ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 185

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

64e jaargang
26 mei 2021


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2021/836 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot wijziging van Besluit nr. 1313/2013/EU betreffende een Uniemechanisme voor civiele bescherming ( 1 )

1

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2021/837 van de Raad van 6 mei 2021 betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in de Internationale Raad voor tropisch hout in verband met de verlenging van de Internationale Overeenkomst inzake tropisch hout van 2006

23

 

*

Besluit (EU) 2021/838 van de Raad van 10 mei 2021 betreffende het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Subcomité handel en duurzame ontwikkeling dat is opgericht bij de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Oekraïne, anderzijds, betreffende de vaststelling van de lijst van deskundigen die kunnen worden geselecteerd als leden van de groep van deskundigen uit hoofde van artikel 301 van de overeenkomst

25

 

*

Besluit (EU) 2021/839 van de Raad van 20 mei 2021 betreffende het namens de Europese Unie in het regionaal stuurcomité van de Vervoersgemeenschap in te nemen standpunt in verband met bepaalde administratieve en personeelsaangelegenheden van de Vervoersgemeenschap

27

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

26.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 185/1


VERORDENING (EU) 2021/836 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 mei 2021

tot wijziging van Besluit nr. 1313/2013/EU betreffende een Uniemechanisme voor civiele bescherming

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 196 en artikel 322, lid 1, onder a),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Rekenkamer (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (3),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (4),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Uniemechanisme voor civiele bescherming ( “het Uniemechanisme”), ingesteld bij Besluit nr. 1313/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad (5), versterkt de samenwerking tussen de Unie en de lidstaten en faciliteert de coördinatie op het terrein van civiele bescherming, teneinde de respons van de Unie op door de natuur of de mens veroorzaakte rampen te verbeteren.

(2)

Hoewel de voornaamste verantwoordelijkheid voor de preventie, de paraatheid en de respons ten aanzien van door de natuur of de mens veroorzaakte rampen bij de lidstaten berust, bevordert het Uniemechanisme, en met name rescEU, de solidariteit tussen de lidstaten overeenkomstig artikel 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Het Uniemechanisme doet dit door de collectieve respons van de Unie op door de natuur en de mens veroorzaakte rampen te versterken door een capaciteitsreserve aan te leggen die de bestaande capaciteit van de lidstaten aanvult wanneer de op nationaal niveau beschikbare capaciteit niet volstaat, waardoor een doeltreffendere paraatheid en respons mogelijk worden, en door de rampenpreventie en -paraatheid te verbeteren. Er zijn voldoende financiële kredieten nodig om de rescEU-capaciteit op te zetten, uit te rollen en in te zetten en om de Europese pool voor civiele bescherming verder te kunnen ontwikkelen en de extra kosten te kunnen dekken die voortvloeien uit de toekenning van aanpassingssubsidies en de inzet van de capaciteit die is toegewezen aan de Europese pool voor civiele bescherming.

(3)

De ongekende ervaring met de COVID-19-pandemie heeft aangetoond dat de Unie en de lidstaten beter voorbereid moeten zijn om het hoofd te bieden aan grootschalige noodsituaties die verscheidene lidstaten tegelijk treffen, en dat het bestaande rechtskader inzake volksgezondheid en civiele bescherming moet worden versterkt. De COVID-19-pandemie heeft ook laten zien hoe de gevolgen van rampen voor de menselijke gezondheid, het milieu, de samenleving en de economie verwoestende proporties kunnen aannemen. Tijdens de COVID-19-pandemie kon de Unie, op basis van de bestaande bepalingen van Besluit nr. 1313/2013/EU, snel uitvoeringsbepalingen vaststellen om de rescEU-capaciteit uit te breiden door het aanleggen van voorraden van medische tegenmaatregelen waaronder vaccins en geneesmiddelen en medische apparatuur voor intensive care, persoonlijke beschermingsmiddelen en laboratoriumbenodigdheden, met het oog op paraatheid voor en respons op een ernstige grensoverschrijdende bedreiging van de gezondheid. Om de paraatheids- en responsacties doeltreffender te maken, zouden nieuwe bepalingen ter versterking van het huidige rechtskader, onder meer door de Commissie in staat te stellen onder specifieke voorwaarden rechtstreeks de nodige rescEU-voorraden aan te kopen, de inzet in de toekomst nog sneller kunnen doen verlopen. Het is ook belangrijk dat de rescEU-operaties goed worden gecoördineerd met de nationale instanties voor civiele bescherming.

(4)

De leden van Europese Raad, in hun gezamenlijke verklaring van 26 maart 2020, en het Europees Parlement, in zijn resolutie van 17 april 2020 over gecoördineerde EU-maatregelen om de COVID-19-pandemie en de gevolgen ervan te bestrijden (6), hebben de Commissie verzocht voorstellen te doen om een ambitieuzer en breder systeem voor crisisbeheer binnen de Unie tot stand te brengen.

(5)

De klimaatverandering leidt tot een toename van de frequentie, de intensiteit en de complexiteit van natuurrampen binnen de Unie en wereldwijd, hetgeen vraagt om een hoge mate van solidariteit tussen landen. Natuurrampen, zoals bosbranden, kunnen levens kosten en bestaansmiddelen en biodiversiteit verloren doen gaan, grote hoeveelheden koolstofemissies doen vrijkomen en de koolstofopnamecapaciteit van de planeet verlagen, waardoor de klimaatverandering nog verder verergert. Daarom is het van essentieel belang dat de rampenpreventie, -paraatheid en -respons worden versterkt en dat het Uniemechanisme over voldoende capaciteit beschikt, ook tijdens de overgangsperiode van rescEU, om te kunnen optreden wanneer zich bosbranden en andere klimaatgerelateerde natuurrampen voordoen.

(6)

De Unie blijft zich inzetten voor genderbewuste civiele bescherming, met inbegrip van het aanpakken van specifieke kwetsbaarheden, en de uitwisseling van beste praktijken met betrekking tot gendergerelateerde kwesties die zich voordoen tijdens rampen en in de onmiddellijke nasleep ervan, waaronder de ondersteuning die wordt geboden aan slachtoffers van gendergerelateerd geweld.

(7)

Op grond van de beginselen van solidariteit en universele dekking van hoogwaardige gezondheidsdiensten en de centrale rol van de Unie bij het bespoedigen van vooruitgang op het gebied van mondiale uitdagingen op gezondheidsgebied, moet het Uniemechanisme bijdragen tot het verbeteren van de preventie-, paraatheids- en responscapaciteit, ook met betrekking tot medische noodsituaties.

(8)

De lidstaten worden aangemoedigd om, zonder afbreuk te doen aan hun nationale structuren, ervoor te zorgen dat eerstehulpverleners adequaat toegerust en voorbereid zijn om op rampen te reageren.

(9)

Om de samenwerking bij de respons op rampen te versterken, moeten de administratieve procedures waar mogelijk worden gestroomlijnd om te zorgen voor een snelle interventie.

(10)

Er zijn dringende acties nodig om het Uniemechanisme te versterken teneinde in de toekomst beter voorbereid te zijn wanneer zich rampen voordoen die gevolgen hebben voor meerdere lidstaten. De versterking van het Uniemechanisme moet als aanvulling op het beleid en de fondsen van de Unie fungeren en mag niet in de plaats komen van de integratie van rampbestendigheid in dat beleid en die fondsen.

(11)

Gegevens over door rampen veroorzaakte verliezen zijn van cruciaal belang voor een degelijke risicobeoordeling, voor de ontwikkeling van empirisch onderbouwde scenario’s voor potentiële rampen en voor de uitvoering van doeltreffende risicobeheersmaatregelen. Daarom moeten de lidstaten blijven werken aan een betere verzameling van gegevens over verliezen door rampen, in overeenstemming met de verbintenissen die reeds zijn aangegaan in het kader van internationale overeenkomsten, zoals het kader van Sendai voor rampenrisicovermindering 2015-2030, de Overeenkomst van Parijs die is gesloten in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (7), en de Agenda 2030 van de Verenigde Naties voor duurzame ontwikkeling.

(12)

Om de rampbestendigheid en de planning voor rampenpreventie, -paraatheid en -respons te verbeteren, moet de Unie blijven pleiten voor investeringen in de preventie van rampen over de grenzen heen en in alle sectoren, en voor een brede benadering van het risicobeheer als grondslag voor preventie en paraatheid, op basis van een multirisicoaanpak en een op het ecosysteem gebaseerde benadering waarbij rekening wordt gehouden met de te verwachten gevolgen van de klimaatverandering, in nauwe samenwerking met de betrokken wetenschappelijke kringen, de belangrijkste economische actoren, de regionale en lokale autoriteiten en niet-gouvernementele organisaties die in het veld actief zijn, onverminderd de bestaande coördinatiemechanismen van de Unie en de bevoegdheden van de lidstaten. Daartoe moet de Commissie samenwerken met de lidstaten om Uniedoelstellingen inzake rampbestendigheid op het gebied van civiele bescherming te bepalen en te ontwikkelen, als niet-bindende gemeenschappelijke basis ter ondersteuning van preventie- en paraatheidsacties bij rampen met ernstige gevolgen die in meerdere landen grensoverschrijdende gevolgen veroorzaken of kunnen veroorzaken (zijnde effecten in verschillende landen, ongeacht of zij al dan niet een gemeenschappelijke grens hebben). De Uniedoelstellingen inzake rampbestendigheid moeten rekening houden met de onmiddellijke sociale gevolgen van rampen en de noodzaak om ervoor te zorgen dat kritieke maatschappelijke functies in stand worden gehouden.

(13)

Regelmatige risicobeoordelingen en analyses van rampenscenario’s op nationaal en, in voorkomend geval, subnationaal niveau zijn van cruciaal belang om lacunes in preventie en paraatheid op te sporen en de rampbestendigheid te versterken, onder meer door gebruik te maken van Uniemiddelen. Dergelijke risicobeoordelingen en analyses van rampenscenario’s moeten gericht zijn op risico’s die specifiek zijn voor de betrokken regio en moeten in voorkomend geval grensoverschrijdende samenwerking omvatten.

(14)

Bij de ontwikkeling van Uniedoelstellingen inzake rampbestendigheid ter ondersteuning van preventie- en paraatheidsacties moet bijzondere aandacht worden besteed aan de gevolgen van rampen voor kwetsbare groepen.

(15)

De regionale en lokale autoriteiten spelen een zeer belangrijke rol bij rampenpreventie en -beheersing, en waar nodig wordt hun capaciteit opgenomen in de activiteiten die uit hoofde van Besluit nr. 1313/2013/EU worden uitgevoerd, teneinde overlappingen tot een minimum te beperken en interoperabiliteit te bevorderen. Daarom is er ook behoefte aan voortdurende grensoverschrijdende samenwerking op lokaal en regionaal niveau, met het oog op de ontwikkeling van gemeenschappelijke waarschuwingssystemen voor snelle interventie voorafgaand aan de activering van het Uniemechanisme. Evenzo is het, rekening houdend met de nationale structuren, van belang te erkennen dat lokale gemeenschappen waar nodig technische opleidingsbijstand moeten krijgen om hun eersteresponscapaciteiten te versterken. Ook is het belangrijk het publiek op de hoogte te houden van de eersteresponsmaatregelen.

(16)

Het Uniemechanisme moet de synergieën met het Uniekader inzake de veerkracht van kritieke entiteiten blijven benutten.

(17)

Het Coördinatiecentrum voor respons in noodsituaties (ERCC), een operationeel centrum op Unieniveau dat vierentwintig uur per dag en zeven dagen per week operationeel is en de capaciteit heeft om operaties in verschillende noodsituaties binnen en buiten de Unie in realtime te volgen en te ondersteunen, moet verder worden versterkt. Daarbij moet de coördinatie van het ERCC met de nationale civielebeschermingsautoriteiten van de lidstaten, alsook met andere relevante organen van de Unie, worden verbeterd. De werkzaamheden van het ERCC worden ondersteund door wetenschappelijke expertise, waaronder die van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Europese Commissie.

(18)

Het Uniemechanisme moet gebruikmaken van de ruimtevaartinfrastructuur van de Unie, zoals het Europees programma voor aardobservatie (Copernicus), Galileo, omgevingsbewustzijn in de ruimte en Govsatcom, die op Unieniveau belangrijke instrumenten bieden om op interne en externe noodsituaties te reageren. De dienst van Copernicus voor het beheer van noodsituaties biedt het ERCC ondersteuning in de verschillende noodfasen, van vroegtijdige waarschuwing en preventie tot rampenrespons en herstel. Govsatcom moet beveiligde satellietcommunicatiecapaciteit bieden die specifiek is afgestemd op de behoeften van overheidsgebruikers op het gebied van de aanpak van noodsituaties. Galileo is de eerste mondiale infrastructuur voor navigatie- en plaatsbepaling per satelliet die specifiek is ontworpen voor civiele doeleinden in Europa en de rest van de wereld, en op andere gebieden zoals de aanpak van noodsituaties, met inbegrip van vroegtijdige waarschuwingen, kan worden ingezet. Een van de relevante diensten van Galileo zal een alarmdienst zijn die signalen uitzendt om te waarschuwen voor door de natuur of de mens veroorzaakte rampen in bepaalde gebieden. Gezien het potentieel van deze dienst om levens te redden en de coördinatie van noodacties te faciliteren, moeten de lidstaten worden aangemoedigd om gebruik te maken van Galileo. Indien zij besluiten er gebruik van te maken, moeten de lidstaten met het oog op de validering van het systeem bepalen welke nationale instanties bevoegd zijn om gebruik te maken van Galileo en moeten zij de Commissie van die instanties in kennis stellen.

(19)

Tijdens de COVID-19-pandemie is het gebrek aan voldoende vervoer- en logistieke middelen aangemerkt als een belangrijk obstakel voor de lidstaten om bijstand te verlenen of te krijgen. Daarom moeten vervoer- en logistieke middelen worden gedefinieerd als rescEU-capaciteit. Teneinde uniforme voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van Besluit nr. 1313/2013/EU te garanderen, moeten uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie worden verschaft om haar toe te laten vervoer- en logistieke middelen als rescEU-capaciteit te definiëren, en haar in staat te stellen die capaciteit te huren, te leasen of anderszins te contracteren voor zover dit noodzakelijk is om de leemten op het gebied van vervoer en logistiek op te vullen. Deze bevoegdheden worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (8). Om voorts over de operationele capaciteit te beschikken om snel te kunnen reageren op een ramp die in meerdere landen grensoverschrijdende gevolgen veroorzaakt of kan veroorzaken of op een weinig waarschijnlijke gebeurtenis met ernstige gevolgen, moet de Unie in naar behoren gemotiveerde spoedgevallen en in overleg met de lidstaten volgens de spoedprocedure ook de mogelijkheid hebben om, door de vaststelling van onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen, materiële middelen en noodzakelijke ondersteunende diensten die als rescEU-capaciteit gedefinieerd zijn, aan te kopen, te huren, te leasen of anderszins te contracteren indien deze middelen en diensten niet onmiddellijk door de lidstaten beschikbaar kunnen worden gesteld. Dit zou de Unie in staat stellen om onverwijld te reageren op noodsituaties met mogelijke ernstige gevolgen voor het leven en de gezondheid van mensen, het milieu, eigendommen en het cultureel erfgoed, die meerdere lidstaten tegelijkertijd treffen. Dergelijke materiële middelen omvatten geen modules, teams en categorieën deskundigen en zijn bedoeld om lidstaten bij te staan die door rampen overweldigd worden.

(20)

Om optimaal gebruik te maken van de ervaring die tot dusver is opgedaan met betrouwbare logistieke netwerken die worden beheerd door relevante internationale organisaties binnen de Unie, zoals de VN-depots voor humanitaire hulp, moet de Commissie zulke netwerken in aanmerking nemen wanneer zij rescEU-capaciteit aankoopt, huurt, leaset of anderszins contracteert. Relevante agentschappen van de Unie moeten op passende wijze worden betrokken bij en worden geraadpleegd over onder hun bevoegdheid vallende aangelegenheden die verband houden met het Uniemechanisme. Meer bepaald is het van belang dat het Europees Geneesmiddelenbureau en het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding in voorkomend geval worden geraadpleegd over de definitie, het beheer en de verdeling van capaciteit die dient om op medische noodsituaties te reageren.

(21)

Het moet mogelijk zijn om door de lidstaten aangekochte, gehuurde, geleasede of anderszins gecontracteerde rescEU-capaciteit voor nationale doeleinden te gebruiken, zij het enkel wanneer zij niet voor responsoperaties in het kader van het Uniemechanisme wordt gebruikt of nodig is.

(22)

Waar nodig heeft de Unie er belang bij te reageren op noodsituaties in derde landen. Hoewel de rescEU-capaciteit in de eerste plaats wordt aangelegd voor gebruik als een veiligheidsbuffer binnen de Unie, moet zij in naar behoren gemotiveerde gevallen en rekening houdend met humanitaire beginselen, ook buiten de Unie kunnen worden ingezet. Het inzetbesluit moet worden genomen overeenkomstig de bestaande bepalingen betreffende besluiten over de inzet van rescEU-capaciteit.

(23)

Het Uniemechanisme moet zorgen voor een adequate geografische spreiding van de voorraden, onder meer wat betreft essentiële medische tegenmaatregelen en persoonlijke beschermingsmiddelen, met name die waarmee wordt gereageerd op weinig waarschijnlijke rampen met ernstige gevolgen, in synergie met en op een wijze die een aanvulling vormt op het bij Verordening (EU) 2021/522 van het Europees Parlement en de Raad (9) opgerichte EU4Health-programma, het bij Verordening (EU) 2016/369 van de Raad (10) opgerichte instrument voor noodhulp, de bij Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad (11) opgerichte herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere beleidsmaatregelen, programma’s en fondsen van de Unie, en waar nodig een aanvulling op Unieniveau vormt op het aanleggen van nationale voorraden.

(24)

De COVID-19-pandemie heeft aangetoond hoe belangrijk het is dat relevante kennis in alle fasen van de rampenrisicobeheercyclus systematisch wordt samengebracht en gedeeld. Uit die bevindingen en de ervaring die tot dusver is opgedaan bij de ontwikkeling van het kennisnetwerk op het gebied van civiele bescherming van de Unie, blijkt dat de rol van dit netwerk als verwerkingseenheid binnen het Uniemechanisme verder moet worden verfijnd.

(25)

De verkrijging van de nodige vervoer- en logistieke middelen is essentieel om de Unie in staat te stellen te reageren op eender welk type noodsituatie binnen en buiten de Unie. Het is absoluut noodzakelijk om te zorgen voor tijdig vervoer en tijdige levering van bijstand en hulp binnen de Unie, maar eveneens naar en van buiten de Unie. Daarom moeten de getroffen landen om bijstand kunnen vragen die alleen uit vervoers- en logistieke middelen bestaat.

(26)

In Besluit nr. 1313/2013/EU zijn financiële middelen voor het Uniemechanisme vastgesteld, die het voornaamste referentiebedrag vormt in de zin van punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (12) voor de dekking van de uitgaven van het programma tot het einde van de begrotingsperiode 2014-2020. Die financiële middelen moeten met ingang van 1 januari 2021, de datum van toepassing van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad (13), worden bijgewerkt in het licht van de in die verordening vermelde nieuwe bedragen.

(27)

Overeenkomstig Verordening (EU) 2020/2094 van de Raad (14) tot vaststelling van een herstelinstrument voor de Europese Unie en binnen de grenzen van de daarin toegewezen middelen moeten herstel- en veerkrachtmaatregelen in het kader van het Uniemechanisme worden uitgevoerd om de ongekende gevolgen van de door de COVID-19-pandemie veroorzaakte crisis aan te pakken. Zulke maatregelen moeten met name maatregelen omvatten om ervoor te zorgen dat de Unie beter voorbereid is en snel en doeltreffend kan reageren op ernstige noodsituaties, waaronder maatregelen zoals het aanleggen van voorraden van essentiële goederen en medische uitrusting en het verwerven van de nodige infrastructuur om snel te kunnen reageren. Dergelijke aanvullende middelen moeten worden gebruikt binnen de in Verordening (EU) 2020/2094 vastgestelde termijnen.

(28)

Om recht te doen aan het belang van de strijd tegen de klimaatverandering, in overeenstemming met de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs uit te voeren en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties te verwezenlijken, moeten de acties uit hoofde van Besluit nr. 1313/2013/EU bijdragen aan het bereiken van het algemene streefcijfer om ten minste 30 % van het totale bedrag van de Uniebegroting en het herstelinstrument voor de Europese Unie te besteden ter ondersteuning van klimaatdoelstellingen en aan de ambitie om in 2024 7,5 % en in 2026 en 2027 10 % van de begroting voor biodiversiteitsuitgaven te bestemmen, daarbij rekening houdend met de bestaande overlappingen tussen klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen.

(29)

Aangezien de inzet van rescEU-capaciteit voor responsoperaties in het kader van het Uniemechanisme een aanzienlijke Europese meerwaarde oplevert door ervoor te zorgen dat mensen in noodsituaties snel en doeltreffend worden geholpen, moeten aanvullende verplichtingen worden opgelegd om informatie te verstrekken aan Unieburgers en de media en om de zichtbaarheid van de Unie te vergroten. De nationale autoriteiten moeten voor specifieke interventies communicatieadvies van de Commissie krijgen om ervoor te zorgen dat er passende ruchtbaarheid wordt gegeven aan de rol van de Unie.

(30)

Rekening houdend met recente operationele ervaring moeten de ontwikkelingskosten van alle rescEU-capaciteit volledig uit de Uniebegroting worden gefinancierd om het Uniemechanisme verder te versterken en met name het proces van snelle uitvoering van rescEU te vereenvoudigen.

(31)

Om de lidstaten te helpen om ook buiten de Unie bijstand te verlenen, moet de Europese pool voor civiele bescherming verder worden versterkt door evenveel medefinanciering te verstrekken voor de operationele kosten van de toegezegde capaciteit, ongeacht of die binnen of buiten de Unie wordt ingezet.

(32)

Om de lidstaten op flexibele wijze te kunnen bijstaan met vervoer- en logistieke middelen, met name bij grootschalige rampen, moet het mogelijk zijn het vervoer binnen de Unie of vanuit derde landen naar de Unie van vracht, logistieke middelen en diensten die als rescEU-capaciteit worden ingezet, volledig uit de Uniebegroting te financieren.

(33)

Het Uniemechanisme moet ook vervoersbijstand verlenen die nodig is bij milieurampen op basis van de toepassing van het beginsel dat de vervuiler betaalt, onder de verantwoordelijkheid van de bevoegde nationale autoriteiten, overeenkomstig artikel 191, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en in overeenstemming met Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad (15).

(34)

Om de flexibiliteit te vergroten en ervoor te zorgen dat de begroting optimaal wordt uitgevoerd, moet in deze verordening worden bepaald dat indirect beheer als methode voor de begrotingsuitvoering wordt gebruikt indien dit gerechtvaardigd is door de aard en de inhoud van de betrokken actie.

(35)

Overeenkomstig artikel 193, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (16) (het “Financieel Reglement”) kan een subsidie worden toegekend voor een actie die reeds is begonnen, mits de aanvrager kan aantonen dat het noodzakelijk was met de actie te beginnen vóór de ondertekening van de subsidieovereenkomst. Vóór de datum van indiening van de subsidieaanvraag gemaakte kosten zijn evenwel, tenzij in naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke gevallen, niet subsidiabel. Om te voorkomen dat Uniesteun onderbroken wordt en de belangen van de Unie aldus mogelijk worden geschaad, moet het mogelijk zijn om, voor een beperkte periode aan het begin van het meerjarig financieel kader 2021-2027, en uitsluitend in naar behoren gemotiveerde gevallen, bij financieringsbesluit te voorzien dat kosten die zijn gemaakt met betrekking tot op grond van Besluit nr. 1313/2013/EU ondersteunde en reeds begonnen acties, subsidiabel worden geacht vanaf 1 januari 2021, zelfs indien zij zijn gemaakt vóór de indiening van de subsidieaanvraag.

(36)

Voor meer voorspelbaarheid en doeltreffendheid op lange termijn, moet de Commissie bij de uitvoering van Besluit nr. 1313/2013/EU jaarlijkse of meerjarige werkprogramma’s vaststellen met een indicatie van de geplande toewijzingen. Dit moet de Unie helpen de begrotingsuitvoering flexibeler te maken en bijgevolg haar preventie en paraatheidsacties op te voeren. Daarnaast moeten de geraamde toekomstige toewijzingen jaarlijks worden gepresenteerd en besproken in het comité dat de Commissie overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 bijstaat.

(37)

De Commissie brengt overeenkomstig het Financieel Reglement verslag uit over de uitvoering van de begroting van het Uniemechanisme.

(38)

De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 VWEU hebben vastgesteld, zijn van toepassing op Besluit nr. 1313/2013/EU. Die regels zijn neergelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen en indirecte uitvoering, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van de financiële actoren. De op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde regels omvatten ook een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting.

(39)

Preventie- en paraatheidsmaatregelen zijn essentieel om de veerkracht van de Unie te vergroten bij het aanpakken van door de natuur en de mens veroorzaakte rampen, maar het voorkomen, de timing en de omvang van rampen is vanwege hun aard onvoorspelbaar. Zoals blijkt uit de recente COVID-19-crisis, kunnen de financiële middelen die worden vereist om te zorgen voor een adequate respons, van jaar tot jaar aanzienlijk verschillen en moeten zij onmiddellijk beschikbaar zijn. Om het begrotingsbeginsel van voorspelbaarheid te verzoenen met de noodzaak om snel te reageren op nieuwe behoeften moet de financiële uitvoering van de werkprogramma’s dan ook worden aangepast. Bijgevolg is het passend de overdracht van ongebruikte kredieten toe te staan; dit moet worden beperkt tot het volgende jaar en zij mogen uitsluitend bestemd zijn voor responsacties, in aanvulling op de overdracht van kredieten die zijn toegestaan krachtens artikel 12, lid 4, van het Financieel Reglement.

(40)

Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (17) en de Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 (18), (Euratom, EG) nr. 2185/96 (19) en (EU) 2017/1939 (20) van de Raad moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door evenredige maatregelen, waaronder maatregelen betreffende de voorkoming, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden, inclusief fraude, de terugvordering van verloren gegane, onverschuldigd betaalde of onjuist bestede middelen en, in voorkomend geval, de oplegging van administratieve sancties. Meer bepaald heeft het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordeningen (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EU, Euratom) nr. 883/2013 de bevoegdheid om administratieve onderzoeken, waaronder controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onrechtmatige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Het Europees Openbaar Ministerie (EOM) is overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 bevoegd over te gaan tot onderzoek en vervolging van strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad als bepaald in Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (21). Personen of entiteiten die Uniemiddelen ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement volledig meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, de Rekenkamer en, ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking op grond van Verordening (EU) 2017/1939, het EOM, en ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van Uniemiddelen gelijkwaardige rechten verlenen. Daarom moeten overeenkomsten met derde landen en gebieden en met internationale organisaties, alsmede overeenkomsten of afspraken die voortvloeien uit de uitvoering van Besluit nr. 1313/2013/EU, bepalingen bevatten die de Commissie, de Rekenkamer, het EOM en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid verlenen om dergelijke audits, controles en verificaties ter plaatse uit te voeren, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden, en die ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van Uniemiddelen, gelijkwaardige rechten verlenen.

(41)

Derde landen die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EEA), kunnen aan Unieprogramma’s deelnemen in het kader van de samenwerking waarin wordt voorzien door de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (22), die bepaalt dat Unieprogramma’s worden uitgevoerd bij een op grond van die overeenkomst vastgesteld besluit. Derde landen kunnen ook deelnemen op grond van andere rechtsinstrumenten. In Besluit nr. 1313/2013/EU moet een specifieke bepaling worden opgenomen die derde landen verplicht om de verantwoordelijke ordonnateur, OLAF en de Europese Rekenkamer de nodige rechten en toegang te verlenen zodat zij hun bevoegdheden uitvoerig kunnen uitoefenen.

(42)

Tijdens de COVID-19-pandemie zijn er extra financiële kredieten beschikbaar gesteld om acties in het kader van het Uniemechanisme te financieren, teneinde over functionerende rescEU-capaciteit te beschikken en zodat het Uniemechanisme doeltreffend kon inspelen op de behoeften van de burgers van de Unie. Het is belangrijk om de Unie de nodige flexibiliteit te geven om doeltreffend op de onvoorspelbare aard van rampen te kunnen reageren en tegelijkertijd een zekere voorspelbaarheid te behouden bij de verwezenlijking van de in Besluit nr. 1313/2013/EU uiteengezette doelstellingen. Het is belangrijk om bij de verwezenlijking van die doelstellingen voor het nodige evenwicht te zorgen. Om de in bijlage I uiteengezette percentages bij te werken, overeenkomstig de prioriteiten van het Uniemechanisme, moet de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen, aan de Commissie worden gedelegeerd. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (23). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(43)

Besluit nr. 1313/2013/EU moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(44)

Om ervoor te zorgen dat de steun voor het betrokken beleidsgebied ononderbroken doorloopt en dat de uitvoering van start kan gaan vanaf het begin van het meerjarig financieel kader 2021-2027, moet deze verordening dringend in werking treden, en met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2021 van toepassing zijn,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit nr. 1313/2013/EU wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 1 worden de leden 2 en 3 vervangen door:

“2.   Het Uniemechanisme waarborgt in de eerste plaats de bescherming van mensen, maar ook die van het milieu en van eigendommen, waaronder cultureel erfgoed, tegen alle soorten door de natuur of de mens veroorzaakte rampen, waaronder de gevolgen van terreurdaden, technologische, stralings- en milieurampen, verontreiniging van de zee, hydrogeologische destabilisatie en acute noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid, die zich binnen of buiten de Unie voordoen. Met betrekking tot de gevolgen van terreurdaden of stralingsrampen is het toepassingsgebied van het Uniemechanisme beperkt tot paraatheids- en responsacties.

3.   Het Uniemechanisme bevordert de solidariteit tussen de lidstaten door middel van praktische samenwerking en coördinatie, zonder afbreuk te doen aan de primaire verantwoordelijkheid van de lidstaten om mensen, het milieu en eigendommen, waaronder cultureel erfgoed, op hun grondgebied tegen rampen te beschermen en hun systemen voor rampenbeheersing uit te rusten met voldoende capaciteit om adequaat en op een consistente manier te kunnen reageren op rampen die naar hun aard en omvang redelijkerwijs te verwachten zijn en waarop men zich redelijkerwijs kan voorbereiden en om deze rampen te voorkomen.”.

2)

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt punt c) vervangen door:

“c)

het bevorderen van een snelle en efficiënte respons bij rampen of dreigende rampen, onder meer door maatregelen te treffen om de onmiddellijke gevolgen van rampen te beperken, en het aanmoedigen van de lidstaten om bureaucratische obstakels uit de weg te ruimen;”;

b)

in lid 2 wordt punt b) vervangen door:

“b)

vooruitgang in het vergroten van de rampenparaatheid, die wordt afgemeten aan de omvang van de responscapaciteit die is opgenomen in de Europese pool voor civiele bescherming met betrekking tot de in artikel 11 bedoelde capaciteitsdoelen, het aantal modules dat in het gemeenschappelijk noodcommunicatie- en informatiesysteem (CECIS) is geregistreerd, en de omvang van de rescEU-capaciteit die is vastgesteld voor het verlenen van bijstand in overweldigende situaties;”.

3)

In artikel 4 wordt het volgende punt ingevoegd:

“4 bis.   “Uniedoelstellingen inzake rampbestendigheid”: niet-bindende doelstellingen die zijn vastgesteld op het gebied van civiele bescherming ter ondersteuning van preventie- en paraatheidsacties om de Unie en haar lidstaten beter in staat te stellen het hoofd te bieden aan de gevolgen van een ramp die in meerdere landen grensoverschrijdende gevolgen veroorzaakt of kan veroorzaken;”.

4)

In artikel 5 wordt lid 1 als volgt gewijzigd:

a)

punt c) wordt vervangen door:

“c)

opstellen en regelmatig actualiseren van een sectoroverschrijdend overzicht en een sectoroverschrijdende inventaris van de risico’s op door de natuur en door de mens veroorzaakte rampen, met inbegrip van rampen die in meerdere landen grensoverschrijdende gevolgen veroorzaken of kunnen veroorzaken, waarmee de Unie kan worden geconfronteerd, waarbij een coherente aanpak wordt gehanteerd voor alle verschillende beleidsterreinen die zich met rampenpreventie bezighouden of daarvoor relevant zijn, en terdege rekening wordt gehouden met de vermoedelijke gevolgen van de klimaatverandering;”;

b)

punt g) wordt vervangen door:

“g)

met inachtneming van de in artikel 6, lid 1, punt d), vastgestelde termijnen periodiek verslag uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad over de vorderingen met de uitvoering van artikel 6.”.

5)

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt c) wordt vervangen door:

“c)

doorgaan met het ontwikkelen en verfijnen van rampenrisicobeheersingsplanning op nationaal of passend subnationaal niveau, onder meer op het gebied van grensoverschrijdende samenwerking, rekening houdend met de in lid 5 bedoelde Uniedoelstellingen inzake rampbestendigheid, wanneer die vastgesteld zijn, en de risico’s die verbonden zijn aan rampen die in meerdere landen grensoverschrijdende gevolgen veroorzaken of kunnen veroorzaken;”;

ii)

punten d) en e) worden vervangen door:

“d)

een samenvatting van de relevante onderdelen van de in de punten a) en b) bedoelde beoordelingen aan de Commissie ter beschikking stellen waarin de nadruk wordt gelegd op de belangrijkste risico’s. Voor de belangrijkste risico’s met grensoverschrijdende gevolgen en de risico’s in verband met rampen die grensoverschrijdende gevolgen veroorzaken of kunnen veroorzaken, alsmede in voorkomend geval de weinig waarschijnlijke risico’s met ernstige gevolgen, beschrijven de lidstaten prioritaire preventie- en paraatheidsmaatregelen. De samenvatting wordt uiterlijk op 31 december 2020 en nadien om de drie jaar, en telkens wanneer er belangrijke veranderingen zijn, aan de Commissie verstrekt;

e)

op vrijwillige basis deelnemen aan collegiale toetsingen van de beoordeling van het risicobeheersingsvermogen;

f)

overeenkomstig internationale verbintenissen de verzameling op nationaal of passend subnationaal niveau van gegevens over rampenschade verbeteren met het oog op het opstellen van empirisch onderbouwde scenario’s als bedoeld in artikel 10, lid 1, en het in kaart brengen van lacunes in grensoverschrijdende rampenresponscapaciteiten.”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

“5.   De Commissie bepaalt en ontwikkelt in samenwerking met de lidstaten Uniedoelstellingen inzake rampbestendigheid op het gebied van civiele bescherming en stelt aanbevelingen vast om die te definiëren als niet-bindende gemeenschappelijke basis ter ondersteuning van preventie- en paraatheidsacties bij rampen die in meerdere landen grensoverschrijdende effecten hebben of kunnen hebben. Die doelstellingen zijn gebaseerd op huidige en toekomstgerichte scenario’s, met inbegrip van de gevolgen van de klimaatverandering voor de risico’s op rampen, gegevens over gebeurtenissen in het verleden en sectoroverschrijdende effectbeoordelingen met bijzondere aandacht voor kwetsbare groepen. Bij het formuleren van Uniedoelstellingen inzake rampbestendigheid houdt de Commissie rekening met terugkerende rampen die lidstaten treffen en stelt zij voor dat de lidstaten specifieke maatregelen nemen, waaronder maatregelen die moeten worden uitgevoerd met gebruikmaking van Uniemiddelen, om de bestendigheid tegen dergelijke rampen te vergroten.”.

6)

De artikelen 7 en 8 worden vervangen door:

“Artikel 7

Coördinatiecentrum voor respons in noodsituaties

1.   Hierbij wordt er een Coördinatiecentrum voor respons in noodsituaties (Emergency Response Coordination Centre — ERCC) opgericht. De capaciteit van het ERCC is voldoende om 24 uur per dag, zeven dagen per week, operationeel te zijn en het ERCC staat ten dienste van de lidstaten en de Commissie ter verwezenlijking van de doelstellingen van het Uniemechanisme.

Het ERCC staat met name in voor de realtime coördinatie, monitoring en ondersteuning van de respons op noodsituaties op het niveau van de Unie. Het ERCC werkt nauw samen met de nationale civielebeschermingsautoriteiten en de relevante organen van de Unie om een sectoroverschrijdende aanpak van rampenbeheersing te bevorderen.

2.   Het ERCC heeft toegang tot operationele en analytische capaciteit en capaciteit op het gebied van monitoring, informatiebeheer en communicatie voor een breed scala van noodsituaties binnen en buiten de Unie.

Artikel 8

Algemene paraatheidsacties van de Commissie

1.   De Commissie voert de volgende acties uit in verband met paraatheid:

a)

beheren van het ERCC;

b)

beheren van een CECIS, dat het ERCC en de contactpunten van de lidstaten in staat stelt om met elkaar te communiceren en informatie uit te wisselen;

c)

samenwerken met de lidstaten:

i)

om transnationale detectie- en vroegtijdigewaarschuwingssystemen van Uniebelang te ontwikkelen teneinde de onmiddellijke gevolgen van rampen te verlichten;

ii)

om de bestaande transnationale detectie- en vroegtijdigewaarschuwingssystemen beter te integreren op basis van een multirisicoaanpak en teneinde de doorlooptijd om op rampen te reageren, tot een minimum te beperken;

iii)

om het situationeel bewustzijn en het analysevermogen te onderhouden en verder te ontwikkelen;

iv)

om op basis van wetenschappelijke kennis advies te verstrekken over rampen en in voorkomend geval over de gevolgen van de klimaatverandering en deze te monitoren;

v)

om wetenschappelijke informatie in operationele informatie om te zetten;

vi)

om Europese wetenschappelijke partnerschappen op het gebied van door de natuur en de mens veroorzaakte risico’s op te zetten, te onderhouden en te ontwikkelen, die op hun beurt de koppeling van nationale vroegtijdigewaarschuwingssystemen en alarmeringssystemen en de koppeling tussen die systemen en het ERCC en het CECIS moeten bevorderen;

vii)

om de inspanningen van de lidstaten en gemachtigde internationale organisaties te ondersteunen met wetenschappelijke kennis, innovatieve technologieën en deskundigheid wanneer die lidstaten en organisaties hun vroegtijdigewaarschuwingssystemen verder ontwikkelen, onder meer via het in artikel 13 bedoelde Uniekennisnetwerk op het gebied van civiele bescherming;

d)

ontwikkelen en beheren van de noodzakelijke capaciteit om teams van deskundigen te kunnen mobiliseren en uit te zenden voor het:

i)

vaststellen van de behoeften waaraan door het Uniemechanisme kan worden tegemoetgekomen in de lidstaat die of het derde land dat om bijstand verzoekt;

ii)

waar nodig helpen met het ter plaatse coördineren van bijstand bij rampenrespons en onderhouden van contacten met de bevoegde instanties van de lidstaat die of het derde land dat om bijstand verzoekt, en

iii)

ondersteunen van de lidstaat die of het derde land dat om bijstand verzoekt met expertise op het gebied van preventie-, paraatheids- of responsacties;

e)

ontwikkelen en handhaven van de capaciteit voor het verstrekken van logistieke ondersteuning aan de in punt d) bedoelde deskundigenteams;

f)

ontwikkelen en handhaven van een netwerk van opgeleide deskundigen van de lidstaten die op korte termijn beschikbaar kunnen zijn om het ERCC bij te staan bij het monitoren van informatie en het faciliteren van coördinatie;

g)

faciliteren van de coördinatie van het vooraf positioneren door de lidstaten van rampenresponscapaciteit binnen de Unie;

h)

ondersteunen van inspanningen ter verbetering van de interoperabiliteit van de modules en andere responscapaciteit, rekening houdend met de beste praktijken op het niveau van de lidstaten en op internationaal niveau;

i)

binnen zijn bevoegdheidsgebied, de noodzakelijke maatregelen nemen ter facilitering van gastlandondersteuning, onder meer door het ontwikkelen en bijwerken, samen met de lidstaten, van richtsnoeren voor gastlandondersteuning op grond van praktijkervaring;

j)

ondersteunen van het opzetten van vrijwillige, op vooraf bepaalde criteria gebaseerde programma’s voor collegiale toetsing van de paraatheidstrategieën van de lidstaten, waarmee aanbevelingen kunnen worden geformuleerd om de paraatheid van de Unie te verbeteren;

k)

in nauw overleg met de lidstaten uitvoeren van extra ondersteunende en aanvullende paraatheidacties teneinde de in artikel 3, lid 1, punt b), genoemde doelstelling te verwezenlijken, en

l)

de lidstaten op hun verzoek ondersteunen bij rampen die zich op hun grondgebied voordoen, door te voorzien in de mogelijkheid om Europese wetenschappelijke partnerschappen in te schakelen voor gerichte wetenschappelijke analyses. De daaruit resulterende analyses kunnen via het Cecis worden gedeeld, met instemming van de getroffen lidstaten.

2.   Op verzoek van een lidstaat, een derde land, de Verenigde Naties of een VN-organisatie kan de Commissie een deskundigenteam ter plaatse inzetten om advies te verstrekken over paraatheidsmaatregelen.”.

7)

Aan artikel 9 wordt het volgende lid toegevoegd:

“10.   Wanneer nooddiensten worden verleend door Galileo, Copernicus, Govsatcom of andere onderdelen van het bij Verordening (EU) 2021/696 van het Europees Parlement en de Raad (*1) vastgestelde ruimtevaartprogramma, kan elke lidstaat besluiten daarvan gebruik te maken.

Indien een lidstaat besluit gebruik te maken van de in de eerste alinea bedoelde nooddiensten van Galileo, moet hij bepalen welke nationale instanties worden gemachtigd om gebruik te maken van die alarmdiensten en de Commissie daarvan in kennis stellen.

(*1)  Verordening (EU) 2021/696 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van het ruimtevaartprogramma van de Unie en het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 912/2010, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 69).”."

8)

Artikel 10 wordt vervangen door:

“Artikel 10

Opstellen van scenario’s en rampenbeheersplanning

1.   De Commissie en de lidstaten werken samen aan het verbeteren van de sectoroverschrijdende rampenrisicobeheersplanning op Unieniveau ten aanzien van zowel door de natuur als door de mens veroorzaakte rampen die in meerdere landen grensoverschrijdende effecten veroorzaken of kunnen veroorzaken, waaronder de negatieve gevolgen van klimaatverandering. Die planning omvat het opstellen van scenario’s op Unieniveau voor preventie van, paraatheid voor en respons op rampen, rekening houdend met de werkzaamheden die zijn verricht met betrekking tot de in artikel 6, lid 5, genoemde Uniedoelstellingen inzake rampbestendigheid, en de werkzaamheden van het in artikel 13 genoemde Uniekennisnetwerk op het gebied van civiele bescherming, en op basis van:

i)

de in artikel 6, lid 1, punt a), bedoelde risicobeoordelingen;

ii)

het in artikel 5, lid 1, punt c), bedoelde risico-overzicht;

iii)

de in artikel 6, lid 1, punt b), bedoelde beoordeling door de lidstaten van hun risicobeheersingsvermogen;

iv)

de in artikel 6, lid 1, punt f), bedoelde beschikbare gegevens over rampenschade;

v)

de vrijwillige uitwisseling van bestaande informatie over rampenrisicobeheersplanning op nationaal of passend subnationaal niveau;

vi)

het in kaart brengen van de beschikbare middelen, en

vii)

het ontwikkelen van plannen voor de inzet van de responscapaciteit.

2.   De Commissie en de lidstaten bepalen en bevorderen de synergieën tussen de bijstand op het gebied van civiele bescherming en financiële middelen voor humanitaire hulp die door de Unie en de lidstaten worden verstrekt bij het plannen van responsoperaties in geval van humanitaire crises buiten de Unie.”.

9)

In artikel 11 wordt lid 2 vervangen door:

“2.

Op basis van de vastgestelde risico’s, de algehele capaciteit en tekorten en eventuele bestaande scenario’s als bedoeld in artikel 10, lid 1, bepaalt en preciseert de Commissie bij uitvoeringshandelingen de soorten en de hoeveelheid cruciale responscapaciteit die nodig is voor de Europese pool voor civiele bescherming (“capaciteitsdoelen”). Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 33, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

De Commissie monitort in samenwerking met de lidstaten de vorderingen bij de verwezenlijking van de capaciteitsdoelen die zijn uiteengezet in de in de eerste alinea bedoelde uitvoeringshandelingen, en brengt potentieel belangrijke responscapaciteitstekorten in de Europese pool voor civiele bescherming in kaart. Indien dergelijke tekorten zijn vastgesteld, gaat de Commissie na of de lidstaten de noodzakelijke capaciteit elders dan in de Europese pool voor civiele bescherming kunnen vinden. De Commissie moedigt de lidstaten aan belangrijke responscapaciteittekorten in de Europese pool voor civiele bescherming aan te pakken. Zij kan de lidstaten hiervoor ondersteunen overeenkomstig artikel 20 en artikel 21, lid 1, punt i), en artikel 21, lid 2.”.

10)

In artikel 12 worden de leden 2 en 3 vervangen door:

“2.   De Commissie bepaalt bij uitvoeringshandelingen de capaciteit waaruit rescEU wordt samengesteld, onder meer op basis van eventuele bestaande scenario’s als bedoeld in artikel 10, lid 1, rekening houdend met vastgestelde en nieuwe risico’s en de algehele capaciteit en tekorten op Unieniveau, met name op het gebied van de bestrijding van bosbranden vanuit de lucht, chemische, biologische, radiologische en nucleaire incidenten, medische noodrespons, alsook vervoer en logistiek. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 33, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. De Commissie werkt de informatie over het soort en de hoeveelheid van de rescEU-capaciteiten regelmatig bij en stelt deze informatie rechtstreeks ter beschikking van het Europees Parlement en de Raad.

3.   De rescEU-capaciteit wordt door de lidstaten aangekocht, gehuurd, geleaset of anderszins gecontracteerd.

3 bis.   rescEU-capaciteit, zoals gedefinieerd door middel van uitvoeringshandelingen die worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 33, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure, kan door de Commissie worden gehuurd, geleaset of anderszins gecontracteerd voor zover dit nodig is om de leemten op het gebied van vervoer en logistiek op te vullen.

3 ter.   In naar behoren gemotiveerde dringende gevallen kan de Commissie capaciteit aankopen, huren, leasen of anderszins contracteren door middel van uitvoeringshandelingen die worden vastgesteld volgens de in artikel 33, lid 3, bedoelde spoedprocedure. Die uitvoeringshandelingen:

i)

leggen het noodzakelijke soort en de noodzakelijke hoeveelheid materiële middelen vast, evenals indien nodig de ondersteunende diensten die reeds als rescEU-capaciteit zijn gedefinieerd, en/of

ii)

definiëren aanvullende materiële middelen en indien nodig ondersteunende diensten als rescEU-capaciteit en leggen het noodzakelijke soort en de noodzakelijke hoeveelheid van die capaciteit vast.

3 quater.   De financiële regels van de Unie zijn van toepassing wanneer rescEU-capaciteit door de Commissie wordt aangekocht, gehuurd, geleaset of anderszins gecontracteerd. Wanneer rescEU-capaciteit door de lidstaten wordt aangekocht, gehuurd, geleaset of anderszins gecontracteerd, kan de Commissie de lidstaten directe subsidies toekennen zonder een oproep tot het indienen van voorstellen. De Commissie en lidstaten die dat wensen, kunnen deelnemen aan een gezamenlijke aanbestedingsprocedure die overeenkomstig artikel 165 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (*2) (het “Financieel Reglement”) wordt uitgevoerd, met het oog op de aankoop van rescEU-capaciteit.

RescEU-capaciteit wordt ondergebracht bij de lidstaten die deze capaciteit aankopen, huren, leasen of anderszins contracteren.

(*2)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).”."

11)

Artikel 13 wordt vervangen door:

“Artikel 13

Uniekennisnetwerk op het gebied van civiele bescherming

1.   De Commissie richt een Uniekennisnetwerk op het gebied van civiele bescherming op (“het netwerk”) om voor het Uniemechanisme relevante kennis en informatie te bundelen, te verwerken en te verspreiden, op basis van een multirisicobenadering en met een beroep op relevante actoren op het gebied van civiele bescherming en rampenbeheersing, expertisecentra, universiteiten en onderzoekers.

De Commissie houdt via het netwerk terdege rekening met de deskundigheid die beschikbaar is in de lidstaten, op Unieniveau, op het niveau van andere internationale organisaties en entiteiten, op het niveau van derde landen en op het niveau van organisaties die ter plaatse actief zijn.

De Commissie en de lidstaten bevorderen een genderevenwichtige deelname aan de oprichting en werking van het netwerk.

De Commissie ondersteunt via het netwerk de coherentie van plannings- en besluitvormingsprocessen door de voortdurende uitwisseling van kennis en informatie tussen alle activiteitsgebieden in het kader van het Uniemechanisme te faciliteren.

Daartoe zorgt de Commissie via het netwerk onder meer voor:

a)

het opzetten en beheren van een opleidings- en oefenprogramma voor het personeel voor civiele bescherming en rampenbeheer inzake preventie van, paraatheid voor en respons op rampen. Dit programma is gericht op en bevordert de uitwisseling van beste praktijken op het gebied van civiele bescherming en rampenbeheer, ook met betrekking tot rampen die het gevolg zijn van de klimaatverandering, en omvat gezamenlijke cursussen en een systeem voor de uitwisseling van deskundigheid op het gebied van rampenbeheer, inclusief uitwisselingen van professionals en ervaren vrijwilligers, en voor de detachering van deskundigen uit de lidstaten.

Het opleidings- en oefenprogramma heeft als doel de coördinatie, compatibiliteit en complementariteit van de in de artikelen 9, 11 en 12 bedoelde capaciteit alsmede de bekwaamheid van de in artikel 8, lid 1, onder d) en f), bedoelde deskundigen te vergroten;

b)

het opzetten en beheren van een programma voor het trekken van lessen uit de in het kader van het Uniemechanisme ondernomen acties op het gebied van civiele bescherming, waarbij aandacht wordt besteed aan aspecten uit de gehele rampenbeheersingscyclus teneinde een brede basis te leggen voor de leerprocessen en de kennisontwikkeling. Dit programma behelst onder meer:

i)

het monitoren, analyseren en evalueren van alle relevante acties op het gebied van civiele bescherming binnen het Uniemechanisme;

ii)

het bevorderen van de toepassing van de geleerde lessen om een op ervaring gebaseerd fundament te leggen voor het ontwikkelen van activiteiten in het kader van de rampenbeheersingscyclus, en

iii)

het ontwikkelen van methoden en hulpmiddelen voor het verzamelen, analyseren, bevorderen en toepassen van geleerde lessen.

Dat programma omvat ook, indien van toepassing, uit interventies buiten de Unie geleerde lessen met betrekking tot het benutten van verbanden en synergieën tussen in het kader van het Uniemechanisme verstrekte bijstand en humanitaire respons;

c)

het stimuleren van onderzoek en innovatie en het aanmoedigen van de invoering en toepassing van relevante nieuwe benaderingen of technologieën ten behoeve van het Uniemechanisme;

d)

het opzetten en onderhouden van een ten dienste van het kennisnetwerk staand onlineplatform, met als doel de uitvoering van de verschillende in de punten a), b) en c) genoemde taken te ondersteunen en te vergemakkelijken.

2.   Bij de uitvoering van de in lid 1 genoemde taken houdt de Commissie in het bijzonder rekening met de behoeften en belangen van lidstaten die met soortgelijke rampen worden geconfronteerd, alsook met de noodzaak om de bescherming van de biodiversiteit en het cultureel erfgoed te versterken.

3.   De Commissie versterkt de samenwerking inzake opleiding en bevordert de uitwisseling van kennis en ervaring tussen het netwerk en internationale organisaties en derde landen, met name om bij te dragen tot het nakomen van internationale afspraken, in het bijzonder de afspraken in de context van het kader van Sendai voor rampenrisicovermindering 2015-2030.”.

12)

In artikel 14, lid 1, wordt de eerste alinea vervangen door:

“1.   Wanneer binnen de Unie een ramp plaatsvindt of dreigt plaats te vinden met meerlandige grensoverschrijdende of mogelijk grensoverschrijdende effecten of met gevolgen of mogelijke gevolgen voor andere lidstaten, stelt de lidstaat waar de ramp plaatsvindt of dreigt plaats te vinden de lidstaten die mogelijk door de ramp worden getroffen daarvan onverwijld in kennis, evenals, wanneer de gevolgen aanzienlijk kunnen zijn, de Commissie.”.

13)

In artikel 15, lid 3, wordt punt b) vervangen door:

“b)

het in samenwerking met de getroffen lidstaat verzamelen en analyseren van gevalideerde informatie over de situatie om gemeenschappelijke kennis omtrent de situatie en de respons op de situatie te genereren, en het rechtstreeks doorgeven van die informatie aan de lidstaten;”.

14)

In artikel 17 worden de leden 1 en 2 vervangen door:

“1.   De Commissie kan een deskundigenteam selecteren, aanwijzen en uitzenden dat is samengesteld uit deskundigen die zijn geleverd door de lidstaten:

a)

naar aanleiding van een verzoek om een preventie-expertise overeenkomstig artikel 5, lid 2;

b)

naar aanleiding van een verzoek om een paraatheidsexpertise overeenkomstig artikel 8, lid 2;

c)

in geval van een ramp binnen de Unie als bedoeld in artikel 15, lid 5;

d)

in geval van een ramp buiten de Unie als bedoeld in artikel 16, lid 3;

Ter ondersteuning van dit team en ter facilitering van de contacten met het ERCC kunnen deskundigen van de Commissie en andere diensten van de Unie aan het team worden toegevoegd. Deskundigen van VN-agentschappen of andere internationale organisaties kunnen aan het team worden toegevoegd om de samenwerking te versterken en gezamenlijke beoordelingen te faciliteren.

Waar dit nodig is voor operationele doeltreffendheid kan de Commissie in nauw overleg met de lidstaten de betrokkenheid van extra deskundigen, door hun inzet en technische en wetenschappelijke ondersteuning faciliteren en een beroep doen op gespecialiseerde wetenschappelijke en sectorale expertise en medische noodexpertise.

2.   De procedure voor de selectie en benoeming van deskundigen verloopt als volgt:

a)

de lidstaten wijzen deskundigen aan die onder hun verantwoordelijkheid vallen en die kunnen worden ingezet als lid van deskundigenteams;

b)

de Commissie selecteert de deskundigen voor deze teams en de teamleiders op basis van hun kwalificaties en ervaring, waaronder de opleiding die zij in het kader van het Uniemechanisme hebben gevolgd en ervaring met eerdere missies in het kader van het Uniemechanisme en ander internationaal hulpverleningswerk; de selectie wordt tevens gebaseerd op andere criteria, zoals talenkennis, om ervoor te zorgen dat de teams als geheel beschikken over de vaardigheden die nodig zijn voor een specifieke situatie;

c)

de Commissie wijst de deskundigen en teamleiders voor de missie aan in overeenstemming met de lidstaat waardoor zij zijn voorgedragen.

De Commissie stelt de lidstaten in kennis van aanvullende gespecialiseerde steun die overeenkomstig lid 1 wordt verleend.”.

15)

Artikel 18 wordt vervangen door:

“Artikel 18

Vervoer en uitrusting

1.   Bij een ramp binnen of buiten de Unie kan de Commissie de lidstaten ondersteunen bij het verkrijgen van toegang tot uitrusting en vervoer- en logistieke middelen door:

a)

het verstrekken en uitwisselen van informatie over uitrusting en vervoer- en logistieke middelen die door de lidstaten beschikbaar kunnen worden gesteld, teneinde de bundeling van deze uitrusting en vervoer- en logistieke middelen te vergemakkelijken;

b)

het ontwikkelen van cartografisch materiaal voor de snelle inzet en mobilisatie van middelen, in het bijzonder rekening houdend met de specifieke kenmerken van grensoverschrijdende regio’s met het oog op grensoverschrijdende risico’s in meerdere landen;

c)

het bijstaan van de lidstaten bij het bepalen welke vervoer- en logistieke middelen uit andere bronnen, waaronder de commerciële markt, kunnen worden verkregen, en het bevorderen van de toegang tot deze middelen, of

d)

het bijstaan van de lidstaten bij het bepalen welke uitrusting uit andere bronnen, waaronder de commerciële markt, kan worden verkregen.

2.   De Commissie kan de door de lidstaten verstrekte vervoer- en logistieke middelen aanvullen door aanvullende middelen ter beschikking te stellen die nodig zijn voor een snelle respons bij rampen.

3.   De door een lidstaat of derde land gevraagde vervoer- en logistieke middelen mogen enkel de vervoer- en logistieke middelen omvatten die nodig zijn om op rampen te reageren met hulpgoederen of uitrusting die door de verzoekende lidstaat of het verzoekende derde land in een derde land zijn aangekocht.”.

16)

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende lid wordt ingevoegd:

“1 bis.   De financiële middelen voor de uitvoering van het Uniemechanisme voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027 bedragen 1 263 000 000 EUR in lopende prijzen.”;

b)

lid 2 wordt vervangen door:

“2.   Kredieten die het gevolg zijn van vergoedingen die door begunstigden voor responsacties bij rampen zijn betaald, worden beschouwd als bestemmingsontvangsten in de zin van artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement.”;

c)

lid 3 wordt vervangen door:

“3.   De in de leden 1 en 1 bis van dit artikel en in artikel 19 bis bedoelde financiële middelen zijn ook bestemd voor uitgaven voor voorbereidings-, monitoring-, controle-, audit- en evaluatieactiviteiten die noodzakelijk zijn voor het beheer van het Uniemechanisme en het verwezenlijken van de doelstellingen ervan.

Deze uitgaven kunnen met name betrekking hebben op studies, bijeenkomsten van deskundigen en voorlichtings- en communicatieactiviteiten, waaronder de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover deze verband houden met de algemene doelstellingen van het Uniemechanisme, alsook uitgaven in verband met IT-netwerken voor het verwerken en uitwisselen van informatie (inclusief de koppeling ervan aan bestaande of toekomstige systemen die zijn of worden opgezet voor het bevorderen van sectoroverschrijdende gegevensuitwisseling en daarmee verband houdende apparatuur), en alle andere uitgaven voor technische en administratieve bijstand die de Commissie voor het beheer van het programma moet doen.”;

d)

lid 4 wordt vervangen door:

“4.   De in lid 1 bis van dit artikel bedoelde financiële middelen en het in artikel 19 bis, lid 1, bedoelde bedrag worden toegewezen voor de periode 2021-2027 conform de in bijlage I opgenomen percentages en beginselen.”;

e)

lid 5 wordt vervangen door:

“5.   De Commissie evalueert de in bijlage I opgenomen uitsplitsing in het licht van de resultaten van de in artikel 34, lid 3, bedoelde beoordeling.”;

f)

lid 6 wordt vervangen door:

“6.   Indien dit nodig is voor rampenrespons op grond van dwingende urgentie, of indien er zich onverwachte gebeurtenissen voordoen die van invloed zijn op de uitvoering van de begroting of de vaststelling van rescEU-capaciteit, is de Commissie bevoegd om conform artikel 30 gedelegeerde handelingen vast te stellen met als doel bijlage I, binnen de grenzen van de beschikbare begrotingsmiddelen en in overeenstemming met de in artikel 31 vastgestelde procedure, te wijzigen.”.

17)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 19 bis

Middelen van het herstelinstrument voor de Europese Unie

1.   De in artikel 1, lid 2, punten d) en e), van Verordening (EU) 2020/2094 van de Raad (*3) bedoelde maatregelen worden in het kader van dit besluit uitgevoerd door middel van het in artikel 2, lid 2, punt a), iii), van die verordening in prijzen van 2018 genoemde bedrag van maximaal 2 056 480 000 EUR in lopende prijzen, onder voorbehoud van artikel 3, leden 3, 4, 7 en 9, van die verordening.

2.   Het in lid 1 van dit artikel bedoelde bedrag wordt beschouwd als externe bestemmingsontvangsten zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, van Verordening (EU) 2020/2094.

3.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde maatregelen komen in aanmerking voor financiële bijstand overeenkomstig de in dit besluit vastgestelde voorwaarden en worden uitgevoerd met volledige inachtneming van de doelstellingen van Verordening (EU) 2020/2094.

4.   Onverminderd de in dit besluit vastgestelde subsidiabiliteitsvoorwaarden voor acties ten gunste van derde landen kan de in dit artikel bedoelde financiële bijstand alleen aan een derde land worden verleend indien die bijstand wordt uitgevoerd met volledige inachtneming van de doelstellingen van Verordening (EU) 2020/2094, ongeacht of dat derde land al dan niet deelneemt aan het Uniemechanisme.

(*3)  Verordening (EU) 2020/2094 van de Raad van 14 december 2020 tot vaststelling van een herstelinstrument voor de Europese Unie ter ondersteuning van het herstel van de COVID-19-crisis (PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 23).”."

18)

Artikel 20 bis wordt vervangen door:

“Artikel 20 bis

Zichtbaarheid en prijzen

1.   De ontvangers van Uniefinanciering en de begunstigden van de verleende bijstand erkennen de oorsprong van deze fondsen en geven zichtbaarheid aan de Uniefinanciering, met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten, door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, doelgericht en op samenhangende, doeltreffende en evenredige wijze te informeren.

Elke vorm van financiering of bijstand die uit hoofde van dit besluit wordt verstrekt, moet de nodige zichtbaarheid krijgen overeenkomstig de specifieke richtsnoeren die de Commissie voor specifieke interventies heeft vastgesteld. De lidstaten zorgen er met name voor dat bij de openbare communicatie over acties die in het kader van het Uniemechanisme worden gefinancierd:

a)

passende verwijzingen naar het Uniemechanisme aanwezig zijn;

b)

visuele profilering aanwezig is met betrekking tot de capaciteit die door het Uniemechanisme is gefinancierd of medegefinancierd;

c)

bij de uitvoering van de acties het logo van de Unie zichtbaar is;

d)

nationale media en belanghebbenden proactief worden ingelicht over de details van de Uniesteun, en dat hierover ook via de eigen kanalen wordt gecommuniceerd, en

e)

de communicatieacties van de Commissie over de acties worden ondersteund.

Wanneer rescEU-capaciteit wordt gebruikt voor in artikel 12, lid 5, bedoelde nationale doeleinden, erkennen de lidstaten de oorsprong van die capaciteit en geven zij zichtbaarheid aan de financiering van de Unie die is gebruikt om die capaciteit aan te kopen, op dezelfde wijze als bedoeld in de eerste alinea van dit lid.

2.   De Commissie voert informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot dit besluit, de uit hoofde van dit besluit genomen acties en de behaalde resultaten, en ondersteunt de lidstaten bij hun communicatieacties. De Commissie verricht informatie- en communicatieacties in verband met dit besluit en de acties en de resultaten ervan, en ondersteunt de lidstaten in hun communicatieacties. De aan dit besluit toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover die prioriteiten verband houden met de in artikel 3, lid 1, bedoelde doelstellingen.

3.   De Commissie reikt medailles uit om langdurige inzet voor en buitengewone bijdragen aan het Uniemechanisme te erkennen en te eren.”.

19)

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt punt g) vervangen door:

“g)

ontwikkelen van planning op het gebied van rampenrisicobeheer , als bedoeld in artikel 10;”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

“3.   De financiële bijstand voor de in lid 1, punt j), bedoelde actie dekt alle kosten die noodzakelijk zijn om de beschikbaarheid en inzetbaarheid van rescEU-capaciteit in het kader van het Uniemechanisme te garanderen overeenkomstig de tweede alinea van dit lid. De categorieën van voor financiële bijstand in aanmerking komende kosten die noodzakelijk zijn om de beschikbaarheid en inzetbaarheid van rescEU-capaciteit te garanderen, zijn opgenomen in bijlage I bis.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 30 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage I bis wat betreft de categorieën van voor financiële bijstand in aanmerking komende kosten.

3 bis.   De in dit artikel bedoelde financiële bijstand kan worden uitgevoerd middels meerjarige werkprogramma’s. Voor acties die langer dan één jaar duren, kunnen de begrotingsvastleggingen over jaarlijkse tranches worden verdeeld.”;

c)

lid 4 wordt geschrapt.

20)

In artikel 22 wordt punt b) vervangen door:

“b)

in geval van een ramp, ondersteuning van lidstaten bij het verkrijgen van toegang tot uitrusting en vervoer- en logistieke middelen, zoals omschreven in artikel 23, en”.

21)

Artikel 23 wordt vervangen door:

“Artikel 23

Voor financiële bijstand in aanmerking komende acties in verband met uitrusting en operaties

1.   De volgende acties komen in aanmerking voor financiële bijstand voor het verschaffen van toegang tot uitrusting en vervoer- en logistieke middelen in het kader van het Uniemechanisme:

a)

het verstrekken en uitwisselen van informatie over uitrusting en over vervoer- en logistieke middelen die de lidstaten besluiten beschikbaar te stellen, om het bundelen van deze uitrusting en deze vervoer- en logistieke middelen te vergemakkelijken;

b)

het bijstaan van de lidstaten bij het bepalen welke vervoer- en logistieke middelen uit andere bronnen, waaronder de commerciële markt, kunnen worden verkregen, en het bevorderen van de toegang tot deze middelen;

c)

het bijstaan van de lidstaten bij het bepalen welke uitrusting uit andere bronnen, waaronder de commerciële markt, kan worden verkregen;

d)

het financieren van vervoer- en logistieke middelen die nodig zijn voor een snelle respons op rampen. Deze acties komen alleen in aanmerking voor financiële steun als aan de volgende criteria is voldaan:

i)

in het kader van het Uniemechanisme is een verzoek om bijstand gedaan, overeenkomstig de artikelen 15 en 16;

ii)

de aanvullende vervoer- en logistieke middelen zijn nodig voor een effectieve rampenrespons in het kader van het Uniemechanisme;

iii)

de bijstand is in overeenstemming met de door het ERCC vastgestelde behoeften en wordt geleverd overeenkomstig de aanbevelingen van het ERCC betreffende technische specificaties, kwaliteit, tijdstip en voorwaarden voor levering;

iv)

de bijstand is door het verzoekende land rechtstreeks of via de Verenigde Naties, VN-organisaties of andere bevoegde internationale organisaties aanvaard in het kader van het Uniemechanisme, en

v)

de bijstand vormt een aanvulling, in het geval van rampen in derde landen, op alle humanitaire hulpverlening van de Unie.

1 bis.   Het bedrag van financiële bijstand van de Unie voor het vervoer van capaciteit die niet vooraf is toegezegd aan de Europese pool voor civiele bescherming en die wordt ingezet in geval van een ramp of een dreigende ramp binnen of buiten de Unie, en voor alle overige vervoersondersteuning die noodzakelijk is om te reageren op een ramp, bedraagt ten hoogste 75 % van de totale voor financiële bijstand in aanmerking komende kosten.

2.   Het bedrag van financiële bijstand van de Unie voor capaciteit die vooraf is toegezegd aan de Europese pool voor civiele bescherming bedraagt ten hoogste 75 % van de kosten die voor de inzet van de capaciteit, met inbegrip van vervoer, noodzakelijk zijn bij een ramp of een dreigende ramp binnen of buiten de Unie.

4.   De financiële bijstand van de Unie voor vervoer- en logistieke middelen mag ten hoogste 100 % dekken van de in de punten a) tot en met d) bedoelde totale voor financiële bijstand in aanmerking komende kosten, wanneer dit noodzakelijk is om de bijstand van de lidstaten op een operationeel doeltreffende manier te bundelen en wanneer de kosten verband houden met een van de volgende zaken:

a)

de huur voor korte tijd van opslagcapaciteit om de bijstand van de lidstaten tijdelijk op te slaan teneinde het gecoördineerde vervoer ervan te faciliteren;

b)

het vervoer vanuit de lidstaat die de bijstand verstrekt, naar de lidstaat die het gecoördineerde vervoer ervan faciliteert;

c)

het herverpakken van de bijstand van de lidstaten om de beschikbare vervoerscapaciteit optimaal te benutten of aan specifieke operationele vereisten te voldoen, of

d)

het lokale vervoer, de doorvoer en de opslag van gebundelde bijstand met het oog op een gecoördineerde levering op de eindbestemming in het verzoekende land.

4 bis.   Indien rescEU-capaciteit overeenkomstig artikel 12, lid 5, voor nationale doeleinden wordt gebruikt, worden alle kosten, waaronder onderhouds- en herstelkosten, gedekt door de lidstaat die de capaciteit gebruikt.

4 ter.   In geval van inzet van rescEU-capaciteit in het kader van het Uniemechanisme dekt de financiële bijstand van de Unie 75 % van de operationele kosten.

In afwijking van de eerste alinea dekt de financiële bijstand van de Unie 100 % van de operationele kosten van de voor weinig waarschijnlijke rampen met ernstige gevolgen vereiste rescEU-capaciteit die wordt ingezet in het kader van het Uniemechanisme.

4 quater.   Voor in artikel 12, lid 10, bedoelde inzet buiten de Unie, dekt de financiële bijstand van de Unie 100 % van de operationele kosten.

4 quinquies.   Indien de in dit artikel bedoelde financiële bijstand van de Unie niet 100 % van de kosten dekt, wordt het resterende bedrag van de kosten gedragen door de verzoeker van de bijstand, tenzij anders overeengekomen met de bijstandverlenende lidstaat of de lidstaat waarbij de rescEU-capaciteit is ondergebracht.

4 sexies.   Voor de inzet van rescEU-capaciteit kan de financiële bijstand door de Unie 100 % van alle directe kosten dekken die noodzakelijk zijn voor het vervoer van goederen, logistieke middelen en diensten, binnen de Unie, en van de Unie naar derde landen.

5.   In het geval van bundeling van vervoersoperaties waarbij meerdere lidstaten zijn betrokken, kan een van hen bij het aanvragen van financiële steun van de Unie het voortouw nemen en om steun voor de gehele operatie verzoeken.

6.   Wanneer een lidstaat de Commissie verzoekt een contract te sluiten voor de levering van vervoersdiensten, verzoekt de Commissie om gedeeltelijke vergoeding van de kosten overeenkomstig de in de leden 1 bis, 2 en 4 vermelde financieringspercentages.

6 bis.   Onverminderd de leden 1 bis en 2 mag financiële steun van de Unie voor het vervoer van bijstand die noodzakelijk is bij milieurampen waar het beginsel geldt dat de vervuiler betaalt, ten hoogste 100 % dekken van de totale voor financiële bijstand in aanmerking komende kosten. Daarbij gelden de volgende voorwaarden:

a)

de financiële steun van de Unie voor het vervoer van de bijstand wordt aangevraagd door de getroffen of bijstandverlenende lidstaat op basis van een naar behoren gemotiveerde behoefteanalyse;

b)

de getroffen lidstaat of de bijstandverlenende lidstaat, afhankelijk van wat van toepassing is, onderneemt alle nodige stappen voor het aanvragen en verkrijgen van compensatie overeenkomstig alle toepasselijke internationale, uniale en nationale wetsbepalingen;

c)

nadat de getroffen lidstaat of de bijstandverlenende lidstaat, afhankelijk van wat van toepassing is, compensatie heeft verkregen van de vervuiler, vergoedt hij de Unie onmiddellijk.

In het geval van een milieuramp als bedoeld in de eerste alinea, die geen gevolgen heeft voor een lidstaat, worden de in de punten a), b) en c) bedoelde acties uitgevoerd door de bijstandverlenende lidstaat.

7.   De volgende kosten komen in aanmerking voor financiële bijstand van de Unie voor vervoer- en logistieke middelen in de zin van dit artikel: alle kosten die verband houden met de verplaatsing van de vervoer- en logistieke middelen, met inbegrip van de kosten van alle diensten, honoraria, logistieke en afhandelingskosten, brandstof en mogelijke verblijfskosten, alsmede andere indirecte kosten zoals belastingen, heffingen in het algemeen en doorvoerkosten.

8.   De vervoerskosten kunnen bestaan uit eenheidskosten, vaste bedragen of vaste percentages, bepaald volgens de categorie van de kosten.”.

22)

Artikel 25 wordt vervangen door:

“Artikel 25

Financieringsvormen en uitvoeringsprocedures

1.   De Commissie voert de financiële steun van de Unie uit overeenkomstig het Financieel Reglement.

2.   De Commissie voert de financiële steun van de Unie uit in direct beheer, in overeenstemming met het Financieel Reglement, of, indien dit gerechtvaardigd is op grond van de aard en de inhoud van de betrokken actie, in indirect beheer met de in artikel 62, lid 1, punt c), ii), iv), v) en vi), van het Financieel Reglement bedoelde organen.

3.   Financiële steun uit hoofde van dit besluit kan alle in het Financieel Reglement geregelde vormen aannemen, met name subsidies, aanbestedingen of bijdragen aan trustfondsen.

4.   Overeenkomstig artikel 193, lid 2, tweede alinea, punt a), van het Financieel Reglement, rekening houdend met de vertraagde inwerkingtreding van Verordening (EU) 2021/836 van het Europees Parlement en de Raad (*4) en teneinde te zorgen voor continuïteit, kunnen in naar behoren gemotiveerde, in het financieringsbesluit gespecificeerde gevallen, kosten die zijn gemaakt in verband met op grond van dit Besluit ondersteunde acties voor een beperkte periode subsidiabel worden geacht vanaf 1 januari 2021, zelfs indien zij waren gemaakt vóór de indiening van de subsidieaanvraag.

5.   Voor de uitvoering van dit besluit stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen jaarlijkse of meerjarige werkprogramma’s vast. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 33, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. De jaarlijkse of meerjarige werkprogramma’s bevatten de beoogde doelstellingen, de verwachte resultaten, de uitvoeringsmethode en het totale bedrag dat ermee is gemoeid. Ook bevatten zij een beschrijving van de te financieren acties, een indicatie van het bedrag dat aan elke actie wordt toegewezen en een indicatief tijdschema voor de uitvoering. Voor de in artikel 28, lid 2, bedoelde financiële bijstand bevatten de jaarlijkse of meerjarige werkprogramma’s een beschrijving van de acties die voor elk daarin bedoeld land zijn voorzien.

Voor acties in het kader van de in hoofdstuk IV vastgelegde rampenrespons, die niet op voorhand kunnen worden gepland, zijn geen jaarlijkse of meerjarige werkprogramma’s vereist.

6.   Met het oog op transparantie en voorspelbaarheid worden de uitvoering van de begroting en de geraamde toekomstige toewijzingen jaarlijks in het in artikel 33 bedoelde comité gepresenteerd en besproken. Het Europees Parlement wordt op de hoogte gehouden.

7.   In aanvulling op artikel 12, lid 4, van het Financieel Reglement worden de vastleggings- en betalingskredieten die aan het einde van het begrotingsjaar waarvoor zij in de jaarlijkse begroting waren opgenomen, niet zijn gebruikt, automatisch overgedragen en kunnen zij worden vastgelegd en betaald tot en met 31 december van het volgende jaar. De overgedragen vastleggingen worden uitsluitend gebruikt voor responsacties. De overgedragen vastleggingen zijn de eerste vastleggingen die worden gebruik in het volgende begrotingsjaar.

(*4)  Verordening (EU) 2021/836 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot wijziging van Besluit nr. 1313/2013/EU betreffende een Uniemechanisme voor civiele bescherming (PB L 185 van 26.5.2021, blz. 1).”."

23)

Artikel 27 wordt vervangen door:

“Artikel 27

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

Een derde land dat aan het Uniemechanisme deelneemt op grond van een besluit dat is vastgesteld uit hoofde van een internationale overeenkomst of op basis van enig ander rechtsinstrument, verleent aan de bevoegde ordonnateur, OLAF en de Rekenkamer de rechten en de toegang die zij nodig hebben om hun respectieve bevoegdheden ten volle te kunnen uitoefenen. In het geval van OLAF omvatten deze rechten het recht om onderzoeken, waaronder controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren, overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (*5).

(*5)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).”."

24)

Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt vervangen door:

“2.   De bevoegdheid om de in artikel 19, lid 6, en artikel 21, lid 3, tweede alinea, bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie verleend tot en met 31 december 2027.”;

b)

lid 3 wordt geschrapt;

c)

lid 4 wordt vervangen door:

“4.   De in artikel 19, lid 6, en artikel 21, lid 3, tweede alinea, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking van het besluit in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.”;

d)

lid 7 wordt vervangen door:

“7.   Een overeenkomstig artikel 19, lid 6, of artikel 21, lid 3, tweede alinea, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.”.

25)

In artikel 32, lid 1, wordt punt i) vervangen door:

“i)

de organisatie van de steun voor vervoer- en logistieke middelen, zoals voorzien in de artikelen 18 en 23;”.

26)

Aan artikel 33 wordt het volgende lid toegevoegd:

“3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 daarvan, van toepassing.”.

27)

In artikel 34 worden de leden 2 en 3 vervangen door:

“2.   Om de twee jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de operaties en de vooruitgang die is geboekt in verband met artikel 6, lid 5, en de artikelen 11 en 12. Dit verslag bevat informatie over de vorderingen met de verwezenlijking van de Uniedoelstellingen inzake rampbestendigheid, de capaciteitsdoelen en de resterende tekorten bedoeld in artikel 11, lid 2, rekening houdend met het opzetten van rescEU-capaciteit overeenkomstig artikel 12. Het verslag biedt ook een overzicht van de budgettaire en kostenontwikkelingen in verband met responscapaciteit, en een beoordeling van de noodzaak om deze capaciteit verder te ontwikkelen.

3.   Uiterlijk op 31 december 2023 en vervolgens om de vijf jaar evalueert de Commissie de toepassing van dit besluit en doet zij het Europees Parlement en de Raad een mededeling toekomen over de doeltreffendheid, de kosteneffectiviteit en de voortgezette uitvoering van dit besluit, met name wat betreft artikel 6, lid 4, rescEU-capaciteit en de mate van coördinatie en synergieën met andere beleidsmaatregelen, programma’s en fondsen van de Unie, inclusief in medische noodsituaties. Die mededeling gaat, waar passend, vergezeld van voorstellen tot wijzigingen van dit besluit.”.

28)

Bijlage I bij Besluit nr. 1313/2013/EU wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij deze verordening.

29)

De titel van bijlage I bis wordt vervangen door:

Categorieën van voor financiële bijstand in aanmerking komende kosten als bedoeld artikel 21, lid 3”.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 mei 2021.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D.M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

A.P. ZACARIAS


(1)  PB C 385 van 13.11.2020, blz. 1.

(2)  PB C 10 van 11.1.2021, blz. 66.

(3)  PB C 440 van 18.12.2020, blz. 150.

(4)  Standpunt van het Europees Parlement van 27 april 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 10 mei 2021.

(5)  Besluit nr. 1313/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende een Uniemechanisme voor civiele bescherming (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 924).

(6)  Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.

(7)  PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.

(8)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(9)  Verordening (EU) 2021/522 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van een programma voor de actie van de Unie op het terrein van gezondheid (“EU4Health-programma”) voor de periode 2021-2027, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 282/2014 (PB L 107 van 26.3.2021, blz. 1).

(10)  Verordening (EU) 2016/369 van de Raad van 15 maart 2016 betreffende de verstrekking van noodhulp binnen de Unie (PB L 70 van 16.3.2016, blz. 1).

(11)  Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17).

(12)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(13)  Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 11).

(14)  Verordening (EU) 2020/2094 van de Raad van 14 december 2020 tot vaststelling van een herstelinstrument voor de Europese Unie ter ondersteuning van het herstel van de COVID-19-crisis (PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 23).

(15)  Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (PB L 143 van 30.4.2004, blz. 56).

(16)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(17)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(18)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

(19)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(20)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

(21)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

(22)  PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.

(23)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.


BIJLAGE

“BIJLAGE I

Percentages voor de toewijzing van de financiële middelen voor de uitvoering van het Uniemechanisme, zoals bedoeld in artikel 19, lid 1 bis, en van het bedrag zoals bedoeld in artikel 19 bis, in de periode 2021-2027

Preventie: 5 % +/– 4 procentpunten

Paraatheid: 85 % +/– 10 procentpunten

Respons: 10 % +/– 9 procentpunten

Beginselen

Bij de uitvoering van dit besluit wordt naar behoren rekening gehouden met de Uniedoelstelling om bij te dragen tot de algemene klimaatdoelstellingen en tot de ambitie om biodiversiteitsacties te integreren in de beleidsmaatregelen van de Unie, voor zover de onvoorspelbaarheid en specifieke omstandigheden van paraatheid en respons bij rampen dat toelaten.

”.

II Niet-wetgevingshandelingen

BESLUITEN

26.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 185/23


BESLUIT (EU) 2021/837 VAN DE RAAD

van 6 mei 2021

betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in de Internationale Raad voor tropisch hout in verband met de verlenging van de Internationale Overeenkomst inzake tropisch hout van 2006

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192 en artikel 207, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Internationale Overeenkomst inzake tropisch hout van 2006 (ITTA 2006) is door de Unie gesloten bij Besluit 2011/731/EU van de Raad (1) en is op 7 december 2011 in werking getreden.

(2)

Krachtens artikel 6 van de ITTA 2006 is de Internationale Raad voor tropisch hout (ITTC) de hoogste autoriteit van de Internationale Organisatie voor tropisch hout (ITTO) en bestaat hij uit alle leden van de ITTO.

(3)

Krachtens artikel 44, lid 1, van de ITTA 2006 blijft die overeenkomst van kracht gedurende een tijdvak van tien jaar na de inwerkingtreding, tot en met 6 december 2021, tenzij de ITTC, bij bijzondere stemming overeenkomstig artikel 12, besluit de overeenkomst te verlengen, er nieuwe onderhandelingen over te voeren of haar te beëindigen. Krachtens artikel 44, lid 2, van de ITTA 2006 kan de ITTC tweemaal besluiten de overeenkomst te verlengen, met name voor een eerste periode van vijf jaar en voor een tweede periode van drie jaar.

(4)

De ITTC zal hetzij tijdens zijn 57e zitting in november 2021, hetzij tussen vergaderingen zonder bijeen te komen, een besluit nemen over de verlenging van de ITTA 2006.

(5)

De verlenging van de ITTA 2006 voor een eerste maal voor een periode van vijf jaar is in het belang van de Unie, aangezien de ITTO zich nog in de beginfase van financieel herstel bevindt en bezig is haar financiële architectuur te hervormen.

(6)

Het is passend het standpunt vast te stellen dat namens de Unie in de ITTC moet worden ingenomen met betrekking to de verlenging van ITTA 2006,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in de Internationale Raad voor tropisch hout houdt in dat zij zal instemmen met of stemmen voor de verlenging van de Internationale Overeenkomst inzake tropisch hout van 2006 voor een eerste periode van vijf jaar.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 6 mei 2021.

Voor de Raad

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES


(1)  Besluit 2011/731/EU van de Raad van 8 november 2011 betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de Internationale Overeenkomst inzake tropisch hout van 2006 (PB L 294 van 12.11.2011, blz. 1).


26.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 185/25


BESLUIT (EU) 2021/838 VAN DE RAAD

van 10 mei 2021

betreffende het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Subcomité handel en duurzame ontwikkeling dat is opgericht bij de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Oekraïne, anderzijds, betreffende de vaststelling van de lijst van deskundigen die kunnen worden geselecteerd als leden van de groep van deskundigen uit hoofde van artikel 301 van de overeenkomst

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Oekraïne, anderzijds (1) (de “overeenkomst”), is op 1 september 2017 in werking getreden.

(2)

Op grond van artikel 301, lid 3, van de overeenkomst stellen de partijen in onderling overleg een lijst van ten minste 15 personen vast die deskundig zijn op het door titel IV, hoofdstuk 13, van de overeenkomst (“hoofdstuk 13”) bestreken gebied en die kunnen worden geselecteerd als leden van een groep van deskundigen met het oog op het onderzoek van aangelegenheden die zich in verband met hoofdstuk 13 voordoen en tijdens het overleg op regeringsniveau niet op bevredigende wijze zijn opgelost.

(3)

De Unie heeft de namen van vijf deskundigen voorgesteld, terwijl Oekraïne de namen van drie deskundigen heeft verstrekt. Oekraïne heeft zich ertoe verbonden uiterlijk op 31 december 2021 de namen van twee andere deskundigen te verstrekken. De partijen zijn het eens over de vijf deskundigen die geen onderdanen zijn van een van beide partijen en die als voorzitter van de groep van deskundigen kunnen fungeren uit hoofde van artikel 301 van de overeenkomst.

(4)

Om de doeltreffendheid van de bepalingen van hoofdstuk 13 te waarborgen, is het passend het standpunt te bepalen dat namens de Unie in het Subcomité handel en duurzame ontwikkeling EU—Oekraïne moet worden ingenomen met betrekking tot de vaststelling van de lijst van deskundigen die kunnen worden geselecteerd als leden van een groep van deskundigen uit hoofde van artikel 301 van de overeenkomst,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Subcomité handel en duurzame ontwikkeling EU—Oekraïne, ingesteld bij de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Oekraïne, anderzijds, betreffende de vaststelling van de lijst van deskundigen die kunnen worden geselecteerd als leden van de groep van deskundigen uit hoofde van artikel 301 van de overeenkomst, is gebaseerd op het aan dit ontwerpbesluit gehechte besluit van het Subcomité handel en duurzame ontwikkeling EU-Oekraïne (2).

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 10 mei 2021.

Voor de Raad

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES


(1)  PB L 161 van 29.5.2014, blz. 3.

(2)  Zie document ST 7733/21 op http://register.consilium.europa.eu


26.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 185/27


BESLUIT (EU) 2021/839 VAN DE RAAD

van 20 mei 2021

betreffende het namens de Europese Unie in het regionaal stuurcomité van de Vervoersgemeenschap in te nemen standpunt in verband met bepaalde administratieve en personeelsaangelegenheden van de Vervoersgemeenschap

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91 en artikel 100, lid 2, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Verdrag tot oprichting van de Vervoersgemeenschap (Treaty establishing the Transport Community — TCT) is op 4 maart 2019 goedgekeurd namens de Unie bij Besluit (EU) 2019/392 van de Raad (1) en is op 1 mei 2019 in werking getreden.

(2)

Het regionaal stuurcomité werd door het TCT opgericht voor het beheer en de goede uitvoering van het TCT. Volgens het TCT moet het regionale stuurcomité regels vaststellen over de werkomstandigheden van het personeel van het permanent secretariaat van de Vervoersgemeenschap, alsmede een besluit tot vaststelling van de procedure voor de uitvoering van de begroting.

(3)

Het regionaal stuurcomité zal weldra besluiten nemen over de vergoeding van de onkosten van externen die worden uitgenodigd om deel te nemen aan vergaderingen van de Vervoersgemeenschap, over de vergoeding van de reis- en verhuiskosten bij indiensttreding en beëindiging van de dienst van personeelsleden van het permanent secretariaat van de Vervoersgemeenschap en over de bijdrage van de Vervoersgemeenschap aan de gezondheids-, werkloosheids-, pensioen- en invaliditeitsverzekering voor personeelsleden van het permanent secretariaat van de Vervoersgemeenschap.

(4)

Het is passend het standpunt vast te stellen dat namens de Unie moet worden ingenomen in het regionaal stuurcomité, aangezien die besluiten noodzakelijk zijn voor de goede werking van het permanent secretariaat van de Vervoersgemeenschap en bindend zullen zijn voor de Unie,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Het standpunt dat namens de Europese Unie in het bij het Verdrag tot oprichting van de Vervoersgemeenschap ingestelde regionale stuurcomité moet worden ingenomen in verband met de regels inzake de onderstaande aangelegenheden, wordt gebaseerd op de overeenkomstige ontwerpbesluiten van het regionale stuurcomité (2):

a)

de vergoeding van onkosten van externen die worden uitgenodigd om deel te nemen aan vergaderingen van de Vervoersgemeenschap,

b)

de vergoeding van de reis- en verhuiskosten bij indiensttreding en beëindiging van de dienst van personeelsleden van het permanent secretariaat van de Vervoersgemeenschap, en

c)

de bijdrage van de Vervoersgemeenschap aan de gezondheids-, werkloosheids-, pensioen- en invaliditeitsverzekering voor personeelsleden van het permanent secretariaat van de Vervoersgemeenschap

2.   Kleine wijzigingen van de in lid 1 bedoelde ontwerpbesluiten kunnen door de vertegenwoordigers van de Unie in het regionaal stuurcomité zonder nader besluit van de Raad worden goedgekeurd.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 20 mei 2021.

Voor de Raad

De voorzitter

A. SANTOS SILVA


(1)  Besluit (EU) 2019/392 van de Raad van 4 maart 2019 betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van het Verdrag tot oprichting van de Vervoersgemeenschap (PB L 71 van 13.3.2019, blz. 1).

(2)  Zie document ST 8040/21 op http://register.consilium.europa.eu