ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 206

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

64e jaargang
11 juni 2021


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2021/821 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot instelling van een Unieregeling voor controle op de uitvoer, de tussenhandel, de technische bijstand, de doorvoer en de overbrenging van producten voor tweeërlei gebruik (herschikking)

1

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

11.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 206/1


VERORDENING (EU) 2021/821 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 mei 2021

tot instelling van een Unieregeling voor controle op de uitvoer, de tussenhandel, de technische bijstand, de doorvoer en de overbrenging van producten voor tweeërlei gebruik (herschikking)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad (2) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd. Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid, doeltreffendheid en efficiëntie tot herschikking van die verordening te worden overgegaan.

(2)

Deze verordening heeft tot doel ervoor te zorgen dat de Unie en haar lidstaten op het gebied van producten voor tweeërlei gebruik (dual-use items) ten volle rekening houden met alle relevante overwegingen. Tot de relevante overwegingen behoren internationale verplichtingen en verbintenissen, verplichtingen in het kader van toepasselijke sancties, overwegingen van nationaal buitenlands en veiligheidsbeleid, met inbegrip van die welke zijn vervat in Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad (3), waaronder de mensenrechten, en overwegingen omtrent het voorgenomen eindgebruik en het onttrekkingsgevaar. Door middel van deze verordening toont de Unie aan dat zij vastbesloten is om solide wettelijke voorschriften te handhaven met betrekking tot producten voor tweeërlei gebruik, en om de uitwisseling van relevante informatie en een grotere transparantie te versterken. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten dienen met betrekking tot producten voor cybersurveillance met name rekening te houden met het risico dat deze worden gebruikt in verband met binnenlandse repressie of het plegen van ernstige schendingen van de mensenrechten en het internationaal humanitair recht.

(3)

Deze verordening heeft ook tot doel exporteurs, met name kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s, ook wel midden- en kleinbedrijf (mkb) genoemd), meer richtsnoeren te geven voor verantwoorde praktijken, zonder evenwel afbreuk te doen aan het mondiale concurrentievermogen van exporteurs van producten voor tweeërlei gebruik of andere aanverwante bedrijfstakken of academische instellingen die in een lidstaat gevestigd zijn of gezeteld zijn.

(4)

De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties heeft in Resolutie 1540 (2004) van 28 april 2004 besloten dat alle staten doeltreffende maatregelen moeten nemen en handhaven om nationale controles in te voeren ter voorkoming van de verspreiding van nucleaire, chemische of biologische wapens en hun overbrengingsmiddelen, onder meer door adequate controles op gerelateerde materialen, uitrusting en technologie in te stellen. Controles zijn ook vereist uit hoofde van de desbetreffende internationale overeenkomsten zoals het Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de productie en de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens (Verdrag inzake chemische wapens; “CWC”) en het Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de productie en de aanleg van voorraden van bacteriologische (biologische) en toxinewapens en inzake de vernietiging van deze wapens (Verdrag inzake biologische en toxinewapens; “BWC”) en overeenkomstig de in het kader van multilaterale uitvoercontroleregelingen overeengekomen verbintenissen.

(5)

Ter naleving van de internationale verplichtingen en verbintenissen van de lidstaten en van de Unie, met name wat non-proliferatie, regionale vrede, veiligheid en stabiliteit en de eerbiediging van de mensenrechten en het internationale humanitaire recht betreft, is een doeltreffend gemeenschappelijk controlesysteem voor de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik derhalve noodzakelijk.

(6)

In de Strategie van de Europese Unie ter bestrijding van de verspreiding van massavernietigingswapens (“EU WMD Strategy”) van 12 december 2003 wordt de nadruk gelegd op de inzet van de Unie voor krachtige nationale en internationaal gecoördineerde uitvoercontroles.

(7)

De bijdrage van exporteurs, tussenhandelaren, verleners van technische bijstand of andere relevante belanghebbenden aan het algemene doel van de handelscontroles is van cruciaal belang. Om hen in staat te stellen in overeenstemming met deze verordening te handelen, moet de beoordeling van de risico’s in verband met de onder deze verordening vallende transacties worden uitgevoerd door middel van transactiescreening, ook bekend als het zorgvuldigheidsbeginsel (het due diligence-beginsel), als onderdeel van een intern nalevingsprogramma (ICP). In dat verband moet bij de ontwikkeling en implementatie van ICP’s met name rekening worden gehouden met de omvang en de organisatiestructuur van de exporteurs.

(8)

Om het risico te ondervangen dat bepaalde niet in de lijst opgenomen producten voor cybersurveillance die vanuit het douanegebied van de Unie zijn uitgevoerd, misbruikt worden door personen die medeplichtig zijn aan of verantwoordelijk zijn voor het aansturen of het plegen van ernstige schendingen van de mensenrechten of het internationaal humanitair recht, is het passend controle op de uitvoer van dergelijke producten uit te oefenen. De daaraan verbonden risico’s hebben met name betrekking op gevallen waarin de producten voor cybersurveillance speciaal zijn ontworpen om binnendringing in of “deep packet inspection” van de informatie- en telecommunicatiesystemen mogelijk te maken, teneinde natuurlijke personen te schaduwen door gegevens, met inbegrip van biometrische gegevens, uit die systemen te monitoren, te extraheren, te verzamelen of te analyseren. Producten die worden gebruikt voor puur commerciële toepassingen zoals facturering, marketing, kwaliteitsdiensten, gebruikerstevredenheid of netwerkbeveiliging worden over het algemeen niet geacht dergelijke risico’s met zich mee te brengen.

(9)

Om de doeltreffende controle op de uitvoer van niet in de lijst opgenomen producten voor cybersurveillance te versterken, is het van essentieel belang de toepassing van vangnetcontroles (catch-all controls) op dat gebied verder te harmoniseren. Daartoe verbinden de lidstaten zich ertoe dergelijke controles te ondersteunen door onderling en met de Commissie informatie uit te wisselen, met name over technologische ontwikkelingen op het gebied van producten voor cybersurveillance, en door waakzaamheid te betrachten bij de toepassing van dergelijke controles om een uitwisseling op het niveau van de Unie te bevorderen.

(10)

Om de Unie in staat te stellen snel te reageren op het ernstige misbruik van bestaande technologieën of op nieuwe risico’s in verband met opkomende technologieën, moet een mechanisme worden ingevoerd om de lidstaten in staat te stellen hun reacties te coördineren wanneer een nieuw risico wordt vastgesteld. Deze coördinatie moet worden gevolgd door initiatieven om gelijkwaardige controles op multilateraal niveau in te voeren teneinde de respons op het geïdentificeerde risico te verbreden.

(11)

De overdracht van programmatuur en technologie voor tweeërlei gebruik door middel van elektronische media, faxapparaten en telefoon naar bestemmingen buiten het douanegebied van de Unie dient eveneens te worden gecontroleerd. Om de administratieve lasten voor exporteurs en de bevoegde instanties van de lidstaten te beperken, moet worden voorzien in algemene of globale vergunningen of in geharmoniseerde interpretaties van bepalingen voor bepaalde overdrachten, zoals overdrachten naar een cloud.

(12)

Gezien de belangrijke rol van de douaneautoriteiten bij de handhaving van de uitvoercontroles moeten de in deze verordening gebruikte termen zoveel mogelijk in overeenstemming zijn met de definities van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4) (het “douanewetboek van de Unie”).

(13)

Meerdere categorieën van personen kunnen betrokken zijn bij de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik, waaronder natuurlijke personen zoals dienstverleners, onderzoekers, consultants en personen die producten voor tweeërlei gebruik elektronisch overdragen. Het is van essentieel belang dat al deze personen zich bewust zijn van de risico's die verbonden zijn aan de uitvoer en het verlenen van technische bijstand met betrekking tot gevoelige producten. Met name academische en onderzoeksinstellingen staan voor verschillende uitdagingen inzake uitvoercontrole, onder meer vanwege hun algemene inzet voor de vrije uitwisseling van ideeën, het feit dat hun onderzoekswerkzaamheden vaak betrekking hebben op geavanceerde technologieën, hun organisatiestructuren en het internationale karakter van hun wetenschappelijke uitwisselingen. De lidstaten en de Commissie moeten, waar nodig, het bewustzijn van de academische en onderzoeksgemeenschap vergroten en hun op maat gesneden richtsnoeren geven om die verschillende uitdagingen aan te pakken. In aansluiting op de multilaterale uitvoercontroleregelingen moet de uitvoering van de controles in de mate van het mogelijke voorzien in een gemeenschappelijke aanpak met betrekking tot sommige bepalingen, in het bijzonder met betrekking tot de aan de academische wereld gerelateerde begrippen “fundamenteel wetenschappelijk onderzoek” en “voor iedereen beschikbaar”, die niet aan controle onderworpen zijn.

(14)

De definitie van de term “tussenhandelaar” moet worden herzien zodat ook rechtspersonen en partnerschappen die niet in een lidstaat ingezetene of gevestigd zijn en die vanuit het douanegebied van de Unie tussenhandeldiensten verlenen, eronder vallen.

(15)

Het Verdrag van Lissabon verduidelijkt dat de verlening van technische bijstand waarbij grensoverschrijdend verkeer plaatsvindt, onder de bevoegdheid van de Unie valt. Het is derhalve passend een definitie van technische bijstand in te voeren en de controles die van toepassing zijn op de levering ervan te verduidelijken. Bovendien moeten, met het oog op doeltreffendheid en samenhang, de controles op de verlening van technische bijstand worden geharmoniseerd.

(16)

Net als in Verordening (EG) nr. 428/2009 moet het voor de autoriteiten van de lidstaten mogelijk zijn om de doorvoer van niet-Unieproducten voor tweeërlei gebruik onder bepaalde omstandigheden te verbieden, indien zij op grond van inlichtingen of op basis van informatie uit andere bronnen een gefundeerd vermoeden hebben dat de producten volledig of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn voor militair eindgebruik in een land waarvoor een wapenembargo is ingesteld, of voor de verspreiding van massavernietigingswapens of hun overbrengingsmiddelen.

(17)

De vergunningsvoorwaarden en -plichten moeten waar passend worden geharmoniseerd om concurrentieverstoringen te vermijden en om een consequente en doeltreffende toepassing van de controles in het hele douanegebied van de Unie te waarborgen. Daartoe is het ook nodig dat voor elke controlesituatie de bevoegde autoriteiten van de lidstaten duidelijk worden vastgesteld. Voor beslissingen over individuele, globale of nationale algemene uitvoervergunningen, over vergunningen voor de verlening van tussenhandeldiensten en technische bijstand, over de doorvoer van niet-Unieproducten voor tweeërlei gebruik en over vergunningen voor de overdracht binnen het douanegebied van de Unie van in bijlage IV opgenomen producten voor tweeërlei gebruik zijn de nationale autoriteiten verantwoordelijk.

(18)

Om bij te dragen aan het bereiken van een gelijk speelveld tussen de exporteurs en om de doeltreffende toepassing van de controles te verbeteren, moeten richtsnoeren voor interne nalevingsprogramma’s worden ingevoerd. In dergelijke richtsnoeren moet rekening worden gehouden met de verschillen in omvang, middelen, werkterreinen en andere kenmerken en omstandigheden van exporteurs en hun dochterondernemingen, zoals de nalevingsstructuren en -normen binnen de groep, zodat een “één model voor iedereen”-aanpak wordt vermeden en elke exporteur wordt geholpen bij het vinden van zijn eigen oplossingen voor de naleving van de voorschriften en het concurrentievermogen. Exporteurs die gebruikmaken van globale uitvoervergunningen moeten een ICP implementeren, tenzij de bevoegde autoriteit dit niet nodig acht vanwege andere omstandigheden waarmee zij rekening heeft gehouden bij de behandeling van de door de exporteur ingediende aanvraag voor een globale uitvoervergunning.

(19)

Er moeten bijkomende uniale algemene uitvoervergunningen worden ingevoerd om de administratieve lasten voor de ondernemingen, met name kleine en middelgrote ondernemingen (het midden- en kleinbedrijf), en de autoriteiten te verminderen en toch een passend niveau van controle van de relevante producten naar de relevante bestemmingen te waarborgen. Zo nodig kunnen de lidstaten de exporteurs richtsnoeren geven voor de toepassing van algemene vergunningen. De lidstaten kunnen ook nationale algemene uitvoervergunningen voor uitvoer met een laag risico invoeren wanneer zij dat nodig achten. Voor grote projecten moet bovendien een vergunning worden ingevoerd waarmee de vergunningsvoorwaarden kunnen worden aangepast aan de specifieke behoeften van het bedrijfsleven.

(20)

De Commissie moet in nauw overleg met de lidstaten en de belanghebbenden richtsnoeren en/of aanbevelingen voor beste praktijken ontwikkelen ter ondersteuning van de praktische toepassing van de controles. Bij het opstellen van de richtsnoeren en/of aanbevelingen moet de Commissie terdege rekening houden met de informatiebehoeften van kleine en middelgrote ondernemingen (het midden- en kleinbedrijf).

(21)

Voor een doeltreffende regeling voor uitvoercontrole zijn gemeenschappelijke lijsten van producten voor tweeërlei gebruik, van bestemmingen en van richtsnoeren essentiële elementen.

(22)

De lidstaten die op grond van deze verordening nationale controlelijsten opstellen, moeten de Commissie en de andere lidstaten van dergelijke lijsten in kennis stellen. De lidstaten moeten de Commissie en de andere lidstaten ook in kennis stellen van alle besluiten tot weigering van een vergunning voor een uitvoer waarvoor een vergunning vereist is op basis van een nationale controlelijst.

(23)

Teneinde de Unie in staat te stellen snel te reageren op gewijzigde omstandigheden met betrekking tot de beoordeling van de gevoeligheid van uitvoer uit hoofde van uniale algemene uitvoervergunningen en met betrekking tot technologische en commerciële ontwikkelingen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van bijlagen I, II en IV bij deze verordening. Besluiten tot het actualiseren van de gemeenschappelijke lijst van aan uitvoercontrole onderworpen producten voor tweeërlei gebruik in bijlage I moeten in overeenstemming zijn met de verplichtingen en verbintenissen waarmee de lidstaten of de Unie als partij bij de desbetreffende internationale overeenkomsten inzake non-proliferatie en als partij bij multilaterale uitvoercontroleregelingen of door de bekrachtiging van desbetreffende internationale verdragen hebben ingestemd. Indien de wijziging van bijlage I betrekking heeft op producten voor tweeërlei gebruik die ook zijn opgenomen in bijlage II of IV, moeten die bijlagen dienovereenkomstig gewijzigd worden. Besluiten tot het actualiseren van de gemeenschappelijke lijsten van producten en bestemmingen in bijlage II, secties A tot en met H, moeten worden genomen met inachtneming van de in deze verordening neergelegde beoordelingscriteria. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (5). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(24)

De Commissie moet de via gedelegeerde handelingen doorgevoerde actualiseringen van bijlage I in alle officiële talen van de Unie publiceren.

(25)

De Commissie moet een overzicht van de in de lidstaten geldende nationale controlelijsten in alle officiële talen van de Unie publiceren en actueel houden.

(26)

De nationale bepalingen en besluiten in verband met de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik moeten worden vastgesteld in het kader van de gemeenschappelijke handelspolitiek, en met name van Verordening (EU) 2015/479 van het Europees Parlement en de Raad (6). Passende uitwisseling van informatie en overleg over de nationale bepalingen en besluiten moeten de doeltreffende en consequente toepassing van de controles in het hele douanegebied van de Unie waarborgen.

(27)

Voor de totstandbrenging van het vrije verkeer van producten voor tweeërlei gebruik in het douanegebied van de Unie is het bestaan van een gemeenschappelijk controlesysteem een noodzakelijke voorwaarde.

(28)

Op grond van artikel 36 VWEU en binnen de grenzen van dat artikel en overeenkomstig de aangegane internationale verplichtingen, behouden de lidstaten het recht controles te verrichten op de overdracht van bepaalde producten voor tweeërlei gebruik binnen het douanegebied van de Unie teneinde het overheidsbeleid en de openbare veiligheid te waarborgen. De lijst van producten die onderworpen zijn aan de controles op de overdracht van producten binnen de Unie in bijlage IV moet regelmatig worden geëvalueerd rekening houdend met de verdere ontwikkeling van de desbetreffende internationale verplichtingen en met de technologische en commerciële ontwikkelingen wat de beoordeling van de gevoeligheid van de overdrachten betreft. Besluiten tot het actualiseren van de gemeenschappelijke lijst van aan uitvoercontrole onderworpen producten voor tweeërlei gebruik in bijlage IV moeten worden genomen met inachtneming van artikel 36 VWEU, namelijk de openbare-orde- en openbareveiligheidsbelangen van de lidstaten.

(29)

Op 22 september 1998 hebben de lidstaten en de Commissie aanvullende protocollen ondertekend bij de respectieve veiligheidscontroleovereenkomsten tussen de lidstaten, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie, waarin, naast andere maatregelen, de lidstaten worden verplicht informatie te verstrekken over overbrengingen van nader gespecificeerde apparatuur en niet-nucleair materiaal. Controles op de overbrenging binnen de Unie moeten de Unie en de lidstaten in staat stellen aan hun verplichtingen uit hoofde van die overeenkomsten te voldoen.

(30)

Om te komen tot een eenvormige en consequente toepassing van controles in de hele Unie is het passend het overleg en de informatie-uitwisseling tussen de lidstaten en de Commissie te verruimen en instrumenten in te voeren ter ondersteuning van de ontwikkeling van een gemeenschappelijk netwerk voor uitvoercontrole in de hele Unie, zoals elektronische vergunningsprocedures, technische deskundigengroepen en het opzetten van een mechanisme voor de coördinatie van de handhaving. Het is van bijzonder belang ervoor te zorgen dat exporteurs, tussenhandelaren, verleners van technische bijstand en andere belanghebbenden bij deze verordening, met inbegrip van het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties, waar passend worden geraadpleegd door de coördinatiegroep tweeërlei gebruik en de technische deskundigengroepen.

(31)

Hoewel douaneautoriteiten overeenkomstig de douaneregels van de Unie door middel van een systeem voor risicobeheer bepaalde gegevens delen met andere douaneautoriteiten, is het ook aangewezen een nauwe samenwerking tussen de vergunningverlenende autoriteiten en de douaneautoriteiten te waarborgen.

(32)

Wat persoonsgegevens betreft, moet het verwerken en uitwisselen van informatie voldoen aan de van toepassing zijnde regels inzake de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens van Verordeningen (EU) 2016/679 (7) en (EU) 2018/1725 (8) van het Europees Parlement en de Raad.

(33)

De lidstaten en de Commissie moeten alle nodige maatregelen nemen om de bescherming van vertrouwelijke informatie te waarborgen, zulks met inachtneming van met name Besluit (EU, Euratom) 2015/443 van de Commissie (9), Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie (10) en de Overeenkomst tussen de lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de bescherming van in het belang van de Europese Unie uitgewisselde gerubriceerde informatie (11). Dit omvat met name het verbod gerubriceerde informatie een lagere rubriceringsgraad te geven of te derubriceren zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opsteller. Niet-gerubriceerde gevoelige informatie of informatie die op vertrouwelijke basis wordt verstrekt, moet door de autoriteiten als dusdanig worden behandeld.

(34)

Voorlichting en ondersteuning van de particuliere sector, met name kleine en middelgrote ondernemingen (het midden- en kleinbedrijf), en transparantie vormen essentiële elementen voor een doeltreffende regeling voor uitvoercontrole. Derhalve is het passend waar nodig te zorgen voor de verdere ontwikkeling van de richtsnoeren ter ondersteuning van de toepassing van deze verordening en voor de publicatie van een jaarverslag van de Unie over de uitvoering van de controles.

(35)

Het jaarverslag van de Unie over de uitvoering van de controles moet relevante informatie bevatten over de vergunningverlening en de handhaving van de controles uit hoofde van deze verordening, met inachtneming van de noodzaak om de bescherming van de vertrouwelijkheid van bepaalde gegevens te waarborgen, met name wanneer de publicatie van de vergunningsgegevens gevolgen kan hebben voor de door de lidstaten geuite bezorgdheid over de nationale veiligheid of de commerciële vertrouwelijkheid in gevaar kan brengen en leveranciers van buiten de Unie in staat kan stellen de restrictieve vergunningsbeslissingen van de lidstaten te omzeilen.

(36)

Om de correcte toepassing van deze verordening te waarborgen, dient elke lidstaat maatregelen te nemen om de bevoegde autoriteiten passende bevoegdheden te verlenen.

(37)

Overeenkomstig de EU WMD Strategy dient elke lidstaat doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties vast te stellen die van toepassing zijn bij inbreuken op de bepalingen van deze verordening. Ter ondersteuning van een doeltreffende handhaving van de controles is het ook passend bepalingen in te voeren, onder meer door middel van een mechanisme voor de coördinatie van de handhaving.

(38)

Het douanewetboek van de Unie bevat onder meer bepalingen betreffende de uitvoer en wederuitvoer van goederen. Deze verordening laat de bevoegdheden uit hoofde van en op grond van het douanewetboek van de Unie en de uitvoeringsbepalingen daarvan onverlet.

(39)

Uitvoercontroles dragen bij aan de internationale veiligheid en hebben gevolgen voor de handel met derde landen. Derhalve is het passend een dialoog en samenwerking met derde landen te ontwikkelen ter ondersteuning van een wereldwijd gelijk speelveld en om de internationale veiligheid te bevorderen. De lidstaten en de Commissie moeten met name hun bijdrage aan de activiteiten van de multilaterale uitvoercontroleregelingen vergroten. De lidstaten en de Commissie moeten die regelingen ook steunen bij de ontwikkeling van robuuste uitvoercontroles als wereldwijde basis en model voor internationale beste praktijken, en als belangrijk instrument voor het waarborgen van internationale vrede en stabiliteit. Er moeten bijdragen worden geleverd wanneer alle lidstaten een nieuw risico hebben vastgesteld op het gebied van producten voor cybersurveillance, teneinde een multilateraal gelijk speelveld te waarborgen.

(40)

Deze verordening doet geen afbreuk aan het Gedelegeerd Besluit van de Commissie van 15 september 2015 tot aanvulling van Besluit nr. 1104/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad (12) waarin specifieke regels worden vastgesteld voor de controle van de uitvoer van producten in het kader van de publiek gereguleerde dienst die is ingevoerd door het Galileo-programma.

(41)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

ONDERWERP EN DEFINITIES

Artikel 1

Bij deze verordening wordt een Unieregeling ingesteld voor de controle op de uitvoer, de tussenhandel, de technische bijstand, de doorvoer en de overbrenging van producten voor tweeërlei gebruik.

Artikel 2

In deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“producten voor tweeërlei gebruik” (dual-use items): producten, met inbegrip van programmatuur en technologie, die zowel een civiele als een militaire bestemming kunnen hebben, met inbegrip van producten die kunnen worden gebruikt voor het ontwerp, de ontwikkeling, de productie of het gebruik van nucleaire, chemische of biologische wapens of hun overbrengingsmiddelen, met inbegrip van alle producten die voor niet-explosieve doeleinden kunnen worden gebruikt en op enige manier bijdragen aan de vervaardiging van nucleaire wapens of andere nucleaire explosiemiddelen;

2)

“uitvoer”:

a)

een uitvoerregeling in de zin van artikel 269 van het douanewetboek van de Unie;

b)

wederuitvoer in de zin van artikel 270 van het douanewetboek van de Unie; er is ook sprake van wederuitvoer wanneer tijdens een doorvoer door het douanegebied van de Unie overeenkomstig punt 11) van dit artikel een summiere aangifte bij uitgaan moet worden ingediend omdat de eindbestemming van de producten is gewijzigd;

c)

een regeling passieve veredeling in de zin van artikel 259 van het douanewetboek van de Unie, of

d)

de overdracht van programmatuur of technologie door middel van elektronische media, met inbegrip van fax, telefoon, e-mail of enig ander elektronisch middel, naar een bestemming buiten het douanegebied van de Unie; dit omvat het in elektronische vorm beschikbaar stellen van deze programmatuur en technologie aan natuurlijke personen of rechtspersonen of aan partnerschappen buiten het douanegebied van de Unie; dit omvat ook de mondelinge overdracht van technologie wanneer de technologie wordt beschreven via een medium voor spraakoverdracht;

3)

“exporteur”:

a)

elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die of elk partnerschap dat op het tijdstip dat de uitvoeraangifte, de aangifte tot wederuitvoer of een summiere aangifte bij uitgaan wordt aanvaard, het contract met de ontvanger in het derde land heeft en die of dat het recht heeft te beslissen dat het product naar een bestemming buiten het douanegebied van de Unie wordt verzonden; indien geen uitvoercontract is gesloten of indien de houder van het contract niet namens zichzelf handelt, wordt onder de exporteur de persoon verstaan die het recht heeft om te beslissen de producten naar een bestemming buiten het douanegebied van de Unie te verzenden;

b)

elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die of elk partnerschap dat besluit via elektronische media, met inbegrip van fax, telefoon, e-mail of enig ander elektronisch middel, programmatuur of technologie naar een bestemming buiten het douanegebied van de Unie te zenden of dergelijke programmatuur en technologie in elektronische vorm beschikbaar te stellen aan natuurlijke of rechtspersonen of aan partnerschappen buiten het douanegebied van de Unie.

Indien het recht om over de producten voor tweeërlei gebruik te beschikken toekomt aan een persoon die op grond van het contract waarop de uitvoer berust, buiten het douanegebied van de Unie ingezetene of gevestigd is, wordt de exporteur geacht de in het douanegebied van de Unie ingezeten of gevestigde contracterende partij te zijn;

c)

indien punt a) of b) niet van toepassing is, elke natuurlijke persoon die de uit te voeren producten voor tweeërlei gebruik bij zich draagt wanneer deze producten voor tweeërlei gebruik deel uitmaken van zijn persoonlijke bagage zoals bedoeld in artikel 1, punt 19), onder a), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie (13);

4)

“uitvoeraangifte”: de handeling waarmee een natuurlijke of rechtspersoon of een partnerschap in de vorm en op de wijze die zijn voorgeschreven, de wens te kennen geeft in punt 1) genoemde producten voor tweeërlei gebruik onder een uitvoerregeling te brengen;

5)

“aangifte tot wederuitvoer”: de handeling bedoeld in artikel 5, punt 13), van het douanewetboek van de Unie;

6)

“summiere aangifte bij uitgaan”: de handeling bedoeld in artikel 5, punt 10), van het douanewetboek van de Unie;

7)

“tussenhandeldiensten”:

a)

het onderhandelen over of regelen van transacties met het oog op de aankoop, verkoop of levering van producten voor tweeërlei gebruik vanuit een derde land naar een ander derde land, of

b)

het verkopen of aankopen van producten voor tweeërlei gebruik in derde landen met het oog op de overbrenging ervan naar een ander derde land.

Voor de toepassing van deze verordening geldt deze definitie niet voor het louter verstrekken van nevendiensten. Nevendiensten zijn vervoer, financiële diensten, verzekering of herverzekering dan wel algemene reclame of promotie;

8)

“tussenhandelaar”: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die of elk partnerschap dat vanuit het douanegebied van de Unie tussenhandeldiensten verricht die gericht zijn op het grondgebied van een derde land;

9)

“technische bijstand”: elke technische ondersteuning in verband met reparaties, ontwikkeling, vervaardiging, assemblage, beproeving, onderhoud of enige andere technische dienst; technische bijstand kan de vorm aannemen van bijvoorbeeld instructies, advies, opleiding, overdracht van praktische kennis of vaardigheden of adviesdiensten, onder meer langs elektronische weg alsmede via telefoon of andere mondelinge vormen van bijstand;

10)

“verlener van technische bijstand”:

a)

elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die of elk partnerschap dat vanuit het douanegebied van de Unie technische bijstand verleent die gericht is op het grondgebied van een derde land;

b)

elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die of elk partnerschap dat ingezetene of gevestigd is in een lidstaat van de Unie, en die of dat technische bijstand verleent binnen het grondgebied van een derde land, of

c)

elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die of elk partnerschap dat ingezetene of gevestigd is in een lidstaat van de Unie, en die of dat technische bijstand verleent aan een ingezetene van een derde land die tijdelijk aanwezig is binnen het douanegebied van de Unie;

11)

“doorvoer”: vervoer van niet-Unieproducten voor tweeërlei gebruik die in het douanegebied van de Unie worden binnengebracht en door dat gebied worden vervoerd met een bestemming buiten het douanegebied van de Unie indien die producten:

a)

onder een regeling extern douanevervoer worden geplaatst overeenkomstig artikel 226 van het douanewetboek van de Unie en slechts over het douanegebied van de Unie worden doorgevoerd;

b)

worden overgeladen in of rechtstreeks worden wederuitgevoerd uit een vrije zone;

c)

zich in tijdelijke opslag bevinden en rechtstreeks worden wederuitgevoerd uit een ruimte voor tijdelijke opslag, of

d)

in het douanegebied van de Unie werden binnengebracht met hetzelfde vaartuig of luchtvaartuig dat de producten zonder lossing uit dat gebied zal voeren;

12)

“individuele uitvoervergunning”: vergunning die aan één specifieke exporteur voor één eindgebruiker of ontvanger in een derde land wordt verleend en betrekking heeft op één of meer producten voor tweeërlei gebruik;

13)

“globale uitvoervergunning”: vergunning die aan één specifieke exporteur voor een type of categorie producten voor tweeërlei gebruik wordt verleend en die voor uitvoer naar één of meer met naam genoemde eindgebruikers en/of in één of meer met naam genoemde landen geldig kan zijn;

14)

“vergunning voor grote projecten”: een individuele uitvoervergunning of een globale uitvoervergunning die aan één specifieke exporteur voor een type of categorie van producten voor tweeërlei gebruik wordt verleend en die voor uitvoer naar één of meer met naam genoemde eindgebruikers in één of meer met naam genoemde derde landen geldig kan zijn met het oog op een specifiek grootschalig project;

15)

“uniale algemene uitvoervergunning”: uitvoervergunning die voor uitvoer naar bepaalde landen van bestemming beschikbaar is voor alle exporteurs die zich houden aan de voorwaarden en eisen vermeld in bijlage II, secties A tot en met H;

16)

“nationale algemene uitvoervergunning”: uitvoervergunning die in de nationale wetgeving wordt gedefinieerd, overeenkomstig artikel 12, lid 6, en bijlage III, sectie C;

17)

“douanegebied van de Unie”: het douanegebied van de Unie, als bedoeld in artikel 4 van het douanewetboek van de Unie;

18)

“niet-Unieproducten voor tweeërlei gebruik”: producten die de status hebben van niet-Uniegoederen in de zin van artikel 5, punt 24), van het douanewetboek van de Unie;

19)

“wapenembargo”: wapenembargo dat is opgelegd door een door de Raad aangenomen besluit of gemeenschappelijk standpunt of een besluit van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), dan wel een wapenembargo uit hoofde van een bindende resolutie van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties;

20)

“producten voor cybersurveillance”: producten voor tweeërlei gebruik die speciaal zijn ontworpen om het heimelijk surveilleren van natuurlijke personen mogelijk te maken door gegevens uit informatie- en telecommunicatiesystemen te monitoren, te extraheren, te verzamelen of te analyseren;

21)

“intern nalevingsprogramma” of “ICP” (internal compliance programme): aanhoudende doeltreffende, passende en evenredige beleidsmaatregelen en procedures die door exporteurs zijn vastgesteld om de naleving van de bepalingen en doelstellingen van deze verordening en de voorwaarden van de uit hoofde van deze verordening vastgestelde vergunningen te vergemakkelijken, met inbegrip van onder meer zorgvuldigheidsmaatregelen (due diligence-maatregelen) ter beoordeling van risico’s in verband met de uitvoer van de producten naar bepaalde eindgebruikers en in verband met de uiteindelijke doeleinden;

22)

“wezenlijk identieke transactie”: een transactie van producten met wezenlijk identieke parameters of technische kenmerken en met dezelfde eindgebruiker of ontvanger als een andere transactie.

HOOFSTUK II

TOEPASSINGSGEBIED

Artikel 3

1.   Voor de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik die voorkomen op de lijst in bijlage I is een vergunning vereist.

2.   Op grond van artikel 4, 5, 9 of 10 kan ook een vergunning worden geëist voor de uitvoer naar alle of bepaalde bestemmingen van bepaalde producten voor tweeërlei gebruik die niet op de lijst van bijlage I voorkomen.

Artikel 4

1.   Voor de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik die niet op de lijst in bijlage I voorkomen, is een uitvoervergunning vereist indien de exporteur door de bevoegde autoriteit is meegedeeld dat de producten in kwestie geheel of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn:

a)

voor gebruik in verband met de ontwikkeling, de productie, de behandeling, de bediening, het onderhoud, de opslag, de opsporing, de herkenning of de verspreiding van chemische, biologische of nucleaire wapens of andere nucleaire explosiemiddelen, of voor de ontwikkeling, de productie, het onderhoud of de opslag van raketten die dergelijke wapens naar hun doel kunnen voeren;

b)

voor militair eindgebruik, indien op het kopende land of het land van bestemming een wapenembargo rust; voor de toepassing van dit punt wordt onder “militair eindgebruik” het volgende verstaan:

i)

de verwerking in militaire producten die voorkomen op de militaire lijst van de lidstaten;

ii)

het gebruik van productie-, test- of onderzoeksapparatuur en onderdelen daarvan, voor de ontwikkeling, de productie of het onderhoud van militaire producten die op de militaire lijst van de lidstaten voorkomen, of

iii)

het gebruik van onafgewerkte producten in een fabriek voor de fabricage van militaire producten die op de militaire lijst van de lidstaten voorkomen;

c)

om te worden gebruikt als onderdelen of componenten van militaire producten die op de nationale militaire lijst voorkomen en die vanaf het grondgebied van een lidstaat zijn uitgevoerd zonder vergunning of met schending van een in de nationale wetgeving van die lidstaat voorgeschreven vergunning.

2.   Indien een exporteur er kennis van draagt dat producten voor tweeërlei gebruik die hij voornemens is uit te voeren en die niet op de lijst van bijlage I voorkomen geheel of ten dele bestemd zijn voor een van de in lid 1 van dit artikel genoemde doeleinden, deelt hij dit mee aan de bevoegde autoriteit. Die bevoegde autoriteit beslist of voor de betrokken uitvoer een vergunning wordt vereist.

3.   Een lidstaat kan nationale wetgeving aannemen of handhaven waarbij voor de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik die niet op de lijst van bijlage I voorkomen, een vergunningsplicht wordt opgelegd indien de exporteur een gefundeerd vermoeden heeft dat de producten geheel of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn voor een of meer van de in lid 1 van dit artikel genoemde gebruiken.

4.   Een lidstaat die op grond van lid 1, 2 of 3 een vergunningsplicht oplegt, stelt zijn douaneautoriteiten en andere relevante nationale autoriteiten daarvan onmiddellijk in kennis en verstrekt de andere lidstaten en de Commissie alle relevante informatie over de betreffende vergunningsplicht, met name over de desbetreffende producten en eindgebruikers, tenzij hij van mening is dat dit niet passend is gezien de aard van de transactie of de gevoeligheid van de betreffende informatie.

5.   De lidstaten houden terdege rekening met de op grond van lid 4 ontvangen informatie en stellen hun douaneadministratie en andere ter zake bevoegde nationale autoriteiten daarvan in kennis.

6.   Om een onderzoek van alle geldige weigeringen van de lidstaten mogelijk te maken, is artikel 16, leden 1, 2 en 5 tot en met 7, van toepassing in gevallen van niet op de lijst in bijlage I voorkomende producten voor tweeërlei gebruik.

7.   Alle op grond van dit artikel vereiste informatie-uitwisselingen vinden plaats met inachtneming van de wettelijke voorschriften inzake de bescherming van persoonsgegevens, commercieel gevoelige informatie of beschermde informatie op het gebied van defensie, buitenlands beleid of nationale veiligheid. Dergelijke informatie-uitwisselingen vinden plaats via beveiligde elektronische middelen, inclusief door middel van het in artikel 23, lid 6, bedoelde systeem.

8.   Deze verordening laat het recht van de lidstaten om nationale maatregelen vast te stellen uit hoofde van artikel 10 van Verordening (EU) 2015/479, onverlet.

Artikel 5

1.   Voor de uitvoer van producten voor cybersurveillance die niet op de lijst in bijlage I voorkomen, is een uitvoervergunning vereist indien de exporteur door de bevoegde autoriteit is meegedeeld dat de producten in kwestie geheel of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn voor gebruik in verband met binnenlandse repressie of het plegen van ernstige schendingen van de mensenrechten en het internationaal humanitair recht.

2.   Indien een exporteur er volgens de resultaten van zijn zorgvuldigheidsonderzoek (due diligence-onderzoek) kennis van draagt dat producten voor cybersurveillance die hij voornemens is uit te voeren en die niet op de lijst van bijlage I voorkomen, geheel of ten dele bestemd zijn voor een van de in lid 1 van dit artikel genoemde doeleinden, deelt hij dat mee aan de bevoegde autoriteit. Die bevoegde autoriteit beslist of voor de betrokken uitvoer een vergunning wordt vereist. De Commissie en de Raad stellen richtsnoeren beschikbaar voor exporteurs, als bedoeld in artikel 26, lid 1.

3.   Een lidstaat kan nationale wetgeving aannemen of handhaven waarbij voor de uitvoer van producten voor cybersurveillance die niet op de lijst van bijlage I voorkomen, een vergunningsplicht wordt opgelegd indien de exporteur een gefundeerd vermoeden heeft dat die producten geheel of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn voor een of meer van de in lid 1 van dit artikel genoemde gebruiken.

4.   Een lidstaat die op grond van lid 1, 2 of 3 een vergunningsplicht oplegt, stelt zijn douaneautoriteiten en andere relevante nationale autoriteiten daarvan onmiddellijk in kennis en verstrekt de andere lidstaten en de Commissie alle relevante informatie over de betreffende vergunningsplicht, met name over de desbetreffende producten en entiteiten, tenzij hij van mening is dat dit niet passend is gezien de aard van de transactie of de gevoeligheid van de betreffende informatie.

5.   De lidstaten houden terdege rekening met de op grond van lid 4 ontvangen informatie en herzien deze binnen 30 werkdagen in het licht van de in lid 1 genoemde criteria. Zij stellen hun douaneautoriteiten en andere ter zake bevoegde nationale autoriteiten in kennis. In uitzonderlijke gevallen kan een lidstaat om verlenging van die termijn van 30 werkdagen verzoeken. De verlenging bedraagt evenwel niet meer dan 30 werkdagen.

6.   Wanneer alle lidstaten elkaar en de Commissie ervan in kennis stellen dat een vergunningsplicht voor wezenlijk identieke transacties opgelegd moet worden, maakt de Commissie in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie informatie bekend over de producten voor cybersurveillance en, waar passend, de bestemmingen waarvoor vergunningsplichten gelden zoals die door de lidstaten voor dat doel zijn aangemeld.

7.   De lidstaten herzien de op grond van lid 6 gepubliceerde informatie ten minste jaarlijks op basis van door de Commissie verstrekte relevante informatie en analyses. Wanneer alle lidstaten elkaar en de Commissie ervan in kennis stellen dat de bekendmaking van een vergunningsplicht gewijzigd of verlengd moet worden, wijzigt of verlengt de Commissie spoedig en dienovereenkomstig de informatie die op grond van lid 6 in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt.

8.   Om een onderzoek van alle geldige weigeringen van de lidstaten mogelijk te maken, is artikel 16, leden 1, 2 en 5 tot en met 7, van toepassing in gevallen van niet op de lijst in bijlage I voorkomende producten voor cybersurveillance.

9.   Alle op grond van dit artikel vereiste informatie-uitwisselingen vinden plaats met inachtneming van de wettelijke voorschriften inzake de bescherming van persoonsgegevens, commercieel gevoelige informatie of beschermde informatie op het gebied van defensie, buitenlands beleid of nationale veiligheid. Dergelijke informatie-uitwisselingen vinden plaats via beveiligde elektronische middelen, inclusief door middel van het in artikel 23, lid 6, bedoelde systeem.

10.   De lidstaten overwegen steun te verlenen aan de opneming van op grond van lid 6 van dit artikel bekendgemaakte producten in de passende internationale non-proliferatieregelingen of uitvoercontroleregelingen met het oog op de uitbreiding van de controles. De Commissie verstrekt analyses van de relevante gegevens die op grond van artikel 23, lid 2, en artikel 26, lid 2, zijn verzameld.

11.   Deze verordening laat het recht van de lidstaten om nationale maatregelen vast te stellen uit hoofde van artikel 10 van Verordening (EU) 2015/479, onverlet.

Artikel 6

1.   Voor de verlening van tussenhandeldiensten betreffende de in bijlage I opgenomen producten voor tweeërlei gebruik is een vergunning vereist indien de tussenhandelaar door de bevoegde autoriteit ervan in kennis is gesteld dat de betrokken producten geheel of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn voor een van de in artikel 4, lid 1, genoemde doeleinden.

2.   Indien een tussenhandelaar voornemens is tussenhandeldiensten te verrichten betreffende in de lijst in bijlage I opgenomen producten voor tweeërlei gebruik, en ervan op de hoogte is dat die producten geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor een van de in artikel 4, lid 1, genoemde doeleinden, stelt de tussenhandelaar de bevoegde autoriteit daarvan in kennis. Die bevoegde autoriteit beslist of voor de beoogde tussenhandeldiensten een vergunning wordt vereist.

3.   Een lidstaat kan de toepassing van lid 1 uitbreiden tot niet in de lijst opgenomen producten voor tweeërlei gebruik.

4.   Een lidstaat kan nationale wetgeving aannemen of handhaven waarbij een vergunningsplicht wordt opgelegd voor de verlening van tussenhandeldiensten betreffende producten voor tweeërlei gebruik, indien de tussenhandelaar een gefundeerd vermoeden heeft dat de betrokken producten bestemd zijn of kunnen zijn voor een van de in artikel 4, lid 1, genoemde doeleinden.

5.   Op de in de leden 3 en 4 van dit artikel bedoelde nationale maatregelen is artikel 9, leden 2, 3 en 4, van toepassing.

Artikel 7

1.   De doorvoer van niet-Unieproducten voor tweeërlei gebruik die zijn opgenomen in bijlage I, kan te allen tijde worden verboden door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de producten zich bevinden, indien de producten geheel of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn voor een van de in artikel 4, lid 1, genoemde doeleinden.

2.   Alvorens een besluit te nemen over het al dan niet verbieden van doorvoer, kan de bevoegde autoriteit in individuele gevallen een vergunningsplicht opleggen voor een specifiek geval van doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik die zijn opgenomen in bijlage I, indien de producten geheel of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn voor een van de in artikel 4, lid 1, genoemde doeleinden. Indien de doorvoer over het grondgebied van meerdere lidstaten plaatsvindt, kan de bevoegde autoriteit van elke betrokken lidstaat deze doorvoer over zijn grondgebied verbieden.

De bevoegde autoriteit kan een vergunningsplicht opleggen aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon die of het partnerschap dat het contract met de ontvanger in het derde land heeft en die of dat het recht heeft te beslissen over de verzending van producten die door het douanegebied van de Unie worden vervoerd.

Indien de natuurlijke persoon of rechtspersoon of het partnerschap geen ingezetene is van of niet gevestigd is in het douanegebied van de Unie, kan de bevoegde autoriteit de vergunningsplicht opleggen aan:

a)

de aangever zoals bedoeld in artikel 5, punt 15), van het douanewetboek van de Unie;

b)

de vervoerder zoals bedoeld in artikel 5, punt 40), van het douanewetboek van de Unie, of

c)

de natuurlijke persoon die de producten voor tweeërlei gebruik in doorvoer bij zich draagt wanneer deze producten voor tweeërlei gebruik deel uitmaken van de persoonlijke bagage van die persoon.

3.   Een lidstaat kan de toepassing van lid 1 uitbreiden tot niet in de lijst opgenomen producten voor tweeërlei gebruik.

4.   Op de in lid 3 van dit artikel bedoelde nationale maatregelen is artikel 9, leden 2, 3 en 4, van toepassing.

Artikel 8

1.   Een vergunning is vereist voor het verlenen van technische bijstand met betrekking tot in bijlage I opgenomen producten voor tweeërlei gebruik, indien de verlener van technische bijstand door de bevoegde autoriteit in kennis is gesteld van het feit dat de betrokken producten geheel of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn voor een van de in artikel 4, lid 1, genoemde doeleinden.

2.   Indien een verlener van technische bijstand voornemens is technische bijstand te verlenen voor in bijlage I opgenomen producten voor tweeërlei gebruik en hij er kennis van draagt dat die producten geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor een van de in artikel 4, lid 1, genoemde doeleinden, stelt hij de bevoegde autoriteit daarvan in kennis. Die bevoegde autoriteit beslist of voor de beoogde technische bijstandsdiensten een vergunning wordt vereist.

3.   De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing indien de technische bijstand:

a)

wordt verleend binnen of naar het grondgebied van een in bijlage II, sectie A, deel 2, genoemd land of aan een ingezetene van een in bijlage II, sectie A, deel 2, genoemd land;

b)

de vorm aanneemt van een overdracht van informatie die voor iedereen beschikbaar is of fundamenteel wetenschappelijk onderzoek omvat in de zin van de algemene technologienoot of de nucleaire technologienoot in bijlage I;

c)

wordt verleend door autoriteiten of instanties van een lidstaat in het kader van hun officiële taken;

d)

wordt verleend aan de strijdkrachten van een lidstaat op basis van de hun toegewezen taken;

e)

wordt verleend voor een doel dat wordt genoemd in de uitzonderingen voor onderdelen van het Missile Technology Control Regime (MTCR-technologie) in bijlage IV, of

f)

het minimaal noodzakelijke is voor de installatie, de bediening, het onderhoud (controle) of de reparatie van producten waarvoor een uitvoervergunning is afgegeven.

4.   Een lidstaat kan de toepassing van lid 1 uitbreiden tot niet in de lijst opgenomen producten voor tweeërlei gebruik.

5.   Een lidstaat kan nationale wetgeving aannemen of handhaven waarbij een vergunningsplicht wordt opgelegd voor het verlenen van technische bijstand indien een verlener van technische bijstand die voornemens is technische bijstand te verlenen voor producten voor tweeërlei gebruik, een gefundeerd vermoeden heeft dat die producten bestemd zijn of kunnen zijn voor een van de in artikel 4, lid 1, genoemde doeleinden.

6.   Op de in de leden 4 en 5 van dit artikel bedoelde nationale maatregelen is artikel 9, leden 2, 3 en 4, van toepassing.

Artikel 9

1.   Een lidstaat kan om redenen van openbare veiligheid, met inbegrip van de voorkoming van terreurdaden, of uit mensenrechtenoverwegingen een verbod instellen op of een vergunningsplicht opleggen voor de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik die niet op de lijst van bijlage I voorkomen.

2.   De lidstaten brengen de op grond van lid 1 genomen maatregelen onverwijld ter kennis van de Commissie en de andere lidstaten, onder vermelding van de exacte redenen daarvoor. Indien de maatregel de opstelling van een nationale controlelijst is, stellen de lidstaten de Commissie en de andere lidstaten ook in kennis van de beschrijving van de gecontroleerde producten.

3.   De lidstaten stellen de Commissie en de andere lidstaten onverwijld in kennis van eventuele wijzigingen van de op grond van lid 1 genomen maatregelen, met inbegrip van wijzigingen van hun nationale controlelijsten.

4.   De Commissie maakt de maatregelen waarvan haar op grond van de leden 2 en 3 kennis is gegeven, bekend in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie. De Commissie publiceert afzonderlijk, onverwijld en in alle officiële talen van de Unie een overzicht van de in de lidstaten geldende nationale controlelijsten. Na kennisgeving door een lidstaat van een wijziging van zijn nationale controlelijst publiceert de Commissie, onverwijld en in alle officiële talen van de Unie, een geactualiseerde versie van de in de lidstaten geldende nationale controlelijsten.

Artikel 10

1.   Voor de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik die niet op de lijst van bijlage I voorkomen, is een vergunning vereist indien een andere lidstaat voor de uitvoer van die producten een vergunningsplicht oplegt op basis van een nationale controlelijst van producten die door die lidstaat op grond van artikel 9 is vastgesteld en door de Commissie op grond van artikel 9, lid 4, is gepubliceerd, en indien de exporteur door de bevoegde autoriteit is meegedeeld dat de producten in kwestie geheel of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn voor gebruik waarvoor bezorgdheid bestaat ten aanzien van de openbare veiligheid, met inbegrip van het voorkomen van terreurdaden, of ten aanzien van mensenrechtenoverwegingen.

2.   Een lidstaat die een uit hoofde van lid 1 vereiste vergunning weigert, stelt ook de Commissie en de andere lidstaten van een dergelijk besluit in kennis.

3.   Een lidstaat die op grond van lid 1 van dit artikel een vergunningsplicht oplegt voor de uitvoer van een niet in bijlage I opgenomen product voor tweeërlei gebruik, stelt zijn douaneautoriteiten en andere betrokken nationale autoriteiten onverwijld in kennis van de vergunningsplicht en verstrekt, waar passend, de andere lidstaten en de Commissie de relevante informatie, met name over de betrokken producten en eindgebruikers. De andere lidstaten houden terdege rekening met deze informatie en stellen hun douaneautoriteiten en andere relevante nationale autoriteiten daarvan in kennis.

Artikel 11

1.   Voor de overbrenging binnen de Unie van producten voor tweeërlei gebruik van de lijst in bijlage IV is een vergunning vereist. Producten voor tweeërlei gebruik van de lijst in deel 2 van bijlage IV vallen niet onder een algemene vergunning.

2.   Een lidstaat kan een vergunningsplicht opleggen voor de overbrenging van andere producten voor tweeërlei gebruik van zijn grondgebied naar een andere lidstaat indien op het tijdstip van de overbrenging:

a)

de exporteur of de bevoegde autoriteit weet dat de eindbestemming van die producten buiten het douanegebied van de Unie ligt;

b)

de uitvoer van de producten naar die eindbestemming onderworpen is aan een vergunningsplicht op grond van artikel 3, 4, 5, 9 of 10 in de lidstaat van waaruit de producten moeten worden uitgevoerd, en deze export, rechtstreeks vanaf zijn grondgebied, niet is toegestaan bij een algemene of globale vergunning, en

c)

de producten niet worden verwerkt of bewerkt in de zin van artikel 60, lid 2, van het douanewetboek van de Unie in de lidstaat waarnaar zij worden overgebracht.

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde overbrengingsvergunning wordt aangevraagd in de lidstaat van waaruit de producten voor tweeërlei gebruik zullen worden overgebracht.

4.   In gevallen waarin de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik reeds door de lidstaat van waaruit de producten zullen worden uitgevoerd, is aanvaard in de overlegprocedures van artikel 14, wordt de overbrengingsvergunning onmiddellijk aan de exporteur afgegeven, tenzij de omstandigheden substantieel zijn veranderd.

5.   Een lidstaat die wetgeving aanneemt die een vergunningsplicht als bedoeld in lid 2 oplegt, brengt de Commissie en de overige lidstaten onverwijld op de hoogte van de maatregelen die hij heeft genomen. De Commissie maakt die informatie bekend in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie.

6.   De toepassing van op grond van de leden 1 en 2 genomen maatregelen geeft geen aanleiding tot controles aan de binnengrenzen van het douanegebied van de Unie, maar vergt slechts controles die in het kader van de normale, op niet-discriminerende wijze over het gehele douanegebied van de Unie uitgevoerde controleprocedures passen.

7.   De toepassing van op grond van de leden 1 en 2 genomen maatregelen leidt er in geen geval toe dat voor overbrenging van de ene lidstaat naar de andere strengere voorwaarden gelden dan voor de uitvoer van dezelfde producten naar derde landen.

8.   Een lidstaat kan bij nationale wetgeving vereisen dat voor overbrengingen binnen de Unie vanuit die lidstaat van producten van bijlage I, categorie 5, deel 2, die niet in bijlage IV voorkomen, aan de bevoegde autoriteit van die lidstaat aanvullende informatie over de betrokken producten wordt verstrekt.

9.   In relevante handelsbescheiden die betrekking hebben op de overbrenging binnen de Unie van in de lijst van bijlage I vermelde producten voor tweeërlei gebruik dient duidelijk te worden vermeld dat die producten bij uitvoer uit het douanegebied van de Unie aan controle worden onderworpen. Die handelsbescheiden omvatten met name een verkoopcontract, een orderbevestiging, een factuur of een verzendingsborderel.

HOOFDSTUK III

UITVOERVERGUNNING EN VERGUNNING VOOR TUSSENHANDELDIENSTEN EN TECHNISCHE BIJSTAND

Artikel 12

1.   Uit hoofde van deze verordening kunnen de volgende soorten uitvoervergunningen worden afgegeven of ingesteld:

a)

individuele uitvoervergunningen;

b)

globale uitvoervergunningen;

c)

nationale algemene uitvoervergunningen;

d)

uniale algemene uitvoervergunningen voor de uitvoer van bepaalde producten naar bepaalde bestemmingen onder specifieke gebruiksvoorwaarden en -eisen als bedoeld in bijlage II, secties A tot en met H.

Uit hoofde van deze verordening afgegeven of ingestelde uitvoervergunningen zijn in het gehele douanegebied van de Unie geldig.

2.   Individuele en globale uitvoervergunningen uit hoofde van deze verordening worden verleend door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de exporteur ingezetene of gevestigd is.

Onverminderd artikel 2, punt 3), wordt, indien de exporteur niet in het douanegebied van de Unie ingezetene of gevestigd is, uit hoofde van deze verordening een individuele uitvoervergunning verleend door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de producten voor tweeërlei gebruik zich bevinden.

Alle individuele en globale uitvoervergunningen worden waar mogelijk langs elektronische weg afgegeven op formulieren die ten minste alle elementen, in dezelfde volgorde, van de modellen in bijlage III, sectie A, bevatten.

3.   Individuele uitvoervergunningen en globale uitvoervergunningen zijn hoogstens twee jaar geldig, tenzij de bevoegde autoriteit anders besluit.

Vergunningen voor grote projecten zijn geldig voor een door de bevoegde autoriteit vast te stellen termijn, maar niet langer dan vier jaar, behalve in naar behoren gemotiveerde omstandigheden in verband met de duur van het project.

4.   Exporteurs verstrekken de bevoegde autoriteit alle informatie die vereist is voor hun aanvragen van individuele en globale uitvoervergunningen, zodat volledige informatie beschikbaar is over met name de eindgebruiker, het land van bestemming en het eindgebruik van het uitgevoerde product.

Aan individuele uitvoervergunningen wordt de verplichting verbonden een verklaring betreffende het eindgebruik af te geven. De bevoegde autoriteit kan bepaalde aanvragen vrijstellen van de verplichting om een verklaring over het eindgebruik te verstrekken. Waar passend kan voor globale uitvoervergunningen een verklaring over het eindgebruik worden verlangd.

Exporteurs die gebruikmaken van globale uitvoervergunningen implementeren een ICP, tenzij de bevoegde autoriteit dit niet nodig acht wegens andere informatie waarmee zij rekening heeft gehouden bij de behandeling van de door de exporteur ingediende aanvraag voor een globale uitvoervergunning.

De rapportage- en ICP-vereisten met betrekking tot het gebruik van globale uitvoervergunningen worden door de lidstaten vastgesteld.

Op verzoek van de exporteurs worden globale uitvoervergunningen die kwantitatieve beperkingen inhouden, gesplitst.

5.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten behandelen aanvragen voor individuele of globale vergunningen binnen een volgens het nationale recht of de nationale praktijk te bepalen termijn.

6.   Nationale algemene uitvoervergunningen:

a)

zijn niet van toepassing op producten die op de lijst van bijlage II, sectie I, voorkomen;

b)

worden gedefinieerd in het nationale recht of in de nationale praktijk; zij kunnen worden gebruikt door alle exporteurs die ingezetene of gevestigd zijn in de lidstaat die die vergunningen afgeeft, indien zij voldoen aan de voorschriften van deze verordening en van de aanvullende nationale wetgeving; zij worden afgegeven overeenkomstig bijlage III, sectie C;

c)

mogen niet worden gebruikt indien de exporteur er door de bevoegde autoriteit van in kennis is gesteld dat de producten in kwestie geheel of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn voor een van de in artikel 4, lid 1, genoemde doeleinden, of indien de exporteur er kennis van draagt dat de producten bestemd zijn voor die doeleinden.

Nationale algemene uitvoervergunningen kunnen ook van toepassing zijn op de producten en bestemmingen die op de lijst van bijlage II, secties A tot en met H, voorkomen.

De lidstaten stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van alle nationale algemene uitvoervergunningen die zijn afgegeven of gewijzigd. De Commissie maakt dergelijke kennisgevingen bekend in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie.

7.   De bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de exporteur ingezetene of gevestigd is, kan de exporteur verbieden om uniale algemene uitvoervergunningen te gebruiken als er redelijke twijfel bestaat over het vermogen van de exporteur om de voorwaarden van deze vergunning of een bepaling van de wetgeving inzake uitvoercontrole, na te leven.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaten wisselen informatie uit over exporteurs die het verboden is gebruik te maken van een uniale algemene uitvoervergunning, tenzij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de exporteur ingezetene of gevestigd is, vaststelt dat de exporteur niet zal pogen producten voor tweeërlei gebruik via een andere lidstaat uit te voeren. De informatie-uitwisseling vindt plaats via elektronische systemen als bedoeld in artikel 23, lid 6.

Artikel 13

1.   Vergunningen voor de verlening van tussenhandeldiensten en technische bijstand uit hoofde van deze verordening worden afgegeven door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de tussenhandelaar of de verlener van technische bijstand ingezetene of gevestigd is. Wanneer de tussenhandelaar of de verlener van technische bijstand niet ingezeten of gevestigd is op het douanegebied van de Unie, worden vergunningen voor het verlenen van tussenhandeldiensten en technische bijstand uit hoofde van deze verordening afgegeven door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van waar de tussenhandeldiensten of de technische bijstand zullen worden verleend.

2.   Vergunningen voor het verlenen van tussenhandeldiensten worden afgegeven voor een bepaalde hoeveelheid specifieke producten en vermelden duidelijk de plaats van de producten in het derde land van herkomst, de eindgebruiker en de precieze plaats waar die zich bevindt.

Vergunningen voor technische bijstand vermelden duidelijk de eindgebruiker en de precieze plaats waar die zich bevindt.

De vergunningen zijn in het gehele douanegebied van de Unie geldig.

3.   Tussenhandelaren en verleners van technische bijstand verstrekken de bevoegde autoriteit alle relevante informatie die vereist is voor een aanvraag van een vergunning uit hoofde van deze verordening, en met name nadere bijzonderheden over de plaats waar de producten voor tweeërlei gebruik zich bevinden, een duidelijke beschrijving van de aard en het aantal producten, de bij de transactie betrokken derde partijen, het land van bestemming, de eindgebruiker in dat land en de precieze plaats waar die zich bevindt.

4.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten behandelen aanvragen voor vergunningen voor het verlenen van tussenhandeldiensten en technische bijstand binnen een volgens het nationale recht of de nationale praktijk te bepalen termijn.

5.   Alle vergunningen voor het verlenen van tussenhandeldiensten en technische bijstand worden, waar mogelijk, langs elektronische weg afgegeven op formulieren die ten minste alle elementen, in dezelfde volgorde, van de modellen in bijlage III, sectie B, bevatten.

Artikel 14

1.   Indien de producten voor tweeërlei gebruik waarvoor een individuele uitvoervergunning wordt aangevraagd voor een niet in de lijst van bijlage II, sectie A, deel 2, vermelde bestemming of, in het geval van in de lijst van bijlage IV vermelde producten voor tweeërlei gebruik, voor een willekeurige bestemming, zich in een of meer andere lidstaten bevinden of zullen bevinden dan die waar de vergunning wordt aangevraagd, wordt dat gegeven in de aanvraag vermeld. De bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de vergunning wordt aangevraagd, treedt onmiddellijk in overleg met de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten en verstrekt alle ter zake dienende informatie. Dat overleg kan plaatsvinden via het elektronische systeem bedoeld in artikel 23, lid 6. De geraadpleegde lidstaten maken eventuele bezwaren tegen de afgifte van een dergelijke vergunning binnen tien werkdagen kenbaar; die bezwaren zijn bindend voor de lidstaat waar de vergunning is aangevraagd.

Indien binnen tien werkdagen geen bezwaren worden ontvangen, worden de geraadpleegde lidstaten geacht geen bezwaar te hebben.

In uitzonderlijke gevallen kan een geraadpleegde lidstaat om verlenging van die termijn van tien werkdagen verzoeken. De verlenging bedraagt evenwel niet meer dan dertig werkdagen.

2.   Indien een uitvoer zijn wezenlijke veiligheidsbelangen zou kunnen schaden, kan een lidstaat een andere lidstaat verzoeken geen uitvoervergunning te verlenen of, indien deze reeds is verleend, die vergunning nietig te verklaren, te schorsen, te wijzigen of in te trekken. De lidstaat die een dergelijk verzoek ontvangt, treedt met de verzoekende lidstaat onmiddellijk in overleg van niet bindende aard, welk overleg binnen tien werkdagen dient te worden afgerond. Indien de lidstaat die het verzoek ontvangt, besluit de vergunning te verlenen, moet die lidstaat de Commissie en de andere lidstaten daarvan in kennis stellen met gebruikmaking van het in artikel 23, lid 6, genoemde elektronische systeem.

Artikel 15

1.   Bij hun besluit om al dan niet een vergunning te verlenen of een doorvoer te verbieden uit hoofde van deze verordening, houden de lidstaten rekening met alle ter zake dienende overwegingen, waaronder:

a)

de internationale verplichtingen en verbintenissen van de Unie en de lidstaten, en met name de verplichtingen en verbintenissen waarmee ieder van hen heeft ingestemd als partij bij de internationale regimes inzake non-proliferatie en uitvoercontrole of door de bekrachtiging van de desbetreffende internationale verdragen;

b)

hun verplichtingen uit hoofde van sancties uit hoofde van een door de Raad vastgesteld besluit of gemeenschappelijk standpunt of uit hoofde van een besluit van de OVSE, dan wel krachtens een bindende resolutie van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties;

c)

overwegingen van nationaal buitenlands en veiligheidsbeleid, met inbegrip van overwegingen uit hoofde van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB;

d)

overwegingen omtrent het voorgenomen eindgebruik en het onttrekkingsgevaar.

2.   De lidstaten nemen bij de beoordeling van een aanvraag om een globale uitvoervergunning, naast de in lid 1 vermelde criteria, ook de implementatie van een ICP door de exporteur in aanmerking.

Artikel 16

1.   De bevoegde autoriteit kan, overeenkomstig deze verordening handelend, weigeren een uitvoervergunning te verlenen en een reeds door haar verleende uitvoervergunning nietig verklaren, schorsen, wijzigen of intrekken. Wanneer de bevoegde autoriteit een uitvoervergunning weigert, nietig verklaart, schorst, wezenlijk beperkt of intrekt, of wanneer zij besloten heeft dat de voorgenomen uitvoer niet mag worden toegestaan, stelt zij de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten en de Commissie daarvan in kennis en verstrekt zij hun de relevante gegevens. Indien de bevoegde autoriteit van een lidstaat een uitvoervergunning heeft geschorst, wordt aan het eind van de schorsingsperiode de evaluatie aan de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten en de Commissie meegedeeld.

2.   Weigeringen van vergunningen waarvan uit hoofde van lid 1 kennis is gegeven, worden door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten binnen drie jaar na de kennisgeving opnieuw bekeken en ingetrokken, gewijzigd of verlengd. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten stellen de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten en de Commissie zo spoedig mogelijk in kennis van de resultaten van deze toetsing. Weigeringen die niet worden ingetrokken, blijven geldig en worden om de drie jaar opnieuw bekeken. Bij de derde toetsing moet de betrokken lidstaat de reden voor de handhaving van deze weigering toelichten.

3.   De bevoegde autoriteit stelt de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten en de Commissie onverwijld in kennis van hun uit hoofde van artikel 7 genomen besluit om de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik te weigeren. Deze kennisgeving bevat alle benodigde informatie, met inbegrip van de indeling van de betrokken producten, de technische kenmerken ervan, het land van bestemming en de eindgebruiker.

4.   De leden 1 en 2 van dit artikel zijn ook van toepassing op vergunningen voor het verlenen van de in artikel 13 bedoelde tussenhandeldiensten en technische bijstand.

5.   Alvorens de bevoegde autoriteit van een lidstaat uit hoofde van deze verordening besluit al dan niet een vergunning te verlenen of een doorvoer te verbieden, gaat zij op basis van alle geldige weigeringen of besluiten betreffende een verbod op de doorvoer van in de lijst in bijlage I opgenomen producten voor tweeërlei gebruik uit hoofde van deze verordening na of een vergunning of doorvoer door de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat voor een wezenlijk identieke transactie is geweigerd. Zij pleegt dan overleg met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten die dergelijke vergunningen hebben geweigerd of het besluit hebben genomen de doorvoer te verbieden, als bedoeld in de leden 1, 3 en 4 van dit artikel.

De bevoegde autoriteiten van de geraadpleegde lidstaten maken binnen tien werkdagen bekend of zij de betrokken transactie al dan niet als een wezenlijk identieke transactie beschouwen. Indien binnen tien werkdagen geen reactie is ontvangen, worden de bevoegde autoriteiten van de lidstaten die zijn geraadpleegd, geacht de betrokken transactie niet als een wezenlijk identieke transactie te beschouwen.

Indien meer informatie nodig is om de betrokken transactie correct te beoordelen, komen de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten overeen die termijn van tien werkdagen te verlengen. De verlenging bedraagt evenwel niet meer dan dertig werkdagen.

Indien de bevoegde autoriteit na dit overleg besluit een vergunning te verlenen of de doorvoer toe te staan, stelt zij de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten en de Commissie daarvan in kennis en verstrekt zij daarbij alle relevante informatie om het besluit toe te lichten.

6.   De op grond van dit artikel voorgeschreven kennisgevingen worden gedaan via beveiligde elektronische middelen, inclusief door middel van het in artikel 23, lid 6, bedoelde systeem.

7.   Alle informatie die op grond van dit artikel wordt uitgewisseld, voldoet aan artikel 23, lid 5, betreffende de vertrouwelijkheid van dergelijke informatie.

HOOFDSTUK IV

WIJZIGING VAN LIJSTEN VAN PRODUCTEN VOOR TWEEËRLEI GEBRUIK EN VAN BESTEMMINGEN

Artikel 17

1.   De Commissie is als volgt bevoegd overeenkomstig artikel 18 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde de in de bijlagen I en IV opgenomen lijst van producten voor tweeërlei gebruik te wijzigen:

a)

de lijst van producten voor tweeërlei gebruik in bijlage I wordt gewijzigd overeenkomstig de desbetreffende verplichtingen en verbintenissen, en alle wijzigingen daarin, waarmee de lidstaten en in voorkomend geval de Unie hebben ingestemd als partij bij de internationale regelingen inzake non-proliferatie en uitvoercontrole of door de bekrachtiging van desbetreffende internationale verdragen;

b)

indien de wijziging van bijlage I betrekking heeft op producten voor tweeërlei gebruik die tevens zijn opgenomen in bijlage II of IV, worden die bijlagen dienovereenkomstig gewijzigd.

2.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 18 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde bijlage II te wijzigen door producten te schrappen of bestemmingen toe te voegen of te schrappen van het toepassingsgebied van uniale algemene uitvoervergunningen in overleg met de op grond van artikel 24 opgerichte coördinatiegroep tweeërlei gebruik en rekening houdend met de verplichtingen en verbintenissen uit hoofde van de desbetreffende non-proliferatieregelingen en uitvoercontroleregelingen, zoals wijzigingen van de controlelijsten, alsmede met de relevante geopolitieke ontwikkelingen. Indien dwingende redenen van urgentie vereisen dat bepaalde bestemmingen worden uitgesloten van het toepassingsgebied van een uniale algemene uitvoervergunning, is de procedure van artikel 19 van toepassing op de gedelegeerde handelingen die worden vastgesteld op grond van dit lid.

Artikel 18

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 17 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar met ingang van 9 september 2021. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 17 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een op grond van artikel 17 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van de termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 19

1.   Uit hoofde van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen treden onmiddellijk in werking en zijn van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.

2.   Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 18, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

Artikel 20

De lijst van producten voor tweeërlei gebruik in bijlage IV, die een onderdeel is van bijlage I, wordt geactualiseerd in het licht van artikel 36 VWEU, en met name de openbare-orde- en openbareveiligheidsbelangen van de lidstaten.

HOOFDSTUK V

DOUANEPROCEDURES

Artikel 21

1.   Bij het vervullen van de formaliteiten voor de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik bij het voor de behandeling voor de uitvoeraangifte bevoegde douanekantoor levert de exporteur het bewijs dat voor de uitvoer naar behoren een vergunning is verleend.

2.   Van de exporteur kan van de als bewijs verstrekte bescheiden een vertaling worden geëist in een officiële taal van de lidstaat waar de uitvoeraangifte wordt overgelegd.

3.   Onverminderd de bevoegdheden die hem uit hoofde van en op grond van het douanewetboek van de Unie zijn verleend, kan een lidstaat tevens voor een periode van ten hoogste de in lid 4 vermelde perioden de uitvoer vanaf zijn grondgebied van de producten voor tweeërlei gebruik waarvoor al dan niet een geldige uitvoervergunning werd afgegeven, schorsen of, indien nodig, op andere wijze verhinderen dat deze producten de Unie via zijn grondgebied verlaten, indien hij:

a)

een gefundeerd vermoeden heeft dat:

i)

bij de vergunningverlening geen rekening is gehouden met relevante gegevens, of

ii)

sedert de vergunningverlening de omstandigheden wezenlijk zijn veranderd, of

b)

over relevante informatie beschikt met betrekking tot de mogelijke toepassing van maatregelen uit hoofde van artikel 4, lid 1.

4.   In de in lid 3 van dit artikel bedoelde gevallen raadpleegt de in dat lid bedoelde lidstaat onverwijld de bevoegde autoriteit van de lidstaat die de uitvoervergunning heeft verleend of die maatregelen kan treffen op grond van artikel 4, lid 1, zodat die bevoegde autoriteit op grond van artikel 4, lid 1, of artikel 16, lid 1, maatregelen kan treffen. Indien die bevoegde autoriteit besluit de vergunning te handhaven of geen maatregelen te treffen op grond van artikel 4, lid 1, antwoordt zij binnen tien werkdagen, welke termijn in uitzonderlijke omstandigheden op haar verzoek mag worden verlengd tot dertig werkdagen. In dat geval, of indien, naargelang van het geval, binnen tien of dertig werkdagen geen antwoord is ontvangen, worden de producten voor tweeërlei gebruik onmiddellijk vrijgegeven. De bevoegde autoriteit van de lidstaat welke de vergunning heeft verleend, stelt de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten en de Commissie hiervan in kennis.

5.   In samenwerking met de lidstaten kan de Commissie richtsnoeren uitwerken om de onderlinge samenwerking tussen de vergunningverlenende autoriteiten en de douaneautoriteiten te bevorderen.

Artikel 22

1.   De lidstaten kunnen bepalen dat douaneformaliteiten voor de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik slechts bij daartoe bevoegd verklaarde douanekantoren mogen worden vervuld.

2.   Wanneer zij gebruikmaken van de in lid 1 geboden mogelijkheid, delen de lidstaten de Commissie mee welke douanekantoren aldus bevoegd zijn verklaard. De Commissie maakt die informatie bekend in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie.

HOOFDSTUK VI

ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING, UITVOERING EN HANDHAVING

Artikel 23

1.   De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van de voor de uitvoering van deze verordening vastgestelde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, met inbegrip van:

a)

een lijst van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten die gemachtigd zijn om:

uitvoervergunningen voor producten voor tweeërlei gebruik af te geven,

uit hoofde van deze verordening vergunningen af te geven met het oog op het verlenen van tussenhandeldiensten en technische bijstand,

de doorvoer van niet-Unieproducten voor tweeërlei gebruik te verbieden uit hoofde van deze verordening;

b)

de maatregelen bedoeld in artikel 25, lid 1.

De Commissie stuurt die informatie door naar de andere lidstaten en maakt die informatie bekend in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   De lidstaten treffen in samenwerking met de Commissie alle dienstige maatregelen om een rechtstreekse samenwerking en uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten te bewerkstelligen teneinde de efficiëntie van de uitvoercontroleregeling van de Unie te verbeteren en een consequente en doeltreffende uitvoering en handhaving van controles in het gehele douanegebied van de Unie te waarborgen. De uitwisseling van informatie kan het volgende omvatten:

a)

relevante vergunningsinformatie, verstrekt voor elke afgegeven vergunning (zoals waarde en type van de vergunningen en de desbetreffende bestemmingen, aantal gebruikers van algemene vergunningen);

b)

aanvullende informatie met betrekking tot de toepassing van controles, met inbegrip van informatie over de toepassing van de criteria van artikel 15, lid 1, het aantal exporteurs met een ICP en, indien beschikbaar, gegevens over de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik verricht in andere lidstaten;

c)

informatie over de analyse die ten grondslag ligt aan aanvullingen of geplande aanvullingen op de nationale controlelijsten op grond van artikel 9;

d)

informatie met betrekking tot de handhaving van controles, waaronder op risico gebaseerde audits, nadere gegevens met betrekking tot de exporteurs aan wie het recht is ontzegd nationale of uniale algemene uitvoervergunningen te gebruiken, en, indien beschikbaar, het aantal schendingen, inbeslagnames en de toepassing van andere sancties;

e)

gegevens over gevoelige eindgebruikers, actoren die bij verdachte aankoopactiviteiten zijn betrokken en, voor zover deze beschikbaar zijn, gevolgde routes.

3.   De uitwisseling van gegevens over vergunningen vindt ten minste jaarlijks plaats overeenkomstig de richtsnoeren die worden opgesteld door de op grond van artikel 24 opgerichte coördinatiegroep tweeërlei gebruik en met inachtneming van de wettelijke voorschriften inzake de bescherming van persoonsgegevens, commercieel gevoelige informatie of beschermde informatie op het gebied van defensie, buitenlands beleid of nationale veiligheid.

4.   De lidstaten en de Commissie onderzoeken regelmatig de tenuitvoerlegging van artikel 15 op basis van de op grond van deze verordening verstrekte informatie en de analyses van deze gegevens. Alle deelnemers aan deze uitwisselingen respecteren het vertrouwelijke karakter van de besprekingen.

5.   Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad (14), met name de bepalingen ervan inzake de vertrouwelijkheid van informatie, zijn van overeenkomstige toepassing.

6.   De Commissie ontwikkelt, in overleg met de op grond van artikel 24 opgerichte coördinatiegroep tweeërlei gebruik, een beveiligd en versleuteld systeem ter ondersteuning van de rechtstreekse samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en, waar passend, de Commissie. Het systeem wordt, indien haalbaar, door de Commissie gekoppeld aan de elektronische vergunningssystemen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten voor zover dat nodig is om deze rechtstreekse samenwerking en uitwisseling van informatie te vergemakkelijken. Het Europees Parlement wordt geïnformeerd over het budget, de ontwikkeling en de werking van het systeem.

7.   De verwerking van persoonsgegevens vindt plaats overeenkomstig de voorschriften van Verordeningen (EU) 2016/679 en (EU) 2018/1725.

Artikel 24

1.   Er wordt een coördinatiegroep tweeërlei gebruik ingesteld waarvan het voorzitterschap door een vertegenwoordiger van de Commissie wordt bekleed. Elke lidstaat wijst in deze groep een vertegenwoordiger aan. De groep heeft tot taak elk vraagstuk in verband met de toepassing van deze verordening te onderzoeken dat door de voorzitter of door een vertegenwoordiger van een lidstaat aan de orde wordt gesteld.

2.   De coördinatiegroep tweeërlei gebruik raadpleegt telkens wanneer zij dit nodig acht de bij deze verordening betrokken exporteurs, tussenhandelaren, verleners van technische bijstand en andere relevante belanghebbenden.

3.   De coördinatiegroep tweeërlei gebruik richt, waar passend, technische deskundigengroepen op die zijn samengesteld uit deskundigen van de lidstaten om specifieke kwesties te onderzoeken met betrekking tot de uitvoering van controles, met inbegrip van kwesties met betrekking tot de actualisering van de controlelijsten van de Unie in bijlage I. Technische deskundigengroepen raadplegen waar passend exporteurs, tussenhandelaren, verleners van technische bijstand en andere relevante belanghebbenden bij deze verordening.

4.   De Commissie ondersteunt een programma van de Unie voor capaciteitsopbouw op het gebied van vergunningverlening en handhaving, onder meer door in overleg met de coördinatiegroep tweeërlei gebruik gemeenschappelijke opleidingsprogramma's voor overheidspersoneel van de lidstaten te ontwikkelen.

Artikel 25

1.   Elke lidstaat treft passende maatregelen om de correcte handhaving van deze verordening te waarborgen. Met name stelt elke lidstaat de sancties vast voor inbreuken op de bepalingen van deze verordening of op de bepalingen ter uitvoering daarvan. Die sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

2.   De coördinatiegroep tweeërlei gebruik richt een handhavingscoördinatiemechanisme op ter ondersteuning van informatie-uitwisseling en directe samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten en de handhavingsinstanties van de lidstaten (het “handhavingscoördinatiemechanisme”). In het kader van het handhavingscoördinatiemechanisme wisselen de lidstaten en de Commissie, indien beschikbaar, relevante informatie uit, onder meer over de toepassing, de aard en het effect van de uit hoofde van lid 1 genomen maatregelen, over de handhaving van beste praktijken en de niet-toegestane uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik en/of inbreuken op deze verordening en/of de desbetreffende nationale wetgeving.

In het kader van het handhavingscoördinatiemechanisme wisselen de lidstaten en de Commissie ook informatie uit over de beste praktijken van de nationale handhavingsautoriteiten met betrekking tot risicogebaseerde audits, de opsporing en vervolging van niet-toegelaten uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik en/of mogelijke andere inbreuken op deze verordening en/of de desbetreffende nationale wetgeving.

De uitwisseling van informatie in het kader van het handhavingscoördinatiemechanisme is vertrouwelijk.

HOOFDSTUK VII

TRANSPARANTIE, VOORLICHTING EN ONDERSTEUNING, MONITORING, BEOORDELING

Artikel 26

1.   De Commissie en de Raad stellen, waar passend, richtsnoeren en/of aanbevelingen beschikbaar voor beste praktijken met betrekking tot de in deze verordening bedoelde onderwerpen om de doeltreffendheid van de regeling voor uitvoercontrole van de Unie en de consequente uitvoering ervan te waarborgen. Het verstrekken van richtsnoeren en/of aanbevelingen voor beste praktijken aan exporteurs, tussenhandelaren en verleners van technische bijstand valt onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten waar zij ingezetene of gevestigd zijn. In die richtsnoeren en/of aanbevelingen voor beste praktijken wordt met name rekening gehouden met de informatiebehoeften van kleine en middelgrote ondernemingen (het midden- en kleinbedrijf).

2.   De Commissie legt, in overleg met de coördinatiegroep tweeërlei gebruik, jaarlijks aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de uitvoering van deze verordening en over de activiteiten, onderzoeken en raadplegingen van de coördinatiegroep tweeërlei gebruik. Dat jaarverslag is openbaar.

Het jaarverslag bevat informatie over de vergunningen (met name over het aantal en de waarde ervan per soort product en per bestemming op het niveau van de Unie en de lidstaten), over weigeringen en verboden uit hoofde van deze verordening. Het jaarverslag bevat ook informatie over de administratie (met name over het personeel, de naleving en de voorlichtingsactiviteiten, de specifieke vergunnings- of classificeringsinstrumenten) en over de handhaving van de controles (met name het aantal inbreuken en de sancties).

Met betrekking tot producten voor cybersurveillance bevat het jaarverslag specifieke informatie over vergunningen, met name over het aantal aanvragen dat is ontvangen, ingedeeld naar product, de lidstaat van afgifte en de bestemmingen waarop die aanvragen betrekking hebben, en over de besluiten die over die aanvragen zijn genomen.

De informatie in het jaarverslag wordt gepresenteerd overeenkomstig de in lid 3 genoemde beginselen.

De Commissie en de Raad stellen richtsnoeren beschikbaar over de methode voor het verzamelen en verwerken van gegevens met het oog op de opstelling van het jaarverslag, met inbegrip van de vaststelling van de soorten producten en de beschikbaarheid van handhavingsgegevens.

3.   De lidstaten verstrekken de Commissie alle passende informatie voor de opstelling van het verslag, met inachtneming van de wettelijke voorschriften inzake de bescherming van persoonsgegevens, commercieel gevoelige informatie of informatie op het gebied van defensie, buitenlands beleid of nationale veiligheid. Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad (15) betreffende de Europese statistiek is van toepassing op informatie die uit hoofde van dit artikel wordt uitgewisseld of gepubliceerd.

4.   Tussen 10 september 2026 en 10 september 2028 voert de Commissie een evaluatie van deze verordening uit en brengt zij over de belangrijkste bevindingen verslag uit aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité. Na 10 september 2024 voert de Commissie een evaluatie uit van artikel 5 en brengt zij over de belangrijkste bevindingen verslag uit aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité.

HOOFDSTUK VIII

CONTROLEMAATREGELEN

Artikel 27

1.   De exporteurs van producten voor tweeërlei gebruik houden volgens de nationale wetgeving of de in de betreffende lidstaat gebruikelijke methoden gedetailleerde registers of dossiers van hun uitvoer bij. Deze registers of dossiers bevatten met name de handelsbescheiden, zoals facturen, manifesten, vrachtbrieven of andere vervoersdocumenten, waarin voldoende gegevens voorkomen voor de vaststelling van:

a)

een omschrijving van de producten voor tweeërlei gebruik,

b)

de hoeveelheid producten voor tweeërlei gebruik,

c)

naam en adres van de exporteur en van de ontvanger,

d)

indien bekend, het eindgebruik en de eindgebruiker van de producten voor tweeërlei gebruik.

2.   Overeenkomstig de nationale wetgeving of volgens de in de betreffende lidstaat gebruikelijke methoden, houden tussenhandelaren en verleners van technische bijstand registers of dossiers bij betreffende tussenhandeldiensten of technische bijstandsdiensten zodat zij op verzoek een beschrijving kunnen geven van de producten voor tweeërlei gebruik die het voorwerp vormden van de tussenhandeldiensten of technische bijstandsdiensten, de periode gedurende welke de producten het voorwerp vormden van die diensten, de bestemming van die producten en diensten, en de landen waarop die diensten betrekking hadden.

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde registers of dossiers en bescheiden worden bewaard gedurende ten minste vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de uitvoer is geschied dan wel die tussenhandelsdiensten of technische bijstandsdiensten werden verleend. Zij worden op verzoek voorgelegd aan de bevoegde autoriteit.

4.   De bescheiden en dossiers in verband met overbrengingen binnen de Unie van in de lijst in bijlage I vermelde producten voor tweeërlei gebruik worden gedurende ten minste drie jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de overbrenging is geschied, bewaard en op verzoek van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van waaruit die producten werden overgebracht, aan die autoriteit voorgelegd.

Artikel 28

Om de correcte toepassing van deze verordening te waarborgen, nemen de lidstaten alle nodige maatregelen om hun bevoegde autoriteiten in staat te stellen:

a)

gegevens te verzamelen over elke met producten voor tweeërlei gebruik verband houdende order of transactie;

b)

na te gaan of de uitvoercontrolemaatregelen op de juiste wijze worden toegepast, hetgeen met name de bevoegdheid kan omvatten tot betreding van de bedrijfsruimten van de bij een uitvoertransactie belang hebbende personen of van tussenhandelaren die bij de verlening van tussenhandeldiensten in de in artikel 6 bedoelde situaties betrokken zijn, of van verleners van technische bijstand die in de in artikel 8 bedoelde situaties betrokken zijn.

HOOFDSTUK IX

SAMENWERKING MET DERDE LANDEN

Artikel 29

1.   De Commissie en de lidstaten voeren, waar passend, overleg met derde landen om de algehele harmonisatie van de controles te bevorderen.

Dit overleg kan de regelmatige en wederzijdse samenwerking met derde landen ondersteunen, met inbegrip van de uitwisseling van informatie en beste praktijken, alsmede capaciteitsopbouw en bewustmaking van derde landen. Voorts kan het overleg ertoe bijdragen dat derde landen strenge uitvoercontroles hanteren die in het kader van multilaterale uitvoercontroleregelingen zijn ontwikkeld, als model voor internationale beste praktijken.

2.   Onverminderd de bepalingen van tussen de Unie en derde landen gesloten overeenkomsten of protocollen inzake wederzijdse administratieve bijstand op douanegebied kan de Raad de Commissie machtigen met derde landen te onderhandelen over overeenkomsten die voorzien in de wederzijdse erkenning van controles op de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik waarop deze verordening betrekking heeft.

Die onderhandelingen worden gevoerd overeenkomstig de procedures die zijn vastgesteld, naargelang van het geval, in artikel 207, lid 3, VWEU en in het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

HOOFDSTUK X

SLOTBEPALINGEN

Artikel 30

Deze verordening is van toepassing onverminderd het Gedelegeerd Besluit van de Commissie van 15 september 2015 tot aanvulling van Besluit nr. 1104/2011/EU.

Artikel 31

Verordening (EG) nr. 428/2009 wordt ingetrokken.

Voor vergunningsaanvragen die vóór 9 september 2021 werden ingediend, blijven evenwel de desbetreffende bepalingen van Verordening (EG) nr. 428/2009 van toepassing.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage VI.

Artikel 32

Deze verordening treedt in werking op de negentigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 mei 2021

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D. M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

A. P. ZACARIAS


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 25 maart 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en beslut van de Raad van 10 mei 2021.

(2)  Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad van 5 mei 2009 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik (PB L 134 van 29.5.2009, blz. 1).

(3)  Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie (PB L 335 van 13.12.2008, blz. 99).

(4)  Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).

(5)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(6)  Verordening (EU) 2015/479 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2015 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de uitvoer (PB L 83 van 27.3.2015, blz. 34).

(7)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(9)  Besluit (EU, Euratom) nr. 2015/443 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende veiligheid binnen de Commissie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 41).

(10)  Besluit (EU, Euratom) nr. 2015/444 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende de veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 53).

(11)  PB C 202 van 8.7.2011, blz. 13.

(12)  Besluit nr. 1104/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de voorwaarden voor toegang tot de overheidsdienst (publiek gereguleerde dienst) die wordt aangeboden door het wereldwijde satellietnavigatiesysteem dat is ingevoerd door het Galileo-programma (PB L 287 van 4.11.2011, blz. 1).

(13)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 1).

(14)  Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (PB L 82 van 22.3.1997, blz. 1).

(15)  Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1101/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164).


BIJLAGE I

IN ARTIKEL 3 VAN DEZE VERORDENING BEDOELDE LIJST VAN PRODUCTEN VOOR TWEEËRLEI GEBRUIK

De in deze bijlage opgenomen lijst van producten voor tweeërlei gebruik is een technische implementatie van internationaal overeengekomen vergunningsregelingen voor producten voor tweeërlei gebruik, waaronder de Australiëgroep (1), het “Missile Technology Control Regime” (MTCR) (2), de Groep van Nucleaire Exportlanden (3), het Wassenaar Arrangement (4), en het Verdrag inzake chemische wapens (Chemical Weapons Convention — CWC) (5).

INHOUD

Deel I -

Algemene opmerkingen, acroniemen en afkortingen en definities

Deel II - Categorie 0

Nucleaire goederen

Deel III - Categorie 1

Speciale materialen en aanverwante apparatuur

Deel IV - Categorie 2

Materiaalverwerking

Deel V - Categorie 3

Elektronica

Deel VI - Categorie 4

Computers

Deel VII - Categorie 5

Telecommunicatie en “informatiebeveiliging”

Deel VIII - Categorie 6

Sensoren en lasers

Deel IX - Categorie 7

Navigatie en vliegtuigelektronica

Deel X - Categorie 8

Zeewezen en schepen

Deel XI - Categorie 9

Ruimtevaart en voortstuwing

DEEL I -     Algemene opmerkingen, acroniemen en afkortingen, en definities

ALGEMENE OPMERKINGEN BIJ BIJLAGE I

1.

Voor de controle op de uitvoer van goederen die zijn ontworpen of aangepast voor militair gebruik, zij verwezen naar de desbetreffende lijst(en) van aan vergunningsplicht onderworpen militaire goederen van de afzonderlijke EU-lidstaten. Verwijzingen in deze bijlage naar de “Lijst militaire goederen” hebben betrekking op deze lijsten.

2.

De doelstelling van de controles op de uitvoer van de goederen, vermeld in deze bijlage, mag niet worden omzeild door de uitvoer van niet aan vergunningsplicht onderworpen goederen (met inbegrip van fabrieken) die één of meer aan vergunningsplicht onderworpen onderdelen bevatten, als deze onderdelen het voornaamste element van de goederen vormen en gemakkelijk kunnen worden verwijderd of voor andere doeleinden worden aangewend.

NB:

Bij de beoordeling van de vraag of de aan vergunningsplicht onderworpen onderdelen als voornaamste element dienen te worden aangemerkt, dienen factoren als hoeveelheid, waarde en technologische knowhow alsmede andere bijzondere omstandigheden op grond waarvan de aan vergunningsplicht onderworpen onderdelen als voornaamste element van de geleverde goederen kunnen worden aangemerkt, een rol te spelen.

3.

Met “goederen” worden in deze bijlage zowel nieuwe als gebruikte goederen bedoeld.

4.

In sommige gevallen zijn stoffen vermeld met naam en CAS-nummer. Onder de lijst vallen stoffen met dezelfde structuurformule (inclusief hydraten), ongeacht naam of CAS-nummer. De CAS-nummers zijn vermeld om een bepaalde stof of een bepaald mengsel gemakkelijker te kunnen identificeren, ongeacht de nomenclatuur. CAS-nummers kunnen niet als eenduidige identificatienummers gebruikt worden, omdat sommige vormen van de op de lijst vermelde stoffen andere CAS-nummers hebben, en ook mengsels die een op de lijst voorkomende stof bevatten, andere CAS-nummers kunnen hebben.

NUCLEAIRE TECHNOLOGIE-NOOT (NTN)

(Te lezen in samenhang met sectie E van categorie 0.)

De “technologie” die rechtstreeks samenhangt met goederen die in categorie 0 vallen, valt onder de bepalingen van categorie 0.

“Technologie” voor de “ontwikkeling”, de “productie” of het “gebruik” van aan vergunningsplicht onderworpen goederen is ook aan vergunningsplicht onderworpen als deze technologie wordt toegepast op niet aan vergunningsplicht onderworpen goederen.

Het verlenen van een uitvoervergunning voor goederen houdt tevens in dat de uitvoer naar dezelfde eindgebruiker van de minimaal noodzakelijke “technologie” voor installatie, bediening, onderhoud en reparatie van de goederen is toegestaan.

Vergunningsregelingen voor overdracht van “technologie” zijn niet van toepassing op informatie die “voor iedereen beschikbaar” is, en op “fundamenteel wetenschappelijk onderzoek”.

ALGEMENE TECHNOLOGIENOOT (ATN)

(Te lezen in samenhang met sectie E van de categorieën 1 tot en met 9.)

De uitvoer van “technologie” die “noodzakelijk” is voor de “ontwikkeling”, “productie” of het “gebruik” van in de categorieën 1 tot en met 9 bedoelde goederen, is onderworpen aan de op de categorieën 1 tot en met 9 van toepassing zijnde bepalingen.

“Technologie” die “noodzakelijk” is voor de “ontwikkeling”, de “productie” of het “gebruik” van aan vergunningsplicht onderworpen goederen is ook aan vergunningsplicht onderworpen als deze technologie wordt toegepast op niet aan vergunningsplicht onderworpen goederen.

De vergunningsplicht geldt niet voor de minimaal noodzakelijke “technologie” voor installatie, bediening, onderhoud of reparatie van niet onder de vergunningsplicht vallende goederen of op de goederen waarvan de uitvoer is toegestaan.

Noot:

Deze bepaling laat de controlestatus van de in 1E002.e., 1E002.f., 8E002.a. en 8E002.b. bedoelde “technologie” onverlet.

De vergunningsplicht voor de overdracht van “technologie” is niet van toepassing op informatie die “voor iedereen beschikbaar” is, op “fundamenteel wetenschappelijk onderzoek” en op de voor octrooiaanvragen noodzakelijke minimuminformatie.

NUCLEAIRE PROGRAMMATUURNOOT (NPN)

(Deze noot heeft voorrang boven het bepaalde in sectie D van categorie 0.)

Sectie D van categorie 0 heeft geen betrekking op “programmatuur” die de minimaal noodzakelijke “objectcode” is voor de installatie, de bediening, het onderhoud (controle) of de reparatie van goederen waarvan de uitvoer is toegestaan.

Het verlenen van een uitvoervergunning voor goederen houdt tevens in dat de uitvoer naar dezelfde eindgebruiker van de minimaal noodzakelijke “objectcode” voor de installatie, de bediening, het onderhoud (controle) of de reparatie van de goederen is toegestaan.

Noot:

De Nucleaire programmatuurnoot laat de controlestatus van de in categorie 5, deel 2 (“Informatiebeveiliging”) bedoelde “programmatuur” onverlet.

ALGEMENE PROGRAMMATUURNOOT (APN)

(Deze noot heeft voorrang boven het bepaalde in sectie D van de categorieën 1 tot en met 9.)

De categorieën 1 tot en met 9 van deze lijst zijn niet van toepassing op “programmatuur” die:

a.

algemeen voor het publiek verkrijgbaar is doordat de “programmatuur”:

1.

via de detailhandel zonder beperkingen uit voorraad wordt verkocht via:

a.

winkelverkoop;

b.

postorderverkoop;

c.

elektronische transacties, of

d.

telefonische verkoop, en

2.

is ontworpen voor installatie door de gebruiker zonder wezenlijke ondersteuning van de leverancier;

Noot:

Punt a. van de Algemene programmatuurnoot laat de controlestatus van de in categorie 5, deel 2 (“Informatiebeveiliging”) bedoelde “programmatuur” onverlet.

b.

“voor iedereen beschikbaar” is, of

c.

de minimaal noodzakelijke “objectcode” voor de installatie, de bediening, het onderhoud (controle) of de reparatie van goederen waarvan de uitvoer is toegestaan.

Noot:

Punt c. van de Algemene programmatuurnoot laat de controlestatus van de in categorie 5, deel 2 (“Informatiebeveiliging”) bedoelde “programmatuur” onverlet.

ALGEMENE NOOT “INFORMATIEBEVEILIGING” (ANIB)

Producten of functies ten behoeve van “informatiebeveiliging” moeten worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen in categorie 5, deel 2, ook indien het onderdelen, “programmatuur” of functies van andere producten betreft.

REDACTIONELE CONVENTIES IN HET PUBLICATIEBLAD VAN DE EUROPESE UNIE

In overeenstemming met de regels uiteengezet in de Interinstitutionele schrijfwijzer, voor in het Nederlands gepubliceerde teksten in het Publicatieblad van de Europese Unie:

worden decimalen van gehele getallen gescheiden door een komma,

en worden gehele getallen ingedeeld in blokken van drie cijfers die van elkaar worden gescheiden door een dunne spatie.

In deze bijlage wordt de hierboven beschreven praktijk aangehouden.

IN DEZE BIJLAGE GEBRUIKTE ACRONIEMEN EN AFKORTINGEN

Voor acroniemen en afkortingen die als gedefinieerde term gebruikt worden, zie ‘Definities van in deze bijlage gebruikte termen’.

ACRONIEMEN EN AFKORTINGEN

ABEC

Annular Bearing Engineers Committee

ABMA

American Bearing Manufacturers Association

ADC

Analoog-digitaalomzetters

AGMA

American Gear Manufacturers Association

AHRS

Stand- en koersreferentiesysteem

AISI

American Iron and Steel Institute

ALE

Atomaire-lagenepitaxie

ALU

Logische rekeneenheid

ANSI

American National Standards Institute

APP

Aangepast piekvermogen

APU

Hulpaggregaat

ASTM

American Society for Testing and Materials

ATC

Luchtverkeersleiding

BJT

Bipolaire junctietransistors

BPP

Beam Parameter Product

BSC

Base Station Controller

CAD

Computerondersteund ontwerpen

CAS

Chemical Abstracts Service

CCD

Ladinggekoppelde componenten

CDU

Visualisatie- en bedieningsinrichtingen

CEP

Circular error probable (50 %-trefkanscirkel)

CMM

Coördinatenmeetmachines

CMOS

Componenten met metaaloxide veldeffecttransistoren

CNTD

Thermische ontleding met beheerste nucleatie

CPLD

Complexe programmeerbare logische bouwsteen

CPU

Centrale verwerkingseenheid

CVD

Chemische afzetting uit de dampfase

CW

Chemische oorlogsvoering

CW (voor lasers)

Continugolf

DAC

Digitaal-analoogomzetter

DANL

Gemiddeld ruisniveau

DBRN

Navigatiesystemen met als referentie een gegevensbestand

DDS

Directe digitale synthesizer

DMA

Dynamisch-mechanische analyse

DME

Instrument voor het aangeven van afstand

DMOSFET

Gediffundeerde metaaloxide-halfgeleider-veldeffecttransistor

DS

Gerichte stolling

EB

Exploding Bridge

EB-PVD

Elektronenstraalverdampen

EBW

Exploding Bridge Wire

ECM

Electro-Chemical Machining

EDM

Vonkverspaningsmachine

EFI

“Exploding foil”-ontstekingen

EIRP

Effectief isotroop uitgestraald vermogen

EMP

Elektromagnetische puls

ENOB

Effectief aantal bits

ERF

Elektrorheologisch afwerkingsprocedé

ERP

Effectief uitgestraald vermogen

ESD

Elektrostatische ontlading

ETO

Emitter Turn-Off Thyristor

ETT

Electrical Triggering Thyristors

EU

Europese Unie

EUV

Extreem ultraviolet

FADEC

Digitale elektronische motorregelapparatuur welke volledig zelfstandig in de motorregeling kan ingrijpen

FFT

Snelle Fourier-transformatie

FPGA

Door de gebruiker te programmeren ‹gate array›

FPIC

Door de gebruiker te programmeren ‹interconnect›

FPLA

Door de gebruiker te programmeren ‹logic array›

FPO

Drijvendekommabewerking

FWHM

Brandpuntsvlak met een halfwaardebreedte

GLONASS

Wereldwijd satellietnavigatiesysteem

GNSS

Wereldwijd satellietnavigatiesysteem

GPS

Wereldwijd plaatsbepalingssysteem

GSM

Wereldwijd systeem voor mobiele communicatie

GTO

Uitschakelbare thyristor

HBT

Heterobipolaire transistors

HDMI

High-Definition Multimedia Interface

HEMT

Transistor met hoge elektronenmobiliteit

ICAO

Internationale Burgerluchtvaartorganisatie

IEC

Internationale Elektrotechnische Commissie

IED

Geïmproviseerde explosieven

IEEE

Institute of Electrical and Electronic Engineers

IFOV

Momenteel gezichtsveld

IGBT

Bipolaire transistors met geïsoleerde poort

IGCT

Integrated Gate Commutated thyristor

IHO

Internationale Hydrografische Organisatie

ILS

Instrumentlandingssysteem

IMU

Traagheidsmetingseenheid

INS

Traagheidsnavigatiesysteem

IP

Internetprotocol

IRS

Inertieel referentiesysteem

IRU

Inertiële referentie-eenheid

ISA

Internationale standaard-atmosfeer

ISAR

Radarmodus met omgekeerde kunstmatig ingestelde apertuur

ISO

Internationale organisatie voor normalisatie

ITU

Internationale Telecommunicatie-unie

JT

Joule-Thomson

LIDAR

Lichtdetectie- en afstandsbepaling

LIDT

Schadegrens veroorzaakt door lasers

LOA

Lengte over alles

LRU

Line Replaceable Unit

LTT

Light Triggering Thyristor

MLS

Microgolflandingssysteem

MMIC

Monolithisch geïntegreerde microgolfschakeling

MOCVD

Chemische afzetting van organometaaldamp

MOSFET

Metaaloxide-halfgeleider-veldeffecttransistor

MPM

Microgolfvermogensmodules

MRF

Magnetorheologisch afwerkingsprocedé

MRF

Minimum resolvable feature size

MRI

Magnetic resonance imaging (beeldvorming door middel van magnetische resonantie)

MTBF

Mean time between failures (gemiddeld storingsvrij interval)

MTTF

Mean time to failure (gemiddeld interval vóór storing)

NA

Numerieke apertuur

NDT

Non-destructive test (niet-destructief onderzoek)

NEH

Netto equivalente hoeveelheid

NIJ

Nationaal Instituut voor Justitie

OAM

Bediening, beheer en onderhoud

OSI

Open Systems Interconnection

PAI

Polyamide-imiden

PAR

Precisienaderingsradar

PCL

Passieve lokalisering

PDK

Process Design Kit

PIN

Persoonlijk identificatienummer

PMR

Particuliere mobiele radio

PVD

Physical Vapour Deposition (fysieke afzetting uit de dampfase)

ppm

parts per million (delen per miljoen)

QAM

Quadrature-Amplitude-Modulation (kwadratuuramplitudemodulatie)

QE

Kwantumefficiëntie

RAP

Reactive Atom Plasma-technologie (reactief atomair plasma)

RF

Radiofrequentie

rms

root mean square (kwadratisch gemiddelde)

RNC

Radio Network Controller

RNSS

Regionaal satellietnavigatiesysteem

ROIC

Read-out Integrated Circuit (geïntegreerde schakeling voor het uitlezen)

S-FIL

Step and Flash Imprint Lithography

SAR

Synthetic Aperture Radar (radarmodus met kunstmatig ingestelde apertuur)

SAS

Synthetic Aperture Sonar

SC

Single Crystal (eenkristal)

SCR

Gestuurde halfgeleidergelijkrichters

SFDR

Spurious Free Dynamic Range (Storingsvrij dynamisch bereik)

SHPL

Super High Powered Laser

SLAR

Side-looking airborne radar (zijwaarts stralende radarmodus in vliegtuigen)

SOI

Silicon-on-Insulator

SQUID

Superconducting Quantum Interference Device

SRA

Shop replaceable assembly (in de werkplaats vervangbaar moduul)

SRAM

Static Random Access Memory

SSB

Single sideband (enkele zijband)

SSR

Secundaire surveillanceradar

SSS

Side Scan Sonar

TIR

Total Indicated Reading (totale meetklokuitslag)

TVR

Transmitting Voltage Response

u

Atomaire massa-eenheid

UPR

Unidirectional positioning repeatability (herhaalbaarheid van de unidirectionele positionering)

UTS

Ultimate tensile strength (eindtreksterkte)

UV

Ultraviolet

VJFET

Verticale junctie-veldeffecttransistor

VOR

Very High Frequency Omni-directional Range

WHO

Wereldgezondheidsorganisatie

WLAN

Wireless Local Area Network (draadloos lokaal netwerk)

DEFINITIES VAN IN DEZE BIJLAGE GEBRUIKTE TERMEN

Image 1

Image 2

Image 3

Image 4

Image 5

Image 6

Image 7

Image 8

Image 9

Image 10

Image 11

Image 12

Image 13

Image 14

Image 15

Image 16

Image 17

Image 18

Image 19

Image 20

Image 21

Image 22

Image 23

DEEL II —     Categorie 0

CATEGORIE 0NUCLEAIRE GOEDEREN

0A   Systemen, apparatuur en onderdelen

0A001

“Kernreactoren” en speciaal ontworpen en gebouwde uitrusting en onderdelen ervan, als hieronder:

a.

“kernreactoren”;

b.

metalen vaten, of belangrijke speciaal vervaardigde onderdelen ervan, met inbegrip van het deksel van een reactordrukvat, die speciaal zijn ontworpen of vervaardigd als omhulsel van de kern van een “kernreactor”;

c.

bedieningsapparatuur, speciaal ontworpen of vervaardigd om splijtstof in een “kernreactor” aan- of af te voeren;

d.

regelstaven, d.w.z. staven die speciaal zijn ontworpen of vervaardigd voor de beheersing van het splijtingsproces in een “kernreactor”, de draag- of ophangconstructies daarvoor, mechanismen voor het besturen van de regelstaven en buizen voor het geleiden van de regelstaven;

e.

drukpijpen, d.w.z. buizen die speciaal zijn ontworpen of vervaardigd om dienst te doen als houder van zowel de splijtstofelementen en het primaire koelmiddel in een “kernreactor”;

f.

buizen (of samenstellen van buizen) van zirkoniummetaal of zirkoniumlegeringen die speciaal zijn ontworpen of vervaardigd voor gebruik als splijtstofstaven in een “kernreactor”, in hoeveelheden van meer dan 10 kg;

N.B.

Voor drukpijpen van zirkonium zie 0A001.e. en voor calandriabuizen zie 0A001.h.

g.

koel- of circulatiepompen, d.w.z. pompen die speciaal zijn ontworpen of vervaardigd voor het doen circuleren van het primaire koelmiddel van “kernreactoren”;

h.

‘inwendige delen van kernreactoren’ die speciaal ontworpen of vervaardigd zijn voor gebruik in een “kernreactor”, met inbegrip van draagconstructies voor de reactorkern, brandstofkanalen, calandriabuizen, hitteschilden, keerschotten, roosterplaten van de reactorkern en diffusorplaten;

Technische noot:

In 0A001.h. wordt onder ‘inwendige delen van kernreactoren’ verstaan iedere grote structuur binnen een reactorvat die één of meer functies heeft, zoals ondersteuning van de kern, handhaving van de brandstofuitlijning, sturing van het primaire koelmiddel, het verschaffen van stralingsschermen voor het reactorvat, en de geleiding van instrumenten in de kern.

i.

warmtewisselaars als hieronder:

1.

stoomgeneratoren, speciaal ontworpen of vervaardigd voor het primaire, of intermediaire, koelmiddelcircuit van een “kernreactor”;

2.

andere warmtewisselaars, speciaal ontworpen of vervaardigd voor gebruik in het primaire koelmiddelcircuit van een “kernreactor”.

Noot:

0A001.i. heeft geen betrekking op warmtewisselaars voor de ondersteuningssystemen van de reactor, bijvoorbeeld het noodkoelsysteem of het koelsysteem voor de afvoer van vervalwarmte.

j.

neutrondetectoren, speciaal ontworpen of vervaardigd voor het bepalen van de niveaus van de neutronenflux in de kern van een “kernreactor”;

k.

‘externe hitteschilden’ die speciaal zijn ontworpen of vervaardigd voor gebruik in een “kernreactor” ter vermindering van warmteverlies en ter bescherming van het insluitingsvat.

Technische noot:

In 0A001.k. betekent ‘externe hitteschilden’ grote structuren die over het reactorvat zijn geplaatst en die warmteverlies van de reactor verminderen en de temperatuur binnen het insluitingsvat verlagen.

0B   Test-, inspectie- en productieapparatuur

0B001

Fabrieken voor de scheiding van isotopen van “natuurlijk uranium”, “verarmd uranium”, of “speciale splijtstoffen” en speciaal daarvoor ontworpen of vervaardigde uitrusting en onderdelen, als hieronder:

a.

installaties, speciaal ontworpen voor de scheiding van isotopen van “natuurlijk uranium”, “verarmd uranium” of “speciale splijtstoffen” als hieronder:

1.

gascentrifuges;

2.

gasdiffusiescheidingsinstallaties;

3.

aerodynamische scheidingsinstallaties;

4.

scheidingsinstallaties met behulp van chemische uitwisselaars;

5.

scheidingsinstallaties met behulp van ionenuitwisselaars;

6.

isotopenscheidingsinstallaties werkend met atomaire-damp-“lasers”;

7.

isotopenscheidingsinstallaties werkend met moleculaire “lasers”;

8.

plasmascheidingsinstallaties;

9.

elektromagnetische scheidingsinstallaties;

b.

gascentrifuges en samenstellingen en onderdelen, speciaal ontworpen of aangepast voor gebruik in gascentrifuges, als hieronder:

Technische noot:

In 0B001.b. betekent ‘materiaal met een hoge sterkte/dichtheidsverhouding’:

1.

maragingstaal met een maximale treksterkte van 1,95 GPa of meer;

2.

aluminiumlegeringen met een maximale treksterkte van 0,46 GPa of meer, of

3.

“stapel- en continuvezelmateriaal” met een “specifieke modulus” van meer dan 3,18 × 106m en een “specifieke treksterkte” van meer dan 7,62 × 104 m;

1.

gascentrifuges;

2.

complete rotoren;

3.

rotorbuiscilinders met een wanddikte van 12 mm of minder, een diameter tussen 75 mm en 650 mm en vervaardigd van ‘materiaal met een hoge sterkte/dichtheidsverhouding’;

4.

ringen of balgen met een wanddikte van 3 mm of minder en een diameter tussen 75 mm en 650 mm, speciaal ontworpen om een rotorbuis op bepaalde plaatsen te verstevigen of om een aantal rotorbuizen samen te voegen, vervaardigd van ‘materiaal met een hoge sterkte/dichtheidsverhouding’;

5.

keerschotten met een diameter tussen 75 mm en 650 mm, ontworpen om in een rotorbuis gemonteerd te worden en vervaardigd van ‘materiaal met een hoge sterkte/dichtheidsverhouding’;

6.

onder- en bovendeksels met een diameter tussen 75 mm en 650 mm, speciaal ontworpen om op de uiteinden van een rotorbuis te passen en vervaardigd van ‘materiaal met een hoge sterkte/dichtheidsverhouding’;

7.

magnetische lagers als hieronder:

a.

lagers bestaande uit een ringvormige magneet in een behuizing, vervaardigd van of beschermd door “materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6”, bevattende een dempend medium en waarvan de magneet is gekoppeld aan een poolschoen of een tweede magneet die aan het bovendeksel van de rotor is bevestigd;

b.

actieve magnetische lagers speciaal ontworpen of vervaardigd voor gebruik met gascentrifuges;

8.

speciaal ontworpen lagers, bestaande uit een taats/komcombinatie, gemonteerd op een demper;

9.

turbomoleculaire pompen bestaande uit cilinders met inwendige, machinaal vervaardigde of geëxtrudeerde langwerpige spiraalvormige groeven en inwendige, machinaal bewerkte gaten;

10.

ringvormige stators voor meerfasige wisselstroom-hysteresismotoren (magnetische-weerstandsmotoren) voor synchrone werking in vacuüm, met een frequentiebereik van 600 Hz of hoger en een vermogen van 40 VA of hoger;

11.

centrifugebehuizingen/houders, speciaal ontworpen om de rotorbuis van een gascentrifuge te bevatten, bestaande uit een starre cilinder met een wanddikte tot 30 mm met nauwkeurig afgewerkte uiteinden die evenwijdig zijn aan elkaar en staan met een nauwkeurigheid van 0,05 ° of beter loodrecht op de lengteas van de cilinder;

12.

inlaatstukken bestaande uit speciaal ontworpen of vervaardigde buizen voor de extractie van UF6-gas uit de rotorbuis volgens het principe van een Pitotbuis en die aan het centrale gasextractiesysteem kan worden bevestigd;

13.

frequentieomzetters (convertors of invertors), speciaal ontworpen of vervaardigd voor de voeding van motorstators van gascentrifugeverrijkers en speciaal ontworpen onderdelen hiervoor, die aan alle hieronderstaande specificaties voldoen:

a.

een meerfasige frequentieoutput van 600 Hz of hoger, en

b.

hoge stabiliteit (frequentieafwijkingen minder dan 0,2 %);

14.

afsluiters en regelkleppen, als hieronder:

a.

afsluitkleppen speciaal ontworpen of vervaardigd om in werking te treden in reactie op de aanvoer-, product- en restproductstromen van UF6 van een individuele gascentrifuge;

b.

afsluit- of regelkleppen met balgafdichting, vervaardigd van of beschermd door “materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6”, met een binnendiameter tussen 10 mm en 160 mm, speciaal ontwikkeld of vervaardigd voor gebruik in hoofd- of hulpsystemen van gascentrifuge-verrijkingsinstallaties;

c.

speciaal voor gasdiffusiescheidingsinstallaties ontworpen of vervaardigde uitrusting en onderdelen, als hieronder:

1.

membranen voor gasdiffusie vervaardigd van poreus metallisch, polymeer of keramisch “materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6”, met een poriegrootte van 10 tot 100 nm, een dikte van 5 mm of minder en, voor buisvormige membranen, met een diameter van 25 mm of minder;

2.

gasdiffusorvaten, vervaardigd van of beschermd door “materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6”;

3.

compressoren of aanjagers met een aanzuigcapaciteit van 1 m3/min of meer van UF6, met een werkdruk van maximaal 500 kPa, met een werkdrukverhouding van 10:1 of minder, en vervaardigd van of beschermd door “materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6”;

4.

asafdichtingen voor compressoren of aanjagers bedoeld in 0B001.c.3., ontworpen op een inleksnelheid van het buffergas van minder dan 1 000 cm3/min.;

5.

warmtewisselaars, vervaardigd van of beschermd door “materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6”, en ontworpen op een leksnelheid die een drukverandering van minder dan 10 Pa per uur veroorzaakt bij een drukverschil van 100 kPa;

6.

afsluit- of regelkleppen met balgafdichting, handmatig of automatisch, vervaardigd van of beschermd door “materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6”;

d.

speciaal voor aerodynamische scheidingsprocessen ontworpen of vervaardigde uitrusting en onderdelen, als hieronder:

1.

scheidingssproeikoppen, bestaande uit spleetvormige, gebogen kanalen met een kromtestraal van minder dan 1 mm, bestand tegen corrosie door UF6, met in de straalpijp een scherpe scheidingsrand die de gasstroom in tweeën deelt;

2.

cilindrische of conische buizen (vortexbuizen) vervaardigd van of beschermd met “materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6” en met een of meer tangentiële inlaten;

3.

compressoren of aanjagers vervaardigd van “materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6”, en asafdichtingen daarvoor;

4.

warmtewisselaars, vervaardigd van of beschermd met “materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6”;

5.

behuizingen van scheidingselementen, vervaardigd van of beschermd met “materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6” speciaal ontworpen om vortexbuizen of scheidingssproeikoppen te bevatten;

6.

afsluit- of regelkleppen met balgafdichting, handmatig of automatisch, vervaardigd van of beschermd met “materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6”, met een diameter van 40 mm of meer;

7.

processystemen om UF6 van het dragergas (waterstof of helium) te scheiden tot een gehalte van 1 ppm UF6 of minder, met inbegrip van:

a.

cryogene warmtewisselaars en cryogene scheiders die geschikt zijn voor temperaturen van 153 K (– 120 °C) of lager;

b.

cryogene koeleenheden die geschikt zijn voor temperaturen van 153 K (– 120 °C) of lager;

c.

scheidingssproeikoppen of vortexbuizen voor de scheiding van UF6 van het dragergas;

d.

koudevallen voor UF6 die geschikt zijn voor het uitvriezen van UF6;

e.

speciaal voor scheidingsprocessen met behulp van chemische uitwisselaars ontworpen of vervaardigde uitrusting en onderdelen, als hieronder:

1.

pulskolommen voor snelle vloeistof-vloeistofuitwisseling met een verblijftijd per trap van 30 s of minder en bestand tegen geconcentreerd zoutzuur (bv. vervaardigd van of beschermd met geschikte kunststoffen zoals gefluoreerde koolwaterstofpolymeren of glas);

2.

centrifugale contactors voor snelle vloeistof-vloeistofuitwisseling met een verblijftijd per trap van 30 s of minder en bestand tegen geconcentreerd zoutzuur (bv. vervaardigd van of beschermd met geschikte kunststoffen zoals gefluoreerde koolwaterstofpolymeren of glas);

3.

elektrochemische reductiecellen, bestand tegen oplossingen van geconcentreerd zoutzuur, ontworpen om uranium van valentie te veranderen;

4.

voedingsuitrusting voor elektrochemische reductiecellen, ontworpen om U+4 uit de organische stroom te verwijderen en, voor die onderdelen die met de processtroom in contact komen, vervaardigd van of beschermd met geschikte materialen (bv. glas, fluorkoolwaterstofpolymeren, polyfenylsulfaat, polyethersulfon en met hars geïmpregneerd grafiet);

5.

systemen voor de behandeling van het voedingsmateriaal, ontworpen om een zeer zuivere uraniumchlorideoplossing te produceren, bestaande uit voorzieningen voor het in oplossing brengen, voor vloeistofextractie en/of voor ionenwisseling voor de zuivering en elektrolytische cellen voor de reductie van U+6 of U+4 tot U+3;

6.

oxidatiesystemen voor uranium, ontworpen om U+3 te oxideren tot U+4;

f.

speciaal voor scheidingsprocessen met behulp van ionenwisselaars ontworpen of vervaardigde uitrusting en onderdelen, als hieronder:

1.

ionenwisselharsen met een snelle reactietijd, vliezige of poreuze harsen met een macroscopische vernetting, waarin de actieve chemische uitwisselgroepen alleen voorkomen in een oppervlaktelaag op een inactieve poreuze ondersteunende structuur en andere composiete structuren met een geschikte vorm, waaronder deeltjes of vezels met diameters van 0,2 mm of minder, die bestand zijn tegen geconcentreerd zoutzuur en zijn ontworpen op een uitwisselingshalveringstijd van minder dan 10 s en die geschikt zijn voor werktemperaturen in het gebied van 373 K (100 °C) tot 473 K (200 °C);

2.

ionenwisselkolommen (cilindrisch) met een diameter groter dan 1 000 mm, vervaardigd van of beschermd met materiaal dat bestand is tegen geconcentreerd zoutzuur (bv. kunststoffen op basis van titaan of fluorkoolwaterstof), die geschikt zijn voor werktemperaturen in het gebied van 373 K (100 °C) tot 473 K (200 °C) en werkdrukken boven 0,7 MPa;

3.

ionenwisselrefluxsystemen (chemische of elektrochemische oxidatie- of reductiesystemen) voor het regenereren van de chemische reductie- of oxidatiemiddelen die in ionenwisselverrijkingscascades worden gebruikt;

g.

uitrusting en onderdelen, speciaal ontworpen of vervaardigd voor scheidingsprocessen op basis van lasers door middel van isotopenscheiding met atomaire-damplasers, als hieronder:

1.

systemen voor het verdampen van uraniummetaal die zijn ontworpen om bij laserverrijking een op de target af te geven vermogen van 1 kW of meer te leveren;

2.

systemen voor het hanteren van vloeibaar of verdampt uraniummetaal die speciaal zijn ontworpen of vervaardigd voor het hanteren van gesmolten uranium, gesmolten uraniumlegeringen of uraniummetaaldamp voor gebruik bij laserverrijking, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen;

N.B.

ZIE OOK 2A225.

3.

opvangsystemen voor de opvang van verarmd en verrijkt uranium in gesmolten of vaste vorm, vervaardigd van of beschermd door materialen die bestand zijn tegen de hitte en corrosie van uraniummetaaldampen of gesmolten uranium, zoals met yttriumoxide bedekt grafiet of tantaal;

4.

behuizingen voor scheidingsmodules (cilindrische of rechthoekige vaten) die zijn ontworpen om de uraniummetaaldampbron, het elektronenkanon en de opvangsystemen voor verarmd en verrijkt uranium te bevatten;

5.

“lasers” of “laser”-systemen speciaal ontworpen of vervaardigd voor de scheiding van uraniumisotopen met een stabilisatie voor het frequentiespectrum, bestemd om gedurende langere perioden in bedrijf te zijn;

N.B.

ZIE OOK 6A005 EN 6A205.

h.

uitrusting en onderdelen, speciaal ontworpen of vervaardigd voor scheidingsprocessen op basis van lasers door middel van isotopenscheiding met moleculaire lasers, als hieronder:

1.

supersone uitstroomstraalpijpen voor het koelen van mengsels van UF6 en dragergas tot 150 K (– 123 °C) of minder en vervaardigd van “materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6”;

2.

onderdelen of apparaten voor het opvangen van verarmd of verrijkt uranium die speciaal ontworpen en vervaardigd zijn voor het opvangen van uranium of verrijkt uranium na bestraling met laserlicht, vervaardigd van “materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6”;

3.

compressoren, vervaardigd van of beschermd door “materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6”, en asafdichtingen daarvoor;

4.

uitrusting om UF5 (vaste stof) te fluoreren tot UF6 (gas);

5.

processystemen voor het scheiden van UF6 van het transportgas (bv. stikstof, argon of een ander gas) met inbegrip van:

a.

cryogene warmtewisselaars en cryogene scheiders die geschikt zijn voor temperaturen van 153 K (– 120 °C) of lager;

b.

cryogene koeleenheden die geschikt zijn voor temperaturen van 153 K (– 120 °C) of lager;

c.

koudevallen voor UF6 die geschikt zijn voor het uitvriezen van UF6;

6.

“lasers” of “laser”-systemen speciaal ontworpen of vervaardigd voor de scheiding van uraniumisotopen met een stabilisatie voor het frequentiespectrum, bestemd om gedurende langere perioden in bedrijf te zijn;

N.B.

ZIE OOK 6A005 EN 6A205.

i.

speciaal voor plasmascheidingsprocessen ontworpen of vervaardigde uitrusting en onderdelen, als hieronder:

1.

microgolfbronnen en antennes voor het produceren of versnellen van ionen, met een uitgangsfrequentie vanaf 30 GHz en een gemiddeld uitgangsvermogen van meer dan 50 kW;

2.

RF-ionisatieaanslagspoelen voor frequenties boven 100 kHz en met een gemiddeld vermogen van meer dan 40 kW;

3.

systemen voor het genereren van een uraniumplasma;

4.

niet gebruikt;

5.

opvangsystemen voor verarmd en verrijkt uranium in vaste vorm, vervaardigd van of beschermd met materiaal dat bestand is tegen de hitte en de corrosie van uraniumdampen, zoals met yttriumoxide bedekt grafiet of tantaal;

6.

behuizingen voor scheidingsmodules (cilindrisch), ontworpen om de uraniumplasmabron, de radiofrequentiespoel en de opvangsystemen voor verarmd en verrijkt uranium te bevatten en vervaardigd van een geschikt niet-magnetisch materiaal (bv. roestvast staal);

j.

speciaal voor elektromagnetische scheidingsprocessen ontworpen of vervaardigde uitrusting en onderdelen, als hieronder:

1.

enkel- of meervoudige ionenbronnen, bestaande uit een dampbron, ionisator en bundelversneller, vervaardigd van geschikte niet-magnetische materialen (bv. grafiet, roestvast staal of koper) en geschikt om een totale ionenbundelstroom te leveren van 50 mA of meer;

2.

ionencollectorplaten voor het opvangen van ionenbundels met verrijkt of verarmd uranium, bestaande uit twee of meer spleten en opvangkamers en vervaardigd van geschikte niet-magnetische materialen (bv. grafiet of roestvast staal);

3.

vacuümbehuizingen voor elektromagnetische uraniumscheiders, vervaardigd van niet-magnetische materialen (bv. roestvast staal) en ontworpen voor een werkdruk van 0,1 Pa of lager;

4.

magnetische poolschoenen met een diameter van meer dan 2 m;

5.

hoogspanningsvoedingen voor ionenbronnen, die alle onderstaande eigenschappen hebben:

a.

geschikt voor continubedrijf;

b.

uitgangsspanning 20 000 V of meer;

c.

uitgangsstroom 1 A of meer, en

d.

spanningsregeling beter dan 0,01 % over een periode van 8 uur;

NB:

ZIE OOK 3A227.

6.

voedingen voor magneten (hoog vermogen, gelijkstroom), die alle onderstaande eigenschappen hebben:

a.

geschikt voor continubedrijf met een uitgangsstroom van 500 A of meer en een spanning van 100 V of meer, en

b.

stroom- of spanningsregeling beter dan 0,01 % over een periode van 8 uur.

NB:

ZIE OOK 3A226.

0B002

Speciaal voor isotoopscheidingsinstallaties als bedoeld in 0B001 ontworpen of vervaardigde hulpsystemen voor uitrusting en onderdelen vervaardigd van of beschermd door “materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6”, als hieronder:

a.

voedingsautoclaven, ovens of systemen voor het doorvoeren van UF6 naar het verrijkingsproces;

b.

desublimatoren of koelvallen die gebruikt worden om het UF6 uit het verrijkingsproces te verwijderen voor verder transport na verhitting;

c.

opvangsystemen voor verarmd en verrijkt uranium om UF6 in containers op te slaan;

d.

liquefactors of stollingsstations die worden gebruikt om UF6 uit het verrijkingsproces te verwijderen door UF6 samen te persen, af te koelen en om te zetten in vloeibare of vaste vorm;

e.

speciaal ontworpen stelsels van pijpen en ‹headers› om het UF6 te hanteren binnen de gasdiffusie-, centrifuge- of aerodynamische cascades;

f.

vacuümsystemen en -pompen als hieronder:

1.

speciaal ontworpen vacuümspruitstukken, vacuümverdeelleidingen of vacuümpompen met een afzuigcapaciteit van 5 m3/min. of meer;

2.

vacuümpompen, speciaal ontworpen voor gebruik in een atmosfeer die UF6 bevat, vervaardigd van of beschermd door “materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6”, of

3.

residuen van systemen bestaande uit vacuümspruitstukken, vacuümverdeelleidingen en vacuümpompen, en ontworpen voor gebruik in een atmosfeer die UF6 bevat;

g.

UF6-massaspectrometers/ionenbronnen speciaal ontworpen of vervaardigd om on-linemonsters te kunnen nemen van UF6-gasstromen, met alle volgende eigenschappen:

1.

in staat zijn 320 atomaire massa eenheden (a.m.e.) of meer te meten en een oplossend vermogen hebben dat beter is dan 1 a.m.e. op 320 a.m.e.;

2.

ionenbronnen, vervaardigd van of bekleed met nikkel, nikkel-chroom-legeringen met een nikkelgehalte van 60 of meer gewichtsprocent of nikkel-chroom-legeringen;

3.

ionisatiebronnen die werken met elektronenbeschieting, en

4.

een collectorsysteem dat geschikt is voor isotopenanalyse.

0B003

Fabrieken voor de omzetting van uranium en speciaal daarvoor ontworpen of vervaardigde uitrusting, als hieronder:

a.

systemen voor de omzetting van uraniumertsconcentraten in UO3;

b.

systemen voor de omzetting van UO3 in UF6;

c.

systemen voor de omzetting van UO3 in UO2;

d.

systemen voor de omzetting van UO2 in UF4;

e.

systemen voor de omzetting van UF4 in UF6;

f.

systemen voor de omzetting van UF4 in uraniummetaal;

g.

systemen voor de omzetting van UF6 in UO2;

h.

systemen voor de omzetting van UF6 in UF4;

i.

systemen voor de omzetting van UO2 in UCl4.

0B004

Fabriek voor de productie of concentratie van zwaar water, deuterium en deuteriumverbindingen en speciaal ontworpen en gebouwde uitrusting en onderdelen ervan, als hieronder:

a.

installaties voor de productie van zwaar water, deuterium of deuteriumverbindingen, als hieronder:

1.

water-waterstofsulfide uitwisselinstallaties;

2.

ammoniak-waterstofuitwisselingsinstallaties;

b.

uitrusting en onderdelen, als hieronder:

1.

water-waterstofsulfide-wisseltorens met een diameter van 1,5 m of meer, geschikt voor werking bij een druk van 2 MPa of meer;

2.

eentraps, centrifugale aanjagers of compressoren met lage opvoerdruk (d.w.z. 0,2 MPa), voor de circulatie van waterstofsulfidegas (d.w.z. gas dat meer dan 70 gewichtspercent waterstofsulfide (H2S) bevat) met een verwerkingscapaciteit van ten minste 56 m3/s wanneer er gewerkt wordt bij drukniveaus van ten minste 1,8 MPa aan de zuigzijde, en met afdichtingen, ontworpen voor natte H2S-gassen;

3.

ammoniak-waterstof-wisseltorens van 35 m of hoger met een diameter tussen 1,5 en 2,5 m die kunnen werken bij een druk van meer dan 15 MPa;

4.

inwendige delen van torens, met inbegrip van getrapte contactgroepen, en getrapte pompen met inbegrip van dompelpompen voor de productie van zwaar water met het ammoniak-waterstof-wisselprocedé;

5.

ammoniak-kraakinstallaties die werken bij een druk van 3 MPa of meer voor de productie van zwaar water met het ammoniak-waterstof-wisselprocedé;

6.

infraroodabsorptieanalyseapparatuur die “on-line” waterstof-deuterium-verhoudingen kan meten bij deuteriumconcentraties van 90 gewichtspercent of meer;

7.

katalytische branders voor de omzetting van verrijkt deuteriumgas in zwaar water met het ammoniak-waterstof-wisselprocedé;

8.

complete systemen voor het veredelen van zwaar water, of kolommen daarvoor, voor het veredelen van zwaar water tot een deuteriumconcentratie die in een kernreactor bruikbaar is;

9.

omzetters voor ammoniaksynthese of ammoniaksynthese-eenheden speciaal ontworpen of vervaardigd voor het veredelen van zwaar water met het ammoniak-waterstof-wisselprocedé.

0B005

Fabrieken, speciaal ontworpen voor de vervaardiging van splijtstofelementen voor “kernreactoren” en speciaal ontworpen of vervaardigde uitrusting daarvoor.

Technische noot:

Speciaal ontworpen of vervaardigde uitrusting voor de vervaardiging van splijtstofelementen voor “kernreactoren” omvat uitrusting die:

1.

in de regel in rechtstreeks contact komt met de productiestroom van nucleair materiaal of deze rechtstreeks verwerkt of reguleert;

2.

zorgt voor de afdichting van het nucleaire materiaal in de splijtstofstaaf;

3.

de goede staat van de bekleding of van de afdichting van de splijtstofstaaf controleert;

4.

de eindbehandeling van de afgesloten splijtstof controleert, of

5.

wordt gebruikt voor het samenstellen van reactorelementen.

0B006

Fabrieken voor het opwerken van bestraalde splijtstofelementen van “kernreactoren” en speciaal daarvoor ontworpen of vervaardigde uitrusting en onderdelen.

Noot:

0B006 omvat:

a.

fabrieken voor het opwerken van bestraalde splijtstofelementen voor “kernreactoren”, met inbegrip van uitrusting en onderdelen die in de regel rechtstreeks in aanraking komen met de bestraalde splijtstof en de voornaamste processtromen van nucleair materiaal en splijtingsproducten, en die rechtstreeks regelen;

b.

apparatuur voor het verwijderen van de bekleding van splijtstofelementen alsmede hak- en versnipperingsmachines voor splijtstofelementen, d.w.z. op afstand bediende uitrusting voor het snijden, hakken of knippen van bestraalde splijtstofpakketten, -bundels of -staven voor “kernreactoren”;

c.

oplosvaten of oplostanks waarvoor mechanische voorzieningen worden gebruikt die speciaal ontworpen of vervaardigd zijn voor het oplossen van bestraalde splijtstof van “kernreactoren”, die bestand zijn tegen hete, sterk corrosieve vloeistoffen en die op afstand gevuld, bediend en onderhouden kunnen worden;

d.

vloeistofextractors, zoals gestapelde kolommen of pulskolommen, mengers-ontmengers of centrifugale extractieapparatuur, bestand tegen de corrosieve werking van salpeterzuur en speciaal ontworpen of vervaardigd voor gebruik in een fabriek voor het opwerken van bestraald “natuurlijk uranium”, “verarmd uranium” of “speciale splijtstoffen”;

e.

voorraad- of opslagvaten, speciaal ontworpen om kritisch veilig te zijn en bestand tegen de corrosieve werking van salpeterzuur;

Technische noot:

Voorraad- of opslagvaten kunnen de volgende eigenschappen bezitten:

1.

wanden of inwendige structuren met een boorequivalent (berekend voor alle samenstellende delen als gedefinieerd in de noot bij 0C004) van ten minste twee procent;

2.

een maximale diameter van 175 mm voor cilindrische vaten, of

3.

een maximale breedte van 75 mm voor rechthoekige of ringvormige vaten.

f.

neutronenmeetsystemen speciaal ontworpen of vervaardigd voor integratie en gebruik met systemen voor geautomatiseerde procesbeheersing in een fabriek voor het opwerken van bestraald “natuurlijk uranium”, “verarmd uranium” of “speciale splijtstoffen”.

0B007

Fabrieken voor de omzetting van plutonium en speciaal daarvoor ontworpen of vervaardigde uitrusting, als hieronder:

a.

systemen voor de omzetting van plutoniumnitraat in plutoniumoxide;

b.

systemen voor de productie van plutoniummetaal.

0C   Materialen

0C001

“Natuurlijk uranium” of “verarmd uranium” of thorium in de vorm van metaal, legering, chemische verbinding of concentraat en elk materiaal dat het voorgaande bevat;

Noot:

0C001 heeft geen betrekking op:

a.

vier gram of minder “natuurlijk uranium” of “verarmd uranium”, indien in een afgesloten gedeelte van een meetelement in instrumenten;

b.

“verarmd uranium”, speciaal vervaardigd voor de volgende civiele en niet-nucleaire toepassingen:

1.

afschermingsmateriaal;

2.

verpakkingsmateriaal;

3.

ballast met een massa van ten hoogste 100 kg;

4.

contragewichten met een massa van ten hoogste 100 kg;

c.

legeringen met minder dan 5 % thorium;

d.

keramische, thoriumbevattende producten die zijn vervaardigd voor niet-nucleair gebruik.

0C002

“Speciale splijtstoffen”

Noot:

0C002 heeft geen betrekking op vier “effectieve gram” of minder, indien in een afgesloten gedeelte van een meetelement in instrumenten.

0C003

Deuterium, zwaar water (deuteriumoxide) en andere deuteriumverbindingen, en mengsels en oplossingen die deuterium bevatten, waarin de isotoopverhouding van deuterium tot waterstof groter is dan 1:5 000.

0C004

Grafiet met een zuiverheid beter dan 5 ppm ‘boorequivalent’ en met een dichtheid groter dan 1,50 g/cm3 voor gebruik in een “kernreactor”, in hoeveelheden groter dan 1 kg.

NB:

ZIE OOK 1C107.

Noot 1:

Wat betreft de uitvoercontrole, bepalen de bevoegde autoriteiten van de EU-lidstaat waar de exporteur is gevestigd of de uitvoer van grafiet dat aan bovenstaande specificaties voldoet al dan niet bestemd is voor gebruik in “kernreactoren”. 0C004 heeft geen betrekking op niet voor gebruik in een “kernreactor” bestemd grafiet met een zuiverheid beter dan 5 ppm ‘boorequivalent’ en met een dichtheid groter dan 1,50 g/cm3.

Noot 2:

In 0C004 wordt ‘boorequivalent’ (BE) gedefinieerd als de som van BEZ voor onzuiverheden (met uitzondering van BEkoolstof aangezien koolstof niet wordt beschouwd als een onzuiverheid), met inbegrip van boor, waarbij geldt:

 

BEZ (ppm) = CF × concentratie van element Z in ppm;

 

Image 24

 

en zijn σ B en σ Z de doorsneden voor de vangst van thermische neutronen (in barn) voor respectievelijk natuurlijk voorkomend boor en element Z, en zijn AB en AZ de atoommassa’s van respectievelijk natuurlijk voorkomend boor en element Z.

0C005

Speciaal vervaardigde verbindingen of poeders voor de fabricage van membranen voor gasdiffusie die bestand zijn tegen corrosie door UF6 (bv. nikkel of legeringen met 60 gewichtspercent of meer aan nikkel, aluminiumoxide en volledig gefluoreerde koolwaterstofpolymeren), met een zuiverheidsgraad van 99,9 gewichtspercent of meer, met een gemiddelde korrelgrootte van minder dan 10 μm, gemeten volgens Standard B330 van de ASTM en met een zeer uniforme deeltjesgrootte.

0D   Programmatuur

0D001

“Programmatuur”, speciaal ontworpen of aangepast voor de “ontwikkeling”, de “productie” of het “gebruik” van goederen, bedoeld in deze categorie.

0E   Technologie

0E001

“Technologie” overeenkomstig de nucleaire technologienoot voor de “ontwikkeling”, de “productie” of het “gebruik” van goederen, bedoeld in deze categorie.

DEEL III —     Categorie 1

CATEGORIE 1 — SPECIALE MATERIALEN EN AANVERWANTE APPARATUUR

1A   Systemen, apparatuur en onderdelen

1A001

Onderdelen vervaardigd van gefluoreerde verbindingen, als hieronder:

a.

afdichtingen, pakkingen, afdichtingsmiddelen of flexibele brandstoftanks (‹fuel bladders›), welke voor meer dan 50 gewichtspercenten bestaan uit enig materiaal als bedoeld in 1C009.b. of 1C009.c., speciaal ontworpen voor gebruik in de ruimte of in “vliegtuigen”;

b.

niet gebruikt;

c.

niet gebruikt.

1A002

“Composieten” of laminaten, als volgt:

NB:

ZIE OOK 1A202, 9A010 EN 9A110.

a.

gemaakt van één van de volgende materialen:

1.

een organische “matrix” en “stapel- of continuvezelmateriaal” als bedoeld in 1C010.c. of 1C010.d., of

2.

‹prepregs› en ‹preforms› als bedoeld in 1C010.e.;

b.

gemaakt van een metaal-“matrix” of koolstof-“matrix” en één of meer van de volgende materialen:

1.

koolstof-“stapel- en continuvezelmateriaal” met elk van de onderstaande eigenschappen:

a.

“specifieke modulus” groter dan 10,15 × 106 m, en

b.

“specifieke treksterkte” groter dan 17,7 × 104 m, of

2.

materialen als bedoeld in 1C010.c.

Noot 1:

1A002 heeft geen betrekking op “composieten” of laminaten gemaakt van met epoxyhars geïmpregneerd koolstof-“stapel- of continuvezelmateriaal” voor de reparatie van structuren of laminaten van “civiele vliegtuigen” met de volgende eigenschappen:

a.

een maximale oppervlakte van 1 m2;

b.

een maximale lengte van 2,5 m, en

c.

een breedte van meer dan 15 mm.

Noot 2:

1A002 heeft geen betrekking op halffabricaten die speciaal zijn ontworpen voor zuiver civiele toepassingen, als hieronder:

a.

sportartikelen;

b.

auto-industrie;

c.

werktuigmachine-industrie;

d.

medische toepassingen.

Noot 3:

1A002.b.1. heeft geen betrekking op halffabricaten die maximaal tweedimensionaal geweven filament bevatten en speciaal ontworpen zijn voor de volgende toepassingen:

a.

metalen warmtebehandelingsovens voor het temperen van metalen;

b.

apparatuur voor de productie van silicium monokristallen.

Noot 4:

1A002 heeft geen betrekking op eindproducten die speciaal ontworpen zijn voor een specifieke toepassing.

Noot 5:

1A002.b.1. heeft geen betrekking op mechanisch verhakseld, vermalen of gesneden “stapel- of continuvezelmateriaal” van koolstof met een lengte van 25,0 mm of minder.

1A003

Producten vervaardigd van on“smeltbare” aromatische polyimiden in de vorm van film, vellen, band of lint, met een of meer van de onderstaande eigenschappen:

a.

een dikte groter dan 0,254 mm, of

b.

bekleed of gelamineerd met koolstof, grafiet, metalen of magnetische substanties.

Noot:

1A003 heeft geen betrekking op producten bekleed of gelamineerd met koper die zijn ontworpen voor de productie van elektronische gedrukte schakelingen.

NB:

Voor “smeltbare” aromatische polyimiden in eender welk vorm, zie 1C008.a.3.

1A004

Beschermings- en detectieapparatuur en onderdelen daarvan die niet onder de lijst militaire goederen vallen, als hieronder:

NB:

ZIE OOK DE LIJST MILITAIRE GOEDEREN, 2B351 EN 2B352.

a.

Volgelaatsmaskers, filterbussen en decontaminatieapparatuur daarvoor, die zijn ontworpen of aangepast met het oog op bescherming tegen één of meer van de onderstaande stoffen, alsmede speciaal daarvoor ontworpen onderdelen:

Noot:

1A004.a. omvat elektrische luchtzuiverende ademhalingstoestellen (PAPR’s) die zijn ontworpen of aangepast voor bescherming tegen de in 1A004.a. vermelde stoffen of materialen.

Technische noot:

Voor de toepassing van 1A004.a. geldt:

1.

Volgelaatsmaskers staan ook bekend als gasmaskers.

2.

Filterbussen vaten omvatten filterpatronen.

1.

“biologische stoffen”;

2.

‘radioactief materiaal’;

3.

stoffen voor chemische oorlogvoering, of

4.

“stoffen voor oproerbeheersing”, met inbegrip van:

a.

α-broombenzeenacetonitril, (broombenzylcyanide) (CA) (CAS 5798-79-8);

b.

[(2-chloorfenyl)methyleen] propaandinitril, (o-chloorbenzylideenmalononitril) (CS) (CAS 2698-41-1);

c.

2-chloor-1-fenylethanon, fenylacylchloride (ω-chlooracetofenon) (CN) (CAS 532-27-4);

d.

dibenz-(b,f)-1,4-oxazefine (CR) (CAS 257-07-8);

e.

10-chloor-5,10-dihydrofenarsazine, (fenarsazinechloride), (adamsiet), (DM) (CAS 578-94-9);

f.

N-nonanoylmorfoline (MPA) (CAS 5299-64-9);

b.

beschermingspakken, -handschoenen en -schoenen die speciaal zijn ontworpen of aangepast met het oog op bescherming tegen een of meer van de onderstaande stoffen:

1.

“biologische stoffen”;

2.

‘radioactief materiaal’, of

3.

stoffen voor chemische oorlogvoering;

c.

detectieapparatuur die speciaal is ontworpen of aangepast voor de detectie of identificatie van één of meer van de onderstaande stoffen, alsmede speciaal daarvoor ontworpen onderdelen:

1.

“biologische stoffen”;

2.

‘radioactief materiaal’, of

3.

stoffen voor chemische oorlogvoering;

d.

elektronische apparatuur die ontworpen is voor de automatische opsporing of identificatie van springstoffenresten dan wel het vaststellen van hun aanwezigheid, waarbij ‘sporendetectie’technieken worden gebruikt (bv. akoestische oppervlaktegolven, ionenmobiliteitspectrometrie, massaspectrometrie).

Technische noot:

Onder ‘sporendetectie’ wordt verstaan het vermogen om minder dan 1 ppm gas of 1 mg vaste of vloeibare stof te detecteren.

Noot 1:

1A004.d. heeft geen betrekking op speciaal voor laboratoria ontworpen controleapparatuur.

Noot 2:

1A004.d. heeft geen betrekking op doorloopveiligheidspoorten zonder lichamelijk contact.

Noot:

1A004 heeft geen betrekking op:

a.

individuele dosismeters voor stralingscontrole;

b.

uitrusting voor de bescherming van gezondheid en veiligheid op het werk die door haar ontwerp of functie beperkt is tot bescherming tegen risico’s die eigen zijn aan woonwijken of industriesectoren, waaronder:

1.

de mijnbouw;

2.

steengroeven;

3.

de landbouwsector;

4.

de farmaceutische industrie;

5.

de medische sector;

6.

de diergeneeskundige sector;

7.

de milieusector;

8.

de afvalbeheersector;

9.

de voedingsindustrie.

Technische noten:

1.

1A004 omvat uitrusting en bestanddelen die zijn geïdentificeerd, met succes zijn getoetst aan nationale normen of waarvan op een andere manier de doeltreffendheid is bewezen, wat betreft de detectie van of de bescherming tegen ‘radioactief materiaal’, “biologische stoffen”, stoffen voor chemische oorlogvoering, ‘simulanten’ of “stoffen voor oproerbeheersing”, zelfs wanneer die uitrusting of bestanddelen gebruikt worden in civiele industriesectoren, zoals de mijnbouw, steengroeven, de landbouw, de farmaceutische, medische, diergeneeskundige, milieu-, afvalbeheer- en voedingsindustrie.

2.

‘Simulanten’ zijn stoffen of materialen die bij opleiding, onderzoek, tests of evaluaties worden gebruikt in de plaats van toxische (chemische of biologische) stoffen.

3.

Voor de toepassing van 1A004 is ‘radioactief materiaal’ het materiaal dat is geselecteerd of aangepast om zoveel mogelijk menselijke of dierlijke slachtoffers, schade aan uitrusting of aan gewassen, of aantasting van het milieu te veroorzaken.

1A005

Kogelvrije kleding en onderdelen daarvoor, als hieronder:

NB:

ZIE OOK DE LIJST MILITAIRE GOEDEREN.

a.

zachte kogelvrije kleding die niet is vervaardigd volgens militaire normen of specificaties of gelijkwaardige normen of specificaties, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen;

b.

harde kogelvrije kleding die ballistische bescherming biedt welke gelijk is aan of minder is dan niveau IIIA (NIJ 0101.06, juli 2008), of “gelijkwaardige normen”.

NB:

Voor “stapel- of continuvezelmateriaal” dat gebruikt wordt voor de vervaardiging van kogelvrije kleding, zie 1C010.

Noot 1:

1A005 heeft geen betrekking op kogelvrije kleding en beschermende kleding die de gebruiker bij zich heeft voor zijn eigen bescherming.

Noot 2:

1A005 heeft geen betrekking op kogelvrije kleding die bestemd is om uitsluitend frontale bescherming te bieden tegen door niet-militaire explosieven veroorzaakte luchtverplaatsingen of scherven.

Noot 3:

1A005 heeft geen betrekking op lichaamspantsering die is ontworpen om uitsluitend bescherming te bieden tegen messen, priemen, naalden of stompe voorwerpen.

1A006

Apparatuur als hieronder, die speciaal is ontworpen of aangepast voor het demonteren van geïmproviseerde explosieven (IED), als hieronder, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen en toebehoren:

NB:

ZIE OOK DE LIJST MILITAIRE GOEDEREN.

a.

op afstand bediende voertuigen;

b.

‘disruptoren’.

Technische noot:

Voor de toepassing van 1A006.b. zijn ‘disruptoren’ toestellen die speciaal zijn ontworpen om de ontploffing van een explosiemiddel te voorkomen door het afschieten van een vloeibaar, vast of versplinterend projectiel.

Noot:

1A006 heeft geen betrekking op apparatuur die door de operator wordt meegevoerd.

1A007

Apparatuur en toestellen als hieronder, die speciaal zijn ontworpen om explosieve ladingen en middelen die “energetische materialen” bevatten, op elektrische wijze tot ontploffing te brengen:

NB:

ZIE OOK DE LIJST MILITAIRE GOEDEREN, 3A229 EN 3A232.

a.

ontstekingsmechanismen met explosieve detonator die zijn ontworpen voor het starten van explosieve detonatoren als bedoeld in 1A007.b.;

b.

elektrisch gestarte explosieve detonatoren, als hieronder:

1.

‹exploding bridge› (EB);

2.

‹exploding bridge wire› (EBW);

3.

‹slapper›;

4.

‹exploding foil›-ontstekingen (EFI).

Technische noten:

1.

De woorden “initiator” en “ontsteker” worden soms gebruikt in de plaats van het woord “detonator”.

2.

Voor de toepassing van 1A007.b. maken alle bedoelde detonatoren gebruik van een kleine elektrische geleider (‹bridge›, ‹bridge wire› of ‹foil›) die explosief verdampt wanneer er een snelle, elektrische hogestroomstoot doorheen wordt geleid. Bij het “non-slapper”-type brengt de exploderende geleider een chemische ontploffing op gang in een daarmee in aanraking zijnd brisant materiaal, bijvoorbeeld PETN (pentaerytritoltetranitraat). Bij “slapper”-detonatoren wordt een “flyer” of “slapper” door de explosieve verdamping van de elektrische geleider over een spleet gedreven en de schok van de “slapper” op een springstof brengt een chemische ontploffing op gang. Bij sommige constructies wordt de ‹slapper› door een magnetisch veld gestart. Met de uitdrukking ‹exploding foil›-detonator worden zowel EB-detonatoren als ‹slapper›-detonatoren bedoeld.

1A008

Explosieve ladingen, middelen en componenten, waaronder:

a.

‘gevormde ladingen’ met alle hiernavolgende eigenschappen:

1.

netto equivalente hoeveelheid (NEH) van meer dan 90 g, en

2.

buitendiameter van het omhulsel gelijk of groter dan 75 mm;

b.

ladingen voor directionele explosies met alle hiernavolgende eigenschappen, alsmede speciaal daarvoor ontworpen onderdelen:

1.

een springlading van meer dan 40 g/m, en

2.

een breedte van 10 mm of meer;

c.

slagsnoer met springstoflading van meer dan 64 g/m;

d.

cutters, en andere ladingen voor directionele explosies dan die bedoeld in 1A008.b., alsmede snij-explosieven met een netto equivalente hoeveelheid (NEH) van meer dan 3,5 kg.

Technische noot:

Onder ‘gevormde ladingen’ wordt verstaan explosieve ladingen die zodanig zijn gevormd dat zij het effect van een explosie kunnen sturen.

1A102

Opnieuw verzadigde, door pyrolyse verkregen koolstof-koolstofcomponenten bestemd voor ruimtelanceervoertuigen, bedoeld in 9A004, of sonderingsraketten, bedoeld in 9A104.

1A202

Composiete structuren, met uitzondering van de in 1A002 bedoelde composieten, in buisvorm, met beide volgende eigenschappen:

NB:

ZIE OOK 9A010 EN 9A110.

a.

een binnendiameter van 75-400 mm, en

b.

vervaardigd van “stapel en continuvezelmateriaal” als bedoeld in 1C010.a. of b of 1C210.a. of met koolstof-‹prepreg›-materiaal als bedoeld in 1C210.c.

1A225

Geplatineerde katalysatoren, speciaal ontworpen of vervaardigd voor het bevorderen van de waterstofisotoopuitwisseling tussen waterstof en water voor het terugwinnen van tritium uit zwaar water of voor de productie van zwaar water.

1A226

Specifieke pakkingen die kunnen worden gebruikt voor de scheiding van zwaar water van gewoon water, met beide volgende eigenschappen:

a.

vervaardigd van plaatgaas van fosforbrons (chemisch behandeld ter verbetering van de bevochtigingsgraad), en

b.

ontworpen voor gebruik in vacuüm-distillatietorens.

1A227

Hoge densiteit stralingafschermende ramen (van loodglas of ander materiaal) met alle hiernavolgende eigenschappen en speciaal ontworpen kozijnen daarvoor:

a.

een ‘koude zone’ groter dan 0,09 m2;

b.

een dichtheid groter dan 3 g/cm3, en

c.

een dikte van 100 mm of meer.

Technische noot:

In 1A227 wordt onder ‘koude zone’ verstaan de kijkzone van het raam die is blootgesteld aan het laagste stralingsniveau in de constructietoepassing.

1B   Test-, inspectie- en productieapparatuur

1B001

Apparatuur voor de vervaardiging of de inspectie van “composieten” of laminaten als bedoeld in 1A002 of “stapel- of continuvezelmateriaal” als bedoeld in 1C010, als hieronder, en speciaal ontworpen onderdelen en toebehoren daarvoor:

NB:

ZIE OOK 1B101 EN 1B201.

a.

Continuvezelwindmachines waarvan de bewegingen voor het gericht opbrengen, wikkelen en winden van vezelmateriaal ‘in het primaire vlak’ in drie of meer ‘servogestuurde’ richtingen zijn gecoördineerd en geprogrammeerd, speciaal ontworpen voor de vervaardiging van “composieten” of laminaten uit “stapel of continuvezelmateriaal”;

b.

‘bandlegmachines’ waarvan de bewegingen voor het gericht opbrengen en leggen van banden ‘in het primaire vlak’ in vijf of meer ‘servogestuurde’ richtingen zijn gecoördineerd en geprogrammeerd, speciaal ontworpen voor de vervaardiging van “composieten” voor vliegtuigen en ‘raketten’;

Noot:

In 1B001.b. worden onder ‘raketten’ complete raketsystemen en systemen voor onbemande luchtvaartuigen verstaan.

Technische noot:

Voor de toepassing van punt 1B001.b. hebben ‘bandlegmachines’ de capaciteit om een of meer ‘filamentbanden’ met een breedte van ten hoogste 25,4 mm en ten hoogste 304,8 mm op te brengen en om afzonderlijke lagen ‘filamentbanden’ tijdens het opleggen af te snijden of herstarten.

c.

weef- en vlechtmachines welke in verscheidene richtingen en dimensies kunnen werken met inbegrip van aanpassings- of wijzigingsuitrustingen, speciaal ontworpen of aangepast voor het weven, dooreenvlechten of omvlechten van vezelmateriaal voor “composieten”;

Technische noot:

Voor de toepassing van punt 1B001.c. houdt de techniek van het dooreenvlechten tevens breien in.

d.

apparatuur speciaal ontworpen of aangepast voor de vervaardiging van versterkingsvezels, als hieronder:

1.

apparatuur voor het omzetten van polymere vezels (zoals polyacrylonitril, rayon, asfaltbitumen of polycarbosilaan) in koolstofvezels of vezels bestaande uit siliciumcarbide, met inbegrip van speciale voorzieningen voor het strekken van de vezels tijdens verhitting;

2.

apparatuur voor het neerslaan van elementen of verbindingen uit de dampfase op verwarmde continuvezelsubstraten voor de vervaardiging van vezels bestaande uit siliciumcarbide;

3.

apparatuur voor het natspinnen van vuurbestendige keramische materialen (bv. aluminiumoxide);

4.

apparatuur voor het omzetten van aluminiumbevattende voorlopervezelmaterialen in aluminiumoxidevezels door middel van warmtebehandeling;

e.

apparatuur voor het door middel van de heetsmeltmethode vervaardigen van de ‹prepregs› bedoeld in 1C010.e.;

f.

inspectieapparatuur welke gebruikmaakt van niet destructieve technieken (NDT), welke speciaal is ontworpen voor “composieten”, als hieronder:

1.

röntgentomografiesystemen voor het driedimensionaal opsporen van gebreken;

2.

ultrasone inspectieapparatuur met “numerieke besturing”, waarvan de bewegingen voor het positioneren van zenders of ontvangers gelijktijdig in vier of meer richtingen zijn gecoördineerd en geprogrammeerd, om de driedimensionale contouren van het te inspecteren onderdeel te volgen;

g.

‘lintlegmachines’ waarvan de bewegingen voor het gericht opbrengen en leggen van linten ‘in het primaire vlak’ in twee of meer ‘servogestuurde’ richtingen zijn gecoördineerd en geprogrammeerd, speciaal ontworpen voor de vervaardiging van “composieten” voor vliegtuigen en ‘raketten’.

Technische noot:

Voor de toepassing van 1B001.g. hebben ‘lintlegmachines’ de capaciteit om een of meer ‘filamentbanden’ met een breedte van ten hoogste 25,4 mm op te brengen en om afzonderlijke lagen ‘filamentbanden’ tijdens het opleggen af te snijden of te herstarten.

Technische noten:

1.

Voor de toepassing van 1B001 moet onder ‘in het primaire vlak servogestuurde’ richting worden verstaan, de computergestuurde ruimtelijke positie van de eindeffector (d.w.z. het uiteinde) ten opzichte van het werkstuk, nodig om bij een correcte oriëntatie en richting de beoogde werking te verkrijgen.

2.

Voor de toepassing van 1B001 is een ‘filamentband’ één ononderbroken breedte van gedeeltelijk of geheel met hars geïmpregneerd band, lint of vezel. Geheel of gedeeltelijk met hars geïmpregneerde ‘filamentbanden’ omvatten met droog poeder bedekte banden die bij verhitting hechten.

1B002

Apparatuur ontworpen voor het vervaardigen van metaallegeringspoeder of uit deeltjes bestaand materiaal, met alle volgende eigenschappen:

a.

speciaal ontworpen om contaminatie te voorkomen, en

b.

speciaal ontworpen voor gebruik in één van de in 1C002.c.2. bedoelde procedés.

NB:

ZIE OOK 1B102.

1B003

Gereedschap, matrijzen, stempels of klemmen voor het “superplastisch vormen” of “diffusielassen” van titaan of aluminium of legeringen daarvan, speciaal ontworpen voor het vervaardigen van één of meer:

a.

constructies voor lucht- of ruimtevaart;

b.

motoren voor “vliegtuigen” of ruimtevaartuigen, of

c.

speciaal ontworpen onderdelen voor de in 1B003.a. bedoelde constructies of de in 1B003.b. bedoelde motoren.

1B101

Apparatuur, met uitzondering van de onder 1B001 bedoelde apparatuur voor de “productie” van composieten, als hieronder, en speciaal ontworpen onderdelen en toebehoren daarvoor:

NB:

ZIE OOK 1B201.

Noot:

De in 1B101 bedoelde onderdelen en toebehoren omvatten onder meer matrijzen, doornen, stempels, klemmen en gereedschappen voor het persen van voorvormstukken, of het harden, gieten, sinteren of binden van composieten, laminaten en producten daarvan.

a.

continuvezelwindmachines of vezelpositioneringsmachines (‹fibre placement machines›), waarvan de bewegingen voor het gericht opbrengen, wikkelen en winden van vezelmateriaal in drie of meer richtingen kunnen worden gecoördineerd en geprogrammeerd, ontworpen voor de vervaardiging van “composieten” of laminaten uit “stapel of continuvezelmateriaal”, alsmede besturingseenheden voor het coördineren en het programmeren daarvan;

b.

bandlegmachines, waarvan de bewegingen voor het gericht opbrengen en leggen van banden en vellen in twee of meer richtingen kunnen worden gecoördineerd en geprogrammeerd, ontworpen voor de vervaardiging van “composieten” voor casco’s en andere delen van vliegtuigen en “raketten”;

c.

apparatuur, als hieronder, ontworpen of aangepast voor de “productie” van “stapel- of continuvezelmateriaal”:

1.

apparatuur voor het omzetten van polymere vezels (zoals polyacrylonitril, rayon of polycarbosilaan) met inbegrip van speciale voorzieningen voor het strekken van de vezels tijdens verhitting;

2.

apparatuur voor het afzetten van elementen of verbindingen uit de dampfase op verhitte continuvezelsubstraten;

3.

apparatuur voor het natspinnen van vuurbestendige keramische materialen (bv. aluminiumoxide);

d.

apparatuur, ontworpen of aangepast voor speciale oppervlaktebehandeling van vezels of voor het vervaardigen van de ‹prepregs› en ‹preforms›, bedoeld in 9C110.

Noot:

1B101.d. omvat onder meer rollen, strektoestellen, apparatuur voor het aanbrengen van deklagen, snijapparatuur en stansvormen.

1B102

Andere metaalpoeder-“productieapparatuur” dan die bedoeld in 1B002 en onderdelen, als hieronder:

NB:

ZIE OOK 1B115.b.

a.

metaalpoeder-“productieapparatuur”, bruikbaar voor de “productie” in een gecontroleerde omgeving van sferische, sferoïdale of vernevelde materialen als bedoeld in 1C011.a., 1C011.b., 1C111.a.1., 1C111.a.2. of in de lijst militaire goederen;

b.

speciaal ontworpen onderdelen van “productieapparatuur” als bedoeld in 1B002 of 1B102.a.

Noot:

1B102 omvat:

a.

Plasmageneratoren (hogefrequentieboogstraal), bruikbaar voor het verkrijgen van gesputterde of sferische metaalpoeders in een argon-waterig milieu;

b.

‹Electroburst› apparatuur, bruikbaar voor het verkrijgen van gesputterde of sferische metaalpoeders in een argon-waterig milieu;

c.

Apparatuur, bruikbaar voor de “productie” van sferisch aluminiumpoeder door verpulvering van een smelt in een inert medium (bv. stikstof).

1B115

Andere apparatuur dan die bedoeld in 1B002 en 1B102, voor de productie van stuwstoffen en bestanddelen daarvan, als hieronder, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen:

a.

“productieapparatuur” voor de “productie”, het hanteren of het keuren van vloeibare stuwstoffen of bestanddelen daarvan, als bedoeld in 1C011.a., 1C011.b., 1C111 of in de lijst militaire goederen;

b.

“productieapparatuur” voor de “productie”, het hanteren, mengen, harden, gieten, persen, machinaal bewerken, spuitgieten of keuren van vaste stuwstoffen of bestanddelen daarvan, als bedoeld in 1C011.a., 1C011.b., 1C111 of in de lijst militaire goederen.

Noot:

1B115.b. heeft geen betrekking op niet-continumengers, continumengers en luchtstraalmolens. Voor de controle daarop, zie 1B117, 1B118 en 1B119.

Noot 1:

Zie lijst militaire goederen voor apparatuur speciaal ontworpen voor de “productie” van militaire goederen.

Noot 2:

1B115 heeft geen betrekking op apparatuur voor de “productie”, het hanteren en het keuren van boorcarbide.

1B116

Speciaal ontworpen spuitmonden (sproeikoppen) voor de “productie” van pyrolytisch gevormde materialen op een as, mal of ander substraat van voorlopergassen die ontleden bij temperaturen van 1 573 K (1 300 °C) tot 3 173 K (2 900 °C) en een druk van 130 Pa tot 20 kPa.

1B117

Niet-continumengers met alle hiernavolgende eigenschappen, alsmede speciaal daarvoor ontworpen onderdelen:

a.

ontworpen of aangepast voor het mengen onder vacuüm bij een druk van nul tot 13,326 kPa;

b.

met de mogelijkheid om de temperatuur van de mengkamer te regelen;

c.

een totale inhoud van 110 liter of meer, en

d.

ten minste één excentrisch geplaatste meng- of kneedas.

Noot:

In 1B117.d. verwijst de term ‘meng- of kneedas’ niet naar deagglomeratoren of mesassen.

1B118

Continumengers met alle hiernavolgende eigenschappen, alsmede speciaal daarvoor ontworpen onderdelen:

a.

ontworpen of aangepast voor het mengen onder vacuüm bij een druk van nul tot 13,326 kPa;

b.

met de mogelijkheid om de temperatuur van de mengkamer te regelen;

c.

één of meer van de volgende eigenschappen:

1.

twee of meer meng- of kneedassen, of

2.

met alle volgende eigenschappen:

a.

één roterende en oscillerende as met mengtanden/-pennen, en

b.

mengtanden/-pennen op de mengkamerwand.

1B119

Luchtstraalmolens die gebruikt kunnen worden om de stoffen, genoemd in 1C011.a., 1C011.b., 1C111 of in de lijst militaire goederen, te malen of te stampen, en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor.

1B201

continuvezelwindmachines, uitgezonderd machines als bedoeld in 1B001 of 1B101, en bijbehorende apparatuur, als hieronder:

a.

continuvezelwindmachines met alle volgende eigenschappen:

1.

de bewegingen voor het gericht opbrengen, wikkelen en winden van vezelmateriaal zijn in twee of meer richtingen gecoördineerd en geprogrammeerd;

2.

de machines zijn speciaal ontworpen voor de vervaardiging van “composieten” of laminaten uit “stapel- of continuvezelmateriaal”, en

3.

geschikt voor het winden van cilindervormige buizen met een interne diameter van 75 tot 650 mm en een lengte van 300 mm of meer;

b.

besturingseenheden voor het coördineren en programmeren van de in 1B201.a. bedoelde draadwindmachines;

c.

zeer nauwkeurige spillen voor de in 1B201.a. bedoelde draadwindmachines.

1B225

Elektrolytische cellen voor de productie van fluor met een capaciteit van meer dan 250 g fluor per uur.

1B226

Elektromagnetische isotopenscheiders, ontworpen voor of uitgerust met enkelvoudige of meervoudige ionenbronnen die een totale ionenbundelstroom van 50 mA of meer kunnen leveren.

Noot:

1B226 omvat tevens scheiders:

a.

geschikt voor het verrijken van stabiele isotopen;

b.

waarbij de ionenbronnen en collectors zich in het magneetveld bevinden en configuraties waarbij deze zich buiten het veld bevinden.

1B228

Kolommen voor de cryogene distillatie van waterstof met alle volgende eigenschappen:

a.

ontworpen om te werken bij een interne temperatuur van 35 K (- 238 °C) of lager;

b.

ontworpen om te werken bij een interne druk van 0,5-5 MPa;

c.

vervaardigd van:

1.

roestvast staal van de 300-serie van de Society of Automotive Engineers (SAE) met een laag zwavelgehalte en een korrelgroottegetal van 5 of hoger volgens de ASTM-standaard (of een gelijkwaardige standaard), voor austenitisch staal, of

2.

gelijkwaardige cryogene materialen die tevens waterstof (H2) verdragen, en

d.

met een binnendiameter van 30 cm of meer en een ‘nuttige lengte’ van 4 m of meer.

Technische noot:

In 1B228 betekent ‘nuttige lengte’ de actieve hoogte van het verpakkingsmateriaal in een kolom van het gestapelde type of de actieve hoogte van de platen van het interne contactorgaan in een kolom van het plaattype.

1B230

Pompen, geschikt voor de circulatie van geconcentreerde of verdunde oplossingen van de katalysator kaliumamide in vloeibare ammoniak (KNH2/NH3), met alle volgende eigenschappen:

a.

luchtdicht (d.w.z. hermetisch afgesloten);

b.

met een capaciteit van meer dan 8,5 m3/uur, en

c.

één van de volgende eigenschappen:

1.

voor geconcentreerde oplossingen van kaliumamide (1 % of meer), een werkdruk van 1,5-60 MPa, of

2.

voor verdunde oplossingen van kaliumamide (minder dan 1 %), een werkdruk van 20-60 MPa.

1B231

Tritiuminstallaties of -fabrieken, en apparatuur daarvoor, als hieronder:

a.

installaties of fabrieken voor het produceren, terugwinnen, extraheren, concentreren of behandelen van tritium;

b.

apparatuur voor tritiuminstallaties of -fabrieken, als hieronder:

1.

waterstof- of heliumkoeleenheden die kunnen koelen tot 23 K (- 250 °C) of lager, met een warmteafvoercapaciteit van meer dan 150 W;

2.

opslag- of zuiveringssystemen voor waterstofisotopen die gebruikmaken van metaalhydriden als opslag- of zuiveringsmedium.

1B232

Turbo expanders of turbo-expansie/compressiesets met beide volgende eigenschappen:

a.

ontworpen om te werken met een uitstroomtemperatuur van 35 K (- 238 °C) of lager, en

b.

ontworpen voor een doorvoer van waterstofgas van 1 000 kg/h of meer.

1B233

Installaties of fabrieken voor het scheiden van lithiumisotopen en systemen en apparatuur daarvoor, als hieronder:

a.

installaties of fabrieken voor het scheiden van lithiumisotopen;

b.

apparatuur voor de scheiding van lithiumisotopen op basis van het kwik-lithiumamalgaamproces, als hieronder:

1.

gestapelde kolommen voor vloeistof-vloeistofwisselkolommen, speciaal ontworpen voor lithiumamalgamen;

2.

kwik- of lithiumamalgaampompen;

3.

lithiumamalgaam-elektrolysecellen;

4.

verdampers voor geconcentreerde lithiumhydroxideoplossingen;

c.

ionenwisselsystemen die speciaal zijn ontworpen voor het scheiden van lithiumisotopen en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen;

d.

chemische uitwisselsystemen (gebruikmakend van kroonethers, cryptanden of ‹lariat ethers› (kroonethers met zijketens of soortgelijke structuren)), speciaal ontworpen voor het scheiden van lithiumisotopen en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen.

1B234

Brisante insluitingsvaten, -kamers of -containers en andere soortgelijke insluitingsinrichtingen die zijn ontworpen voor het testen van brisante springstoffen of explosiemiddelen, met beide volgende eigenschappen:

NB:

ZIE OOK DE LIJST MILITAIRE GOEDEREN.

a.

ontworpen om een explosie gelijkstaand aan 2 kg trinitrotolueen (TNT) of meer in te sluiten, en

b.

heeft ontwerpelementen of -eigenschappen die directe of vertraagde overdracht van diagnostische of metingsinformatie mogelijk maken.

1B235

Doelelementen en -onderdelen voor de productie van tritium, als volgt:

a.

doelelementen bestaande uit of bevattende lithium, verrijkt in de lithium-6-isotoop, speciaal ontworpen voor het produceren van tritium door middel van bestraling, waaronder aanvoering in een kernreactor;

b.

onderdelen, speciaal ontworpen voor de doelelementen als bedoeld in 1B235.a.

Technische noot:

Bij onderdelen, speciaal ontworpen voor doelelementen voor de productie van lithium, kunnen zijn inbegrepen lithiumpellets, tritiumgetters en speciaal bedekte hulzen.

1C   Materialen

Technische noot:

Metalen en legeringen:

behoudens andersluidende bepalingen wordt in 1C001 tot en met 1C012 onder ‘metalen’ en ‘legeringen’ verstaan, ruwe of onbewerkte vormen en halffabricaten, als hieronder:

Ruwe of onbewerkte vormen:

 

anoden, kogels, staven (met inbegrip van gekerfde proefstaven en draadmetaal), knuppels, blokken, blooms, briketten, uitgangsblokken, kathoden, kristallen, kubussen, blokjes, korrels, granules, walsblokken, bobbels, pastilles, gietelingen, poeder, rondellen, schroot, plakken, brokken, sponsen, stiften;

Halffabricaten (al dan niet bekleed, beplaat, geboord of gestanst):

a.

gesmede of bewerkte materialen die zijn vervaardigd door middel van walsen, doortrekken, spuitgieten, smeden, slagextrusie, persen, korrelen, verstuiven en slijpen, namelijk: hoekstaven, gootmetaal, ronde voorprofielen, schijven, stof, vlokken, foelies en bladmetaal, smeedstukken, platen, poeder, geperste stukken allerhande, linten, ringen, staven (met inbegrip van ruwe lasstaven, walsdraad en diverse gewalste draden), profielen, gietvormen, dunne platen, banden en buizen allerhande (met inbegrip van ronde, vierkante en holle pijpen), getrokken of geëxtrudeerde draad;

b.

gegoten metaal vervaardigd door gieten in zand, metaal, gips of andere types gietvormen, met inbegrip van onder hoge druk gegoten producten, gesinterde vormen en door middel van poedermetallurgie vervaardigde producten.

De doelstellingen van de controle mogen niet worden omzeild door de uitvoer van niet gespecificeerde vormen waarvan wordt beweerd dat het om afgewerkte producten gaat, maar die in feite onbewerkte vormen of halffabricaten zijn.

1C001

Materialen, speciaal ontworpen voor het absorberen van elektromagnetische straling, of intrinsiek geleidende polymeren, als hieronder:

NB:

ZIE OOK 1C101.

a.

materialen voor het absorberen van frequenties hoger dan 2 × 108 Hz doch lager dan 3 × 1012 Hz;

Noot 1:

1C001.a. heeft geen betrekking op:

a.

absorberende materialen van het haartype, ongeacht of deze zijn gemaakt van natuurlijke of synthetische vezels, welke niet-magnetische stoffen bevatten voor de absorptie;

b.

absorberende materialen waarin geen magnetisch verlies optreedt en waarvan het invallend oppervlak niet vlak is, zoals piramiden, kegels, wiggen en gedraaide oppervlakken;

c.

vlakke absorberende materialen die alle onderstaande eigenschappen vertonen:

1.

gemaakt van één van de volgende materialen:

a.

kunststof schuimmaterialen (al dan niet buigzaam) welke koolstof bevatten, of organische materialen, met inbegrip van binders, met meer dan 5 % echo vergeleken met metaal over een bandbreedte groter dan ± 15 % van de centrale frequentie van de binnenkomende energie, en niet bestand tegen temperaturen hoger dan 450 K (177 °C), of

b.

keramische materialen met meer dan 20 % echo vergeleken met metaal over een bandbreedte groter dan ± 15 % van de centrale frequentie van de binnenkomende energie, en niet bestand tegen temperaturen hoger dan 800 K (527 °C);

Technische noot:

Monsters voor het testen van de absorptie ten behoeve van 1C001.a. Noot: 1.c.1. dienen een vierkant te zijn van ten minste vijf golflengten (van de middenfrequentie) aan één zijde en geplaatst in het verre veld van het stralingselement.

2.

een treksterkte van minder dan 7 × 106 N/m2, en

3.

een druksterkte van minder dan 14 × 106 N/m2;

d.

vlakke absorberende materialen, gemaakt van gesinterd ferriet, met de volgende eigenschappen:

1.

een relatieve dichtheid groter dan 4,4, en

2.

een maximale werktemperatuur van 548 K (275 °C) of lager;

e.

vlakke absorberende materialen waarin geen magnetisch verlies optreedt en die vervaardigd zijn van kunststofmateriaal van ‘open-celschuim’ met een dichtheid van maximaal 0,15 g/cm3.

Technische noot:

‘Open-celschuim’ is een verzamelnaam voor flexibele en poreuze materialen met een inwendige structuur die open is naar de buitenlucht. ‘Open-celschuim’ staat ook bekend als vernet schuim.

Noot 2:

Magnetische materialen voor absorptiedoeleinden in verf vallen wel onder 1C001.a.

b.

materialen welke geen zichtbaar licht doorlaten en speciaal zijn ontworpen voor het absorberen van nabije-infraroodstraling met een golflengte van meer dan 810 nm doch minder dan 2 000 nm (frequenties hoger dan 150 THz doch lager dan 370 THz);

Noot:

1C001.b. heeft geen betrekking op materialen die speciaal ontworpen of samengesteld zijn voor de volgende toepassingen:

a.

het “lasermarkeren” van polymeren, of

b.

het “laserlassen” van polymeren.

c.

intrinsiek geleidende polymere materialen met een ‘specifieke elektrische volumegeleidbaarheid’ groter dan 10 000 S/m (Siemens per meter) of een ‘specifieke oppervlakteweerstand’ kleiner dan 100 ohm/vierkant, op basis van één of meer van de volgende polymeren:

1.

polyaniline;

2.

polypyrrool;

3.

polythiofeen;

4.

polyfenyleen-vinyleen, of

5.

polythienyleen-vinyleen.

Noot:

1C001.c. heeft geen betrekking op materialen in vloeibare vorm.

Technische noot:

De ‘specifieke elektrische volumegeleidbaarheid’ en de ‘specifieke oppervlakteweerstand’ dienen te worden bepaald met behulp van ASTM D-257 of nationale gelijkwaardige methoden.

1C002

Metaallegeringen, metaallegeringspoeder of gelegeerde materialen, als hieronder:

NB:

ZIE OOK 1C202.

Noot:

1C002 heeft geen betrekking op metaallegeringen, metaallegeringspoeder of gelegeerde materialen, speciaal samengesteld voor bekledingsdoeleinden.

Technische noten:

1.

De metaallegeringen bedoeld in 1C002, zijn legeringen waarin het genoemde metaal een hoger gewichtspercentage heeft dan enig ander element.

2.

De ‘levensduur voordat spanningsbreuk optreedt’, dient te worden gemeten volgens ASTM Standard E-139 of gelijkwaardige nationale methoden.

3.

De ‘levensduur bij laagfrequente vermoeidheidsbelasting’ dient te worden gemeten volgens ASTM Standard E-606 ‘‹Recommended practice for constant-amplitude low-cycle fatigue testing›’ of gelijkwaardige nationale equivalenten. Het testen dient axiaal te geschieden met een gemiddelde belastingsverhouding gelijk aan 1 en een krachten-concentratiefactor (Kt) gelijk aan 1. De gemiddelde belastingsverhouding wordt gedefinieerd als de maximale belasting min de minimale belasting gedeeld door de maximale belasting.

a.

aluminiden, als hieronder:

1.

nikkelaluminiden met minstens 15 gewichtspercenten aluminium, hoogstens 38 gewichtsprocenten aluminium en minstens één extra legeringselement;

2.

titaanaluminiden met 10 of meer gewichtspercenten aluminium en minstens één extra legeringselement;

b.

metaallegeringen, als hieronder, gemaakt van poeder of uit deeltjes bestaand materiaal als bedoeld in 1C002.c.:

1.

nikkellegeringen met minstens één van de onderstaande eigenschappen:

a.

een ‘levensduur voordat spanningsbreuk optreedt’ van 10 000 uur of meer bij 923 K (650 °C) en een spanning van 676 MPa, of

b.

een ‘levensduur bij laagfrequente vermoeidheidsbelasting’ van 10 000 of meer belastingscycli met een maximale spanning van 1 095 MPa bij 823 K (550 °C);

2.

niobiumlegeringen met minstens één van de onderstaande eigenschappen:

a.

een ‘levensduur voordat spanningsbreuk optreedt’ van 10 000 uur of meer bij 1 073 K (800 °C) en een spanning van 400 MPa, of

b.

een ‘levensduur bij laagfrequente vermoeidheidsbelasting’ van 10 000 of meer belastingscycli met een maximale spanning van 700 MPa bij 973 K (700 °C);

3.

titaanlegeringen met minstens één van de onderstaande eigenschappen:

a.

een ‘levensduur voordat spanningsbreuk optreedt’ van 10 000 uur of meer bij 723 K (450 °C) en een spanning van 200 MPa, of

b.

een ‘levensduur bij laagfrequente vermoeidheidsbelasting’ van 10 000 of meer belastingscycli met een maximale spanning van 400 MPa bij 723 K (450 °C);

4.

aluminiumlegeringen met minstens één van de onderstaande eigenschappen:

a.

een treksterkte van 240 MPa of meer bij 473 K (200 °C), of

b.

een treksterkte van 415 MPa of meer bij 298 K (25 °C);

5.

magnesiumlegeringen met alle volgende eigenschappen:

a.

een treksterkte van 345 MPa of meer, en

b.

een corrosiesnelheid lager dan 1 mm/jaar in een 3 %-natriumchlorideoplossing in water, gemeten volgens ASTM Standard G-31 of gelijkwaardige nationale equivalenten;

c.

metaallegeringspoeder of uit deeltjes bestaand materiaal, met alle volgende eigenschappen:

1.

gemaakt van een van onderstaande samenstellingssystemen:

Technische noot:

X staat voor één of meer legeringselementen.

a.

nikkellegeringen (Ni-Al-X, Ni-X-Al) gespecificeerd voor onderdelen of elementen voor turbinemotoren, d.w.z. met minder dan drie niet metallieke deeltjes (verontreinigingen van het fabricageproces) groter dan 100 μm op 109 legeringsdeeltjes;

b.

niobiumlegeringen (Nb-Al-X of Nb-X-Al, Nb-Si-X of Nb-X-Si, Nb-Ti-X of Nb-X-Ti);

c.

titaanlegeringen (Ti-Al-X of Ti-X-Al);

d.

aluminiumlegeringen (Al-Mg-X of Al-X-Mg, Al-Zn-X of Al-X-Zn, Al-Fe-X of Al-X-Fe), of

e.

magnesiumlegeringen (Mg-Al-X of Mg-X-Al);

2.

vervaardigd in een beheerst milieu door middel van één van onderstaande procedés:

a.

‘verstuiving in vacuüm’;

b.

‘verstuiving in gas’;

c.

‘roterend verstuiven’;

d.

‘versplintering door snelle afkoeling’;

e.

‘spinnen uit de smelt’ en ‘vergruizing’;

f.

‘smeltextractie’ en ‘vergruizing’;

g.

‘mechanisch legeren’, of

h.

‘verstuiving via plasma atomisatie’, en

3.

in staat in 1C002.a. of 1C002.b. bedoelde materialen te vormen;

d.

gelegeerde materialen met alle volgende eigenschappen:

1.

gemaakt van een van de in 1C002.c.1. bedoelde samenstellingssystemen;

2.

in de vorm van niet-vergruisde schilfers, stroken of dunne staven, en

3.

vervaardigd in een beheerst milieu door middel van één van de volgende procedés:

a.

‘versplintering door snelle afkoeling’;

b.

‘spinnen uit de smelt’, of

c.

‘smeltextractie’.

Technische noten:

1.

‘Verstuiving in vacuüm’: een proces voor het verdelen van een stroom gesmolten metaal tot druppeltjes met een diameter van 500 μm of minder door middel van de snelle uiteenzetting van een opgelost gas bij blootstelling aan een vacuüm.

2.

‘Verstuiving in gas’: een proces voor het verdelen van een stroom gesmolten metaallegering tot druppeltjes met een diameter van 500 μm of minder door middel van een onder hoge druk staande gasstroom.

3.

‘Roterend verstuiven’: een proces voor het verdelen van een stroom of een plas gesmolten metaal tot druppeltjes met een diameter van 500 μm of minder door middel van centrifugale kracht.

4.

‘Versplintering door snelle afkoeling’ (‹splat quenching›): een proces voor het ‘snel stollen’ van een gesmolten stroom metaal die botst op een gekoeld blok, waardoor ‘flakes’ worden gevormd.

5.

‘Smeltspinnen’: een proces voor het ‘snel stollen’ van een stroom gesmolten metaal die botst op een ronddraaiend gekoeld blok, waardoor een schilfer-, lint- of staafvormig product ontstaat.

6.

‘Vergruizing’: een procedé voor het tot deeltjes verdelen van materiaal door stampen of malen.

7.

‘Smeltextractie’: een proces voor het ‘snel stollen’ en extraheren van een lintvormig legeringsproduct door een kort segment van een ronddraaiend gekoeld blok in een bad met een gesmolten metaallegering te brengen.

8.

‘Mechanisch legeren’: een legeringsproces door middel van het binden, breken en opnieuw binden van elementaire en moederlegeringspoeders met behulp van mechanische krachten. Niet-metaaldeeltjes kunnen in de legering worden opgenomen door toevoeging van de geschikte poeders.

9.

‘Verstuiving via plasma atomisatie’:een proces voor het verdelen van een stroom gesmolten metaallegering tot druppeltjes met een diameter van 500 μm of minder met behulp van een plasmabrander in een omgeving met inert gas.

10.

‘Snel stollen’: het stollen van gesmolten materiaal bij een koelsnelheid van meer dan 1 000 K/s.

1C003

Magnetische metalen van alle soorten, ongeacht de vorm, met één of meer van de volgende eigenschappen:

a.

een relatieve beginpermeabiliteit van 120 000 of meer en een dikte van 0,05 mm of minder;

Technische noot:

De relatieve beginpermeabiliteit wordt gemeten aan het gespecificeerde materiaal dat volledig ontlaten is.

b.

magnetostrictieve legeringen met:

1.

een verzadigingsmagnetostrictie van meer dan 5 × 10-4, of

2.

een magnetomechanische koppelingsfactor (k) van meer dan 0,8, of

c.

strips van amorfe of ‘nanokristallijne’ legeringen met de volgende eigenschappen:

1.

een samenstelling met minimaal 75 gewichtspercenten ijzer, kobalt of nikkel;

2.

een magnetische verzadigingsinductie (Bs) van 1,6 T of meer, en

3.

één of meer van de volgende eigenschappen:

a.

een stripdikte van 0,02 mm of minder, of

b.

een elektrische soortelijke weerstand van 2 × 10-4 ohm cm of meer.

Technische noot:

‘Nanokristallijne’ materialen in 1C003.c. zijn materialen met een kristalkorrelgrootte van hoogstens 50 nm, bepaald door middel van röntgendiffractie.

1C004

Uraan-titaanlegeringen of wolfraamlegeringen met een “matrix” op basis van ijzer, nikkel of koper, met alle volgende eigenschappen:

a.

een dichtheid groter dan 17,5 g/cm3;

b.

een elastische rekgrens groter dan 880 MPa;

c.

een treksterkte groter dan 1 270 MPa, en

d.

een rek groter dan 8 %.

1C005

“Supergeleidende”“composiet”-geleiders in lengten groter dan 100 m of met een massa groter dan 100 g, als hieronder:

a.

“supergeleidende”“composiet”-geleiders welke een of meer niobium-titaan-‘filamenten’ bevatten, met beide volgende eigenschappen:

1.

ingebed in een “matrix” anders dan een koper-“matrix” of in een op koper gebaseerd “matrix”-mengsel, en

2.

met een doorsnedeoppervlak kleiner dan 0,28 × 10-4 mm2 (6 μm diameter voor ronde ‘filamenten’);

b.

“supergeleidende”“composiet”-geleiders, bestaande uit één of meer “supergeleidende”‘filamenten’, anders dan van niobium-titaan, met de volgende eigenschappen:

1.

een “kritische temperatuur” bij afwezigheid van magnetische inductie hoger dan 9,85 K (- 263,31 °C), en

2.

in een “supergeleidende” toestand blijvend bij een temperatuur van 4,2 K (– 268,96 °C) bij blootstelling aan een magnetisch veld dat loodrecht op de lengteas van de geleider is georiënteerd en overeenstemt met een magnetische inductie van 12 T, met een kritische stroomdichtheid van meer dan 1 750 A/mm2 over de totale doorsnede van de geleider;

c.

“supergeleidende”“composiet”-geleiders, bestaande uit één of meer “supergeleidende”‘filamenten’, die “supergeleidend” blijven boven 115 K (- 158,16 °C).

Technische noot:

Voor de toepassing van 1C005 kunnen de ‘filamenten’ de vorm van een draad, cilinder, film, band of lint hebben.

1C006

Vloeistoffen en smeermiddelen, als hieronder:

a.

niet gebruikt;

b.

smeermiddelen met als voornaamste bestanddeel één of meer van de volgende stoffen:

1.

fenyleen- of alkylfenyleenethers of thio-ethers, of mengsels daarvan, welke meer dan twee ether- of thio-ethergroepen bevatten of combinaties daarvan, of

2.

gefluoreerde siliconevloeistoffen die een kinematische viscositeit hebben van minder dan 5 000 mm2/s (5 000 centistokes) gemeten bij 298 K (25 °C);

c.

dempingsvloeistoffen en flotatievloeistoffen met alle volgende eigenschappen:

1.

een zuiverheid groter dan 99,8 %;

2.

met minder dan 25 deeltjes van 200 μm of groter per 100 ml, en

3.

gemaakt van ten minste 85 % van één of meer van onderstaande stoffen:

a.

dibroomtetrafluorethaan (CAS 25497-30-7, 124-73-2, 27336-23-8);

b.

polychloortrifluoretheen (uitsluitend olie- en wasmodificaties), of

c.

polybroomtrifluoretheen;

d.

vloeistoffen op basis van fluorkoolstoffen ontworpen voor elektronische koeling met de volgende eigenschappen:

1.

minstens 85 gewichtspercenten van de volgende stoffen of mengsels daarvan:

a.

monomeren van perfluorpolyalkylether-triazinen of perfluoralifatische ethers;

b.

perfluoralkylaminen;

c.

perfluorcycloalkanen, of

d.

perfluoralkanen;

2.

een dichtheid van 1,5 g/ml of meer bij 298 K (25 °C);

3.

vloeibaar bij 273 K (0 °C), en

4.

minstens 60 gewichtspercenten fluor.

Noot:

1C006.d. heeft geen betrekking op als medische producten gespecificeerd en verpakte materialen.

1C007

Keramische poeders, “composieten” met een keramische “matrix”, en ‘voorlopermaterialen’, als hieronder:

NB:

ZIE OOK 1C107.

a.

keramische poeders van titaandiboride (TiB2) (CAS 12045-63-5) met een totale hoeveelheid aan metallische verontreiniging, exclusief opzettelijke toevoegingen, van minder dan 5 000 ppm, met een gemiddelde deeltjesgrootte minder dan of gelijk aan 5 μm, terwijl niet meer dan 10 % van de deeltjes groter is dan 10 μm;

b.

niet gebruikt;

c.

“composieten” met een keramische “matrix”, als hieronder:

1.

keramisch-keramische “composieten” met een glas- of oxide-“matrix” en versterkt met:

a.

continuvezels die zijn gemaakt van één van de volgende materialen:

1.

Al2O3 (CAS 1344-28-1), of

2.

Si-C-N, of

Noot:

1C007.c.1.a. heeft geen betrekking op “composieten” die vezels bevatten met een treksterkte van minder dan 700 MPa bij 1 273 K (1 000 °C) of een trek-krimpweerstand van meer dan 1 % krimp bij een belasting van 100 MPa bij 1 273 K (1 000 °C) gedurende 100 uren.

b.

vezels met alle volgende eigenschappen:

1.

gemaakt van één van de volgende materialen:

a.

Si-N;

b.

Si-C;

c.

Si-Al-O-N, of

d.

Si-O-N, en

2.

met een “specifieke treksterkte” groter dan 12,7 × 103 m;

2.

“composieten” met een keramische “matrix”, waarbij carbiden of nitriden van silicium, zirkoon of boor de “matrix” vormen;

d.

niet gebruikt;

e.

‘voorlopermaterialen’, speciaal ontworpen voor de “productie” van in 1C007.c. bedoelde materialen, als hieronder:

1.

polydiorganosilanen;

2.

polysilazanen;

3.

polycarbosilazanen;

Technische noot:

Voor de toepassing van 1C007 zijn ‘voorlopermaterialen’ de voor speciale doeleinden bestemde polymere of organometaalverbindingen die worden gebruikt voor de “productie” van siliciumcarbide, siliciumnitride, of keramische materialen met silicium, koolstof en stikstof.

f.

niet gebruikt.

1C008

Niet-gefluoreerde polymeren, als hieronder:

a.

imiden, als hieronder:

1.

bismale-imiden;

2.

aromatische polyamide-imiden (PAI) met een ‘glasovergangstemperatuur (Tg)’ van meer dan 563 K (290 °C);

3.

aromatische polyimiden met een ‘glasovergangstemperatuur (Tg)’ van meer dan 505 K (232 °C);

4.

aromatische polyetherimiden met een ‘glasovergangstemperatuur (Tg)’ van meer dan 563 K (290 °C);

Noot:

1C008.a. is van toepassing op de stoffen in vloeibare of vaste “smeltbare” vorm, waaronder hars, poeder, pellets, film, vellen, band of lint.

NB:

voor onsmeltbare aromatische polyimiden in film, vellen, band of lint, zie 1A003.

b.

niet gebruikt;

c.

niet gebruikt;

d.

polyaryleenketonen;

e.

polyaryleensulfiden, waarbij de arylgroep bestaat uit bifenyleen, trifenyleen of combinaties daarvan;

f.

polybifenyleenethersulfonen met een ‘glasovergangstemperatuur (Tg)’ van meer dan 563 K (290 °C).

Technische noten:

1.

De ‘glasovergangstemperatuur (Tg)’ voor de in 1C008.a.2. bedoelde thermoplatische, de in 1C008.a.4. bedoelde materialen en de in 1C008.f. bedoelde materialen wordt bepaald volgens de methode, beschreven in ISO 11357-2:1999 of nationale equivalenten.

2.

De ‘glasovergangstemperatuur (Tg)’ voor de in 1C008.a.2. bedoelde thermohardende materialen en de in 1C008.a.3. bedoelde materialen wordt bepaald middels de driepuntsbuigproef beschreven in ASTM D 7028-07 of een vergelijkbare nationale norm. De proef wordt uitgevoerd met een droog staal met een vulkaniseringsgehalte van minimaal 90 % als omschreven in ASTM E 2160-04 of een vergelijkbare nationale norm en is gevulkaniseerd met gebruikmaking van een combinatie van standaard- en nahardingsprocessen die de hoogste Tg opbrengen.

1C009

Onbewerkte fluorverbindingen, als hieronder:

a.

niet gebruikt;

b.

gefluoreerde polyimiden die 10 of meer gewichtspercenten gebonden fluor bevatten;

c.

gefluoreerde fosfazeen elastomeren die 30 of meer gewichtspercenten gebonden fluor bevatten.

1C010

“Stapel- en continuvezelmateriaal”, als hieronder:

NB:

ZIE OOK 1C210 EN 9C110.

Technische noten:

1.

Voor de berekening van de “specifieke treksterkte”, de “specifieke modulus” of het soortelijk gewicht van “stapel- of continuvezelmateriaal” in 1C010.a., 1C010.b., 1C010.c. of 1C010.e.1.b., moeten de treksterkte en modulus worden bepaald met behulp van methode A, beschreven in ISO 10618:2004 of nationale equivalenten.

2.

Beoordeling van de “specifieke treksterkte”, “specifieke modulus” of het soortelijk gewicht van niet in één richting liggend “stapel- of continuvezelmateriaal” (bijvoorbeeld weefsels, willekeurige matten of vlechten) in 1C010 moet worden gebaseerd op de mechanische eigenschappen van de samenstellende in één richting liggende monofilamenten (bv. monofilamenten, garens, rovings en linten) vóór de verwerking ervan tot de niet in één richting liggende “stapel- of continuvezelmaterialen”.

a.

organisch “stapel- of continuvezelmateriaal” met de volgende eigenschappen:

1.

“specifieke modulus” groter dan 12,7 × 106 m, en

2.

“specifieke treksterkte” groter dan 23,5 × 104 m;

Noot:

1C010.a. heeft geen betrekking op polyethyleen.

b.

koolstof-“stapel- en continuvezelmateriaal” met elk van de onderstaande eigenschappen:

1.

“specifieke modulus” groter dan 14,65 × 106 m, en

2.

“specifieke treksterkte” groter dan 26,82 × 104 m;

Noot:

1C010.b. heeft geen betrekking op:

a.

weefsels, gemaakt van “stapel- of continuvezelmateriaal” voor de reparatie van casco’s of laminaten van “civiele vliegtuigen”, met de volgende eigenschappen:

1.

een maximale oppervlakte van 1 m2;

2.

een maximale lengte van 2,5 m, en

3.

een breedte van meer dan 15 mm.

b.

mechanisch verhakseld, vermalen of gesneden “stapel- of continuvezelmateriaal” van koolstof met een lengte van 25,0 mm of minder.

c.

anorganisch “stapel- of continuvezelmateriaal” met de volgende eigenschappen:

1.

met één of meer van de volgende eigenschappen:

a.

voor 50 of meer gewichtspercenten samengesteld uit siliciumdioxide en met een “specifieke modulus” groter dan 2,54 × 106 m, of

b.

niet nader omschreven in 1C010.c.1.a. en met een “specifieke modulus” groter dan 5,6 × 106 m, en

2.

smelt-, verwekings-, en ontledings- of sublimatiepunt hoger dan 1 922 K (1 649 °C) in een inerte atmosfeer;

Noot:

1C010.c. heeft geen betrekking op:

a.

discontinue, meerfasige, polykristallijne aluminiumoxide-vezels als stapelvezels of als onregelmatig gelaagde matten, welke 3 of meer gewichtspercenten siliciumdioxide bevatten, met een “specifieke modulus” kleiner dan 10 × 106 m;

b.

vezels van molybdeen en molybdeenlegeringen;

c.

boorvezels;

d.

discontinue keramische vezels met een smelt-, verwekings-, ontledings- of sublimatiepunt lager dan 2 043 K (1 770 °C) in een inerte atmosfeer.

d.

“stapel- of continuvezelmateriaal” met één of meer van de onderstaande eigenschappen:

1.

samengesteld uit één of meer van de volgende materialen:

a.

polyetherimiden, als bedoeld in 1C008.a., of

b.

materialen als bedoeld in 1C008.d. tot en met 1C008.f., of

2.

samengesteld uit andere materialen als bedoeld in 1C010.d.1.a., of 1C010d.1.b., en “vermengd” (‹commingled›) met andere vezels als bedoeld in 1C010.a., 1C010.b. of 1C010.c.;

Technische noot:

‘Vermengd’: het mengen van filamenten van thermoplastische vezels en versterkingsvezels voor de productie van een vezelversterkings-“matrix”-mengsel in totaalvezelvorm.

e.

geheel of gedeeltelijk met hars of asfaltbitumen geïmpregneerd “stapel- of continuvezelmateriaal” (‹prepregs›), met metaal of koolstof bekleed “stapel- of continuvezelmateriaal” (‹preforms›) of ‘voorvormen (‹preforms›) van koolstofvezels’, met de volgende eigenschappen:

1.

met één of meer van de volgende eigenschappen:

a.

anorganisch “stapel- of continuvezelmateriaal” als bedoeld in 1C010.c., of

b.

organisch “stapel- of continuvezelmateriaal” of “stapel- of continuvezelmateriaal” van koolstof met alle onderstaande eigenschappen:

1.

“specifieke modulus” groter dan 10,15 × 106 m, en

2.

“specifieke treksterkte” groter dan 17,7 × 104 m, en

2.

met één of meer van de volgende eigenschappen:

a.

hars of asfaltbitumen, als bedoeld in 1C008 of 1C009.b.;

b.

‘middels dynamisch-mechanische analyse bepaalde glasovergangstemperatuur (DMA Tg)’ gelijk aan of hoger dan 453 K (180 °C) en met fenolhars, of

c.

‘middels dynamisch-mechanische analyse bepaalde glasovergangstemperatuur (DMA Tg)’ gelijk aan of hoger dan 505 K (232 °C) en met hars of asfaltbitumen, niet nader omschreven in 1C008 of 1C009.b., en niet zijnde een fenolhars;

Noot 1:

met metaal of koolstof bekleed “stapel- of continuvezelmateriaal” (‹preforms›) of niet met hars of asfaltbitumen geïmpregneerde ‘voorvormen (‹preforms›) van koolstofvezels’ worden omschreven onder “stapel- of continuvezelmateriaal” in 1C010.a., 1C010.b. of 1C010.c.

Noot 2:

1C010.e. heeft geen betrekking op:

a.

met epoxyhars geïmpregneerd koolstof-“stapel- of continuvezelmateriaal” (‹prepregs›) voor de reparatie van casco’s of laminaten van “civiele vliegtuigen” met de volgende eigenschappen:

1.

een maximale oppervlakte van 1 m2;

2.

een maximale lengte van 2,5 m, en

3.

een breedte van meer dan 15 mm.

b.

geheel of gedeeltelijk met hars of asfaltbitumen geïmpregneerd en mechanisch verhakseld, vermalen of gesneden “stapel- of continuvezelmateriaal” van koolstof met een lengte van 25,0 mm of minder wanneer ander dan onder 1C008 of 1C009.b. vermeld hars of asfaltbitumen wordt gebruikt.

Technische noten:

1.

‘Voorvormen (‹preforms›) van koolstofvezels’: een geordende verzameling vezels, met of zonder deklaag, bestemd om een raamwerk van een deel te vormen alvorens de “matrix” wordt ingebracht, teneinde een “composiet” te vormen.

2.

De ‘middels dynamisch-mechanische analyse bepaalde glasovergangstemperatuur (DMA Tg)’ voor de materialen bedoeld in 1C010.e. wordt bepaald volgens de in ASTM D 7028-07 beschreven methode, of een vergelijkbare nationale norm. Voor thermogeharde materialen bedraagt het vulkaniseringsgehalte van een droog staal minimaal 90 %, als omschreven in ASTM E 2160-04 of een vergelijkbare nationale norm.

1C011

Metalen en verbindingen, als hieronder:

NB:

ZIE OOK DE LIJST MILITAIRE GOEDEREN EN 1C111.

a.

metalen met een deeltjesgrootte van minder dan 60 μm, hetzij bolvormig, verstoven, sferoïdaal, in vlokkenvorm of gemalen, vervaardigd uit materiaal dat voor 99 % of meer bestaat uit zirkonium, magnesium en legeringen daarvan;

Technische noot:

Het natuurlijke hafniumgehalte van het zirkonium (normaal 2 % tot 7 %) wordt bij het zirkonium gerekend.

Noot:

De metalen of legeringen in 1C011.a. vallen onder de regeling, ongeacht of zij al dan niet zijn ingekapseld in aluminium, magnesium, zirkonium of beryllium.

b.

boor of boorlegeringen met een deeltjesgrootte van hoogstens 60 μm, als hieronder:

1.

boor met een zuiverheid van minstens 85 gewichtspercenten;

2.

boorlegeringen die minstens 85 gewichtspercenten boor bevatten;

Noot:

De metalen of legeringen in 1C011.b. vallen onder de regeling, ongeacht of zij al dan niet zijn ingekapseld in aluminium, magnesium, zirkonium of beryllium.

c.

guanidinenitraat (CAS 506-93-4);

d.

nitroguanidine (NQ) (CAS 556-88-7).

NB:

Zie tevens de lijst militaire goederen voor metaalpoeders die met andere stoffen worden gemengd tot mengsels voor militair gebruik.

1C012

Materialen, als hieronder:

Technische noot:

Deze materialen worden doorgaans voor nucleaire warmtebronnen gebruikt.

a.

plutonium in iedere vorm met een plutonium-isotoopgehalte aan plutonium-238 van meer dan 50 gewichtsprocent;

Noot:

1C012.a. heeft geen betrekking op:

a.

zendingen die hoogstens 1 g plutonium bevatten;

b.

zendingen van hoogstens 3 “effectieve grammen” in een afgesloten gedeelte van een meetelement in instrumenten.

b.

“door opwerking verkregen” neptunium-237 in iedere vorm.

Noot:

1C012.b. heeft geen betrekking op zendingen die hoogstens 1 g neptunium-237 bevatten.

1C101

Materialen voor het beperken van de zichtbaarheid zoals de radarreflectie, het ultraviolet/infrarood of akoestische beeld, anders dan de materialen bedoeld in 1C001, geschikt voor gebruik in ‘raketten’, subsystemen van “raketten” of onbemande luchtvaartuigen, bedoeld in 9A012 of 9A112.a.

Noot 1:

1C101 omvat:

a.

constructiematerialen en deklagen, speciaal ontworpen om de radarreflectie te beperken;

b.

deklagen, inclusief verven, speciaal ontworpen om de reflectie of de uitstraling in het microgolf-, infrarood- of ultravioletgebied te beperken of aan te passen.

Noot 2:

1C101 omvat niet deklagen die speciaal bedoeld zijn om de thermische stabiliteit van satellieten te regelen.

Technische noot:

In 1C101 worden onder ‘raketten’ complete raketsystemen en systemen voor onbemande luchtvaartuigen verstaan die een afstand van meer dan 300 km kunnen overbruggen.

1C102

Opnieuw verzadigde, door pyrolyse verkregen koolstof-koolstof-materialen bestemd voor ruimtelanceervoertuigen, bedoeld in 9A004, of sonderingsraketten, bedoeld in 9A104.

1C107

Niet in 1C007 beschreven grafiet en keramische materialen, als hieronder:

a.

grafiet met een kleine korrelgrootte en met een volumedichtheid van ten minste 1,72 g/cm3 gemeten bij 288 K (15 °C), met een korrelgrootte van 100 μm of minder, geschikt voor raketstraalpijpen of neuskegels van terugkeervoertuigen, dat gebruikt kan worden bij de productie van:

1.

cilinders met een diameter van ten minste 120 mm en een lengte van ten minste 50 mm;

2.

buizen met een binnendiameter van ten minste 65 mm, een wanddikte van ten minste 25 mm en een lengte van ten minste 50 mm, of

3.

blokken met een minimumomvang van 120 × 120 × 50 mm;

NB:

Zie ook 0C004.

b.

pyrolytisch of vezelversterkt grafiet, geschikt voor “raket”straalpijpen of neuskegels van terugkeervoertuigen voor gebruik in “raketten”, ruimtelanceervoertuigen bedoeld in 9A004 of sonderingsraketten bedoeld in 9A104;

NB:

Zie ook 0C004.

c.

keramische composieten (diëlektrische constante kleiner dan 6 bij een frequentie van 100 MHz tot 100 GHz), geschikt voor radarkoepels voor gebruik in “raketten”, ruimtelanceervoertuigen bedoeld in 9A004 of sonderingsraketten bedoeld in 9A104;

d.

bewerkbare, met siliciumcarbide versterkte keramiek in bulk, geschikt voor neuskegels voor gebruik in “raketten”, ruimtelanceervoertuigen bedoeld in 9A004 of sonderingsraketten bedoeld in 9A104;

e.

versterkte siliciumcarbide keramiek composieten, geschikt voor neuskegels, terugkeervoertuigen en straalpijpen, bruikbaar voor “raketten”, ruimtelanceervoertuigen bedoeld in 9A004 of sonderingsraketten bedoeld in 9A104;

f.

bewerkbare, keramische composieten in bulk die bestaan uit een matrix van ‘ultra-hoge-temperatuur keramische materialen (UHTC)’ met een smeltpunt van ten minste 3 000 °C en versterkt zijn met vezels en filamenten, bruikbaar voor raketonderdelen (zoals neuskegels, terugkeervoertuigen, voorranden, vinnen, stuurvlakken of (straalpijp-)halsinzetstukken voor raketmotoren) in “raketten”, in 9A004 bedoelde ruimtelanceervoertuigen, in 9A104 bedoelde sonderingsraketten of ‘raketten’.

Noot:

1C107.f. heeft geen betrekking op ‘ultra-hoge-temperatuur keramische materialen (UHTC)’ die geen “composieten” zijn.