatiefnemer in kennis wordt gesteld van de vaststelling van het vergunningsbesluit.

6.   De lidstaten kunnen de aangewezen instantie machtigen om overeenkomstig artikel 5, lid 1, indicatieve termijnen vast te stellen voor de verschillende tussenstappen van de vergunningsprocedure, onverminderd de in dat lid bedoelde termijn van vier jaar.

7.   De aangewezen instantie is belast met de volgende taken:

a)

optreden als informatieaanspreekpunt voor de initiatiefnemer en voor andere relevante instanties die betrokken zijn bij de procedure die leidt tot het vergunningsbesluit voor een bepaald project;

b)

mits het nationale recht dit vereist, het in artikel 6, lid 4, bedoelde gedetailleerde vergunningsschema aan de initiatiefnemer verstrekken, alsmede informatie over de met de vergunningsprocedures verband houdende indicatieve termijnen, binnen de in artikel 5, lid 1, bedoelde termijn van vier jaar;

c)

toezien op de duur van de vergunningsprocedure, en met name een eventuele verlenging van de in artikel 5, lid 4, bedoelde termijn registreren;

d)

op verzoek van de initiatiefnemer richtsnoeren verstrekken inzake de indiening van alle relevante informatie en documenten, waaronder alle vergunningen, besluiten en adviezen die met het oog op het vergunningsbesluit moeten worden verkregen en verstrekt.

De aangewezen instantie kan de initiatiefnemer ook richtsnoeren verstrekken over welke aanvullende informatie en/of documenten zouden moeten worden verstrekt bij afwijzing van de in artikel 6, lid 1, bedoelde kennisgeving.

8.   Lid 7 doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van andere bij de vergunningsprocedure betrokken autoriteiten en de mogelijkheid voor de initiatiefnemer om contact op te nemen met de individuele instanties voor de specifieke vergunningen, besluiten of adviezen die deel uitmaken van het vergunningsbesluit.

Artikel 5

Duur van de vergunningsprocedure

1.   De lidstaten voorzien in een vergunningsprocedure, met inbegrip van de tussentijdse termijnen voor die procedure, die niet langer mag duren dan vier jaar vanaf het begin van de vergunningsprocedure. De lidstaten kunnen de nodige maatregelen vaststellen om de beschikbare periode in verschillende eenheden op te delen, overeenkomstig het Unierecht en het nationale recht.

2.   De in lid 1 bedoelde termijn van vier jaar doet geen afbreuk aan de verplichtingen die voortvloeien uit het internationale en het Unierecht en omvat niet de perioden die nodig zijn voor de uitvoering van administratieve en gerechtelijke beroepsprocedures en voor verzoeken bij een hof of een rechtbank om maatregelen of voorzieningen te treffen, noch perioden die nodig zijn voor het uitvoeren van daaruit voortvloeiende besluiten, maatregelen of voorzieningen.

3.   De in lid 1 bedoelde termijn van vier jaar doet geen afbreuk aan het recht van een lidstaat om te bepalen dat de vergunningsprocedure middels de vaststelling van een specifieke nationale rechtshandeling dient te worden afgerond, in welk geval de procedure voor de vaststelling van die handeling in afwijking van lid 1 de termijn van vier jaar mag overschrijden, mits de voorbereidende werkzaamheden op basis waarvan de nationale rechtshandeling is vastgesteld, binnen die termijn van vier jaar worden beëindigd. De voorbereidende werkzaamheden worden geacht te zijn beëindigd wanneer de specifieke nationale wetgevingshandeling bij het nationale parlement wordt ingediend.

4.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat in naar behoren gemotiveerde gevallen een passende verlenging van de in lid 1 bedoelde termijn van vier jaar kan worden toegekend. De duur van de verlenging wordt per geval bepaald, wordt naar behoren gemotiveerd en het doel ervan is beperkt tot het voltooien van de vergunningsprocedure en het nemen van het vergunningsbesluit. Wanneer een dergelijke verlenging is toegestaan, wordt de initiatiefnemer in kennis gesteld van de redenen daarvoor. Een verdere verlenging kan één keer, onder dezelfde voorwaarden, worden toegekend.

5.   De lidstaten worden niet verantwoordelijk gesteld indien de in lid 1 bedoelde termijn van vier jaar, zoals verlengd overeenkomstig lid 4, niet in acht wordt genomen wanneer de vertraging te wijten is aan de initiatiefnemer.

Artikel 6

Organisatie van de vergunningsprocedure

1.   De initiatiefnemer stelt de aangewezen instantie of in voorkomend geval de overeenkomstig artikel 7, lid 2, opgerichte gezamenlijke instantie in kennis van het project. De kennisgeving van het project door de initiatiefnemer geldt als het begin van de vergunningsprocedure.

2.   Om gemakkelijker te kunnen beoordelen of het project rijp is, kunnen de lidstaten bepalen hoe gedetailleerd de informatie moet zijn die initiatiefnemers bij kennisgeving van een project moeten verstrekken, en welke documenten zij daarbij moeten indienen. Indien het project niet rijp is, wordt de kennisgeving uiterlijk vier maanden na de ontvangst van de kennisgeving afgewezen met een naar behoren gemotiveerd besluit.

3.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat initiatiefnemers algemene informatie ontvangen als richtsnoer voor de kennisgeving, die waar nodig is aangepast aan de betrokken vervoerswijze, en die informatie bevat over de vergunningen, besluiten en adviezen die vereist zijn voor de uitvoering van een project.

Die informatie omvat voor elke vergunning, elk besluit of elk advies het volgende:

a)

algemene informatie over de materiële reikwijdte en de mate van gedetailleerdheid van de informatie die de initiatiefnemer moet verstrekken;

b)

toepasselijke termijnen of, indien er geen termijnen zijn, indicatieve termijnen, en

c)

nadere gegevens van de autoriteiten en belanghebbenden die gewoonlijk betrokken zijn bij raadplegingen in verband met de verschillende vergunningen, besluiten en adviezen.

Die informatie is gemakkelijk toegankelijk voor alle betrokken initiatiefnemers, met name via elektronische of fysieke informatieportalen.

4.   Met het oog op het faciliteren van een succesvolle kennisgeving kunnen de lidstaten vereisen dat de aangewezen instantie, wanneer een initiatiefnemer daarom verzoekt, een gedetailleerd vergunningsschema opstelt dat de volgende, op het afzonderlijke project toegesneden informatie bevat:

a)

de afzonderlijke fasen van de procedure en de toepasselijke termijnen of, indien er geen termijnen zijn, indicatieve termijnen;

b)

de materiële reikwijdte en de mate van gedetailleerdheid van de informatie die door de initiatiefnemer moet worden ingediend;

c)

een lijst met vergunningen, besluiten en adviezen die tijdens de vergunningsprocedure door de initiatiefnemer moeten worden verkregen overeenkomstig het Unierecht en het nationale recht;

d)

de nadere gegevens van de instanties en belanghebbenden die bij de respectieve verplichtingen, onder meer tijdens de formele fase van de openbare raadpleging, moeten worden betrokken.

5.   Het gedetailleerde vergunningsschema blijft geldig tijdens de vergunningsprocedure. Elke wijziging van het gedetailleerde vergunningsschema wordt naar behoren gemotiveerd.

6.   De aangewezen instantie kan de initiatiefnemer op zijn verzoek de informatie ter aanvulling van de in lid 4 bedoelde elementen verstrekken.

7.   Wanneer de initiatiefnemer het volledige projectaanvraagdossier heeft ingediend, wordt het vergunningsbesluit binnen de in artikel 5, lid 1, bedoelde termijn genomen.

8.   De bij de vergunningsprocedure betrokken instanties stellen de aangewezen instantie ervan in kennis dat de vereiste vergunningen, besluiten, adviezen of het vergunningsbesluit zijn afgegeven.

Artikel 7

Coördinatie van grensoverschrijdende vergunningsprocedures

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat, voor projecten waarbij twee of meer lidstaten betrokken zijn, de aangewezen instanties van die lidstaten samenwerken om hun tijdschema’s te coördineren en een gezamenlijke planning voor de vergunningsprocedure overeen te komen.

2.   Voor grensoverschrijdende projecten kan een gezamenlijke instantie worden opgericht.

3.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de overeenkomstig artikel 45 van Verordening (EU) nr. 1315/2013 aangewezen Europese coördinatoren informatie ontvangen over de vergunningsprocedures en dat de Europese coördinatoren contacten tussen de aangewezen instanties kunnen faciliteren in het kader van de vergunningsprocedures voor projecten waarbij twee of meer lidstaten betrokken zijn.

4.   Indien de in artikel 5, lid 1, bedoelde termijn niet wordt nageleefd, verstrekken de lidstaten de betrokken Europese coördinatoren op verzoek informatie over de maatregelen die zij hebben genomen of voornemens zijn te nemen om de vergunningsprocedure met zo weinig mogelijk vertraging af te ronden.

Artikel 8

Overheidsopdrachten voor grensoverschrijdende projecten

1.   Indien aanbestedingsprocedures worden uitgevoerd door een gezamenlijke entiteit in een grensoverschrijdend project, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de gezamenlijke entiteit het nationale recht van één van die lidstaten toepast en, in afwijking van de Richtlijnen 2014/24/EU en 2014/25/EU, wordt dat recht bepaald overeenkomstig artikel 39, lid 5, punt a), van Richtlijn 2014/24/EU of artikel 57, lid 5, punt a), van Richtlijn 2014/25/EU, naargelang het geval, tenzij in een overeenkomst tussen de deelnemende lidstaten anders is bepaald. Die overeenkomst voorziet in elk geval in de toepassing van het nationaal recht van één lidstaat op de aanbestedingsprocedures die door een gezamenlijke entiteit worden uitgevoerd.

2.   Voor overheidsopdrachten die worden uitgevoerd door een dochteronderneming van een gezamenlijke entiteit, nemen de betrokken lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de dochteronderneming het nationale recht van één van de lidstaten toepast. In dit verband kunnen de betrokken lidstaten besluiten dat de dochteronderneming het op de gezamenlijke entiteit toepasselijke nationale recht moet toepassen.

Artikel 9

Overgangsbepalingen

1.   Deze richtlijn is niet van toepassing op projecten waarvoor de vergunningsprocedures zijn begonnen vóór 10 augustus 2023.

2.   Artikel 8 is enkel van toepassing op contracten waarvoor een oproep tot mededinging is verzonden of, in gevallen waarin niet in een oproep tot mededinging is voorzien, contracten waarvoor de aanbestedende dienst of instantie de aanbestedingsprocedure is begonnen na 10 augustus 2023.

3.   Artikel 8 is niet van toepassing op een vóór 9 augustus 2021 opgerichte gezamenlijke entiteit indien de aanbestedingsprocedures van die entiteit beheerst blijven door het recht dat op die datum van toepassing is op haar aanbestedingen.

Artikel 10

Verslaglegging

1.   Voor het eerst uiterlijk op 10 februari 2027, en vervolgens op regelmatige tijdstippen, brengt de Commissie verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering van deze richtlijn en de resultaten daarvan.

2.   Het verslag is gebaseerd op informatie die om de twee jaar en voor het eerst uiterlijk op 10 augustus 2026 door de lidstaten moet worden verstrekt over het aantal onder deze richtlijn vallende vergunningsprocedures, de gemiddelde duur van de vergunningsprocedures, het aantal vergunningsprocedures dat de termijn overschrijdt en de oprichting van een gezamenlijke instantie tijdens de verslagperiode.

Artikel 11

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 10 augustus 2023 te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De methoden voor het maken van een dergelijke verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste nationaalrechtelijke bepalingen mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 12

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 7 juli 2021.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D.M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

A. LOGAR


(1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 269.

(2)  PB C 168 van 16.5.2019, blz. 91.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 februari 2019 (PB C 449 van 23.12.2020, blz. 576) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 14 juni 2021 (PB C 273 van 8.7.2021, blz. 1). Standpunt van het Europees Parlement van 6 juli 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk en tot intrekking van Besluit nr. 661/2010/EU (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 680/2007 en (EG) nr. 67/2010 (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 129).

(6)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).

(7)  Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).

(8)  Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).

(9)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7)


BIJLAGE

Vooraf bepaalde segmenten van grensoverschrijdende verbindingen en ontbrekende schakels in de kernnetwerkcorridors [als bedoeld in artikel 1, lid 1, punt a)]

“Atlantische” kernnetwerkcorridor

Grensoverschrijdende verbindingen

Évora-Mérida

Spoor

Vitoria-Gasteiz-San Sebastian-Bayonne-Bordeaux

Aveiro-Salamanca

Dourorivier (Via Navegável do Douro)

Binnenwateren

Ontbrekende schakels

Interoperabele lijnen op het Iberisch schiereiland, niet op UIC-breedte

Spoor

Kernnetwerkcorridor “Oostzee-Adriatische Zee”

Grensoverschrijdende verbindingen

Katowice/Opole-Ostrava-Brno

Katowice-Žilina

Bratislava-Wien

Graz-Maribor

Venezia-Trieste-Divača-Ljubljana

Spoor

Katowice-Žilina

Brno-Wien

Weg

Ontbrekende schakels

Gloggnitz-Mürzzuschlag: Semmeringbasistunnel

Graz-Klagenfurt: Koralmspoorlijn en tunnel

Koper-Divača

Spoor

Kernnetwerkcorridor “Middellandse Zeegebied”

Grensoverschrijdende verbindingen

Barcelona-Perpignan

Spoor

Lyon-Torino: basistunnel en toegangswegen

Nice-Ventimiglia

Venezia-Trieste-Divača-Ljubljana

Ljubljana-Zagreb

Zagreb-Budapest

Budapest-Miskolc-grens met Oekraïne

Lendava-Letenye

Weg

Vásárosnamény-grens met Oekraïne

Ontbrekende schakels

Almería-Murcia

Spoor

Interoperabele lijnen op het Iberisch schiereiland, niet op UIC-breedte

Perpignan-Montpellier

Koper-Divača

Rijeka-Zagreb

Milano-Cremona-Mantova-Porto Levante/Venezia-Ravenna/Trieste

Binnenwateren

Kernnetwerkcorridor “Noordzee-Oostzee”

Grensoverschrijdende verbindingen

Tallinn-Riga-Kaunas-Warschau: nieuwe volledig interoperabele Baltica-spoorlijn op UIC-breedte

Spoor

Świnoujście/Szczecin-Berlin

Spoor en binnenwateren

De “Via Baltica” corridor EE-LV-LT-PL

Weg

Ontbrekende schakels

Kaunas-Vilnius: deel van de nieuwe volledig interoperabele Baltica-spoorlijn op UIC-breedte

Spoor

Warszawa/Idzikowice-Poznań/Wrocław, inclusief verbindingen met de geplande Central Transport Hub

Nord-Ostsee-Kanal

Binnenwateren

Berlin-Magdeburg-Hannover; Mittellandkanal; Westelijke Duitse kanalen

Rijn, Waal

Noordzeekanaal, IJssel, Twentekanaal

Kernnetwerkcorridor “Noordzee-Middellandse Zee”

Grensoverschrijdende verbindingen

Brussel of Bruxelles-Luxembourg-Strasbourg

Spoor

Terneuzen-Gent

Binnenwateren

Seine-Scheldenetwerk en de daarmee verbonden stroomgebieden van de Seine, Schelde en Maas

Rijn-Scheldecorridor

Ontbrekende schakels

Albertkanaal/Canal Albert en Kanaal Bocholt-Herentals

Binnenwateren

Kernnetwerkcorridor “Oriënt/Oostelijke Middellandse Zee”

Grensoverschrijdende verbindingen

Dresden-Praha/Kolín

Spoor

Wien/Bratislava-Budapest

Békéscsaba-Arad-Timișoara

Craiova-Calafat-Vidin-Sofia-Thessaloniki

Sofia-grens met Servië/grens met MK

Grens met Turkije-Alexandroúpoli

Grens met MK-Thessaloniki

Ioannina-Kakavia (grens met Albanië)

Weg

Drobeta Turnu Severin/Craiova-Vidin-Montana

Sofia-grens met Servië

Hamburg-Dresden-Praha-Pardubice

Binnenwateren

Ontbrekende schakels

Igoumenitsa-Ioannina

Spoor

Praha-Brno

Thessaloniki-Kavala-Alexandroúpoli

Timişoara-Craiova

Kernnetwerkcorridor “Rijn-Alpen”

Grensoverschrijdende verbindingen

Zevenaar-Emmerich-Oberhausen

Spoor

Karlsruhe-Basel

Milano/Novara-grens met Zwitserland

Basel-Antwerpen/Rotterdam-Amsterdam

Binnenwateren

Ontbrekende schakels

Genova-Tortona/Novi Ligure

Spoor

Zeebrugge-Gent

Kernnetwerkcorridor “Rijn-Donau”

Grensoverschrijdende verbindingen

München-Praha

Spoor

Nürnberg-Plzeň

München-Mühldorf-Freilassing-Salzburg

Strasbourg-Kehl Appenweier

Hranice-Žilina

Košice-grens met Oekraïne

Wien-Bratislava/Budapest

Bratislava-Budapest

Békéscsaba-Arad-Timișoara-grens met Servië

București-Giurgiu-Rousse

Donau (Kehlheim-Constanța/Midia/Sulina) en de daarmee verbonden stroomgebieden van de Váh, de Sava en de Tisza

Binnenwateren

Zlín-Žilina

Weg

Timișoara-grens met Servië

Ontbrekende schakels

Stuttgart-Ulm

Spoor

Salzburg-Linz

Craiova-București

Arad-Sighișoara-Brașov-Predeal

Kernnetwerkcorridor “Scandinavië-Middellandse Zee”

Grensoverschrijdende verbindingen

Grens met Rusland-Helsinki

Spoor

København-Hamburg: Toegangswegen tot de vaste Fehmarnbeltverbinding

München-Wörgl-Innsbruck-Fortezza-Bolzano-Trento-Verona: Brennerbasistunnel en toegangswegen

Göteborg-Oslo

København-Hamburg: Vaste Fehmarnbeltverbinding

Spoor/weg


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

20.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 258/14


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/1188 VAN DE RAAD

van 19 juli 2021

tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2580/2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/138

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 2580/2001 van de Raad van 27 december 2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme (1), en met name artikel 2, lid 3,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 5 februari 2021 Uitvoeringsverordening (EU) 2021/138 (2) vastgesteld tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2580/2001, waarbij een geactualiseerde lijst van personen, groepen en entiteiten waarop Verordening (EG) nr. 2580/2001 van toepassing is (“de lijst”), werd vastgesteld.

(2)

De Raad heeft, voor zover dit praktisch mogelijk was, voor alle personen, groepen en entiteiten in een motivering toegelicht waarom zij op de lijst zijn geplaatst.

(3)

Via een in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte kennisgeving heeft de Raad aan de op de lijst geplaatste personen, groepen en entiteiten meegedeeld dat hij besloten heeft hen daarop te handhaven. Tevens heeft de Raad de betrokken personen, groepen en entiteiten laten weten dat zij de Raad kunnen verzoeken de motivering voor hun plaatsing op de lijst mee te delen, voor zover dat nog niet is gebeurd.

(4)

De Raad heeft de lijst geëvalueerd, zoals vereist is volgens artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2580/2001. Bij die evaluatie heeft de Raad rekening gehouden met de opmerkingen die door de betrokkenen zijn ingediend, en met de geactualiseerde informatie die is ontvangen van de bevoegde nationale instanties over de status van de op de lijst geplaatste personen en entiteiten op nationaal niveau.

(5)

De Raad heeft zich ervan vergewist dat de bevoegde instanties als bedoeld in artikel 1, lid 4, van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB van de Raad (3) ten aanzien van alle personen, groepen en entiteiten op de lijst besluiten hebben genomen waaruit blijkt dat zij betrokken zijn geweest bij terroristische daden in de zin van artikel 1, leden 2 en 3, van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB. De Raad is ook tot de conclusie gekomen dat de personen, groepen en entiteiten waarop de artikelen 2, 3 en 4 van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB van toepassing zijn, onderworpen moeten blijven aan de in Verordening (EG) nr. 2580/2001 vastgestelde specifieke beperkende maatregelen.

(6)

De lijst moet dienovereenkomstig worden geactualiseerd en Uitvoeringsverordening (EU) 2021/138 moet worden ingetrokken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2580/2001 bedoelde lijst is opgenomen in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/138 wordt ingetrokken.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 juli 2021.

Voor de Raad

De voorzitter

J. PODGORŠEK


(1)  PB L 344 van 28.12.2001, blz. 70.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2021/138 van de Raad van 5 februari 2021 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2580/2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1128 (PB L 43 van 8.2.2021, blz. 1).

(3)  Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB van de Raad van 27 december 2001 betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme (PB L 344 van 28.12.2001, blz. 93).


BIJLAGE

LIJST VAN PERSONEN, GROEPEN EN ENTITEITEN BEDOELD IN ARTIKEL 1

I.   PERSONEN

1.

ABDOLLAHI Hamed (alias Mustafa Abdullahi), geboren op 11.8.1960 in Iran. Paspoortnummer: D9004878.

2.

AL-NASSER, Abdelkarim Hussein Mohamed, geboren in Al Ihsa (Saudi-Arabië), Saudisch onderdaan.

3.

AL YACOUB, Ibrahim Salih Mohammed, geboren op 16.10.1966 in Tarut (SaudiArabië), Saudisch onderdaan.

4.

ARBABSIAR Manssor (alias Mansour Arbabsiar), geboren op 6.3.1955 of 15.3.1955 in Iran, Iraans en Amerikaans onderdaan. Paspoortnummer: C2002515 (Iran). Paspoortnummer: 477845448 (VS). Nummer nationaal identiteitsbewijs: 07442833, vervaldatum 15.3.2016 (Amerikaans rijbewijs).

5.

ASSADI Assadollah, geboren op 22.12.1971 in Teheran (Iran), Iraans onderdaan. Nummer Iraans diplomatiek paspoort: D9016657.

6.

BOUYERI, Mohammed (alias Abu ZUBAIR, alias SOBIAR, alias Abu ZOUBAIR), geboren op 8.3.1978 in Amsterdam (Nederland).

7.

EL HAJJ, Hassan, geboren op 22.3.1988 in Zaghdraiya, Sidon (Libanon), Canadees onderdaan. Paspoortnummer: JX446643 (Canada).

8.

HASHEMI MOGHADAM Saeid, geboren op 6.8.1962 in Teheran (Iran), Iraans onderdaan. Paspoortnummer: D9016290, geldig tot en met 4.2.2019.

9.

IZZ-AL-DIN, Hasan (alias GARBAYA, Ahmed, alias SA-ID, alias SALWWAN, Samir), Libanon, geboren in 1963 in Libanon, Libanees onderdaan.

10.

MELIAD, Farah, geboren op 5.11.1980 in Sydney (Australië), Australisch onderdaan. Paspoortnummer: M2719127 (Australië).

11.

MOHAMMED, Khalid Shaikh (alias ALI, Salem, alias BIN KHALID, Fahd Bin Adballah, alias HENIN, Ashraf Refaat Nabith, alias WADOOD, Khalid Adbul), geboren op 14.4.1965 of op 1.3.1964 in Pakistan. Paspoortnummer: 488555.

12.

ȘANLI, Dalokay (alias Sinan), geboren op 13.10.1976 in Pülümür (Turkije).

13.

SHAHLAI Abdul Reza (alias Abdol Reza Shala'i, alias Abd-al Reza Shalai, alias Abdorreza Shahlai, alias Abdolreza Shahla'i, alias Abdul-Reza Shahlaee, alias Hajj Yusef, alias Haji Yusif, alias Hajji Yasir, alias Hajji Yusif, alias Yusuf Abu-al-Karkh), geboren ca. 1957 in Iran. Adressen: 1) Kermanshah, Iran; 2) legerbasis Mehran, provincie Ilam, Iran.

14.

SHAKURI Ali Gholam, geboren ca. 1965 in Teheran, Iran.

II.   GROEPEN EN ENTITEITEN

1.

“Abu Nidal Organisation” (ANO) (alias “Fatah Revolutionaire Raad”, alias “Arabische Revolutionaire Brigades”, alias “Zwarte September”, alias “Revolutionaire Organisatie van Socialistische Moslims”).

2.

“Al-Aqsa Martelarenbrigade”.

3.

“Al-Aqsa e.V”.

4.

“Babbar Khalsa”.

5.

“Filipijnse communistische partij”, met inbegrip van het “Nieuw Volksleger” (“New People’s Army” — NPA), Filipijnen.

6.

Directoraat binnenlandse veiligheid van het Iraanse Ministerie voor Inlichtingen en Veiligheid.

7.

“Gama'a al-Islamiyya”, (alias “Al-Gama'a al-Islamiyya”) (“Islamitische Groep” — IG).

8.

“İslami Büyük Doğu Akıncılar Cephesi” (IBDA-C) (“Front van Voorvechters voor het Grote Islamitische Oosten”).

9.

“Hamas”, met inbegrip van “Hamas-Izz al-Din al-Qassem”.

10.

“Militaire vleugel van Hezbollah” (alias “Militaire vleugel van (respectievelijk) Hizballah, Hizbullah, Hizbollah, Hezballah, Hisbollah, Hizbu'llah, Hizb Allah”, alias “Raad van de Jihad” (en alle daaraan rapporterende eenheden, waaronder de Externe Veiligheidsorganisatie)).

11.

“Hizbul Mujahideen” (HM).

12.

“Khalistan Zindabad Force” (KZF).

13.

“Koerdische Arbeiderspartij” (PKK) (alias “KADEK”, alias “Kongra-Gel”).

14.

“Bevrijdingstijgers van Tamil Eelam” (“Liberation Tigers of Tamil Eelam” — LTTE).

15.

“Ejército de Liberación Nacional” (“Nationaal Bevrijdingsleger”).

16.

“Palestijnse Islamitische Jihad” (PIJ).

17.

“Volksfront voor de Bevrijding van Palestina” (“Popular Front for the Liberation of Palestine” — PFLP).

18.

“Volksfront voor de Bevrijding van Palestina — Algemeen Commando” (alias “PFLP — Algemeen Commando”).

19.

“Devrimci Halk Kurtuluș Partisi-Cephesi” (“DHKP/C”) (alias “Devrimci Sol” (“Revolutionair Links”), alias “Dev Sol” (“Revolutionair Volksbevrijdingsleger/-front/-partij”)).

20.

“Sendero Luminoso” (SL) (“Lichtend Pad”).

21.

“Teyrbazen Azadiya Kurdistan” (TAK) (alias “Koerdische Vrijheidsvalken”, alias “Koerdische Vrijheidshaviken”).

20.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 258/18


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2021/1189 VAN DE COMMISSIE

van 7 mei 2021

tot aanvulling van Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de productie en het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal van biologisch heterogeen materiaal van bepaalde genera of soorten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (1), en met name artikel 13, lid 3, en artikel 38, lid 8, punt a), ii),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) 2018/848 bepaalt dat exploitanten plantaardig teeltmateriaal van biologisch heterogeen materiaal in de handel moeten kunnen brengen zonder dat wordt voldaan aan de voorschriften voor de registratie en zonder dat wordt voldaan aan de certificeringscategorieën van prebasismateriaal, basismateriaal en gecertificeerd materiaal, of aan de kwaliteits-, gezondheids- en identiteitseisen voor de CAC-, standaard- of handelscategorieën, zoals vervat in de Richtlijnen 66/401/EEG (2), 66/402/EEG (3), 68/193/EEG (4), 98/56/EG (5), 2002/53/EG (6), 2002/54/EG (7), 2002/55/EG (8), 2002/56/EG (9), 2002/57/EG (10), 2008/72/EG (11) en 2008/90/EG (12) van de Raad of in uit hoofde van die richtlijnen vastgestelde handelingen. Zij bepaalt ook dat bij het in de handel brengen moet worden voldaan aan de door de Commissie vastgestelde geharmoniseerde vereisten.

(2)

Om tegemoet te komen aan de behoeften van de exploitanten en de consumenten van plantaardig teeltmateriaal van biologisch heterogeen materiaal met betrekking tot de identiteit, de gezondheid en de kwaliteit van dergelijk materiaal, moeten voorschriften worden vastgesteld inzake de beschrijving, minimale kwaliteitsvereisten voor partijen zaden, waaronder inzake identiteit, mechanische zuiverheid, kiemgetallen en gezondheidskwaliteit, de verpakking en etikettering van plantaardig teeltmateriaal van biologisch heterogeen materiaal en, waar mogelijk, de instandhouding van dergelijk materiaal door exploitanten en de door die exploitanten te bewaren informatie.

(3)

Om de aanpassing van biologisch heterogeen materiaal aan uiteenlopende agro-ecologische omstandigheden te bevorderen, moet de overdracht van beperkte hoeveelheden plantaardig teeltmateriaal van biologisch heterogeen materiaal voor onderzoek naar en de ontwikkeling van dergelijk materiaal worden vrijgesteld van de vereisten van deze verordening.

(4)

Ook moeten specifieke criteria en voorwaarden voor de uitvoering van officiële controles worden vastgesteld om de traceerbaarheid in alle stadia van de productie, bereiding en distributie en de naleving van Verordening (EU) 2018/848 wat betreft de controles die worden verricht bij exploitanten die plantaardig teeltmateriaal van biologisch heterogeen materiaal in de handel brengen, te waarborgen.

(5)

Biologisch heterogeen materiaal wordt gekenmerkt door een hoge fenotypische en genetische diversiteit en een dynamische aard waardoor het zich kan ontwikkelen en aanpassen aan bepaalde teeltomstandigheden. In tegenstelling tot zaadmengsels die jaarlijks opnieuw worden samengesteld op basis van rassen, of rassen die kunstmatig zijn verkregen door kruising van een bepaalde reeks oudermaterialen waarop herhaaldelijk kruisbestuiving wordt toegepast om opnieuw een stabiele populatie te verkrijgen, of instandhoudings- en amateurrassen met inbegrip van landrassen zoals gedefinieerd in Richtlijn 2008/62/EG van de Commissie (13) en Richtlijn 2009/145/EG van de Commissie (14), is biologisch heterogeen materiaal bedoeld om zich aan te passen aan diverse biotische en abiotische stressfactoren als gevolg van herhaaldelijke natuurlijke en menselijke selectie en zal het daarom naar verwachting mettertijd veranderen.

(6)

Er moeten voorschriften worden vastgesteld met betrekking tot de identificatie van partijen zaad van biologisch heterogeen materiaal teneinde rekening te houden met de specifieke kenmerken van dat materiaal. De voorschriften inzake de minimale kwaliteitsvereisten zoals gezondheid, mechanische zuiverheid en kiemkracht moeten instaan voor dezelfde normen als voor de laagste categorie zaden en ander plantaardig teeltmateriaal (CAC-, standaard-, handels- of gecertificeerde categorie) zoals vervat in de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 68/193/EEG, 98/56/EG, 2002/54/EG, 2002/55/EG, 2002/56/EG, 2002/57/EG, 2008/72/EG en 2008/90/EG. Deze voorschriften zijn in het belang van de gebruikers van dat biologisch heterogeen materiaal, te weten landbouwers en tuinders, die verzekerd moeten zijn van de adequate kwaliteit en identiteit ervan. De ervaring laat zien dat plantaardig teeltmateriaal van biologisch heterogeen materiaal aan die normen kan voldoen.

(7)

De exploitanten moeten de mogelijkheid hebben zaad van biologisch heterogeen materiaal dat niet aan de voorwaarden met betrekking tot kiemkracht voldoet, in de handel te brengen om meer flexibiliteit te bieden bij het in de handel brengen van dat materiaal. Om gebruikers in staat te stellen weloverwogen keuzes te maken, moet de leverancier echter het kiemgetal van het betrokken zaad op het etiket of rechtstreeks op de verpakking van het plantaardig teeltmateriaal van biologisch heterogeen materiaal vermelden.

(8)

Overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) 2018/848 is de biologische productie onderworpen aan officiële controles en andere officiële activiteiten overeenkomstig Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad (15). Daarom moeten de lidstaten bevoegde instanties aanwijzen voor officiële controles bij exploitanten die met biologisch heterogeen materiaal werken, om ervoor te zorgen dat de voorschriften voor biologische productie worden nageleefd. Biologisch heterogeen materiaal moet worden onderworpen aan risicogebaseerde officiële controles om te waarborgen dat aan de vereisten van deze verordening wordt voldaan. De controles van de identiteit, mechanische zuiverheid, kiemkracht en plantgezondheid en hun conformiteit met Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad moeten worden verricht volgens officiële testprotocollen in door de bevoegde autoriteiten aangewezen laboratoria en volgens de relevante internationale normen.

(9)

De exploitanten moeten een register bijhouden om de traceerbaarheid, de fytosanitaire controles en een zo goed mogelijk beheer van het biologisch heterogeen materiaal onder hun controle te waarborgen.

(10)

Biologisch heterogeen materiaal is niet stabiel en daarom zijn de huidige methoden voor het testen van de uniformiteit en stabiliteit bij rasregistratie niet geschikt. De identificatie en traceerbaarheid van biologisch heterogeen materiaal moet derhalve worden gewaarborgd door middel van een beschrijving van de productiemethoden en de fenotypische en agronomische kenmerken.

(11)

Er moeten voorschriften worden vastgesteld voor de instandhouding van biologisch heterogeen materiaal om de identiteit en kwaliteit te waarborgen, indien instandhouding mogelijk is.

(12)

Deze verordening moet evenals Verordening (EU) 2018/848 van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2022.

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voorwerp

Deze verordening stelt voorschriften vast voor de productie en het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal van biologisch heterogeen materiaal in de zin van Verordening (EU) 2018/848, dat zaden van landbouw- en groentegewassen, teeltmateriaal van groentegewassen, met uitzondering van zaden, teeltmateriaal van siergewassen, teeltmateriaal voor wijnstokken en teeltmateriaal van fruitgewassen omvat in de zin van de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 68/193/EG, 98/56/EG, 2002/53/EG, 2002/54/EG, 2002/55/EG, 2002/56/EG, 2002/57/EG, 2008/72/EG en 2008/90/EG.

Deze verordening is niet van toepassing op de overdracht van beperkte hoeveelheden plantaardig teeltmateriaal van biologisch heterogeen materiaal dat bestemd is voor onderzoek naar en de ontwikkeling van biologisch heterogeen materiaal.

Artikel 2

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“biologisch heterogeen materiaal”: een plantengroep in de zin van artikel 3, punt 18, van Verordening (EU) 2018/848, die wordt geproduceerd overeenkomstig artikel 3, lid 1, van die verordening;

2)

“oudermateriaal”: elk plantaardig materiaal waarvan de kruising of vermeerdering heeft geleid tot biologisch heterogeen materiaal;

3)

“kleine verpakkingen”: verpakkingen die niet meer dan de in bijlage II vastgestelde maximumhoeveelheden zaad bevatten.

Artikel 3

Productie en in de handel brengen in de Unie van plantaardig teeltmateriaal van biologisch heterogeen materiaal

Plantaardig teeltmateriaal van biologisch heterogeen materiaal wordt alleen in de Unie geproduceerd of in de handel gebracht indien aan alle volgende vereisten wordt voldaan:

1)

het voldoet aan de vereisten inzake:

a)

identiteit, zoals bedoeld in artikel 5;

b)

gezondheidskwaliteit en mechanische zuiverheid en kiemkracht, zoals bedoeld in artikel 6;

c)

verpakking en etikettering, zoals bedoeld in artikel 7;

2)

de beschrijving ervan omvat de in artikel 4 bedoelde elementen;

3)

het is onderworpen aan de officiële controles uit hoofde van artikel 9;

4)

het wordt geproduceerd of in de handel gebracht door exploitanten die voldoen aan de vereisten inzake informatie van artikel 8, en

5)

het wordt in stand gehouden overeenkomstig artikel 10.

Artikel 4

Beschrijving van organisch heterogeen materiaal

1.   De beschrijving van biologisch heterogeen materiaal omvat elk van de volgende elementen:

a)

een beschrijving van de kenmerken, met inbegrip van:

i)

de fenotypische karakterisering van de belangrijkste gemeenschappelijke kenmerken van het materiaal, samen met de beschrijving van de heterogeniteit van het materiaal door de karakterisering van de fenotypische diversiteit die waarneembaar is tussen individuele teelteenheden;

ii)

documentatie van de relevante kenmerken, met inbegrip van agronomische aspecten, zoals opbrengst, opbrengststabiliteit, geschiktheid voor systemen met lage input, prestaties, weerstand tegen abiotische stress, ziektebestendigheid, kwaliteitsparameters, smaak of kleur;

iii)

beschikbare testresultaten met betrekking tot de in punt ii) bedoelde kenmerken;

b)

een beschrijving van het soort techniek dat wordt gebruikt voor de teelt- of productiemethode van het biologisch heterogeen materiaal;

c)

een beschrijving van het oudermateriaal dat wordt gebruikt voor het telen of produceren van het biologisch heterogeen materiaal en het eigen productiecontroleprogramma dat door de betrokken exploitant wordt gebruikt, met een verwijzing naar de praktijken zoals bedoeld in lid 2, punt a), en, indien van toepassing, lid 2, punt c);

d)

een beschrijving van de beheers- en selectiepraktijken op het bedrijf met een verwijzing naar lid 2, punt b), en, indien van toepassing, van het oudermateriaal met een verwijzing naar lid 2, punt c);

e)

een verwijzing naar het land van teelt of productie, met informatie over het productiejaar en een beschrijving van de bodem- en klimaatomstandigheden;

2.   Het in lid 1 bedoelde materiaal mag worden gegenereerd met een van de volgende technieken:

a)

het kruisen van verschillende soorten oudermateriaal, waarbij gebruik wordt gemaakt van kruisingsprotocollen om divers biologisch heterogeen materiaal te produceren door de opbrengst samen te voegen, waarbij het plantgoed herhaaldelijk opnieuw wordt ingezaaid en wordt blootgesteld aan natuurlijke en/of menselijke selectie, op voorwaarde dat dit materiaal een hoog niveau van genetische diversiteit vertoont dat in overeenstemming is met artikel 3, punt 18, van Verordening (EG) 2018/848;

b)

beheerspraktijken op het bedrijf, met inbegrip van de selectie, ontwikkeling of instandhouding van het materiaal, dat overeenkomstig artikel 3, punt 18, van Verordening (EG) 2018/848 wordt gekenmerkt door een hoog niveau van genetische diversiteit;

c)

elke andere techniek die wordt gebruikt voor het kweken of produceren van biologisch heterogeen materiaal, rekening houdend met specifieke kenmerken van de vermeerdering.

Artikel 5

Vereisten inzake de identiteit van partijen zaad van plantaardig teeltmateriaal van biologisch heterogeen materiaal

Plantaardig teeltmateriaal van biologisch heterogeen materiaal is identificeerbaar aan de hand van elk van de volgende elementen:

1)

het oudermateriaal en de regeling voor de productie die bij de kruising worden gebruikt voor het creëren van het biologisch heterogeen materiaal, zoals bedoeld in artikel 4, lid 2, punt a), of, indien van toepassing, artikel 4, lid 2, punt c), of de geschiedenis van het materiaal en de beheerspraktijken op het bedrijf, waaronder de vraag of de selectie op natuurlijke wijze en/of via menselijk ingrijpen heeft plaatsgevonden, in de gevallen bedoeld in artikel 4, lid 2, punt b), en artikel 4, lid 2, punt c);

2)

het land van teelt of productie;

3)

de karakterisering van de belangrijkste gemeenschappelijke kenmerken en van de fenotypische heterogeniteit van het materiaal.

Artikel 6

Vereisten inzake de gezondheidskwaliteit, mechanische zuiverheid en kiemkracht van plantaardig teeltmateriaal van biologisch heterogeen materiaal

1.   Plantaardig teeltmateriaal van biologisch heterogeen materiaal voldoet aan de bepalingen van Verordening (EU) 2016/2031, Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 van de Commissie (16) en de andere relevante handelingen die op grond van Verordening (EU) 2016/2031 zijn vastgesteld ten aanzien van de aanwezigheid van en maatregelen tegen EU-quarantaineorganismen, ZP-quarantaineorganismen en door de EU gereguleerde niet-quarantaineorganismen.

2.   Voor de productie en het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal van biologisch heterogeen materiaal van soorten groenvoedergewassen die zijn opgenomen in artikel 2, lid 1, punt A, van Richtlijn 66/401/EEG, zijn de volgende bepalingen van toepassing:

a)

punt 1 en de laatste kolom van de tabel in punt 5 van bijlage I bij Richtlijn 66/401/EEG, en

b)

deel I, punten 2 en 3, en deel III van bijlage II bij Richtlijn 66/401/EEG.

3.   Voor de productie en het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal van biologisch heterogeen materiaal van graansoorten die zijn opgenomen in artikel 2, lid 1, punt A, van Richtlijn 66/402/EEG, zijn de volgende bepalingen van toepassing:

a)

punt 1 en de laatste kolom van de tabel in punt 6 van bijlage I bij Richtlijn 66/402/EEG;

b)

de derde, zesde, tiende, dertiende, zestiende, twintigste en eenentwintigste rij van de tabel in punt 2, A, en punt 2, B van bijlage II bij die richtlijn;

c)

de laatste kolom van de tabel in punt 3 van bijlage II bij die richtlijn;

d)

de derde en zesde rij van de tabel in punt 4 van bijlage II bij die richtlijn.

4.   Voor de productie en het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal van biologisch heterogeen materiaal voor wijnstokken in de zin van Richtlijn 68/193/EEG zijn de volgende bepalingen van toepassing:

a)

de rubrieken 2, 3, 4, 6 en 7 en rubriek 8, punt 6, van bijlage I bij Richtlijn 68/193/EEG;

b)

bijlage II bij Richtlijn 68/193/EEG, met uitzondering van onderdeel I, punt 1.

5.   Voor de productie en het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal van biologisch heterogeen materiaal van siergewassen in de zin van Richtlijn 98/56/EG is artikel 3 van Richtlijn 93/49/EEG (17) van toepassing.

6.   Voor de productie en het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal van biologisch heterogeen materiaal van bieten in de zin van Richtlijn 2002/54/EG zijn de punten A, 1, B, 2, en B, 3, van bijlage I bij die richtlijn van toepassing.

7.   Voor de productie en het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal van biologisch heterogeen materiaal van groentegewassen die zijn opgenomen in artikel 2, lid 1, punt b), van Richtlijn 2002/55/EG, zijn de punten 2 en 3 van bijlage II bij die richtlijn van toepassing.

8.   Voor de productie en het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal van biologisch heterogeen materiaal van pootaardappelen in de zin van Richtlijn 2002/56/EG, zijn de bepalingen voor de laagste categorie pootgoed in punt 3 van bijlage I en in bijlage II bij die richtlijn van toepassing.

9.   Voor de productie en het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal van biologisch heterogeen materiaal van oliehoudende planten en vezelgewassen zoals opgenomen in artikel 2, lid 1, punt b), van Richtlijn 2002/57/EG, zijn de volgende bepalingen van toepassing:

a)

punt 1 en de laatste kolom van de tabel in punt 4 van bijlage I bij Richtlijn 2002/57/EG;

b)

de tabel in deel I, punt 4, A, van bijlage II, met uitzondering van de vereisten voor basiszaad van Brassica ssp. en Sinapis alba, en de laatste kolom van de tabel in deel I, punt 5, van bijlage II bij Richtlijn 2002/57/EG.

10.   Voor de productie en het in de handel brengen van biologisch heterogeen teeltmateriaal en plantgoed van groentegewassen, met uitzondering van zaad, in de zin van Richtlijn 2008/72/EG, zijn de artikelen 3 en 5 van Richtlijn 93/61/EEG van de Commissie (18) van toepassing.

11.   Voor de productie en het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal van biologisch heterogeen teeltmateriaal van fruitgewassen en fruitgewassen die voor de fruitteelt worden gebruikt in de zin van Richtlijn 2008/90/EG, zijn de volgende bepalingen van toepassing:

a)

artikel 23, met uitzondering van lid 1), punt b), en de artikelen 24, 26, 27 en 27 bis van Uitvoeringsrichtlijn 2014/98/EU van de Commissie (19);

b)

de bijlagen I, II en III en de vereisten betreffende CAC-materiaal in bijlage IV bij Uitvoeringsrichtlijn 2014/98/EU.

12.   De leden 2 tot en met 11 zijn alleen van toepassing op de vereisten inzake mechanische zuiverheid en kiemkracht voor zaad en de kwaliteits- en gezondheidsvereisten voor ander teeltmateriaal, maar niet op de rasechtheid en raszuiverheid en de veldkeuringsvereisten voor rasechtheid en raszuiverheid van het plantaardig teeltmateriaal van biologisch heterogeen materiaal.

13.   In afwijking van de bepalingen van de leden 1 tot en met 12 mogen exploitanten zaad van biologisch heterogeen materiaal in de handel brengen dat niet aan de voorwaarden voor kiemkracht voldoet, op voorwaarde dat de leverancier het kiemgetal van het betrokken zaad op het etiket of rechtstreeks op de verpakking vermeldt.

Artikel 7

Vereisten inzake de verpakking en etikettering van plantaardig teeltmateriaal van biologisch heterogeen materiaal

1.   Plantaardig teeltmateriaal van biologisch heterogeen materiaal dat zich niet in kleine verpakkingen bevindt, bevindt zich in verpakkingen of containers, die zodanig worden gesloten dat zij niet kunnen worden geopend zonder dat de verpakking of de container sporen van manipulatie vertoont.

2.   De exploitant brengt op de verpakkingen of containers met zaden of plantaardig teeltmateriaal van biologisch heterogeen materiaal een etiket aan in ten minste een van de officiële talen van de Unie.

Dat etiket:

a)

is leesbaar, op één zijde bedrukt of beschreven, ongebruikt en gemakkelijk zichtbaar;

b)

bevat de in bijlage I bij deze verordening vermelde informatie;

c)

is geel met een groen diagonaal kruis.

3.   In plaats van een etiket mag de in bijlage I vermelde informatie rechtstreeks op de verpakking of de container worden gedrukt of geschreven. In dat geval is lid 2, punt c), niet van toepassing.

4.   In het geval van kleine, doorzichtige verpakkingen mag het etiket zich in de verpakking bevinden, op voorwaarde dat het duidelijk leesbaar is.

5.   In afwijking van de leden 1 tot en met 4 mag zaad van biologisch heterogeen materiaal dat zich in een gesloten en geëtiketteerde verpakking of container bevindt, in een niet-gemarkeerde en niet-verzegelde verpakking tot aan de in bijlage II bepaalde maximumhoeveelheden worden verkocht aan eindgebruikers, op voorwaarde dat de koper bij levering desgevraagd schriftelijk in kennis wordt gesteld van de soort en benaming van het materiaal en het referentienummer van de partij.

Artikel 8

Vereisten inzake de door de exploitanten te bewaren informatie

1.   Elke exploitant die plantaardig teeltmateriaal van biologisch heterogeen materiaal produceert of in de handel brengt:

a)

bewaart een kopie van de overeenkomstig artikel 13, lid 2, van Verordening (EU) 2018/848 ingediende kennisgeving, een kopie van de overeenkomstig artikel 39, lid 1, punt d), van die verordening ingediende verklaring en, waar van toepassing, een kopie van het overeenkomstig artikel 35 van die verordening ontvangen certificaat;

b)

waarborgt de traceerbaarheid van het biologisch heterogeen materiaal in de regeling voor de productie zoals bepaald in artikel 4, lid 2, punt a), of, indien van toepassing, in artikel 4, lid 2, punt c), door informatie te bewaren aan de hand waarvan kan worden vastgesteld welke exploitanten oudermateriaal van biologisch heterogeen materiaal hebben geleverd.

De exploitant bewaart deze documenten gedurende vijf jaar.

2.   De exploitant die plantaardig teeltmateriaal van biologisch heterogeen materiaal produceert dat bestemd is om in de handel te worden gebracht, registreert en bewaart ook de volgende informatie:

a)

naam van de soort en benaming die wordt gebruikt voor elk biologisch heterogeen materiaal waarvan kennis is gegeven; soort techniek die wordt gebruikt voor de productie van biologisch heterogeen materiaal zoals bedoeld in artikel 4;

b)

de karakterisering van het biologisch heterogeen materiaal waarvan kennis is gegeven, zoals bepaald in artikel 4;

c)

de teeltlocatie van biologisch heterogeen materiaal en de productielocatie van biologisch plantaardig teeltmateriaal van het biologisch heterogeen materiaal zoals bepaald in artikel 5;

d)

de oppervlakte voor de productie van biologisch heterogeen materiaal en de geproduceerde hoeveelheid.

3.   De verantwoordelijke officiële instanties overeenkomstig de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 68/193/EEG, 98/56/EG, 2002/53/EG, 2002/54/EG, 2002/55/EG, 2002/56/EG, 2002/57/EG, 2008/72/EG en 2008/90/EG hebben toegang tot de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde informatie.

Artikel 9

Officiële controles

De bevoegde autoriteiten van de lidstaten of de gemachtigde instanties, indien de bevoegde autoriteiten overeenkomstig titel II, hoofdstuk III, van Verordening (EU) 2017/625 controletaken hebben gedelegeerd, verrichten risicogebaseerde officiële controles met betrekking tot de productie en het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal van biologisch heterogeen materiaal, teneinde de naleving van de vereisten van de artikelen 4, 5, 6, 7, 8 en 10 van deze verordening te controleren.

De tests van de kiemkracht en de mechanische zuiverheid worden uitgevoerd overeenkomstig de toepasselijke methoden van de International Seed Testing Association.

Artikel 10

Instandhouding van organisch heterogeen materiaal

Indien instandhouding mogelijk is, behoudt de exploitant die de bevoegde instanties overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EU) 2018/848 van het biologisch heterogeen materiaal in kennis heeft gesteld, de belangrijkste kenmerken van het materiaal ten tijde van de kennisgeving door het zolang het in de handel blijft in stand te houden. Die instandhouding vindt plaats volgens erkende praktijken die zijn afgestemd op de instandhouding van dergelijk heterogeen materiaal. De voor de instandhouding verantwoordelijke exploitant houdt een register bij van de duur en de inhoud van de instandhouding.

De bevoegde instanties hebben te allen tijde toegang tot alle registers die door de voor het materiaal verantwoordelijke exploitant worden bijgehouden om de instandhouding ervan te controleren. De exploitant bewaart die gegevens tot vijf jaar na het moment waarop het plantaardig teeltmateriaal van biologisch heterogeen materiaal niet meer in de handel wordt gebracht.

Artikel 11

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2022.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 mei 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 150 van 14.6.2018, blz. 1.

(2)  Richtlijn 66/401/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergewassen (PB 125 van 11.7.1966, blz. 2298).

(3)  Richtlijn 66/402/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaigranen (PB 125 van 11.7.1966, blz. 2309).

(4)  Richtlijn 68/193/EEG van de Raad van 9 april 1968 betreffende het in de handel brengen van vegetatief teeltmateriaal voor wijnstokken (PB L 93 van 17.4.1968, blz. 15).

(5)  Richtlijn 98/56/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal van siergewassen (PB L 226 van 13.8.1998, blz. 16).

(6)  Richtlijn 2002/53/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst van landbouwgewassen (PB L 193 van 20.7.2002, blz. 1).

(7)  Richtlijn 2002/54/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van bietenzaad (PB L 193 van 20.7.2002, blz. 12).

(8)  Richtlijn 2002/55/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van groentezaad (PB L 193 van 20.7.2002, blz. 33).

(9)  Richtlijn 2002/56/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van pootaardappelen (PB L 193 van 20.7.2002, blz. 60).

(10)  Richtlijn 2002/57/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen (PB L 193 van 20.7.2002, blz. 74).

(11)  Richtlijn 2008/72/EG van de Raad van 15 juli 2008 betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal en plantgoed van groentegewassen, met uitzondering van zaad (PB L 205 van 1.8.2008, blz. 28).

(12)  Richtlijn 2008/90/EG van de Raad van 29 september 2008 betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal van fruitgewassen, alsmede van fruitgewassen die voor de fruitteelt worden gebruikt (PB L 267 van 8.10.2008, blz. 8).

(13)  Richtlijn 2008/62/EG van de Commissie van 20 juni 2008 tot vaststelling van bepaalde afwijkingen voor de toelating van landrassen en rassen in de landbouw die zich op natuurlijke wijze hebben aangepast aan de lokale en regionale omstandigheden en die door genetische erosie worden bedreigd, en voor het in de handel brengen van zaaizaad en pootaardappelen van die landrassen en rassen (PB L 162 van 21.6.2008, blz. 13).

(14)  Richtlijn 2009/145/EG van de Commissie van 26 november 2009 tot vaststelling van bepaalde afwijkingen voor de toelating van landrassen en rassen van groenten die van oudsher op bepaalde plaatsen en in bepaalde gebieden worden gekweekt en die door genetische erosie worden bedreigd, en van groenterassen die geen intrinsieke waarde hebben voor de commerciële productie van gewassen maar die ontwikkeld zijn voor teelt onder bijzondere omstandigheden, en voor het in de handel brengen van zaaizaad van die landrassen en rassen (PB L 312 van 27.11.2009, blz. 44).

(15)  Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1).

(16)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 van de Commissie van 28 november 2019 tot vaststelling van eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 690/2008 van de Commissie en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 van de Commissie (PB L 319 van 10.12.2019, blz. 1).

(17)  Richtlijn 93/49/EEG van de Commissie van 23 juni 1993 tot vaststelling van het schema met de voorwaarden waaraan siergewassen en teeltmateriaal daarvan overeenkomstig Richtlijn 91/682/EEG van de Raad moeten voldoen (PB L 250 van 7.10.1993, blz. 9).

(18)  Richtlijn 93/61/EEG van de Commissie van 2 juli 1993 tot vaststelling van de schema’s met de eisen waaraan teeltmateriaal en plantgoed van groentegewassen, met uitzondering van zaad, overeenkomstig Richtlijn 92/33/EEG van de Raad moeten voldoen (PB L 250 van 7.10.1993, blz. 19).

(19)  Uitvoeringsrichtlijn 2014/98/EU van de Commissie van 15 oktober 2014 tot uitvoering van Richtlijn 2008/90/EG van de Raad wat betreft specifieke voorschriften voor de in bijlage I bij die richtlijn bedoelde geslachten en soorten van fruitgewassen, specifieke voorschriften waaraan leveranciers moeten voldoen, en nadere voorschriften betreffende officiële inspecties (PB L 298 van 16.10.2014, blz. 22).


BIJLAGE I

OP HET ETIKET VAN DE VERPAKKINGEN TE VERMELDEN INFORMATIE ZOALS BEPAALD IN ARTIKEL 7, LID 2, PUNT B)

A.   Het etiket moet de volgende informatie bevatten:

1.

de benaming van het heterogeen materiaal, samen met de vermelding “Biologisch heterogeen materiaal”;

2.

“EU-voorschriften en -normen”:

3.

de naam en het adres dan wel de registratiecode van de exploitant die verantwoordelijk is voor het aanbrengen van het etiket;

4.

het land van productie;

5.

het referentienummer volgens de exploitant die verantwoordelijk is voor het aanbrengen van de etiketten;

6.

maand en jaar van sluiting, voorafgegaan door de woorden: “gesloten in”;

7.

de soort, aangegeven met ten minste, in Latijns schrift, de botanische benaming, eventueel in verkorte vorm en zonder de namen van de auteurs;

8.

het opgegeven netto- of brutogewicht of het opgegeven aantal in het geval van zaden, behalve voor kleine verpakkingen;

9.

wanneer het gewicht wordt vermeld en omhullingen of andere toevoegingsmiddelen in vaste staat worden gebruikt, de vermelding van de aard van het toevoegingsmiddel, alsmede de verhouding, bij benadering, tussen het gewicht van de zuivere zaden en het totaalgewicht;

10.

informatie over de gewasbeschermingsmiddelen die op het plantaardig teeltmateriaal worden toegepast, overeenkomstig artikel 49, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (1);

11.

het kiemgetal wanneer, zoals bepaald in artikel 6, lid 13, van deze verordening, biologisch heterogeen materiaal niet aan de voorwaarden met betrekking tot kiemkracht voldoet.

B.   De benaming zoals bedoeld in punt A.1 mag niet moeilijk herkenbaar en hanteerbaar zijn voor de gebruikers en mag niet:

a)

identiek zijn aan of kunnen worden verward met een benaming waaronder een ander ras of biologisch heterogeen materiaal van dezelfde of een nauw verwante soort is opgenomen in een officieel plantenrassenregister of een lijst van biologisch heterogeen materiaal;

b)

identiek zijn aan of kunnen worden verward met andere benamingen die algemeen bij het in de handel brengen van goederen worden gebruikt of die op grond van andere wetgeving vrij moeten worden gehouden;

c)

misleidend of verwarrend werken wat betreft de kenmerken, de waarde of de identiteit van het biologisch heterogeen materiaal of de identiteit van de kweker.


(1)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).


BIJLAGE II

MAXIMUMHOEVEELHEDEN ZAAD IN KLEINE VERPAKKINGEN ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 7, LID 5

Soort

Maximale nettomassa van het zaad (kg)

Groenvoedergewassen

10

Bieten

10

Granen

30

Oliehoudende planten en vezelgewassen

10

Pootaardappelen

30

Groentezaad:

 

Peulvruchten

5

Uien, kervel, asperges, snijbiet, rode bieten, mei- en herfstrapen, watermeloen, reuzenpompoen, pompoenen, wortelen, radijs, schorseneren, spinazie en veldsla

0,5

Alle andere groentegewassen

0,1


20.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 258/28


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/1190 VAN DE COMMISSIE

van 15 juli 2021

tot vaststelling van de technische specificaties van de gegevensvereisten voor het onderwerp “ICT-gebruik en e-handel” voor het referentiejaar 2022 overeenkomstig Verordening (EU) 2019/2152 van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2019/2152 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende Europese bedrijfsstatistieken en tot intrekking van tien rechtshandelingen op het gebied van bedrijfsstatistieken (1), en met name artikel 7, lid 1, en artikel 17, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om ervoor te zorgen dat het in bijlage I bij Verordening (EU) 2019/2152 vermelde onderwerp “ICT-gebruik en e-handel” correct wordt uitgevoerd, moet de Commissie de variabelen, de meeteenheid, de statistische populatie, de classificaties en uitsplitsingen en de termijn voor de toezending van gegevens specificeren om gegevens over ICT-gebruik en e-handel te produceren die vergelijkbaar en tussen de lidstaten geharmoniseerd zijn.

(2)

De lidstaten moeten metagegevens en kwaliteitsverslagen verstrekken voor de nationale statistische ondernemingsregisters en alle bedrijfsstatistieken. Daarom moeten de voorschriften, de inhoud en de termijnen voor de toezending van de verslagen worden vastgesteld.

(3)

De maatregelen waarin deze verordening voorziet, zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor het Europees statistisch systeem,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor het onderwerp “ICT-gebruik en e-handel”, zoals bedoeld in bijlage I bij Verordening (EU) 2019/2152, verstrekken de lidstaten de gegevens overeenkomstig de technische specificaties van de gegevensvereisten voor het referentiejaar 2022 overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Het jaarlijkse verslag over de metagegevens voor het onderwerp “ICT-gebruik en e-handel”, zoals bedoeld in bijlage I bij Verordening (EU) 2019/2152, wordt uiterlijk op 31 mei 2022 aan de Commissie (Eurostat) toegezonden.

Het jaarlijkse verslag over de metagegevens voor het onderwerp “ICT-gebruik en e-handel”, zoals bedoeld in bijlage I bij Verordening (EU) 2019/2152, wordt uiterlijk op 5 november 2022 aan de Commissie (Eurostat) toegezonden.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 juli 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 327 van 17.12.2019, blz. 1.


BIJLAGE

Technische specificaties van de gegevensvereisten voor het onderwerp “ICT-gebruik en e-handel”

Verplicht/facultatief

Toepassingsgebied (filter)

Variabele

Verplichte variabelen

i)

voor alle bedrijven:

1)

belangrijkste economische activiteit van het bedrijf in het voorafgaande kalenderjaar

2)

gemiddeld aantal werknemers en zelfstandigen in het voorafgaande kalenderjaar

3)

totale waarde van de omzet, met uitzondering van btw, in het voorafgaande kalenderjaar

4)

aantal werknemers en zelfstandigen of percentage van het totale aantal werknemers en zelfstandigen met toegang tot internet voor zakelijke doeleinden

5)

ICT-specialisten in dienst hebben

6)

in het voorafgaande kalenderjaar een vorm van opleiding hebben aangeboden die gericht is op de ontwikkeling van ICT-vaardigheden voor ICT-specialisten

7)

in het voorafgaande kalenderjaar een vorm van opleiding hebben aangeboden die gericht is op de ontwikkeling van ICT-vaardigheden voor andere werknemers

8)

aanwerving of poging tot aanwerving van ICT-specialisten in het voorafgaande kalenderjaar

9)

uitvoering van ICT-taken (zoals onderhoud van ICT-infrastructuur, ondersteuning voor kantoorsoftware, ontwikkeling of ondersteuning van bedrijfsbeheersoftware/-systemen en/of weboplossingen, beveiliging en gegevensbescherming) door eigen werknemers (met inbegrip van die van moederondernemingen of filialen) in het voorafgaande kalenderjaar

10)

uitvoering van ICT-taken (zoals onderhoud van ICT-infrastructuur, ondersteuning voor kantoorsoftware, ontwikkeling of ondersteuning van bedrijfsbeheersoftware/-systemen en/of weboplossingen, beveiliging en gegevensbescherming) door externe leveranciers in het voorafgaande kalenderjaar

11)

gebruik van industriële robots

12)

gebruik van dienstenrobots

13)

toepassing van maatregelen die van invloed zijn op het volgende in het bedrijf: gebruikte hoeveelheid papier voor drukken en kopiëren

14)

toepassing van maatregelen die van invloed zijn op het volgende in het bedrijf: energieverbruik van de ICT-apparatuur

15)

beoordeling door het bedrijf van de milieueffecten van ICT-diensten of ICT-apparatuur bij de keuze ervan (bijvoorbeeld energieverbruik)

16)

verwijdering van ICT-apparatuur (zoals computers, monitors, mobiele telefoons) door inzameling/recycling van elektronisch afval (met inbegrip van laten verwijderen door de detailhandelaar) wanneer deze niet meer wordt gebruikt

17)

behouden van ICT-apparatuur (zoals computers, monitors, mobiele telefoons) in het bedrijf wanneer deze niet langer wordt gebruikt (bijvoorbeeld voor gebruik als reserveonderdelen, of uit vrees dat gevoelige informatie openbaar wordt)

18)

verkopen, retourneren naar een leasingonderneming of donatie van ICT-apparatuur (zoals computers, monitors, mobiele telefoons) wanneer deze niet meer wordt gebruikt

ii)

voor bedrijven met werknemers en zelfstandigen met toegang tot internet voor zakelijke doeleinden:

19)

internetverbinding: gebruik van een vorm van vaste verbinding

20)

houden van vergaderingen op afstand

21)

toegang op afstand (via computers of draagbare apparaten zoals smartphones) voor werknemers tot het e-mailsysteem van het bedrijf

22)

toegang op afstand (via computers of draagbare apparaten zoals smartphones) voor werknemers tot documenten van het bedrijf (zoals bestanden, spreadsheets, presentaties, grafieken, foto’s)

23)

toegang op afstand (via computers of draagbare apparaten zoals smartphones) voor werknemers tot zakelijke toepassingen of software van het bedrijf (zoals toegang tot boekhouding, verkoop, bestellingen, CRM (met uitzondering van toepassingen voor interne communicatie))

24)

internetverkoop van goederen of diensten via websites of apps van het bedrijf (met inbegrip van extranetten) in het voorafgaande kalenderjaar

25)

internetverkoop van goederen of diensten via websites of apps van een elektronische beurs die door verscheidene bedrijven voor het verhandelen van goederen zijn gebruikt in het voorafgaande kalenderjaar

26)

EDI-verkoop (ontvangst van orders via EDI-berichten) van goederen of diensten in het voorafgaande kalenderjaar

27)

toepassing van de ICT-beveiligingsmaatregelen op de ICT-systemen van het bedrijf: authenticatie door middel van een sterk wachtwoord (zoals minimumlengte, gebruik van cijfers en speciale tekens, periodiek gewijzigd)

28)

toepassing van de ICT-beveiligingsmaatregelen op de ICT-systemen van het bedrijf: authenticatie via biometrische methoden die worden gebruikt om toegang te krijgen tot het ICT-systeem van het bedrijf (zoals authenticatie op basis van vingerafdrukken, spraak, gezicht)

29)

toepassing van de ICT-beveiligingsmaatregelen op de ICT-systemen van het bedrijf: authenticatie op basis van een combinatie van ten minste twee authenticatiemechanismen (bv. combinatie van een door de gebruiker gedefinieerd wachtwoord, eenmalig wachtwoord, code gegenereerd via een beveiligingstoken of ontvangen via een smartphone, biometrische methode (bijvoorbeeld op basis van vingerafdrukken, spraak, gezicht))

30)

toepassing van de ICT-beveiligingsmaatregelen op de ICT-systemen van het bedrijf: versleuteling van gegevens, documenten of e-mails

31)

toepassing van de ICT-beveiligingsmaatregelen op de ICT-systemen van het bedrijf: back-up van gegevens op een andere locatie (met inbegrip van back-up in de cloud)

32)

toepassing van de ICT-beveiligingsmaatregelen op de ICT-systemen van het bedrijf: controle van de toegang tot het netwerk (beheer van gebruikersrechten in het netwerk van bedrijven)

33)

toepassing van de ICT-beveiligingsmaatregelen op de ICT-systemen van het bedrijf: VPN (virtueel particulier netwerk, dat het particulier netwerk met een openbaar netwerk uitbreidt om een beveiligde uitwisseling van gegevens via openbare netwerken mogelijk te maken)

34)

toepassing van de ICT-beveiligingsmaatregelen op de ICT-systemen van het bedrijf: ICT-beveiligingsmonitoringsysteem waarmee verdachte activiteiten in de ICT-systemen kunnen worden opgespoord en het bedrijf daarover wordt gewaarschuwd, met uitzondering van op zichzelf staande antivirussoftware

35)

toepassing van de ICT-beveiligingsmaatregelen op de ICT-systemen van het bedrijf: bijhouden van logbestanden die analyse na ICT-veiligheidsincidenten mogelijk maken

36)

toepassing van de ICT-beveiligingsmaatregelen op de ICT-systemen van het bedrijf: beoordeling van ICT-risico’s, m.a.w. periodieke beoordeling van waarschijnlijkheid en gevolgen van ICT-veiligheidsincidenten

37)

toepassing van de ICT-beveiligingsmaatregelen op de ICT-systemen van het bedrijf: ICT-beveiligingstests zoals uitvoering van penetratietests, testen van veiligheidsalarmsystemen, herziening van veiligheidsmaatregelen, testen van back-upsystemen

38)

werknemers bewust maken van hun verplichtingen bij problemen met ICT-veiligheid via vrijwillige opleiding of intern beschikbare informatie (zoals informatie op het intranet)

39)

werknemers bewust maken van hun verplichtingen bij problemen met ICT-veiligheid via verplichte opleidingen of het bekijken van verplicht materiaal

40)

werknemers bewust maken van hun verplichtingen bij problemen met ICT-veiligheid via een contract (zoals een arbeidsovereenkomst)

41)

beschikbaarheid van documenten over maatregelen, praktijken of procedures op het gebied van ICT-beveiliging, zoals documenten over ICT-beveiliging en vertrouwelijkheid van gegevens: opleiding van werknemers in ICT-gebruik, ICT-beveiligingsmaatregelen, de evaluatie van ICT-beveiligingsmaatregelen, plannen voor het bijwerken van ICT-beveiligingsdocumenten

42)

ICT-gerelateerde beveiligingsincidenten die zich in het voorgaande kalenderjaar hebben voorgedaan en die tot de volgende gevolgen hebben geleid: niet-beschikbaarheid van ICT-diensten als gevolg van defecten aan hardware of software

43)

ICT-gerelateerde beveiligingsincidenten die zich in het voorgaande kalenderjaar hebben voorgedaan en die tot de volgende gevolgen hebben geleid: niet-beschikbaarheid van ICT-diensten als gevolg van aanvallen van buitenaf, zoals gijzelsoftwareaanvallen, verstikkingsaanvallen

44)

ICT-gerelateerde beveiligingsincidenten die zich in het voorgaande kalenderjaar hebben voorgedaan en die tot de volgende gevolgen hebben geleid: vernietiging of beschadiging van gegevens als gevolg van defecten aan hardware of software

45)

ICT-gerelateerde beveiligingsincidenten die zich in het voorgaande kalenderjaar hebben voorgedaan en die tot de volgende gevolgen hebben geleid: vernietiging of beschadiging van gegevens als gevolg van besmetting met kwaadaardige software of ongeoorloofde indringing

46)

ICT-gerelateerde beveiligingsincidenten die zich in het voorgaande kalenderjaar hebben voorgedaan en die tot de volgende gevolgen hebben geleid: openbaarmaking van vertrouwelijke gegevens als gevolg van indringing, pharming, phishing-aanvallen, opzettelijke handelingen van eigen werknemers

47)

ICT-gerelateerde beveiligingsincidenten die zich in het voorgaande kalenderjaar hebben voorgedaan en die tot de volgende gevolgen hebben geleid: openbaarmaking van vertrouwelijke gegevens als gevolg van onopzettelijke handelingen van eigen werknemers

48)

activiteiten in verband met ICT-beveiliging zoals veiligheidstests, ICT-opleiding over veiligheid, het oplossen van ICT-veiligheidsincidenten (met uitzondering van upgrades van vooraf gecreëerde softwarepakketten) uitgevoerd door de eigen werknemers (met inbegrip van die van moederondernemingen of filialen)

49)

activiteiten in verband met ICT-beveiliging zoals veiligheidstests, ICT-opleiding over veiligheid, het oplossen van ICT-veiligheidsincidenten (met uitzondering van upgrades van vooraf gecreëerde softwarepakketten) uitgevoerd door externe leveranciers

50)

beschikbaarheid van een verzekering tegen ICT-veiligheidsincidenten

iii)

voor bedrijven die een vorm van vaste verbinding gebruiken:

51)

maximale downloadsnelheid van snelste vaste internetverbinding volgens contract binnen de volgende bandbreedtes: [0 Mbit/s, < 30 Mbit/s], [30 Mbit/s, < 100 Mbit/s], [100 Mbit/s, < 500 Mbit/s], [500 Mbit/s, < 1 Gbit/s], [≥ 1 Gbit/s]

iv)

voor bedrijven die op afstand vergaderen:

52)

beschikken over ICT-beveiligingsrichtsnoeren voor het houden van vergaderingen op afstand via internet, zoals wachtwoord, eind-tot-eindversleuteling

53)

beschikbaarheid van richtsnoeren om vergaderingen op afstand via internet in plaats van zakenreizen te bevorderen

v)

voor bedrijven met werknemers of zelfstandigen die op afstand toegang hebben tot het e-mailsysteem van het bedrijf:

54)

aantal werknemers en zelfstandigen of percentage van het totale aantal werknemers en zelfstandigen die op afstand toegang hebben tot het e-mailsysteem van het bedrijf

vi)

voor bedrijven met werknemers of zelfstandigen die op afstand toegang hebben tot de documenten of zakelijke toepassingen of software van het bedrijf:

55)

aantal werknemers en zelfstandigen of percentage van het totale aantal werknemers en zelfstandigen die op afstand toegang hebben tot de documenten of zakelijke toepassingen of software van het bedrijf

vii)

voor bedrijven met werknemers of zelfstandigen die op afstand toegang hebben tot het e-mailsysteem van de bedrijven of tot documenten van het bedrijf of tot zakelijke toepassingen of software van het bedrijf:

56)

beschikbaarheid van ICT-beveiligingsrichtsnoeren voor toegang op afstand, zoals de verplichting om met een wachtwoord beveiligde vergaderingen op afstand te houden, een verbod op het gebruik van openbare wifi voor het werk, het gebruik van VPN, vereisten inzake de privacy van gegevens

viii)

voor bedrijven met internetverkoop in het voorafgaande kalenderjaar:

57)

waarde van de internetverkoop van goederen of diensten, of percentage van de totale omzet die is gegenereerd door internetverkoop van goederen en diensten in het voorafgaande kalenderjaar

58)

percentage van de waarde van de internetverkoop die is gegenereerd door internetverkoop aan particuliere consumenten (business-to-consumers: B2C) in het voorafgaande kalenderjaar

59)

percentage van de waarde van de internetverkoop die is gegenereerd door internetverkoop aan andere bedrijven (business-to-business: B2B) en aan de publieke sector (business-to-government: B2G) in het voorafgaande kalenderjaar

ix)

voor bedrijven met internetverkoop van goederen en diensten via websites of apps van het bedrijf en via websites of apps van een elektronische beurs die door verscheidene bedrijven voor het verhandelen van goederen of diensten zijn gebruikt in het voorafgaande kalenderjaar:

60)

percentage van de waarde van de internetverkoop van goederen of diensten die is gegenereerd door de verkoop via de websites of apps van het bedrijf in het voorafgaande kalenderjaar

61)

percentage van de waarde van de internetverkoop van goederen of diensten die is gegenereerd door de verkoop via websites of apps van een elektronische beurs die door verscheidene bedrijven voor het verhandelen van goederen zijn gebruikt in het voorafgaande kalenderjaar

x)

voor bedrijven die EDI-verkoop van goederen of diensten hebben verricht, in het voorafgaande kalenderjaar:

62)

waarde van de EDI-verkoop van goederen of diensten, of percentage van de totale omzet die is gegenereerd door EDI-verkoop van goederen of diensten in het voorafgaande kalenderjaar

xi)

voor bedrijven die in het voorafgaande kalenderjaar ICT-specialisten hebben aangeworven of hebben getracht aan te werven:

63)

vacatures voor ICT-specialisten die moeilijk konden worden ingevuld

xii)

voor bedrijven met documentatie over maatregelen, praktijken of procedures op het gebied van ICT-beveiliging:

64)

meest recente definitie of herziening van documenten van bedrijven over maatregelen, praktijken of procedures op het gebied van ICT-beveiliging: in de laatste twaalf maanden, tussen twaalf maanden en vierentwintig maanden geleden, meer dan vierentwintig maanden geleden

xiii)

voor bedrijven die industriële robots of dienstenrobots gebruiken:

65)

redenen die van invloed waren op het besluit om robots in het bedrijf te gebruiken: hoge arbeidskosten

66)

redenen die van invloed waren op het besluit om robots in het bedrijf te gebruiken: moeilijkheden om personeel aan te werven

67)

redenen die van invloed waren op het besluit om robots in het bedrijf te gebruiken: verbetering van de veiligheid op het werk

68)

redenen die van invloed waren op het besluit om robots in het bedrijf te gebruiken: zorgen voor een hoge precisie of gestandaardiseerde kwaliteit van processen en/of de geproduceerde goederen en diensten

69)

redenen die van invloed waren op het besluit om robots in het bedrijf te gebruiken: uitbreiding van het assortiment door het bedrijf geproduceerde goederen of verleende diensten

70)

redenen die van invloed waren op het besluit om robots in het bedrijf te gebruiken: fiscale of andere overheidsstimulansen

Facultatieve variabelen

i)

voor bedrijven met werknemers en zelfstandigen met toegang tot internet voor zakelijke doeleinden:

1)

aantal werknemers en zelfstandigen, of percentage van het totale aantal werknemers en zelfstandigen, die gebruikmaken van een draagbaar apparaat dat wordt verstrekt door het bedrijf dat toegang tot internet via mobieletelefoonnetwerken voor zakelijke doeleinden mogelijk maakt

ii)

voor bedrijven met internetverkoop in het voorafgaande kalenderjaar:

2)

internetverkoop aan klanten in het eigen land van het bedrijf in het voorafgaande kalenderjaar

3)

internetverkoop aan klanten in andere lidstaten in het voorafgaande kalenderjaar

4)

internetverkoop aan klanten in de rest van de wereld in het voorafgaande kalenderjaar

iii)

voor bedrijven met internetverkoop aan klanten in ten minste twee van de volgende geografische gebieden: eigen land, andere lidstaten of de rest van de wereld in het voorafgaande kalenderjaar:

5)

percentage van de waarde van de internetverkoop die is gegenereerd door internetverkoop aan klanten in het eigen land van het bedrijf in het voorafgaande kalenderjaar

6)

percentage van de waarde van de internetverkoop die is gegenereerd door internetverkoop aan klanten in andere lidstaten in het voorafgaande kalenderjaar

7)

percentage van de waarde van de internetverkoop die is gegenereerd door internetverkoop aan klanten in de rest van de wereld in het voorafgaande kalenderjaar

iv)

voor bedrijven met internetverkoop aan klanten in andere lidstaten in het voorafgaande kalenderjaar:

8)

problemen bij de verkoop naar andere lidstaten: hoge kosten van levering of terugzending van producten in het voorafgaande kalenderjaar

9)

problemen bij de verkoop naar andere lidstaten: problemen in verband met het oplossen van klachten of geschillen in het voorafgaande kalenderjaar

10)

problemen bij de verkoop naar andere lidstaten: aanpassing van etikettering van producten voor verkoop naar andere lidstaten in het voorafgaande kalenderjaar

11)

problemen bij de verkoop naar andere lidstaten: gebrek aan kennis van vreemde talen om te communiceren met klanten in andere lidstaten in het voorafgaande kalenderjaar

12)

problemen bij de verkoop naar andere lidstaten: beperkingen opgelegd door de handelspartners van het bedrijf bij de verkoop aan bepaalde lidstaten in het voorafgaande kalenderjaar

13)

problemen bij de verkoop naar andere lidstaten: problemen in verband met het btw-stelsel in andere lidstaten (zoals onzekerheid over de btw-behandeling in verschillende landen) in het voorafgaande kalenderjaar

v)

voor bedrijven met vacatures voor ICT-specialisten die moeilijk konden worden ingevuld, wanneer zij probeerden ICT-specialisten aan te werven in het voorafgaande kalenderjaar:

14)

problemen om ICT-specialisten aan te werven door een gebrek aan sollicitaties, in het voorafgaande kalenderjaar

15)

problemen om ICT-specialisten aan te werven door gebrek aan relevante ICT-gerelateerde kwalificaties uit onderwijs en opleiding bij de sollicitanten, in het voorafgaande kalenderjaar

16)

problemen om ICT-specialisten aan te werven door een gebrek aan relevante werkervaring bij de sollicitanten, in het voorafgaande kalenderjaar

17)

problemen om ICT-specialisten aan te werven door te hoge verwachtingen bij de sollicitanten ten aanzien van hun salaris, in het voorafgaande kalenderjaar

 

vi)

voor bedrijven die industriële robots of dienstenrobots hebben:

18)

aantal industriële en dienstenrobots dat door het bedrijf wordt gebruikt


Meeteenheid

Absolute cijfers, behalve voor kenmerken in verband met de omzet in nationale valuta (in duizenden) of percentage van de (totale) omzet

Statistische populatie

Bestreken activiteiten:

NACE-secties C tot en met J, L tot en met N en groep 95.1

Dekking van de grootteklasse:

bedrijven met tien of meer werknemers en zelfstandigen. bedrijven met minder dan tien werknemers en zelfstandigen kunnen facultatief worden opgenomen

Uitsplitsingen

Uitsplitsing naar activiteit

Voor de berekening van nationale aggregaten

aggregaten van de NACE-secties en groep C+D+E+F+G+H+I+J+L+M+N+95.1, D+E

NACE-secties: C, F, G, H, I, J, L, M, N

NACE-afdelingen: 47, 55

aggregaten van de NACE-afdelingen: 10 + 11 + 12 + 13 + 14 + 15 + 16 + 17 + 18, 19 + 20 + 21 + 22 + 23, 24 + 25, 26 + 27 + 28 + 29 + 30 + 31 + 32 + 33

aggregaat van de afdelingen en groepen: 26.1 + 26.2 + 26.3 + 26.4 + 26.8 + 46.5 + 58.2 + 61 + 62 + 63.1 + 95.1

Alleen voor de bijdrage aan de Europese totalen

NACE-secties: D, E

NACE-afdelingen: 19, 20, 21, 26, 27, 28, 45, 46, 61, 72, 79

NACE-groep: 95.1

aggregaten van de NACE-afdelingen: 10 + 11 + 12, 13 + 14 + 15, 16 + 17 + 18, 22 + 23, 29 + 30, 31 + 32 + 33, 58 + 59 + 60, 62 + 63, 69 + 70 + 71, 73 + 74 + 75, 77 + 78 + 80 + 81 + 82

Grootteklasse van het aantal werknemers en zelfstandigen: 10+, 10-49, 50-249, 250+; facultatief: 0-9, 0-1, 2-9

Termijn voor de indiening van gegevens

5 oktober 2022


20.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 258/37


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/1191 VAN DE COMMISSIE

van 19 juli 2021

tot verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof clopyralid overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 20, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Richtlijn 2006/64/EG van de Commissie (2) is clopyralid in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (3) opgenomen als werkzame stof.

(2)

De in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG opgenomen werkzame stoffen worden geacht te zijn goedgekeurd krachtens Verordening (EG) nr. 1107/2009 en zijn opgenomen in deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (4).

(3)

De goedkeuring van de in deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 opgenomen werkzame stof clopyralid vervalt op 30 april 2022.

(4)

Er is een aanvraag tot verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof clopyralid ingediend overeenkomstig artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie (5) en binnen de in dat artikel vastgestelde termijn.

(5)

De aanvrager heeft de overeenkomstig artikel 6 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 vereiste aanvullende dossiers ingediend. De lidstaat-rapporteur heeft vastgesteld dat de aanvraag volledig was.

(6)

De lidstaat-rapporteur heeft in overleg met de lidstaat-corapporteur een ontwerpbeoordelingsverslag over de verlenging opgesteld en dit verslag op 31 mei 2017 bij de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en de Commissie ingediend.

(7)

De EFSA heeft het aanvullende beknopte dossier toegankelijk gemaakt voor het publiek. De EFSA heeft het ontwerpbeoordelingsverslag over de verlenging voor opmerkingen tevens aan de aanvrager en de lidstaten doorgestuurd en heeft een openbare raadpleging hierover gehouden. De EFSA heeft de ontvangen opmerkingen aan de Commissie doorgestuurd.

(8)

Op 6 juli 2018 heeft de EFSA de Commissie haar conclusie (6) meegedeeld met betrekking tot de vraag of clopyralid naar verwachting zal voldoen aan de goedkeuringscriteria van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1107/2009. De Commissie heeft een verslag over de verlenging en de ontwerpverordening voor clopyralid op 24 maart 2021 bij het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders ingediend.

(9)

Met betrekking tot de criteria voor de identificatie van hormoonontregelende eigenschappen die bij Verordening (EU) 2018/605 van de Commissie (7) zijn vastgesteld, blijkt uit de conclusie van de EFSA dat het, op basis van de wetenschappelijke gegevens, zeer onwaarschijnlijk is dat clopyralid een hormoonontregelaar is omdat geen toxische effecten op endocriene organen zijn waargenomen. De Commissie concludeert daarom dat aan clopyralid geen hormoonontregelende eigenschappen mogen worden toegeschreven.

(10)

De Commissie heeft de aanvrager verzocht zijn opmerkingen in te dienen over de conclusie van de EFSA en, overeenkomstig artikel 14, lid 1, derde alinea, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012, over het verslag over de verlenging. De aanvrager heeft zijn opmerkingen over het ontwerpverslag over de verlenging ingediend, die zorgvuldig zijn onderzocht.

(11)

Met betrekking tot een of meer representatieve gebruiksdoeleinden van minstens één gewasbeschermingsmiddel dat clopyralid bevat, is vastgesteld dat aan de goedkeuringscriteria van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 werd voldaan.

(12)

De risicobeoordeling voor de verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof clopyralid is gebaseerd op representatieve gebruiksdoeleinden als herbicide op wintergranen en grasland. Hoewel het in het licht van deze risicobeoordeling niet nodig is de beperking tot gebruik als herbicide te handhaven, is het niettemin noodzakelijk om, overeenkomstig artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 in samenhang met artikel 6 van die verordening en in het licht van de huidige wetenschappelijke en technische kennis, bepaalde voorwaarden en beperkingen vast te stellen. Er moet met name om verdere bevestigende informatie worden gevraagd.

(13)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(14)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/566 van de Commissie (8) is de goedkeuringsperiode voor clopyralid verlengd tot en met 30 april 2022, opdat de verlengingsprocedure vóór het verstrijken van de goedkeuringsperiode van die werkzame stof kan worden voltooid. Aangezien er echter vóór de vervaldatum van de verlengde geldigheidsduur een besluit is genomen over de verlenging, moet deze verordening vóór die datum van toepassing worden.

(15)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof

De goedkeuring van de werkzame stof clopyralid wordt verlengd zoals vastgesteld in bijlage I.

Artikel 2

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

Artikel 3

Inwerkingtreding en toepassingsdatum

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 oktober 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 juli 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(2)  Richtlijn 2006/64/EG van de Commissie van 18 juli 2006 tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde clopyralid, cyprodinil, fosetyl en trinexapac op te nemen als werkzame stoffen (PB L 206 van 27.7.2006, blz. 110).

(3)  Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie van 18 september 2012 tot vaststelling van de nodige bepalingen voor de uitvoering van de verlengingsprocedure voor werkzame stoffen, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 252 van 19.9.2012, blz. 26).

(6)  EFSA Journal 2018;16(8):5389. Online beschikbaar op: www.efsa.europa.eu

(7)  Verordening (EU) 2018/605 van de Commissie van 19 april 2018 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1107/2009 met betrekking tot de vaststelling van wetenschappelijke criteria voor de vaststelling van hormoonontregelende eigenschappen (PB L 101 van 20.4.2018, blz. 33).

(8)  Uitvoeringsverordening (EU) 2021/566 van de Commissie van 30 maart 2021 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de geldigheidsduur van de goedkeuring van de werkzame stoffen abamectine, Bacillus subtilis (Cohn 1872) stam QST 713, Bacillus thuringiensis subsp. aizawai stammen ABTS-1857 en GC-91, Bacillus thuringiensis subsp. israeliensis (serotype H-14) stam AM65-52, Bacillus thuringiensis subsp. kurstaki stammen ABTS 351, PB 54, SA 11, SA 12 en EG 2348, Beauveria bassiana stammen ATCC 74040 en GHA, clodinafop, clopyralid, Cydia pomonella Granulovirus (CpGV), cyprodinil, dichloorprop-P, fenpyroximaat, fosetyl, mepanipyrim, Metarhizium anisopliae (var. anisopliae) stam BIPESCO 5/F52, metconazool, metrafenon, pirimicarb, Pseudomonas chlororaphis stam MA342, pyrimethanil, Pythium oligandrum M1, rimsulfuron, spinosad, Streptomyces K61 (vroeger “S. griseoviridis”), Trichoderma asperellum (vroeger “T. harzianum”) stammen ICC012, T25 en TV1, Trichoderma atroviride (vroeger “T. harzianum”) stam T11, Trichoderma gamsii (vroeger “T. viride”) stam ICC080, Trichoderma harzianum stammen T-22 en ITEM 908, triclopyr, trinexapac, triticonazool en ziram (PB L 118 van 7.4.2021, blz. 1).


BIJLAGE I

Benaming, identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid  (1)

Datum van goedkeuring

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

“Clopyralid

CAS-nr. 1702-17-6

CIPAC-nr. 455

3,6-dichloorpyridine-2-carbonzuur of 3,6-dichloorpicolinezuur

≥ 950 g/kg

1 oktober 2021

30 september 2036

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het verslag over de verlenging voor clopyralid, en met name met de aanhangsels I en II daarvan.

Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan:

de specificatie van het technische materiaal zoals commercieel vervaardigd;

de bescherming van de gebruikers, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat de gebruiksvoorwaarden het gebruik van geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen voorschrijven;

de mogelijke aanwezigheid van residuen van clopyralid in wisselgewassen;

de mogelijke overdracht van residuen van clopyralid via compost of mest van dieren waarvan het voeder afkomstig is van behandelde gebieden, om schade aan vatbare gewassen te voorkomen;

de bescherming van het grondwater in kwetsbare omstandigheden.

De gebruiksvoorwaarden moeten zo nodig risicobeperkende maatregelen omvatten.

De aanvrager moet bij de Commissie, de lidstaten en de EFSA bevestigende informatie indienen over het effect van waterbehandelingsprocessen op de aard van de in drinkwater aanwezige residuen.

De aanvrager moet die informatie uiterlijk twee jaar na de vaststelling van richtsnoeren over de evaluatie van het effect van waterbehandelingsprocessen op de aard van in het oppervlakte- en grondwater aanwezige residuen indienen.


(1)  Het verslag over de verlenging bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.”.


BIJLAGE II

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie wordt als volgt gewijzigd:

1)

In deel A wordt vermelding 129 over clopyralid geschrapt.

2)

In deel B wordt de volgende vermelding toegevoegd:

Nummer

Benaming, identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid  (1)

Datum van goedkeuring

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

“147

Clopyralid

CAS-nr. 1702-17-6

CIPAC-nr. 455

3,6-dichloorpyridine-2-carbonzuur of 3,6-dichloorpicolinezuur

≥ 950 g/kg

1 oktober 2021

30 september 2036

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het verslag over de verlenging voor clopyralid, en met name met de aanhangsels I en II daarvan.

Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan:

de specificatie van het technische materiaal zoals commercieel vervaardigd;

de bescherming van de gebruikers, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat de gebruiksvoorwaarden het gebruik van geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen voorschrijven;

de mogelijke aanwezigheid van residuen van clopyralid in wisselgewassen;

de mogelijke overdracht van residuen van clopyralid via compost of mest van dieren waarvan het voeder afkomstig is van behandelde gebieden, om schade aan vatbare gewassen te voorkomen;

de bescherming van het grondwater in kwetsbare omstandigheden.

De gebruiksvoorwaarden moeten zo nodig risicobeperkende maatregelen omvatten.

De aanvrager moet bij de Commissie, de lidstaten en de EFSA bevestigende informatie indienen over het effect van waterbehandelingsprocessen op de aard van de in drinkwater aanwezige residuen.

De aanvrager moet die informatie uiterlijk twee jaar na de vaststelling van richtsnoeren over de evaluatie van het effect van waterbehandelingsprocessen op de aard van in het oppervlakte- en grondwater aanwezige residuen indienen.


(1)  Het verslag over de verlenging bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.”.


BESLUITEN

20.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 258/42


BESLUIT (GBVB) 2021/1192 VAN DE RAAD

van 19 juli 2021

tot actualisering van de lijst van personen, groepen en entiteiten bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4 van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme, en tot intrekking van Besluit (GBVB) 2021/142

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 27 december 2001 Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB (1) vastgesteld.

(2)

De Raad heeft op 5 februari 2021 Besluit (GBVB) 2021/142 (2) vastgesteld, waarbij de lijst van personen, groepen en entiteiten bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4 van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB (“de lijst”) werd geactualiseerd.

(3)

Overeenkomstig artikel 1, lid 6, van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB dienen de namen van de personen, groepen en entiteiten op de lijst regelmatig te worden geëvalueerd om er zeker van te zijn dat ze nog altijd terecht op de lijst staan.

(4)

Dit besluit bevat de resultaten van de evaluatie die de Raad heeft verricht ten aanzien van de personen, groepen en entiteiten waarop de artikelen 2, 3 en 4 van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB van toepassing zijn.

(5)

De Raad heeft zich ervan vergewist dat de bevoegde instanties als bedoeld in artikel 1, lid 4, van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB ten aanzien van alle personen, groepen en entiteiten op de lijst besluiten hebben genomen waaruit blijkt dat zij betrokken zijn geweest bij terroristische daden in de zin van artikel 1, leden 2 en 3, van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB. Tevens heeft de Raad besloten dat de personen, groepen en entiteiten waarop de artikelen 2, 3 en 4 van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB van toepassing zijn, onderworpen moeten blijven aan de in Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB vastgestelde specifieke beperkende maatregelen.

(6)

De lijst moet dienovereenkomstig worden geactualiseerd, en Besluit (GBVB) 2021/142 moet worden ingetrokken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De lijst van personen, groepen en entiteiten waarop de artikelen 2, 3 en 4 van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB van toepassing zijn, is opgenomen in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Besluit (GBVB) 2021/142 wordt ingetrokken.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 19 juli 2021.

Voor de Raad

De voorzitter

J. PODGORŠEK


(1)  Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB van de Raad van 27 december 2001 betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme (PB L 344 van 28.12.2001, blz. 93).

(2)  Besluit (GBVB) 2021/142 van de Raad van 5 februari 2021 tot actualisering van de lijst van personen, groepen en entiteiten bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4 van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme, en tot intrekking van Besluit (GBVB) 2020/1132 (PB L 43 van 8.2.2021, blz. 14).


BIJLAGE

LIJST VAN PERSONEN, GROEPEN EN ENTITEITEN BEDOELD IN ARTIKEL 1

I.   PERSONEN

1.

ABDOLLAHI Hamed (alias Mustafa Abdullahi), geboren op 11.8.1960 in Iran. Paspoortnummer: D9004878.

2.

AL-NASSER, Abdelkarim Hussein Mohamed, geboren in Al Ihsa (Saudi-Arabië), Saudisch onderdaan.

3.

AL YACOUB, Ibrahim Salih Mohammed, geboren op 16.10.1966 in Tarut (Saudi-Arabië), Saudisch onderdaan.

4.

ARBABSIAR Manssor (alias Mansour Arbabsiar), geboren op 6.3.1955 of 15.3.1955 in Iran, Iraans en Amerikaans onderdaan. Paspoortnummer: C2002515 (Iran). Paspoortnummer: 477845448 (VS). Nummer nationaal identiteitsbewijs: 07442833, vervaldatum 15.3.2016 (Amerikaans rijbewijs).

5.

ASSADI Assadollah, geboren op 22.12.1971 in Teheran (Iran), Iraans onderdaan. Nummer Iraans diplomatiek paspoort: D9016657.

6.

BOUYERI, Mohammed (alias Abu ZUBAIR, alias SOBIAR, alias Abu ZOUBAIR), geboren op 8.3.1978 in Amsterdam (Nederland).

7.

EL HAJJ, Hassan, geboren op 22.3.1988 in Zaghdraiya, Sidon (Libanon), Canadees onderdaan. Paspoortnummer: JX446643 (Canada).

8.

HASHEMI MOGHADAM Saeid, geboren op 6.8.1962 in Teheran (Iran), Iraans onderdaan. Paspoortnummer: D9016290, geldig tot en met 4.2.2019.

9.

IZZ-AL-DIN, Hasan (alias GARBAYA, Ahmed, alias SA-ID, alias SALWWAN, Samir), Libanon, geboren in 1963 in Libanon, Libanees onderdaan.

10.

MELIAD, Farah, geboren op 5.11.1980 in Sydney (Australië), Australisch onderdaan. Paspoortnummer: M2719127 (Australië).

11.

MOHAMMED, Khalid Shaikh (alias ALI, Salem, alias BIN KHALID, Fahd Bin Adballah, alias HENIN, Ashraf Refaat Nabith, alias WADOOD, Khalid Adbul), geboren op 14.4.1965 of op 1.3.1964 in Pakistan. Paspoortnummer: 488555.

12.

ȘANLI, Dalokay (alias Sinan), geboren op 13.10.1976 in Pülümür (Turkije).

13.

SHAHLAI Abdul Reza (alias Abdol Reza Shala'i, alias Abd-al Reza Shalai, alias Abdorreza Shahlai, alias Abdolreza Shahla'i, alias Abdul-Reza Shahlaee, alias Hajj Yusef, alias Haji Yusif, alias Hajji Yasir, alias Hajji Yusif, alias Yusuf Abu-al-Karkh), geboren ca. 1957 in Iran. Adressen: 1) Kermanshah, Iran; 2) legerbasis Mehran, provincie Ilam, Iran.

14.

SHAKURI Ali Gholam, geboren ca. 1965 in Teheran, Iran.

II.   GROEPEN EN ENTITEITEN

1.

“Abu Nidal Organisation” (ANO) (alias “Fatah Revolutionaire Raad”, alias “Arabische Revolutionaire Brigades”, alias “Zwarte September”, alias “Revolutionaire Organisatie van Socialistische Moslims”).

2.

“Al-Aqsa Martelarenbrigade”.

3.

“Al-Aqsa e.V”.

4.

“Babbar Khalsa”.

5.

“Filipijnse communistische partij”, met inbegrip van het “Nieuw Volksleger” (“New People’s Army” — NPA), Filipijnen.

6.

Directoraat binnenlandse veiligheid van het Iraanse Ministerie voor Inlichtingen en Veiligheid.

7.

“Gama'a al-Islamiyya” (alias “Al-Gama'a al-Islamiyya”) (“Islamitische Groep” (IG)).

8.

“İslami Büyük Doğu Akıncılar Cephesi” (IBDA-C) (“Front van Voorvechters voor het Grote Islamitische Oosten”).

9.

“Hamas”, met inbegrip van “Hamas-Izz al-Din al-Qassem”.

10.

“Militaire vleugel van Hezbollah” (alias “Militaire vleugel van (respectievelijk) Hizballah, Hizbullah, Hizbollah, Hezballah, Hisbollah, Hizbu'llah, Hizb Allah”, alias “Raad van de Jihad” (en alle daaraan rapporterende eenheden, waaronder de Externe Veiligheidsorganisatie)).

11.

“Hizbul Mujahideen” (HM).

12.

“Khalistan Zindabad Force” (KZF).

13.

“Koerdische Arbeiderspartij” (PKK) (alias “KADEK”, alias “Kongra-Gel”).

14.

“Bevrijdingstijgers van Tamil Eelam” (“Liberation Tigers of Tamil Eelam” — LTTE).

15.

“Ejército de Liberación Nacional” (“Nationaal Bevrijdingsleger”).

16.

“Palestijnse Islamitische Jihad” (PIJ).

17.

“Volksfront voor de Bevrijding van Palestina” (“Popular Front for the Liberation of Palestine” — PFLP).

18.

“Volksfront voor de Bevrijding van Palestina — Algemeen Commando” (alias “PFLP — Algemeen Commando”).

19.

“Devrimci Halk Kurtuluș Partisi-Cephesi” (DHKP/C) (alias “Devrimci Sol” (“Revolutionair Links”), alias “Dev Sol” (“Revolutionair Volksbevrijdingsleger/-front/-partij”)).

20.

“Sendero Luminoso” (SL) (“Lichtend Pad”).

21.

“Teyrbazen Azadiya Kurdistan” (TAK) (alias “Koerdische Vrijheidsvalken”, alias “Koerdische Vrijheidshaviken”).


20.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 258/46


BESLUIT (GBVB) 2021/1193 VAN DE RAAD

van 19 juli 2021

tot verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in Bosnië en Herzegovina en tot wijziging van Besluit (GBVB) 2019/1340

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 33 en artikel 31, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 8 augustus 2019 heeft de Raad bij Besluit (GBVB) 2019/1340 (1) de heer Johann SATTLER benoemd tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) in Bosnië en Herzegovina. Het mandaat van de SVEU eindigt op 31 augustus 2021.

(2)

Het mandaat van de SVEU moet met 24 maanden worden verlengd, en voor de periode van 1 september 2021 tot en met 31 augustus 2023 moet een nieuw financieel referentiebedrag worden vastgesteld.

(3)

De SVEU zal zijn mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie die kan beletten dat de doelstellingen van het externe optreden van de Unie, als beschreven in artikel 21 van het Verdrag, worden verwezenlijkt,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het mandaat van de heer Johann SATTLER als speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) in Bosnië en Herzegovina wordt hierbij verlengd tot en met 31 augustus 2023. De Raad kan, op basis van een beoordeling door het Politiek en Veiligheidscomité en op voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, besluiten dat het mandaat van de SVEU wordt verlengd of eerder wordt beëindigd.

Artikel 2

Besluit (GBVB) 2019/1340 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan artikel 5, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

“Het financieel referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 september 2021 tot en met 31 augustus 2023 bedraagt 12 800 000 EUR.”.

2)

In artikel 14 wordt de tweede zin vervangen door:

“De SVEU legt de Raad, de HV en de Commissie regelmatig voortgangsverslagen voor, en uiterlijk op 31 mei 2023, een uitvoerig eindverslag over de uitvoering van zijn mandaat.”.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 19 juli 2021.

Voor de Raad

De voorzitter

J. PODGORŠEK


(1)  Besluit (GBVB) 2019/1340 van de Raad van 8 augustus 2019 tot benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in Bosnië en Herzegovina (PB L 209 van 9.8.2019, blz. 10).


20.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 258/48


BESLUIT (GBVB) 2021/1194 VAN DE RAAD

van 19 juli 2021

tot verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in Kosovo (*) en tot wijziging van Besluit (GBVB) 2020/1135

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 33 en artikel 31, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 30 juli 2020 heeft de Raad bij Besluit (GBVB) 2020/1135 (1) de heer Tomáš SZUNYOG benoemd tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) in Kosovo. Het mandaat van de SVEU eindigt op 31 augustus 2021.

(2)

Het mandaat van de SVEU moet met 24 maanden worden verlengd, en voor de periode van 1 september 2021 tot en met 31 augustus 2023 moet een nieuw financieel referentiebedrag worden vastgesteld.

(3)

De SVEU zal het mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie die de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie, als geformuleerd in artikel 21 van het Verdrag, kan hinderen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het mandaat van de heer Tomáš SZUNYOG als speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) in Kosovo wordt verlengd tot en met 31 augustus 2023. De Raad kan, op basis van een beoordeling door het Politiek en Veiligheidscomité en op voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, besluiten dat het mandaat van de SVEU wordt verlengd of eerder wordt beëindigd.

Artikel 2

Besluit (GBVB) 2020/1135 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan artikel 5, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

“Het financieel referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 september 2021 tot en met 31 augustus 2023 bedraagt 6 600 000 EUR.”.

2)

In artikel 14 wordt de tweede zin vervangen door:

“De SVEU legt de Raad, de HV en de Commissie regelmatig voortgangsverslagen voor, en uiterlijk op 31 mei 2023 een uitvoerig eindverslag over de uitvoering van zijn mandaat.”.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 19 juli 2021.

Voor de Raad

De voorzitter

J. PODGORŠEK


(*)  Deze benaming laat de standpunten over de status van Kosovo onverlet, en is in overeenstemming met Resolutie 1244/1999 van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo.

(1)  Besluit (GBVB) 2020/1135 van de Raad van 30 juli 2020 houdende benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in Kosovo (PB L 247 van 31.7.2020, blz. 25).


20.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 258/50


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2021/1195 VAN DE COMMISSIE

van 19 juli 2021

inzake de geharmoniseerde normen voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek die zijn opgesteld ter ondersteuning van Verordening (EU) 2017/746 van het Europees Parlement en de Raad

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name artikel 10, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) 2017/746 van het Europees Parlement en de Raad (2) worden hulpmiddelen die in overeenstemming zijn met de desbetreffende geharmoniseerde normen of de desbetreffende delen van die normen, waarvan de referenties in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, geacht in overeenstemming te zijn met de vereisten van deze verordening die door die normen of delen ervan worden bestreken.

(2)

Bij Uitvoeringsbesluit C(2021) 2406 van de Commissie (3) heeft de Commissie het Europees Comité voor normalisatie (CEN) en het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie (Cenelec) verzocht om bestaande geharmoniseerde normen voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek ter ondersteuning van de Richtlijn 98/79/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) te herzien en om nieuwe geharmoniseerde normen ter ondersteuning van Verordening (EU) 2017/746 op te stellen.

(3)

Op basis van het verzoek in Uitvoeringsbesluit C(2021) 2406 heeft het CEN de bestaande geharmoniseerde normen EN ISO 11135:2014, EN ISO 11137-1:2015, EN ISO 11737-2:2009 en EN ISO 25424:2011 herzien om de norm in overeenstemming te brengen met de recentste technische en wetenschappelijke vooruitgang en deze aan te passen aan de relevante eisen van Verordening (EU) 2017/746. Dit heeft geleid tot de vaststelling van de nieuwe geharmoniseerde normen EN ISO 11737-2:2020 en EN ISO 25424:2019, en van wijziging EN ISO 11135:2014/A1:2019 van EN ISO 11135:2014 en wijziging EN ISO 11137-1:2015/A2:2019 van EN ISO 11137-1:2015.

(4)

Samen met het CEN is de Commissie nagegaan of de door het CEN herziene en opgestelde normen voldoen aan het in Uitvoeringsbesluit C(2021) 2406 omschreven verzoek.

(5)

De geharmoniseerde normen EN ISO 11737-2:2020 en EN ISO 25424:2019 en wijziging EN ISO 11135:2014/A1:2019 van EN ISO 11135:2014 en wijziging EN ISO 11137-1:2015/A2:2019 van EN ISO 11137-1:2015 voldoen aan de eisen die zij beogen te bestrijken en die zijn vastgesteld in Verordening (EU) 2017/746. Daarom moeten de referentienummers van die normen in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt.

(6)

Door naleving van een geharmoniseerde norm wordt vanaf de datum van bekendmaking van de verwijzing naar deze norm in het Publicatieblad van de Europese Unie een vermoeden van conformiteit gevestigd met de overeenkomstige essentiële eisen die in de harmonisatiewetgeving van de Unie zijn opgenomen. Dit besluit moet derhalve in werking treden op de datum van de bekendmaking ervan,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De referentienummers van de in de bijlage bij dit besluit vermelde geharmoniseerde normen voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek die zijn opgesteld ter ondersteuning van Verordening (EU) 2017/746, worden hierbij bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 19 juli 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12.

(2)  Verordening (EU) 2017/746 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek en tot intrekking van Richtlijn 98/79/EG en Besluit 2010/227/EU van de Commissie (PB L 117 van 5.5.2017, blz. 176).

(3)  Commission Implementing Decision of 14.4.2021 on a standardisation request to the European Committee for Standardization and the European Committee for Electrotechnical Standardization as regards medical devices in support of Regulation (EU) 2017/745 of the European Parliament and of the Council and in vitro diagnostic medical devices in support of Regulation (EU) 2017/746 of the European Parliament and of the Council (alleen in het Engels, Frans en Duits beschikbaar).

(4)  Richtlijn 98/79/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 1998 betreffende medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek (PB L 331 van 7.12.1998, blz. 1).


BIJLAGE

Nr

Referentie van de norm

1.

EN ISO 11135:2014

Sterilisatie van producten in de gezondheidszorg — Ethyleen-oxide — Eisen voor de ontwikkeling, validatie en besturingscontrole van een sterilisatieproces voor medische hulpmiddelen (ISO 11135:2014)

EN ISO 11135:2014/A1:2019

2.

EN ISO 11137-1:2015

Sterilisatie van producten in de gezondheidszorg — Radiatie — Deel 1: Eisen voor de ontwikkeling, validatie en routinecontrole van een sterilisatieproces voor medische hulpmiddelen (ISO 11137-1:2006, met inbegrip van Amd 1:2013)

EN ISO 11137-1:2015/A2:2019

3.

EN ISO 11737-2:2020

Sterilisatie van medische apparatuur — Microbiologische methoden — Deel 2: Steriliteitsproeven uitgevoerd bij de definitie, validatie en onderhoud van een steriliteitsproces (ISO 11737-2:2019)

4.

EN ISO 25424:2019

Sterilisatie van medische hulpmiddelen — Lage temperatuurstoom en formaldehyde — Eisen voor ontwikkeling, validatie en routinecontrole van een sterilisatieproces voor medische hulpmiddelen (ISO 25424:2018)


20.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 258/53


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2021/1196 VAN DE COMMISSIE

van 19 juli 2021

tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/167 wat betreft geharmoniseerde normen voor bepaalde radartoepassingen voor bodem- en wandsondering, radiofrequentie-identificatieapparatuur, radioapparatuur voor “Euroloop”-spoorwegsystemen, genetwerkte korteafstandsapparatuur, draadloze industriële toepassingen en breedbandcommunicatieradioverbindingen voor schepen en offshore-installaties

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name artikel 10, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 16 van Richtlijn 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad (2) wordt radioapparatuur die conform is met geharmoniseerde normen of delen ervan, waarvan de referenties in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, geacht conform te zijn met de essentiële eisen van artikel 3 van die richtlijn, die door die normen of delen ervan worden bestreken.

(2)

Bij Uitvoeringsbesluit C(2015) 5376 (3) heeft de Commissie het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie (Cenelec) en het Europees Instituut voor telecommunicatienormen (ETSI) verzocht om geharmoniseerde normen voor radioapparatuur op te stellen en te herzien ter ondersteuning van Richtlijn 2014/53/EU (“het verzoek”).

(3)

Op basis van het verzoek heeft het ETSI geharmoniseerde norm EN 303 258 V1.1.1 opgesteld voor draadloze industriële toepassingen.

(4)

Op basis van het verzoek heeft het ETSI de volgende geharmoniseerde normen, waarvan de referenties in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt (4), herzien: EN 302 066-2 V1.2.1, EN 302 208 V3.1.1, EN 302 609 V2.1.1, EN 303 204 V2.1.2 en EN 303 276 V1.1.1. Dit resulteerde in de vaststelling van de geharmoniseerde normen EN 302 066 V2.2.1 voor radartoepassingen voor bodem- en wandsondering, EN 302 208 V3.3.1 voor radiofrequentie-identificatieapparatuur, EN 302 609 V2.2.1 voor radioapparatuur voor “Euroloop”-spoorwegsystemen, EN 303 204 V3.1.1 voor genetwerkte korteafstandsapparatuur en EN 303 276 V1.2.1 voor breedbandcommunicatieradioverbindingen voor schepen en offshore-installaties.

(5)

Samen met het ETSI is de Commissie nagegaan of die geharmoniseerde normen aan het verzoek voldoen.

(6)

De geharmoniseerde normen EN 303 204 V3.1.1 en EN 303 276 V1.2.1 voldoen aan de essentiële eisen die zij beogen te bestrijken en die zijn vastgesteld in Richtlijn 2014/53/EU. Derhalve moeten de referenties van die normen worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(7)

De laatste zin van de negende alinea en de tiende en elfde alinea van punt 6.2.5 van geharmoniseerde norm EN 302 066 V2.2.1, kunnen aanleiding geven tot een subjectieve interpretatie en definitie van de specificaties in die geharmoniseerde norm. De referentie van die geharmoniseerde norm moet daarom met beperkingen worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(8)

Aanbeveling 74-01 van de Europese Conferentie van de administraties van posterijen en van telecommunicatie over ongewenste, onopzettelijke emissies (ERC-aanbeveling 74-01 (2019)) bevat eisen voor een efficiënt gebruik van het radiospectrum. Tabel 6 van ERC-aanbeveling 74-01 (2019) bepaalt dat de bescherming moet worden beperkt tot het frequentiebereik van 694 MHz. Tabel 2 van geharmoniseerde norm EN 302 208 V3.3.1 is niet afgestemd op ERC-aanbeveling 74-01, aangezien de in die tabel vermelde grenswaarde verschilt van de grenswaarde in ERC-aanbeveling 74-01 (2019). De referentie van die geharmoniseerde norm moet daarom met een beperking worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(9)

Tabel 3 van geharmoniseerde norm EN 302 609 V2.2.1 bevat inconsistenties met betrekking tot de frequentiebereiken voor de meetontvanger. De referentie van die geharmoniseerde norm moet daarom met een beperking worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(10)

In de punten 4.2.8.2, 4.2.9.3 en 4.2.10.3 van geharmoniseerde norm EN 303 258 V1.1.1 worden geen testmethoden genoemd waarmee aangetoond kan worden dat aan de specificaties van die punten wordt voldaan. De referentie van die geharmoniseerde norm moet daarom met beperkingen worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(11)

Bijlage I bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/167 van de Commissie (5) bevat de referenties van geharmoniseerde normen die een vermoeden van conformiteit met Richtlijn 2014/53/EU vestigen; bijlage II bij dat uitvoeringsbesluit bevat de referenties van geharmoniseerde normen die een vermoeden van conformiteit met Richtlijn 2014/53/EU verlenen, met beperking. Om ervoor te zorgen dat de referenties van ter ondersteuning van Richtlijn 2014/53/EU opgestelde geharmoniseerde normen in één handeling worden vermeld, moeten de referenties van de normen EN 303 204 V3.1.1 en EN 303 276 V1.2.1 worden opgenomen in bijlage I bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/167 en moeten de referenties van de normen EN 302 066 V2.2.1, EN 302 208 V3.3.1, EN 302 609 V2.2.1 en EN 303 258 V1.1.1 worden opgenomen in bijlage II bij dat uitvoeringsbesluit.

(12)

Daarom moeten de referentienummers van de geharmoniseerde normen EN 302 066-2 V1.2.1, EN 302 208 V3.1.1, EN 302 609 V2.1.1, EN 303 204 V2.1.2 en EN 303 276 V1.1.1 uit de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie (6) worden geschrapt, aangezien zij zijn herzien. Bijlage III bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/167 bevat een lijst van de referenties van de ter ondersteuning van Richtlijn 2014/53/EU opgestelde geharmoniseerde normen die uit de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie zijn geschrapt. Daarom is het passend die referentienummers in die bijlage op te nemen.

(13)

Om de fabrikanten voldoende tijd te geven zich voor te bereiden op de toepassing van de geharmoniseerde normen EN 302 066 V2.2.1, EN 302 208 V3.3.1, EN 302 609 V2.2.1, EN 303 204 V3.1.1 en EN 303 276 V1.2.1, moet de intrekking van de referenties van de geharmoniseerde normen EN 302 066-2 V1.2.1, EN 302 208 V3.1.1, EN 302 609 V2.1.1, EN 303 204 V2.1.2 en EN 303 276 V1.1.1 worden uitgesteld.

(14)

Door naleving van een geharmoniseerde norm wordt een vermoeden van conformiteit gevestigd met de overeenkomstige essentiële eisen die in de harmonisatiewetgeving van de Unie zijn opgenomen vanaf de datum van bekendmaking van de referentie van deze norm in het Publicatieblad van de Europese Unie. Dit besluit moet derhalve met spoed in werking treden,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/167 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage I wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij dit besluit.

2)

Bijlage II wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij dit besluit.

3)

Bijlage III wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage III bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 19 juli 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12.

(2)  Richtlijn 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van radioapparatuur en tot intrekking van Richtlijn 1999/5/EG (PB L 153 van 22.5.2014, blz. 62).

(3)  Uitvoeringsbesluit C(2015) 5376 final van de Commissie van 4 augustus 2015 betreffende een normalisatieverzoek aan het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie en het Europees Instituut voor telecommunicatienormen met betrekking tot radioapparatuur ter ondersteuning van Richtlijn 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad.

(4)  PB C 326 van 14.9.2018, blz. 114.

(5)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/167 van de Commissie van 5 februari 2020 betreffende de ter ondersteuning van Richtlijn 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad opgestelde geharmoniseerde normen voor radioapparatuur (PB L 34 van 6.2.2020, blz. 46).

(6)  PB C 326 van 14.9.2018, blz. 114.


BIJLAGE I

In bijlage I bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/167 worden de volgende rijen toegevoegd:

Nr.

Referentienummer van de norm

“10.

EN 303 204 V3.1.1

Vaste kortbereikapparatuur (SRD) in datanetwerken — Radioapparatuur te gebruiken in de frequentieband van 870 MHz tot 876 MHz en werkend met een vermogen tot ten hoogste 500 mW ERP — Geharmoniseerde norm voor toegang tot het radiospectrum

11.

EN 303 276 V1.2.1

Maritieme breedbandradiolink werkend binnen de frequentieband 5 852  MHz tot 5 872  MHz en/of 5 880  MHz tot 5 900  MHz voor schepen en offshore-installaties betrokken bij gecoördineerde activiteiten — Geharmoniseerde EN voor toegang tot radiospectrum”


BIJLAGE II

In bijlage II bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/167 worden de volgende rijen toegevoegd:

Nr.

Referentienummer van de norm

“10.

EN 302 066 V2.2.1

Kortbereikapparatuur (SRD) — Radartoepassingen voor bodem- en wandsondering (GPR/WPR) — Geharmoniseerde EN voor toegang tot het radiospectrum

Opmerking: De naleving van deze geharmoniseerde norm vestigt geen vermoeden van conformiteit met de essentiële eis van artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2014/53/EU indien een van de volgende zinnen wordt toegepast:

de zin “Voor de emissiemetingen kan ook een combinatie van dubbelkegel- en logperiodieke dipoolantennes (gewoonlijk “logperiodieke antennes” genoemd) worden gebruikt om de volledige 30MHz- tot 1 000  MHz-band te bestrijken” in punt 6.2.5, negende alinea, van die norm;

punt 6.2.5, tiende alinea, van die norm;

punt 6.2.5, elfde alinea, van die norm.

11.

EN 302 208 V3.3.1

Radiofrequentie-identificatieapparatuur werkend in de 865MHz- tot 868MHz-frequentieband, met vermogens tot 2 W en in de 915MHz- tot 921MHz-band met vermogens tot 4 W — Geharmoniseerde norm voor toegang tot het radiospectrum

Opmerking: Met het oog op het vermoeden van conformiteit met de essentiële eis van artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2014/53/EU wordt in tabel 2 van deze geharmoniseerde norm de grenswaarde “692 MHz” vervangen door “694 MHz.”.

12.

EN 302 609 V2.2.1

Kortbereikapparatuur (SRD) — Radioapparatuur voor “Euroloop”-spoorwegsystemen — Geharmoniseerde norm voor toegang tot het radiospectrum

Opmerking: Met het oog op het vermoeden van conformiteit met de essentiële eis van artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2014/53/EU:

wordt de grenswaarde “29,090  MHz” in de tweede rij van tabel 3 van deze geharmoniseerde norm gelezen als “27,090  MHz”;

wordt de grenswaarde “29,100  MHz” in de derde rij van tabel 3 van deze geharmoniseerde norm gelezen als “27,100  MHz”.

13.

EN 303 258 V1.1.1

Draadloze industriële toepassingen (WIA) — Radioapparatuur die werkt in de frequentieband van 5 725  MHz tot 5 875  MHz met een vermogen tot hoogstens 400 mW — Geharmoniseerde norm voor toegang tot het radiospectrum

Opmerking: De naleving van deze geharmoniseerde norm vestigt geen vermoeden van conformiteit met de essentiële eis van artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2014/53/EU indien de passende testmethoden niet zijn uitgevoerd om aan te tonen dat aan de punten 4.2.8.2, 4.2.9.3 en 4.2.10.3 van deze geharmoniseerde norm is voldaan”.


BIJLAGE III

In bijlage III bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/167 worden de volgende rijen toegevoegd:

Nr.

Referentienummer van de norm

Datum van intrekking

“17.

EN 302 066-2 V1.2.1

Elektromagnetische compatibiliteit en radiospectrumkwesties (ERM) — Radartoepassingen voor bodem- en wandsondering (GPR/WPR); Deel 2: Geharmoniseerde EN onder artikel 3.2 van de R&TTE-richtlijn

20 januari 2023

18.

EN 302 208 V3.1.1

Radiofrequentie-identificatieapparatuur werkend in de 865MHz- tot 868MHz-frequentieband, met vermogens tot 2 W en in de 915MHz- tot 921MHz-band met vermogens tot 4 W — Geharmoniseerde EN onder artikel 3.2 van Richtlijn 2014/53/EU

20 januari 2023

19.

EN 302 609 V2.1.1

Kortbereikapparatuur (SRD) — Radioapparatuur voor “Euroloop”-spoorwegsystemen — Geharmoniseerde norm voor toegang tot het radiospectrum

20 januari 2023

20.

EN 303 204 V2.1.2

Netwerkgebaseerde kortbereikapparatuur — Radioapparatuur te gebruiken in het 870MHz- tot 876MHz-frequentiegebied met een vermogen tot 500 mW — Geharmoniseerde Europese norm onder artikel 3.2 van Richtlijn 2014/53/EU

20 januari 2023

21.

EN 303 276 V1.1.1

Maritieme breedbandradiolink werkend binnen de frequentieband 5 852  MHz tot 5 872  MHz en/of 5 880  MHz tot 5 900  MHz voor schepen en offshore-installaties betrokken bij gecoördineerde activiteiten — Geharmoniseerde norm welke invulling geeft aan de essentiële eisen van artikel 3.2 van Richtlijn 2014/53/EU

20 januari 2023”