ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 115

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

64e jaargang
6 april 2021


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn (EU) 2021/555 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (codificatie)

1

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/556 van de Commissie van 31 maart 2021 tot wijziging van de Uitvoeringsverordeningen (EU) 2017/1529 en (EU) nr. 540/2011 wat betreft de voorwaarden voor de goedkeuring van de basisstof natriumchloride ( 1 )

26

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

RICHTLIJNEN

6.4.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 115/1


RICHTLIJN (EU) 2021/555 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 24 maart 2021

inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens

(codificatie)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 91/477/EEG van de Raad (3) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (4). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van die richtlijn te worden overgegaan.

(2)

Richtlijn 91/477/EEG vormt een begeleidende maatregel voor de interne markt. Die richtlijn heeft een evenwicht tot stand gebracht tussen enerzijds de verbintenis een zekere mate van vrij verkeer voor bepaalde vuurwapens en essentiële onderdelen daarvan binnen de Unie te waarborgen, en anderzijds de noodzaak die vrijheid in te perken door gebruik te maken van aan die producten aangepaste beveiligingsmaatregelen.

(3)

Uit informatie van de politie blijkt dat het gebruik van omgebouwde wapens in de Unie toeneemt. Daarom is het van wezenlijk belang ervoor te zorgen dat wapens die kunnen worden omgebouwd onder de definitie van “vuurwapens” in de zin van deze richtlijn vallen.

(4)

De activiteiten van een wapenhandelaar omvatten niet alleen de vervaardiging maar ook de aanpassing of ombouw van vuurwapens, van essentiële onderdelen en van munitie, zoals de verkorting van een volledig vuurwapen, die ertoe leidt dat het in een andere categorie of subcategorie moet worden ingedeeld. Zuiver particuliere, niet-commerciële activiteiten zoals het met de hand laden en herladen van munitie afkomstig van munitieonderdelen voor eigen gebruik of aanpassingen van vuurwapens of essentiële onderdelen in eigendom gehouden door de betrokken persoon, zoals wijzigingen aan de kolf of het vizier of het onderhoud ter behandeling van slijtage van essentiële onderdelen, mogen niet beschouwd worden als activiteiten die enkel door een wapenhandelaar mogen worden verricht.

(5)

Voor de toepassing van deze richtlijn moet de definitie van “wapenmakelaar” betrekking hebben op elke natuurlijke of rechtspersoon, met inbegrip van partnerschappen, en moet de term “leveren” worden geacht ook betrekking te hebben op uitlenen en leasing. Aangezien wapenmakelaars vergelijkbare diensten verrichten als wapenhandelaars, moeten zij ook onder deze richtlijn vallen wat betreft de verplichtingen van wapenhandelaars die relevant zijn voor de activiteiten van wapenmakelaars, voor zover zij in staat zijn die verplichtingen na te komen en in zoverre zij niet worden nagekomen door een wapenhandelaar met betrekking tot dezelfde onderliggende verrichting.

(6)

Het is nuttig te voorzien in categorieën vuurwapens waarvan het verwerven en voorhanden hebben door particulieren verboden of vergunningsplichtig dan wel aangifteplichtig is.

(7)

Het verlenen van een vergunning voor het verwerven en voorhanden hebben van vuurwapens dient zoveel mogelijk volgens één administratieve procedure te verlopen.

(8)

Wanneer vuurwapens op rechtmatige wijze zijn verworven en voorhanden worden gehouden in overeenstemming met deze richtlijn, moeten de nationale bepalingen inzake het dragen van wapens, de jacht of het sportschieten worden toegepast.

(9)

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om maatregelen te nemen teneinde de illegale wapenhandel te voorkomen.

(10)

Het is noodzakelijk dat de lidstaten een gecentraliseerd dan wel gedecentraliseerd geautomatiseerd systeem van gegevensbestanden bijhouden dat waarborgt dat de bevoegde instanties toegang hebben tot de systemen van gegevensbestanden waarin de noodzakelijke informatie over elk vuurwapen is opgeslagen. Toegang door politie, justitie en andere bevoegde instanties tot de informatie in het geautomatiseerde systeem van gegevensbestanden dient onderworpen te zijn aan de naleving van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

(11)

Om de traceerbaarheid van alle vuurwapens en essentiële onderdelen te vergroten en het vrije verkeer ervan te faciliteren, dienen alle vuurwapens en essentiële onderdelen daarvan te worden gemerkt met een duidelijke, blijvende en unieke markering en moeten zij worden geregistreerd in de systemen van gegevensbestanden van de lidstaten.

(12)

De gegevens die in de systemen van gegevensbestanden worden bijgehouden moeten alle informatie bevatten waardoor een verband kan worden gelegd tussen een vuurwapen en de eigenaar ervan en dient de naam te bevatten van de fabrikant of het merk, het land of de plaats van productie, het type, merk, model, kaliber en serienummer van het vuurwapen en unieke markeringen die zijn aangebracht op de frame- of kastgroep van het vuurwapen. Gegevens over andere essentiële onderdelen dan de frame- of kastgroep moeten in de systemen van gegevensbestanden worden ondergebracht in het bestand dat betrekking heeft op het vuurwapen waarop ze moeten worden gemonteerd.

(13)

Teneinde de tracering van wapens te vergemakkelijken, is het noodzakelijk alfanumerieke codes te gebruiken en in de markering het jaar van vervaardiging van het wapen op te nemen, indien dit niet reeds onderdeel uitmaakt van het serienummer.

(14)

Om te voorkomen dat markeringen gemakkelijk kunnen worden verwijderd en om te verduidelijken op welke essentiële onderdelen de markeringen moeten worden aangebracht, zijn gemeenschappelijke markeringsregels van de Unie nodig. Die regels moeten enkel gelden voor vuurwapens of essentiële onderdelen die zijn geproduceerd of ingevoerd in de Unie op of na 14 september 2018, wanneer zij op de markt worden gebracht, terwijl voor vuurwapens en onderdelen die vóór die datum zijn geproduceerd of ingevoerd in de Unie de markerings- en registratievoorschriften van Richtlijn 91/477/EEG moeten blijven gelden die tot op die datum van toepassing waren.

(15)

Vanwege het bijzondere karakter van de activiteiten van wapenhandelaars en wapenmakelaars is een strikte controle van de lidstaten op zulke activiteiten noodzakelijk, met name om de beroepsintegriteit en de bekwaamheid van de wapenhandelaars en wapenmakelaars te verifiëren.

(16)

Gezien de gevaarlijke aard en de duurzaamheid van vuurwapens en essentiële onderdelen is het noodzakelijk, teneinde te waarborgen dat bevoegde autoriteiten in staat zijn vuurwapens en essentiële onderdelen te traceren in het kader van administratieve en strafrechtelijke procedures en rekening houdend met nationaal procesrecht, dat de gegevens in de systemen van gegevensbestanden worden bewaard voor een periode van dertig jaar na de vernietiging van de betrokken vuurwapens of essentiële onderdelen. De toegang tot die gegevens en alle ermee verband houdende persoonsgegevens moet beperkt blijven tot bevoegde autoriteiten en moet slechts tot maximaal tien jaar na de vernietiging van het betrokken vuurwapen of de betrokken essentiële onderdelen worden verleend in het kader van de toekenning of intrekking van vergunningen of voor douaneprocedures, met inbegrip van de mogelijkheid om administratieve sancties op te leggen, en tot maximaal dertig jaar na de vernietiging van het betrokken vuurwapen of de betrokken essentiële onderdelen indien die toegang nodig is voor wetshandhaving op strafrechtelijk gebied.

(17)

Het efficiënt delen van informatie tussen wapenhandelaars en wapenmakelaars enerzijds, en nationale bevoegde autoriteiten anderzijds, is van belang voor de doeltreffende werking van de systemen van gegevensbestanden. Wapenhandelaars en wapenmakelaars moeten dan ook onverwijld informatie verstrekken aan de nationale bevoegde autoriteiten. Om dat te vergemakkelijken, moeten de nationale bevoegde autoriteiten een methode uitwerken om een elektronische verbinding tot stand te brengen die toegankelijk is voor wapenhandelaars en wapenmakelaars, met de mogelijkheid tot het indienen van de informatie via e-mail of rechtstreeks via een gegevensbank of een ander register.

(18)

Als algemene regel geldt dat de aankoop van vuurwapens verboden dient te zijn voor personen die bij een definitieve rechterlijke beslissing zijn veroordeeld voor bepaalde ernstige strafbare feiten.

(19)

De lidstaten dienen te beschikken over een monitoringsysteem om te waarborgen dat aan de voorwaarden voor het verlenen van een vergunning voor vuurwapens is voldaan voor de volledige duur ervan. De lidstaten dienen te beslissen of de beoordeling al dan niet gepaard dient te gaan met een voorafgaand medisch of psychologisch onderzoek.

(20)

Onverminderd nationale wetgeving met betrekking tot beroepsaansprakelijkheid, mag de beoordeling van desbetreffende medische of psychologische informatie niet worden aangewend om de medicus of andere personen die deze informatie verstrekken aansprakelijk te stellen bij misbruik van vuurwapens die voorhanden worden gehouden overeenkomstig deze richtlijn.

(21)

Vuurwapens en munitie moeten op een veilige manier worden opgeborgen wanneer er geen rechtstreeks toezicht op is. Indien zij anders dan in een kluis worden opgeborgen, moeten vuurwapens en munitie gescheiden van elkaar worden opgeborgen. Wanneer het vuurwapen en de munitie voor vervoer moeten worden overgedragen aan een vervoerder, moet die vervoerder verantwoordelijk zijn voor passend toezicht en passende opslag. Het nationale recht dient te voorzien in criteria voor passende opslag en voor veilig vervoer, waarbij rekening wordt gehouden met het aantal en de categorie van de vuurwapens en munitie in kwestie.

(22)

Deze richtlijn mag geen invloed hebben op regelgeving van de lidstaten uit hoofde waarvan het is toegestaan dat rechtmatige transacties waarbij vuurwapens, essentiële onderdelen en munitie betrokken zijn, worden geregeld door middel van postorder, het internet of overeenkomsten op afstand in de zin van Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad (5), bijvoorbeeld via onlineveilingcatalogi of gerubriceerde advertenties, telefoon of e-mail. Het is echter van cruciaal belang dat de identiteit van de partijen bij dergelijke transacties en hun wettige bevoegdheid om deze transacties aan te gaan controleerbaar zijn en daadwerkelijk worden gecontroleerd. Wat kopers betreft, is het daarom wenselijk te waarborgen dat hun identiteit en, in voorkomend geval, het feit dat ze over een vergunning beschikken om een vuurwapen, essentiële onderdelen of munitie te verwerven worden gecontroleerd door een wapenhandelaar of wapenmakelaar met een vergunning of machtiging of door een overheidsinstantie of een vertegenwoordiger daarvan, voorafgaand aan of uiterlijk op het moment van levering.

(23)

Voor de gevaarlijkste vuurwapens moet deze richtlijn voorzien in strengere regels om te waarborgen dat het verwerven, voorhanden hebben of verhandelen van die vuurwapens, behoudens een beperkt aantal en naar behoren gemotiveerde uitzonderingen, niet is toegestaan. Wanneer deze regels niet worden nageleefd, moeten de lidstaten alle passende maatregelen nemen, waaronder eventueel de inbeslagname van deze vuurwapens.

(24)

De lidstaten moeten echter wel beschikken over de mogelijkheid om de verwerving en het voorhanden hebben van in categorie A ingedeelde vuurwapens, essentiële onderdelen en munitie toe te staan indien dat nodig is voor educatieve, culturele (onder meer voor film en theater), onderzoeks- of historische doeleinden. Toestemming kan onder meer worden verleend aan wapensmeden, keuringsinstanties, fabrikanten, gecertificeerde deskundigen, forensische wetenschappers en, in bepaalde gevallen, personen die betrokken zijn bij film- of televisieopnames. De lidstaten moeten ook toestemming kunnen verlenen aan afzonderlijke personen om in categorie A ingedeelde vuurwapens, essentiële onderdelen en munitie te verwerven en voorhanden te hebben voor nationale defensie, zoals in het kader van vrijwillige militaire opleiding als voorzien in nationaal recht.

(25)

De lidstaten moeten ervoor kunnen opteren erkende musea en verzamelaars toestemming te verlenen voor het verwerven en voorhanden hebben van in categorie A ingedeelde vuurwapens, essentiële onderdelen en munitie wanneer dit noodzakelijk is voor historische, culturele, wetenschappelijke, technische en educatieve doeleinden of uit erfgoedoverwegingen, op voorwaarde dat die musea en verzamelaars voorafgaand aan een dergelijke toestemmingverlening aantonen dat zij de nodige maatregelen hebben getroffen om te kunnen omgaan met risico's voor de openbare veiligheid of de openbare orde, onder meer door middel van passende opslag. Bij elke toestemmingverlening moet aandacht worden besteed aan en rekening worden gehouden met de specifieke situatie, waaronder de aard en het doel van de verzameling, en de lidstaten moeten ervoor zorgen dat er een systeem is voor toezicht op verzamelaars en verzamelingen.

(26)

Wapenhandelaars en wapenmakelaars mogen niet worden belet in categorie A ingedeelde vuurwapens, essentiële onderdelen en munitie te hanteren in gevallen waarin het verwerven en voorhanden hebben van zulke vuurwapens, essentiële onderdelen en munitie bij wijze van uitzondering is toegestaan, wanneer het hanteren ervan nodig is voor het onbruikbaar maken of ombouwen, of wanneer dat anderszins is toegestaan op grond van deze richtlijn. Ook mogen wapenhandelaars en wapenmakelaars niet worden belet zulke vuurwapens, essentiële onderdelen en munitie te hanteren in gevallen die niet onder deze richtlijn vallen, zoals vuurwapens, essentiële onderdelen en munitie voor uitvoer naar landen buiten de Unie of wapens die door het leger, de politie of de overheidsdiensten worden verworven.

(27)

Wapenhandelaars en wapenmakelaars moeten kunnen weigeren een verdachte transactie met het oog op de verwerving van volledige patronen of scherpe ontstekingsonderdelen van munitie te verrichten. Een transactie kan als verdacht worden beschouwd indien bijvoorbeeld sprake is van ongebruikelijke hoeveelheden voor het beoogde eigen gebruik, indien de koper niet vertrouwd lijkt te zijn met het gebruik van de munitie of indien de koper erop aandringt met contant geld te betalen en niet bereid is bewijsstukken betreffende zijn identiteit voor te leggen. Wapenhandelaars en wapenmakelaars moeten dergelijke verdachte transacties ook kunnen melden bij de bevoegde autoriteiten.

(28)

Het risico dat wapens voor akoestische signalen en andere typen vuurwapens voor het afvuren van losse patronen worden omgebouwd tot echte vuurwapens is groot. Het is daarom essentieel het probleem van dergelijke omgebouwde vuurwapens die bij het plegen van strafbare feiten worden gebruikt, aan te pakken. Bovendien moet de Commissie, om te vermijden dat alarm- en seinwapens worden geproduceerd op een wijze waardoor zij kunnen worden omgebouwd om een lading, een kogel of een projectiel uit te stoten door explosieve voortstuwing, technische specificaties vaststellen om te waarborgen dat zij niet zodanig kunnen worden omgebouwd.

(29)

Rekening houdend met het grote risico dat het opnieuw gebruiksklaar maken van op onjuiste wijze onbruikbaar gemaakte vuurwapens met zich meebrengt en teneinde de beveiliging in de hele Unie te verbeteren, moeten dergelijke vuurwapens onder deze richtlijn vallen. De definitie van onbruikbaar gemaakte vuurwapens moet overeenstemmen met de algemene beginselen van het onbruikbaar maken van vuurwapens als bedoeld in het Protocol tegen de illegale vervaardiging van en handel in vuurwapens, delen en onderdelen daarvan en munitie, gevoegd bij Besluit 2014/164/EU van de Raad (6), waarbij dat protocol wordt opgenomen in het rechtskader van de Unie.

(30)

De Europese vuurwapenpas moet worden beschouwd als het belangrijkste document dat schutters en andere overeenkomstig deze richtlijn gemachtigde personen nodig hebben voor het voorhanden hebben van een vuurwapen tijdens een reis naar een andere lidstaat. De lidstaten mogen de afgifte van de Europese vuurwapenpas niet afhankelijk stellen van de betaling van een vergoeding of heffing.

(31)

De bepalingen van deze richtlijn met betrekking tot de Europese vuurwapenpas moeten ook verwijzen naar in categorie A ingedeelde vuurwapens, onverminderd het recht van de lidstaten om ervoor te opteren strengere regels toe te passen.

(32)

Teneinde de tracering van vuurwapens te vergemakkelijken en de illegale vervaardiging van en de illegale handel in vuurwapens, onderdelen daarvan en munitie doelmatig te kunnen bestrijden, is de uitwisseling van informatie tussen lidstaten noodzakelijk.

(33)

Vuurwapens die ontworpen zijn voor militair gebruik, zoals de AK47 en de M16, en die uitgerust zijn met een vuurregelaar, moeten, indien met de hand kan worden geschakeld tussen automatische en semiautomatische vuurmodus, worden ingedeeld als categorie A-vuurwapens en moeten derhalve worden verboden voor civiel gebruik. Indien zij worden omgebouwd tot semiautomatische vuurwapens moeten zij worden ingedeeld in punt 6 van categorie A.

(34)

Sommige semiautomatische vuurwapens kunnen gemakkelijk worden omgebouwd tot automatische vuurwapens, waardoor zij een bedreiging voor de veiligheid vormen. Ook zonder dergelijke ombouw kunnen bepaalde semiautomatische vuurwapens een groot gevaar vormen wanneer hun patrooncapaciteit hoog is. Daarom moeten semiautomatische vuurwapens met een vast magazijn waarmee een groot aantal patronen kan worden afgevuurd, alsook semiautomatische vuurwapens in combinatie met een afneembaar magazijn met hoge capaciteit, worden verboden voor civiel gebruik. De loutere mogelijkheid om een magazijn met een capaciteit van meer dan tien patronen voor lange vuurwapens en twintig patronen voor korte vuurwapens te monteren, mag niet bepalend zijn voor de indeling van het vuurwapen in een bepaalde categorie.

(35)

Onverminderd de verlenging van vergunningen in overeenstemming met deze richtlijn, mogen semiautomatische wapens waarin gebruik wordt gemaakt van randvuurontsteking, met inbegrip van vuurwapens met een kaliber van .22 of kleiner, niet in categorie A worden ingedeeld, tenzij zij zijn omgebouwd op basis van een automatisch vuurwapen.

(36)

Voorwerpen die qua vormgeving gelijk zijn aan vuurwapens (“replica's”) maar zodanig zijn vervaardigd dat zij niet kunnen worden omgebouwd om een lading, een kogel of projectiel uit te stoten door explosieve voortstuwing, mogen niet onder deze richtlijn vallen.

(37)

Indien de lidstaten beschikken over nationale wetgeving inzake antieke wapens, mogen deze wapens niet onder deze richtlijn vallen. Reproducties van antieke wapens hebben echter niet hetzelfde historische belang of nut en kunnen worden gebouwd met behulp van moderne technieken waardoor zij aan duurzaamheid en precisie winnen. Daarom moeten dergelijke reproducties wel binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallen. Deze richtlijn mag niet van toepassing zijn op andere voorwerpen, zoals airsofttoestellen, die niet onder de definitie van “vuurwapen” vallen en derhalve niet door deze richtlijn worden gereguleerd.

(38)

Om de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten beter te doen functioneren, zou het een goede zaak zijn als de Commissie onderzoek zou voeren naar de noodzakelijke elementen van een systeem om dergelijke uitwisseling van informatie uit al bestaande geautomatiseerde systemen voor gegevensbestanden in de lidstaten te ondersteunen, onder meer om na te gaan of het haalbaar is elke lidstaat toegang te geven tot een dergelijk systeem. Dat systeem kan gebruikmaken van een module van het bij Verordening (EU) nr. 1024/2012 van het Europees Parlement en de Raad (7) ingestelde Informatiesysteem interne markt (IMI), die specifiek is aangepast aan vuurwapens. Een dergelijke uitwisseling van informatie tussen de lidstaten moet verlopen met inachtneming van de regels inzake gegevensbescherming als vastgelegd in Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (8). Indien de bevoegde autoriteit toegang nodig heeft tot het strafregister van een persoon die een vergunning aanvraagt voor het verwerven of voorhanden hebben van een vuurwapen, moet die autoriteit in staat worden gesteld deze informatie te verkrijgen uit hoofde van Kaderbesluit 2009/315/JBZ van de Raad (9). Indien wenselijk, zou het resultaat van het onderzoek door de Commissie vergezeld kunnen gaan van een wetgevingsvoorstel, waarbij rekening wordt gehouden met de bestaande instrumenten voor de uitwisseling van informatie.

(39)

Teneinde passende uitwisseling van informatie op elektronische wijze tussen de lidstaten over verleende vergunningen voor de overbrenging van vuurwapens naar een andere lidstaat en over weigeringen om vergunningen te verlenen voor het verwerven of het voorhanden hebben van een vuurwapen te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bepalingen vast te stellen om de lidstaten in staat te stellen een dergelijk systeem voor de uitwisseling van informatie op te zetten. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (10). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(40)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze richtlijn, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (11).

(41)

Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

(42)

Verordening (EU) 2016/679 moet van toepassing zijn op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze richtlijn. Indien de overeenkomstig deze richtlijn verzamelde gegevens worden verwerkt met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, moeten de autoriteiten die deze gegevens verwerken, voldoen aan de regels die zijn vastgesteld krachtens Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad (12).

(43)

Daar de doelstellingen van deze richtlijn niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(44)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze richtlijn een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (13) die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1 van Besluit 1999/437/EG van de Raad (14).

(45)

Wat Zwitserland betreft, vormt deze richtlijn een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (15) die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1 van Besluit 1999/437/EG, in samenhang gelezen met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad (16).

(46)

Wat Liechtenstein betreft, vormt deze richtlijn een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (17) die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1 van Besluit 1999/437/EG, in samenhang gelezen met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad (18).

(47)

Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage III, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

WERKINGSSFEER

Artikel 1

1.   Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.

“vuurwapen”: een draagbaar, van een loop voorzien wapen waarmee door explosieve voortstuwing een lading, een kogel of een projectiel wordt uitgestoten, en dat daartoe is ontworpen of daartoe kan worden omgebouwd, tenzij het is uitgesloten van deze definitie om een van de in deel III van bijlage I genoemde redenen. Vuurwapens worden in categorieën ingedeeld in deel II van bijlage I.

Een object wordt geacht te kunnen worden omgebouwd zodat door middel van explosieve voortstuwing een lading, kogel of projectief uitgestoten kan worden, wanneer:

a)

het qua vormgeving gelijk is aan een vuurwapen, en

b)

het ingevolge zijn constructie of het materiaal waarvan het is gemaakt aldus kan worden omgebouwd;

2.

“essentieel onderdeel”: de loop, de framegroep, de kastgroep, ongeacht of het gaat om het bovenste dan wel het onderste gedeelte van de kastgroep, de slede, de cilinder, de grendel of het afsluiterblok, die, als afzonderlijke voorwerpen, vallen onder de categorie waarin het vuurwapen waarvan zij deel uitmaken of waarvoor zij bestemd zijn, is ingedeeld;

3.

“munitie”: het gehele stuk of zijn componenten, met inbegrip van patroonhouder, slaghoedje, voortstuwingskruit, kogels en projectielen, die worden gebruikt in een vuurwapen voor zover deze componenten zelf onderworpen zijn aan vergunningen in de betrokken lidstaat;

4.

“alarm- en seinwapens”: voorzieningen met een patroonhouder die zijn ontworpen om enkel losse patronen, irriterende stoffen, andere werkzame stoffen of pyrotechnische seinpatronen af te vuren en die niet kunnen worden omgebouwd om door explosieve voortstuwing een lading, een kogel of een projectiel uit te stoten;

5.

“wapens voor saluutschoten en akoestische signalen”: vuurwapens die specifiek omgebouwd zijn om enkel losse patronen af te vuren en bedoeld zijn voor gebruik in bijvoorbeeld theatervoorstellingen, fotosessies, film- en televisieopnames, het naspelen van historische gebeurtenissen, optochten, sportevenementen en opleiding;

6.

“onbruikbaar gemaakte vuurwapens”: vuurwapens die voorgoed onbruikbaar zijn gemaakt door een neutralisatie die inhoudt dat alle essentiële onderdelen van het vuurwapen in kwestie voorgoed onbruikbaar worden gemaakt en onmogelijk zodanig verwijderd, vervangen of aangepast kunnen worden dat het vuurwapen op enigerlei wijze opnieuw gebruiksklaar zou kunnen worden gemaakt;

7.

“museum”: een permanente instelling ten dienste van de samenleving en de ontwikkeling daarvan, die toegankelijk is voor het publiek en die vuurwapens, essentiële onderdelen of munitie verwerft, bewaart, onderzoekt en tentoonstelt voor historische, culturele, wetenschappelijke, technische, educatieve of amusementsdoeleinden of uit erfgoedoverwegingen, en die door de betrokken lidstaat als zodanig is erkend;

8.

“verzamelaar”: iedere natuurlijke of rechtspersoon die zich bezighoudt met het verzamelen en bewaren van vuurwapens, essentiële onderdelen of munitie voor historische, culturele, wetenschappelijke, technische of educatieve doeleinden of uit erfgoedoverwegingen, en die door de betrokken lidstaat als zodanig is erkend;

9.

“wapenhandelaar”: iedere natuurlijke of rechtspersoon wiens handel of bedrijf geheel of gedeeltelijk bestaat in:

a)

het vervaardigen, verhandelen, uitwisselen, verhuren, repareren, aanpassen of ombouwen van vuurwapens of essentiële onderdelen, of

b)

het vervaardigen, verhandelen, uitwisselen, aanpassen of ombouwen van munitie;

10.

“wapenmakelaar”: iedere natuurlijke of rechtspersoon, anders dan een wapenhandelaar, wiens handel of bedrijf geheel of gedeeltelijk bestaat in:

a)

het onderhandelen over of regelen van transacties voor de aankoop, verkoop of levering van vuurwapens, essentiële onderdelen of munitie, of

b)

het organiseren van de overbrenging van vuurwapens, essentiële onderdelen of munitie binnen een lidstaat, van de ene lidstaat naar een andere lidstaat, van een lidstaat naar een derde land of van een derde land naar een lidstaat;

11.

“illegale vervaardiging”: de vervaardiging of assemblage van vuurwapens, essentiële onderdelen en munitie daarvan:

a)

op basis van om het even welk essentieel onderdeel van dergelijke illegaal verhandelde vuurwapens;

b)

zonder een in overeenstemming met artikel 4 afgegeven vergunning van een bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de vervaardiging of assemblage plaatsvindt, of

c)

zonder de vuurwapens bij de vervaardiging te markeren overeenkomstig artikel 4;

12.

“illegale handel”: de verwerving, verkoop, aflevering, vervoer of overbrenging van vuurwapens, essentiële onderdelen daarvan of munitie vanaf of over het grondgebied van een lidstaat naar het grondgebied van een andere lidstaat, indien een van de betrokken lidstaten daartoe geen toestemming heeft verleend overeenkomstig deze richtlijn, of indien de vuurwapens, essentiële onderdelen of munitie niet zijn gemarkeerd overeenkomstig artikel 4;

13.

“tracering”: het op systematische wijze opsporen van vuurwapens en, waar mogelijk, essentiële onderdelen en munitie daarvan van fabrikant tot koper, teneinde de bevoegde autoriteiten van lidstaten in staat te stellen illegale vervaardiging van en illegale handel in vuurwapens vast te stellen, te onderzoeken en te analyseren.

2.   Voor de toepassing van deze richtlijn wordt een persoon geacht ingezetene te zijn van het land dat wordt aangegeven in het adres dat vermeld staat op een officieel document waaruit zijn verblijfplaats blijkt, zoals een paspoort of een nationale identiteitskaart, waarbij dit document, bij een controle op het verwerven of het voorhanden hebben, aan de bevoegde autoriteiten van een lidstaat of aan een wapenhandelaar of wapenmakelaar wordt voorgelegd. Indien het adres van een persoon niet op het paspoort of de nationale identiteitskaart staat vermeld, wordt het land waar die persoon ingezetene is vastgesteld op basis van een ander officieel, door de betrokken lidstaat erkend bewijs van verblijf.

3.   Een “Europese vuurwapenpas” wordt door de bevoegde autoriteiten van een lidstaat op verzoek afgegeven aan een persoon die rechtmatige houder en gebruiker van een vuurwapen wordt. De vuurwapenpas is ten hoogste vijf jaar geldig en bevat de in bijlage II voorgeschreven vermeldingen; de geldigheidsduur ervan kan worden verlengd. De vuurwapenpas is een niet-overdraagbaar document waarin het vuurwapen dat of de vuurwapens die de houder van de pas voorhanden heeft en gebruikt, is of zijn vermeld. De pas moet steeds in het bezit zijn van de gebruiker van het vuurwapen en wijzigingen betreffende het voorhanden hebben of de kenmerken van het vuurwapen, alsmede verlies of diefstal van het vuurwapen worden in de pas vermeld.

Artikel 2

1.   Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de toepassing van nationale bepalingen inzake het dragen van wapens, de jacht of het sportschieten, met behulp van rechtmatig, in overeenstemming met deze richtlijn verworven en voorhanden gehouden wapens.

2.   Deze richtlijn is niet van toepassing op de verwerving en het voorhanden hebben, overeenkomstig de nationale wetgeving, van wapens en munitie door de strijdkrachten, politie of overheidsdiensten. Zij is evenmin van toepassing op transacties die geregeld zijn bij Richtlijn 2009/43/EG van het Europees Parlement en de Raad (19).

Artikel 3

De lidstaten kunnen in hun wetgeving strengere voorschriften opnemen dan die welke in deze richtlijn zijn vastgesteld, onder voorbehoud van de rechten die krachtens artikel 17, lid 2, aan de ingezetenen van de lidstaten worden toegekend.

HOOFDSTUK 2

HARMONISATIE VAN DE WETGEVINGEN BETREFFENDE VUURWAPENS

Artikel 4

1.   Wat betreft vuurwapens die op of na 14 september 2018 zijn vervaardigd of ingevoerd in de Unie, zorgen de lidstaten ervoor dat een dergelijk op de markt gebracht vuurwapen of essentieel onderdeel:

a)

is voorzien van een duidelijke, blijvende en unieke markering en wel onmiddellijk na te zijn vervaardigd en uiterlijk voor het op de markt brengen ervan, of onverwijld na te zijn ingevoerd in de Unie, en

b)

is geregistreerd in overeenstemming met deze richtlijn en wel onmiddellijk na te zijn vervaardigd en uiterlijk voor het op de markt brengen ervan, of onverwijld na te zijn ingevoerd in de Unie.

2.   De in lid 1, onder a), bedoelde unieke markering bevat de naam van de fabrikant of het merk, het land of de plaats van vervaardiging, het serienummer en het jaar van vervaardiging, indien dit nog geen onderdeel uitmaakt van het serienummer, en waar mogelijk het model. Dit doet geen afbreuk aan de aanbrenging van de merknaam van de fabrikant. Indien een essentieel onderdeel te klein is om te worden gemarkeerd in overeenstemming met dit artikel, wordt het ten minste gemarkeerd met een serienummer of een alfanumerieke of digitale code.

De markeringsvoorschriften voor vuurwapens of essentiële onderdelen die van bijzonder historisch belang zijn, worden bepaald volgens de nationale wetgeving.

De lidstaten zorgen ervoor dat elke kleinste verpakkingseenheid van volledige munitie zodanig wordt gemarkeerd dat de naam van de fabrikant, het identificatienummer van de batch of de partij, het kaliber en het type munitie worden aangegeven.

Voor de toepassing van lid 1 en dit lid kunnen de lidstaten ervoor opteren de bepalingen van het Verdrag van 1 juli 1969 inzake wederzijdse erkenning van keurmerken op handvuurwapens (“het Verdrag van 1969”) toe te passen.

Voorts zien de lidstaten erop toe dat uit staatsvoorraden afkomstige vuurwapens of essentiële onderdelen daarvan die op de civiele markt worden gebracht met het oog op permanent civiel gebruik, worden voorzien van de unieke markering, als bedoeld in lid 1, aan de hand waarvan de entiteit van herkomst kan worden geïdentificeerd.

3.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met technische specificaties voor de markering. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 20, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

4.   Elke lidstaat stelt een systeem in voor het reguleren van de activiteiten van wapenhandelaars en wapenmakelaars. Dergelijke systemen omvatten op zijn minst de volgende maatregelen:

a)

de registratie van op het grondgebied van die lidstaat werkzame wapenhandelaars en wapenmakelaars;

b)

de verlening van vergunningen of machtigingen voor de activiteiten van wapenhandelaars en wapenmakelaars op het grondgebied van die lidstaat, en

c)

een controle van de persoonlijke en beroepsintegriteit, en de relevante bekwaamheid van de betrokken wapenhandelaar of wapenmakelaar. Wanneer het een rechtspersoon betreft, wordt de controle gericht op zowel de rechtspersoon als de natuurlijke persoon of personen die het bedrijf leidt of leiden.

5.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat er een gecentraliseerd dan wel gedecentraliseerd geautomatiseerd systeem van gegevensbestanden wordt ingevoerd en bijgehouden, dat waarborgt dat de bevoegde instanties toegang hebben tot de gegevensbestanden waarin elk onder deze richtlijn vallend vuurwapen is geregistreerd. In dat systeem van gegevensbestanden wordt alle informatie inzake vuurwapens bijgehouden die nodig is om die vuurwapens te traceren en te identificeren, met inbegrip van:

a)

het type, merk, model, kaliber en serienummer van elk vuurwapen en het merkteken dat is aangebracht op de framegroep of kastgroep ervan als unieke markering overeenkomstig lid 1, dat dient voor de unieke identificatie van elk vuurwapen;

b)

het serienummer of de unieke markering die is aangebracht op de essentiële onderdelen, indien er een verschil is met de markering op de framegroep of kastgroep van elk vuurwapen;

c)

de namen en adressen van de leveranciers en van de personen die het wapen verwerven of voorhanden hebben, samen met de bijbehorende datum of data, en

d)

iedere ombouw of aanpassing van een vuurwapen die ertoe leidt dat het moet worden ingedeeld in een andere categorie of subcategorie, met inbegrip van de gecertificeerde onbruikbaarmaking of vernietiging van het vuurwapen en de bijbehorende datum of data.

De lidstaten zorgen ervoor dat de documenten van vuurwapens en essentiële onderdelen, met inbegrip van de ermee verband houdende persoonsgegevens, door de bevoegde autoriteiten gedurende een periode van dertig jaar na de vernietiging van de vuurwapens of essentiële onderdelen in kwestie in de systemen van gegevensbestanden worden bewaard.

De documenten van vuurwapens en essentiële onderdelen als bedoeld in de eerste alinea van dit lid en de daarmee verband houdende persoonsgegevens kunnen worden geraadpleegd:

a)

door de autoriteiten die bevoegd zijn voor het verlenen of intrekken van vergunningen als bedoeld in artikel 9 of 10, of door de autoriteiten die bevoegd zijn voor douaneprocedures, gedurende een periode van tien jaar na de vernietiging van het vuurwapen of de essentiële onderdelen in kwestie, en

b)

door de autoriteiten die bevoegd zijn voor de voorkoming, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, gedurende een periode van dertig jaar na de vernietiging van het vuurwapen of de essentiële onderdelen in kwestie.

De lidstaten zorgen ervoor dat persoonsgegevens bij het verstrijken van de in de tweede en derde alinea bepaalde termijnen worden gewist uit het systeem van gegevensbanken. Dit doet geen afbreuk aan gevallen waarin specifieke persoonsgegevens zijn overgedragen aan een autoriteit die bevoegd is voor de voorkoming, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen en in die specifieke context worden gebruikt, of aan andere autoriteiten bevoegd voor een verenigbaar doel waarin wordt voorzien uit hoofde van nationale wetgeving. In zulke gevallen wordt de verwerking van dergelijke gegevens door de bevoegde autoriteiten geregeld door de nationale wetgeving van de betrokken lidstaat, met volledige inachtneming van het Unierecht, met name inzake gegevensbescherming.

Wapenhandelaars en wapenmakelaars zijn gedurende de gehele periode van hun activiteit verplicht een register bij te houden waarin alle bij hen inkomende of uitgaande onder deze richtlijn vallende vuurwapens en essentiële onderdelen worden geregistreerd, zulks onder vermelding van bijzonderheden aan de hand waarvan het betrokken vuurwapen of essentieel onderdeel kan worden geïdentificeerd en getraceerd, met name het type, merk, model, kaliber en serienummer ervan en de namen en adressen van de leveranciers en van de personen die het hebben verworven.

Bij beëindiging van hun activiteiten leveren wapenhandelaars of wapenmakelaars dat register in bij de nationale autoriteiten die bevoegd zijn voor de systemen van gegevensbestanden waarin de eerste alinea voorziet.

De lidstaten zorgen ervoor dat op hun grondgebied gevestigde wapenhandelaars en wapenmakelaars onverwijld melding maken van transacties waarbij vuurwapens of essentiële onderdelen betrokken zijn bij de nationale bevoegde autoriteiten, dat wapenhandelaars en wapenmakelaars over een elektronische verbinding beschikken met die autoriteiten voor deze rapporteringsdoeleinden en dat de systemen van gegevensbestanden onmiddellijk na ontvangst van informatie met betrekking tot dergelijke transacties worden geactualiseerd.

6.   De lidstaten zien erop toe dat alle vuurwapens op elk ogenblik kunnen worden gekoppeld aan hun eigenaar.

Artikel 5

Onverminderd artikel 3 staan de lidstaten het verwerven en voorhanden hebben van vuurwapens uitsluitend toe aan personen aan wie een vergunning is verleend of, met betrekking tot in categorie C ingedeelde vuurwapens, aan personen aan wie specifiek toestemming is verleend dergelijke vuurwapens te verwerven en voorhanden te hebben in overeenstemming met de nationale wetgeving.

Artikel 6

1.   Onverminderd artikel 3 staan de lidstaten het verwerven en voorhanden hebben van vuurwapens uitsluitend toe aan personen die daarvoor goede redenen hebben en die:

a)

ten minste 18 jaar oud zijn, behalve in het geval van de verwerving, met uitzondering van aankoop, en het voorhanden hebben van vuurwapens ten behoeve van de jacht en het sportschieten, mits in dat geval personen jonger dan 18 jaar toestemming hebben van de ouders, of onder ouderlijk toezicht staan dan wel onder toezicht staan van een volwassene met een geldige vuurwapen- of jachtvergunning of zich in een daartoe bevoegd of anderszins erkend opleidingscentrum bevinden, en de ouder, of de volwassene met een geldige vuurwapen- of jachtvergunning, de verantwoordelijkheid op zich neemt voor passende opslag uit hoofde van artikel 7, en

b)

waarschijnlijk geen gevaar voor zichzelf of anderen, de openbare orde of de openbare veiligheid zullen vormen; een veroordeling voor een opzettelijk geweldmisdrijf wordt beschouwd als een indicatie van een dergelijk gevaar.

2.   De lidstaten zorgen voor een monitoringsysteem, waarvan de werking naar keuze op permanente of niet-permanente basis verloopt, om te waarborgen dat aan de in de nationale wetgeving vastgestelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning wordt voldaan voor de volledige duur van de vergunning en er onder meer een beoordeling wordt verricht van de desbetreffende medische en psychologische informatie. De specifieke regelingen worden bepaald overeenkomstig de nationale wetgeving.

Indien aan een van de voorwaarden voor de verlening van een vergunning niet langer wordt voldaan, trekken de lidstaten de betrokken vergunning in.

De lidstaten kunnen personen die op hun grondgebied verblijven, het voorhanden hebben van een in een andere lidstaat verworven vuurwapen alleen verbieden als de verwerving van hetzelfde type vuurwapen op hun eigen grondgebied is verboden.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat een vergunning voor het verwerven en een vergunning voor het voorhanden hebben van een in categorie B ingedeeld vuurwapen wordt ingetrokken als blijkt dat degene aan wie die vergunning is verleend een magazijn in bezit heeft dat kan worden gemonteerd op semiautomatische vuurwapens met centrale ontsteking of repeteervuurwapens en dat:

a)

meer dan twintig patronen kan bevatten, of

b)

in het geval van lange vuurwapens, meer dan tien patronen kan bevatten,

tenzij aan deze persoon een vergunning is verleend uit hoofde van artikel 9 of een vergunning die is bevestigd, vernieuwd of verlengd uit hoofde van artikel 10, lid 5.

Artikel 7

Om het risico dat onbevoegde personen zich toegang verschaffen tot vuurwapens en munitie tot een minimum te herleiden, stellen de lidstaten voorschriften vast voor een passend toezicht op vuurwapens en munitie, alsmede voorschriften voor de passende opslag ervan op een veilige manier. Vuurwapens en munitie daarvoor mogen niet samen gemakkelijk toegankelijk zijn. Passend toezicht betekent in dergelijke gevallen dat de persoon die het betrokken vuurwapen of de betrokken munitie rechtmatig voorhanden heeft, er gedurende het vervoer en het gebruik ervan controle over heeft. Het niveau van toezicht op dergelijke passende opslagvoorzieningen houdt rekening met het aantal en de categorie van de betrokken vuurwapens en munitie.

Artikel 8

De lidstaten waarborgen dat bij de verwerving en verkoop van in categorie A, B of C ingedeelde vuurwapens, essentiële onderdelen of munitie middels overeenkomsten op afstand als gedefinieerd in artikel 2, punt 7, van Richtlijn 2011/83/EU, de identiteit en, indien vereist, de vergunning van de koper van het vuurwapen, de essentiële onderdelen of munitie voorafgaand aan of uiterlijk op het moment van levering aan die persoon worden gecontroleerd door:

a)

een wapenhandelaar of wapenmakelaar met een vergunning of machtiging, of

b)

een overheidsinstantie of een vertegenwoordiger daarvan.

Artikel 9

1.   Onverminderd artikel 2, lid 2, nemen de lidstaten alle nodige maatregelen om de verwerving en het voorhanden hebben van de in categorie A ingedeelde vuurwapens, essentiële onderdelen en munitie te verbieden. Zij zorgen ervoor dat de vuurwapens, essentiële onderdelen en munitie die in strijd met dat verbod onrechtmatig in bezit werden gehouden in beslag worden genomen.

2.   Voor de bescherming van de veiligheid van kritieke infrastructuur, koopvaardij, konvooien met een hoge waarde en kwetsbare gebouwen, alsook voor nationale defensie, educatieve, culturele, historische en onderzoeksdoeleinden en onverminderd lid 1, kunnen de nationale bevoegde autoriteiten in individuele gevallen, bij wijze van uitzondering en naar behoren gemotiveerd, vergunningen toekennen voor in categorie A ingedeelde vuurwapens, essentiële onderdelen en munitie, indien zulks niet strijdig is met de openbare veiligheid of de openbare orde.

3.   De lidstaten kunnen ervoor opteren in individuele bijzondere gevallen, bij wijze van uitzondering en op een naar behoren gemotiveerde wijze, vergunningen toe te kennen aan verzamelaars voor het verwerven en voorhanden hebben van in categorie A ingedeelde vuurwapens, essentiële onderdelen en munitie, mits aan strikte veiligheidsvoorwaarden wordt voldaan, onder meer door het leveren van bewijs aan de nationale bevoegde autoriteiten dat er maatregelen zijn getroffen om te kunnen omgaan met risico's voor de openbare veiligheid of de openbare orde en dat de betrokken vuurwapens, essentiële onderdelen of munitie zijn opgeslagen aan de hand van een veiligheidsniveau dat in verhouding staat tot de risico's van ongeoorloofde toegang tot deze voorwerpen.

De lidstaten waarborgen dat verzamelaars aan wie uit hoofde van de eerste alinea van dit lid een vergunning is verleend kunnen worden geïdentificeerd binnen het systeem van gegevensbestanden als bedoeld in artikel 4. Die verzamelaars met een vergunning zijn verplicht om een voor de nationale bevoegde autoriteiten toegankelijk register bij te houden van alle in categorie A ingedeelde vuurwapens die zij voorhanden hebben. De lidstaten brengen met betrekking tot deze verzamelaars met een vergunning een passend monitoringsysteem tot stand waarin rekening wordt gehouden met alle relevante factoren.

4.   De lidstaten kunnen toestaan dat wapenhandelaars of wapenmakelaars, in hun respectieve beroepshoedanigheid, in categorie A ingedeelde vuurwapens, essentiële onderdelen en munitie verwerven, vervaardigen, onbruikbaar maken, repareren, leveren, overbrengen en voorhanden hebben, mits aan strikte veiligheidsvoorwaarden wordt voldaan.

5.   De lidstaten kunnen toestaan dat musea in categorie A ingedeelde vuurwapens, essentiële onderdelen en munitie verwerven en voorhanden hebben, mits aan strikte veiligheidsvoorwaarden wordt voldaan.

6.   De lidstaten kunnen toestaan dat sportschutters in punt 6 of 7 van categorie A ingedeelde semiautomatische vuurwapens verwerven en voorhanden hebben, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

relevante informatie die voortkomt uit de toepassing van artikel 6, lid 2, wordt voldoende beoordeeld;

b)

bewijs wordt geleverd dat de betrokken sportschutter actief traint voor of deelneemt aan schietwedstrijden die worden erkend door een officieel erkende schietsportorganisatie in de betrokken lidstaat of door een internationale, officieel erkende schietsportfederatie, en

c)

er wordt een certificaat voorgelegd van een officieel erkende schietsportorganisatie waarin wordt bevestigd dat:

i)

de sportschutter lid is van een schietvereniging en daar gedurende ten minste twaalf maanden regelmatig heeft getraind, en

ii)

het betrokken vuurwapen voldoet aan de specificaties die vereist zijn voor een onderdeel van de schietsport dat wordt erkend door een internationale, officieel erkende schietsportfederatie.

Met betrekking tot in punt 6 van categorie A ingedeelde vuurwapens kunnen de lidstaten waar een algemene militaire dienstplicht geldt en waar gedurende de laatste vijftig jaar een systeem bestond waarbij militaire vuurwapens worden overgedragen aan personen die het leger verlaten nadat zij hun dienstplicht hebben vervuld, die personen, in hun hoedanigheid van sportschutter, een vergunning verlenen om één vuurwapen dat zij gedurende hun dienstplicht hebben gebruikt te houden. De relevante overheidsinstantie bouwt deze vuurwapens om tot semiautomatische vuurwapens en controleert op gezette tijden of de personen die dergelijke vuurwapens gebruiken geen risico voor de openbare veiligheid vormen. Het bepaalde in de eerste alinea, onder a), b), en c), is van toepassing.

7.   Vergunningen verleend op grond van dit artikel worden op gezette tijden herzien, met tussenpozen van niet meer dan vijf jaar.

Artikel 10

1.   Een in categorie B ingedeeld vuurwapen mag op het grondgebied van een lidstaat niet worden verworven zonder dat deze lidstaat de verwerver daartoe een vergunning heeft verleend.

Deze vergunning mag niet aan een ingezetene van een andere lidstaat worden verleend zonder voorafgaande toestemming van die lidstaat.

2.   Niemand mag op het grondgebied van een lidstaat een vuurwapen van categorie B voorhanden hebben zonder dat deze lidstaat de houder daartoe een vergunning heeft verleend. Indien de houder ingezetene is van een andere lidstaat, wordt deze lidstaat daarvan op de hoogte gesteld.

3.   De vergunning voor het verwerven en die voor het voorhanden hebben van een in categorie B ingedeeld vuurwapen kunnen in één enkele administratieve beslissing zijn belichaamd.

4.   De lidstaten kunnen aan personen die aan de voorwaarden voor de verlening van een vuurwapenmachtiging voldoen, een meerjarige vergunning verlenen voor het verwerven en voorhanden hebben van alle machtigingsplichtige vuurwapens, onverminderd:

a)

de verplichting de bevoegde instanties van eventuele overbrengingen in kennis te stellen;

b)

regelmatige controles om te zien of die personen nog aan de voorwaarden voldoen, en

c)

de in de nationale wetgeving vastgelegde maximumlimieten voor wapenbezit.

Vergunningen voor het voorhanden hebben van vuurwapens worden op gezette tijden herzien, met tussenpozen van niet meer dan vijf jaar. Een vergunning kan worden vernieuwd of verlengd als nog steeds wordt voldaan aan de voorwaarden op basis waarvan zij was verleend.

5.   De lidstaten kunnen beslissen om vergunningen voor in punt 6, 7 of 8 van categorie A ingedeelde semiautomatische vuurwapens te bevestigen, vernieuwen of verlengen voor wat betreft een vuurwapen dat was ingedeeld in categorie B, en rechtmatig was verworven en geregistreerd vóór 13 juni 2017, mits aan de andere in deze richtlijn neergelegde voorwaarden wordt voldaan. De lidstaten kunnen tevens toestaan dat deze vuurwapens worden verworven door andere personen aan wie door de lidstaten een vergunning is verleend in overeenstemming met deze richtlijn.

6.   De lidstaten stellen voorschriften vast om ervoor te zorgen dat personen die houder zijn van een op grond van de op 28 juli 2008 geldende nationale wetgeving van kracht zijnde vergunning voor in categorie B ingedeelde vuurwapens geen licentie of machtiging hoeven aan te vragen voor vóór die datum in hun bezit zijnde in categorie C of D ingedeelde vuurwapens. Voor elke overbrenging van in categorie C of D ingedeelde vuurwapens moet de overnemer echter een vergunning verwerven of aanhouden dan wel beschikken over een specifieke machtiging voor het voorhanden hebben van die vuurwapens in overeenstemming met de nationale wetgeving.

Artikel 11

1.   Niemand mag een in categorie C ingedeeld vuurwapen voorhanden hebben zonder dat hij daarvan aangifte heeft gedaan bij de autoriteiten van de lidstaat waar het vuurwapen voorhanden wordt gehouden.

Ten aanzien van vóór 14 september 2018 verworven vuurwapens kunnen de lidstaten de aangifteplicht voor in punt 5, 6 of 7 van categorie C ingedeelde vuurwapens opschorten tot 14 maart 2021.

2.   Verkopers, wapenhandelaars of particulieren doen de autoriteiten van de lidstaat waar de overdracht of aflevering van een in categorie C ingedeeld vuurwapen plaatsvindt, hiervan mededeling, met vermelding van de gegevens die de identificatie van de verwerver en het vuurwapen mogelijk maken. Indien de verwerver ingezetene is van een andere lidstaat, wordt deze lidstaat door de lidstaat waar de verwerving heeft plaatsgevonden en door de verwerver zelf van die verwerving in kennis gesteld.

3.   Indien een lidstaat de verwerving en het voorhanden hebben van een in categorie B of C ingedeeld vuurwapen op zijn grondgebied verbiedt of afhankelijk stelt van een vergunning, geeft hij hiervan kennis aan de andere lidstaten, die daarvan uitdrukkelijk melding maken wanneer zij voor een dergelijk vuurwapen een Europese vuurwapenpas afgeven krachtens artikel 17, lid 2.

Artikel 12

1.   Aflevering van een in categorie A, B of C ingedeeld vuurwapen aan een niet-ingezetene van de betrokken lidstaat is toegestaan, op voorwaarde dat de in de artikelen 9, 10 en 11 opgenomen verplichtingen worden nageleefd ten aanzien van:

a)

een verwerver die een vergunning in de zin van artikel 16 heeft verkregen om het vuurwapen zelf over te brengen naar het land waarvan hij ingezetene is;

b)

een verwerver die een schriftelijke verklaring overlegt ter vermelding en verantwoording van zijn voornemen het vuurwapen in de lidstaat van verwerving voorhanden te hebben, mits hij aan de wettelijke voorwaarden voor het voorhanden hebben voldoet.

2.   De lidstaten mogen, op door hen vast te stellen voorwaarden, de tijdelijke aflevering van vuurwapens toestaan.

Artikel 13

1.   Voor de verwerving en het voorhanden hebben van munitie geldt dezelfde regeling als voor het voorhanden hebben van de vuurwapens waarvoor de munitie bestemd is.

De verwerving van magazijnen voor semiautomatische vuurwapens met centrale ontsteking die meer dan twintig patronen of, in het geval van lange vuurwapens, meer dan tien patronen kunnen bevatten, is enkel toegestaan voor personen aan wie een vergunning is verleend uit hoofde van artikel 9 of van wie een vergunning is bevestigd, vernieuwd of verlengd uit hoofde van artikel 10, lid 5.

2.   Wapenhandelaars en wapenmakelaars kunnen weigeren om transacties met het oog op de verwerving van volledige patronen of onderdelen van munitie af te ronden wanneer zij die redelijkerwijze verdacht vinden vanwege de aard of de schaal, en melden elke poging tot dergelijke transacties bij de bevoegde autoriteiten.

Artikel 14

1.   De lidstaten nemen maatregelen om te waarborgen dat voorzieningen met een patroonhouder die zijn ontworpen om enkel losse patronen, irriterende stoffen, andere werkzame stoffen of pyrotechnische seinpatronen af te vuren niet kunnen worden omgebouwd om door explosieve voortstuwing een lading, een kogel of een projectiel uit te stoten.

2.   De lidstaten classificeren voorzieningen met een patroonhouder die zijn ontworpen om enkel losse patronen, irriterende stoffen, andere werkzame stoffen of pyrotechnische seinpatronen af te vuren en die kunnen worden omgebouwd om door explosieve voortstuwing een lading, een kogel of een projectiel uit te stoten, als vuurwapens.

3.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met daarin de technische specificaties voor alarm- en seinwapens die op of na 14 september 2018 zijn vervaardigd of ingevoerd in de Unie om te waarborgen dat zij niet kunnen worden omgebouwd om door explosieve voortstuwing een lading, een kogel of een projectiel uit te stoten. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 20, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 15

1.   De lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat het onbruikbaar maken van vuurwapens door een bevoegde autoriteit wordt gecontroleerd teneinde te garanderen dat alle essentiële onderdelen van het vuurwapen door deze aanpassingen aan het vuurwapen blijvend onbruikbaar worden en onmogelijk zodanig verwijderd, vervangen of aangepast kunnen worden dat het vuurwapen op enigerlei wijze opnieuw gebruiksklaar zou kunnen worden gemaakt. De lidstaten zorgen ervoor dat in het kader van die controle een certificaat en een document worden afgegeven waaruit blijkt dat het vuurwapen onbruikbaar is gemaakt en dat op het vuurwapen een duidelijk zichtbare markering wordt aangebracht waaruit dat blijkt.

2.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met normen en technieken voor de onbruikbaarmaking van vuurwapens om te waarborgen dat alle essentiële onderdelen van een vuurwapen blijvend onbruikbaar worden gemaakt en onmogelijk zodanig verwijderd, vervangen of aangepast kunnen worden dat het vuurwapen op enigerlei wijze opnieuw gebruiksklaar zou kunnen worden gemaakt. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 20, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3.   De in lid 2 bedoelde uitvoeringshandelingen zijn niet van toepassing op vuurwapens die onbruikbaar zijn gemaakt vóór de datum van toepassing van die uitvoeringshandelingen, tenzij die vuurwapens na die datum naar een andere lidstaat zijn overgebracht of op de markt zijn gebracht.

4.   De lidstaten kunnen de Commissie binnen twee maanden na 13 juni 2017 in kennis stellen van de nationale normen en technieken voor de onbruikbaarmaking van vuurwapens die zij vóór 8 april 2016 toepasten, met opgave van de redenen waarom het veiligheidsniveau dat wordt verzekerd door die nationale normen en technieken voor onbruikbaarmaking gelijkwaardig is aan het veiligheidsniveau dat wordt verzekerd door de technische specificaties voor de onbruikbaarmaking van vuurwapens als vastgesteld in bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2403 van de Commissie (20) zoals van toepassing op 8 april 2016.

5.   Indien de lidstaten een kennisgeving als bedoeld in lid 4 aan de Commissie doen toekomen, stelt de Commissie uiterlijk twaalf maanden na de kennisgeving uitvoeringshandelingen vast waarin wordt aangegeven of de ter kennis gestelde nationale normen en technieken voor onbruikbaarmaking verzekerden dat vuurwapens onbruikbaar zijn gemaakt tot op een veiligheidsniveau dat gelijkwaardig is aan het veiligheidsniveau dat wordt verzekerd door de technische specificaties voor onbruikbaarmaking van vuurwapens als vastgesteld in bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2403 zoals van toepassing op 8 april 2016. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 20, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

6.   Tot de datum van toepassing van de in lid 5 bedoelde uitvoeringshandelingen voldoet elk vuurwapen dat onbruikbaar is gemaakt overeenkomstig de nationale normen en technieken voor onbruikbaarmaking die vóór 8 april 2016 van toepassing waren, wanneer het is overgebracht naar een andere lidstaat of op de markt is gebracht, aan de technische specificaties voor onbruikbaarmaking van vuurwapens als vastgesteld in bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2403.

7.   Vuurwapens die vóór 8 april 2016 onbruikbaar zijn gemaakt overeenkomstig de nationale normen en technieken voor onbruikbaarmaking die zijn geacht een veiligheidsniveau te verzekeren dat gelijkwaardig is aan het veiligheidsniveau dat wordt verzekerd door de technische specificaties voor onbruikbaarmaking van vuurwapens als vastgesteld in bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2403 zoals van toepassing op 8 april 2016, worden beschouwd als onbruikbaar gemaakte vuurwapens, ook wanneer zij worden overgebracht naar een andere lidstaat of op de markt worden gebracht na de datum van toepassing van de in lid 5 bedoelde uitvoeringshandelingen.

HOOFDSTUK 3

FORMALITEITEN VOOR HET VERKEER VAN WAPENS IN DE UNIE

Artikel 16

1.   Onverminderd artikel 17 mogen vuurwapens slechts van de ene lidstaat naar een andere worden overgebracht indien de in dit artikel omschreven procedure wordt gevolgd. Die procedure is ook van toepassing op de overbrenging van vuurwapens na verkoop middels een overeenkomst op afstand als gedefinieerd in artikel 2, punt 7, van Richtlijn 2011/83/EU.

2.   Indien een vuurwapen naar een andere lidstaat moet worden overgebracht, verstrekt de betrokkene vóór de overbrenging daarvan de volgende gegevens aan de lidstaat waar dat vuurwapen zich bevindt:

a)

naam en adres van de verkoper of overdrager en van de koper of verwerver of, in voorkomend geval, van de eigenaar;

b)

het adres waarnaar het vuurwapen zal worden verzonden of vervoerd;

c)

het aantal vuurwapens dat van de zending of het vervoer deel uitmaakt;

d)

de identificatiegegevens betreffende het te identificeren vuurwapen alsook de vermelding dat het vuurwapen is gecontroleerd overeenkomstig het Verdrag van 1969;

e)

de wijze van overbrenging;

f)

de datum van vertrek en de vermoedelijke datum van aankomst.

Bij overbrenging tussen wapenhandelaars hoeft de onder e) en f) bedoelde informatie niet te worden meegedeeld.

De lidstaat onderzoekt onder welke omstandigheden de overbrenging van het vuurwapen zal geschieden, met name met het oog op de veiligheid.

Indien de lidstaat deze overbrenging toestaat, verleent hij daarvoor een vergunning waarin alle in de eerste alinea genoemde gegevens zijn vermeld. Deze vergunning dient het vuurwapen tot aan de bestemming te vergezellen en dient op elk verzoek van de autoriteiten van de lidstaten te worden overgelegd.

3.   Behalve voor oorlogswapens kan elke lidstaat voor de overbrenging van op grond van artikel 2, lid 2, uit de werkingssfeer van deze richtlijn uitgesloten vuurwapens aan wapenhandelaars het recht toekennen om, zonder voorafgaande vergunning in de zin van lid 2 van dit artikel, vuurwapens van zijn grondgebied naar een in een andere lidstaat gevestigde wapenhandelaar over te brengen. Hij geeft daartoe een machtiging af die hoogstens drie jaar geldig blijft en te allen tijde bij met redenen omkleed besluit kan worden geschorst of ingetrokken. De vuurwapens moeten tot de bestemming vergezeld blijven van een document waarin die machtiging wordt vermeld. Dat document moet op verzoek van de autoriteiten van de lidstaten worden voorgelegd.

Voorafgaand aan de datum van overbrenging stelt de wapenhandelaar de autoriteiten van de lidstaat van waaruit de overbrenging zal geschieden, in kennis van alle in de eerste alinea van lid 2 vermelde gegevens. Die autoriteiten voeren, waar passend ter plaatse, inspecties uit om te controleren of de door de wapenhandelaar verstrekte informatie overeenkomt met de feitelijke kenmerken van de overbrenging. De gegevens worden door de wapenhandelaar tijdig meegedeeld.

4.   Elke lidstaat verstrekt de andere lidstaten een lijst van vuurwapens waarvoor de vergunning om deze naar zijn grondgebied over te brengen, zonder zijn voorafgaande toestemming mag worden verleend.

Deze lijsten met vuurwapens worden meegedeeld aan de wapenhandelaars die in het kader van de procedure van lid 3 een machtiging hebben verkregen om vuurwapens zonder voorafgaande toestemming over te brengen.

Artikel 17

1.   Behalve wanneer de procedure van artikel 16 wordt gevolgd, is het voorhanden hebben van een vuurwapen gedurende een reis door twee of meer lidstaten slechts toegestaan, indien de belanghebbende van genoemde lidstaten een vergunning heeft verkregen.

De lidstaten kunnen deze vergunning verlenen voor één of meer reizen en voor een periode van maximaal één jaar, die kan worden verlengd. Deze vergunning wordt vermeld op de Europese vuurwapenpas die de reiziger op elk verzoek van de autoriteiten van de lidstaten moet overleggen.

2.   Niettegenstaande lid 1 kunnen jagers en personen die historische gebeurtenissen naspelen, voor wat betreft in categorie C ingedeelde vuurwapens, en sportschutters, voor wat betreft in categorie B of C ingedeelde vuurwapens en in categorie A ingedeelde vuurwapens waarvoor een vergunning werd verleend krachtens artikel 9, lid 6, of waarvan de vergunning werd bevestigd, vernieuwd of verlengd krachtens artikel 10, lid 5, voor de uitoefening van hun activiteit zonder de in artikel 16, lid 2, bedoelde voorafgaande toestemming gedurende een reis door twee of meer lidstaten een of meer vuurwapens voorhanden hebben, op voorwaarde dat:

a)

zij in het bezit zijn van een Europese vuurwapenpas waarin dit vuurwapen of deze vuurwapens zijn vermeld, en

b)

zij de reden van de reis kunnen aantonen, met name door het voorleggen van een uitnodiging of een ander bewijs voor hun activiteiten als jager, sportschutter of deelnemer bij het naspelen van historische gebeurtenissen in de lidstaat van bestemming.

Het is de lidstaten niet toegestaan de afgifte van de Europese vuurwapenpas afhankelijk te stellen van de betaling van een vergoeding of heffing.

De in de eerste alinea van dit lid bedoelde afwijking geldt echter niet voor reizen naar een lidstaat die, krachtens artikel 11, lid 3, de verwerving en het voorhanden hebben van het betrokken vuurwapen verbiedt of afhankelijk stelt van een vergunning. In dat geval wordt daarvan op de Europese vuurwapenpas uitdrukkelijk melding gemaakt. De lidstaten kunnen ook weigeren deze afwijking toe te passen in het geval van in categorie A ingedeelde vuurwapens waarvoor een vergunning is verleend krachtens artikel 9, lid 6, of waarvoor de vergunning is bevestigd, vernieuwd of verlengd krachtens artikel 10, lid 5.

In de context van het in artikel 24 bedoelde verslag onderzoekt de Commissie, in overleg met de lidstaten, eveneens de resultaten van de toepassing van de derde alinea, met name wat de gevolgen daarvan voor de openbare orde en veiligheid betreft.

3.   Door middel van overeenkomsten inzake wederzijdse erkenning van nationale documenten kunnen twee of meer lidstaten voor het reizen met een vuurwapen op hun grondgebied een soepeler regeling vaststellen dan die van dit artikel.

Artikel 18

1.   Elke lidstaat zendt alle nuttige gegevens waarover hij betreffende definitieve overbrengingen van vuurwapens beschikt, toe aan de lidstaat naar het grondgebied waarvan de overbrenging is geschied.

2.   De gegevens die de lidstaten ontvangen krachtens de procedures van artikel 16 inzake de overbrenging van vuurwapens en van artikel 10, lid 2, en van artikel 11, lid 2, inzake verwerving en voorhanden hebben van vuurwapens door niet-ingezetenen, worden uiterlijk bij de overbrenging, aan de lidstaat van bestemming, en in voorkomend geval, uiterlijk bij de overbrenging aan de lidstaten van doorvoer, meegedeeld.

3.   Ten behoeve van een doelmatige toepassing van deze richtlijn wisselen de lidstaten regelmatig informatie uit binnen de bij artikel 13, lid 3, van Richtlijn 91/477/EEG opgerichte contactgroep. Elke lidstaat deelt de andere lidstaten en de Commissie mee welke nationale instanties verantwoordelijk zijn voor het toezenden en ontvangen van de gegevens en de nakoming van de in artikel 16, lid 4, van deze richtlijn vastgelegde verplichtingen.

4.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten wisselen op elektronische wijze informatie uit over vergunningen die zijn verleend voor de overbrenging van vuurwapens naar een andere lidstaat en informatie over de weigering om overeenkomstig de artikelen 9 en 10 vergunningen te verlenen op grond van veiligheidsoverwegingen of in verband met de betrouwbaarheid van de betrokken persoon.

5.   De Commissie voorziet in een systeem voor de uitwisseling van de in dit artikel vermelde informatie.

De Commissie stelt overeenkomstig artikel 19 gedelegeerde handelingen vast om deze richtlijn aan te vullen door het vastleggen van gedetailleerde regelingen voor de systematische elektronische uitwisseling van informatie.

Artikel 19

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 18, lid 5, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 13 juni 2017.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 18, lid 5, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 18, lid 5, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 20

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 21

De lidstaten stellen bepalingen vast om de binnenkomst op hun grondgebied te verbieden:

a)

van een vuurwapen, behalve in de in de artikelen 16 en 17 bedoelde omstandigheden en met inachtneming van de in die artikelen gestelde voorwaarden;

b)

van een ander wapen dan een vuurwapen, mits de nationale bepalingen van de betrokken lidstaat zulks toestaan.

HOOFDSTUK 4

SLOTBEPALINGEN

Artikel 22

1.   De lidstaten versterken de controles op het voorhanden hebben van wapens aan de buitengrenzen van de Unie. Zij zien in het bijzonder erop toe dat reizigers uit derde landen die voornemens zijn zich naar een tweede lidstaat te begeven, artikel 17 in acht nemen.

2.   Deze richtlijn vormt geen beletsel voor door de lidstaten of door de vervoerder bij het aan boord gaan van een vervoermiddel te verrichten controles.

3.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de wijze waarop de in de leden 1 en 2 bedoelde controles worden verricht. De Commissie verzamelt deze gegevens, die door haar aan alle lidstaten ter beschikking worden gesteld.

4.   Elke lidstaat stelt de Commissie in kennis van zijn nationale bepalingen, met inbegrip van wijzigingen, met betrekking tot de verwerving en het voorhanden hebben van wapens, voor zover de nationale wetgeving strenger is dan de aan te nemen minimumnorm. De Commissie deelt deze inlichtingen aan de andere lidstaten mede.

Artikel 23

De lidstaten stellen de regels vast inzake de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en nemen de nodige maatregelen om de toepassing van die sancties te verzekeren. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

Artikel 24

Uiterlijk op 14 september 2020, en daarna om de vijf jaar, dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van deze richtlijn, met inbegrip van een geschiktheidscontrole van de bepalingen ervan, in voorkomend geval vergezeld van wetgevingsvoorstellen, met name betreffende de categorieën van vuurwapens in bijlage I en aangelegenheden in verband met de tenuitvoerlegging van het systeem voor de Europese vuurwapenpas, in verband met markering en in verband met de effecten van nieuwe technologieën zoals 3D-printen, het gebruik van een QR-code en het gebruik van radiofrequentie-identificatie (RFID).

Artikel 25

De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste maatregelen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 26

Richtlijn 91/477/EEG, zoals gewijzigd bij de in bijlage III, deel A, bij onderhavige richtlijn genoemde richtlijnen wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage III, deel B, bij onderhavige richtlijn genoemde termijnen voor omzetting in intern recht van de aldaar genoemde richtlijnen.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage IV bij onderhavige richtlijn.

Artikel 27

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 28

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 24 maart 2021.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D.M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

A.P. ZACARIAS


(1)  PB C 311 van 18.9.2020, blz. 52.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 9 februari 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 9 maart 2021.

(3)  Richtlijn 91/477/EEG van de Raad van 18 juni 1991 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (PB L 256 van 13.9.1991, blz. 51).

(4)  Zie bijlage III, deel A.

(5)  Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 64).

(6)  Besluit 2014/164/EU van de Raad van 11 februari 2014 betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van het Protocol tegen de illegale vervaardiging van en handel in vuurwapens, delen en onderdelen daarvan en munitie, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad (PB L 89 van 25.3.2014, blz. 7).

(7)  Verordening (EU) nr. 1024/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt en tot intrekking van Beschikking 2008/49/EG van de Commissie (“de IMI-verordening”) (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(9)  Kaderbesluit 2009/315/JBZ van de Raad van 26 februari 2009 betreffende de organisatie en de inhoud van uitwisseling van gegevens uit het strafregister tussen de lidstaten (PB L 93 van 7.4.2009, blz. 23).

(10)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(11)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(12)  Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).

(13)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

(14)  Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31).

(15)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.

(16)  Besluit 2008/146/EG van de Raad van 28 januari 2008 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1).

(17)  PB L 160 van 18.6.2011, blz. 21.

(18)  Besluit 2011/350/EU van de Raad van 7 maart 2011 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis betreffende de afschaffing van controles aan de binnengrenzen en het verkeer van personen (PB L 160 van 18.6.2011, blz. 19).

(19)  Richtlijn 2009/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap (PB L 146 van 10.6.2009, blz. 1).

(20)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2403 van de Commissie van 15 december 2015 tot vaststelling van gemeenschappelijke richtsnoeren betreffende normen en technieken om te waarborgen dat onbruikbaar gemaakte vuurwapens voorgoed onbruikbaar zijn (PB L 333 van 19.12.2015, blz. 62).


BIJLAGE I

I.

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder “wapens”:

vuurwapens zoals gedefinieerd in artikel 1;

“niet-vuurwapens” als gedefinieerd in de nationale wetgevingen.

II.

Voor de toepassing van deze richtlijn worden vuurwapens ingedeeld in de volgende categorieën:

Categorie A — Verboden vuurwapens

1.

Geschut en lanceerinrichtingen voor militaire doeleinden.

2.

Automatische vuurwapens.

3.

Camouflagevuurwapens.

4.

Munitie waarmee een pantserplaat kan worden doorboord, munitie met springlading of brandsas, alsmede de voor het afschieten van deze munitie gebruikte kogels.

5.

Munitie voor pistolen en revolvers met expanderende kogels alsmede de voor het afschieten van deze munitie gebruikte kogels, behalve wanneer het jachtwapens of wapens voor sportschieten betreft voor personen die bevoegd zijn deze te gebruiken.

6.

Automatische vuurwapens die zijn omgebouwd tot semiautomatische vuurwapens, onverminderd het bepaalde in artikel 10, lid 5.

7.

Elk van de volgende semiautomatische vuurwapens met centrale ontsteking:

a)

korte vuurwapens waarmee meer dan 21 patronen kunnen worden afgevuurd zonder te herladen, indien:

i)

een magazijn met een capaciteit van meer dan twintig patronen onderdeel is van dat vuurwapen, of

ii)

er een afneembaar magazijn met een capaciteit van meer dan twintig patronen in wordt geplaatst;

b)

lange vuurwapens waarmee meer dan elf patronen kunnen worden afgevuurd zonder te herladen, indien:

i)

een magazijn met een capaciteit van meer dan tien patronen onderdeel is van dat vuurwapen, of

ii)

er een afneembaar magazijn met een capaciteit van meer dan tien patronen in wordt geplaatst.

8.

Lange semiautomatische vuurwapens, zijnde vuurwapens die oorspronkelijk zijn bedoeld om te worden afgevuurd vanaf de schouder, die kunnen worden ingekort tot een lengte van minder dan 60 cm zonder functionaliteit te verliezen door middel van een opvouwbare of telescopische kolf of een kolf die kan worden verwijderd zonder gebruik van instrumenten.

9.

Alle vuurwapens in deze categorie die zijn omgebouwd om losse patronen, irriterende stoffen, andere werkzame stoffen of pyrotechnische patronen af te vuren of zijn omgebouwd tot wapens voor saluutschoten of akoestische signalen.

Categorie B — Vergunningsplichtige vuurwapens

1.

Korte repeteervuurwapens.

2.

Korte enkelschotsvuurwapens met centrale ontsteking.

3.

Korte enkelschotsvuurwapens met randvuurontsteking met een totale lengte van minder dan 28 cm.

4.

Lange semiautomatische vuurwapens waarvan het magazijn en de kamer samen meer dan drie patronen kunnen bevatten in het geval van vuurwapens met randvuurontsteking, en meer dan drie maar minder dan twaalf patronen in het geval van vuurwapens met centrale ontsteking.

5.

Korte semiautomatische vuurwapens, andere dan die vermeld in punt 7, onder a), van categorie A.

6.

In punt 7, onder b), van categorie A vermelde lange semiautomatische vuurwapens waarvan het magazijn en de kamer samen niet meer dan drie patronen kunnen bevatten, indien het magazijn afneembaar is of niet kan worden gegarandeerd dat het wapen niet met algemeen gangbare werktuigen kan worden omgebouwd tot een wapen waarvan het magazijn en de kamer samen meer dan drie patronen kunnen bevatten.

7.

Lange repeteer- en semiautomatische vuurwapens met een gladde loop die ten hoogste 60 cm lang is.

8.

Alle vuurwapens in deze categorie die zijn omgebouwd om losse patronen, irriterende stoffen, andere werkzame stoffen of pyrotechnische patronen af te vuren of zijn omgebouwd tot wapens voor saluutschoten of akoestische signalen.

9.

Civiele semiautomatische vuurwapens die het uiterlijk hebben van automatische vuurwapens, andere dan die vermeld in punt 6, 7 of 8 van categorie A.

Categorie C — Aangifteplichtige vuurwapens en wapens

1.

Andere lange repeteervuurwapens dan die welke zijn vermeld in punt 7 van categorie B.

2.

Lange enkelschotsvuurwapens met getrokken loop.

3.

Andere lange semiautomatische vuurwapens dan die welke zijn vermeld in categorie A of B.

4.

Korte enkelschotsvuurwapens met randvuurontsteking met een totale lengte van ten minste 28 cm.

5.

Alle vuurwapens in deze categorie die zijn omgebouwd om losse patronen, irriterende stoffen, andere werkzame stoffen of pyrotechnische patronen af te vuren of zijn omgebouwd tot wapens voor saluutschoten of akoestische signalen.

6.

In categorie A of B of in deze categorie ingedeelde vuurwapens die onbruikbaar zijn gemaakt overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2403.

7.

Lange enkelschotsvuurwapens met gladde loop die op de markt worden gebracht op of na 14 september 2018.

III.

Voor de toepassing van deze bijlage vallen niet onder de definitie van vuurwapens voorwerpen die voldoen aan de definitie, maar die:

a)

ontworpen zijn voor het geven van alarm of signalen, reddingsactiviteiten, het slachten van dieren of visserij met harpoenen, of bestemd zijn voor industriële of technische doeleinden, mits zij alleen voor dat welbepaalde gebruik kunnen worden aangewend;

b)

als antieke wapens worden beschouwd, mits zulke wapens niet vallen onder de in deel II vastgestelde categorieën en zij aan de nationale wetgeving onderworpen zijn.

Zolang er geen coördinatie op het niveau van de Unie heeft plaatsgevonden, kunnen de lidstaten hun nationale wetgeving toepassen op de in dit deel genoemde vuurwapens.

IV.

Voor de toepassing van deze bijlage wordt verstaan onder:

a)

“kort vuurwapen”: een vuurwapen waarvan de loop niet langer is dan 30 cm of waarvan de totale lengte niet meer dan 60 cm bedraagt;

b)

“lang vuurwapen”: een vuurwapen dat niet tot de categorie “kort vuurwapen” behoort;

c)

“automatisch wapen”: een vuurwapen dat na elk schot automatisch weer geladen wordt en dat bij eenmalige bediening van de trekker een vuurstoot kan afvuren;

d)

“semiautomatisch wapen”: een vuurwapen dat na elk schot automatisch weer geladen wordt en dat bij eenmalige bediening van de trekker niet meer dan één projectiel kan afvuren;

e)

“repeteerwapen”: een vuurwapen dat na elk schot met de hand via een mechanisme opnieuw wordt geladen door uit een lader een kogel in de kamer te brengen;

f)

“enkelschotswapen”: een vuurwapen zonder lader dat voor elk schot wordt geladen door met de hand een kogel in de kamer of in een hiertoe aangebrachte ruimte bij de ingang van de loop te brengen;

g)

“munitie waarmee een pantserplaat kan worden doorboord”: munitie voor militaire doeleinden met een pantserkogel met harde doorborende kern;

h)

“munitie met springlading”: munitie voor militaire doeleinden met een kogel die een bij inslag exploderende lading bevat;

i)

“munitie met brandsas”: munitie voor militaire doeleinden met een kogel die een chemisch mengsel bevat dat bij aanraking met de lucht of bij inslag ontvlamt.


BIJLAGE II

EUROPESE VUURWAPENPAS

De pas omvat de volgende rubrieken:

a)

identificatie van de houder;

b)

identificatie van het wapen of vuurwapen, met vermelding van de categorie in de zin van deze richtlijn;

c)

geldigheidsduur van de pas;

d)

gedeelte voor vermeldingen door de lidstaat die de pas heeft afgegeven (aard en referenties van de vergunningen enz.);

e)

gedeelte voor vermeldingen door andere lidstaten (vergunning voor binnenkomst enz.);

f)

de vermelding:

“Het recht om zich met een of meer in deze pas vermelde in categorie A, B of C ingedeelde vuurwapens naar een andere lidstaat te begeven, wordt afhankelijk gesteld van een of meer op voorhand door de bezochte lidstaat afgegeven overeenkomstige vergunningen. Zulke vergunningen kunnen worden vermeld op de pas.

De hierboven bedoelde voorafgaande vergunning is in beginsel niet nodig om te reizen met een in categorie C ingedeeld vuurwapen met het oog op de jacht of het naspelen van historische gebeurtenissen of met een in categorie A, B of C ingedeeld vuurwapen om aan sportschieten te doen, mits de reiziger in bezit is van de vuurwapenpas en de reden van de reis kan aantonen.”.

Indien een lidstaat de andere lidstaten overeenkomstig artikel 11, lid 3, ervan in kennis heeft gesteld dat het voorhanden hebben van bepaalde in categorie B of C ingedeelde vuurwapens verboden is of van een vergunning afhankelijk is gesteld, wordt een van de volgende vermeldingen toegevoegd:

“Het is verboden zich met vuurwapen … [identificatie] naar … [naam van de betrokken lidstaat of lidstaten] te begeven.”;

“Om zich met vuurwapen … [identificatie] naar … [naam van de betrokken lidstaat of lidstaten] te begeven, is een vergunning vereist.”.


BIJLAGE III

DEEL A

Ingetrokken richtlijn met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan

(bedoeld in artikel 26)

Richtlijn 91/477/EEG van de Raad

(PB L 256 van 13.9.1991, blz. 51)

Richtlijn 2008/51/EG van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 179 van 8.7.2008, blz. 5)

Richtlijn (EU) 2017/853 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 137 van 24.5.2017, blz. 22)

DEEL B

Termijnen voor omzetting in nationaal recht

(bedoeld in artikel 26)

Richtlijn

Omzettingstermijn

91/477/EEG

31 december 1992

2008/51/EG

28 juli 2010

(EU) 2017/853

14 september 2018  (1)


(1)  Artikel 2, lid 2, van Richtlijn (EU) 2017/853 bepaalt echter: “In afwijking van het eerste lid van dit artikel, doen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 14 december 2019 aan artikel 4, lid 3, en artikel 4, lid 4, van Richtlijn 91/477/EEG, als gewijzigd bij deze richtlijn, te voldoen.”


BIJLAGE IV

CONCORDANTIETABEL

Richtlijn 91/477/EEG

Deze richtlijn

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4, leden 1 en 2

Artikel 4, leden 1 en 2

Artikel 4, lid 2 bis

Artikel 4, lid 3

Artikel 4, lid 3

Artikel 4, lid 4

Artikel 4, lid 4

Artikel 4, lid 5

Artikel 4, lid 5

Artikel 4, lid 6

Artikel 4 bis

Artikel 5

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 5 bis

Artikel 7

Artikel 5 ter

Artikel 8

Artikel 6

Artikel 9

Artikel 7, leden 1 tot en met 4

Artikel 10, leden 1 tot en met 4

Artikel 7, lid 4 bis

Artikel 10, lid 5

Artikel 7, lid 5

Artikel 10, lid 6

Artikel 8, lid 1, eerste alinea

Artikel 11, lid 1, eerste alinea

Artikel 8, lid 1, tweede alinea

Artikel 11, lid 1, tweede alinea

Artikel 8, leden 2 en 3

Artikel 11, leden 2 en 3

Artikel 9, lid 1, aanhef

Artikel 12, lid 1, aanhef

Artikel 9, lid 1, eerste streepje

Artikel 12, lid 1, onder a)

Artikel 9, lid 1, tweede streepje

Artikel 12, lid 1, onder b)

Artikel 9, lid 2

Artikel 12, lid 2

Artikel 10

Artikel 13

Artikel 10 bis

Artikel 14

Artikel 10 ter

Artikel 15

Artikel 11, lid 1

Artikel 16, lid 1

Artikel 11, lid 2, eerste alinea, aanhef

Artikel 16, lid 2, eerste alinea, aanhef

Artikel 11, lid 2, eerste alinea, eerste streepje

Artikel 16, lid 2, eerste alinea, onder a)

Artikel 11, lid 2, eerste alinea, tweede streepje

Artikel 16, lid 2, eerste alinea, onder b)

Artikel 11, lid 2, eerste alinea, derde streepje

Artikel 16, lid 2, eerste alinea, onder c)

Artikel 11, lid 2, eerste alinea, vierde streepje

Artikel 16, lid 2, eerste alinea, onder d)

Artikel 11, lid 2, eerste alinea, vijfde streepje

Artikel 16, lid 2, eerste alinea, onder e)

Artikel 11, lid 2, eerste alinea, zesde streepje

Artikel 16, lid 2, eerste alinea, onder f)

Artikel 11, lid 2, tweede, derde en vierde alinea

Artikel 16, lid 2, tweede, derde en vierde alinea

Artikel 11, leden 3 en 4

Artikel 16, leden 3 en 4

Artikel 12

Artikel 17

Artikel 13

Artikel 18

Artikel 13 bis

Artikel 19

Artikel 13 ter

Artikel 20

Artikel 14, aanhef

Artikel 21, aanhef

Artikel 14, eerste streepje

Artikel 21, onder a)

Artikel 14, tweede streepje

Artikel 21, onder b)

Artikel 15

Artikel 22

Artikel 16

Artikel 23

Artikel 17

Artikel 24

Artikel 18

Artikelen 25, 26 en 27

Artikel 19

Artikel 28

Bijlage I

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage II

Bijlage III

Bijlage IV


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

6.4.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 115/26


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/556 VAN DE COMMISSIE

van 31 maart 2021

tot wijziging van de Uitvoeringsverordeningen (EU) 2017/1529 en (EU) nr. 540/2011 wat betreft de voorwaarden voor de goedkeuring van de basisstof natriumchloride

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 13, lid 2, in samenhang met artikel 23, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1529 van de Commissie (2) is de werkzame stof natriumchloride als basisstof goedgekeurd en in deel C van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (3) opgenomen. De Commissie heeft haar besluit gebaseerd op een technisch verslag van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en een door de Commissie opgesteld evaluatieverslag (4).

(2)

Zoals in deel C van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 uiteengezet is geldt de goedkeuring van de basisstof natriumchloride alleen voor gebruik als fungicide en insecticide.

(3)

In november 2017 heeft de organisatie Collectif Anti-baccharis overeenkomstig artikel 23, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bij de Commissie een aanvraag ingediend met een verzoek om uitbreiding van het gebruik van natriumchloride als herbicide, gevolgd door een bijgewerkte aanvraag in augustus 2018 en in juli 2020.

(4)

De Commissie heeft de EFSA om wetenschappelijke bijstand verzocht. Het resultaat van deze raadpleging was dat de aard van de stof en de reikwijdte van het verzoek geen nieuwe wetenschappelijke beoordeling door de EFSA rechtvaardigden. De Commissie heeft een bijgewerkt evaluatieverslag opgesteld, rekening houdend met het eerdere technische verslag van de EFSA (5) en de door de aanvrager verstrekte informatie.

(5)

De Commissie heeft het bijgewerkt evaluatieverslag en de ontwerpverordening op 25 januari 2021 aan het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders voorgelegd.

(6)

De aanvrager heeft de mogelijkheid gekregen om opmerkingen over het bijgewerkte evaluatieverslag in te dienen.

(7)

Het lijkt erop dat mag worden verwacht dat natriumchloride aan de in artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 vastgestelde eisen voor het gebruik als herbicide zal voldoen, zoals beschreven in het bijgewerkt evaluatieverslag. Daarom moet het gebruik van natriumchloride als herbicide worden toegestaan. Aangezien een nieuw gebruik van natriumchloride wordt toegestaan en het aanvaardbaar is om andere mogelijke toepassingen van natriumchloride te blijven toestaan, zoals vermeld in het bijgewerkt evaluatieverslag voor natriumchloride, is het bovendien passend de huidige beperking tot het gebruik van de stof als fungicide en insecticide in te trekken.

(8)

Overeenkomstig artikel 13, lid 2, in samenhang met artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1107/2009, en in het licht van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis is het echter noodzakelijk bepaalde voorwaarden voor het gebruik van de werkzame stof te handhaven.

(9)

De Uitvoeringsverordeningen (EU) 2017/1529 en (EU) nr. 540/2011 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1529

Bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1529 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

Artikel 2

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 31 maart 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1529 van de Commissie van 7 september 2017 tot goedkeuring van de basisstof natriumchloride overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (PB L 232 van 8.9.2017, blz. 1).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).

(4)  Definitief evaluatieverslag voor de basisstof natriumchloride dat tijdens de vergadering van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders van 20 juli 2017 is afgerond en op 25 januari 2021 is gewijzigd, met het oog op de goedkeuring van natriumchloride als basisstof overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009; SANTE/10383/2017– rev.2.

(5)  EFSA (Europese Autoriteit voor voedselveiligheid), 2017; Technisch verslag “Outcome of the consultation with Member States and EFSA on the basic substance application for (sea) salt (sodium chloride) for use in plant protection as fungicide and insecticide.” EFSA supporting publication 2017:EN-1172. 56 blz. doi:10.2903/sp.efsa.2017.EN-1172.


BIJLAGE I

In bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1529 wordt de vermelding in de vijfde kolom (Specifieke bepalingen) vervangen door:

“Natriumchloride mag worden gebruikt overeenkomstig de specifieke voorwaarden in de conclusies van het evaluatieverslag over natriumchloride (SANTE/10383/2017), met name de aanhangsels I en II.”.


BIJLAGE II

In deel C van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt de vermelding in rij 16 (Natriumchloride), zesde kolom (Specifieke bepalingen) vervangen door:

“Natriumchloride mag worden gebruikt overeenkomstig de specifieke voorwaarden in de conclusies van het evaluatieverslag over natriumchloride (SANTE/10383/2017), met name de aanhangsels I en II.”.