ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 104 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
64e jaargang |
Inhoud |
|
I Wetgevingshandelingen |
Bladzijde |
|
|
RICHTLIJNEN |
|
|
* |
|
|
Rectificaties |
|
|
* |
||
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst. |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
I Wetgevingshandelingen
RICHTLIJNEN
25.3.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 104/1 |
RICHTLIJN (EU) 2021/514 VAN DE RAAD
van 22 maart 2021
tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 113 en 115,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Parlement (1),
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),
Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Om rekening te houden met nieuwe initiatieven van de Unie op het gebied van fiscale transparantie is de afgelopen jaren een reeks wijzigingen aangebracht in Richtlijn 2011/16/EU van de Raad (3). Die wijzigingen hadden voornamelijk betrekking op de invoering van rapportageverplichtingen — gevolgd door een mededeling aan andere lidstaten — in verband met financiële rekeningen, voorafgaande grensoverschrijdende rulings en voorafgaande verrekenprijsafspraken, landenrapporten en meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies. Op die manier hebben die wijzigingen het toepassingsgebied van de automatische uitwisseling van inlichtingen uitgebreid. De belastingautoriteiten van de lidstaten beschikken nu over een breder instrumentarium voor samenwerking om diverse vormen van belastingfraude, -ontduiking en -ontwijking te kunnen opsporen en bestrijden. |
(2) |
De afgelopen jaren heeft de Commissie toezicht gehouden op de toepassing van Richtlijn 2011/16/EU en in 2019 heeft zij een evaluatie ervan voltooid. Hoewel er aanzienlijke vooruitgang is geboekt op het gebied van de automatische uitwisseling van inlichtingen, is er nog steeds behoefte aan een verbetering van de bepalingen die betrekking hebben op alle vormen van uitwisseling van inlichtingen en administratieve samenwerking. |
(3) |
Op grond van artikel 5 van Richtlijn 2011/16/EU moet de aangezochte autoriteit aan de verzoekende autoriteit alle inlichtingen meedelen die zij in haar bezit heeft of naar aanleiding van een administratief onderzoek verkrijgt, en die naar verwachting van belang zijn voor de administratie en de handhaving van de nationale wetgeving van de lidstaten inzake belastingen die binnen het toepassingsgebied van die richtlijn vallen. Om de doeltreffendheid van de uitwisseling van inlichtingen te garanderen en onterechte weigeringen van verzoeken te voorkomen, alsook met het oog op rechtszekerheid voor zowel de belastingdiensten als de belastingplichtigen, moet de internationaal overeengekomen norm “verwacht belang” duidelijk worden afgebakend en gecodificeerd. |
(4) |
Soms moeten verzoeken om inlichtingen worden behandeld met betrekking tot groepen belastingplichtigen die niet individueel kunnen worden geïdentificeerd, en het verwachte belang van de gevraagde inlichtingen kan dan alleen worden beschreven op basis van een gemeenschappelijke reeks kenmerken. In het licht hiervan moeten de belastingdiensten groepsverzoeken om inlichtingen blijven gebruiken binnen een duidelijk juridisch kader. |
(5) |
Het is van belang dat de lidstaten inlichtingen in verband met inkomsten uit intellectuele eigendom uitwisselen, aangezien dit domein van de economie vatbaar is voor winstverschuivingsconstructies vanwege de zeer mobiele aard van de onderliggende activa. Daarom moeten, met het oog op een betere bestrijding van belastingfraude, -ontduiking en -ontwijking, royalty’s als omschreven in artikel 2, onder b), van Richtlijn 2003/49/EG van de Raad (4) worden opgenomen in de categorieën van inkomsten waarop de verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen van toepassing is. De lidstaten moeten alles wat redelijkerwijze mag worden verwacht in het werk stellen om het door de lidstaat van verblijf afgegeven fiscaal identificatienummer (tax identification number, TIN) van ingezetenen op te nemen in de verstrekking van de categorieën van inkomsten en vermogen waarop de verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen van toepassing is. |
(6) |
De digitalisering van de economie is de afgelopen jaren snel toegenomen. Een stijgend aantal complexe situaties in verband met belastingfraude, -ontduiking en -ontwijking is hiervan het gevolg. De grensoverschrijdende dimensie van diensten die worden aangeboden door platformexploitanten, heeft geleid tot een complexe situatie waarin het moeilijk kan zijn de belastingvoorschriften te handhaven en de naleving van de belastingwetgeving te garanderen. Er is een gebrek aan naleving van de belastingwetgeving en de waarde van niet aangegeven inkomsten is aanzienlijk. De belastingdiensten van de lidstaten beschikken over onvoldoende inlichtingen om een correcte beoordeling en controle uit te voeren van de bruto inkomsten in hun land uit commerciële activiteiten die via digitale platforms worden verricht. Dit is vooral problematisch wanneer de inkomsten of de belastbare bedragen binnenkomen via digitale platforms die in een ander rechtsgebied zijn gevestigd. |
(7) |
De belastingdiensten verzoeken de platformexploitanten regelmatig om inlichtingen. Voor de platformexploitanten ontstaan hierdoor aanzienlijke administratieve en nalevingskosten. Tegelijkertijd hebben sommige lidstaten een eenzijdige rapportageverplichting ingevoerd, die een extra administratieve last voor de platformexploitanten betekent aangezien zij veel nationale rapportagenormen moeten naleven. Het is daarom essentieel dat een uniforme rapportageverplichting wordt ingevoerd die overal in de interne markt zou gelden. |
(8) |
Aangezien een groot deel van de inkomsten of belastbare bedragen van de verkopers op digitale platforms grensoverschrijdend is, zou de rapportage van inlichtingen betreffende relevante activiteiten aanvullende positieve resultaten opleveren, mits ook de lidstaten die in aanmerking komen om de inkomsten te belasten, van die informatie in kennis worden gesteld. Met name de automatische uitwisseling van inlichtingen tussen belastingautoriteiten is van wezenlijk belang om die belastingautoriteiten de inlichtingen te bezorgen die zij nodig hebben om de verschuldigde inkomstenbelasting en belasting over de toegevoegde waarde (btw) correct vast te stellen. |
(9) |
Om de goede werking van de interne markt te garanderen, moeten de rapportagevoorschriften doeltreffend en eenvoudig zijn. Gezien de moeilijkheden om belastbare feiten te detecteren in verband met commerciële activiteiten die door digitale platforms worden gefaciliteerd, en tevens rekening houdend met de extra administratieve last voor de belastingdiensten in dergelijke gevallen, is het noodzakelijk een rapportageverplichting in te stellen voor platformexploitanten. De platformexploitanten zijn beter in staat om de noodzakelijke inlichtingen te verzamelen en te verifiëren met betrekking tot alle verkopers die werkzaam zijn op en gebruikmaken van een specifiek digitaal platform. |
(10) |
De rapportageverplichting moet zowel op grensoverschrijdende als op niet-grensoverschrijdende activiteiten betrekking hebben, teneinde de doeltreffendheid van de rapportagevoorschriften, de goede werking van de interne markt, een gelijk speelveld en het non-discriminatiebeginsel te waarborgen. Voorts zou een dergelijke toepassing van de rapportagevoorschriften de administratieve lasten voor de digitale platforms verminderen. |
(11) |
Gezien het wijdverspreide gebruik van digitale platforms bij commerciële activiteiten, zowel door natuurlijke personen als door entiteiten, is het cruciaal ervoor te zorgen dat de rapportageverplichting ongeacht de juridische aard van de verkoper van toepassing is. Er dient echter wel een uitzondering te worden gemaakt voor overheidsinstanties, die niet onder de rapportageverplichting mogen vallen. |
(12) |
De rapportage van inkomsten uit dergelijke activiteiten moet de belastingdiensten uitvoerige inlichtingen verschaffen die nodig zijn om de verschuldigde inkomstenbelasting correct vast te stellen. |
(13) |
Ter vereenvoudiging en vermindering van de nalevingskosten zou het redelijk zijn de platformexploitanten ertoe te verplichten inkomsten die verkopers door het gebruik van het digitale platform verkrijgen, in één enkele lidstaat te rapporteren. |
(14) |
Gezien de aard en de flexibiliteit van digitale platforms zou de rapportageverplichting ook moeten worden uitgebreid tot platformexploitanten die een commerciële activiteit in de Unie uitoefenen maar die geen fiscaal ingezetenen van een lidstaat zijn, noch zijn opgericht in overeenstemming met de wetten van een lidstaat, noch hun plaats van leiding of een vaste inrichting in een lidstaat hebben (buitenlandse platformexploitanten). Hierdoor zou een gelijk speelveld tussen alle digitale platforms worden gegarandeerd en oneerlijke concurrentie worden voorkomen. Om dit doel gemakkelijker te kunnen verwezenlijken, zouden buitenlandse platformexploitanten zich voor hun activiteiten in de interne markt in één enkele lidstaat moeten registreren en daar ook rapporteren. Na het intrekken van een registratie van een buitenlandse platformexploitant moeten de lidstaten ervoor zorgen dat dergelijke buitenlandse platformexploitanten die zich opnieuw in de Unie registreren, ertoe verplicht worden de betrokken lidstaat passende garanties te bieden, zoals onder ede afgelegde schriftelijke verklaringen of zekerheidsstellingen. |
(15) |
Het is niettemin passend maatregelen vast te stellen die de administratieve lasten voor buitenlandse platformexploitanten en belastingautoriteiten van de lidstaten zouden verminderen, mits er adequate regelingen bestaan die ervoor zorgen dat gelijkwaardige inlichtingen worden uitgewisseld tussen een niet-Unierechtsgebied en een lidstaat. In die gevallen zou het passend zijn platformexploitanten die in een niet-Unierechtsgebied hebben gerapporteerd, te ontheffen van de verplichting in een lidstaat te rapporteren, voor zover de door de lidstaat ontvangen inlichtingen betrekking hebben op activiteiten die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen en de inlichtingen gelijkwaardig zijn aan die welke krachtens de rapportagevoorschriften van deze richtlijn worden vereist. Om de administratieve samenwerking op dit gebied met niet-Unierechtsgebieden te bevorderen en te voorzien in de nodige flexibiliteit tijdens onderhandelingen over overeenkomsten tussen lidstaten en niet-Unierechtsgebieden, moet deze richtlijn het voor een gekwalificeerde platformexploitant van een niet-Unierechtsgebied mogelijk maken om gelijkwaardige inlichtingen over te rapporteren verkopers uitsluitend te rapporteren aan de belastingautoriteiten van een niet-Unierechtsgebied, die op hun beurt dergelijke inlichtingen zouden doen toekomen aan de belastingdiensten van de lidstaten. Waar passend moet dit mechanisme kunnen worden gebruikt om te voorkomen dat gelijkwaardige inlichtingen meer dan eens worden gerapporteerd en doorgegeven. |
(16) |
Aangezien belastingautoriteiten wereldwijd worden geconfronteerd met uitdagingen in verband met de almaar groeiende digitaalplatformeconomie, heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) modelregels voor rapportage door platformexploitanten met betrekking tot verkopers in de deeleconomie en de kluseconomie (Model Rules for Reporting by Platform Operators with respect to Sellers in the Sharing and Gig Economy, modelregels) opgesteld. Gezien het grote aantal grensoverschrijdende activiteiten die worden verricht door digitale platforms en de verkopers die erop actief zijn, kan redelijkerwijs worden verwacht dat niet-Unierechtsgebieden voldoende zullen worden gestimuleerd om het voorbeeld van de Unie te volgen en de verzameling en wederzijdse automatische uitwisseling van inlichtingen over te rapporteren verkopers toe te passen volgens de modelregels. Hoewel de modelregels niet volledig samenvallen met het toepassingsgebied van deze richtlijn wat betreft de verkopers waarover inlichtingen moeten worden verstrekt en de digitale platforms via welke inlichtingen moeten worden gerapporteerd, wordt verwacht dat zij zullen voorzien in de rapportage van gelijkwaardige inlichtingen met betrekking tot relevante activiteiten die zowel onder deze richtlijn als onder de modelregels vallen, die eventueel nog verder kunnen worden uitgebreid met aanvullende relevante activiteiten. |
(17) |
Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze richtlijn, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (5). Meer in het bijzonder moet de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen bepalen of inlichtingen die moeten worden uitgewisseld op grond van een overeenkomst tussen de bevoegde autoriteiten van een lidstaat en een niet-Unierechtsgebied, gelijkwaardig zijn aan de in deze richtlijn gespecificeerde inlichtingen. Aangezien het sluiten van overeenkomsten met niet-Unierechtsgebieden inzake administratieve samenwerking op belastinggebied onder de bevoegdheid van de lidstaten blijft vallen, kan de Commissie ook optreden naar aanleiding van een verzoek van een lidstaat. Die administratieve procedure moet, zonder het toepassingsgebied en de voorwaarden van deze richtlijn te wijzigen, rechtszekerheid bieden met betrekking tot de correlatie tussen de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen en eventuele overeenkomsten tussen lidstaten en niet-Unierechtsgebieden inzake de uitwisseling van inlichtingen. Daartoe is het noodzakelijk dat de gelijkwaardigheid op verzoek van een lidstaat ook kan worden bepaald voorafgaand aan de voorgenomen sluiting van een dergelijke overeenkomst. Indien de uitwisseling van inlichtingen gebaseerd is op een multilateraal instrument, moet het besluit of er sprake is van gelijkwaardigheid worden genomen ten aanzien van het gehele relevante kader waarop dit instrument betrekking heeft. Niettemin moet het in voorkomend geval mogelijk blijven om het besluit tot gelijkwaardigheid te nemen ten aanzien van een bilateraal instrument of de uitwisselingsrelatie met een afzonderlijk niet-Unierechtsgebied. |
(18) |
Ter voorkoming van belastingfraude, -ontduiking en -ontwijking is het passend dat de rapportage van commerciële activiteiten ook de verhuur van onroerend goed, de verlening van persoonlijke diensten, de verkoop van goederen en de verhuur van transportmiddelen omvat. Activiteiten die door een verkoper worden uitgeoefend in de hoedanigheid van werknemer van de platformexploitant, moeten niet onder dergelijke rapportageverplichting vallen. |
(19) |
Om onnodige nalevingskosten te beperken voor verkopers die onroerend goed verhuren, zoals hotelketens of touroperators, moet er per eigendomslijst een drempel voor het aantal verhuringen worden bepaald, waarboven de rapportageverplichting niet van toepassing is. Om echter te voorkomen dat intermediairs die als één verkoper op de digitale platforms verschijnen, bij het beheer van een groot aantal onroerende goederen rapportageverplichtingen omzeilen, moeten passende waarborgen worden ingebouwd. |
(20) |
De doelstelling om belastingfraude, -ontduiking en -ontwijking te voorkomen kan worden gegarandeerd door de platformexploitanten te verplichten tot rapportage in een vroeg stadium van de via de digitale platforms behaalde inkomsten, vóór de belastingautoriteiten van de lidstaten hun jaarlijkse belastingaanslagen uitbrengen. Om de werkzaamheden van de belastingautoriteiten van de lidstaten te vergemakkelijken, moeten de gerapporteerde inlichtingen worden uitgewisseld binnen één maand na de rapportage. Teneinde de automatische uitwisseling van inlichtingen te faciliteren en middelen efficiënter in te zetten, dienen de uitwisselingen van inlichtingen elektronisch plaats te vinden via het door de Unie opgezette gemeenschappelijke communicatienetwerk (“CCN-netwerk”). |
(21) |
Indien buitenlandse platformexploitanten gelijkwaardige inlichtingen over te rapporteren verkopers rapporteren aan de respectieve belastingautoriteiten van niet-Unierechtsgebieden, wordt verwacht dat de due diligence-procedures en de rapportageverplichtingen daadwerkelijk worden nagekomen door de belastingautoriteiten van die rechtsgebieden. Wanneer dit echter niet het geval is, moeten buitenlandse platformexploitanten ertoe worden verplicht zich te registreren in de Unie en daar te rapporteren, en moeten de lidstaten de registratie-, due diligence- en rapportageverplichtingen van die buitenlandse platformexploitanten handhaven. Derhalve moeten de lidstaten regels vaststellen met betrekking tot sancties die van toepassing zijn op inbreuken op krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en moeten zij alle maatregelen treffen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat die sancties worden toegepast. Hoewel de keuze van de sancties bij de lidstaten blijft berusten, moeten de sancties doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Aangezien digitale platforms vaak een breed geografisch bereik hebben, is het passend dat de lidstaten op gecoördineerde wijze streven naar de handhaving van het naleven van de registratie- en rapportageverplichtingen die gelden voor digitale platforms die actief zijn vanuit niet-Unierechtsgebieden, waarbij in het uiterste geval wordt voorkomen dat digitale platforms binnen de Unie kunnen opereren. Binnen de grenzen van haar bevoegdheden moet de Commissie de coördinatie van het optreden van de lidstaten vergemakkelijken, waarbij rekening wordt gehouden met eventuele toekomstige gemeenschappelijke maatregelen ten aanzien van digitale platforms en met verschillen in de mogelijke maatregelen waarover de lidstaten beschikken. |
(22) |
Het is noodzakelijk de bepalingen van Richtlijn 2011/16/EU in verband met de aanwezigheid van ambtenaren van één lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat te versterken, alsmede om de uitvoering van gelijktijdige controles door twee of meer lidstaten aan te scherpen met het oog op de doeltreffende toepassing van die bepalingen. Daarom moet binnen een specifieke termijn door de bevoegde autoriteit van de aangezochte lidstaat worden gereageerd op verzoeken tot aanwezigheid van een ambtenaar van een andere lidstaat. Indien tijdens een administratief onderzoek ambtenaren van één lidstaat aanwezig zijn op het grondgebied van een andere lidstaat of via elektronische communicatiemiddelen aan een administratief onderzoek deelnemen, moeten zij onder de procedurele regelingen vallen die de aangezochte lidstaat heeft vastgesteld om personen rechtstreeks te ondervragen en bescheiden te onderzoeken. |
(23) |
Een lidstaat die voornemens is een gelijktijdige controle uit te voeren, moet ertoe worden verplicht de andere betrokken lidstaten daarvan in kennis te stellen. Ter wille van efficiëntie en rechtszekerheid is het passend te bepalen dat de bevoegde autoriteit van elke betrokken lidstaat ertoe verplicht wordt binnen een specifieke termijn te reageren. |
(24) |
Uit multilaterale controles die werden uitgevoerd met steun van het Fiscalis 2020-programma dat is opgezet bij Verordening (EU) nr. 1286/2013 van het Europees Parlement en de Raad (6), is het nut gebleken van gecoördineerde controles van een of meer belastingplichtigen die van gezamenlijk of complementair belang zijn voor de bevoegde autoriteiten van twee of meer lidstaten. Zulke gezamenlijke acties worden momenteel alleen uitgevoerd op basis van de gecombineerde toepassing van de bestaande bepalingen inzake de aanwezigheid van ambtenaren van één lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat en inzake gelijktijdige controles. In veel gevallen heeft die praktijk echter aangetoond dat verdere verbeteringen nodig zijn om rechtszekerheid te scheppen. |
(25) |
Het is derhalve passend Richtlijn 2011/16/EU aan te vullen met een aantal bepalingen ter verduidelijking van het kader en de belangrijkste beginselen die moeten worden toegepast wanneer de bevoegde autoriteiten van lidstaten ervoor kiezen over te gaan tot een gezamenlijke audit. Gezamenlijke audits moeten een extra instrument zijn voor administratieve samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van belastingen, en een aanvulling vormen op het bestaande kader dat voorziet in de mogelijkheid voor ambtenaren van een andere lidstaat om aanwezig te zijn in kantoren, deel te nemen aan administratieve onderzoeken en gelijktijdige controles te verrichten. Gezamenlijke audits zouden de vorm aannemen van administratieve onderzoeken die gezamenlijk door de bevoegde autoriteiten van twee of meer lidstaten worden uitgevoerd, en verband houden met een of meer personen van gezamenlijk of complementair belang voor de bevoegde autoriteiten van die lidstaten. Gezamenlijke audits kunnen een belangrijke bijdrage leveren tot een beter functioneren van de interne markt. Gezamenlijke audits moeten zo worden opgezet dat zij de belastingplichtigen rechtszekerheid bieden dankzij duidelijke procedureregels, met inbegrip van maatregelen om het risico van dubbele heffing te beperken. |
(26) |
Met het oog op rechtszekerheid moeten de bepalingen van Richtlijn 2011/16/EU inzake gezamenlijke audits ook de belangrijkste aspecten van de overige elementen van dat instrument bevatten, zoals de specifieke termijn voor het beantwoorden van een verzoek om een gezamenlijke audit, de reikwijdte van de rechten en plichten van de ambtenaren die deelnemen aan een gezamenlijke audit, en het proces dat leidt tot de opstelling van een eindverslag van een gezamenlijke audit. Die bepalingen inzake gezamenlijke audits mogen niet aldus worden uitgelegd dat zij vooruitlopen op procedures die in een lidstaat conform diens nationale recht zouden plaatsvinden naar aanleiding van of als vervolg op de gezamenlijke audit, zoals het heffen of vaststellen van belastingen bij besluit van de belastingautoriteiten van de lidstaten, de beroeps- of schikkingsprocedure in verband daarmee of de rechtsmiddelen die belastingplichtigen in het kader van die procedures ter beschikking staan. Met het oog op rechtszekerheid moet het eindverslag van een gezamenlijke audit een weergave zijn van de bevindingen waarover de betrokken bevoegde autoriteiten overeenstemming hebben bereikt. De betrokken bevoegde autoriteiten zouden bovendien kunnen overeenkomen dat het eindverslag van een gezamenlijke audit de punten bevat waarover geen overeenstemming kon worden bereikt. De onderling overeengekomen bevindingen van het eindverslag van een gezamenlijke audit moeten in aanmerking worden genomen in de relevante instrumenten die de bevoegde autoriteiten van de deelnemende lidstaten naar aanleiding van die gezamenlijke audit uitvaardigen. |
(27) |
Met het oog op rechtszekerheid is het passend te bepalen dat gezamenlijke audits moeten worden uitgevoerd op vooraf overeengekomen en gecoördineerde wijze en in overeenstemming met de wetgeving en procedurele voorschriften van de lidstaat waar de activiteiten van een gezamenlijke audit plaatsvinden. Dergelijke voorschriften kunnen ook de verplichting inhouden ervoor te zorgen dat ambtenaren van een lidstaat die aan de gezamenlijke audit in een andere lidstaat hebben deelgenomen, indien nodig ook deelnemen aan een eventuele klachten-, herzienings- of beroepsprocedure in die lidstaat. |
(28) |
De rechten en plichten van de ambtenaren die deelnemen aan de gezamenlijke audit, moeten in geval van hun aanwezigheid bij activiteiten die in een andere lidstaat worden verricht, worden vastgesteld overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat waar de activiteiten van de gezamenlijke audit plaatsvinden. Ambtenaren van een andere lidstaat voegen zich naar de wetgeving van de lidstaat waar de activiteiten van een gezamenlijke audit plaatsvinden, en mogen tegelijkertijd geen bevoegdheden uitoefenen die verder gaan dan de bevoegdheden die hun krachtens de wetgeving van hun lidstaat zijn verleend. |
(29) |
Hoewel de bepalingen inzake gezamenlijke audits tot doel hebben een nuttig instrument voor administratieve samenwerking op belastinggebied te vormen, mag niets in deze richtlijn worden uitgelegd als strijdig met de vastgestelde regels inzake samenwerking tussen de lidstaten op justitieel gebied. |
(30) |
Het is van belang dat de inlichtingen die worden verstrekt uit hoofde van Richtlijn 2011/16/EU, in beginsel worden gebruikt voor de vaststelling, de uitvoering en de handhaving van belastingen die door het materiële toepassingsgebied van die richtlijn worden bestreken. Hoewel dit tot dusver niet was uitgesloten, is er als gevolg van een onduidelijk kader onzekerheid ontstaan over het gebruik van inlichtingen. Daarom, en gezien het belang van de btw voor de werking van de interne markt, is het passend te verduidelijken dat de inlichtingen die worden uitgewisseld tussen de lidstaten ook gebruikt mogen worden voor de vaststelling, de uitvoering en de handhaving van de btw en andere indirecte belastingen. |
(31) |
Een lidstaat die inlichtingen voor belastingdoeleinden aan een andere lidstaat verstrekt, dient het gebruik van die inlichtingen voor andere doeleinden toe te staan, voor zover dat uit hoofde van de nationale wetgeving van beide lidstaten is toegestaan. Een lidstaat kan dit doen door na een verplicht verzoek van de andere lidstaat een ander gebruik toe te staan of door alle lidstaten een lijst mee te delen van andere doeleinden die zijn toegestaan. |
(32) |
Om de belastingdiensten die deelnemen aan de uitwisseling van inlichtingen uit hoofde van deze richtlijn bij te staan, moeten de lidstaten, met de hulp van de Commissie, praktische regelingen opstellen, in voorkomend geval met inbegrip van een gezamenlijke overeenkomst tussen de verwerkingsverantwoordelijken, een overeenkomst tussen de gegevensverwerker en de verwerkingsverantwoordelijke of modellen daarvoor. Alleen personen die door de instantie voor veiligheidsaccreditatie van de Commissie gemachtigd zijn, hebben toegang tot de op grond van Richtlijn 2011/16/EU meegedeelde en langs elektronische weg via het CCN verstrekte inlichtingen, en uitsluitend voor zover dit nodig is voor het beheer, het onderhoud en de ontwikkeling van het centrale gegevensbestand voor administratieve samenwerking op belastinggebied en van het CCN. De Commissie is tevens verantwoordelijk voor het waarborgen van de beveiliging van het centrale gegevensbestand voor administratieve samenwerking op belastinggebied en van het CCN. |
(33) |
Om gegevensinbreuken te voorkomen en mogelijke schade te beperken, is het van het grootste belang dat de beveiliging van alle gegevens die in het kader van Richtlijn 2011/16/EU tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten worden uitgewisseld, wordt verbeterd. Daarom is het passend die richtlijn aan te vullen met regels inzake de procedure die de lidstaten en de Commissie moeten volgen in geval van een gegevensinbreuk in een lidstaat en wanneer de inbreuk plaatsvindt in het CCN. Gezien de gevoelige aard van de gegevens waarop een gegevensinbreuk betrekking zou kunnen hebben, zou het passend zijn te voorzien in maatregelen zoals het verzoeken om de schorsing van de uitwisseling van inlichtingen met de lidstaat/lidstaten waar de gegevensinbreuk heeft plaatsgevonden, of het schorsen van toegang tot het CCN voor een of meer lidstaten totdat de gegevensinbreuk is verholpen. Gezien de technische aard van de procedures voor gegevensuitwisseling, moeten de lidstaten, met de hulp van de Commissie, overeenstemming bereiken over de praktische regelingen die nodig zijn voor de uitvoering van de procedures die moeten worden gevolgd in geval van een gegevensinbreuk en over de maatregelen die moeten worden genomen om toekomstige gegevensinbreuken te voorkomen. |
(34) |
Om uniforme voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van Richtlijn 2011/16/EU, en met name de automatische uitwisseling van inlichtingen tussen de bevoegde autoriteiten, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend voor de vaststelling van een standaardformulier met een beperkt aantal rubrieken, met inbegrip van de talenregeling. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011. |
(35) |
De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 42 van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (7). |
(36) |
De verwerking van persoonsgegevens in het kader van Richtlijn 2011/16/EU moet in overeenstemming blijven met Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (8) en Verordening (EU) 2018/1725. Gegevensverwerking komt in Richtlijn 2011/16/EU uitsluitend aan bod met als doel een algemeen openbaar belang te dienen, namelijk belastingheffing en de beoogde bestrijding van belastingfraude, -ontduiking en -ontwijking, het veiligstellen van belastinginkomsten en het bevorderen van eerlijke belastingheffing, waardoor de mogelijkheden voor sociale, politieke en economische inclusie in de lidstaten worden versterkt. Daarom moeten de verwijzingen in Richtlijn 2011/16/EU naar het toepasselijke Unierecht inzake gegevensbescherming worden geactualiseerd en worden uitgebreid tot de voorschriften die door deze richtlijn worden ingevoerd. Dit is met name van belang om rechtszekerheid voor de verwerkingsverantwoordelijken en de gegevensverwerkers in de zin van de Verordeningen (EU) 2016/679 en (EU) 2018/1725 te waarborgen en tegelijkertijd te zorgen voor de bescherming van de rechten van de betrokkenen. |
(37) |
Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Deze richtlijn beoogt met name te waarborgen dat het recht op bescherming van persoonsgegevens en de vrijheid van ondernemerschap onverkort worden geëerbiedigd. |
(38) |
Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk doeltreffende administratieve samenwerking tussen de lidstaten onder voorwaarden die in overeenstemming zijn met de goede werking van de interne markt, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt omdat de doelstelling van deze richtlijn om de samenwerking tussen de belastingdiensten te verbeteren, uniforme regels vereist die doeltreffend kunnen zijn in grensoverschrijdende situaties, maar beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken. |
(39) |
Richtlijn 2011/16/EU moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Richtlijn 2011/16/EU wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
|
2) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: “Artikel 5 bis Verwacht belang 1. Wat betreft een in artikel 5 bedoeld verzoek zijn de verzochte inlichtingen van verwacht belang indien op het ogenblik van het verzoek de verzoekende autoriteit van oordeel is dat er overeenkomstig haar nationale wetgeving een redelijke mogelijkheid bestaat dat de verzochte inlichtingen van belang zullen zijn voor de belastingaangelegenheden van één of meer belastingplichtigen, hetzij bij naam geïdentificeerd of anderszins, en het verzoek gerechtvaardigd is voor de doeleinden van het onderzoek. 2. Om het verwacht belang van de verzochte inlichtingen aan te tonen, verstrekt de verzoekende autoriteit ten minste de volgende inlichtingen aan de aangezochte autoriteit:
3. Indien een in artikel 5 bedoeld verzoek betrekking heeft op een groep belastingplichtigen die niet individueel kunnen worden geïdentificeerd, verstrekt de verzoekende autoriteit ten minste de volgende inlichtingen aan de aangezochte autoriteit:
|
3) |
In artikel 6 wordt lid 2 vervangen door: “2. Het in artikel 5 bedoelde verzoek kan een met redenen omkleed verzoek om een administratief onderzoek omvatten. Indien de aangezochte autoriteit van oordeel is dat er geen administratief onderzoek nodig is, deelt zij de verzoekende autoriteit onmiddellijk de redenen daarvoor mee.”. |
4) |
In artikel 7 wordt lid 1 vervangen door: “1. De in artikel 5 bedoelde inlichtingen worden door de aangezochte autoriteit zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk drie maanden na de datum van ontvangst van het verzoek verstrekt. Indien de aangezochte autoriteit echter niet binnen de gestelde termijn aan het verzoek kan voldoen, deelt zij de redenen hiervoor onmiddellijk, en in elk geval binnen drie maanden na ontvangst van het verzoek, aan de verzoekende autoriteit mee, met vermelding van de datum waarop zij denkt aan het verzoek te kunnen voldoen. De termijn mag niet langer zijn dan zes maanden te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het verzoek. Indien de aangezochte autoriteit die inlichtingen evenwel al in haar bezit heeft, verstrekt zij die binnen twee maanden na die datum.”. |
5) |
In artikel 7 wordt lid 5 geschrapt. |
6) |
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
|
7) |
Artikel 8 bis wordt als volgt gewijzigd:
|
8) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: “Artikel 8 bis quater Reikwijdte en voorwaarden van de verplichte automatische uitwisseling van door de platformexploitanten gerapporteerde inlichtingen 1. Elke lidstaat treft de nodige maatregelen om de rapporterende platformexploitanten te verplichten de due diligence-procedures uit te voeren en de rapportageverplichtingen te vervullen, als omschreven in bijlage V, delen II en III. Elke lidstaat ziet ook toe op de doeltreffende uitvoering en naleving van dergelijke maatregelen overeenkomstig bijlage V, deel IV. 2. Op grond van de toepasselijke due diligence-procedures en rapportageverplichtingen als omschreven in bijlage V, delen II en III, verstrekt de bevoegde autoriteit van een lidstaat waar de rapportage overeenkomstig lid 1 heeft plaatsgevonden, door middel van een automatische uitwisseling en binnen de in lid 3 gestelde termijn aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarvan de te rapporteren verkoper een ingezetene is als bepaald op grond van bijlage V, deel II, onderdeel D, en, indien de te rapporteren verkoper onroerend goed verhuurt, in ieder geval aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarin het onroerend goed is gelegen, de volgende inlichtingen over elke te rapporteren verkoper:
Indien de te rapporteren verkoper een onroerend goed verhuurt, worden de volgende aanvullende inlichtingen meegedeeld:
3. De mededeling op grond van lid 2 van dit artikel geschiedt met gebruikmaking van het geautomatiseerde standaardformaat als bedoeld in artikel 20, lid 4, uiterlijk twee maanden na het einde van de rapportageperiode waarop de op de rapporterende platformexploitant toepasselijke rapportageverplichtingen betrekking hebben. De eerste inlichtingen worden meegedeeld voor rapportageperiodes vanaf 1 januari 2023. 4. Om te voldoen aan de rapportageverplichtingen op grond van lid 1 van dit artikel, stelt elke lidstaat de noodzakelijke voorschriften vast om een rapporterende platformexploitant in de zin van bijlage V, deel I, onderdeel A, punt 4, onder b), te verplichten zich binnen de Unie te registreren. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van registratie kent een rapporterende platformexploitant in die situatie een individueel identificatienummer toe. De lidstaten stellen de voorschriften vast op grond waarvan het een rapporterende platformexploitant vrijstaat zich te registreren bij de bevoegde autoriteit van een enkele lidstaat overeenkomstig de voorschriften van bijlage V, deel IV, onderdeel F. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een rapporterende platformexploitant in de zin van bijlage V, deel I, onderdeel A, punt 4, onder b), wiens registratie is ingetrokken overeenkomstig bijlage V, deel IV, onderdeel F, punt 7, zich alleen opnieuw kan registreren mits hij aan de autoriteiten van een betrokken lidstaat passende waarborgen verstrekt inzake zijn vast voornemen om te voldoen aan de rapportageverplichtingen binnen de Unie, ook wat betreft rapportageverplichtingen die alsnog moeten worden nagekomen. De Commissie stelt bij uitvoeringshandelingen de praktische regelingen vast die nodig zijn voor de registratie en identificatie van rapporterende platformexploitanten. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld. 5. Indien een platformexploitant wordt geacht een uitgesloten platformexploitant te zijn, stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar overeenkomstig bijlage V, deel I, onderdeel A, punt 3, is aangetoond dat het om een uitgesloten platformexploitant gaat, de bevoegde autoriteiten van alle andere lidstaten daarvan in kennis, alsmede van eventuele latere wijzigingen. 6. De Commissie zet uiterlijk op 31 december 2022 een centraal register op waarin de overeenkomstig lid 5 van dit artikel ter kennis te stellen en overeenkomstig bijlage V, deel IV, onderdeel F, punt 2, te verstrekken gegevens worden geregistreerd. Dat centraal register is beschikbaar voor de bevoegde autoriteiten van alle lidstaten. 7. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen, op een met redenen omkleed verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief, of de inlichtingen die automatisch moeten worden uitgewisseld op grond van een overeenkomst tussen de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat en een niet-Unierechtsgebied, in de zin van bijlage V, deel I, onderdeel A, punt 7, gelijkwaardig zijn aan de in bijlage V, deel III, onderdeel B, gespecificeerde inlichtingen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld. Een lidstaat die om de in de eerste alinea bedoelde maatregel verzoekt, dient een met redenen omkleed verzoek in bij de Commissie. Indien de Commissie van oordeel is dat zij niet over alle gegevens beschikt die nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek, neemt zij binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek contact op met de betrokken lidstaat en specificeert zij welke bijkomende gegevens vereist zijn. Zodra de Commissie over alle gegevens beschikt die zij nodig acht, stelt zij de verzoekende lidstaat binnen een maand daarvan in kennis en dient zij de relevante gegevens in bij het in artikel 26, lid 2, bedoelde comité. Indien de Commissie op eigen initiatief handelt, stelt zij pas een in de eerste alinea bedoelde uitvoeringshandeling vast nadat een lidstaat met een niet-Unierechtsgebied een overeenkomst tussen bevoegde autoriteiten heeft gesloten op grond waarvan inlichtingen over verkopers die inkomsten uit door platforms gefaciliteerde activiteiten halen, automatisch moeten worden uitgewisseld. Bij het bepalen of inlichtingen gelijkwaardig zijn in de zin van de eerste alinea met betrekking tot een relevante activiteit, houdt de Commissie terdege rekening met de mate waarin het regime waarop die inlichtingen zijn gebaseerd, overeenkomt met dat van bijlage V, met name wat betreft:
Dezelfde procedure is van toepassing om te bepalen dat inlichtingen niet langer gelijkwaardig zijn.”. |
9) |
Artikel 8 ter wordt als volgt gewijzigd:
|
10) |
Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
|
11) |
In artikel 12 wordt lid 3 vervangen door: “3. De bevoegde autoriteit van elke betrokken lidstaat beslist of zij aan de gelijktijdige controles wenst deel te nemen. Zij doet de autoriteit die de gelijktijdige controle voorstelt, binnen een termijn van 60 dagen na ontvangst van het voorstel een bevestiging van deelname of een gemotiveerde weigering toekomen.”. |
12) |
De volgende afdeling wordt ingevoegd: “AFDELING II BIS Gezamenlijke audits Artikel 12 bis Gezamenlijke audits 1. De bevoegde autoriteit van een of meer lidstaten kan de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat (of andere lidstaten) verzoeken een gezamenlijke audit uit te voeren. De aangezochte bevoegde autoriteiten reageren op het verzoek om een gezamenlijke audit binnen een termijn van 60 dagen na ontvangst van het verzoek. De aangezochte bevoegde autoriteiten kunnen een verzoek door de bevoegde autoriteit van een lidstaat om een gezamenlijke audit om gemotiveerde redenen verwerpen. 2. Gezamenlijke audits worden op vooraf overeengekomen en gecoördineerde wijze, met inbegrip van taalregelingen, uitgevoerd door de bevoegde autoriteiten van de verzoekende en de aangezochte lidstaten, en in overeenstemming met de wetgeving en de procedurele voorschriften van de lidstaat waar de activiteiten van een gezamenlijke audit plaatsvinden. In elke lidstaat waar de activiteiten van een gezamenlijke audit plaatsvinden, wijst de bevoegde autoriteit van die lidstaat een vertegenwoordiger aan die verantwoordelijk is voor het toezicht op en de coördinatie van de gezamenlijke audit in die lidstaat. De rechten en plichten van de ambtenaren van lidstaten die deelnemen aan de gezamenlijke audit, worden in geval van hun aanwezigheid bij activiteiten die in een andere lidstaat worden verricht, vastgesteld overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat waar de activiteiten van de gezamenlijke audit plaatsvinden. De ambtenaren van een andere lidstaat voegen zich naar de wetgeving van de lidstaat waar de activiteiten van een gezamenlijke audit plaatsvinden, maar oefenen geen bevoegdheden uit die verder gaan dan de bevoegdheden die hun krachtens de wetgeving van hun lidstaat zijn verleend. 3. Onverminderd lid 2 neemt een lidstaat waar de activiteiten van de gezamenlijke audit plaatsvinden, de nodige maatregelen om:
4. Indien de bevoegde autoriteiten van twee of meer lidstaten een gezamenlijke audit verrichten, trachten zij het eens te worden over de feiten en omstandigheden die relevant zijn voor de gezamenlijke audit, en streven zij naar overeenstemming over de fiscale positie van de geaudite persoon (personen) op basis van de resultaten van de gezamenlijke audit. De bevindingen van de gezamenlijke audit worden neergelegd in een eindverslag. Punten waarover de bevoegde autoriteiten het eens zijn, worden in het eindverslag opgenomen en worden in aanmerking genomen in de relevante instrumenten die de bevoegde autoriteiten van de deelnemende lidstaten naar aanleiding van die gezamenlijke audit uitvaardigen. Met inachtneming van de eerste alinea vinden de handelingen die de bevoegde autoriteiten van een lidstaat of een van zijn ambtenaren verrichten naar aanleiding van een gezamenlijke audit, alsmede eventuele verdere procedures in die lidstaat, zoals een besluit van de belastingautoriteiten, een beroepsprocedure of een daarmee verband houdende schikking, plaats overeenkomstig het nationaal recht van die lidstaat. 5. De geaudite persoon (personen) wordt (worden) binnen 60 dagen na het uitbrengen van het eindverslag in kennis gesteld van het resultaat van de gezamenlijke audit en krijgt (krijgen) een kopie van dat eindverslag.”. |
13) |
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
|
14) |
Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:
|
15) |
Aan artikel 21 wordt het volgende lid toegevoegd: “7. De Commissie ontwikkelt en verstrekt technische en logistieke ondersteuning voor een beveiligde centrale interface voor administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen, waarop de lidstaten inlichtingen uitwisselen met gebruikmaking van de standaardformulieren op grond van artikel 20, leden 1 en 3. De bevoegde autoriteiten van alle lidstaten hebben toegang tot die interface. Met het oog op het verzamelen van statistieken heeft de Commissie toegang tot informatie over de uitwisselingen die in de interface is opgeslagen en automatisch kan worden opgevraagd. De Commissie heeft alleen toegang tot anonieme en geaggregeerde gegevens. De toegang van de Commissie laat de verplichting van de lidstaten onverlet om statistieken te verstrekken over de uitwisseling van inlichtingen overeenkomstig artikel 23, lid 4. De Commissie stelt aan de hand van uitvoeringshandelingen de noodzakelijke praktische regelingen vast. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld.”. |
16) |
In artikel 22 wordt lid 1 bis vervangen door: “1 bis. Met het oog op de uitvoering en handhaving van de wetgeving van de lidstaten ter uitvoering van deze richtlijn en teneinde te waarborgen dat de administratieve samenwerking waarin zij voorziet, functioneert, stellen de lidstaten bij wet vast dat belastingautoriteiten toegang hebben tot de in de artikelen 13, 30, 31, 32 bis en 40 van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde mechanismen, procedures, documenten en inlichtingen (*1). (*1) Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).”." |
17) |
In artikel 23 bis wordt lid 2 vervangen door: “2. De krachtens artikel 23 door een lidstaat aan de Commissie verstrekte gegevens, alsmede alle door de Commissie opgestelde rapporten of bescheiden waarin van die gegevens gebruik wordt gemaakt, kunnen aan andere lidstaten worden doorgegeven. De doorgegeven gegevens vallen onder de geheimhoudingsplicht en genieten de bescherming waarin het nationale recht van de ontvangende lidstaat met betrekking tot soortgelijke inlichtingen voorziet. De in de eerste alinea bedoelde door de Commissie opgestelde rapporten en bescheiden mogen door de lidstaten uitsluitend voor analytische doeleinden worden gebruikt, en mogen niet zonder uitdrukkelijke toestemming van de Commissie worden bekendgemaakt of aan andere personen of organen beschikbaar worden gesteld. Niettegenstaande de eerste en de tweede alinea kan de Commissie jaarlijks geanonimiseerde samenvattingen publiceren van de statistische gegevens die de lidstaten haar overeenkomstig artikel 23, lid 4, meedelen.”. |
18) |
Artikel 25 wordt vervangen door: “Artikel 25 Gegevensbescherming 1. Elke uitwisseling van inlichtingen op grond van deze richtlijn is onderworpen aan Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (*2). Voor de juiste toepassing van deze richtlijn beperken de lidstaten evenwel de reikwijdte van de verplichtingen en rechten die zijn neergelegd in artikel 13, artikel 14, lid 1, en artikel 15, van Verordening (EU) 2016/679, voor zover dit noodzakelijk is om de in artikel 23, lid 1, punt e), van die verordening bedoelde belangen te vrijwaren. 2. Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (*3) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze richtlijn door de instellingen, organen en instanties van de Unie. Voor de juiste toepassing van deze richtlijn wordt de reikwijdte van de verplichtingen en rechten die zijn neergelegd in artikel 15, artikel 16, lid 1, en de artikelen 17 tot en met 21, van Verordening (EU) 2018/1725 evenwel beperkt, voor zover dit noodzakelijk is om de in artikel 25, lid 1, onder c), van die verordening bedoelde belangen te vrijwaren. 3. Rapporterende financiële instellingen, intermediairs, rapporterende platformexploitanten en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten worden als verwerkingsverantwoordelijken beschouwd wanneer zij, alleen of gezamenlijk, de doelen en middelen van de verwerking van persoonsgegevens bepalen in de zin van Verordening (EU) 2016/679. 4. Niettegenstaande lid 1 ziet elke lidstaat erop toe dat elke onder zijn jurisdictie vallende rapporterende financiële instelling, intermediair of rapporterende platformexploitant, naargelang het geval:
Niettegenstaande de eerste alinea, punt b), stelt elke lidstaat regelgeving vast om de rapporterende platformexploitanten ertoe te verplichten de te rapporteren verkopers in kennis te stellen van de gerapporteerde tegenprestatie. 5. Overeenkomstig deze richtlijn verwerkte inlichtingen worden niet langer bewaard dan voor de verwezenlijking van de doelstellingen van deze richtlijn noodzakelijk is, en in elk geval overeenkomstig de nationale voorschriften inzake verjaring van iedere verwerkingsverantwoordelijke. 6. Een lidstaat waar een gegevensinbreuk heeft plaatsgevonden, meldt die inbreuk en alle daaropvolgende corrigerende maatregelen onverwijld aan de Commissie. De Commissie stelt alle lidstaten onverwijld in kennis van de haar gemelde of bekende gegevensinbreuk en van eventuele corrigerende maatregelen. Elke lidstaat kan de uitwisseling van inlichtingen met de lidstaat (lidstaten) waar de gegevensinbreuk heeft plaatsgevonden, schorsen door de Commissie en de betrokken lidstaat (lidstaten) daarvan schriftelijk in kennis te stellen. Een dergelijke schorsing wordt onmiddellijk van kracht. De lidstaat (lidstaten) waar de gegevensinbreuk heeft plaatsgevonden, onderzoekt (onderzoeken), beperkt (beperken) en verhelpt (verhelpen) de gegevensinbreuk, en verzoekt (verzoeken), door de Commissie daarvan schriftelijk in kennis te stellen, om de schorsing van de toegang tot het CCN voor de toepassing van deze richtlijn indien de gegevensinbreuk niet onmiddellijk en op passende wijze onder controle kan worden gebracht. Op een dergelijk verzoek schorst de Commissie de toegang van die lidstaat (lidstaten) tot het CCN voor de toepassing van deze richtlijn. Na melding, door de lidstaat waar de gegevensinbreuk heeft plaatsgevonden, van het feit dat de gegevensinbreuk is verholpen, geeft de Commissie de betrokken lidstaat (lidstaten) opnieuw toegang tot het CCN voor de toepassing van deze richtlijn. Indien een of meer lidstaten de Commissie verzoeken om gezamenlijk te verifiëren of de gegevensinbreuk is verholpen, geeft de Commissie pas na die verificatie de betrokken lidstaat (lidstaten) opnieuw toegang tot het CCN voor de toepassing van deze richtlijn. Indien voor de toepassing van deze richtlijn een gegevensinbreuk in het centrale gegevensbestand of het CCN plaatsvindt die nadelige gevolgen kan hebben voor de uitwisseling van inlichtingen door de lidstaten via het CCN, stelt de Commissie de lidstaten zonder onnodige vertraging in kennis van de gegevensinbreuk en van eventuele corrigerende maatregelen die zijn genomen. Zulke corrigerende maatregelen kunnen inhouden dat de toegang tot het centrale gegevensbestand of het CCN voor de toepassing van deze richtlijn wordt geschorst totdat de gegevensinbreuk is verholpen. 7. De lidstaten, bijgestaan door de Commissie, komen de praktische regelingen overeen die nodig zijn voor de uitvoering van dit artikel, met inbegrip van beheerprocedures voor gegevensinbreuken die sporen met internationaal erkende goede praktijken en, in voorkomend geval, een gezamenlijke overeenkomst tussen de verwerkingsverantwoordelijken, een overeenkomst tussen gegevensverwerker en verwerkingsverantwoordelijke, of modellen daarvoor. (*2) Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1)." (*3) Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).”." |
19) |
Artikel 25 bis wordt vervangen door: “Artikel 25 bis Sancties De lidstaten stellen de regels vast inzake de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen ter uitvoering van de artikelen 8 bis bis, 8 bis ter en 8 bis quater, en treffen alle maatregelen om ervoor te zorgen dat zij worden toegepast. De sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend.”. |
20) |
Bijlage V, waarvan de tekst is vervat in de bijlage bij deze richtlijn, wordt toegevoegd. |
Artikel 2
1. De lidstaten stellen uiterlijk op 31 december 2022 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast om aan deze richtlijn te voldoen, en maken deze bekend. Zij stellen de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis.
Zij passen die bepalingen toe met ingang van 1 januari 2023.
Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. In afwijking van lid 1 van dit artikel stellen de lidstaten uiterlijk op 31 december 2023 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast om aan artikel 1, punt 1), d), van deze richtlijn met betrekking tot artikel 3, punt 26), van Richtlijn 2011/16/EU en aan artikel 1, punt 12), van deze richtlijn met betrekking tot afdeling II bis van Richtlijn 2011/16/EU te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis.
Zij passen die bepalingen uiterlijk met ingang van 1 januari 2024 toe.
Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
3. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 3
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 4
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 22 maart 2021.
Voor de Raad
De voorzitter
M. do C. ANTUNES
(1) Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.
(2) Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.
(3) Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG (PB L 64 van 11.3.2011, blz. 1).
(4) Richtlijn 2003/49/EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty’s tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten (PB L 157 van 26.6.2003, blz. 49).
(5) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(6) Verordening (EU) nr. 1286/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van een actieprogramma ter verbetering van het functioneren van de belastingstelsels in de Europese Unie voor de periode 2014-2020 (Fiscalis 2020) en tot intrekking van Beschikking nr. 1482/2007/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 25).
(7) Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).
(8) Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
BIJLAGE
“BIJLAGE V
DUE DILIGENCE-PROCEDURES, RAPPORTAGEVERPLICHTINGEN EN ANDERE VOORSCHRIFTEN VOOR PLATFORMEXPLOITANTEN
Deze bijlage bevat de due diligence-procedures, de rapportageverplichtingen en andere voorschriften die rapporterende platformexploitanten moeten toepassen teneinde de lidstaten in staat te stellen de in artikel 8 bis quater van deze richtlijn bedoelde inlichtingen via automatische uitwisseling te verstrekken.
Voorts bevat deze bijlage de voorschriften en administratieve procedures die de lidstaten met het oog op de doeltreffende uitvoering en naleving van de in deze bijlage vervatte due diligence-procedures en rapportageverplichtingen moeten invoeren.
DEEL I
DEFINITIES
De volgende termen hebben de hieronder uiteengezette betekenis:
A. |
Rapporterende platformexploitanten
|
B. |
Te rapporteren verkopers
|
C. |
Overige definities
|
DEEL II
DUE DILIGENCE-PROCEDURES
De volgende procedures zijn van toepassing om na te gaan wie te rapporteren verkopers zijn.
A. |
Verkopers die niet moeten worden gecontroleerd Om te bepalen of een verkoper die een entiteit is, als uitgesloten verkoper kan gelden in de zin van deel I, onderdeel B, punt 4, onder a) en b), kan een rapporterende platformexploitant zich baseren op publiekelijk beschikbare informatie of een bevestiging van de verkoper die een entiteit is. Om te bepalen of een verkoper kan gelden als een uitgesloten verkoper in de zin van deel I, onderdeel B, punt 4, onder c) en d), kan een rapporterende platformexploitant zich baseren op de registers waarover hij beschikt. |
B. |
Verzameling van inlichtingen over de verkoper
|
C. |
Verificatie van de inlichtingen over de verkoper
|
D. |
Vaststelling van de lidstaat (lidstaten) waarvan de verkoper een ingezetene is voor de doeleinden van deze richtlijn
|
E. |
Verzameling van inlichtingen over verhuurde onroerende goederen Indien een verkoper een relevante activiteit in verband met de verhuur van onroerend goed verricht, verzamelt de rapporterende platformexploitant de adresgegevens van elke eigendomslijst en, voor zover toegekend, het respectieve kadasternummer of het equivalent daarvan in het nationale recht van de lidstaat waar het gelegen is. Indien een rapporterende platformexploitant meer dan 2 000 relevante activiteiten heeft gefaciliteerd door een eigendomslijst te verhuren voor dezelfde verkoper die een entiteit is, verzamelt de rapporterende platformexploitant ondersteunende documenten, gegevens of inlichtingen waaruit blijkt dat de eigendomslijst eigendom is van dezelfde eigenaar. |
F. |
Tijdschema en geldigheid van de due diligence-procedures
|
G. |
Toepassing van de due diligence-procedures uitsluitend op actieve verkopers De rapporterende platformexploitant kan ervoor kiezen de due diligence-procedures op grond van de onderdelen A tot en met F uitsluitend op actieve verkopers toe te passen. |
H. |
Voltooiing van de due diligence-procedures door derden
|
DEEL III
RAPPORTAGEVERPLICHTINGEN
A. |
Tijdstip en wijze van rapporteren
|
B. |
Te rapporteren inlichtingen Elke rapporterende platformexploitant rapporteert de volgende inlichtingen:
|
DEEL IV
DOELTREFFENDE UITVOERING
Op grond van artikel 8 bis quater voeren de lidstaten voorschriften en administratieve procedures in met het oog op de doeltreffende uitvoering en naleving van de due diligence-procedures en de rapportageverplichtingen die zijn beschreven in de delen II en III van deze bijlage.
A. |
Voorschriften om de verzamelings- en verificatievereisten van deel II te handhaven
|
B. |
Voorschriften voor de rapporterende platformexploitanten om registers bij te houden van de stappen die zijn ondernomen en van eventuele inlichtingen die zijn gebruikt voor de uitvoering van de due diligence-procedures en rapportageverplichtingen, alsook adequate maatregelen om die registers te verkrijgen
|
C. |
Administratieve procedures voor de verificatie van de naleving door de rapporterende platformexploitanten van de due diligence-procedures en rapportageverplichtingen De lidstaten stellen administratieve procedures vast om te verifiëren of de rapporterende platformexploitanten de in de delen II en III beschreven due diligence-procedures en rapportageverplichtingen naleven. |
D. |
Administratieve procedures voor de vervolgcontrole van een rapporterende platformexploitant die onvolledige of onnauwkeurige inlichtingen rapporteert De lidstaten stellen procedures vast voor de vervolgcontrole van rapporterende platformexploitanten die onvolledige of onnauwkeurige inlichtingen rapporteren. |
E. |
Administratieve procedure voor de keuze van een enkele lidstaat voor rapportage Indien een rapporterende platformexploitant in de zin van deel I, onderdeel A, punt 4, onder a), in meer dan een lidstaat voldoet aan een van de daarin genoemde voorwaarden, kiest hij een van die lidstaten uit om aan zijn rapportageverplichtingen op grond van deel III te voldoen. De rapporterende platformexploitant stelt alle bevoegde autoriteiten van die lidstaten in kennis van zijn keuze. |
F. |
Administratieve procedure voor unieke registratie van een rapporterende platformexploitant
|
(*1) Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1)..”
II Niet-wetgevingshandelingen
INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN
25.3.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 104/27 |
BESLUIT (EU) 2021/515 VAN DE RAAD
van 22 maart 2021
betreffende de ondertekening, namens de Unie, van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en het Gemenebest Australië krachtens artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel (GATT) 1994 betreffende de wijziging van de concessies voor alle in EU-lijst CLXXV opgenomen tariefcontingenten als gevolg van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 5,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op 15 juni 2018 heeft de Raad de Commissie krachtens artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT) 1994 gemachtigd om onderhandelingen te openen over de verdeling van de in EU-lijst CLXXV opgenomen tariefcontingenten als gevolg van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie. |
(2) |
De onderhandelingen met Australië zijn afgerond en op 18 december 2020 vond de parafering plaats van een Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en het Gemenebest Australië krachtens artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel (GATT) 1994 betreffende de wijziging van de concessies voor alle in EU-lijst CLXXV opgenomen tariefcontingenten als gevolg van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie (de “overeenkomst”). |
(3) |
De overeenkomst moet worden ondertekend, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Er wordt machtiging verleend voor de ondertekening, namens de Unie, van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en het Gemenebest Australië krachtens artikel XXVIII van de van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel (GATT) 1994 betreffende de wijziging van de concessies voor alle in EU-lijst CLXXV opgenomen tariefcontingenten als gevolg van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie, onder voorbehoud van de sluiting van die overeenkomst (1).
Artikel 2
De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon (personen) aan te wijzen die bevoegd is (zijn) om de overeenkomst namens de Unie te ondertekenen.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 22 maart 2021.
Voor de Raad
De voorzitter
J. BORRELL FONTELLES
(1) De tekst van de overeenkomst wordt samen met het besluit betreffende de sluiting ervan bekendgemaakt
25.3.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 104/29 |
BESLUIT (EU) 2021/516 VAN DE RAAD
van 22 maart 2021
betreffende de ondertekening, namens de Unie, van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Republiek Indonesië op grond van artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT) 1994 betreffende de wijziging van de concessies voor alle in EU-lijst CLXXV opgenomen tariefcontingenten als gevolg van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 5,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op 15 juni 2018 heeft de Raad de Commissie gemachtigd om op grond van artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT) 1994 onderhandelingen te openen over de verdeling van de in EU-lijst CLXXV opgenomen tariefcontingenten als gevolg van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie. |
(2) |
Onderhandelingen met Indonesië zijn afgerond en op 28 januari 2021 vond de parafering plaats van een overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Republiek Indonesië op grond van artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT) 1994 betreffende de wijziging van de concessies voor alle in EU-lijst CLXXV opgenomen tariefcontingenten als gevolg van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie (de “overeenkomst”). |
(3) |
De overeenkomst moet worden ondertekend, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Er wordt machtiging verleend voor de ondertekening namens de Unie van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Republiek Indonesië op grond van artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT) 1994 betreffende de wijziging van de concessies voor alle in EU-lijst CLXXV opgenomen tariefcontingenten als gevolg van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie, onder voorbehoud van de sluiting van die overeenkomst (1).
Artikel 2
De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon (personen) aan te wijzen die bevoegd is (zijn) de overeenkomst namens de Unie te ondertekenen.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 22 maart 2021.
Voor de Raad
De voorzitter
J. BORRELL FONTELLES
(1) De tekst van de overeenkomst wordt samen met het besluit betreffende de sluiting ervan bekendgemaakt.
VERORDENINGEN
25.3.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 104/30 |
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2021/517 VAN DE COMMISSIE
van 11 februari 2021
tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/2361 wat betreft de regelingen voor de betaling van bijdragen in de administratieve uitgaven van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 (1), en met name artikel 65, lid 5,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij de berekening van de individuele jaarlijkse bijdragen zoals bedoeld in Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/2361 van de Commissie (2), gaat de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (“de Afwikkelingsraad”) met name af op de gegevens over totale activa en totale risicoblootstellingen die de Europese Centrale Bank (“ECB”) verzamelt bij de entiteiten die onder het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme vallen, om de verschuldigde vergoedingen voor toezicht te berekenen zoals bedoeld in Verordening (EU) nr. 1163/2014 van de Europese Centrale Bank (3). Daartoe, en overeenkomstig artikel 6 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/2361, zendt de ECB de Afwikkelingsraad jaarlijks voor elke schuldenaar van de bijdrage de gegevens toe die zij in dat jaar over die schuldenaar heeft verzameld. Die gegevens moeten binnen vijf werkdagen worden toegezonden nadat de ECB een vergoedingskennisgeving heeft uitgereikt, en in ieder geval niet later dan 31 december van het jaar waarvoor de kennisgeving is uitgereikt. |
(2) |
Verordening (EU) nr. 1163/2014 is bij Verordening (EU) 2019/2155 van de Europese Centrale Bank (4) gewijzigd, onder meer om het systeem te veranderen waarmee de ECB de gegevens verzamelt om de vergoedingen voor toezicht te bepalen. Vóór die wijziging voorzag Verordening (EU) nr. 1163/2014 in de vooruitbetaling van de jaarlijkse vergoedingen voor toezicht aan de ECB. Na de wijziging voorziet Verordening (EU) nr. 1163/2014 pas na het einde van de desbetreffende vergoedingsperiode in de aanrekening van de vergoedingen voor toezicht, zodra de werkelijke jaarlijkse uitgaven zijn vastgesteld, en moet de ECB jaarlijks ten aanzien van iedere schuldenaar van de vergoeding een vergoedingskennisgeving uitreiken binnen zes maanden na de aanvang van de volgende vergoedingsperiode. |
(3) |
Omdat de ECB de vergoedingen voor toezicht nu pas na de aanvang van het begrotingsjaar van de Afwikkelingsraad int, kan zij de Afwikkelingsraad de recentste gegevens dus pas daarna toezenden. Bijgevolg kan de Afwikkelingsraad, met de in Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/2361 vastgelegde termijnen voor de doorgifte van gegevens van de ECB aan de Afwikkelingsraad, niet langer de voor een gegeven begrotingsjaar verschuldigde individuele jaarlijkse bijdragen vooraf berekenen en innen. Om de samenhang tussen het systeem van de Afwikkelingsraad voor het vooraf aanrekenen van bijdragen en de nieuwe regeling van de ECB te behouden, en om ervoor te zorgen dat de Afwikkelingsraad de jaarlijkse bijdragen vooraf kan blijven berekenen en innen, moeten de termijnen voor de gegevensoverdracht en de uitreiking van bijdragekennisgevingen op grond van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/2361 worden gewijzigd. Aangezien de ECB uiterlijk eind juni van elk jaar de vergoedingen voor toezicht moet factureren, moet de Afwikkelingsraad het recht krijgen om voorschottermijnen op bijdragen te innen en zo de uitgaven te dekken voor het deel van zijn begrotingsjaar voorafgaand aan die datum. Om de administratieve lasten voor de betrokken entiteiten en groepen en de Afwikkelingsraad tot een minimum te beperken, mogen de termijnen alleen bij de entiteiten en groepen worden geïnd die onder de rechtstreekse verantwoordelijkheid van de Afwikkelingsraad vallen. |
(4) |
Uit de ervaring met de toepassing van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/2361 blijkt hoe belangrijk het is dat wijzigingen in de samenstelling van de groep entiteiten die onder artikel 2 van Verordening (EU) nr. 806/2014 vallen en die bijgevolg moeten bijdragen aan de administratieve uitgaven van de Afwikkelingsraad, tijdig in de jaarlijkse berekening van de administratieve bijdragen worden weerspiegeld. Daarom moet de Afwikkelingsraad gebruikmaken van de recentste informatie over de samenstelling van die groep entiteiten. De ECB, de nationale afwikkelingsautoriteiten en de nationale bevoegde autoriteiten moeten daarom de Afwikkelingsraad bijstand verlenen bij het verzamelen van alle relevante informatie om te beoordelen of een entiteit verplicht is bij te dragen aan de administratieve uitgaven van de Afwikkelingsraad. Voorts moet worden verduidelijkt hoe de Afwikkelingsraad moet omgaan met gevallen waarin de groep entiteiten die verplicht zijn bij te dragen aan de administratieve uitgaven van de Afwikkelingsraad, wordt uitgebreid op een moment van het jaar waarin de ECB de overeenkomstige gegevens niet langer vaststelt. |
(5) |
Om operationele redenen moet de Afwikkelingsraad over een duidelijke afsluitdatum beschikken om de samenstelling van de groep entiteiten te bepalen die in de berekening van de jaarlijkse bijdragen voor een gegeven jaar worden opgenomen. De Afwikkelingsraad moet die berekening het jaar daarop herzien om rekening te houden met eventuele wijzigingen die zich na die afsluitdatum hebben voorgedaan. |
(6) |
De ECB is overgeschakeld van een systeem waarin de vergoedingen vooraf werden uitgereikt naar een systeem waarin dat achteraf gebeurt; dat heeft geleid tot een onderbreking in de doorgifte van gegevens van de ECB aan de Afwikkelingsraad in de periode van december 2019 tot juni 2021. Om ervoor te zorgen dat de Afwikkelingsraad de nodige middelen kan innen om zijn administratieve uitgaven voor 2021 te dekken op basis van de gegevens waarover hij aan het begin van dat jaar beschikt, zijn voor het begrotingsjaar 2021 overgangsregelingen nodig. Om rekening te houden met de situatie van de bijdragende entiteiten kort voor het begrotingsjaar 2021, moet de Afwikkelingsraad die bijdragen echter in 2022 herberekenen op basis van recentere gegevens waarover hij inmiddels beschikt. Het verschil tussen het bedrag van de voor het begrotingsjaar 2021 verschuldigde individuele jaarlijkse bijdrage zoals herberekend in 2022, en het bedrag van die bijdrage zoals berekend in 2021, moet respectievelijk worden toegevoegd aan of afgetrokken van het bedrag van de voor het begrotingsjaar 2022 verschuldigde individuele jaarlijkse bijdrage. |
(7) |
Deze verordening moet op de dag na die van de bekendmaking ervan in werking treden, aangezien de Afwikkelingsraad de overgangsregelingen moet toepassen om de bijdragen voor zijn administratieve uitgaven voor het begrotingsjaar 2021 zo snel mogelijk na het begin van het jaar te innen. Die spoedige inwerkingtreding heeft geen gevolgen voor de entiteiten die de bijdragen moeten betalen, aangezien de algemene regel dat de Afwikkelingsraad kan gebruikmaken van de laatste beschikbare gegevens om de bijdragen te berekenen indien de ECB de Afwikkelingsraad de recentste gegevens niet op tijd heeft toegezonden, reeds is vastgelegd in artikel 6, lid 7, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/2361. De betrokken entiteiten hoeven zich dus niet voor te bereiden. |
(8) |
Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/2361 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/2361 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Het volgende artikel 4 bis wordt ingevoegd: “Artikel 4 bis Voorschottermijnen voor de individuele jaarlijkse bijdragen 1. Ieder begrotingsjaar kan de Afwikkelingsraad voorafgaand aan de ontvangst van de gegevens overeenkomstig artikel 6, lid 1, voorschottermijnen op de individuele jaarlijkse bijdragen voor dat begrotingsjaar innen voor een bedrag van maximaal 75 % van het in artikel 3, lid 1, bedoelde bedrag aan jaarlijkse bijdragen van de entiteiten en groepen als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder a). De voorschottermijn van iedere entiteit of groep wordt berekend in verhouding tot de individuele jaarlijkse bijdragen die in het onmiddellijk daaraan voorafgaande begrotingsjaar voor die entiteit of groep werden berekend. 2. De Afwikkelingsraad brengt de betaling van de voorschottermijn in mindering op de individuele jaarlijkse bijdrage van de entiteit of groep voor dat begrotingsjaar.”. |
2) |
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
|
4) |
Artikel 8, leden 3 tot en met 8, worden vervangen door: “3. De bijdragekennisgeving vermeldt het bedrag van de individuele jaarlijkse bijdrage of de voorschottermijn als bedoeld in artikel 4 bis, en de wijze waarop dit bedrag moet worden betaald. De bijdragekennisgeving wordt naar behoren gemotiveerd ten aanzien van de feitelijke en juridische aspecten van het besluit inzake de individuele bijdrage of de voorschottermijn. 4. Eventuele andere mededelingen betreffende de individuele jaarlijkse bijdrage, met inbegrip van een eventueel overeenkomstig artikel 10, lid 8, genomen vereffeningsbesluit en, indien van toepassing, mededelingen betreffende de voorschottermijn, worden eveneens gericht aan de schuldenaar van de bijdrage. 5. De individuele jaarlijkse bijdrage of de voorschottermijn worden betaald in euro. 6. De schuldenaar van de bijdrage betaalt het bedrag van de individuele jaarlijkse bijdrage of de voorschottermijn binnen 35 kalenderdagen na uitreiking van de bijdragekennisgeving. De betaling dient te geschieden conform de in de bijdragekennisgeving vermelde betalingsvoorwaarden voor individuele jaarlijkse bijdragen of voorschottermijnen. Als betaaldatum geldt de datum waarop de betaling op de rekening van de Afwikkelingsraad is bijgeschreven. 7. De individuele jaarlijkse bijdrage en, indien van toepassing, de voorschottermijn die verschuldigd zijn door de entiteiten bedoeld in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 806/2014 die deel uitmaken van dezelfde groep, worden geïnd bij de entiteit welke door die groep als schuldenaar van de bijdrage is aangewezen. 8. Onverminderd andere de Afwikkelingsraad ter beschikking staande verhaalsmogelijkheden is ingeval van gedeeltelijke betaling, niet-betaling of niet-naleving van de in de bijdragekennisgeving vermelde betalingsvoorwaarden, rente verschuldigd op dagelijkse basis op het uitstaande bedrag van de individuele jaarlijkse bijdrage en, indien van toepassing, van de voorschottermijn tegen het rentetarief voor basisherfinancieringstransacties van de ECB plus 8 procentpunten met ingang van de datum waarop de betaling verschuldigd was.”. |
5) |
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
|
6) |
Het volgende artikel 14 bis wordt ingevoegd: “Artikel 14 bis Overgangsregelingen voor het begrotingsjaar 2021 In 2021 berekent de Afwikkelingsraad de voor het begrotingsjaar 2021 verschuldigde individuele jaarlijkse bijdragen op basis van de gegevens die de ECB in 2019 aan de Afwikkelingsraad heeft verstrekt en eventuele latere actualiseringen daarvan in overeenstemming met artikel 6. In 2022 herberekent de Afwikkelingsraad de voor het begrotingsjaar 2021 verschuldigde individuele jaarlijkse bijdragen op basis van de gegevens die de ECB in 2021 aan de Afwikkelingsraad heeft verstrekt in overeenstemming met artikel 6. Verschillen tussen het oorspronkelijk voor het begrotingsjaar 2021 berekende bedrag en het herberekende bedrag worden verrekend bij de berekening van de voor het begrotingsjaar 2022 verschuldigde individuele jaarlijkse bijdragen.”. |
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 11 februari 2021.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
(1) PB L 225 van 30.7.2014, blz. 1.
(2) Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/2361 van de Commissie van 14 september 2017 betreffende het definitieve systeem van bijdragen in de administratieve uitgaven van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (PB L 337 van 19.12.2017, blz. 6).
(3) Verordening (EU) nr. 1163/2014 van de Europese Centrale Bank van 22 oktober 2014 betreffende een vergoeding voor toezicht (ECB/2014/41) (PB L 311 van 31.10.2014, blz. 23).
(4) Verordening (EU) 2019/2155 van de Europese Centrale Bank van 5 december 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1163/2014 betreffende een vergoeding voor toezicht (ECB/2019/37) (PB L 327 van 17.12.2019, blz. 70).
25.3.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 104/34 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/518 VAN DE COMMISSIE
van 18 maart 2021
tot registratie van een geografische aanduiding van een gedistilleerde drank op grond van artikel 30, lid 2, van Verordening (EU) 2019/787 van het Europees Parlement en de Raad
“Vasi vadkörte pálinka”
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) 2019/787 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende de definitie, omschrijving, presentatie en etikettering van gedistilleerde dranken, het gebruik van de namen van gedistilleerde dranken in de presentatie en etikettering van andere levensmiddelen en de bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken, het gebruik van ethylalcohol en distillaten uit landbouwproducten in alcoholhoudende dranken, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 110/2008 (1), en met name artikel 30, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 17, lid 5, van Verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad (2) heeft de Commissie de aanvraag van Hongarije van 14 oktober 2016 tot registratie van de geografische aanduiding “Vasi vadkörte pálinka” onderzocht. |
(2) |
Verordening (EU) 2019/787, die Verordening (EG) nr. 110/2008 vervangt, is op 25 mei 2019 in werking getreden. Overeenkomstig artikel 49, lid 1, van die verordening is hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 110/2008, dat betrekking heeft op geografische aanduidingen, ingetrokken met ingang van 8 juni 2019. |
(3) |
Nadat de Commissie tot de conclusie was gekomen dat de aanvraag voldoet aan Verordening (EG) nr. 110/2008, heeft zij overeenkomstig artikel 50, lid 4, eerste alinea, van Verordening (EU) 2019/787 de belangrijke specificaties uit het technisch dossier krachtens artikel 17, lid 6, van Verordening (EG) nr. 110/2008 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (3). |
(4) |
Bij de Commissie zijn geen bezwaren ingediend overeenkomstig artikel 27, lid 1, van Verordening (EU) 2019/787. |
(5) |
Derhalve moet de aanduiding “Vasi vadkörte pálinka” als geografische aanduiding worden geregistreerd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De geografische aanduiding “Vasi vadkörte pálinka” wordt geregistreerd. Overeenkomstig artikel 30, lid 4, van Verordening (EU) 2019/787 verleent de onderhavige verordening de in artikel 21 van Verordening (EU) 2019/787 bedoelde bescherming aan de naam “Vasi vadkörte pálinka”.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 18 maart 2021.
Voor de Commissie
namens de voorzitter
Janusz WOJCIECHOWSKI
Lid van de Commissie
(1) PB L 130 van 17.5.2019, blz. 1.
(2) Verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende de definitie, de aanduiding, de presentatie, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1576/89 van de Raad (PB L 39 van 13.2.2008, blz. 16).
25.3.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 104/36 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/519 VAN DE COMMISSIE
van 24 maart 2021
tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1375 wat betreft tests op Trichinella bij eenhoevigen en de afwijking van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot tests op Trichinella bij gedomesticeerde varkens
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (1), en met name artikel 18, lid 8, eerste alinea, onder a),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EU) 2017/625 bevat voorschriften voor de uitvoering van officiële controles en voor de maatregelen die de bevoegde autoriteiten moeten nemen met betrekking tot de productie van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong. |
(2) |
Trichinella is een parasiet die aanwezig kan zijn in het vlees van vatbare soorten, zoals varkens en paarden, en door voedsel overgedragen ziekten bij de mens veroorzaakt wanneer besmet vlees wordt geconsumeerd. Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1375 van de Commissie (2) stelt specifieke voorschriften vast voor de officiële controles op Trichinella in vlees, met inbegrip van de voorwaarden waaronder mag worden afgeweken van de tests op Trichinella bij binnenkomst van vlees van gedomesticeerde varkens in de Unie. |
(3) |
Op 6 juni 2013 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid een wetenschappelijk advies uitgebracht over de gevaren voor de menselijke gezondheid waarop bij vleeskeuringen (eenhoevigen) moet worden gecontroleerd (3). In dat advies wordt aanbevolen hoge prioriteit te geven aan de controle op Trichinella bij alle eenhoevigen (niet alleen paarden maar ook ezels en muilezels). Daarom bepaalt Uitvoeringsverordening (EU) 2019/627 van de Commissie (4) dat karkassen van alle eenhoevigen verplicht op Trichinella moeten worden getest. Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1375 bepaalt dat paarden en andere gevoelige soorten verplicht moeten worden getest. Voor de consistentie en om eventuele dubbelzinnigheden te voorkomen, moet Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1375 ook naar eenhoevigen in plaats van paarden verwijzen. |
(4) |
Verordening (EU) nr. 206/2010 van de Commissie (5) staat de binnenkomst van vlees van gedomesticeerde varkens uit het Verenigd Koninkrijk in de Unie toe. Die verordening vermeldt het Verenigd Koninkrijk als land dat een afwijking toepast van de tests op Trichinella van karkassen en vlees van niet gespeende gedomesticeerde varkens die minder dan vijf weken oud zijn, overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1375. |
(5) |
Verordening (EU) nr. 206/2010 is met ingang van 21 april 2021 bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 van de Commissie (6) ingetrokken. Naar aanleiding van die intrekking wordt bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1478 van de Commissie (7) met ingang van 21 april 2021 bijlage VII aan Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1375 toegevoegd, die een lijst bevat van de derde landen die een in artikel 13, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1375 bedoelde afwijking toepassen met betrekking tot de tests op Trichinella. |
(6) |
Op 12 januari 2021 heeft het Verenigd Koninkrijk informatie verstrekt waaruit, overeenkomstig artikel 3, lid 3, onder b), van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1375, blijkt dat op basis van historische gegevens betreffende continue tests uitgevoerd op geslachte gedomesticeerde varkens met een zekerheid van minimaal 95 % kan worden gesteld dat de prevalentie van Trichinella bij die varkens niet meer dan 1 per miljoen bedraagt. Bovendien heeft het Verenigd Koninkrijk de Commissie ervan in kennis gesteld dat het voornemens is de afwijking toe te passen met betrekking tot tests op Trichinella van karkassen en vlees van gedomesticeerde varkens die in een bedrijf worden gehouden dat overeenkomstig bijlage IV bij die uitvoeringsverordening officieel is erkend als bedrijf dat gecontroleerde huisvestingsomstandigheden toepast. |
(7) |
Daarom moet het Verenigd Koninkrijk worden vermeld in bijlage VII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1375, onverminderd de toepassing van het Unierecht op en in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland overeenkomstig artikel 5, lid 4, van het Protocol inzake Ierland en Noord-Ierland van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, in samenhang met bijlage 2 bij dat protocol. |
(8) |
Bijlage VII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1375 moet worden gewijzigd om de toepassing van de in artikel 3, leden 2 en 3, van die uitvoeringsverordening bedoelde afwijkingen door het Verenigd Koninkrijk erin op te nemen. |
(9) |
Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1375 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(10) |
Aangezien Verordening (EU) nr. 206/2010 met ingang van 21 april 2021 wordt ingetrokken en bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1478 met ingang van die datum bijlage VII wordt toegevoegd aan Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1375, moet de vermelding van het Verenigd Koninkrijk in die bijlage met ingang van dezelfde datum van toepassing zijn. |
(11) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1375 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
|
2) |
In bijlage III worden de inleidende zin en de punten a) en b) vervangen door: “Vlees van eenhoevigen, vlees van vrij wild en ander vlees dat Trichinellaparasieten kan bevatten, wordt onderzocht met een van de in de hoofdstukken I en II van bijlage I beschreven digestiemethoden, met de onderstaande wijzigingen:
|
3) |
In bijlage IV wordt hoofdstuk II, punt b), vervangen door:
|
4) |
Bijlage VII wordt vervangen door: “BIJLAGE VII Derde landen of regio’s daarvan die de in artikel 13, lid 2, bedoelde afwijkingen toepassen
|
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 1, lid 4, is van toepassing met ingang van 21 april 2021.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 24 maart 2021.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
(1) PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1.
(2) Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1375 van de Commissie van 10 augustus 2015 tot vaststelling van specifieke voorschriften voor de officiële controles op Trichinella in vlees (PB L 212 van 11.8.2015, blz. 7).
(3) EFSA Journal 2013;11(6):3263.
(4) Uitvoeringsverordening (EU) 2019/627 van de Commissie van 15 maart 2019 tot vaststelling van eenvormige praktische regelingen voor de uitvoering van officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong overeenkomstig Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2074/2005 van de Commissie wat officiële controles betreft (PB L 131 van 17.5.2019, blz. 51).
(5) Verordening (EU) nr. 206/2010 van de Commissie van 12 maart 2010 tot vaststelling van lijsten van derde landen en gebieden, of delen daarvan, waaruit bepaalde dieren en vers vlees in de Europese Unie mogen worden binnengebracht, en van de voorschriften inzake veterinaire certificering (PB L 73 van 20.3.2010, blz. 1).
(6) Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 van de Commissie van 30 januari 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor de binnenkomst in de Unie en het na binnenkomst verplaatsen van en werken met zendingen van bepaalde dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong (PB L 174 van 3.6.2020, blz. 379).
(7) Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1478 van de Commissie van 14 oktober 2020 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1375 wat de bemonstering, de referentiemethode voor detectie en de invoervoorwaarden in verband met controles op Trichinella betreft (PB L 338 van 15.10.2020, blz. 7).
(*1) Overeenkomstig het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 5, lid 4, van het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland, in samenhang met bijlage 2 bij dat protocol, gelden vermeldingen van het Verenigd Koninkrijk in deze bijlage niet voor Noord-Ierland.
25.3.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 104/39 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/520 VAN DE COMMISSIE
van 24 maart 2021
tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de traceerbaarheid van bepaalde gehouden landdieren
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidswetgeving”) (1), en met name artikel 120, lid 1, en artikel 120, lid 2, onder c), d) en f),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EU) 2016/429 zijn traceerbaarheidsvoorschriften voor gehouden landdieren en levende producten vastgesteld en wordt de Commissie de bevoegdheid verleend om in dat verband uitvoeringshandelingen vast te stellen. |
(2) |
Bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 van de Commissie (2) wordt Verordening (EU) 2016/429 aangevuld met nadere regels voor de traceerbaarheid van gehouden landdieren en broedeieren. |
(3) |
Om de uniforme toepassing in de Unie van de in Verordening (EU) 2016/429 en Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 vastgestelde traceerbaarheidsvoorschriften te waarborgen, moeten bij deze verordening bepaalde voorschriften worden vastgesteld. |
(4) |
Exploitanten van gehouden dieren die tot een runder-, schapen-, geiten- of varkenssoort behoren, zijn op grond van de artikelen 112, 113 en 115 van Verordening (EU) 2016/429 verplicht informatie over hun dieren aan de op grond van artikel 109, lid 1, van die verordening opgezette geautomatiseerde gegevensbestanden door te geven. Om ervoor te zorgen dat alle updates regelmatig aan die gegevensbestanden worden doorgegeven, moeten in deze verordening de termijnen voor het doorgeven van die informatie worden gespecificeerd. |
(5) |
Bovendien moet de door de exploitanten van gehouden runderen, schapen, geiten en varkens doorgegeven informatie over hun dieren en hun inrichtingen na doorgifte voor hen toegankelijk zijn. In deze verordening moeten daarom voorschriften worden vastgesteld voor uniforme toegang tot de gegevens die zijn opgeslagen in de op grond van artikel 109, lid 1, van Verordening (EU) 2016/429 opgezette geautomatiseerde gegevensbestanden. |
(6) |
Daarnaast moeten in deze verordening bepaalde andere technische en operationele details en formaten voor geautomatiseerde gegevensbestanden voor gehouden runderen, schapen, geiten en varkens worden vastgelegd, om te zorgen voor een vergelijkbare kwaliteit van gegevensbestanden in de hele Unie. |
(7) |
Indien aan de in artikel 110, lid 1, onder b), en artikel 112, onder b), van Verordening (EU) 2016/429 vastgestelde voorwaarden wordt voldaan, mogen lidstaten, bij het verplaatsen van runderen tussen de lidstaten, onderling elektronische gegevens uitwisselen in plaats van een identificatiedocument voor die dieren af te geven. Het door de Commissie ingestelde Bovex-protocol is ontworpen om elektronische gegevens over runderen tussen de geautomatiseerde gegevensbestanden van de lidstaten uit te wisselen. De Commissie moet vaststellen dat de uitwisseling van elektronische gegevens tussen geautomatiseerde gegevensbestanden van de lidstaten door middel van dit protocol volledig operationeel is. |
(8) |
De identificatiemiddelen die voor bepaalde soorten landdieren, met name gehouden runderen, schapen, geiten, varkens, kameelachtigen, hertachtigen en papegaaiachtigen, moeten worden gebruikt, zijn opgenomen in Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035, maar de technische specificaties voor die identificatiemiddelen moeten in deze verordening worden vastgelegd. |
(9) |
In Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 zijn voorschriften voor de elektronische identificatie van gehouden runderen, schapen, geiten, varkens, kameelachtigen, hertachtigen en papegaaiachtigen vastgelegd. Die elektronische identificatiemiddelen moeten worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de dieren worden gehouden. Om de leesbaarheid van die elektronische identificatiemiddelen te waarborgen wanneer dieren tussen lidstaten worden verplaatst, moeten de voorschriften en voorwaarden op grond waarvan de bevoegde autoriteit die elektronische identificatiemiddelen mag goedkeuren in deze verordening worden vastgelegd. Bij die goedkeuring moet ook rekening worden gehouden met de desbetreffende ISO/IEC-normen. |
(10) |
Om in de hele Unie voor uniforme toepassing van identificatie en traceerbaarheid te zorgen, moeten de termijnen voor het aanbrengen van de identificatiemiddelen bij gehouden runderen, schapen, geiten, varkens, kameelachtigen, hertachtigen en papegaaiachtigen in deze verordening worden vastgelegd. |
(11) |
Tot de toepassingsdatum van Verordening (EU) 2016/429 bevatten de voorschriften van de Unie inzake traceerbaarheid verscheidene vrijstellingen van het identificatie- en registratiesysteem die op bepaalde dieren van toepassing zijn, zoals dieren die extensief worden gehouden. Die voorschriften moeten worden herzien, en er moet een evenwichtige en geharmoniseerde aanpak voor vrijstellingen van het identificatie- en registratiesysteem worden gehanteerd, waarbij enerzijds rekening wordt gehouden met de relevante risico’s en anderzijds met de evenredigheid en efficiëntie van de maatregelen. Daarom moeten in deze verordening nieuwe voorschriften worden vastgesteld die in overeenstemming zijn met die aanpak. |
(12) |
Het is van essentieel belang dat gehouden runderen, schapen, geiten, varkens, kameelachtigen, hertachtigen en papegaaiachtigen altijd volledig traceerbaar blijven en dat handelingen die deze traceerbaarheid in gevaar kunnen brengen, worden vermeden. Verwijdering, wijziging en vervanging van identificatiemiddelen zijn handelingen die de traceerbaarheid in gevaar kunnen brengen. Die handelingen mogen daarom pas worden uitgevoerd nadat de bevoegde autoriteit de exploitanten daartoe toestemming heeft verleend. In Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 zijn bepaalde regels met betrekking tot verwijdering, wijziging en vervanging vastgelegd. In deze verordening moeten aanvullende bepalingen inzake specifieke aspecten van die handelingen, waaronder de termijnen ervan, worden vastgesteld. |
(13) |
Om voor een soepele overgang naar het nieuwe rechtskader te zorgen, moeten exploitanten in de lidstaten gedurende een overgangsperiode van maximaal twee jaar vanaf de toepassingsdatum van deze verordening de identificatiemiddelen kunnen blijven gebruiken die vóór 21 april 2021 zijn goedgekeurd op grond van Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad (3), Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad (4) en Richtlijn 2008/71/EG van de Raad (5), en op grond van de overeenkomstig die verordeningen en die richtlijn vastgestelde handelingen. |
(14) |
Aangezien Verordening (EU) 2016/429 met ingang van 21 april 2021 van toepassing is, moet deze verordening met ingang van dezelfde datum van toepassing zijn. |
(15) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK 1
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied
In deze verordening worden voorschriften vastgesteld inzake:
1. |
de termijnen voor het doorgeven van informatie door exploitanten voor de registratie van gehouden runderen, schapen, geiten en varkens in geautomatiseerde gegevensbestanden; |
2. |
de uniforme toegang tot gegevens over gehouden runderen, schapen, geiten en varkens in geautomatiseerde gegevensbestanden en de technische specificaties en operationele regels van die gegevensbestanden; |
3. |
de technische voorwaarden en modaliteiten voor de uitwisseling van elektronische gegevens over gehouden runderen tussen de geautomatiseerde gegevensbestanden van de lidstaten en de vaststelling van de volledige operationaliteit van een systeem voor gegevensuitwisseling; |
4. |
de technische specificaties, de formaten en het ontwerp van identificatiemiddelen voor gehouden runderen, schapen, geiten, varkens, kameelachtigen en hertachtigen; |
5. |
de technische voorschriften voor de identificatiemiddelen voor gehouden papegaaiachtigen; |
6. |
de termijnen voor de aanbrenging van identificatiemiddelen bij gehouden runderen, schapen, geiten, varkens, kameelachtigen en hertachtigen na hun geboorte in de Unie of binnenkomst in de Unie; |
7. |
de structuur van de identificatiecode van gehouden runderen, schapen, geiten, varkens, kameelachtigen en hertachtigen; |
8. |
de verwijdering, wijziging en vervanging van identificatiemiddelen voor gehouden runderen, schapen, geiten, varkens, kameelachtigen en hertachtigen, en de termijnen daarvoor; |
9. |
overgangsmaatregelen betreffende de goedkeuring van identificatiemiddelen. |
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van artikel 2 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035.
HOOFDSTUK 2
GEAUTOMATISEERDE GEGEVENSBESTANDEN
Artikel 3
Termijnen en procedures voor het doorgeven van informatie door exploitanten voor de registratie van gehouden runderen, schapen, geiten en varkens
1. Exploitanten die runderen, schapen, geiten of varkens houden, geven de in artikel 112, onder d), van Verordening (EU) 2016/429 bedoelde informatie over verplaatsingen, geboorten en sterfgevallen, en de in artikel 113, lid 1, onder c), van die verordening en artikel 56, onder b), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 bedoelde informatie over verplaatsingen ter registratie door aan de voor die soorten opgezette geautomatiseerde gegevensbestanden, door binnen een door de lidstaten vast te stellen doorgiftetermijn. De maximale termijn voor het doorgeven van de informatie bedraagt niet meer dan zeven dagen na de verplaatsing, geboorte of dood van de dieren, naargelang van het geval.
2. In het geval van geboorten mogen de lidstaten bij het bepalen van de maximale termijn voor het doorgeven van informatie de datum waarop het identificatiemiddel bij het dier is aangebracht als beginpunt van die termijn gebruiken, mits er geen verwarring kan ontstaan tussen die datum en de geboortedatum van het dier.
3. In afwijking van lid 1 mag de bevoegde autoriteit de in lid 1 bedoelde maximale termijn voor doorgifte van de informatie over verplaatsingen verlengen tot uiterlijk 14 dagen na het binnen dezelfde lidstaat verplaatsen van runderen van inrichtingen van oorsprong naar geregistreerde weide-inrichtingen in berggebieden om hen te laten grazen. De bevoegde autoriteit kan besluiten lijsten van runderen die naar geregistreerde weide-inrichtingen worden verplaatst van de exploitanten van die inrichtingen te aanvaarden. Die lijsten bevatten:
a) |
het unieke registratienummer van de geregistreerde weide-inrichting; |
b) |
de identificatiecode van de dieren; |
c) |
het unieke registratienummer van de inrichting van oorsprong; |
d) |
de datum van aankomst van de dieren in de geregistreerde weide-inrichting; |
e) |
de geschatte datum van vertrek van de dieren van de geregistreerde weide-inrichting. |
Artikel 4
Uniforme toegang tot gegevens in geautomatiseerde gegevensbestanden van gehouden runderen, schapen, geiten en varkens
De lidstaten zorgen ervoor dat exploitanten die runderen, schapen, geiten en varkens houden, op verzoek en zonder dat daar kosten aan verbonden zijn, ten minste read-onlytoegang hebben tot een minimum aan de aan hun inrichtingen gerelateerde informatie die is opgeslagen in de geautomatiseerde gegevensbestanden als bedoeld in artikel 109, lid 1, onder a) tot en met c), van Verordening (EU) 2016/429.
Artikel 5
Technische specificaties van geautomatiseerde gegevensbestanden van gehouden runderen, schapen, geiten en varkens
De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 109, lid 1, onder a) tot en met c), van Verordening (EU) 2016/429 bedoelde geautomatiseerde gegevensbestanden van gehouden runderen, schapen, geiten en varkens zo zijn opgezet dat de daarin opgeslagen informatie tussen de geautomatiseerde gegevensbestanden van de lidstaten kan worden uitgewisseld in het in de derde kolom van de tabel in bijlage I bij deze verordening opgenomen formaat.
Artikel 6
Operationele regels voor geautomatiseerde gegevensbestanden van gehouden runderen, schapen, geiten en varkens
De lidstaten nemen passende technische en organisatorische maatregelen om ervoor te zorgen dat de in artikel 109, lid 1, onder a) tot en met c), van Verordening (EU) 2016/429 bedoelde geautomatiseerde gegevensbestanden van gehouden runderen, schapen, geiten en varkens ook bij mogelijke verstoringen blijven functioneren. Met die maatregelen wordt tevens de beveiliging, integriteit en authenticiteit van de in die gegevensbestanden opgeslagen informatie gewaarborgd.
Artikel 7
Technische voorwaarden en modaliteiten voor de elektronische uitwisseling van gegevens in identificatiedocumenten voor gehouden runderen tussen de geautomatiseerde gegevensbestanden van de lidstaten
1. Wanneer lidstaten de in artikel 44, onder a) tot en met c), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 bedoelde gegevens in het identificatiedocument voor gehouden runderen op elektronische wijze met elkaar uitwisselen, worden die gegevens uitgewisseld in het XML-schemadefinitieformaat, dat door de Commissie ter beschikking van de bevoegde autoriteit wordt gesteld.
2. De bevoegde autoriteit in de lidstaat van oorsprong van de te verplaatsen gehouden runderen zorgt ervoor dat de gegevens in de identificatiedocumenten vóór vertrek van de dieren elektronisch worden doorgegeven aan de lidstaat van bestemming en dat iedere doorgifte van een tijdstempel is voorzien.
Artikel 8
Vaststelling van volledige operabiliteit van een systeem voor elektronische uitwisseling van gegevens in het identificatiedocument voor gehouden runderen tussen de geautomatiseerde gegevensbestanden van de lidstaten
1. Van lidstaten die op elektronische wijze gegevens in identificatiedocumenten uitwisselen via een door de Commissie opgezet systeem dat voor de uitwisseling van gegevens over runderen tussen gegevensbestanden van de lidstaten is ontworpen, wordt vastgesteld dat zij over een volledig operationeel systeem beschikken.
2. De Commissie stelt een lijst op van de lidstaten die via dat systeem gegevens op identificatiedocumenten uitwisselen en publiceert deze lijst op haar website.
HOOFDSTUK 3
IDENTIFICATIEMIDDELEN
Artikel 9
Technische specificaties, formaten en ontwerp van identificatiemiddelen voor gehouden runderen, schapen, geiten, varkens, kameelachtigen en hertachtigen
1. De bevoegde autoriteit keurt het gebruik van de in bijlage III, onder a) en b), bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 bedoelde conventionele oormerken of conventionele pootbanden als identificatiemiddelen voor gehouden runderen, schapen, geiten, varkens, kameelachtigen en hertachtigen alleen goed als die identificatiemiddelen voldoen aan de technische specificaties van bijlage II, deel 1, bij deze verordening.
2. De bevoegde autoriteit keurt het gebruik van de in bijlage III, onder g), bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 bedoelde tatoeages als identificatiemiddelen voor gehouden runderen, schapen, geiten, varkens, kameelachtigen en hertachtigen alleen goed als die tatoeages overeenkomstig artikel 46, leden 2 en 3, artikel 52, lid 1, onder b), artikel 73, lid 2, onder c), en artikel 76, lid 1, onder c), van die gedelegeerde verordening onuitwisbaar en leesbaar zijn.
3. De bevoegde autoriteit keurt het gebruik van de in bijlage III, onder c) tot en met f), bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 bedoelde elektronische identificatiemiddelen als identificatiemiddelen voor gehouden runderen, schapen, geiten, varkens, kameelachtigen en hertachtigen alleen goed als die identificatiemiddelen voldoen aan de technische specificaties van bijlage II, deel 2, bij deze verordening. De in bijlage III, onder c) en f), bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 bedoelde elektronische identificatiemiddelen voldoen tevens aan de technische specificaties van bijlage II, deel 1, van deze verordening.
4. In afwijking van lid 3 kan de bevoegde autoriteit het gebruik van elektronische oormerken als identificatiemiddel voor gehouden varkens goedkeuren indien die identificatiemiddelen voldoen aan de technische specificaties als vastgesteld door de lidstaat waar de varkens worden gehouden en daarop zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar de unieke registratienummers zijn aangegeven van:
a) |
de inrichting waar de dieren zijn geboren, of |
b) |
de laatste inrichting van de toeleveringsketen als bedoeld in artikel 53 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035, wanneer die dieren worden verplaatst naar een inrichting buiten die toeleveringsketen. |
Artikel 10
Technische specificaties, formaten en ontwerp van identificatiemiddelen voor gehouden papegaaiachtigen
1. Exploitanten die papegaaiachtigen houden, zorgen ervoor dat:
a) |
de in artikel 76, lid 1, onder a), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 bedoelde pootring voldoet aan de technische specificaties van bijlage II, deel 1, bij deze verordening; |
b) |
de in artikel 76, lid 1, onder c), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 bedoelde tatoeage onuitwisbaar en leesbaar is. |
2. De bevoegde autoriteit keurt het gebruik van de in artikel 76, lid 1, onder b), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 bedoelde injecteerbare transponders als identificatiemiddelen voor gehouden papegaaiachtigen alleen goed als die identificatiemiddelen voldoen aan de technische specificaties van bijlage II, deel 2, punt 2, bij deze verordening.
Artikel 11
Operationele regels voor de goedkeuring van elektronische identificatiemiddelen voor gehouden runderen, schapen, geiten, varkens, kameelachtigen, hertachtigen en papegaaiachtigen
1. Bij de goedkeuring van de in bijlage III, onder c) tot en met f), bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 bedoelde elektronische identificatiemiddelen voor gehouden runderen, schapen, geiten, varkens, kameelachtigen, hertachtigen en papegaaiachtigen, verzekert de bevoegde autoriteit zich ervan dat de fabrikanten van de elektronische identificatiemiddelen hebben aangetoond dat de in bijlage II, deel 2, punt 4, bij deze verordening bedoelde conformiteits- en prestatietests zijn uitgevoerd in overeenkomstig ISO/IEC-norm 17025 (Algemene eisen voor de competentie van test- en kalibratielaboratoria) geaccrediteerde testcentra.
2. Bij de goedkeuring van de van de in lid 1 bedoelde elektronische identificatiemiddelen kan de bevoegde autoriteit van de fabrikanten daarvan eisen dat zij, overeenkomstig de door de desbetreffende lidstaat vastgestelde normen, aanvullende tests voor robuustheid en duurzaamheid uitvoeren om het functioneren van die identificatiemiddelen onder de specifieke geografische of klimaatomstandigheden in die lidstaat te waarborgen.
Artikel 12
Structuur van de identificatiecode van gehouden runderen, schapen, geiten, varkens, kameelachtigen en hertachtigen
De identificatiecode van gehouden runderen, schapen, geiten, varkens, kameelachtigen en hertachtigen heeft de volgende structuur:
a) |
het eerste element van de identificatiecode bestaat uit:
|
b) |
het tweede element van de identificatiecode bestaat uit een unieke code voor elk dier van maximaal twaalf cijfers. |
Artikel 13
Termijnen voor het aanbrengen van identificatiemiddelen bij gehouden runderen
1. De exploitanten zorgen ervoor dat de in artikel 112, onder a), van Verordening (EU) 2016/429 bedoelde identificatiemiddelen vóór het verstrijken van de maximumtermijn na de geboorte van het dier als vastgesteld door de lidstaat waar de dieren zijn geboren, bij de gehouden runderen worden aangebracht. Deze maximumtermijn wordt berekend vanaf de datum van de geboorte van de dieren en bedraagt niet meer dan twintig dagen.
2. In afwijking van lid 1 mogen de lidstaten om redenen die verband houden met de fysiologische ontwikkeling van de dieren exploitanten toestaan de maximumtermijn voor het aanbrengen van een tweede identificatiemiddel te verlengen tot uiterlijk zestig dagen na de geboorte van de dieren indien dat tweede identificatiemiddel een bolustransponder is.
3. In afwijking van lid 1 mogen de lidstaten exploitanten toestaan de in lid 1 bedoelde maximumtermijn tot negen maanden te verlengen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a) |
de dieren:
|
b) |
door de ruimte waar de dieren worden gehouden, zijn zij sterk geïsoleerd; |
c) |
de verlenging brengt de traceerbaarheid van de dieren niet in het gedrang. De lidstaten kunnen de in de eerste alinea bedoelde toestemming beperken tot bepaalde geografische gebieden of tot bepaalde soorten of rassen van gehouden runderen. |
4. De exploitanten zorgen ervoor dat gehouden runderen de inrichting waar zij zijn geboren niet verlaten tenzij bij die dieren een in artikel 112, onder a), van Verordening (EU) 2016/429 bedoeld identificatiemiddel is aangebracht.
Artikel 14
Termijnen voor het aanbrengen van identificatiemiddelen bij gehouden schapen en geiten
1. De exploitanten zorgen ervoor dat de in artikel 113, lid 1, onder a), van Verordening (EU) 2016/429 bedoelde identificatiemiddelen vóór het verstrijken van de maximumtermijn na de geboorte van het dier als vastgesteld door de lidstaat waar de dieren zijn geboren, bij de gehouden schapen en geiten worden aangebracht. Deze maximumtermijn wordt berekend vanaf de datum van de geboorte van de dieren en bedraagt niet meer dan negen maanden.
2. De exploitanten zorgen ervoor dat gehouden schapen en geiten de inrichting waar zij zijn geboren niet verlaten tenzij bij die dieren een in artikel 113, lid 1, onder a), van Verordening (EU) 2016/429 bedoeld identificatiemiddel is aangebracht.
Artikel 15
Termijnen voor het aanbrengen van identificatiemiddelen bij gehouden varkens
1. De exploitanten zorgen ervoor dat de in artikel 115, onder a), van Verordening (EU) 2016/429 bedoelde identificatiemiddelen vóór het verstrijken van de maximumtermijn na de geboorte van het dier als vastgesteld door de lidstaat waar de dieren zijn geboren, bij de gehouden varkens worden aangebracht. Deze maximumtermijn wordt berekend vanaf de datum van de geboorte van de dieren en bedraagt niet meer dan negen maanden.
2. De exploitanten zorgen ervoor dat gehouden varkens de inrichting waar zij zijn geboren of de toeleveringsketen niet verlaten tenzij bij die dieren een in artikel 115, onder a), van Verordening (EU) 2016/429 bedoeld identificatiemiddel is aangebracht.
Artikel 16
Termijnen voor het aanbrengen van identificatiemiddelen bij gehouden kameelachtigen en hertachtigen
1. De exploitanten zorgen ervoor dat de in artikel 73, leden 1 en 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 bedoelde identificatiemiddelen vóór het verstrijken van de maximumtermijn na de geboorte van het dier als vastgesteld door de lidstaat waar de dieren zijn geboren, bij de gehouden kameelachtigen en hertachtigen worden aangebracht. Deze maximumtermijn wordt berekend vanaf de datum van de geboorte van de dieren en bedraagt niet meer dan negen maanden.
2. De exploitanten zorgen ervoor dat gehouden kameelachtigen of hertachtigen de inrichting waar zij zijn geboren of de inrichting van eerste aankomst indien zij vanuit de habitat waar zij als wilde dieren leefden naar die inrichting zijn verplaatst, niet verlaten tenzij bij die dieren een in artikel 73, leden 1 en 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 bedoeld identificatiemiddel is aangebracht.
3. De bevoegde autoriteit kan exploitanten die rendieren houden vrijstellen van de in de leden 1 en 2 vastgelegde verplichtingen indien die vrijstelling de traceerbaarheid van de dieren niet in het gedrang brengt.
4. In afwijking van lid 1 mogen de lidstaten exploitanten die hertachtigen houden, vrijstellen van de in lid 1 vastgelegde verplichtingen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a) |
de dieren:
|
b) |
door de ruimte waar de dieren worden gehouden, zijn zij sterk geïsoleerd; |
c) |
de vrijstelling brengt de traceerbaarheid van de dieren niet in het gedrang. |
Artikel 17
Termijnen voor het aanbrengen van identificatiemiddelen bij gehouden runderen, schapen, geiten, varkens, kameelachtigen en hertachtigen na binnenkomst in de Unie
1. De exploitant zorgt ervoor dat gehouden runderen, schapen, geiten, varkens, kameelachtigen en hertachtigen die in de Unie binnenkomen en daar blijven, binnen twintig dagen na hun aankomst in de inrichting van eerste aankomst worden voorzien van de in artikel 81 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 bedoelde identificatiemiddelen.
2. In afwijking van lid 1 mogen de lidstaten van eerste aankomst om redenen die verband houden met de fysiologische ontwikkeling van de dieren exploitanten toestaan de maximumtermijn voor het aanbrengen van een tweede identificatiemiddel te verlengen tot uiterlijk zestig dagen na de geboorte van de dieren indien dat tweede identificatiemiddel een bolustransponder is.
3. De exploitanten zorgen ervoor dat gehouden runderen, schapen, geiten, varkens, kameelachtigen en hertachtigen de inrichting van eerste aankomst niet verlaten tenzij bij die dieren de in artikel 81 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 bedoelde identificatiemiddelen zijn aangebracht.
Artikel 18
Verwijdering en wijziging van identificatiemiddelen voor gehouden runderen, schapen, geiten, varkens, kameelachtigen en hertachtigen
De bevoegde autoriteit mag exploitanten alleen toestemming verlenen om de identificatiemiddelen voor gehouden runderen, schapen, geiten, varkens, kameelachtigen en hertachtigen te verwijderen of te wijzigen indien die verwijdering of wijziging de traceerbaarheid van de dieren, met inbegrip van de traceerbaarheid van de inrichting waar zij zijn geboren, niet in het gedrang brengt en indien identificatie van de individuele dieren in voorkomend geval mogelijk blijft.
Artikel 19
Vervanging van identificatiemiddelen voor gehouden runderen, schapen, geiten, varkens, kameelachtigen en hertachtigen, en termijnen daarvoor
1. De bevoegde autoriteit mag exploitanten alleen toestemming verlenen om de identificatiemiddelen voor gehouden runderen, schapen, geiten, varkens, kameelachtigen en hertachtigen te vervangen indien die vervanging de traceerbaarheid van de dieren, met inbegrip van de traceerbaarheid van de inrichting waar zij zijn geboren, niet in het gedrang brengt en indien identificatie van de individuele dieren in voorkomend geval mogelijk blijft.
2. Voor de in lid 1 bedoelde vervanging mag in de volgende gevallen toestemming worden verleend:
a) |
als dieren met twee identificatiemiddelen zijn geïdentificeerd en een van die identificatiemiddelen onleesbaar is geworden of verloren is gegaan, mits de identificatiecode van de dieren ongewijzigd blijft en dezelfde blijft als de code op het resterende identificatiemiddel; |
b) |
als dieren met een of twee identificatiemiddelen met de identificatiecode van de dieren zijn geïdentificeerd en die identificatiemiddelen onleesbaar zijn geworden of verloren zijn gegaan, mits het mogelijk blijft de identificatiecode van de dieren met redelijke zekerheid vast te stellen en de identificatiecode van de dieren ongewijzigd blijft; |
c) |
als gehouden schapen, geiten of varkens met een identificatiemiddel met het unieke registratienummer van een inrichting zijn geïdentificeerd en dat identificatiemiddel onleesbaar is geworden of verloren is gegaan, mits het mogelijk blijft de inrichting waar de dieren zijn geboren of, in voorkomend geval, de laatste inrichting van de toeleveringsketen met redelijke zekerheid vast te stellen en op het vervangende identificatiemiddel het unieke registratienummer van die respectievelijke inrichtingen is aangegeven; |
d) |
voor gehouden schapen en geiten mag het vervangen van de in de onder a) en b) bedoelde identificatiemiddelen door een nieuwe identificatiemiddelen met een nieuwe identificatiecode worden toegestaan, mits de traceerbaarheid daardoor niet in het gedrang komt. |
3. De in lid 1 bedoelde vervanging van de identificatiemiddelen wordt zo snel mogelijk, binnen een maximumtermijn die wordt vastgesteld door de lidstaat waarvan de bevoegde autoriteit de exploitanten toestemming heeft verleend het identificatiemiddel te vervangen, en voordat de dieren naar een andere inrichting worden verplaatst, uitgevoerd.
4. Als de identificatiecode van gehouden runderen, schapen, geiten en varkens op de in bijlage III, onder a) en b), bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 bedoelde identificatiemiddelen vanwege technische beperkingen niet kan worden gereproduceerd op een elektronisch identificatiemiddel, verleent de bevoegde autoriteit alleen toestemming voor het aanbrengen van een nieuw elektronisch identificatiemiddel met een nieuwe identificatiecode bij die dieren indien beide identificatiecodes in de in artikel 109, lid 1, van Verordening (EU) 2016/429 bedoelde geautomatiseerde gegevensbestanden zijn opgeslagen.
HOOFDSTUK 4
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 20
Overgangsmaatregelen betreffende de erkenning van identificatiemiddelen
In afwijking van de artikelen 9, 10 en 11 van deze verordening mogen de lidstaten gedurende een overgangsperiode die eindigt op 20 april 2023 de identificatiemiddelen blijven gebruiken die vóór 21 april 2021 zijn goedgekeurd op grond van Verordening (EG) nr. 1760/2000, Verordening (EG) nr. 21/2004 en Richtlijn 2008/71/EG, en op grond van de overeenkomstig die verordeningen en die richtlijn vastgestelde handelingen.
Artikel 21
Inwerkingtreding en toepassing
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 21 april 2021.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 24 maart 2021.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
(1) PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1.
(2) Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 van de Commissie van 28 juni 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor inrichtingen waar landdieren worden gehouden en broederijen, alsmede voor de traceerbaarheid van bepaalde gehouden landdieren en broedeieren (PB L 314 van 5.12.2019, blz. 115).
(3) Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (PB L 204 van 11.8.2000, blz. 1).
(4) Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van 17 december 2003 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en de Richtlijnen 92/102/EEG en 64/432/EEG (PB L 5 van 9.1.2004, blz. 8).
(5) Richtlijn 2008/71/EG van de Raad van 15 juli 2008 met betrekking tot de identificatie en de registratie van varkens (PB L 213 van 8.8.2008, blz. 31).
BIJLAGE I
Technische specificaties voor informatieformaten in geautomatiseerde gegevensbestanden voor gehouden runderen, schapen, geiten en varkens
Soort informatie |
Beschrijving |
Formaat |
||||||||
Identificatiecode van het dier |
Landcode |
Eén van de volgende mogelijkheden: lettercode: ISO 3166-1 alfa-2 code (1) cijfercode: numerieke ISO 3166-1-code |
||||||||
Unieke code voor elk dier |
12 cijfers |
|||||||||
Elektronisch identificatiemiddel (optioneel) |
|
Een van de volgende mogelijkheden:
|
||||||||
Uniek registratienummer van de inrichting |
|
Landcode gevolgd door 12 alfanumerieke tekens |
||||||||
Naam van de exploitant van de inrichting |
|
140 alfanumerieke tekens |
||||||||
Adres van de exploitant van de inrichting |
Straatnaam en huisnummer |
140 alfanumerieke tekens |
||||||||
Postcode |
10 alfanumerieke tekens |
|||||||||
Plaats |
35 alfanumerieke tekens |
|||||||||
Datum |
|
Datum (JJJJ-MM-DD) |
||||||||
Totaal aantal dieren |
|
15 cijfers |
(1) Behalve voor Griekenland, waarvoor de code van twee letters “EL” wordt gebruikt.
BIJLAGE II
DEEL 1
Technische specificaties voor identificatiemiddelen voor gehouden runderen, schapen, geiten, varkens, kameelachtigen, hertachtigen en papegaaiachtigen
1. |
De in bijlage III, onder a), b), c), f) en h), bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 bedoelde identificatiemiddelen van gehouden runderen, schapen, geiten, varkens, kameelachtigen, hertachtigen en papegaaiachtigen:
|
2. |
Een van de volgende vermeldingen moet zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar op de in punt 1 bedoelde identificatiemiddelen zijn weergegeven:
|
3. |
De in punt 1 bedoelde identificatiemiddelen mogen andere informatie bevatten, mits de bevoegde autoriteit daarvoor toestemming heeft verleend en deze identificatiemiddelen voldoen aan de vereisten van punt 2. |
DEEL 2
Technische specificaties voor elektronische identificatiemiddelen voor gehouden runderen, schapen, geiten, varkens, kameelachtigen en hertachtigen
1. |
Op de in bijlage III, onder c) tot en met f), bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 bedoelde elektronische identificatiemiddelen moeten het eerste element van de identificatiecode van de dieren, in de vorm van een driecijferige landcode, en het tweede element van de identificatiecode van de dieren overeenkomstig artikel 12 zichtbaar zijn. |
2. |
De in punt 1 bedoelde elektronische identificatiemiddelen moeten:
|
3. |
De in punt 1 bedoelde identificatiemiddelen moeten op ten minste de volgende afstand leesbaar zijn:
|
4. |
De in punt 1 bedoelde elektronische identificatiemiddelen moeten met goed gevolg getest zijn met betrekking tot:
|
25.3.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 104/52 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/521 VAN DE COMMISSIE
van 24 maart 2021
houdende specifieke regelingen voor het mechanisme tot onderwerping van de uitvoer van bepaalde producten aan de overlegging van een uitvoervergunning
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) 2015/479 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2015 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de uitvoer (1), en met name artikel 5,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op 30 januari 2021 heeft de Commissie Uitvoeringsverordening (EU) 2021/111 (2) vastgesteld, waarbij de uitvoer van COVID-19-vaccins en werkzame stoffen, met inbegrip van de moedercelbanken en werkcelbanken die voor de vervaardiging van dergelijke vaccins worden gebruikt, afhankelijk wordt gesteld van de overlegging van een uitvoervergunning overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EU) 2015/479. Aan het einde van de periode van zes weken na de datum van inwerkingtreding van die maatregelen heeft de Commissie overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EU) 2015/479 Uitvoeringsverordening (EU) 2021/442 (3) vastgesteld, waarbij de uitvoer van dezelfde producten tot en met 30 juni 2021 wordt onderworpen aan een uitvoervergunning. |
(2) |
Het wereldwijde tekort aan COVID-19-vaccins blijft bestaan en neemt wegens vertragingen bij de productie zelfs toe. |
(3) |
Overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2021/442 moeten de lidstaten uitvoervergunningen weigeren wanneer de betrokken uitvoer, gezien de omvang ervan of andere relevante omstandigheden, zoals de hoeveelheid vaccins die ten tijde van de aanvraag aan de Unie is geleverd, de uitvoering van de aankoopovereenkomsten tussen de Unie en de vaccinproducenten in gevaar brengt. |
(4) |
Er is nog steeds sprake van een gebrek aan transparantie en van aanhoudende beperkingen bij de productie van COVID-19-vaccins en vertragingen bij de levering ervan in de Unie, hetgeen de voorzieningszekerheid in de Unie van de goederen die onder Verordening (EU) 2021/442 vallen in gevaar kan brengen. Bij het nemen van een besluit tot verlening of weigering van een uitvoervergunning moeten daarom ook aanvullende elementen in aanmerking worden genomen. |
(5) |
Uit de informatie die de Commissie via het mechanisme voor uitvoervergunningen dat is ingesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/111 en is verlengd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/442 en via douanegegevens heeft verzameld, is gebleken dat de uitvoer waarop het vergunningsmechanisme van toepassing is, kan worden omgeleid via landen die tot dusver zijn vrijgesteld van de uitvoervergunningsplicht, waardoor het vereiste niveau van transparantie niet wordt gewaarborgd. Die vrijstellingen moeten daarom tijdelijk worden opgeschort. |
(6) |
De vrijstelling moet worden gehandhaafd voor sommige van de in artikel 1, lid 9, onder a), van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/442 genoemde landen en gebieden, namelijk die welke in bijzondere mate afhankelijk zijn van respectievelijk de Europese toeleveringsketens van de lidstaten waarmee zij nauwe banden onderhouden of van de toeleveringsketens van naburige lidstaten. |
(7) |
Uit de in overweging 5 vermelde informatie is ook gebleken dat producenten in de Unie grote hoeveelheden goederen die onder het mechanisme voor uitvoervergunningen vallen, hebben uitgevoerd naar landen met een grote eigen productiecapaciteit, terwijl die landen hun eigen uitvoer naar de Unie beperken, hetzij bij wet, hetzij via contractuele of andere afspraken met op hun grondgebied gevestigde vaccinproducenten. Deze onevenwichtigheid leidt tot voorzieningstekorten in de Unie. |
(8) |
Bovendien is uit dezelfde informatie gebleken dat producenten in de Unie grote hoeveelheden goederen die onder het mechanisme voor uitvoervergunningen vallen, hebben uitgevoerd naar bepaalde landen zonder eigen productiecapaciteit maar met een hogere vaccinatiegraad dan de Unie of waar de huidige epidemiologische situatie minder ernstig is dan in de Unie. Uitvoer naar die landen kan dus de voorzieningszekerheid in de Unie in gevaar brengen. |
(9) |
De lidstaten moeten uitvoervergunningen dienovereenkomstig weigeren. |
(10) |
De Commissie moet dezelfde aanvullende elementen in aanmerking nemen bij haar beoordeling van het ontwerpbesluit waarvan de bevoegde autoriteit van de lidstaat haar overeenkomstig artikel 2, lid 4, van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/442 in kennis heeft gesteld. |
(11) |
Gezien de urgentie van de situatie moeten de in deze verordening vervatte maatregelen worden genomen overeenkomstig artikel 3, lid 3, van Verordening (EU) 2015/479. |
(12) |
Deze verordening moet onmiddellijk in werking treden. Overeenkomstig artikel 5, lid 5, van Verordening (EU) 2015/479 moeten de in deze verordening vervatte maatregelen gedurende zes weken van toepassing zijn, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De toepassing van artikel 1, lid 9, onder a), van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/442 wordt opgeschort.
De opschorting geldt echter niet voor de volgende landen en gebieden:
— |
Andorra, |
— |
de Faeröer, |
— |
San Marino, |
— |
Vaticaanstad, |
— |
de landen en gebieden overzee die zijn vermeld in bijlage II bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
— |
Büsingen, |
— |
Helgoland, |
— |
Livigno, |
— |
Ceuta en Melilla. |
Artikel 2
1. De bevoegde autoriteit van een lidstaat verleent een overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2021/442 aangevraagde uitvoervergunning op voorwaarde dat:
a) |
de uitvoervergunning voldoet aan de voorwaarde van artikel 1, lid 7, van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/442; |
b) |
de vergunning de voorzieningszekerheid in de Unie van de goederen die onder Uitvoeringsverordening (EU) 2021/442 vallen niet op een andere wijze in gevaar brengt. |
2. Om te bepalen of aan de voorwaarde van lid 1, onder b), is voldaan, beoordeelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat de volgende factoren:
a) |
of het land van bestemming van de uitvoer zijn eigen uitvoer naar de Unie van goederen die onder Uitvoeringsverordening (EU) 2021/442 vallen, of van de grondstoffen waaruit deze worden vervaardigd, bij wet of anderszins beperkt, onder meer door contractuele regelingen met de producenten van die goederen; |
b) |
de relevante omstandigheden in het land van bestemming van de uitvoer, met inbegrip van de epidemiologische situatie, de vaccinatiegraad en de beschikbaarheid van goederen die onder Uitvoeringsverordening (EU) 2021/442 vallen. |
3. Bij haar beoordeling van het ontwerpbesluit waarvan de bevoegde autoriteit van de lidstaat haar overeenkomstig artikel 2, lid 4, van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/442 in kennis heeft gesteld, beoordeelt de Commissie tevens of is voldaan aan de voorwaarde van lid 1, onder b), van dit artikel, rekening houdend met de in lid 2 genoemde factoren.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing tot zes weken na de inwerkingtreding ervan.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 24 maart 2021.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
(1) PB L 83 van 27.3.2015, blz. 34.
(2) Uitvoeringsverordening (EU) 2021/111 van de Commissie van 29 januari 2021 tot onderwerping van de uitvoer van bepaalde producten aan de overlegging van een uitvoervergunning (PB L 31 I van 30.1.2021, blz. 1).
(3) Uitvoeringsverordening (EU) 2021/442 van de Commissie van 11 maart 2021 tot onderwerping van de uitvoer van bepaalde producten aan de overlegging van een uitvoervergunning (PB L 85 van 12.3.2021, blz. 190).
Rectificaties
25.3.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 104/55 |
Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1470 van de Commissie van 12 oktober 2020 betreffende de nomenclatuur van landen en gebieden voor de Europese statistieken over internationale handel in goederen en betreffende de geografische uitsplitsing voor andere bedrijfsstatistieken
( Publicatieblad van de Europese Unie L 334 van 13 oktober 2020 )
Bladzijde 4, bijlage 1, tabel, in de rij betreffende “Bangladesh”, eerste kolom onder “Code”:
in plaats van:
“BB”,
lezen:
“BD”.
Bladzijde 10, bijlage 1, tabel, in de rij betreffende “Verenigde Staten”, eerste kolom onder “Code”:
in plaats van:
“VS”,
lezen:
“US”.
25.3.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 104/56 |
Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1727 van de Commissie van 18 november 2020 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 wat betreft bepaalde voorschriften inzake geautoriseerde marktdeelnemers
( Publicatieblad van de Europese Unie L 387 van 19 november 2020 )
Bladzijde 2, artikel 1, punt 1, van de wijzigingen van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447, artikel 24, lid 1, onder a):
in plaats van:
“dat een van de onder b) beschreven personen ernstige of herhaalde overtredingen van de douanewetgeving of de belastingvoorschriften heeft begaan”,
lezen:
“dat een van de onder b) beschreven personen in de laatste drie jaar ernstige of herhaalde overtredingen van de douanewetgeving of de belastingvoorschriften heeft begaan”.