ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 46

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

64e jaargang
10 februari 2021


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/152 van de Commissie van 3 februari 2021 tot verlening van de in artikel 99 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde bescherming aan de naam Ponikve (BOB)

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/153 van de Commissie van 3 februari 2021 tot inschrijving van een naam in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Λούντζα Πιτσιλιάς (Lountza Pitsilias) (BGA))

3

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/154 van de Commissie van 3 februari 2021 tot inschrijving van een naam in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen Λουκάνικο Πιτσιλιάς (Loukaniko Pitsilias) (BGA)

4

 

*

Verordening (EU) 2021/155 van de Commissie van 9 februari 2021 tot wijziging van de bijlagen II, III en V bij Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de maximumgehalten aan residuen van tetrachloorkoolstof, chloorthalonil, chloorprofam, dimethoaat, ethoprofos, fenamidone, methiocarb, omethoaat, propiconazool en pymetrozine in of op bepaalde producten ( 1 )

5

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2021/156 van de Commissie van 9 februari 2021 tot verlenging van het mandaat van de Europese Groep ethiek van de exacte wetenschappen en de nieuwe technologieën

34

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/157 van de Commissie van 9 februari 2021 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1616 wat betreft industriële afsluiters, lasprocedures, apparatuur voor koelsystemen en warmtepompen, vlampijpketels, metalen industriële leidingsystemen, koper en koperlegeringen, LPG-materiaal en toebehoren en veiligheidsvoorzieningen voor bescherming tegen ontoelaatbare overdruk

40

 

 

REGLEMENTEN VAN ORDE EN REGLEMENTEN VOOR DE PROCESVOERING

 

*

Reglement van orde van het Europees Economisch en Sociaal Comité — Januari 2021

47

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

10.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 46/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/152 VAN DE COMMISSIE

van 3 februari 2021

tot verlening van de in artikel 99 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde bescherming aan de naam “Ponikve” (BOB)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 99,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 97, leden 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 heeft de Commissie de door Kroatië toegestuurde aanvraag tot registratie van de naam “Ponikve” onderzocht en in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt (2).

(2)

Bij de Commissie zijn geen bezwaren ingediend overeenkomstig artikel 98 van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

(3)

De naam “Ponikve” moet overeenkomstig artikel 99 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 worden beschermd en moet worden ingeschreven in het in artikel 104 van die verordening bedoelde register.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De naam “Ponikve” (BOB) wordt beschermd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 3 februari 2021.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Janusz WOJCIECHOWSKI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB C 323 van 1.10.2020, blz. 12.


10.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 46/3


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/153 VAN DE COMMISSIE

van 3 februari 2021

tot inschrijving van een naam in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (“Λούντζα Πιτσιλιάς” (Lountza Pitsilias) (BGA))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 50, lid 2, punt a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 is de door Cyprus ingediende aanvraag tot registratie van de naam “Λούντζα Πιτσιλιάς” (Lountza Pitsilias) bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (2).

(2)

Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012, moet de naam “Λούντζα Πιτσιλιάς” (Lountza Pitsilias) worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De naam “Λούντζα Πιτσιλιάς” (Lountza Pitsilias) (BGA) wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

Met de in de eerste alinea vermelde naam wordt een product aangeduid van categorie 1.2. — Vleesproducten (verhit, gepekeld, gerookt enz.) als opgenomen in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie (3).

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 3 februari 2021.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Janusz WOJCIECHOWSKI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB C 322 van 30.9.2020, blz. 49.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie van 13 juni 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 179 van 19.6.2014, blz. 36).


10.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 46/4


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/154 VAN DE COMMISSIE

van 3 februari 2021

tot inschrijving van een naam in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen “Λουκάνικο Πιτσιλιάς” (Loukaniko Pitsilias) (BGA)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 is de door Cyprus ingediende aanvraag tot registratie van de naam “Λουκάνικο Πιτσιλιάς” (Loukaniko Pitsilias) bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (2).

(2)

Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012, moet de naam “Λουκάνικο Πιτσιλιάς” (Loukaniko Pitsilias) worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De naam “Λουκάνικο Πιτσιλιάς” (Loukaniko Pitsilias) (BGA) wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

Met de in de eerste alinea vermelde naam wordt een product aangeduid van categorie 1.2 (Vleesproducten (verhit, gepekeld, gerookt enz.)) als opgenomen in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie (3).

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 3 februari 2021.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Janusz WOJCIECHOWSKI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB C 322 van 30.9.2020, blz. 45.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie van 13 juni 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 179 van 19.6.2014, blz. 36).


10.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 46/5


VERORDENING (EU) 2021/155 VAN DE COMMISSIE

van 9 februari 2021

tot wijziging van de bijlagen II, III en V bij Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de maximumgehalten aan residuen van tetrachloorkoolstof, chloorthalonil, chloorprofam, dimethoaat, ethoprofos, fenamidone, methiocarb, omethoaat, propiconazool en pymetrozine in of op bepaalde producten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 14, lid 1, onder a), en artikel 18, lid 1, onder b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Voor chloorthalonil, chloorprofam, dimethoaat, fenamidone, omethoaat, propiconazool en pymetrozine zijn maximumresidugehalten (MRL’s) vastgesteld in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 396/2005. Voor tetrachloorkoolstof zijn MRL’s vastgesteld in bijlage II en bijlage III, deel B bij die verordening. Voor ethoprofos zijn MRL’s vastgesteld in bijlage III, deel A bij die verordening.

(2)

De goedkeuring van de werkzame stof chloorthalonil is bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/677 van de Commissie (2) niet verlengd. De goedkeuring van de werkzame stof chloorprofam is bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/989 van de Commissie (3) niet verlengd. De goedkeuring van de werkzame stof dimethoaat is bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1090 van de Commissie (4) niet verlengd. De goedkeuring van de werkzame stof ethoprofos is bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/344 van de Commissie (5) niet verlengd. De goedkeuring van de werkzame stof fenamidone is bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1043 van de Commissie (6) niet verlengd. De goedkeuring van de werkzame stof methiocarb is bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1606 van de Commissie (7) niet verlengd. De goedkeuring van de werkzame stof propiconazool is bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1865 van de Commissie (8) niet verlengd. De goedkeuring van de werkzame stof pymetrozine is bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1501 van de Commissie (9) niet verlengd.

(3)

De werkzame stoffen tetrachloorkoolstof en omethoaat zijn in de Unie nooit goedgekeurd voor gebruik in gewasbeschermingsmiddelen. Bij Verordening (EG) nr. 149/2008 van de Commissie (10) zijn tijdelijke MRL’s vastgesteld voor tetrachloorkoolstof in granen en bij Verordening (EU) 2017/1135 van de Commissie (11) voor omethoaat in verschillende producten.

(4)

Alle bestaande toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die die werkzame stoffen bevatten, zijn ingetrokken. Het is derhalve passend om de in de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 396/2005 voor die stoffen vastgestelde MRL’s te schrappen overeenkomstig artikel 17 juncto artikel 14, lid 1, onder a), van die verordening.

(5)

De Commissie heeft de referentielaboratoria van de Europese Unie geraadpleegd over de noodzaak enkele bepaalbaarheidsgrenzen aan te passen. Die laboratoria kwamen tot de conclusie dat in verband met de technische ontwikkeling voor bepaalde producten lagere bepaalbaarheidsgrenzen kunnen worden vastgesteld. Voor de werkzame stoffen waarvoor alle MRL’s tot de desbetreffende bepaalbaarheidsgrenzen moeten worden verlaagd, moeten overeenkomstig artikel 18, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 396/2005 in de lijst van bijlage V standaardwaarden worden opgenomen.

(6)

Overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 396/2005 is een aanvraag tot wijziging van het bestaande MRL voor aardappelen ingediend, samen met residuproeven en monitoringgegevens. Er werd een verzoek ingediend om rekening te houden met de mogelijke verontreiniging van aardappelen boven het standaard-MRL van 0,01 mg/kg wanneer zij worden opgeslagen in inrichtingen waar in het verleden chloorprofam is gebruikt. De aanvrager voert aan dat, gezien de specifieke eigenschappen van chloorprofam, met de momenteel gebruikte werkwijzen voor het reinigen van deze opslaginrichtingen niet volledig kan worden vermeden dat residuen van deze stof achterblijven. De ingediende monitoringgegevens bevestigen de aanwezigheid van residuen van chloorprofam in onbehandelde aardappelen.

(7)

Nederland heeft die aanvraag overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 396/2005 geëvalueerd en heeft het evaluatieverslag bij de Commissie ingediend.

(8)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft de aanvraag en het evaluatieverslag beoordeeld, waarbij zij bijzondere aandacht heeft besteed aan de risico’s voor de consument en, in voorkomend geval, voor dieren en zij heeft een wetenschappelijk advies over het voorgestelde MRL uitgebracht (12). Zij heeft dat advies naar de aanvrager, de Commissie en de lidstaten gezonden en openbaar gemaakt.

(9)

In haar wetenschappelijk advies heeft de EFSA geconcludeerd dat de door Nederland aanbevolen MRL’s van 0,3 mg/kg of 0,4 mg/kg op grond van een consumentenblootstellingsbeoordeling voor 27 specifieke Europese consumentengroepen uit het oogpunt van de consumentenveiligheid aanvaardbaar waren. De EFSA heeft rekening gehouden met de meest recente informatie over de toxicologische eigenschappen van de stof en heeft de aanwezigheid van 3-chlooraniline onderzocht, dat wordt gevormd onder omstandigheden zoals die tijdens het bakken van aardappelen in de oven. Noch uit de gegevens over de levenslange blootstelling aan chloorprofam via de consumptie van alle levensmiddelen die deze stof kunnen bevatten, noch uit de gegevens over de blootstelling op korte termijn aan chloorprofam en zijn belangrijkste metaboliet 3-chlooraniline door hoge consumptie van aardappelen is gebleken dat er een risico bestaat dat de aanvaardbare dagelijkse inname of de acute referentiedosis wordt overschreden.

(10)

In het licht van de conclusies van de EFSA over het risico voor de consument, en rekening houdend met het feit dat de gehalten moeten worden vastgesteld op een niveau dat zo laag is als redelijkerwijs haalbaar, moet het MRL voor aardappelen op basis van proeven volgens de goede laboratoriumpraktijken (GLP) worden vastgesteld op een niveau van 0,4 mg/kg, hetgeen overeenkomt met het 97,5e percentiel van alle monsterresultaten. Aangezien de EFSA heeft geconcludeerd dat de huidige reinigingspraktijken ontoereikend zijn, is het bovendien passend de exploitanten van levensmiddelenbedrijven voldoende tijd te geven om een nieuwe reinigingsmethode te ontwikkelen en in te voeren.

(11)

Dit tijdelijke MRL zal worden herzien op basis van de monitoringgegevens die uiterlijk op 31 december 2021 en vervolgens uiterlijk op 31 december van elk daaropvolgend jaar bij de Commissie worden ingediend. Dit zal de Commissie in staat stellen de situatie regelmatig opnieuw te beoordelen en waar nodig het MRL geleidelijk te verlagen naarmate de invoering van een betere reinigingsmethode vordert. Uiterlijk op 31 december 2021 moet samen met de monitoringgegevens een verslag over de ontwikkeling en de invoering van reinigingspraktijken bij de Commissie worden ingediend, dat in de daaropvolgende jaren telkens moet worden bijgewerkt.

(12)

De handelspartners van de Unie zijn via de Wereldhandelsorganisatie over de nieuwe MRL’s geraadpleegd en er is rekening gehouden met hun opmerkingen.

(13)

Verordening (EG) nr. 396/2005 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(14)

Er moet worden voorzien in een redelijke termijn voordat de gewijzigde MRL’s van toepassing worden, zodat de lidstaten, derde landen en de exploitanten van levensmiddelenbedrijven zich kunnen voorbereiden op de nieuwe eisen die uit de wijziging van de MRL’s zullen voortvloeien.

(15)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen II, III en V bij Verordening (EG) nr. 396/2005 worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 2 september 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 februari 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/677 van de Commissie van 29 april 2019 tot niet-verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof chloorthalonil overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (PB L 114 van 30.4.2019, blz. 15).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/989 van de Commissie van 17 juni 2019 tot niet-verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof chloorprofam overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (PB L 160 van 18.6.2019, blz. 11).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1090 van de Commissie van 26 juni 2019 tot niet-verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof dimethoaat overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (PB L 173 van 27.6.2019, blz. 39).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/344 van de Commissie van 28 februari 2019 tot niet-verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof ethoprofos overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (PB L 62 van 1.3.2019, blz. 7).

(6)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1043 van de Commissie van 24 juli 2018 tot niet-verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof fenamidone overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (PB L 188 van 25.7.2018, blz. 9).

(7)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1606 van de Commissie van 27 september 2019 tot niet-verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof methiocarb overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (PB L 250 van 30.9.2019, blz. 53).

(8)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1865 van de Commissie van 28 november 2018 tot niet-verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof propiconazool overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (PB L 304 van 29.11.2018, blz. 6).

(9)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1501 van de Commissie van 9 oktober 2018 tot niet-verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof pymetrozine overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (PB L 254 van 10.10.2018, blz. 4).

(10)  Verordening (EG) nr. 149/2008 van de Commissie van 29 januari 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad door vaststelling van de bijlagen II, III en IV met maximumresidugehalten voor onder bijlage I bij die verordening vallende producten (PB L 58 van 1.3.2008, blz. 1).

(11)  Verordening (EU) 2017/1135 van de Commissie van 23 juni 2017 tot wijziging van de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de maximumgehalten aan residuen van dimethoaat en omethoaat in of op bepaalde producten (PB L 164 van 27.6.2017, blz. 28).

(12)  Wetenschappelijke verslagen van de EFSA, online beschikbaar op: http://www.efsa.europa.eu:

Reasoned Opinion on the setting of temporary maximum residue levels for chlorpropham in potatoes. EFSA Journal 2020;18(6):6061.


BIJLAGE

De bijlagen II, III en V bij Verordening (EG) nr. 396/2005 worden als volgt gewijzigd:

1)

In bijlage II worden de kolommen voor tetrachloorkoolstof, chloorthalonil, chloorprofam, dimethoaat, fenamidone, omethoaat, propiconazool en pymetrozine geschrapt.

2)

Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:

a)

deel A wordt als volgt gewijzigd:

i)

de kolommen voor ethoprofos en methiocarb worden geschrapt;

ii)

de volgende kolom voor chloorprofam wordt toegevoegd:

[BIJLAGEIIIA]

Bestrijdingsmiddelenresiduen en maximumresidugehalten (mg/kg)

Code-nummer

Groepen en voorbeelden van afzonderlijke producten waarvoor de MRL’s gelden  (1)

Chloorprofam (F) (R)

0100000

FRUIT, VERS of BEVROREN; NOTEN

0,01 (*1)

0110000

Citrusvruchten

 

0110010

Grapefruits/pompelmoezen

 

0110020

Sinaasappelen

 

0110030

Citroenen

 

0110040

Limoenen/lemmetjes

 

0110050

Mandarijnen

 

0110990

Overige (2)

 

0120000

Noten

 

0120010

Amandelen

 

0120020

Paranoten

 

0120030

Cashewnoten

 

0120040

Kastanjes

 

0120050

Kokosnoten

 

0120060

Hazelnoten

 

0120070

Macadamianoten

 

0120080

Pecannoten

 

0120090

Pijnboompitten

 

0120100

Pistaches

 

0120110

Walnoten

 

0120990

Overige (2)

 

0130000

Pitvruchten

 

0130010

Appelen

 

0130020

Peren

 

0130030

Kweeperen

 

0130040

Mispels

 

0130050

Loquats/Japanse mispels

 

0130990

Overige (2)

 

0140000

Steenvruchten

 

0140010

Abrikozen

 

0140020

Kersen (zoet)

 

0140030

Perziken

 

0140040

Pruimen

 

0140990

Overige (2)

 

0150000

Besvruchten en kleinfruit

 

0151000

a) druiven

 

0151010

Tafeldruiven

 

0151020

Wijndruiven

 

0152000

b) aardbeien

 

0153000

c) rubussoorten

 

0153010

Bramen/braambessen

 

0153020

Dauwbramen

 

0153030

Frambozen (geel en rood)

 

0153990

Overige (2)

 

0154000

d) ander kleinfruit en besvruchten

 

0154010

Blauwe bessen

 

0154020

Veenbessen

 

0154030

Aalbessen (rood, wit en zwart)

 

0154040

Kruisbessen (geel, groen en rood)

 

0154050

Rozenbottels

 

0154060

Moerbeien (wit en zwart)

 

0154070

Azaroles/Middellandse Zeemispels

 

0154080

Vlierbessen

 

0154990

Overige (2)

 

0160000

Diverse vruchten met

 

0161000

a) eetbare schil

 

0161010

Dadels

 

0161020

Vijgen

 

0161030

Tafelolijven

 

0161040

Kumquats

 

0161050

Carambola’s

 

0161060

Kaki’s/Japanse persimoenen

 

0161070

Jambolans/djamblangs

 

0161990

Overige (2)

 

0162000

b) niet-eetbare schil, klein

 

0162010

Kiwi’s (geel, groen, rood)

 

0162020

Lychees

 

0162030

Passievruchten/maracuja’s

 

0162040

Woestijnvijgen/cactusvruchten

 

0162050

Sterappelen

 

0162060

Noord-Amerikaanse persimoenen

 

0162990

Overige (2)

 

0163000

c) niet-eetbare schil, groot

 

0163010

Avocado’s

 

0163020

Bananen

 

0163030

Mango’s

 

0163040

Papaja’s

 

0163050

Granaatappels

 

0163060

Cherimoya’s

 

0163070

Guaves

 

0163080

Ananassen

 

0163090

Broodvruchten

 

0163100

Doerians

 

0163110

Zuurzakken/doerian blanda

 

0163990

Overige (2)

 

0200000

GROENTEN, VERS of BEVROREN

 

0210000

Wortel- en knolgewassen

 

0211000

a) aardappelen

0,4 (+)

0212000

b) tropische wortel- en knolgewassen

0,01 (*1)

0212010

Cassave/maniok

 

0212020

Bataten (zoete aardappelen)

 

0212030

Yams

 

0212040

Arrowroot/pijlwortel

 

0212990

Overige (2)

 

0213000

c) andere wortel- en knolgewassen, behalve suikerbiet

0,01  (*1)

0213010

Rode bieten

 

0213020

Wortels

 

0213030

Knolselderij

 

0213040

Mierikswortels

 

0213050

Aardperen/topinamboers

 

0213060

Pastinaken

 

0213070

Wortelpeterselie

 

0213080

Radijzen

 

0213090

Schorseneren

 

0213100

Koolrapen

 

0213110

Rapen

 

0213990

Overige (2)

 

0220000

Bolgewassen

0,01  (*1)

0220010

Knoflook

 

0220020

Uien

 

0220030

Sjalotten

 

0220040

Bosuien/groene uien en stengeluien

 

0220990

Overige (2)

 

0230000

Vruchtgroenten

0,01 (*1)

0231000

a) Solanaceae en Malvaceae

 

0231010

Tomaten

 

0231020

Paprika’s

 

0231030

Aubergines

 

0231040

Okra’s, okers

 

0231990

Overige (2)

 

0232000

b) Cucurbitaceae met eetbare schil

 

0232010

Komkommers

 

0232020

Augurken

 

0232030

Courgettes

 

0232990

Overige (2)

 

0233000

c) Cucurbitaceae met niet-eetbare schil

 

0233010

Meloenen

 

0233020

Pompoenen

 

0233030

Watermeloenen

 

0233990

Overige (2)

 

0234000

d) suikermais

 

0239000

e) andere vruchtgroenten

 

0240000

Koolsoorten (met uitzondering van wortels en babyleafgewassen van Brassica)

0,01 (*1)

0241000

a) bloemkoolachtigen

 

0241010

Broccoli

 

0241020

Bloemkolen

 

0241990

Overige (2)

 

0242000

b) sluitkoolachtigen

 

0242010

Spruitjes

 

0242020

Sluitkolen

 

0242990

Overige (2)

 

0243000

c) bladkoolachtigen

 

0243010

Chinese kool/petsai

 

0243020

Boerenkolen

 

0243990

Overige (2)

 

0244000

d) koolrabi’s

 

0250000

Bladgroenten, kruiden en eetbare bloemen

 

0251000

a) slasoorten

0,01  (*1)

0251010

Veldsla

 

0251020

Sla

 

0251030

Andijvie

 

0251040

Tuinkers en andere kiemen en scheuten

 

0251050

Winterkers

 

0251060

Raketsla/rucola

 

0251070

Rode amsoi

 

0251080

Babyleafgewassen (met inbegrip van Brassica-soorten)

 

0251990

Overige (2)

 

0252000

b) spinazie en dergelijke bladgroente

0,01  (*1)

0252010

Spinazie

 

0252020

Postelein

 

0252030

Snijbiet

 

0252990

Overige (2)

 

0253000

c) druivenbladeren en bladeren van dergelijke soorten

0,01 (*1)

0254000

d) waterkers

0,01 (*1)

0255000

e) witlof/witloof/Brussels lof

0,01  (*1)

0256000

f) kruiden en eetbare bloemen

0,02 (*1)

0256010

Kervel

 

0256020

Bieslook

 

0256030

Bladselderij/snijselder

 

0256040

Peterselie

 

0256050

Salie

 

0256060

Rozemarijn

 

0256070

Tijm

 

0256080

Basilicum en eetbare bloemen

 

0256090

Laurierblad

 

0256100

Dragon

 

0256990

Overige (2)

 

0260000

Peulgroenten

0,01 (*1)

0260010

Bonen (met peul)

 

0260020

Bonen (zonder peul)

 

0260030

Erwten (met peul)

 

0260040

Erwten (zonder peul)

 

0260050

Linzen

 

0260990

Overige (2)

 

0270000

Stengelgroenten

0,01  (*1)

0270010

Asperges

 

0270020

Kardoenen

 

0270030

Bleekselderij

 

0270040

Knolvenkel

 

0270050

Artisjokken

 

0270060

Preien

 

0270070

Rabarber

 

0270080

Bamboescheuten

 

0270090

Palmharten

 

0270990

Overige (2)

 

0280000

Paddenstoelen, mossen en korstmossen

0,01 (*1)

0280010

Gekweekte paddenstoelen

 

0280020

Wilde paddenstoelen

 

0280990

Mossen en korstmossen

 

0290000

Algen en prokaryote organismen

0,01 (*1)

0300000

PEULVRUCHTEN

0,01 (*1)

0300010

Bonen

 

0300020

Linzen

 

0300030

Erwten

 

0300040

Lupinen/lupinebonen

 

0300990

Overige (2)

 

0400000

OLIEHOUDENDE ZADEN EN VRUCHTEN

0,01 (*1)

0401000

Oliehoudende zaden

 

0401010

Lijnzaad

 

0401020

Pinda’s/aardnoten

 

0401030

Papaverzaad/maanzaad

 

0401040

Sesamzaad

 

0401050

Zonnebloemzaad

 

0401060

Koolzaad

 

0401070

Sojabonen

 

0401080

Mosterdzaad

 

0401090

Katoenzaad

 

0401100

Pompoenzaad

 

0401110

Saffloerzaad

 

0401120

Bernagiezaad

 

0401130

Huttentutzaad

 

0401140

Hennepzaad

 

0401150

Wonderbonen

 

0401990

Overige (2)

 

0402000

Oliehoudende vruchten

 

0402010

Olijven voor oliewinning

 

0402020

Palmpitten

 

0402030

Palmvruchten

 

0402040

Kapok

 

0402990

Overige (2)

 

0500000

GRANEN

0,01 (*1)

0500010

Gerst

 

0500020

Boekweit en andere pseudogranen

 

0500030

Mais

 

0500040

Gierst/pluimgierst

 

0500050

Haver

 

0500060

Rijst

 

0500070

Rogge

 

0500080

Sorghum

 

0500090

Tarwe

 

0500990

Overige (2)

 

0600000

THEE, KOFFIE, KRUIDENTHEE, CACAO EN CAROB

0,05 (*1)

0610000

Thee

 

0620000

Koffiebonen

 

0630000

Kruidenthee van

 

0631000

a) bloemen

 

0631010

Kamille

 

0631020

Hibiscus/roselle

 

0631030

Roos

 

0631040

Jasmijn

 

0631050

Lindebloesem

 

0631990

Overige (2)

 

0632000

b) bladeren en kruiden

 

0632010

Aardbei

 

0632020

Rooibos

 

0632030

Maté

 

0632990

Overige (2)

 

0633000

c) wortels

 

0633010

Valeriaan

 

0633020

Ginseng

 

0633990

Overige (2)

 

0639000

d) alle andere delen van de plant

 

0640000

Cacaobonen

 

0650000

Carob/johannesbrood

 

0700000

HOP

0,05 (*1)

0800000

SPECERIJEN

 

0810000

Als specerij gebruikte zaden

0,05 (*1)

0810010

Anijs

 

0810020

Zwarte komijn

 

0810030

Selderij

 

0810040

Koriander

 

0810050

Komijn

 

0810060

Dille

 

0810070

Venkel

 

0810080

Fenegriek

 

0810090

Nootmuskaat

 

0810990

Overige (2)

 

0820000

Als specerij gebruikte vruchten

0,05  (*1)

0820010

Piment

 

0820020

Szechuanpeper/anijspeper

 

0820030

Karwij

 

0820040

Kardemom

 

0820050

Jeneverbes

 

0820060

Peperkorrel (groen, wit en zwart)

 

0820070

Vanille

 

0820080

Tamarinde

 

0820990

Overige (2)

 

0830000

Als specerij gebruikte bast

0,05 (*1)

0830010

Kaneel

 

0830990

Overige (2)

 

0840000

Als specerij gebruikte wortels en wortelstokken

 

0840010

Zoethout

0,05 (*1)

0840020

Gember (10)

 

0840030

Geelwortel/kurkuma/koenjit

0,05 (*1)

0840040

Mierikswortel (11)

 

0840990

Overige (2)

0,05 (*1)

0850000

Als specerij gebruikte knoppen

0,05 (*1)

0850010

Kruidnagels

 

0850020

Kappertjes

 

0850990

Overige (2)

 

0860000

Als specerij gebruikte stampers

0,05 (*1)

0860010

Saffraan

 

0860990

Overige (2)

 

0870000

Als specerij gebruikte zaadrokken

0,05 (*1)

0870010

Foelie

 

0870990

Overige (2)

 

0900000

SUIKERGEWASSEN

0,01  (*1)

0900010

Suikerbiet

 

0900020

Suikerriet

 

0900030

Wortelcichorei

 

0900990

Overige (2)

 

1000000

PRODUCTEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG - LANDDIEREN

0,05  (*1)

1010000

Producten afkomstig van

 

1011000

a) varkens

 

1011010

Spier

 

1011020

Vet

 

1011030

Lever

 

1011040

Nier

 

1011050

Eetbare slachtafvallen (anders dan lever en nier)

 

1011990

Overige (2)

 

1012000

b) runderen

 

1012010

Spier

 

1012020

Vet

 

1012030

Lever

 

1012040

Nier

 

1012050

Eetbare slachtafvallen (anders dan lever en nier)

 

1012990

Overige (2)

 

1013000

c) schapen

 

1013010

Spier

 

1013020

Vet

 

1013030

Lever

 

1013040

Nier

 

1013050

Eetbare slachtafvallen (anders dan lever en nier)

 

1013990

Overige (2)

 

1014000

d) geiten

 

1014010

Spier

 

1014020

Vet

 

1014030

Lever

 

1014040

Nier

 

1014050

Eetbare slachtafvallen (anders dan lever en nier)

 

1014990

Overige (2)

 

1015000

e) paardachtigen

 

1015010

Spier

 

1015020

Vet

 

1015030

Lever

 

1015040

Nier

 

1015050

Eetbare slachtafvallen (anders dan lever en nier)

 

1015990

Overige (2)

 

1016000

f) pluimvee

 

1016010

Spier

 

1016020

Vet

 

1016030

Lever

 

1016040

Nier

 

1016050

Eetbare slachtafvallen (anders dan lever en nier)

 

1016990

Overige (2)

 

1017000

g) andere gekweekte landdieren

 

1017010

Spier

 

1017020

Vet

 

1017030

Lever

 

1017040

Nier

 

1017050

Eetbare slachtafvallen (anders dan lever en nier)

 

1017990

Overige (2)

 

1020000

Melk

 

1020010

Runderen

 

1020020

Schapen

 

1020030

Geiten

 

1020040

Paarden

 

1020990

Overige (2)

 

1030000

Vogeleieren

 

1030010

Kippen

 

1030020

Eenden

 

1030030

Ganzen

 

1030040

Kwartels

 

1030990

Overige (2)

 

1040000

Honing en andere producten van de bijenteelt (7)

 

1050000

Amfibieën en reptielen

 

1060000

Ongewervelde landdieren

 

1070000

In het wild levende gewervelde landdieren

 

1100000

PRODUCTEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG - VIS, VISPRODUCTEN EN ANDERE PRODUCTEN VAN ZOUT- EN ZOETWATERDIEREN (8)

 

1200000

UITSLUITEND VOOR DIERVOEDER GEBRUIKTE PRODUCTEN OF DELEN VAN PRODUCTEN (8)

 

1300000

VERWERKTE VOEDINGSMIDDELEN (9)

 

(F) =

vetoplosbaar

Chloorprofam (F) (R)

(R) =

voor de volgende combinaties van bestrijdingsmiddel en codenummer geldt een andere residudefinitie:

chloorprofam - codes 1016000 en 1030000: chloorprofam en 3-chloor-4-hydroxyanilineconjugaten, uitgedrukt als chloorprofam; chloorprofam - code 1000000 behalve 1016000, 1030000 en 1040000: chloorprofam en 4'-hydroxychloorprofam-O-sulfonzuur (4-HSA), uitgedrukt als chloorprofam.

(+)

Uit monitoringgegevens blijkt een mogelijke verontreiniging van aardappelen boven het standaard-MRL van 0,01 mg/kg wanneer zij worden opgeslagen in inrichtingen waar in het verleden chloorprofam is gebruikt. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten een nieuwe schoonmaakmethode ontwikkelen om de verontreiniging van onbehandelde aardappelen te beperken. Dit tijdelijke MRL zal worden herzien op basis van de monitoringgegevens die uiterlijk op 31 december 2021 en vervolgens uiterlijk op 31 december van elk daaropvolgend jaar bij de Commissie worden ingediend. Uiterlijk op 31 december 2021 moet samen met de monitoringgegevens een verslag over de ontwikkeling en de invoering van reinigingspraktijken bij de Commissie worden ingediend, dat in de daaropvolgende jaren telkens moet worden bijgewerkt.

0211000 a) aardappelen

;

b)

in deel B wordt de kolom voor tetrachloorkoolstof geschrapt.

3)

In bijlage V worden de volgende kolommen voor tetrachloorkoolstof, chloorthalonil, dimethoaat, ethoprofos, fenamidone, methiocarb, omethoaat, propiconazool en pymetrozine toegevoegd:

[BIJLAGE V]

Bestrijdingsmiddelenresiduen en maximumresidugehalten (mg/kg)

Code-nummer

Groepen en voorbeelden van afzonderlijke producten waarvoor de MRL’s gelden  (2)

Tetrachloorkoolstof

Chloorthalonil (R)

Dimethoaat

Ethoprofos

Fenamidone

Methiocarb (som van methiocarb en methiocarbsulfoxide en -sulfon, uitgedrukt als methiocarb)

Omethoaat

Propiconazool (som van de isomeren) (F)

Pymetrozine (R)

0100000

FRUIT, VERS of BEVROREN; NOTEN

 

0,01  (*2)

0,01  (*2)

0,01  (*2)

0,01  (*2)

0,03  (*2)

0,01  (*2)

0,01  (*2)

0,02  (*2)

0110000

Citrusvruchten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0110010

Grapefruits/pompelmoezen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0110020

Sinaasappelen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0110030

Citroenen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0110040

Limoenen/lemmetjes

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0110050

Mandarijnen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0110990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0120000

Noten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0120010

Amandelen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0120020

Paranoten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0120030

Cashewnoten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0120040

Kastanjes

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0120050

Kokosnoten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0120060

Hazelnoten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0120070

Macadamianoten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0120080

Pecannoten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0120090

Pijnboompitten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0120100

Pistaches

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0120110

Walnoten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0120990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0130000

Pitvruchten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0130010

Appelen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0130020

Peren

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0130030

Kweeperen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0130040

Mispels

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0130050

Loquats/Japanse mispels

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0130990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0140000

Steenvruchten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0140010

Abrikozen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0140020

Kersen (zoet)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0140030

Perziken

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0140040

Pruimen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0140990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0150000

Besvruchten en kleinfruit

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0151000

a) druiven

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0151010

Tafeldruiven

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0151020

Wijndruiven

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0152000

b) aardbeien

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0153000

c) rubussoorten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0153010

Bramen/braambessen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0153020

Dauwbramen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0153030

Frambozen (geel en rood)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0153990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0154000

d) ander kleinfruit en besvruchten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0154010

Blauwe bessen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0154020

Veenbessen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0154030

Aalbessen (rood, wit en zwart)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0154040

Kruisbessen (geel, groen en rood)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0154050

Rozenbottels

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0154060

Moerbeien (wit en zwart)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0154070

Azaroles/Middellandse Zeemispels

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0154080

Vlierbessen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0154990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0160000

Diverse vruchten met

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0161000

a) eetbare schil

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0161010

Dadels

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0161020

Vijgen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0161030

Tafelolijven

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0161040

Kumquats

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0161050

Carambola’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0161060

Kaki’s/Japanse persimoenen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0161070

Jambolans/djamblangs

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0161990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0162000

b) niet-eetbare schil, klein

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0162010

Kiwi’s (geel, groen, rood)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0162020

Lychees

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0162030

Passievruchten/maracuja’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0162040

Woestijnvijgen/cactusvruchten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0162050

Sterappelen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0162060

Noord-Amerikaanse persimoenen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0162990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0163000

c) niet-eetbare schil, groot

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0163010

Avocado’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0163020

Bananen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0163030

Mango’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0163040

Papaja’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0163050

Granaatappels

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0163060

Cherimoya’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0163070

Guaves

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0163080

Ananassen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0163090

Broodvruchten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0163100

Doerians

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0163110

Zuurzakken/doerian blanda

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0163990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0200000

GROENTEN, VERS of BEVROREN

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0210000

Wortel- en knolgewassen

 

0,01  (*2)

0,01  (*2)

0,01  (*2)

0,01  (*2)

0,03  (*2)

0,01  (*2)

0,01 (*2)

0,02 (*2)

0211000

a) aardappelen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0212000

b) tropische wortel- en knolgewassen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0212010

Cassave/maniok

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0212020

Bataten (zoete aardappelen)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0212030

Yams

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0212040

Arrowroot/pijlwortel

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0212990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0213000

c) andere wortel- en knolgewassen, behalve suikerbiet

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0213010

Rode bieten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0213020

Wortels

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0213030

Knolselderij

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0213040

Mierikswortels

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0213050

Aardperen/topinamboers

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0213060

Pastinaken

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0213070

Wortelpeterselie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0213080

Radijzen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0213090

Schorseneren

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0213100

Koolrapen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0213110

Rapen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0213990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0220000

Bolgewassen

 

0,01  (*2)

0,01  (*2)

0,01  (*2)

0,01  (*2)

0,03  (*2)

0,01  (*2)

0,01 (*2)

0,02 (*2)

0220010

Knoflook

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0220020

Uien

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0220030

Sjalotten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0220040

Bosuien/groene uien en stengeluien

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0220990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0230000

Vruchtgroenten

 

0,01  (*2)

0,01 (*2)

0,01  (*2)

0,01  (*2)

0,03  (*2)

0,01 (*2)

0,01  (*2)

0,02  (*2)

0231000

a) Solanaceae en Malvaceae

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0231010

Tomaten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0231020

Paprika’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0231030

Aubergines

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0231040

Okra’s, okers

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0231990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0232000

b) Cucurbitaceae met eetbare schil

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0232010

Komkommers

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0232020

Augurken

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0232030

Courgettes

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0232990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0233000

c) Cucurbitaceae met niet-eetbare schil

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0233010

Meloenen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0233020

Pompoenen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0233030

Watermeloenen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0233990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0234000

d) suikermais

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0239000

e) andere vruchtgroenten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0240000

Koolsoorten (met uitzondering van wortels en babyleafgewassen van Brassica)

 

0,01  (*2)

0,01  (*2)

0,01  (*2)

0,01  (*2)

0,03  (*2)

0,01 (*2)

0,01 (*2)

0,02  (*2)

0241000

a) bloemkoolachtigen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0241010

Broccoli

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0241020

Bloemkolen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0241990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0242000

b) sluitkoolachtigen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0242010

Spruitjes

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0242020

Sluitkolen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0242990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0243000

c) bladkoolachtigen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0243010

Chinese kool/petsai

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0243020

Boerenkolen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0243990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0244000

d) koolrabi’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0250000

Bladgroenten, kruiden en eetbare bloemen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0251000

a) slasoorten

 

0,01 (*2)

0,01 (*2)

0,01  (*2)

0,01  (*2)

0,03  (*2)

0,01 (*2)

0,01 (*2)

0,02  (*2)

0251010

Veldsla

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0251020

Sla

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0251030

Andijvie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0251040

Tuinkers en andere kiemen en scheuten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0251050

Winterkers

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0251060

Raketsla/rucola

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0251070

Rode amsoi

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0251080

Babyleafgewassen (met inbegrip van Brassica-soorten)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0251990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0252000

b) spinazie en dergelijke bladgroente

 

0,01 (*2)

0,01 (*2)

0,01  (*2)

0,01  (*2)

0,03  (*2)

0,01 (*2)

0,01 (*2)

0,02  (*2)

0252010

Spinazie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0252020

Postelein

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0252030

Snijbiet

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0252990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0253000

c) druivenbladeren en bladeren van dergelijke soorten

 

0,01 (*2)

0,01 (*2)

0,01  (*2)

0,01 (*2)

0,03  (*2)

0,01 (*2)

0,01 (*2)

0,02 (*2)

0254000

d) waterkers

 

0,01 (*2)

0,01 (*2)

0,01  (*2)

0,01 (*2)

0,03  (*2)

0,01 (*2)

0,01 (*2)

0,02 (*2)

0255000

e) witlof/witloof/Brussels lof

 

0,01 (*2)

0,01 (*2)

0,01  (*2)

 

0,03  (*2)

0,01 (*2)

0,01 (*2)

0,02 (*2)

0256000

f) kruiden en eetbare bloemen

 

0,02  (*2)

0,02 (*2)

0,02 (*2)

0,02  (*2)

0,06  (*2)

0,02 (*2)

0,02 (*2)

0,05  (*2)

0256010

Kervel

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0256020

Bieslook

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0256030

Bladselderij/snijselder

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0256040

Peterselie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0256050

Salie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0256060

Rozemarijn

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0256070

Tijm

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0256080

Basilicum en eetbare bloemen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0256090

Laurierblad

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0256100

Dragon

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0256990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0260000

Peulgroenten

 

0,01  (*2)

0,01 (*2)

0,01  (*2)

0,01  (*2)

0,03  (*2)

0,01 (*2)

0,01 (*2)

0,02  (*2)

0260010

Bonen (met peul)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0260020

Bonen (zonder peul)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0260030

Erwten (met peul)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0260040

Erwten (zonder peul)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0260050

Linzen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0260990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0270000

Stengelgroenten

 

0,01  (*2)

0,01 (*2)

0,01  (*2)

0,01  (*2)

0,03  (*2)

0,01 (*2)

0,01 (*2)

0,02  (*2)

0270010

Asperges

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0270020

Kardoenen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0270030

Bleekselderij

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0270040

Knolvenkel

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0270050

Artisjokken

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0270060

Preien

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0270070

Rabarber

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0270080

Bamboescheuten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0270090

Palmharten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0270990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0280000

Paddenstoelen, mossen en korstmossen

 

0,01  (*2)

0,01 (*2)

0,01  (*2)

0,01 (*2)

0,03  (*2)

0,01 (*2)

0,01 (*2)

0,02 (*2)

0280010

Gekweekte paddenstoelen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0280020

Wilde paddenstoelen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0280990

Mossen en korstmossen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0290000

Algen en prokaryote organismen

 

0,01 (*2)

0,01 (*2)

0,01  (*2)

0,01 (*2)

0,03  (*2)

0,01 (*2)

0,01 (*2)

0,02 (*2)

0300000

PEULVRUCHTEN

 

0,01  (*2)

0,01 (*2)

0,01  (*2)

0,01 (*2)

0,03  (*2)

0,01 (*2)

0,01 (*2)

0,05 (*2)

0300010

Bonen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0300020

Linzen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0300030

Erwten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0300040

Lupinen/lupinebonen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0300990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0400000

OLIEHOUDENDE ZADEN EN VRUCHTEN

 

0,01  (*2)

0,01  (*2)

0,01  (*2)

0,01  (*2)

0,03  (*2)

0,01  (*2)

0,01  (*2)

0,02  (*2)

0401000

Oliehoudende zaden

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0401010

Lijnzaad

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0401020

Pinda’s/aardnoten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0401030

Papaverzaad/maanzaad

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0401040

Sesamzaad

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0401050

Zonnebloemzaad

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0401060

Koolzaad

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0401070

Sojabonen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0401080

Mosterdzaad

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0401090

Katoenzaad

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0401100

Pompoenzaad

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0401110

Saffloerzaad

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0401120

Bernagiezaad

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0401130

Huttentutzaad

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0401140

Hennepzaad

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0401150

Wonderbonen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0401990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0402000

Oliehoudende vruchten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0402010

Olijven voor oliewinning

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0402020

Palmpitten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0402030

Palmvruchten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0402040

Kapok

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0402990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0500000

GRANEN

0,01  (*2)

0,01  (*2)

0,01  (*2)

0,01  (*2)

0,01 (*2)

0,03  (*2)

0,01  (*2)

0,01  (*2)

0,05 (*2)

0500010

Gerst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0500020

Boekweit en andere pseudogranen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0500030

Mais

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0500040

Gierst/pluimgierst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0500050

Haver

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0500060

Rijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0500070

Rogge

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0500080

Sorghum

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0500090

Tarwe

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0500990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0600000

THEE, KOFFIE, KRUIDENTHEE, CACAO EN CAROB

 

0,05 (*2)

0,05  (*2)

0,02 (*2)

0,05 (*2)

0,1 (*2)

0,05 (*2)

0,05  (*2)

0,1  (*2)

0610000

Thee

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0620000

Koffiebonen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0630000

Kruidenthee van

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0631000

a) bloemen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0631010

Kamille

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0631020

Hibiscus/roselle

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0631030

Roos

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0631040

Jasmijn

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0631050

Lindebloesem

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0631990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0632000

b) bladeren en kruiden

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0632010

Aardbei

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0632020

Rooibos

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0632030

Maté

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0632990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0633000

c) wortels

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0633010

Valeriaan

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0633020

Ginseng

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0633990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0639000

d) alle andere delen van de plant

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0640000

Cacaobonen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0650000

Carob/johannesbrood

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0700000

HOP

 

0,05  (*2)

0,05 (*2)

0,02 (*2)

0,05 (*2)

0,1 (*2)

0,05 (*2)

0,05 (*2)

0,1  (*2)

0800000

SPECERIJEN

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0810000

Als specerij gebruikte zaden

 

0,05 (*2)

0,05  (*2)

0,02 (*2)

0,05 (*2)

0,1 (*2)

0,05 (*2)

0,05 (*2)

0,1 (*2)

0810010

Anijs

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0810020

Zwarte komijn

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0810030

Selderij

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0810040

Koriander

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0810050

Komijn

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0810060

Dille

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0810070

Venkel

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0810080

Fenegriek

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0810090

Nootmuskaat

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0810990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0820000

Als specerij gebruikte vruchten

 

0,05 (*2)

0,05  (*2)

0,02 (*2)

0,05 (*2)

0,1 (*2)

0,05 (*2)

0,05 (*2)

0,1 (*2)

0820010

Piment

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0820020

Szechuanpeper/anijspeper

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0820030

Karwij

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0820040

Kardemom

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0820050

Jeneverbes

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0820060

Peperkorrel (groen, wit en zwart)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0820070

Vanille

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0820080

Tamarinde

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0820990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0830000

Als specerij gebruikte bast

 

0,05 (*2)

0,05 (*2)

0,02 (*2)

0,05 (*2)

0,1 (*2)

0,05 (*2)

0,05 (*2)

0,1 (*2)

0830010

Kaneel

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0830990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0840000

Als specerij gebruikte wortels en wortelstokken

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0840010

Zoethout

 

0,05 (*2)

0,05  (*2)

0,02 (*2)

0,05 (*2)

0,1 (*2)

0,05 (*2)

0,05 (*2)

0,1 (*2)

0840020

Gember (10)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0840030

Geelwortel/kurkuma/koenjit

 

0,05 (*2)

0,05  (*2)

0,02 (*2)

0,05 (*2)

0,1 (*2)

0,05 (*2)

0,05 (*2)

0,1 (*2)

0840040

Mierikswortel (11)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0840990

Overige (2)

 

0,05 (*2)

0,05  (*2)

0,02 (*2)

0,05 (*2)

0,1 (*2)

0,05 (*2)

0,05 (*2)

0,1 (*2)

0850000

Als specerij gebruikte knoppen

 

0,05 (*2)

0,05 (*2)

0,02 (*2)

0,05 (*2)

0,1 (*2)

0,05 (*2)

0,05 (*2)

0,1 (*2)

0850010

Kruidnagels

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0850020

Kappertjes

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0850990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0860000

Als specerij gebruikte stampers

 

0,05 (*2)

0,05 (*2)

0,02 (*2)

0,05 (*2)

0,1 (*2)

0,05 (*2)

0,05 (*2)

0,1 (*2)

0860010

Saffraan

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0860990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0870000

Als specerij gebruikte zaadrokken

 

0,05 (*2)

0,05 (*2)

0,02 (*2)

0,05 (*2)

0,1 (*2)

0,05 (*2)

0,05 (*2)

0,1 (*2)

0870010

Foelie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0870990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0900000

SUIKERGEWASSEN

 

0,01 (*2)

0,01  (*2)

0,01  (*2)

0,01 (*2)

0,03  (*2)

0,01  (*2)

0,01  (*2)

0,02 (*2)

0900010

Suikerbiet

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0900020

Suikerriet

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0900030

Wortelcichorei

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0900990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1000000

PRODUCTEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG - LANDDIEREN

 

 

0,01  (*2)

 

 

 

0,01  (*2)

 

 

1010000

Producten afkomstig van

 

0,01  (*2)

 

0,01 (*2)

0,01 (*2)

0,03  (*2)

 

0,01  (*2)

0,01 (*2)

1011000

a) varkens

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1011010

Spier

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1011020

Vet

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1011030

Lever

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1011040

Nier

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1011050

Eetbare slachtafvallen (anders dan lever en nier)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1011990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1012000

b) runderen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1012010

Spier

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1012020

Vet

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1012030

Lever

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1012040

Nier

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1012050

Eetbare slachtafvallen (anders dan lever en nier)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1012990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1013000

c) schapen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1013010

Spier

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1013020

Vet

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1013030

Lever

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1013040

Nier

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1013050

Eetbare slachtafvallen (anders dan lever en nier)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1013990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1014000

d) geiten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1014010

Spier

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1014020

Vet

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1014030

Lever

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1014040

Nier

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1014050

Eetbare slachtafvallen (anders dan lever en nier)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1014990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1015000

e) paardachtigen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1015010

Spier

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1015020

Vet

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1015030

Lever

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1015040

Nier

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1015050

Eetbare slachtafvallen (anders dan lever en nier)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1015990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1016000

f) pluimvee

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1016010

Spier

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1016020

Vet

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1016030

Lever

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1016040

Nier

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1016050

Eetbare slachtafvallen (anders dan lever en nier)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1016990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1017000

g) andere gekweekte landdieren

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1017010

Spier

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1017020

Vet

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1017030

Lever

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1017040

Nier

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1017050

Eetbare slachtafvallen (anders dan lever en nier)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1017990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1020000

Melk

 

0,01  (*2)

 

0,01 (*2)

0,01 (*2)

0,03  (*2)

 

0,01 (*2)

0,01  (*2)

1020010

Runderen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1020020

Schapen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1020030

Geiten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1020040

Paarden

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1020990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1030000

Vogeleieren

 

0,01  (*2)

 

0,01 (*2)

0,01 (*2)

0,03  (*2)

 

0,01  (*2)

0,01 (*2)

1030010

Kippen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1030020

Eenden

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1030030

Ganzen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1030040

Kwartels

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1030990

Overige (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1040000

Honing en andere producten van de bijenteelt (7)

 

0,05 (*2)

 

0,05  (*2)

0,05 (*2)

0,05  (*2)

 

0,05 (*2)

0,05 (*2)

1050000

Amfibieën en reptielen

 

0,01 (*2)

 

0,01  (*2)

0,01 (*2)

0,03  (*2)

 

0,01 (*2)

0,01 (*2)

1060000

Ongewervelde landdieren

 

0,01 (*2)

 

0,01  (*2)

0,01 (*2)

0,03  (*2)

 

0,01 (*2)

0,01 (*2)

1070000

In het wild levende gewervelde landdieren

 

0,01 (*2)

 

0,01  (*2)

0,01 (*2)

0,03  (*2)

 

0,01 (*2)

0,01 (*2)

1100000

PRODUCTEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG - VIS, VISPRODUCTEN EN ANDERE PRODUCTEN VAN ZOUT- EN ZOETWATERDIEREN (8)

 

1200000

UITSLUITEND VOOR DIERVOEDER GEBRUIKTE PRODUCTEN OF DELEN VAN PRODUCTEN (8)

 

1300000

VERWERKTE VOEDINGSMIDDELEN (9)

 

Chloorthalonil (R)

(R) =

voor de volgende combinaties van bestrijdingsmiddel en codenummer geldt een andere residudefinitie:

Chlorothalonil - codes van 1000000 tot en met 1070000, behalve 1040000: 2,5,6-trichloor-4-hydroxyftalonitril (SDS-3701)

Pymetrozine (R)

(R) =

voor de volgende combinaties van bestrijdingsmiddel en codenummer geldt een andere residudefinitie: Pymetrozine - code 1020000: pymetrozine, 6-hydroxymethylpymetrozine en het fosfaatconjugaat daarvan, uitgedrukt als pymetrozine


(*1)  Bepaalbaarheidsgrens

(1)  Voor de volledige lijst van producten van plantaardige en dierlijke oorsprong waarvoor de MRL's gelden, zie bijlage I.

(*2)  Bepaalbaarheidsgrens

(2)  Voor de volledige lijst van producten van plantaardige en dierlijke oorsprong waarvoor de MRL’s gelden, zie bijlage I.


BESLUITEN

10.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 46/34


BESLUIT (EU) 2021/156 VAN DE COMMISSIE

van 9 februari 2021

tot verlenging van het mandaat van de Europese Groep ethiek van de exacte wetenschappen en de nieuwe technologieën

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie zijn de waarden neergelegd waarop de Unie berust. Volgens artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie heeft het Handvest van de grondrechten dezelfde juridische waarde als de Verdragen en maken de grondrechten, zoals zij worden gewaarborgd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en zoals zij voortvloeien uit de constitutionele tradities die de lidstaten gemeen hebben, als algemene beginselen deel uit van het recht van de Unie.

(2)

Op 20 november 1991 heeft de Commissie besloten de afweging van ethische aspecten in het besluitvormingsproces voor communautair beleid op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling op te nemen door de instelling van de Adviesgroep ethische implicaties van de biotechnologie (AGEIB).

(3)

Op 16 december 1997 heeft de Commissie besloten de AGEIB te vervangen door de Europese Groep ethiek van de exacte wetenschappen en de nieuwe technologieën (EGE) en daarbij het werkgebied van de groep uit te breiden tot alle toepassingsgebieden van de exacte wetenschappen en technologie. Het mandaat van de EGE is meerdere malen verlengd, laatstelijk bij Besluit (EU) 2016/835 van de Commissie (1) voor een periode van vijf jaar die op 28 mei 2021 afloopt.

(4)

Het is aangewezen het mandaat van de EGE na die datum voor onbepaalde tijd te verlengen en de nieuwe leden te benoemen, in overeenstemming met Besluit C(2016) 3301 final van de Commissie van 30 mei 2016 tot vaststelling van horizontale regels voor de oprichting en het functioneren van haar deskundigengroepen (“de horizontale regels”).

(5)

De EGE moet de Commissie op horizontaal niveau onafhankelijk advies blijven verstrekken over alle beleidsmaatregelen en wetgeving van de Unie waar dimensies op het gebied van ethiek, maatschappij en grondrechten samen komen met de ontwikkeling van de exacte wetenschappen en nieuwe technologieën, hetzij op verzoek van de Commissie, hetzij op eigen initiatief en in overleg met de Commissie. De Commissie kan de aandacht van de EGE vestigen op vraagstukken die het Europees Parlement en de Raad van groot ethisch belang achten.

(6)

De taken van de EGE zijn van essentieel belang voor de integratie van grondrechten en waarden in het beleid van de Unie op alle gebieden van wetenschappelijke en technologische innovatie. Daartoe moet de EGE diepgaande analysen en specifieke aanbevelingen ontwikkelen om in adviezen en verklaringen belangrijke ethische uitdagingen te behandelen.

(7)

De EGE moet uit hooggekwalificeerde en onafhankelijke deskundigen bestaan, die op persoonlijke titel worden benoemd en onafhankelijk en in het algemeen belang handelen. Voor de selectie van de leden moet de Commissie door een onafhankelijk comité van aanbeveling worden bijgestaan. De selectie moet plaatsvinden op basis van objectieve criteria, na een open oproep tot kandidaatstelling.

(8)

Er moeten voorschriften betreffende de openbaarmaking van informatie door leden van de EGE worden vastgesteld.

(9)

Persoonsgegevens moeten overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (2) worden verwerkt.

(10)

Ter wille van de duidelijkheid en de rechtszekerheid moet Besluit (EU) 2016/835 met ingang van 28 mei 2021 formeel worden ingetrokken. Wat betreft de noodzaak om de bepalingen van het selectieproces en de vergaderkosten vóór het verstrijken van het mandaat uit hoofde van Besluit (EU) 2016/835 te herzien, moeten de desbetreffende bepalingen van toepassing zijn met ingang van de dag van vaststelling van dit besluit,

BESLUIT:

Artikel 1

Onderwerp

De Europese Groep ethiek van de exacte wetenschappen en de nieuwe technologieën (EGE) wordt opgericht.

Artikel 2

Taak

De EGE heeft als taak de Commissie — hetzij op verzoek van de Commissie, hetzij op eigen initiatief, uitgesproken door de voorzitter van de EGE en in overleg met de verantwoordelijke dienst van de Commissie — onafhankelijk advies te verstrekken over vraagstukken waar ethiek, maatschappij en grondrechten samen komen met de ontwikkeling van de exacte wetenschappen en nieuwe technologieën.

De EGE moet met name:

a)

ethische vraagstukken die voortvloeien uit ontwikkelingen op het gebied van de exacte wetenschappen en technologieën in kaart brengen, definiëren en onderzoeken;

b)

cruciale bijstand verlenen voor de ontwikkeling, uitvoering en monitoring van het beleid of de wetgeving van de Unie in de vorm van analysen en aanbevelingen die in adviezen en verklaringen worden gepresenteerd, ter bevordering van ethische EU-beleidsvorming, met inachtneming van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Artikel 3

Raadpleging

De Commissie kan de EGE raadplegen over alle zaken die onder de in artikel 2 omschreven taak vallen. Binnen dit kader kan de Commissie de aandacht van de EGE vestigen op vraagstukken die het Europees Parlement en de Raad van groot ethisch belang achten. De EGE wordt voor zover nodig geraadpleegd door andere door de Commissie opgerichte deskundigenorganen over aangelegenheden die verband houden met de in artikel 2 omschreven taak.

Artikel 4

Samenstelling

1.   De groep bestaat uit ten hoogste 15 leden.

2.   De leden beschikken over deskundigheid inzake de in artikel 2 omschreven taak.

3.   De leden worden op persoonlijke titel benoemd.

4.   De leden handelen op onafhankelijke basis en in het openbaar belang. De leden stellen de verantwoordelijke dienst van de Commissie van het directoraat-generaal Onderzoek en Innovatie tijdig in kennis van alle belangenconflicten die hun onafhankelijkheid in gevaar kunnen brengen.

5.   Leden die niet langer in staat zijn om op doeltreffende wijze tot de beraadslagingen van de EGE bij te dragen, die, naar het oordeel van de verantwoordelijke dienst van de Commissie, niet aan de voorwaarden van artikel 339 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie voldoen of die ontslag nemen, worden niet langer uitgenodigd aan de vergaderingen van de groep deel te nemen en kunnen voor de rest van hun ambtstermijn worden vervangen door een persoon van de in artikel 5, lid 7, bedoelde reservelijst die door de voorzitter van de Commissie wordt benoemd.

Artikel 5

Selectieprocedure

1.   De leden van de EGE worden geselecteerd na een openbare oproep tot kandidaatstelling die in het register van deskundigengroepen van de Commissie en andere adviesorganen (“het register van deskundigengroepen”) wordt bekendgemaakt. Daarnaast kan de oproep tot kandidaatstelling via andere media, waaronder speciale websites, worden bekendgemaakt. In de oproep tot kandidaatstelling worden de selectiecriteria, waaronder de vereiste deskundigheid betreffende de uit te voeren werkzaamheden, duidelijk geformuleerd. De termijn voor kandidaatstelling bedraagt ten minste vier weken.

2.   Personen die zich kandidaat stellen, melden alle omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot een belangenconflict. Meer bepaald vereist de verantwoordelijke dienst van de Commissie van de desbetreffende personen dat zij als onderdeel van hun kandidaatstelling een belangenverklaring indienen op basis van het standaard belangenverklaringformulier voor deskundigengroepen, vergezeld van een bijgewerkt cv. Om voor benoeming tot lid op persoonlijke titel in aanmerking te komen, moeten zij een naar behoren ingevuld belangenverklaringformulier indienen. De beoordeling van belangenconflicten wordt in overeenstemming met de horizontale regels uitgevoerd.

3.   De voorzitter van de Commissie benoemt de leden van de EGE op voorstel van het lid van de Commissie dat verantwoordelijk is voor de dienst van de Commissie die het secretariaat van de EGE voert, en kiest daarbij uit de deskundigen op de in artikel 2 genoemde gebieden die op de oproep tot kandidaatstelling hebben gereageerd.

4.   Een comité van aanbeveling houdt toezicht op de selectieprocedure. Het comité van aanbeveling zal de Commissie met name bijstaan bij de selectie van mogelijke leden van de EGE en bij de beoordeling van hun beschikbaarheid en bereidheid om in de EGE zitting te nemen. Het comité van aanbeveling bestaat uit drie leden, die worden benoemd door het lid van de Commissie dat verantwoordelijk is voor de dienst van de Commissie die het secretariaat van de EGE voert, en die worden bijgestaan door een secretariaat dat door de verantwoordelijke dienst van de Commissie wordt gevoerd. Het comité van aanbeveling beoordeelt de in aanmerking komende kandidaten op de door de verantwoordelijke dienst van de Commissie ingediende lijst door alle kandidaatstellingen aan de selectiecriteria te toetsen. Het comité van aanbeveling dient zijn aanbeveling in bij het lid van de Commissie dat verantwoordelijk is voor de dienst van de Commissie die het secretariaat van de EGE voert.

5.   Bij de selectie van de leden van de EGE streeft de verantwoordelijke dienst van de Commissie zoveel mogelijk naar een hoog niveau van deskundigheid en pluralisme, geografische spreiding en evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen, alsmede een evenwichtige vertegenwoordiging van relevante specialismen en aandachtsgebieden, rekening houdend met de in artikel 2 omschreven taak van de EGE, de vereiste soort deskundigheid en de reactie van de kandidaten op de oproep tot kandidaatstelling.

6.   De leden worden benoemd voor een ambtstermijn van maximaal drie jaar. Zij blijven in functie totdat zij worden vervangen of tot het einde van hun ambtstermijn. Hun ambtstermijn kan worden verlengd. Het lidmaatschap van de EGE wordt beperkt tot maximaal drie ambtstermijnen.

7.   De verantwoordelijke dienst van Commissie stelt een reservelijst met geschikte kandidaten op voor gebruik bij vervanging van leden. De verantwoordelijke dienst van de Commissie vraagt de kandidaten om toestemming alvorens hun naam op de reservelijst te plaatsen.

Artikel 6

Voorzitterschap

De leden van de EGE kiezen uit hun midden en voor de duur van hun ambtstermijn met een gewone meerderheid een voorzitter en een of twee vicevoorzitters.

Artikel 7

Werkwijze

1.   De verantwoordelijke dienst van de Commissie is in nauwe samenwerking met de voorzitter van de EGE verantwoordelijk voor de coördinatie en organisatie van de werkzaamheden van de EGE en voor het voeren van haar secretariaat.

2.   Ambtenaren van de Commissie van andere diensten van de Commissie die een belang in de werkzaamheden hebben, mogen verzoeken de vergaderingen van de EGE en haar subgroepen bij te wonen.

3.   Het werkprogramma van de EGE, met inbegrip van de ethische analysen die uit hoofde van haar initiatiefrecht door de EGE zelf worden voorgesteld, wordt door de verantwoordelijke dienst van de Commissie goedgekeurd. Elk verzoek tot ethische analyse omvat de parameters van de gevraagde analyse. Wanneer de Commissie de EGE om advies vraagt, stelt zij een uiterste termijn voor de analyse vast.

4.   Een advies van de EGE omvat aanbevelingen. Deze worden gebaseerd op een overzicht van de huidige stand van de betrokken exacte wetenschappen en technologieën en op een grondige analyse van de ethische vraagstukken in kwestie. De betrokken diensten van de Commissie worden in kennis gesteld van de door de EGE opgestelde aanbevelingen.

5.   De leden van de EGE gaan collegiaal te werk. De werkprocedures op basis van het reglement van orde zijn zodanig dat ieder lid actief aan de werkzaamheden van de groep kan deelnemen. In principe stelt de groep haar adviezen en verklaringen bij consensus vast. Wanneer er wordt gestemd, wordt de uitslag van de stemming bij gewone meerderheid van de leden bepaald. De leden die tegen hebben gestemd of zich van stemming hebben onthouden, hebben het recht een document met een samenvatting van de motivering van hun standpunt (als “minderheidsstandpunt”) bij het advies of de verklaring te voegen, met de naam of namen van de leden die het niet met het advies of de verklaring eens zijn.

6.   Alle adviezen worden aan de voorzitter van de Commissie of aan de door hem of haar aangeduide vertegenwoordiger toegezonden. Alle adviezen worden na aanname door de EGE onmiddellijk bekendgemaakt, op de website van de EGE ter beschikking gesteld en aan het Europees Parlement en de Raad toegezonden.

7.   De vergaderingen van de EGE vinden in beginsel plaats in de kantoren van de Commissie, overeenkomstig de door de verantwoordelijke dienst van de Commissie vastgestelde procedures en tijdschema’s. De EGE vergadert ten minste zes keer in een periode van twaalf maanden, hetgeen neerkomt op ten minste twaalf werkdagen per jaar. Indien nodig kunnen in overleg met de verantwoordelijke dienst van de Commissie aanvullende vergaderingen worden georganiseerd.

8.   Met het oog op de opstelling van analysen door de EGE en binnen de grenzen van de hiervoor beschikbare middelen, kan de verantwoordelijke dienst van de Commissie het initiatief nemen voor studies om alle nodige wetenschappelijke en technische informatie te verzamelen en goede banden aanknopen met vertegenwoordigers van de verschillende organen op het gebied van de ethiek in de lidstaten en in derde landen.

9.   De verantwoordelijke dienst van de Commissie organiseert voor elk advies van de EGE een publieke rondetafelconferentie om de dialoog te bevorderen en de transparantie te verbeteren. De EGE knoopt goede banden aan met de diensten van de Commissie die bij de door de EGE bestudeerde vraagstukken betrokken zijn.

10.   Indien een advies over een bepaald onderwerp om operationele redenen sneller moet worden uitgebracht dan via de aannameprocedure voor adviezen mogelijk is, kan — zonder daarbij afbreuk te doen aan de transparantie die bij elk ander advies in acht wordt genomen — een korte verklaring of een andere vorm van analyse worden uitgegeven, die indien nodig wordt gevolgd door een volledigere analyse in de vorm van een advies. Verklaringen worden bekendgemaakt en op de website van de EGE ter beschikking gesteld. Indien de EGE dit nodig acht, kan zij in het kader van haar werkprogramma en in overleg met de verantwoordelijke dienst van de Commissie een advies actualiseren.

11.   De besprekingen binnen de EGE zijn vertrouwelijk. In overleg met de verantwoordelijke dienst van de Commissie kan de EGE, bij een gewone meerderheid van haar leden, besluiten om haar beraadslagingen open te stellen voor het publiek.

12.   Van de besprekingen over elk agendapunt en over de door de EGE verleende adviezen worden relevante en volledige notulen opgesteld. De notulen worden opgesteld door het secretariaat, onder verantwoordelijkheid van de voorzitter.

Artikel 8

Subgroepen

1.   De verantwoordelijke dienst van de Commissie kan subgroepen oprichten om op basis van een door de verantwoordelijke dienst van de Commissie vastgestelde onderzoeksopdracht specifieke vraagstukken te onderzoeken. De subgroepen handelen overeenkomstig de horizontale regels en brengen aan de EGE verslag uit. Zij worden opgeheven zodra hun opdracht is vervuld.

2.   De leden van subgroepen die geen lid zijn van de EGE, worden geselecteerd via een openbare oproep tot kandidaatstelling overeenkomstig artikel 5 en de horizontale regels (3).

Artikel 9

Uitgenodigde deskundigen

1.   De verantwoordelijke dienst van de Commissie kan deskundigen en vertegenwoordigers van betrokken organisaties met een specifieke deskundigheid of gezichtspunten uitnodigen om voor een uitwisseling over een onderwerp dat op de agenda staat, op ad-hocbasis aan de werkzaamheden van de EGE of haar subgroepen deel te nemen.

2.   De verantwoordelijke dienst van de Commissie kan ook externe deskundigen inschakelen om ad hoc aan de werkzaamheden van de EGE deel te nemen indien dit nodig wordt geacht om het brede spectrum aan ethische vraagstukken in verband met de vooruitgang in de exacte wetenschappen en de nieuwe technologieën te bestrijken.

Artikel 10

Reglement van orde

Op voorstel van en in overleg met de verantwoordelijke dienst van de Commissie stelt de EGE haar reglement van orde vast met een gewone meerderheid van stemmen van haar leden, op basis van het standaardreglement van orde voor deskundigengroepen en overeenkomstig de horizontale regels.

Artikel 11

Beroepsgeheim en behandeling van gerubriceerde informatie

De leden van de EGE en leden van de subgroepen, alsmede uitgenodigde deskundigen en leden van het comité van aanbeveling, zijn gebonden aan het beroepsgeheim, dat op grond van de Verdragen en de uitvoeringsregels ervan voor alle leden van de instellingen en hun personeelsleden geldt, alsook aan de veiligheidsvoorschriften van de Commissie betreffende de bescherming van gerubriceerde informatie van de Unie, die zijn neergelegd in de Besluiten (EU, Euratom) 2015/443 (4) en (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie (5). Bij niet-nakoming van die verplichtingen kan de Commissie alle passende maatregelen nemen.

Artikel 12

Transparantie

1.   De EGE en haar subgroepen worden in het register van deskundigengroepen geregistreerd en de namen van de leden worden daar bekendgemaakt.

2.   Alle relevante documenten, inclusief de agenda’s, de notulen en de bijdragen van deelnemers, worden ter beschikking gesteld in het register van deskundigengroepen of via een link in het register naar een speciale website, waar deze informatie kan worden opgevraagd. Voor de toegang tot speciale websites wordt geen gebruikersregistratie, noch enige andere beperking opgelegd. Met name de agenda en andere relevante achtergronddocumenten worden bijtijds vóór aanvang van de vergadering bekendgemaakt, gevolgd door de tijdige bekendmaking van de notulen. Op de bekendmakingsplicht wordt uitsluitend een uitzondering gemaakt wanneer wordt geoordeeld dat de openbaarmaking van een document de bescherming van een openbaar of particulier belang zou ondermijnen als bedoeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (6).

Artikel 13

Vergaderkosten

1.   Deelnemers aan de werkzaamheden van de EGE en haar subgroepen ontvangen geen bezoldiging voor de diensten die zij aanbieden.

2.   De reis- en verblijfkosten van de deelnemers aan de activiteiten van de EGE en haar subgroepen en van de leden van het comité van aanbeveling worden door de Commissie vergoed. Vergoeding vindt plaats overeenkomstig de binnen de Commissie geldende bepalingen en binnen de grenzen van de beschikbare kredieten die op grond van de jaarlijkse procedure voor de toewijzing van middelen aan de diensten van de Commissie zijn toegewezen.

Artikel 14

Intrekking

Besluit (EU) 2016/835 wordt ingetrokken met ingang van 28 mei 2021.

Artikel 15

Toepasselijkheid

Met uitzondering van de artikelen 5 en 13 is dit besluit van toepassing met ingang van 28 mei 2021.

Gedaan te Brussel, 9 februari 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  Besluit (EU) 2016/835 van de Commissie van 25 mei 2016 inzake de verlenging van het mandaat van de Europese groep ethiek van de exacte wetenschappen en de nieuwe technologieën (PB L 140 van 27.5.2016, blz. 21).

(2)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(3)  Zie artikel 10 en artikel 14, lid 2, van de horizontale regels.

(4)  Besluit (EU, Euratom) 2015/443 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende veiligheid binnen de Commissie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 41).

(5)  Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende de veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 53).

(6)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43). Deze uitzonderingen strekken tot bescherming van de openbare veiligheid, militaire aangelegenheden, internationale betrekkingen, het financieel, monetair of economisch beleid, de persoonlijke levenssfeer en de integriteit van het individu, commerciële belangen, gerechtelijke procedures en juridisch advies, inspecties/onderzoeken/audits en het besluitvormingsproces van de instelling.


10.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 46/40


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2021/157 VAN DE COMMISSIE

van 9 februari 2021

tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1616 wat betreft industriële afsluiters, lasprocedures, apparatuur voor koelsystemen en warmtepompen, vlampijpketels, metalen industriële leidingsystemen, koper en koperlegeringen, LPG-materiaal en toebehoren en veiligheidsvoorzieningen voor bescherming tegen ontoelaatbare overdruk

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (1) en met name artikel 10, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 12 van Richtlijn 2014/68/EU van het Europees Parlement en de Raad (2) worden drukapparatuur of de in artikel 4, leden 1 en 2, van die richtlijn bedoelde samenstellen die conform zijn met geharmoniseerde normen of delen daarvan waarvan de referenties in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, geacht in overeenstemming te zijn met de in bijlage I bij die richtlijn bedoelde essentiële veiligheidseisen die door die normen of delen daarvan worden bestreken.

(2)

Bij brief M/071 van 1 augustus 1994 heeft de Commissie het Europees Comité voor normalisatie (CEN) verzocht om in verband met de drukapparatuur de productgerelateerde normen en de normen van horizontale aard op te stellen ter ondersteuning van Richtlijn 97/23/EG van het Europees Parlement en de Raad (3). Die richtlijn is vervangen door Richtlijn 2014/68/EU zonder dat de in bijlage I bij Richtlijn 97/23/EG bedoelde essentiële veiligheidseisen zijn veranderd.

(3)

Op basis van verzoek M/071 en om de stand van de techniek te weerspiegelen, heeft het CEN enkele bestaande normen gewijzigd en herzien. Het CEN heeft met name de volgende geharmoniseerde normen herzien: de geharmoniseerde normen EN ISO 4126-3:2006, EN 12542:2010 en EN 13175:2014, wat heeft geleid tot de vaststelling van de geharmoniseerde normen EN ISO 4126-3:2020 betreffende veiligheidsvoorzieningen, EN 12542:2020 en EN 13175:2019+A1:2020 betreffende LPG-materieel en toebehoren; geharmoniseerde norm EN 12735-1:2016, wat heeft geleid tot de vaststelling van geharmoniseerde norm EN 12735-1:2020 betreffende koper en koperlegeringen, en geharmoniseerde norm EN 12953-5:2002 wat heeft geleid tot de vaststelling van geharmoniseerde norm EN 12953-5:2020 betreffende vlampijpketels. Het CEN heeft ook de geharmoniseerde normen EN 14276-1:2006+A1:2011 en EN 14276-2:2007+A1:2011 herzien, wat heeft geleid tot de vaststelling van de geharmoniseerde normen EN 14276-1:2020 en EN 14276-2:2020 betreffende drukapparatuur voor koelsystemen en warmtepompen, alsmede geharmoniseerde norm EN ISO 15620:2000, wat heeft geleid tot de vaststelling van geharmoniseerde norm EN ISO 15620:2019 betreffende lassen.

(4)

Daarnaast heeft het CEN een reeks geharmoniseerde normen voor industriële afsluiters herzien en gewijzigd. Met name heeft het CEN de geharmoniseerde normen EN ISO 16135:2006, EN ISO 16136:2006, EN ISO 16137:2006, EN ISO 16138:2006, EN ISO 16139:2006 en EN ISO 21787:2006 gewijzigd. Het CEN heeft ook geharmoniseerde norm EN 16767:2016 gewijzigd, wat heeft geleid tot de vaststelling van geharmoniseerde norm EN 16767:2020 betreffende industriële afsluiters.

(5)

Voorts heeft het CEN de geharmoniseerde normen EN 13480-2:2017 en EN 13480-3:2017 inzake metalen industriële leidingsystemen gewijzigd.

(6)

Samen met het CEN is de Commissie nagegaan of die normen betreffende de drukapparatuur zoals door het CEN gewijzigd of herzien, voldoen aan verzoek M/071.

(7)

De normen betreffende de drukapparatuur zoals door het CEN gewijzigd of herzien, voldoen aan de in bijlage I bij Richtlijn 2014/68/EU bedoelde eisen die zij beogen te bestrijken. Derhalve moeten de referenties van die normen worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(8)

Voor de normen EN 12542:2010, EN 12735-1:2016, EN 12953-5:2002, EN 13175:2014, EN 13480-2:2017, EN 13480-3:2017, EN 14276-1:2006+A1:2011, EN 14276-2:2007+A1:2011, EN 16767:2016, EN ISO 15620:2000, EN ISO 16135:2006, EN ISO 16136:2006, EN ISO 16137:2006, EN ISO 16138:2006, EN ISO 16139:2006, EN ISO 21787:2006 en EN ISO 4126-3:2006 moeten de referenties van de gewijzigde of herziene versies worden bekendgemaakt. Daarom moeten de referenties van de normen EN 12542:2010, EN 12735-1:2016, EN 12953-5:2002, EN 13175:2014, EN 13480-3:2017, EN 14276-1:2006+A1:2011, EN 14276-2:2007+A1:2011, EN 16767:2016, EN ISO 15620:2000, EN ISO 16135:2006, EN ISO 16136:2006, EN ISO 16137:2006, EN ISO 16138:2006, EN ISO 16139:2006, EN ISO 21787:2006 en EN ISO 4126-3:2006 uit het Publicatieblad van de Europese Unie (4) worden geschrapt.

(9)

Om de fabrikanten voldoende tijd te geven om hun producten aan te passen aan de gewijzigde of herziene versies van geharmoniseerde normen voor industriële afsluiters, lasprocedures, apparatuur voor koelsystemen en warmtepompen, vlampijpketels, metalen industriële leidingsystemen, koper en koperlegeringen, LPG-materieel en toebehoren en veiligheidsvoorzieningen voor bescherming tegen ontoelaatbare overdruk, moet de schrapping van de referenties van die normen worden uitgesteld.

(10)

Bijlage I bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1616 van de Commissie (5) bevat een lijst van de referenties van de ter ondersteuning van Richtlijn 2014/68/EU opgestelde geharmoniseerde normen. De referenties van de geharmoniseerde normen EN ISO 4126-3:2020, EN 12542:2020, EN 12735-1:2020, EN 12953-5:2020, EN 13175:2019+A1:2020, EN 13480-3:2017, EN 13480-3:2017/A2:2020, EN 13480-3:2017/A3:2020, EN 14276-1:2020, EN 14276-2:2020, EN ISO 15620:2019, EN ISO 16135:2006, EN ISO 16135:2006/A1:2019, EN ISO 16136:2006, EN ISO 16136:2006/A1:2019, EN ISO 16137:2006, EN ISO 16137:2006/A1:2019, EN ISO 16138:2006, EN ISO 16138:2006/A1:2019, EN ISO 16139:2006, EN ISO 16139:2006/A1:2019, EN 16767:2020, EN ISO 21787:2006 en EN ISO 21787:2006/A1:2019 moeten in die bijlage worden opgenomen.

(11)

Bijlage II bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1616 bevat een lijst van de referenties van de ter ondersteuning van Richtlijn 2014/68/EU opgestelde geharmoniseerde normen die uit het Publicatieblad van de Europese Unie zijn geschrapt. De referenties van de geharmoniseerde normen EN 12542:2010, EN 12735-1:2016, EN 12953-5:2002, EN 13175:2014, EN 13480-3:2017, EN 14276-1:2006+A1:2011, EN 14276-2:2007+A1:2011, EN 16767:2016, EN ISO 15620:2000, EN ISO 16135:2006, EN ISO 16136:2006, EN ISO 16137:2006, EN ISO 16138:2006, EN ISO 16139:2006, EN ISO 21787:2006 en EN ISO 4126-3:2006 moeten in die bijlage worden opgenomen.

(12)

De referentie van geharmoniseerde norm EN 13480-2:2017 en de referenties van de wijzigingen EN 13480-2:2017/A1:2018, EN 13480-2:2017/A2:2018 en EN 13480-2:2017/A3:2018 daarvan worden opgenomen in bijlage I bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1616. De norm EN 13480-2:2017 is nogmaals gewijzigd. De bijbehorende vermelding in die bijlage moet worden vervangen en de referentie van de gewijzigde normen EN 13480-2:2017/A7:2020 moet worden toegevoegd.

(13)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1616 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(14)

Door naleving van een geharmoniseerde norm wordt vanaf de datum van bekendmaking van de verwijzing naar deze norm in het Publicatieblad van de Europese Unie een vermoeden van conformiteit gevestigd met de overeenkomstige essentiële eisen die in de harmonisatiewetgeving van de Unie zijn opgenomen. Dit besluit moet derhalve in werking treden op de datum van de bekendmaking ervan,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1616 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij dit besluit.

Artikel 2

Bijlage II bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1616 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij dit besluit.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 9 februari 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12.

(2)  Richtlijn 2014/68/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van drukapparatuur (PB L 189 van 27.6.2014, blz. 164).

(3)  Richtlijn 97/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 mei 1997 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende drukapparatuur (PB L 181 van 9.7.1997, blz. 1).

(4)  PB C 326 van 14.9.2018, blz. 94.

(5)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1616 van de Commissie van 27 september 2019 betreffende de ter ondersteuning van Richtlijn 2014/68/EU van het Europees Parlement en de Raad opgestelde geharmoniseerde normen voor drukapparatuur (PB L 250 van 30.9.2019, blz. 95).


BIJLAGE I

Bijlage I bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1616 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Vermelding nr. 11 wordt vervangen door:

Nr.

Referentienummer van de norm

“11.

EN 13480-2:2017

Metalen industriële leidingsystemen — Deel 2: Materialen

EN 13480-2:2017/A1:2018

EN 13480-2:2017/A2:2018

EN 13480-2:2017/A3:2018

EN 13480-2:2017/A7:2020”

2)

De volgende vermeldingen worden toegevoegd:

Nr.

Referentienummer van de norm

“24.

EN ISO 4126-3:2020

Veiligheidsvoorzieningen voor de bescherming tegen ontoelaatbare overdruk — Deel 3: Combinatie van veiligheidskleppen en breekplaat (ISO 4126-3:2020)

25.

EN 12542:2020

LPG materieel en toebehoren — Niet-verplaatsbare, gelaste cilindrische stalen tanks voor LPG met een inhoud niet groter dan 13 m3, en voor bovengrondse installaties — Ontwerpen en vervaardiging

26.

EN 12735-1:2020

Koper en koperlegeringen — Naadloze, ronde buizen voor luchtbehandeling en koeling — Deel 1: Buizen voor leidingsystemen

27.

EN 12953-5:2020

Vlampijpketels — Deel 5: Inspectie gedurende constructie, documentatie en merken van druk-delen voor ketels

28.

EN 13175:2019 +A1:2020

LPG materieel en toebehoren — Specificaties en beproeving van LPG tankafsluiters en hulpstukken

29.

EN 13480-3:2017

Metalen industriële leidingsystemen — Deel 3: Ontwerp en berekening

EN 13480-3:2017/A2:2020

EN 13480-3:2017/A3:2020

30.

EN 14276-1:2020

Drukapparatuur voor koelsystemen en warmtepompen — Deel 1: Drukvaten — Algemene eisen

31.

EN 14276-2:2020

Drukapparatuur voor koelsystemen en warmtepompen — Deel 2: Leidingen — Algemene eisen

32.

EN ISO 15620:2019

Lassen — Wrijvingslassen van metalen (ISO 15620:2019)

33.

EN ISO 16135:2006

Industriële afsluiters — Kogelkranen van thermoplastische materialen (ISO 16135:2006)

EN ISO 16135:2006/A1:2019

34.

EN ISO 16136:2006

Industriële afsluiters — Vlinderkleppen van thermoplastische materialen (ISO 16136:2006)

EN ISO 16136:2006/A1:2019

35.

EN ISO 16137:2006

Industriële afsluiters — Terugslagkleppen van thermoplastische materialen (ISO 16137:2006)

EN ISO 16137:2006/A1:2019

36.

EN ISO 16138:2006

Industriële afsluiters — Membraanafsluiters van thermoplastische materialen (ISO 16138:2006)

EN ISO 16138:2006/A1:2019

37.

EN ISO 16139:2006

Industriële afsluiters — Schuifafsluiters van thermoplastische materialen (ISO 16139:2006)

EN ISO 16139:2006/A1:2019

38.

EN 16767:2020

Industriële afsluiters — Stalen terugslagkleppen

39.

EN ISO 21787:2006

Industriële afsluiters — Klepafsluiters van thermoplastische materialen (ISO 21787:2006)

EN ISO 21787:2006/A1:2019”


BIJLAGE II

In bijlage II bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1616 worden de volgende vermeldingen toegevoegd:

Nr.

Referentienummer van de norm

Datum van intrekking

“22.

EN 12542:2010

LPG materieel en toebehoren — Niet-verplaatsbare, gelaste cilindrische stalen tanks voor LPG met een inhoud niet groter dan 13 m3, en voor bovengrondse installaties — Ontwerpen en vervaardiging

10 augustus 2022

23.

EN 12735-1:2016

Koper en koperlegeringen — Naadloze, ronde buizen voor luchtbehandeling en koeling — Deel 1: Buizen voor leidingsystemen

10 augustus 2022

24.

EN 12953-5:2002

Vlampijpketels — Deel 5: Inspectie gedurende constructie, documentatie en merken van druk-delen voor ketels

10 augustus 2022

25.

EN 13175:2014

LPG materieel en toebehoren — Specificaties en beproeving van LPG tankafsluiters en hulpstukken

10 augustus 2022

26.

EN 13480-3:2017

Metalen industriële leidingsystemen — Deel 3: Ontwerp en berekening

10 augustus 2022

27.

EN 14276-1:2006+A1:2011

Drukapparatuur voor koelsystemen en warmtepompen — Deel 1: Drukvaten — Algemene eisen

10 augustus 2022

28.

EN 14276-2:2007+A1:2011

Drukapparatuur voor koelsystemen en warmtepompen — Deel 2: Leidingen — Algemene eisen

10 augustus 2022

29.

EN 16767:2016

Industriële afsluiters — Staal en terugslagkleppen van gietijzer

10 augustus 2022

30.

EN ISO 15620:2000

Lassen — Wrijvingslassen van metalen (ISO 15620:2000)

10 augustus 2022

31.

EN ISO 16135:2006

Industriële afsluiters — Kogelkranen van thermoplastische materialen (ISO 16135:2006)

10 augustus 2022

32.

EN ISO 16136:2006

Industriële afsluiters — Vlinderkleppen van thermoplastische materialen (ISO 16136:2006)

10 augustus 2022

33.

EN ISO 16137:2006

Industriële afsluiters — Terugslagkleppen van thermoplastische materialen (ISO 16137:2006)

10 augustus 2022

34.

EN ISO 16138:2006

Industriële afsluiters — Membraanafsluiters van thermoplastische materialen (ISO 16138:2006)

10 augustus 2022

35.

EN ISO 16139:2006

Industriële afsluiters — Schuifafsluiters van thermoplastische materialen (ISO 16139:2006)

10 augustus 2022

36.

EN ISO 21787:2006

Industriële afsluiters — Klepafsluiters van thermoplastische materialen (ISO 21787:2006)

10 augustus 2022

37.

EN ISO 4126-3:2006

Veiligheidsvoorzieningen voor de bescherming tegen ontoelaatbare overdruk — Deel 3: Combinatie van veiligheidskleppen en breekplaat (ISO 4126-3:2006)

10 augustus 2022”


REGLEMENTEN VAN ORDE EN REGLEMENTEN VOOR DE PROCESVOERING

10.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 46/47


REGLEMENT VAN ORDE VAN HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ

Januari 2021

PREAMBULE

1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) vertegenwoordigt de verschillende economische en sociale geledingen van het maatschappelijk middenveld. Het is een officieel adviesorgaan dat in 1957 bij het Verdrag van Rome is ingesteld.

2.

De adviestaak van het Comité maakt het zijn leden, en dus de organisaties die deze vertegenwoordigen, mogelijk deel te nemen aan het besluitvormingsproces van de Europese Unie. De soms diametraal tegenovergestelde meningen en de dialoog die de leden aangaan zijn niet alleen een zaak van de traditionele sociale partners, namelijk de werkgevers (groep I) en de werknemers (groep II), maar ook van de vertegenwoordigers van alle andere maatschappelijke belangengroeperingen (groep III). De expertise van de leden, deze dialoog en het daaruit voortvloeiende streven naar convergentie van standpunten beogen de kwaliteit en de geloofwaardigheid van de besluitvorming van de Europese Unie te verhogen, in die zin dat de Europese burgers aldus meer inzicht krijgen in de wijze waarop de besluiten tot stand komen, en deze gemakkelijker accepteren. De voor de democratie noodzakelijke transparantie wordt zo verbeterd.

3.

Binnen het Europese institutionele bestel vervult het Comité een specifieke functie: het is bij uitstek de vertegenwoordiger van en het overlegforum voor de organisaties uit het maatschappelijk middenveld en het fungeert als een bruggenhoofd tussen deze organisaties en de instellingen van de Europese Unie.

4.

In zijn dubbele functie van discussieforum en adviesorgaan draagt het Comité bij tot de gewenste verhoging van het democratisch gehalte van de besluitvorming in de Europese Unie en bij haar betrekkingen met de economische en sociale kringen in derde landen. Het Comité helpt zodoende mee een echt Europees bewustzijn te ontwikkelen.

5.

Om zijn taken goed te kunnen vervullen heeft het Comité, overeenkomstig artikel 260, tweede alinea, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (1), op 17 juli 2002 een reglement van orde goedgekeurd.

6.

De voltallige vergadering van het Comité heeft op 28 januari 2021 de laatste versie van dit reglement van orde goedgekeurd.

TITEL I

ORGANISATIE VAN HET COMITÉ

Hoofdstuk I

INSTALLATIE VAN HET COMITÉ

Artikel 1

1.   Het Comité oefent zijn werkzaamheden in vijfjarige periodes uit.

2.   Het Comité wordt na elke vijfjaarlijkse vernieuwing door het oudste lid bijeengeroepen, binnen ten hoogste 25 werkdagen na de datum van het besluit van de Raad tot benoeming van de meerderheid van de leden van het Comité.

3.   De leden van het Comité zijn niet gebonden door enig imperatief mandaat. Zij oefenen hun ambt volkomen onafhankelijk uit in het algemeen belang van de Unie.

4.   Bij de uitoefening van hun functies en tijdens hun reizen van en naar de vergaderplaats genieten de leden de voorrechten en immuniteiten die zijn vastgelegd in het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie. Concreet genieten zij bewegingsvrijheid, onschendbaarheid en immuniteit.

5.   Het Comité ziet in al zijn beleidswerkzaamheden toe op de inachtneming van de beginselen van gendergelijkheid en non-discriminatie zoals gedefinieerd in EU-wetgeving. Het Comité zorgt ervoor dat het percentage vrouwen in alle organen van het Comité groter is dan hun aandeel in de voltallige vergadering. Het bureau maakt een stand van zaken op van de ontwikkeling van de verhouding vrouwen en mannen en neemt eventueel concrete aanbevelingen aan. Halverwege de mandaatsperiode wordt een verslag voorgelegd aan het bureau en worden de ontwikkelingen geëvalueerd.

Artikel 2

1.   Het Comité kent de volgende organen: de voltallige vergadering, het bureau, de voorzitter en de afdelingen.

2.   Het Comité is onderverdeeld in drie groepen, waarvan de samenstelling en de rol zijn vastgelegd in artikel 30.

Artikel 3

1.   Het Comité erkent en maakt zelf gebruik van de symbolen van de Europese Unie, te weten:

a)

de vlag met een kring van twaalf gouden sterren tegen een blauwe achtergrond;

b)

de op de negende symfonie van Ludwig van Beethoven (“Ode aan de Vreugde”) gebaseerde hymne;

c)

het devies “In verscheidenheid verenigd”.

2.   Het Comité viert op 9 mei de Dag van Europa.

3.   De vlag wordt uitgehangen in alle gebouwen van het Comité en bij officiële gelegenheden.

4.   De hymne wordt gespeeld bij de opening van elke eerste zitting aan het begin van een nieuwe mandaatsperiode en bij andere plechtige gelegenheden, zoals met name de ontvangst van staatshoofden en regeringsleiders, of de verwelkoming van nieuwe leden na een uitbreiding van de Europese Unie.

Hoofdstuk II

BUREAU

Artikel 4

1.   Bij de verkiezing van de leden van het bureau moet worden gezorgd voor algemeen en geografisch evenwicht tussen de groepen, waarbij elke lidstaat minimaal één en maximaal drie vertegenwoordigers in het bureau heeft. De groepen formuleren in onderling overleg een voorstel voor de samenstelling van het bureau, dat aan de voltallige vergadering wordt voorgelegd.

De samenstelling van het bureau is als volgt:

a)

de voorzitter, de twee vicevoorzitters;

b)

de drie overeenkomstig artikel 30 gekozen groepsvoorzitters;

c)

de afdelingsvoorzitters;

d)

een variabel aantal leden, dat het aantal lidstaten niet overstijgt.

2.   De voorzitter wordt beurtelings gekozen uit de leden van de drie groepen.

3.   De voorzitter en de vicevoorzitters kunnen niet in hun respectieve functies worden herkozen. Na afloop van zijn ambtstermijn kan de voorzitter gedurende een periode van tweeëneenhalf jaar geen lid zijn van het bureau als vicevoorzitter, groepsvoorzitter of afdelingsvoorzitter.

4.   De vicevoorzitters worden gekozen uit de leden van de twee groepen waartoe de voorzitter niet behoort.

Artikel 5

1.   Tijdens de eerste, conform artikel 1 gehouden vergadering, kiest het Comité, onder leiding van het oudste lid, uit zijn midden de voorzitter, de beide vicevoorzitters, de voorzitters van de afdelingen en de overige leden van het bureau, die geen groepsvoorzitter mogen zijn, voor een periode van tweeëneenhalf jaar te rekenen vanaf de datum van installatie van het Comité.

2.   Onder voorzitterschap van het oudste lid mogen uitsluitend discussies gevoerd worden die betrekking hebben op deze verkiezingen.

Artikel 6

De aftredende voorzitter roept de vergadering bijeen waarin de verkiezing van het bureau voor de laatste tweeënhalf jaar van de vijfjarige mandaatsperiode plaatsvindt. Deze vergadering wordt onder voorzitterschap van de aftredende voorzitter gehouden aan het begin van de zitting van de maand waarin het mandaat van het voor de eerste helft van de vijfjarige periode gekozen bureau afloopt.

Artikel 7

1.   Het Comité kan uit zijn midden een voorbereidingscommissie aanwijzen, bestaande uit één vertegenwoordiger per lidstaat, die de kandidaatstellingen in ontvangst moet nemen en aan de voltallige vergadering een kandidatenlijst moet voorleggen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.

2.   De voltallige vergadering spreekt zich overeenkomstig de bepalingen van dit artikel uit over de lijst of lijsten van kandidaten voor het bureau en het presidium.

3.   De voltallige vergadering kiest, eventueel in achtereenvolgende stemrondes, de leden van het bureau, met uitzondering van de groepsvoorzitters; gestemd wordt over een of meer kandidatenlijsten.

4.   Er worden alleen volledige lijsten in stemming gebracht die voldoen aan het bepaalde in artikel 4 en die vergezeld gaan van een verklaring van instemming van elke kandidaat afzonderlijk.

5.   Tot lid van het bureau worden gekozen de kandidaten van de lijst waarop het grootste aantal, doch ten minste een kwart van de geldige stemmen is uitgebracht.

6.   De voltallige vergadering kiest vervolgens, met gewone meerderheid van stemmen, de voorzitter en de vicevoorzitters van het Comité.

7.   Het Comité gaat daarop over tot de verkiezing van de voorzitters van de afdelingen, met gewone meerderheid van stemmen.

8.   Ten slotte houdt het Comité nog een algemene stemming over de samenstelling van het bureau in zijn geheel. Hierbij is een meerderheid van ten minste twee derde van de geldig uitgebrachte stemmen vereist.

Artikel 8

Indien een lid van het bureau niet in staat is zijn functie uit te oefenen, of in de gevallen zoals omschreven in artikel 75, lid 2, wordt hij voor de rest van de periode vervangen, rekening houdend met artikel 7. Over deze vervanging wordt gestemd door de voltallige vergadering op grond van een door de betrokken groep geformuleerd voorstel.

Artikel 9

1.   Het bureau wordt door de voorzitter, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van tien leden, bijeengeroepen.

2.   Van elke vergadering van het bureau worden notulen opgemaakt. Deze notulen worden het bureau ter goedkeuring voorgelegd.

3.   Het bureau stelt de voorschriften voor zijn eigen functioneren vast.

4.   Het regelt de interne organisatie en werkwijze van het Comité en stelt de uitvoeringsbepalingen van het reglement van orde vast na overleg met de groepen.

5.   Het bureau en de voorzitter oefenen de budgettaire en financiële bevoegdheden uit overeenkomstig het financieel reglement dat van toepassing is op de algemene begroting van de Unie en het reglement van orde van het Comité.

6.   Het bureau stelt de uitvoeringsbepalingen betreffende de reis- en verblijfskosten van de leden en hun overeenkomstig artikel 21 aangewezen plaatsvervangers, de overeenkomstig artikel 27 aangewezen afgevaardigden en hun plaatsvervangers, alsook van de overeenkomstig artikel 26 aangewezen deskundigen vast, met inachtneming van de begrotingsprocedure en de bepalingen van het financieel reglement.

7.   Het bureau draagt beleidsverantwoordelijkheid voor de algemene leiding van het Comité. Het ziet er bij de uitoefening van die verantwoordelijkheid met name op toe dat de activiteiten van het Comité, van zijn organen en van de medewerkers van zijn secretariaat geheel sporen met de institutionele rol die het Comité in de Verdragen is toegedacht.

8.   Het bureau is verantwoordelijk voor een goede benutting van de beschikbare personele middelen, begrotingsmiddelen en technische hulpmiddelen bij de uitvoering van de taken waarmee het Comité ingevolge de Verdragen is belast. Het speelt met name een rol in het kader van de begrotingsprocedure en bij de organisatie van het secretariaat.

9.   Het bureau kan uit zijn midden ad-hocgroepen samenstellen om onder zijn bevoegdheid vallende onderwerpen te onderzoeken. Andere leden kunnen bij de werkzaamheden van die groepen worden betrokken, behalve wanneer het om de benoeming van ambtenaren gaat.

10.   Het bureau onderzoekt halfjaarlijks de impact van de door het Comité uitgebrachte adviezen aan de hand van een hiertoe opgesteld verslag.

11.   Op verzoek van een lid of van de secretaris-generaal legt het bureau het reglement van orde en de uitvoeringsbepalingen nader uit. Zijn bevindingen zijn bindend, maar er kan bezwaar worden gemaakt tegen de interpretatie bij de voltallige vergadering, die in laatste instantie beslist.

12.   Bij de vijfjaarlijkse vernieuwing van het Comité neemt het aftredend bureau de lopende zaken waar tot de eerste vergadering van het vernieuwde Comité. In uitzonderlijke gevallen kan een lid van het aftredend Comité eenmalig of voor bepaalde tijd worden belast met de uitoefening van bepaalde taken die specifieke kennis vergen.

Artikel 10

Het bureau kan, in het kader van de interinstitutionele samenwerking, de voorzitter opdracht geven samenwerkingsovereenkomsten te sluiten met instellingen en organen van de Europese Unie.

Artikel 11

1.   Er wordt een commissie Financiële en Begrotingsaangelegenheden (CAF) samengesteld die aan het bureau en de voorzitter van het Comité advies verstrekt en alle door het bureau te nemen financiële en budgettaire of organisatorische besluiten moet voorbereiden.

2.   De commissie Financiële en Begrotingsaangelegenheden wordt voorgezeten door een van de twee vicevoorzitters van het Comité.

Zij bestaat uit twaalf leden, die op voorstel van de groepen door het bureau worden aangewezen.

3.   De commissie Financiële en Begrotingsaangelegenheden werkt de ontwerpbegroting van het Comité uit, legt deze ter goedkeuring voor aan het bureau, en zorgt ervoor dat de uitvoering van de begroting correct verloopt en dat de verslagleggingsverplichtingen worden nageleefd.

De commissie Financiële en Begrotingsaangelegenheden adviseert over:

ieder belangrijk feit dat het goede beheer van middelen in het gedrang kan brengen of dat de verwezenlijking van vastgelegde doelstellingen kan belemmeren, met name als het gaat om de voorgenomen besteding van middelen;

de uitvoering van kredietoverschrijvingen onder de lopende begroting, de gevolgen voor de begroting in verband met de personeelsformaties, administratieve kredieten en verrichtingen in verband met vastgoedprojecten, met inbegrip van een beoordeling van de stand van zaken en voorstellen voor toekomstige maatregelen;

het toezicht op het kwijtingsproces, in nauwe samenwerking met de secretaris-generaal en de rapporteur van het Europees Parlement.

4.   Bij de begroting van het Comité wordt rekening gehouden met het eenheids-, het begrotingwaarachtigheids-, het jaarperiodiciteits-, het evenwichts-, het rekeneenheids-, het universaliteits- en het specialiteitsbeginsel, het beginsel van goed financieel beheer en het transparantiebeginsel.

5.   In bepaalde bijkomende gevallen kan het bureau andere bevoegdheden verlenen aan de commissie Financiële en Begrotingsaangelegenheden.

6.   De commissie Financiële en Begrotingsaangelegenheden neemt besluiten volgens haar interne voorschriften die onder meer het volgende moeten omvatten:

a)

voorstellen die zij met algemene stemmen aanneemt, worden zonder discussie ter goedkeuring aan het bureau voorgelegd;

b)

voorstellen die zij met eenvoudige meerderheid van stemmen aanneemt en afwijzingen van voorstellen moeten worden gemotiveerd en worden later door het bureau besproken.

7.   De commissie Financiële en Begrotingsaangelegenheden legt een jaarverslag voor aan het bureau.

8.   De voorzitter van de commissie Financiële en Begrotingsaangelegenheden leidt de delegatie die belast is met de onderhandelingen met de begrotingsautoriteit van de Europese Unie en brengt daarover verslag uit aan het bureau.

9.   Het secretariaat verschaft de commissie Financiële en Begrotingsaangelegenheden alle informatie die zij nodig heeft voor het vervullen van haar adviestaak t.b.v. het bureau en de voorzitter van het Comité.

Artikel 12

1.   Er wordt een commissie Communicatie (Cocom) samengesteld die de communicatiestrategie van het Comité de nodige impulsen moet geven en de follow-up ervan moet verzekeren. In het kader van haar bevoegdheden verstrekt de commissie Communicatie ook advies aan het bureau en aan de voorzitter van het Comité.

2.   De commissie Communicatie wordt voorgezeten door een van de twee vicevoorzitters van het Comité. Zij bestaat uit twaalf leden, die op voorstel van de groepen door het bureau worden aangewezen.

3.   De commissie Communicatie coördineert de activiteiten van de organen die verantwoordelijk zijn voor communicatie, de betrekkingen met de pers, de media en culturele instanties, en ziet erop toe dat deze activiteiten stroken met de geldende strategie en programma's.

4.   De commissie Communicatie legt elk jaar een activiteitenverslag voor aan het bureau betreffende de uitvoering van haar taken, alsook een strategie en een werkprogramma voor het volgende jaar.

Hoofdstuk III

PRESIDIUM

Artikel 13

1.   Het presidium bestaat uit de voorzitter en de twee vicevoorzitters.

2.   Het presidium van het Comité komt bijeen met de groepsvoorzitters om de werkzaamheden van het bureau en van de voltallige vergadering voor te bereiden. De voorzitters van de afdelingen kunnen worden verzocht om deze vergaderingen bij te wonen.

3.   Het presidium komt ten minste tweemaal per jaar bijeen met de groepsvoorzitters en de voorzitters van de afdelingen om zich over de planning en het verloop van de werkzaamheden van het Comité te buigen.

Artikel 14

1.   De voorzitter geeft leiding aan alle activiteiten van het Comité en zijn organen overeenkomstig het Verdrag en dit reglement van orde. Hij of zij beschikt over alle noodzakelijke bevoegdheden om de besluiten van het Comité uit te voeren of te doen uitvoeren en toe te zien op een vlot verloop van de werkzaamheden.

2.   De voorzitter betrekt de vicevoorzitters voortdurend bij zijn of haar activiteiten; de voorzitter kan hen met specifieke taken belasten of sommige van zijn of haar eigen bevoegdheden aan hen overdragen.

3.   De voorzitter kan de secretaris-generaal, voor bepaalde duur, bepaalde taken opdragen.

4.   De voorzitter vertegenwoordigt het Comité. Hij of zij kan deze vertegenwoordigingsbevoegdheid delegeren aan een vicevoorzitter of, indien nodig, aan een lid.

5.   De voorzitter brengt het Comité verslag uit over de in de periode tussen twee zittingen uit naam van het Comité ondernomen stappen en verrichte handelingen. Over deze mededelingen wordt niet gedebatteerd.

6.   Direct na zijn of haar verkiezing legt de voorzitter de voltallige vergadering een werkprogramma voor de duur van zijn of haar tweeëneenhalfjarige ambtstermijn voor. Aan het eind van deze periode maakt de voorzitter de balans op van hetgeen verwezenlijkt is.

Over deze twee mededelingen kan door de voltallige vergadering worden gedebatteerd.

Artikel 15

De beide vicevoorzitters zijn resp. voorzitter van de commissie Financiële en Begrotingsaangelegenheden en voorzitter van de commissie Communicatie. Zij oefenen deze functies uit onder het gezag van de voorzitter van het Comité.

Artikel 16

1.   Het presidium in uitgebreide samenstelling bestaat uit de voorzitter, de twee vicevoorzitters van het Comité en de groepsvoorzitters.

2.   Het presidium in uitgebreide samenstelling heeft als taken:

a)

de werkzaamheden van het bureau en de voltallige vergadering voor te bereiden en te faciliteren;

b)

de nodige besluiten te faciliteren in geval van urgentie of uitzonderlijke omstandigheden.

In dit verband kunnen afdelingsvoorzitters en voorzitters van adviescommissies, alsook andere personen voor de betreffende vergaderingen worden uitgenodigd.

3.   Met het oog op de voorbereiding van het werkprogramma van het Comité en de beoordeling van de uitvoering ervan komt het presidium in uitgebreide samenstelling ten minste tweemaal per jaar met de voorzitters van de afdelingen en van de adviescommissies bijeen.

Hoofdstuk IV

AFDELINGEN

Artikel 17

1.   Het Comité heeft zes afdelingen. Op voorstel van het bureau kunnen echter nog andere afdelingen worden ingesteld door de voltallige vergadering voor beleidsterreinen die onder de Verdragen vallen.

2.   Het Comité stelt de afdelingen na elke vijfjaarlijkse vernieuwing opnieuw samen tijdens zijn constituerende zitting.

3.   De lijst van de afdelingen en hun bevoegdheden kunnen bij elke vijfjaarlijkse vernieuwing van het Comité worden herzien.

Artikel 18

1.   Het aantal leden van de afdelingen wordt, op voorstel van het bureau, door het Comité vastgelegd.

2.   Met uitzondering van de voorzitter, dient elk lid van het Comité deel uit te maken van minstens één afdeling.

3.   Niemand mag van meer dan twee afdelingen tegelijk deel uitmaken, behalve wanneer hij/zij afkomstig is uit een lidstaat met negen of minder dan negen leden. Niemand mag echter van meer dan drie afdelingen tegelijk deel uitmaken.

4.   De leden van de afdelingen worden door het Comité voor een periode van tweeëneenhalf jaar aangewezen. Die periode kan worden hernieuwd.

5.   Vervanging van een lid van een afdeling geschiedt op dezelfde voorwaarden als zijn aanwijzing.

Artikel 19

1.   Het voor de duur van tweeëneenhalf jaar gekozen bureau van een afdeling bestaat uit twaalf leden, onder wie een voorzitter en drie vicevoorzitters, te weten één per groep.

2.   De verkiezing van de voorzitters van de afdelingen en van de overige leden van de afdelingsbureaus geschiedt door het Comité.

3.   De voorzitter en de overige leden van de afdelingsbureaus kunnen herkozen worden.

4.   Het voorzitterschap van de afdelingen rouleert tussen de drie groepen, met dien verstande dat iedere tweeënhalf jaar drie afdelingen van voorzitter wisselen. Een groep kan niet langer dan vijf jaar achtereen het voorzitterschap van een afdeling bekleden.

Artikel 20

1.   De afdelingen hebben tot taak een advies of een informatief rapport goed te keuren over vraagstukken die hun worden voorgelegd overeenkomstig artikel 37 van dit reglement van orde.

2.   Voor de behandeling van de onderwerpen waarmee zij worden belast, kunnen de afdelingen uit hun midden studiegroepen of redactiegroepen vormen; zij kunnen ook een afdelingsrapporteur aanwijzen, die in zijn eentje een ontwerp voorbereidt.

3.   De aanwijzing van de rapporteurs en eventuele corapporteurs en de samenstelling van de studiegroepen en de redactiegroepen vinden plaats aan de hand van voorstellen van de groepen.

4.   Met het oog op een snelle start van de studiegroepen en indien de drie groepsvoorzitters het eens zijn over het voorstel voor de aanwijzing van de rapporteurs en eventuele corapporteurs, en over de samenstelling van de studiegroepen of redactiegroepen, nemen de afdelingsvoorzitters de nodige maatregelen om de werkzaamheden te laten aanvangen.

5.   De rapporteur moet, eventueel met medewerking van zijn deskundige, bijhouden wat de impact van een uitgebracht advies is. Hij wordt hierbij geholpen door het secretariaat van de betrokken afdeling. De afdeling wordt van deze impact op de hoogte gebracht.

6.   Studiegroepen mogen niet permanent worden, behoudens in uitzonderlijke gevallen waarvoor het bureau van tevoren toestemming verleent en zulks dan voor een periode van tweeëneenhalf jaar.

Artikel 21

1.   In geval van verhindering kan een lid van het Comité zich tijdens de voorbereidende werkzaamheden door zijn of haar plaatsvervanger doen vertegenwoordigen.

2.   Plaatsvervangers hebben nooit stemrecht.

3.   Als een lid voorzitter van een afdeling of studiegroep, lid van het bureau van een afdeling of rapporteur is, kan hij zich in die hoedanigheid niet door zijn plaatsvervanger doen vertegenwoordigen.

4.   Naam en hoedanigheden van de plaatsvervanger moeten aan het bureau worden meegedeeld, dat zijn goedkeuring moet geven.

5.   Tijdens de voorbereidende werkzaamheden oefent de plaatsvervanger dezelfde functies uit als het lid dat hij/zij vervangt en is op hem/haar dezelfde regeling betreffende reis- en dagvergoedingen van toepassing.

Hoofdstuk V

SUBCOMITÉS EN ALGEMEEN RAPPORTEUR

Artikel 22

1.   Het Comité kan, bij wijze van uitzondering en op initiatief van zijn bureau, uit zijn midden subcomités samenstellen, om over echt horizontale vraagstukken van algemene aard ontwerpadviezen of informatieve rapporten op te stellen, die ter beraadslaging aan het bureau en vervolgens aan het Comité moeten worden voorgelegd.

2.   Gedurende de perioden tussen de zittingen kan het bureau, onder voorbehoud van latere bekrachtiging door het Comité, subcomités instellen. Een subcomité kan slechts voor één onderwerp worden ingesteld. Het subcomité houdt op te bestaan zodra het door hem voorbereide ontwerpadvies of informatief rapport in de voltallige vergadering in stemming is gebracht.

3.   Wanneer een onderwerp onder de bevoegdheid van meer dan één afdeling valt, dan wordt het subcomité uit leden van die verschillende afdelingen samengesteld.

4.   De regels betreffende de afdelingen zijn naar analogie op subcomités van toepassing.

Artikel 23

Met name in het geval van spoedeisende adviesaanvragen of adviesaanvragen over minder belangrijke onderwerpen kan het Comité een algemeen rapporteur aanwijzen. Die alleen brengt aan de voltallige vergadering verslag uit, zonder dat er daaraan vooraf een afdeling aan te pas is gekomen.

Hoofdstuk VI

WAARNEMINGSPOSTEN, HOORZITTINGEN, DESKUNDIGEN

Artikel 24

1.   Het Comité kan waarnemingsposten instellen wanneer de aard, de omvang en de complexiteit van het te behandelen onderwerp een bijzondere soepelheid vergen ten aanzien van de werkmethodes, de procedures en de in te zetten middelen.

2.   Een waarnemingspost wordt ingesteld bij besluit van de voltallige vergadering, dat de bekrachtiging vormt van een tevoren door het bureau genomen beslissing over een voorstel van een groep of van een afdeling.

3.   In dit besluit worden het doel, de structuur, de samenstelling en de duur van het mandaat van de waarnemingspost vastgelegd.

4.   De waarnemingsposten kunnen jaarlijks een informatief document opstellen over de toepassing van de horizontale bepalingen van het Verdrag (sociale bepaling, milieubepaling en bepaling inzake consumentenbescherming) en de invloed daarvan op het beleid van de Europese Unie. Dit verslag kan bij besluit van de voltallige vergadering aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie worden toegezonden.

5.   Iedere waarnemingspost werkt onder auspiciën en toezicht van een afdeling.

Artikel 25

Indien het belang van een kwestie die zich op een bepaald terrein voordoet, zulks rechtvaardigt, kunnen de verschillende organen van het Comité personen van buiten het Comité horen. Als de raadpleging van externe personen extra kosten met zich meebrengt, dient het betreffende orgaan vooraf bij het bureau van het Comité een verzoek om toestemming in te dienen en een programma voor te leggen waarin wordt aangegeven om welke redenen de medewerking van buitenstaanders op bepaalde punten noodzakelijk wordt geacht.

Artikel 26

1.   Indien het voor de voorbereiding van bepaalde werkzaamheden noodzakelijk wordt geacht, kunnen de voorzitters van de groepen op voorstel van de rapporteurs en/of corapporteurs deskundigen aanwijzen.

2.   De voorzitters van de groepen mogen eveneens deskundigen voor de groepen aanwijzen.

3.   De deskundigen hebben, net als de leden, recht op vergoeding van reis- en verblijfskosten wanneer zij deelnemen aan voorbereidende werkzaamheden.

4.   Als hun aanwezigheid nuttig wordt geacht, kunnen deskundigen van rapporteurs of corapporteurs, op hun voorstel, aan vergaderingen van afdelingen of adviescommissies deelnemen tijdens welke het advies of het informatief rapport ter voorbereiding waarvan zij als deskundige werden aangewezen, wordt besproken.

De voorzitter van de betrokken afdeling of adviescommissie moet daartoe vooraf zijn of haar toestemming verlenen.

5.   Deskundigen vertegenwoordigen het Comité niet en zijn evenmin gemachtigd namens het Comité te spreken.

6.   Leden van het Comité kunnen niet als deskundigen worden aangewezen.

Dat is wel het geval voor hun plaatsvervangers, mits hun mandaat als plaatsvervanger tijdelijk wordt opgeschort.

Afgevaardigden van adviescommissies kunnen alleen als deskundigen fungeren voor de groep die hen heeft aangewezen of voor een rapporteur die van die groep deel uitmaakt.

Hoofdstuk VII

ADVIESCOMMISSIES

Artikel 27

1.   Het Comité kan adviescommissies oprichten. Deze worden samengesteld uit leden van het Comité en afgevaardigden van maatschappelijke organisaties die het Comité bij zijn werkzaamheden wenst te betrekken.

2.   De bevoegdheid tot het oprichten van dergelijke adviescommissies berust bij de voltallige vergadering, die daarmee een besluit van het bureau bekrachtigt. In het oprichtingsbesluit worden het doel, de structuur, de samenstelling, de duur van het mandaat en de werkwijze van de adviescommissie vastgelegd.

3.   Overeenkomstig de leden 1 en 2 kan een adviescommissie Industriële Reconversie (CCMI) worden opgericht, bestaande uit leden van het Comité en afgevaardigden van organisaties die representatief zijn voor verschillende sociaaleconomische sectoren, alsook van maatschappelijke organisaties die betrokken zijn bij industriële omschakeling. De voorzitter van de CCMI is lid van het bureau van het Comité, waaraan hij of zij om de tweeëneenhalf jaar verslag uitbrengt over de werkzaamheden van zijn of haar commissie. Hij of zij wordt gekozen uit de in artikel 4, lid 1, onder d, van dit reglement van orde bedoelde leden van het bureau. Voor afgevaardigden en hun plaatsvervangers die aan voorbereidende werkzaamheden deelnemen, geldt dezelfde regeling inzake vergoeding van reis- en verblijfskosten als voor leden.

Hoofdstuk VIII

DIALOOG MET DE SOCIAALECONOMISCHE ORGANISATIES IN DE EUROPESE UNIE EN IN DERDE LANDEN

Artikel 28

1.   Het Comité kan, op initiatief van het bureau, structurele betrekkingen onderhouden met de sociaaleconomische raden, aanverwante instellingen en organisaties van sociaaleconomische aard van het maatschappelijk middenveld in de Europese Unie en in derde landen.

2.   Het Comité onderneemt ook stappen om de oprichting van sociaaleconomische raden of soortgelijke instellingen in landen waar deze nog niet bestaan, te stimuleren.

Artikel 29

1.   Het Comité kan, op voorstel van zijn bureau, uit zijn midden delegaties samenstellen voor het onderhouden van contacten met de verschillende economische en sociale geledingen van het maatschappelijk middenveld van landen of samenwerkingsverbanden van landen buiten de Europese Unie.

2.   De samenwerking tussen het Comité en maatschappelijke organisaties in de kandidaat-lidstaten krijgt zijn beslag in gemengde raadgevende comités voor zover die zijn ingesteld door de Associatieraden. Waar deze niet bestaan, wordt samengewerkt in contactgroepen.

3.   De gemengde raadgevende comités en contactgroepen stellen rapporten en verklaringen op, die door het Comité naar de bevoegde instanties en belanghebbenden kunnen worden gestuurd.

Hoofdstuk IX

GROEPEN

Artikel 30

1.   De leden van het Comité zijn verdeeld over drie groepen, die respectievelijk de werkgevers, de werknemers en de andere sociaaleconomische geledingen van het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen.

2.   De drie groepen kiezen hun voorzitters en vicevoorzitters. De groepen nemen deel aan de voorbereiding, de organisatie en de coördinatie van de werkzaamheden van het Comité en diens organen, en verschaffen hen informatie. Zij beschikken elk over een secretariaat.

3.   De groepen stellen de voltallige vergadering kandidaten voor met het oog op de verkiezing van de voorzitter en vicevoorzitters zoals bedoeld in artikel 7, lid 6, overeenkomstig het door de Europese instellingen gehanteerde beginsel van gelijkheid van mannen en vrouwen.

4.   De voorzitters van de groepen zijn lid van het bureau van het Comité overeenkomstig het bepaalde in artikel 4, lid 1, onder b).

5.   De groepsvoorzitters assisteren het presidium van het Comité bij het uitstippelen van het beleid en zo nodig bij het controleren van de uitgaven.

6.   De groepsvoorzitters komen in vergadering bijeen met het presidium van het Comité, ten einde gezamenlijk de werkzaamheden van het bureau en van de voltallige vergadering voor te bereiden.

7.   De groepen doen voorstellen aan de voltallige vergadering voor de verkiezing van de voorzitters van de afdelingen, overeenkomstig artikel 7, lid 7, en de afdelingsbureaus, overeenkomstig artikel 19.

8.   De groepen doen voorstellen voor de samenstelling van de commissie Financiële en Begrotingsaangelegenheden, die door het bureau wordt ingesteld overeenkomstig artikel 11, lid 1.

9.   De groepen doen voorstellen voor de samenstelling van de waarnemingsposten en de adviescommissies, die door de voltallige vergadering worden ingesteld overeenkomstig de artikelen 24 resp. 27.

10.   De groepen doen voorstellen voor de samenstelling van de delegaties en de gemengde raadgevende comités, die worden ingesteld overeenkomstig artikel 29, lid 1 resp. lid 2.

11.   De groepen doen voorstellen voor de aanwijzing van rapporteurs en voor de samenstelling van studiegroepen en redactiegroepen welke door de afdelingen worden gevormd, overeenkomstig artikel 20, lid 3.

12.   In alle voornoemde gevallen (leden 7 tot en met 11 van dit artikel) houden de groepen rekening met de vertegenwoordiging van de lidstaten in het Comité, met de verschillende geledingen van het economische en sociale leven, met de bevoegdheden en de beginselen van goed bestuur.

13.   Het staat de leden vrij zich aan te sluiten bij een van de drie groepen, maar de leden van de groepen moeten het onderling wel eens zijn over het lidmaatschap van elk lid. Een lid kan slechts deel uitmaken van één enkele groep tegelijk.

14.   Het secretariaat-generaal verleent de niet bij een groep aangesloten leden de nodige materiële en technische bijstand voor de uitoefening van hun mandaat. Deze leden kunnen aan studiegroepen en andere interne organen deelnemen na besluit van de voorzitter in overleg met de groepen.

Hoofdstuk X

CATEGORIEËN

Artikel 31

1.   De leden van het Comité kunnen op vrijwillige basis categorieën vormen die de verschillende sociaaleconomische belangengroeperingen uit het maatschappelijk middenveld in de Europese Unie vertegenwoordigen.

2.   Een categorie kan zijn samengesteld uit leden van de drie groepen van het Comité. Een lid kan slechts deel uitmaken van één enkele categorie tegelijk.

3.   De vorming van een categorie moet worden goedgekeurd door het bureau, dat de voltallige vergadering op de hoogte stelt.

4.   In het bureaubesluit tot goedkeuring van de oprichting van een categorie worden het onderwerp, de structuur, de samenstelling, de duur en de werkwijze van de categorie vastgesteld.

Voornoemd besluit kan later door het bureau worden gewijzigd of herroepen.

Om een categorie te vormen is een minimumaantal van tien leden vereist.

TITEL II

WERKWIJZE VAN HET COMITÉ

Hoofdstuk I

RAADPLEGING VAN HET COMITÉ

Artikel 32

1.   Het Comité wordt door zijn voorzitter bijeengeroepen voor het goedkeuren van de adviezen die door het Europees Parlement, de Raad of de Commissie zijn aangevraagd.

2.   Het Comité wordt op voorstel van zijn bureau en met instemming van de meerderheid van zijn leden, door zijn voorzitter bijeengeroepen om op eigen initiatief advies uit te brengen inzake vraagstukken die betrekking hebben op de Europese Unie, haar beleid en de mogelijke ontwikkeling daarvan.

Artikel 33

1.   De hierboven in artikel 32, lid 1, bedoelde adviesaanvragen worden aan de voorzitter gericht. Deze organiseert, in overleg met het bureau, de werkzaamheden van het Comité en houdt daarbij zoveel mogelijk rekening met de in de adviesaanvraag gestelde termijn.

2.   Het bureau bepaalt welke prioriteit aan de behandeling van de adviezen wordt gegeven. Daartoe deelt het de adviezen in categorieën in.

3.   De afdelingen werken een voorstel voor de indeling van de adviezen in een van de drie hierna omschreven categorieën uit en geven daarbij ook aan hoeveel leden de studiegroep zou moeten tellen. Nadat het presidium en de groepsvoorzitters zich hierover hebben uitgesproken, wordt het voorstel voor besluit voorgelegd aan het bureau. In specifieke gevallen kunnen de groepsvoorzitters voorstellen om het aantal leden van de studiegroep te wijzigen. In dat geval bekijkt het bureau het nieuwe voorstel tijdens zijn volgende vergadering, waarna het definitief het aantal leden van de studiegroep vaststelt.

De indeling van de adviezen in categorieën geschiedt op basis van de volgende criteria:

Categorie A (adviezen over thema's die zijn aangemerkt als prioritair). Deze categorie omvat:

alle aanvragen voor verkennende adviezen (van Europees Parlement, toekomstige voorzitterschappen van de Raad en Commissie);

alle goedgekeurde voorstellen voor initiatiefadviezen;

sommige verplichte of facultatieve adviesaanvragen.

De adviezen uit deze categorie worden opgesteld door studiegroepen met een variabel aantal leden (6, 9, 12, 15, 18, 21 of 24), die daarvoor voldoende middelen ter beschikking krijgen gesteld.

Categorie B (verplichte of facultatieve adviesaanvragen met een spoedeisend karakter of over minder belangrijke onderwerpen).

De adviezen uit deze categorie worden in de regel opgesteld door een afdelingsrapporteur of een algemeen rapporteur. In uitzonderlijke gevallen kan het bureau besluiten om het advies door een uit drie leden bestaande redactiegroep te laten opstellen (categorie B+). Het bureau bepaalt dan het aantal vergaderingen en werktalen.

Categorie C (verplichte of facultatieve adviesaanvragen over puur technische onderwerpen).

In deze gevallen wordt een standaardadvies opgesteld, dat door het bureau wordt voorgelegd aan de voltallige vergadering. Bij deze procedure wordt geen rapporteur aangewezen en komt er ook geen afdeling aan te pas. Het advies gaat onmiddellijk naar de voltallige vergadering, die het goedkeurt of verwerpt. Zij moet zich eerst vóór of tegen behandeling van het advies volgens de hierboven omschreven procedure en vervolgens vóór of tegen het standaardadvies als zodanig uitspreken.

4.   Voor spoedeisende onderwerpen gelden de bepalingen van artikel 63 van dit reglement van orde.

Artikel 34

Het Comité kan op voorstel van het bureau besluiten een informatief rapport op te stellen inzake enigerlei vraagstuk dat verband houdt met het beleid van de Europese Unie en de mogelijke ontwikkeling daarvan.

Artikel 35

Het Comité kan op voorstel van een afdeling, van een van zijn groepen of van een derde van zijn leden, resoluties opstellen over actuele onderwerpen, die door de voltallige vergadering overeenkomstig artikel 61, lid 2, worden goedgekeurd. Ontwerpresoluties worden bovenaan de agenda van de zitting geplaatst.

Artikel 36

1.   Het bureau kan activiteiten die rechtstreeks of onrechtstreeks verband houden met zijn raadgevende functie beheren via algemene besluiten en daarvoor toestemming verlenen via specifieke besluiten. Hierbij zij met name gedacht aan:

de oprichting, samenstelling en het beheer door het Comité van fora, platformen of andere thematische raadplegingsstructuren, alsook de wijze van deelname door het Comité en zijn leden aan de structuren die door instellingen van de Unie zijn opgericht of waaraan deze instellingen deelnemen;

het verrichten of het bestellen van studies en de publicatie ervan;

de organisatie van werkbezoeken en evenementen buiten Brussel;

de beoordeling van beleidsmaatregelen, na besluit van het bureau of op verzoek van de instellingen van de Unie, met name in de vorm van adviezen of informatieve rapporten zoals bedoeld in het onderhavige reglement. “Evaluatie van beleid” wordt begrepen als een beoordeling achteraf van reeds ten uitvoer gelegd beleid of wetgeving. Daarbij wordt uiting gegeven aan opmerkingen en vragen van organisaties die in het Comité vertegenwoordigd zijn.

2.   Door middel van eigen evaluaties achteraf (informatieve rapporten) brengt het EESC de standpunten van de maatschappelijke organisaties over de impact van het EU-beleid naar voren. De evaluatie achteraf moet kwalitatief en doelgericht zijn. Bij deze evaluatie moet rekening worden gehouden met de sociale, economische en milieugevolgen.

3.   De deelname van de leden aan externe organen, waarvoor het bureau toestemming moet geven, wordt regelmatig gecontroleerd en geëvalueerd. De leden moeten op evenwichtige wijze en bij toerbeurt vertegenwoordigd zijn in de externe organen.

Hoofdstuk II

ORGANISATIE VAN DE WERKZAAMHEDEN

A.   WERKZAAMHEDEN VAN DE AFDELINGEN

Artikel 37

1.   Voor het opstellen van een advies of een informatief rapport wijst het bureau van het Comité, overeenkomstig artikel 9, lid 4, de afdeling aan welke bevoegd is de desbetreffende werkzaamheden voor te bereiden. Indien het onderwerp ondubbelzinnig onder de bevoegdheid van één afdeling valt, geschiedt dit aanwijzen door de voorzitter, die het bureau daarvan op de hoogte stelt.

2.   Indien een afdeling die is aangewezen om een advies voor te bereiden, de mening wil vernemen van de adviescommissie Industriële Reconversie (CCMI) of wanneer de CCMI zich wenst uit te spreken over het onderwerp van een advies dat aan een afdeling is toegewezen, kan het bureau van het Comité de CCMI toestemming geven voor de opstelling van een aanvullend advies over een of meerdere facetten van het vraagstuk. Het bureau kan dit besluit ook op eigen initiatief nemen. Het bureau zal de werkzaamheden van het Comité zo organiseren dat de CCMI tijdig haar advies kan voorbereiden, zodat het door de afdeling in aanmerking kan worden genomen.

De afdeling blijft als enige bevoegd om het advies aan de voltallige vergadering voor te leggen. Zij dient het door de CCMI uitgebrachte aanvullende advies echter als bijlage bij haar eigen advies te voegen.

3.   De voorzitter stelt de voorzitter van de aangewezen afdeling in kennis van dit besluit, alsmede van de termijn waarbinnen de afdeling haar werkzaamheden moet hebben afgerond.

4.   De voorzitter stelt de leden van het Comité op de hoogte van de toewijzing van de adviesaanvraag en van de datum waarop het onderwerp op de agenda van de zitting zal worden geplaatst.

Artikel 38

De voorzitter kan, met instemming van het bureau, een afdeling toestaan een gezamenlijke vergadering te houden met een commissie van het Europees Parlement of met een commissie van het Comité van de Regio's.

Artikel 39

De overeenkomstig de bepalingen van dit reglement van orde aangewezen afdelingen worden door hun voorzitter bijeengeroepen.

Artikel 40

1.   De vergaderingen van de afdelingen worden voorbereid door hun voorzitters in overleg met hun bureau.

2.   De vergaderingen van de afdelingen worden geleid door hun voorzitters of, in geval van afwezigheid, door een van hun vicevoorzitters.

Artikel 41

1.   De afdelingen zijn bevoegd besluiten te nemen indien meer dan de helft van de leden aanwezig is of vertegenwoordigd wordt door een ander lid.

2.   Indien het quorum niet is bereikt, sluit de voorzitter de vergadering en roept hij op een door hem te bepalen tijdstip en wijze, doch op dezelfde dag, een nieuwe vergadering bijeen, die geldig kan besluiten ongeacht het aantal aanwezige of vertegenwoordigde leden.

Artikel 42

Uitgaande van het door de rapporteur, en eventueel de corapporteur, voorgelegde ontwerpadvies, keurt de afdeling een advies goed.

Artikel 43

1.   Het advies van de afdeling bevat slechts de teksten die zij overeenkomstig de in artikel 61 van dit reglement van orde vastgelegde procedure heeft goedgekeurd.

2.   Verworpen wijzigingsvoorstellen worden met vermelding van de stemuitslagen als bijlage opgenomen indien ten minste een kwart van de stemmen vóór deze wijzigingsvoorstellen is uitgebracht.

Artikel 44

Het advies van de afdeling wordt, met de overeenkomstig artikel 43 als bijlage bijgevoegde teksten, door de afdelingsvoorzitter doorgegeven aan de voorzitter van het Comité en vervolgens binnen een zo kort mogelijke termijn door het bureau van het Comité aan de leden van het Comité voorgelegd. Deze documenten worden de leden van het Comité tijdig ter beschikking gesteld.

Artikel 45

Van de beraadslagingen van iedere vergadering van een afdeling worden bondige notulen opgemaakt. Deze worden ter goedkeuring aan de afdeling voorgelegd.

Artikel 46

De voorzitter van het Comité kan, met instemming van het bureau of, zo nodig, van de voltallige vergadering, een afdeling verzoeken een onderwerp opnieuw in behandeling te nemen indien het hem voorkomt dat de voorschriften van dit reglement van orde inzake het opstellen van adviezen niet in acht zijn genomen, of indien hij nadere bestudering nodig acht.

Artikel 47

1.   De voorbereidende werkzaamheden van de afdelingen worden in beginsel verricht door een studiegroep, onverminderd het bepaalde in artikel 20, lid 2.

2.   De rapporteur bestudeert, bijgestaan door zijn deskundige en eventueel door een of meer corapporteurs, het desbetreffende vraagstuk, houdt rekening met alle standpunten en stelt op basis daarvan het ontwerpadvies op, dat wordt doorgegeven aan de voorzitter van de afdeling.

3.   Studiegroepen stemmen niet.

B.   WERKZAAMHEDEN VAN DE VOLTALLIGE VERGADERING

Artikel 48

De voltallige vergadering wordt gevormd door alle leden van het Comité en komt bijeen tijdens de zittingen.

Artikel 49

1.   De zittingen worden door de voorzitter voorbereid in overleg met het bureau. Het bureau komt vóór elke zitting, en eventueel tijdens de zitting, in vergadering bijeen om de werkzaamheden te organiseren.

2.   Het bureau kan voor elk advies de duur van de algemene discussie tijdens de zitting vaststellen.

Artikel 50

1.   De door het bureau op voorstel van het presidium en in samenwerking met de groepsvoorzitters opgestelde ontwerpagenda wordt uiterlijk twee weken vóór de opening van de zitting door de voorzitter aan de leden van het Comité, alsmede aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie toegezonden.

2.   De ontwerpagenda wordt bij de opening van de zitting ter goedkeuring aan de voltallige vergadering voorgelegd. Is de agenda eenmaal vastgesteld, dan moeten de punten worden behandeld tijdens de vergadering waarvoor zij zijn geagendeerd. De voor de beraadslagingen benodigde stukken worden overeenkomstig artikel 44 ter beschikking gesteld aan de leden.

Artikel 51

1.   Het Comité kan rechtsgeldig besluiten nemen als meer dan de helft van de leden aanwezig of vertegenwoordigd is.

2.   Is het quorum niet bereikt, dan sluit de voorzitter de vergadering en belegt hij op een tijdstip te zijner beoordeling, doch tijdens dezelfde zitting, een nieuwe vergadering, tijdens dewelke ongeacht het aantal aanwezigen rechtsgeldig kan worden beraadslaagd.

Artikel 52

Tijdens de goedkeuring van de agenda kondigt de voorzitter eventueel aan dat een actueel vraagstuk zal worden besproken.

Artikel 53

Het Comité kan de ontwerpagenda wijzigen om de overeenkomstig artikel 35 ingediende ontwerpresoluties te kunnen behandelen.

Artikel 54

1.   De voorzitter opent de vergadering, leidt de beraadslagingen en ziet toe op de naleving van het reglement van orde. Hij of zij wordt bijgestaan door de vicevoorzitters.

2.   Bij afwezigheid wordt de voorzitter vervangen door de vicevoorzitters. Als ook de vicevoorzitters afwezig zijn, dan wordt het voorzitterschap door het oudste lid van het bureau waargenomen.

3.   Het Comité beraadslaagt op basis van de werkzaamheden van de afdeling die bevoegd is aan de voltallige vergadering verslag over het onderwerp uit te brengen.

4.   Wanneer een tekst in een afdeling met minder dan vijf stemmen tegen is goedgekeurd, kan het bureau voorstellen dat deze tekst op de agenda van de zitting wordt geplaatst bij de adviezen die volgens de procedure zonder discussie worden behandeld.

Deze procedure wordt niet toegepast:

als minimaal 25 leden hiertegen bezwaar maken;

als wijzigingsvoorstellen zijn ingediend voor behandeling tijdens de zitting, of

als de betreffende afdeling besluit dat tijdens de zitting over de tekst moet worden gediscussieerd.

5.   Indien een tekst tijdens een zitting geen meerderheid van stemmen behaalt, kan de voorzitter van het Comité met instemming van de voltallige vergadering die tekst voor herbestudering naar de bevoegde afdeling terugverwijzen, dan wel een algemeen rapporteur aanwijzen die tijdens dezelfde of een volgende zitting een nieuwe ontwerptekst voorlegt.

Artikel 55

1.   Wijzigingsvoorstellen moeten, voorzien van de handtekening van de opstellers, vóór de opening van de zitting schriftelijk bij het secretariaat worden ingediend.

2.   Om een goed verloop van de werkzaamheden van de voltallige vergadering mogelijk te maken, stelt het bureau nadere voorschriften voor de indiening van wijzigingsvoorstellen vast.

3.   Het Comité laat echter ook vóór de opening van een vergadering ingediende wijzigingsvoorstellen toe indien deze de handtekening van ten minste vijfentwintig leden dragen.

4.   Wijzigingsvoorstellen dienen te vermelden op welk gedeelte van de tekst zij betrekking hebben, en moeten zijn voorzien van een korte motivering. Wijzigingsvoorstellen die qua vorm en inhoud overeenkomen, worden samen behandeld.

5.   In het algemeen hoort de voltallige vergadering per wijzigingsvoorstel alleen de indiener ervan, één spreker tegen en de rapporteur aan.

6.   De rapporteur kan tijdens de behandeling van een wijzigingsvoorstel, met instemming van de indiener van dat voorstel, mondeling een compromis voorstellen. De voltallige vergadering stemt dan alleen over het compromisvoorstel.

7.   Indien nodig kan de voorzitter van het Comité, in overleg met de voorzitter en de rapporteur van de bevoegde afdeling, de voltallige vergadering voorstellen de wijzigingsvoorstellen in een zodanige volgorde te behandelen dat voor een coherente eindtekst kan worden gezorgd.

Artikel 56

1.   Wijzigingsvoorstellen die een standpunt verwoorden dat over het geheel genomen afwijkt van het door een afdeling of een adviescommissie gepresenteerd advies, worden beschouwd als tegenadvies. Een tegenadvies moet kort en bondig zijn en moet op zichzelf staan: het moet conclusies en een toelichting bevatten.

2.   De groepen kunnen het bureau vragen een of meer wijzigingsvoorstellen als tegenadvies te beschouwen.

3.   Het bureau spreekt zich hierover uit na het horen van de voorzitter van de betrokken afdeling of adviescommissie.

4.   Als het bureau een of meerdere wijzigingsvoorstellen als een tegenadvies beschouwt, kan het besluiten het advies, samen met het tegenadvies, terug te verwijzen naar de betrokken afdeling of adviescommissie voor herbestudering, mits de termijn voor het goedkeuren van het advies zulks toestaat.

5.   Als een wijzigingsvoorstel niet tijdig is ingediend om het bureau in staat te stellen te besluiten dit als een tegenadvies te beschouwen, dan kan de voltallige vergadering, op voorstel van het presidium in uitgebreide samenstelling en na overleg met de voorzitter van het betrokken orgaan, dit besluit nemen of besluiten om het voorstel eventueel terug te verwijzen naar het betrokken orgaan.

6.   Indien in de in lid 5 genoemde situatie het voorstel niet wordt terugverwezen naar het betrokken orgaan of indien de voorgestelde tekst niet wordt beschouwd als een tegenadvies, stemt de voltallige vergadering over de ingediende wijzigingsvoorstellen, op dezelfde wijze als voor de wijzigingsvoorstellen van de groepen.

7.   Indien het tegenadvies tijdens de zitting een meerderheid van de stemmen krijgt, wordt het goedgekeurd.

Om te beslissen of de oorspronkelijke tekst bij het goedgekeurde advies moet worden gevoegd, vindt een nieuwe stemming plaats. De oorspronkelijke tekst wordt bij de nieuwe tekst gevoegd indien deze ten minste een kwart van de uitgebrachte stemmen behaalt.

8.   Indien het tegenadvies geen meerderheid krijgt, maar wel ten minste een kwart van de uitgebrachte stemmen, wordt het als bijlage bij het oorspronkelijke advies gevoegd.

Artikel 57

1.   Op eigen initiatief of op verzoek van een lid kan de voorzitter het Comité vragen zich uit te spreken over beperking van de spreektijd, beperking van het aantal sprekers, schorsing van de vergadering of sluiting van de beraadslagingen. Nadat de beraadslagingen gesloten zijn, kan het woord nog slechts worden verleend voor eventuele stemverklaringen. Die kunnen worden afgelegd na de stemming en binnen de tijd die de voorzitter hiertoe ter beschikking stelt.

2.   Een lid kan te allen tijde het woord vragen en bij voorrang krijgen om een motie van orde in te dienen.

Artikel 58

1.   Van iedere zitting worden notulen opgemaakt. Deze worden ter goedkeuring aan het Comité voorgelegd.

2.   Notulen worden in hun definitieve vorm door de voorzitter en de secretaris-generaal van het Comité ondertekend.

Artikel 59

1.   De adviezen van het Comité bevatten een vermelding van de juridische grondslag, een toelichting en het standpunt van het Comité over het gehele vraagstuk.

2.   De uitslag van de stemming over het gehele advies wordt in het procedurele deel van het advies vermeld. Wanneer een hoofdelijke stemming is gehouden, dan worden de namen van de stemmers vermeld.

3.   De tekst en de motivering van tijdens de zitting verworpen wijzigingsvoorstellen worden, met vermelding van de stemuitslag, als bijlage bij het advies gevoegd indien ten minste een kwart van de stemmen vóór deze wijzigingsvoorstellen is uitgebracht. Dit geldt ook voor tegenadviezen.

4.   Tekst uit een advies van de afdeling die als gevolg van tijdens de zitting aangenomen wijzigingsvoorstellen is verworpen, wordt, met vermelding van de uitslag van de stemming over deze wijzigingsvoorstellen, ook als bijlage bij het advies van het Comité gevoegd indien ten minste een kwart van de stemmen vóór handhaving van deze tekst is uitgebracht.

5.   Huldigt een van de krachtens artikel 30 bij het Comité gevormde groepen of een van de overeenkomstig artikel 31 gevormde categorieën van het sociaaleconomische leven een afwijkend, homogeen standpunt over een door de voltallige vergadering behandeld onderwerp, dan kan dat standpunt na een hoofdelijke stemming ter afsluiting van het beraad over dit onderwerp worden neergelegd in een korte verklaring die als bijlage bij het advies wordt gevoegd.

Artikel 60

1.   De door het Comité goedgekeurde adviezen alsmede de notulen van de zitting worden aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie toegezonden.

2.   De door het Comité goedgekeurde adviezen kunnen aan om het even welke andere betrokken instantie worden toegezonden.

TITEL III

ALGEMENE BEPALINGEN

Hoofdstuk I

WIJZE VAN STEMMEN

Artikel 61

1.   De drie geldige stemmogelijkheden zijn: “vóór”, “tegen” en “onthouding”.

2.   Tenzij in dit reglement van orde anders is bepaald, worden de teksten of de besluiten van het Comité en zijn organen bij meerderheid van stemmen goedgekeurd, waarbij alleen de vóór- en tegenstemmen als uitgebrachte stemmen worden meegeteld.

3.   De stemming is openbaar of geheim; er kan ook een of hoofdelijke stemming worden gehouden.

4.   Hoofdelijke stemming over een resolutie, een wijzigingsvoorstel, een tegenadvies, een advies in zijn geheel of eender welke andere tekst vindt plaats indien ten minste een kwart van de aanwezige of vertegenwoordigde leden hierom verzoekt.

5.   De verkiezing voor de verschillende representatieve functies vindt altijd bij geheime stemming plaats. In alle andere gevallen vindt geheime stemming plaats indien een meerderheid van de aanwezige of vertegenwoordigde leden hierom verzoekt.

6.   Ingeval de stemmen staken, geeft de stem van de voorzitter van de vergadering de doorslag.

7.   Het feit dat een wijzigingsvoorstel door de rapporteur wordt aanvaard, betekent niet dat hierover niet hoeft te worden gestemd.

Hoofdstuk II

URGENTIEPROCEDURE

Artikel 62

1.   Indien de termijn waarbinnen het Europees Parlement, de Raad of de Commissie van het Comité advies verlangt, aanleiding geeft tot spoed, kan tot toepassing van de urgentieprocedure worden besloten als de voorzitter dit nodig acht om het Comité in staat te stellen zijn advies tijdig uit te brengen.

2.   In een dergelijk geval kan de voorzitter, zonder voorafgaande raadpleging van het bureau, onmiddellijk alle voor het verloop van de werkzaamheden nodige maatregelen nemen. Hij of zij stelt de leden van het bureau hiervan wel op de hoogte.

3.   De door de voorzitter genomen maatregelen worden tijdens de daaropvolgende zitting ter bekrachtiging aan de voltallige vergadering voorgelegd.

Artikel 63

1.   Indien de termijn waarbinnen een afdeling haar advies moet opstellen, aanleiding geeft tot spoed, kan de voorzitter van de betreffende afdeling, met instemming van de drie groepsvoorzitters, bij het organiseren van de werkzaamheden van de afdeling afwijken van de bepalingen van dit reglement van orde betreffende de organisatie van de werkzaamheden van de afdelingen.

2.   De door de afdelingsvoorzitter genomen maatregelen worden tijdens de daaropvolgende afdelingsvergadering ter bekrachtiging aan de afdeling voorgelegd.

Hoofdstuk III

AFWEZIGHEID EN VERTEGENWOORDIGING

Artikel 64

1.   Een lid van het Comité dat verhinderd is een vergadering bij te wonen waarvoor hij volgens de regels is geconvoceerd, dient de betrokken voorzitter van tevoren van zijn verhindering in kennis te stellen.

2.   Indien een lid van het Comité, zonder zich te laten vertegenwoordigen en zonder geldige reden, bij meer dan drie achtereenvolgende zittingen afwezig is, kan de voorzitter na raadpleging van het bureau en na de betrokkene te hebben verzocht de redenen van zijn afwezigheid op te geven, de Raad verzoeken dit lid van zijn mandaat te ontheffen.

3.   Indien een lid van een afdeling, zonder zich te laten vertegenwoordigen en zonder een geldige reden te hebben aangevoerd, bij meer dan drie achtereenvolgende vergaderingen afwezig is, kan de voorzitter van de afdeling, na dit lid te hebben verzocht de redenen van zijn afwezigheid op te geven, hem verzoeken zich in de afdeling te doen vervangen; de afdelingsvoorzitter brengt het bureau van het Comité hiervan op de hoogte.

Artikel 65

1.   Een lid van het Comité dat verhinderd is een zitting van het Comité of een vergadering van een afdeling bij te wonen kan, na de betrokken voorzitter van zijn verhindering op de hoogte te hebben gesteld, zijn stemrecht schriftelijk aan een ander lid van het Comité respectievelijk van de afdeling overdragen.

2.   Een lid kan tijdens een zitting of tijdens een afdelingsvergadering over niet meer dan één aldus verleende volmacht beschikken.

Artikel 66

1.   Een lid dat verhinderd is een vergadering bij te wonen waarvoor hij volgens de regels is geconvoceerd, kan, na de betrokken voorzitter rechtstreeks of via het secretariaat van zijn groep schriftelijk van zijn verhindering op de hoogte te hebben gesteld, zich door een ander lid van het Comité laten vertegenwoordigen. Van deze mogelijkheid kan geen gebruik worden gemaakt in geval van vergaderingen van het bureau van het Comité of van de commissie Financiële en Begrotingsaangelegenheden.

2.   Deze vertegenwoordiging geldt slechts voor de vergadering waarvoor de opdracht tot vertegenwoordiging is gegeven.

3.   Voorts kan een lid bij de samenstelling van een studiegroep verzoeken in zijn plaats een ander lid van het Comité als lid van die studiegroep aan te wijzen. Deze vervanging geldt voor een bepaald onderwerp en voor de gehele duur van de werkzaamheden van de afdeling ter zake. Als de studiegroep haar werkzaamheden echter voortzet na afloop van een tweeëneenhalf- of vijfjarige mandaatsperiode, komt de vervanging ten einde bij het verstrijken van de mandaatsperiode waarin ze was ingesteld.

Hoofdstuk IV

OPENBAARHEID EN OPENBAARMAKING

Artikel 67

1.   Het Comité maakt zijn adviezen openbaar in het Publicatieblad van de Europese Unie volgens de door de Raad en de Commissie na raadpleging van het bureau van het Comité getroffen regeling.

2.   De samenstelling van het Comité, van zijn bureau alsmede van de afdelingen, evenals alle hierin aangebrachte wijzigingen, worden in het Publicatieblad van de Europese Unie en op de internetsite van het Comité bekendgemaakt.

Artikel 68

1.   Het Comité draagt er zorg voor dat zijn besluiten in een zo groot mogelijke openheid worden genomen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

2.   De secretaris-generaal moet de nodige maatregelen nemen om de burgers recht op toegang tot de betreffende documenten te garanderen.

3.   Elke burger van de Europese Unie kan het Comité aanschrijven in een van de officiële werktalen en in die taal antwoord verwachten, overeenkomstig artikel 24, vierde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Artikel 69

1.   De zittingen van het Comité en de vergaderingen van de afdelingen zijn openbaar.

2.   Het Comité kan besluiten bepaalde debatten die geen advieswerkzaamheden betreffen, vertrouwelijk te verklaren, op verzoek van een erbij betrokken instelling of orgaan, of op voorstel van het bureau.

3.   Andere vergaderingen zijn niet openbaar. In sommige, door de voorzitter van de vergadering gerechtvaardigd geachte gevallen, mogen andere personen hieraan deelnemen als waarnemers.

Artikel 70

1.   Leden van de Europese instellingen kunnen de vergaderingen van het Comité en van zijn organen bijwonen en daarin het woord voeren.

2.   Leden van andere organen en ambtenaren van instellingen en organen die de vereiste toestemming hebben gekregen, kunnen voor vergaderingen worden uitgenodigd en worden verzocht daarin het woord te voeren en vragen te beantwoorden, onder leiding van de voorzitter van de vergadering.

Hoofdstuk V

TITEL, VOORRECHTEN, IMMUNITEITEN, STATUUT VAN DE LEDEN EN QUAESTOREN

Artikel 71

1.   De leden van het Comité dragen de titel “Lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité”.

2.   Hoofdstuk IV, artikel 10, van het aan de Verdragen gehechte Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is van toepassing op de leden van het Europees Economisch en Sociaal Comité.

Artikel 72

1.   In het statuut van de leden worden de status, rechten en plichten van de leden vastgelegd, alsook de gezamenlijke regels betreffende de uitoefening van hun werkzaamheden en hun betrekkingen met het Comité en zijn ambtelijke diensten.

Artikel 73

1.   In de gedragscode, die dezelfde juridische waarde heeft als het reglement van orde en als bijlage bij dit reglement wordt gevoegd, worden de normen en beginselen vastgesteld die van toepassing zijn op de leden van het Comité, afgevaardigden van adviescommissies, plaatsvervangers en deskundigen.

2.   Bij de gedragscode wordt een ethische commissie opgericht. Hierin worden ook de procedure en de maatregelen vastgesteld die moeten worden toegepast in geval van schending van normen en beginselen.

3.   Niet-naleving van de normen en beginselen die in de gedragscode zijn vastgelegd kan leiden tot de toepassing van maatregelen zoals vermeld in die gedragscode.

Artikel 74

1.   De voltallige vergadering kiest, op voorstel van het bureau, telkens voor tweeëneenhalf jaar, drie leden die samen de Groep quaestoren vormen.

2   De positie van quaestor is onverenigbaar met die van lid van de volgende organen:

het bureau van het Comité;

de commissie Financiële en Begrotingsaangelegenheden (CAF);

het auditcomité;

de ethische commissie.

3.   De quaestoren worden ermee belast:

a)

toe te zien op en te ijveren voor de strikte naleving van het statuut van de leden;

b)

voorstellen uit te werken om het statuut van de leden bij te schaven en te verbeteren;

c)

de nodige stappen te nemen of te bevorderen om eventuele twijfels of geschillen bij de toepassing van het statuut van de leden weg te nemen c.q. op te lossen;

d)

als contactpersoon te fungeren tussen de leden van het Comité en het secretariaat-generaal wat de toepassing van het statuut betreft.

Hoofdstuk VI

EINDE VAN HET MANDAAT VAN DE LEDEN, INCOMPATIBILITEIT

Artikel 75

1.   Het mandaat van de leden van het Comité loopt af aan het einde van de vijfjarige mandaatsperiode die op het ogenblik van de vernieuwing van het Comité door de Raad wordt vastgesteld.

2.   Het mandaat van een lid van het Comité eindigt bij aftreden, ontheffing, overlijden, overmacht of het ontstaan van incompatibiliteit.

3.   De functie van lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité is onverenigbaar met de functie van lid van een regering of van een parlement, van een instelling van de Europese Unie, alsook van het Comité van de Regio’s en van de raad van bewind van de Europese Investeringsbank, en met de functie van ambtenaar of functionaris van de Europese Unie in actieve dienst.

4.   Een aftredend lid richt zijn ontslagbrief aan de voorzitter.

5.   Ontheffing geschiedt op de in artikel 64, lid 2, van dit reglement van orde neergelegde voorwaarden. Indien de Raad besluit tot beëindiging van het mandaat, wordt de vervangingsprocedure door de Raad zelf op gang gebracht.

6.   In geval van aftreden, overlijden, overmacht of incompatibiliteit stelt de voorzitter de Raad op de hoogte, die de vacature vaststelt en de vervangingsprocedure op gang brengt. Treedt een lid af, dan blijft hij evenwel in functie tot de datum waarop de benoeming van zijn vervanger van kracht wordt, tenzij het aftredende lid anders bepaalt.

7.   In alle in het tweede lid van dit artikel bedoelde gevallen wordt de vervanger voor de resterende tijd van de mandaatsperiode benoemd.

Artikel 76

1.   Op voorstel van het bureau en met instemming van ten minste drie vierde van zijn leden kan om ernstige en naar behoren vastgestelde redenen, een motie van wantrouwen jegens de voorzitter worden voorgelegd aan de voltallige vergadering.

In dat geval wordt deze motie als eerste punt op de agenda van de volgende zitting geplaatst.

2.   De voltallige vergadering spreekt zich over een motie van wantrouwen uit bij geheime stemming en zonder mogelijkheid tot stemoverdracht, na eerst een lid van elke groep, vervolgens de leden van het presidium die het woord willen nemen, en ten slotte ook de voorzitter, te hebben gehoord.

De motie is aangenomen indien een meerderheid van drie vierde van de aanwezige leden ze goedkeurt. In het andere geval wordt ze geacht te zijn verworpen.

3.   Indien een motie van wantrouwen wordt aangenomen, gaat de voltallige vergadering onmiddellijk over tot de vervanging van de voorzitter door een lid van zijn groep.

De vergadering wordt dan tijdelijk voorgezeten door de vicevoorzitter van het Comité uit de groep die het volgende EESC-voorzitterschap op zich zal nemen.

4.   Indien de voltallige vergadering niet onmiddellijk tot deze vervanging kan overgaan, worden de werkzaamheden opgeschort teneinde de groepen in staat te stellen een voorstel te formuleren. De vergadering wordt zo mogelijk nog dezelfde dag opnieuw bijeengeroepen door het lid dat als tijdelijke voorzitter fungeert.

5.   Het lid dat afkomstig is uit dezelfde groep en dat de voorzitter vervangt, blijft zijn functie waarnemen tot het einde van de oorspronkelijk voorziene mandaatsperiode.

Hoofdstuk VII

ADMINISTRATIE VAN HET COMITÉ

Artikel 77

1.   Het Comité wordt bijgestaan door een secretariaat, dat onder leiding staat van een secretaris-generaal; deze vervult zijn functie onder het gezag van de voorzitter, die optreedt als vertegenwoordiger van het bureau.

2.   De secretaris-generaal neemt met adviserende stem deel aan de vergaderingen van het bureau. Hij maakt van deze vergaderingen de notulen op.

3.   Hij legt ten overstaan van het bureau de plechtige belofte af zijn taak onpartijdig en naar eer en geweten te vervullen.

4.   Hij draagt zorg voor de uitvoering van de besluiten welke krachtens dit reglement van orde door de voltallige vergadering, het bureau en de voorzitter worden genomen. Hij brengt eens in de drie maanden schriftelijk verslag uit aan de voorzitter over de criteria en de bepalingen die worden toegepast voor het oplossen van administratieve of organisatorische kwesties of personeelsvraagstukken.

5.   De secretaris-generaal kan zijn bevoegdheden binnen de door de voorzitter gestelde grenzen delegeren.

6.   Op voorstel van de secretaris-generaal stelt het bureau een zodanig organisatieschema van het secretariaat vast dat voor een goed functioneren van het Comité en zijn organen zorg kan worden gedragen en de leden bij de uitoefening van hun mandaat, en met name bij de organisatie van vergaderingen en het opstellen van adviezen, kunnen worden bijgestaan.

7.   De bevoegdheden die worden overgedragen aan de secretaris-generaal krachtens de delegatie van de bevoegdheden van de voorzitter van het Comité zijn tijdelijk: zij eindigen ten laatste aan het einde van de ambtstermijn van de voorzitter.

Artikel 78

Voor de aanstelling van een nieuwe secretaris-generaal wordt de volgende procedure gevolgd:

1)

Het bureau:

neemt een besluit over het statuut van de secretaris-generaal (vaste of tijdelijke functionaris), benoemt een panel van drie leden en stelt vervolgens de kennisgeving van vacature vast;

wijst een preselectiecomité van zes leden van het Comité aan en stelt een termijn vast waarbinnen dit comité de resultaten van zijn werkzaamheden moet voorleggen aan het bureau.

2)

Het preselectiecomité is ermee belast de kandidaatstellingen te onderzoeken, sollicitatiegesprekken te organiseren en een gemotiveerd verslag op te stellen, samen met een lijst van kandidaten in voorkeurrangorde, naargelang van hun competenties en overeenkomstig de procedure en criteria die bij de kennisgeving van de vacature zijn vastgesteld; het draagt ook een kandidaat of een lijst van kandidaten voor de functie voor.

3)

Het preselectiecomité verricht zijn werkzaamheden in volledige onafhankelijkheid, onpartijdigheid en geheimhouding, op basis van criteria die het bureau bij de instelling van dit comité heeft vastgesteld.

Het wordt bijgestaan door de bevoegde diensten van het EESC-secretariaat en kan, indien nodig, een beroep doen op deskundigen van buiten het Comité.

4)

Nadat het bureau van het verslag van het preselectiecomité kennis heeft genomen, neemt het een definitief besluit op grond van een stemming die, indien nodig, meerdere stemrondes kan tellen.

De kandidaat die bij de eerste stemronde meer dan de helft van de stemmen van de bureauleden behaalt, met inbegrip van degenen die niet aanwezig zijn, wordt benoemd zonder dat een tweede stemronde is vereist.

Indien geen enkele kandidaat aan deze voorwaarde voldoet, gaat het bureau over tot een tweede stemronde over de twee kandidaten voor wie de meeste stemmen zijn uitgebracht. De kandidaat die de meeste stemmen van de aanwezige leden bij deze tweede stemronde heeft behaald, wordt benoemd.

Bij staking van stemmen, waardoor het niet mogelijk is om na de eerste stemronde slechts twee kandidaten over te houden of een secretaris-generaal na de tweede stemronde aan te wijzen, wordt zo snel mogelijk een nieuwe bureauvergadering bijeengeroepen voor de benoeming van de secretaris-generaal.

Artikel 79

1.   Alle bevoegdheden die door het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie aan het tot aanstelling bevoegde gezag (TABG) en door de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie (RAP) aan het tot het aangaan van arbeidsovereenkomsten bevoegde gezag (TAABG) zijn toegekend, worden, wat betreft de secretaris-generaal, uitgeoefend door het bureau.

2.   De door het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie aan het tot aanstelling bevoegde gezag toegekende bevoegdheden worden uitgeoefend:

voor de adjunct-secretarissen-generaal en de directeuren, door het bureau, op voorstel van de secretaris-generaal, wat de toepassing van de artikelen 29, 30, 31, 40, 41, 49, 50, 51, 78 en van artikel 90, lid 1, van het Statuut van de ambtenaren betreft; voor de andere bepalingen van het Statuut, met inbegrip van artikel 90, lid 2, worden deze bevoegdheden uitgeoefend door de voorzitter, op voorstel van de secretaris-generaal;

voor:

adjunct-directeuren,

eenheidshoofden,

door de voorzitter, op voorstel van de secretaris-generaal en na raadpleging van het presidium in uitgebreide samenstelling;

voor ambtenaren van functiegroep AD die geen managementfunctie bekleden op het niveau van eenheidshoofd of hoger, en voor ambtenaren van functiegroepen AST en AST/SC, door de secretaris-generaal.

3.   De door de RAP aan het tot het sluiten van arbeidsovereenkomsten bevoegde gezag toegekende bevoegdheden worden uitgeoefend:

voor tijdelijke functionarissen die zijn benoemd tot adjunct-secretaris-generaal of directeur, door het bureau op voorstel van de secretaris-generaal, wat betreft de toepassing van de artikelen 11, 17, 33 en 48 van de RAP; voor de andere bepalingen van de RAP worden deze bevoegdheden uitgeoefend door de voorzitter, op voorstel van de secretaris-generaal;

voor tijdelijke functionarissen die zijn benoemd tot adjunct-directeur of eenheidshoofd, door de voorzitter, op voorstel van de secretaris-generaal;

voor tijdelijke functionarissen van functiegroep AD die geen managementfunctie bekleden op het niveau van eenheidshoofd of hoger, en voor alle tijdelijke functionarissen van functiegroepen AST en AST/SC, door de secretaris-generaal;

voor bijzondere adviseurs en contractuele functionarissen, door de secretaris-generaal.

4.   De bevoegdheden die krachtens artikel 110 van het Statuut van de ambtenaren aan de instelling zijn toegekend om de algemene bepalingen ter uitvoering van het Statuut alsmede de in gemeenschappelijk overleg vastgestelde regelingen ten uitvoer te leggen, berusten bij de voorzitter. Wat de overige bepalingen van algemene aard betreft, worden de bevoegdheden uitgeoefend door de secretaris-generaal.

5.   Het bureau, de voorzitter en de secretaris-generaal kunnen de hen krachtens dit artikel toegekende bevoegdheden delegeren.

6.   In de genomen delegatiebesluiten wordt vastgelegd welke bevoegdheden precies worden gedelegeerd, met de bijbehorende beperkingen en termijnen, en of subdelegatie mogelijk is.

7.   Voor de benoeming van ambtenaren op de post van adjunct-secretaris-generaal, directeur, adjunct-directeur, hoofd van een eenheid van het directoraat Advieswerkzaamheden:

wordt de kennisgeving van vacature tegelijkertijd in alle Europese instellingen gepubliceerd;

stelt de secretaris-generaal, vóór de behandeling van de kandidaatstellingen, een beoordelingsschema op basis van de kennisgeving van vacature op;

wordt de secretaris-generaal bij de behandeling van de verschillende kandidaatstellingen met name bijgestaan door drie bureauleden;

doet de secretaris-generaal het bureau na afloop van deze procedure een voorstel tot benoeming, op basis waarvan het bureau een besluit neemt.

Artikel 80

1.   Elke groep beschikt over een secretariaat dat rechtstreeks onder haar voorzitter valt.

2.   De bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag worden uitgeoefend op voorstel van de groepsvoorzitter voor de uit hoofde van artikel 37, onder a), tweede streepje, van het Statuut van de ambtenaren bij de groep gedetacheerde ambtenaren, wat de toepassing van artikel 38 van het Statuut betreft, met inbegrip van besluiten betreffende de ontwikkeling van hun loopbaan binnen de groep.

Als een bij een groep gedetacheerde ambtenaar weer deel gaat uitmaken van het secretariaat van het Comité, wordt hij ingedeeld in de rang waarop hij als ambtenaar recht zou hebben gehad.

3.   Wat de toepassing van de artikelen 8, derde alinea, 9 en 10, derde alinea, van de RAP betreft, worden de bevoegdheden van het tot het sluiten van arbeidsovereenkomsten bevoegde gezag uitgeoefend op voorstel van de groepsvoorzitter voor de uit hoofde van artikel 2, onder c), van de RAP bij de groep gedetacheerde tijdelijke functionarissen.

Artikel 81

1.   De voorzitter beschikt over een eigen secretariaat.

2.   De personeelsleden van dit secretariaat worden in het kader van de begroting als tijdelijke functionarissen aangeworven; de aan het tot het sluiten van arbeidsovereenkomsten bevoegde gezag toegekende bevoegdheden worden door de voorzitter uitgeoefend.

Artikel 82

1.   Vóór 1 juni van elk jaar legt de secretaris-generaal het bureau de ontwerpraming van ontvangsten en uitgaven van het Comité voor het volgende begrotingsjaar voor. De commissie Financiële en Begrotingsaangelegenheden bestudeert het ontwerp voordat het door het bureau wordt behandeld, formuleert eventueel opmerkingen en stelt wijzigingen voor. Het bureau stelt de raming van ontvangsten en uitgaven van het Comité vast. Het zendt deze door binnen de termijnen en op de voorwaarden bepaald in het financieel reglement dat van toepassing is op de algemene begroting van de Unie.

2.   In het kader van de bepalingen van het financieel reglement dat van toepassing is op de algemene begroting van de Unie wordt de aan het Comité toegekende begroting door de voorzitter van het Comité of in diens opdracht uitgevoerd.

Artikel 83

1.   Er wordt een auditcomité samengesteld dat ten behoeve van de voorzitter en het bureau een raadgevende functie op auditgebied vervult. Het auditcomité oefent zijn functie volledig onafhankelijk uit, met inachtneming van het financieel reglement dat van toepassing is op de algemene begroting van de Unie en met name de bevoegdheden en taken van de intern controleur.

Het auditcomité ziet in het bijzonder toe op alle procedures voor het opstellen van verslagen en het voorzien in interne controlesystemen, alsook op alle follow-upprocessen wat naleving van wetten, reglementen, beroeps- en ethische normen en gedragscodes betreft.

2.   Het auditcomité stuurt zijn verslagen toe aan de voorzitter, die het bureau daar onmiddellijk van op de hoogte stelt.

3.   De structuur, de samenstelling, de verantwoordelijkheden en de werkwijze van het auditcomité worden vastgesteld bij besluit van het bureau.

4.   De leden van het auditcomité worden benoemd door het bureau, op voorstel van de groepen.

De hoedanigheid van lid van het auditcomité is onverenigbaar met de functie van lid van het bureau van het Comité, lid van de commissie Financiële en Budgettaire Aangelegenheden of lid van de Groep quaestoren.

5.   Het auditcomité neemt eigen interne regels aan om te garanderen dat het zijn rol en taak vervult en zijn verantwoordelijkheden, rechten en verplichtingen nakomt zoals in het onderhavige artikel is bepaald.

6.   Voor de vervanging van een lid van het auditcomité wordt dezelfde procedure gevolgd als die welke wordt beschreven in de eerste alinea van lid 4 van dit artikel.

Artikel 84

Voor het Comité bestemde correspondentie wordt aan de voorzitter of de secretaris-generaal geadresseerd.

Hoofdstuk VIII

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 85

Alle in dit reglement van orde genoemde functies kunnen zowel door vrouwen als door mannen worden vervuld. De formulering is sekseneutraal bedoeld.

Artikel 86

1.   Het Comité besluit bij absolute meerderheid van zijn leden of er aanleiding bestaat tot herziening van het reglement van orde.

2.   Voor de herziening van het reglement van orde stelt het Comité een commissie voor het reglement van orde in. Het Comité wijst een algemeen rapporteur aan die een ontwerp van nieuw reglement van orde moet opstellen.

3.   Nadat het reglement van orde met absolute meerderheid is goedgekeurd, verlengt de voltallige vergadering het mandaat van de commissie voor het reglement van orde met maximaal 60 dagen, zodat deze, indien nodig, een voorstel tot wijziging van de uitvoeringsbepalingen kan opstellen en ter goedkeuring aan het bureau kan voorleggen, dat een besluit neemt na de mening van de groepen te hebben gehoord.

4.   De datum waarop het nieuwe reglement van orde en de gewijzigde uitvoeringsbepalingen in werking zullen treden, wordt door het Comité vastgesteld op het ogenblik van de goedkeuring ervan.

Artikel 87

Dit reglement van orde treedt in werking op de datum van bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.


(1)  Dit reglement is later gewijzigd op 27 februari 2003, 31 maart 2004, 5 juli 2006, 12 maart 2008, 14 juli 2010 en 20 februari 2019.


BIJLAGE

GEDRAGSCODE VOOR DE LEDEN VAN HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ

DEEL I

NORMEN EN BEGINSELEN

Artikel 1

Algemene beginselen

1.   Deze gedragscode geldt voor de leden van het Comité. Zoals het bureau van het Europees Economisch en Sociaal Comité in oktober 2020 heeft besloten, zal de herziening van deze gedragscode resulteren in de aanpassing van alle relevante teksten, zoals het Statuut van de leden, het reglement van orde van het EESC en eventuele andere teksten.

Zij is mutatis mutandis ook van toepassing op afgevaardigden van adviescommissies, plaatsvervangers en deskundigen, met uitzondering van artikel 1, lid 2, artikel 7, lid 3, en artikel 10 van deze gedragscode, die alleen van toepassing zijn op de leden van het Comité.

2.   De leden van het Comité zijn niet gebonden door enig imperatief mandaat.

Zij oefenen hun ambt volkomen onafhankelijk uit in het algemeen belang van de Unie.

3.   De leden handelen overeenkomstig de Verdragen en het daaruit voortvloeiende recht. Hun betrekkingen met organisaties of belangengroepen moeten verenigbaar zijn met de noodzaak hun onafhankelijkheid te behouden.

4.   De leden van het Comité laten zich leiden en inspireren door de volgende algemene gedragsprincipes: integriteit, transparantie, toewijding, eerlijkheid, verantwoordelijkheid, respect voor anderen en respect voor de reputatie van het Comité.

5.   Overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Handvest van de grondrechten van de EU zien de leden bij de uitoefening van hun taken toe op de bevordering, de doeltreffende bescherming en de eerbiediging van de grondrechten en waarden zoals menselijke waardigheid, non-discriminatie, verdraagzaamheid, vrijheid, solidariteit, de rechtstaat en gendergelijkheid.

6.   Bij de uitoefening van hun taken verbinden de leden zich ertoe in een geest van wederzijds respect de best mogelijke consensus te bereiken.

7.   Bij de uitoefening van hun taken handelen de leden uitsluitend in het algemeen belang en onthouden zij zich van het verkrijgen of trachten te verkrijgen van enig direct of indirect financieel voordeel of andere beloning.

8.   Telkens wanneer een lid, opzettelijk of uit nalatigheid, zijn of haar verplichtingen niet nakomt of bij de uitoefening van zijn of haar functie als lid, of een direct of indirect financieel voordeel of een andere beloning verkrijgt of tracht te verkrijgen, wordt hij of zij onderworpen aan de maatregelen waarin deze gedragscode voorziet.

Artikel 2

Gedragsprincipes

1.   Het gedrag van de leden wordt ingegeven door wederzijds respect en berust op de waarden en beginselen zoals vastgelegd in de Verdragen en met name in het Handvest van de grondrechten.

2.   De leden verbinden zich ertoe het Comité, de waardigheid van de leden en het personeel te eerbiedigen en zijn reputatie te beschermen.

3.   De leden doen geen afbreuk aan het goede verloop van de werkzaamheden van het Comité, de handhaving van veiligheid en orde in de gebouwen van het Comité en de werking van de apparatuur van het Comité.

4.   De leden verstoren de orde in de vergaderzaal niet en onthouden zich van ongepast gedrag.

Zij onthouden zich van lasterlijke, racistische, seksistische, homofobe, xenofobe of beledigende uitlatingen of gedragingen.

5.   De toepassing van dit artikel doet anderszins geen afbreuk aan de levendigheid van de debatten noch aan de vrijheid van meningsuiting van de leden.

6.   Voormalige leden blijven, na neerlegging van hun ambt, gebonden aan ethische normen inzake integriteit en discretie. Voormalige leden mogen gedurende een periode van twee jaar na neerlegging van hun ambt niet lobbyen bij leden of personeelsleden voor hun eigen bedrijf, dat van hun werkgever of cliënt, aangaande zaken waarvoor zij belangrijke posities innemen, en mogen ook geen rapporten opstellen.

Artikel 3

Openbaarmaking van informatie

1.   Het is de leden verboden informatie waarvan zij bij de uitoefening van hun taken kennis hebben genomen, aan onbevoegden mede te delen, tenzij die informatie reeds openbaar of voor het publiek toegankelijk is gemaakt.

2.   Ook na beëindiging van hun mandaat blijven de leden hiertoe verplicht.

Artikel 4

Passend gedrag

1.   Bij de uitoefening van hun taken handelen de leden overeenkomstig de in deze gedragscode vastgestelde regels en verplichtingen, met waardigheid en respect en zonder vooroordelen of discriminatie.

2.   De leden moeten zich op professionele wijze gedragen en onthouden zich, in hun contacten met andere leden en personeelsleden, van neerbuigende, kwetsende, beledigende of discriminerende taal en andere onethische, vernederende of onrechtmatige handelingen.

3.   De leden mogen andere leden of personeelsleden niet aanzetten of aansporen tot het schenden, omzeilen of negeren van de geldende wetgeving, de interne regels van het Comité of deze gedragscode, noch dergelijk gedrag tolereren van onder hun verantwoordelijkheid vallende personeelsleden.

4.   Leden zullen er met passende discretie naar streven dat onenigheid of een conflict met een ander lid of een onder hun verantwoordelijkheid vallend personeelslid snel, eerlijk en doeltreffend wordt aangepakt, zodat het Comité op doeltreffende wijze kan functioneren.

Artikel 5

Voorkoming van intimidatie

1.   De leden onthouden zich van iedere vorm van psychisch geweld of seksuele intimidatie (1).

2.   Indien nodig volgen de leden de procedures voor het beheersen van conflictsituaties of gevallen van (psychische, fysieke of seksuele) intimidatie onmiddellijk en volledig, onder meer door snel te reageren op beschuldigingen van intimidatie.

3.   De leden worden aangemoedigd deel te nemen aan een voor hen georganiseerde gespecialiseerde opleiding over het voorkomen van conflicten en intimidatie op het werk en over het voorkomen van wangedrag of gedrag dat in strijd zou zijn met de Europese waarden.

Artikel 6

Integriteit en financiële transparantie

1.   De leden ontvangen door de Raad vastgestelde vergoedingen, maar geen bezoldiging van het Comité.

2.   Dienstreizen of activiteiten van leden die door een derde worden vergoed, kunnen niet nogmaals door het Comité worden vergoed.

Indien een dienstreis of activiteit na vergoeding door het Comité geheel of gedeeltelijk door een derde wordt vergoed, stelt het lid het secretariaat-generaal daarvan onverwijld in kennis en betaalt het de vergoeding terug aan het Comité, ten belope van het volledige bedrag dat hij of zij van de derde heeft ontvangen.

3.   Bij de uitoefening van hun taken onthouden de leden zich van het aanvaarden van geschenken of voordelen met een waarde van meer dan 150 EUR.

Wanneer zij in overeenstemming met diplomatieke gebruiken of de hoffelijkheid geschenken ontvangen die meer waard zijn, overhandigen zij deze aan het secretariaat-generaal wanneer zij de volgende vergadering van het Comité bijwonen.

De voorzitter besluit of dergelijke geschenken, alsmede geschenken van dezelfde waarde die direct aan hem of haar zijn gegeven, eigendom van het Comité worden of aan een geschikte liefdadigheidsorganisatie worden gedoneerd.

Het secretariaat-generaal houdt een register bij van geschenken met een waarde van meer dan 150 EUR, dat op verzoek openbaar wordt gemaakt.

4.   De leden leven alle financiële regels van het Comité na die op hen van toepassing zijn.

Artikel 7

Verklaring inzake financiële belangen

1.   Overeenkomstig het transparantiebeginsel leggen de leden bij hun aantreden een verklaring inzake hun financiële belangen voor aan de voorzitter.

De verklaringen worden elk jaar op 1 januari opnieuw ingediend; wanneer de op te geven informatie tijdens de ambtstermijn van een lid wijzigt, wordt zo spoedig mogelijk, en uiterlijk twee maanden na de betrokken wijziging, een nieuwe verklaring ingediend.

2.   De verklaring van financiële belangen moet de in artikel 5 bis van het Statuut van de leden vermelde informatie bevatten.

3.   De leden van het Comité zijn niet verkiesbaar voor functies in het Comité of diens organen, kunnen niet tot rapporteur worden benoemd, noch deelnemen aan dienstreizen of activiteiten indien zij hun opgave van financiële belangen niet hebben ingediend of bijgewerkt.

4.   Afgevaardigden van adviescommissies, plaatsvervangers en deskundigen hebben geen recht op vergoedingen van het Comité zolang zij hun opgave van financiële belangen niet hebben ingediend of bijgewerkt.

5.   Indien de voorzitter informatie ontvangt die hem of haar doet vermoeden dat de opgave van de financiële belangen van een lid wezenlijk onjuist of achterhaald is of redelijkerwijs zou kunnen leiden tot onverenigbaarheid met de in deze gedragscode neergelegde verplichtingen van de leden, kan hij of zij de ethische commissie raadplegen.

In voorkomend geval verzoekt de voorzitter het lid zijn of haar verklaring binnen tien werkdagen te corrigeren.

6.   Het bureau hoort, na schriftelijk advies van de ethische commissie te hebben ontvangen, het betrokken lid, eventueel bijgestaan door een andere persoon, op zijn vroegst na 14 dagen en kan een besluit nemen tot toepassing van lid 3 of lid 4, naargelang het geval, op leden die geen gehoor geven aan het verzoek tot correctie van de voorzitter.

Het bureau hoort het betrokken lid mondeling of schriftelijk voordat het besluit wordt genomen, dat met redenen moet worden omkleed.

Artikel 8

Belangenconflicten

1.   De leden van het Comité moeten elke situatie vermijden die aanleiding zou kunnen geven tot een belangenconflict of een situatie die redelijkerwijs als zodanig kan worden opgevat.

2.   Een belangenconflict doet zich voor wanneer een lid een persoonlijk belang heeft dat in strijd kan zijn met de belangen van de Unie of de uitoefening van zijn of haar taken als lid ten onrechte zou kunnen beïnvloeden.

Van een belangenconflict is geen sprake wanneer een lid voordeel geniet door het enkele feit dat hij of zij tot de bevolking als geheel of tot een grote categorie van mensen behoort.

3.   Voor de toepassing van lid 2 doet een belangenconflict zich voor wanneer een persoonlijk belang van het lid van invloed kan zijn op de onafhankelijke uitoefening van zijn of haar taken. Onder persoonlijke belangen vallen onder meer mogelijke voordelen voor de leden zelf, hun echtgenoten, partners of naaste familieleden.

4.   In geval van twijfel kan het lid overeenkomstig artikel 9, lid 2, onder a), vertrouwelijk advies inwinnen bij de ethische commissie.

5.   Elk lid dat vaststelt dat hij of zij een belangenconflict heeft of zich in een situatie bevindt die objectief als zodanig kan worden opgevat, neemt onmiddellijk de nodige maatregelen om dit probleem aan te pakken, overeenkomstig de beginselen en bepalingen van deze gedragscode.

Indien het lid niet in staat is het belangenconflict of de situatie die als een belangenconflict kan worden beschouwd, op te lossen, staakt hij of zij alle werkzaamheden ter zake en meldt hij of zij dit schriftelijk aan de voorzitter.

6.   De voorzitter besluit, na raadpleging van de ethische commissie, of het lid alle werkzaamheden ter zake definitief dient te staken.

7.   Leden die niet voldoen aan hun verplichtingen om een belangenconflict of een situatie die objectief gezien als een belangenconflict kan worden beschouwd, openbaar te maken of te melden, die het conflict niet aanpakken of, omdat zij niet in staat zijn het op te lossen, niet alle werkzaamheden ter zake staken, kunnen aan de maatregelen van deze gedragscode worden onderworpen.

DEEL II

ETHISCHE COMMISSIE

Artikel 9

Ethische commissie

1.   Er wordt een ethische commissie ingesteld.

2.   De ethische commissie heeft de volgende taken:

a)

de leden kunnen de ethische commissie raadplegen over alle aangelegenheden die verband houden met de gedragscode; de ethische commissie kan op haar beurt advies inwinnen bij de juridische dienst van het Comité. Op verzoek van een lid geeft de ethische commissie in vertrouwen en binnen 30 kalenderdagen richtsnoeren omtrent de uitlegging en toepassing van de bepalingen in deze gedragscode;

b)

na een overeenkomstig artikel 11, lid 1, ingediende klacht beoordeelt de ethische commissie ook vermoedelijke gevallen van overtreding van in deze gedragscode vastgestelde ethische normen en dient zij de voorzitter van advies voor wat betreft de eventueel te nemen maatregelen;

c)

de ethische commissie adviseert desgevraagd de voorzitter en het bureau over de interpretatie en toepassing van de bepalingen van deze gedragscode.

3.   De ethische commissie kan, na overleg met de voorzitter, tenzij er sprake is van een belangenconflict, advies inwinnen van deskundigen.

4.   De ethische commissie publiceert jaarlijks een naar behoren geanonimiseerd verslag van haar werkzaamheden.

5.   De ethische commissie stelt haar eigen reglement van orde voor, dat door het bureau moet worden goedgekeurd.

Artikel 10

Leden van de ethische commissie

1.   De voltallige vergadering kiest, op voorstel van het bureau, telkens voor tweeënhalf jaar, zes leden, twee (van verschillend geslacht) uit elk van de drie groepen, als volwaardige leden van de ethische commissie.

2.   Op voorstel van het bureau benoemt de voltallige vergadering voor dezelfde periode ook zes leden van het Comité, twee (van verschillend geslacht) uit elk van de drie groepen, als reserveleden van de ethische commissie. De reserveleden vervangen een volwaardig lid bij de werkzaamheden van de ethische commissie indien een volwaardig lid niet kan deelnemen of indien hij of zij betrokken is bij een belangenconflict.

3.   Het mandaat van de volwaardige en reserveleden van de ethische commissie kan worden verlengd.

4.   De positie van lid van de ethische commissie is onverenigbaar met die van lid van de volgende organen:

het bureau van het Comité,

het auditcomité,

de Groep quaestoren.

5.   Elke groep fungeert bij toerbeurt als voorzitter van de ethische commissie voor een periode van tweeënhalf jaar.

Bij staking van stemmen brengt de voorzitter de beslissende stem uit.

6.   Elk lid van de ethische commissie dient zich te onthouden van deelname aan een procedure indien hij of zij constateert dat hij of zij een belangenconflict heeft of zich in een situatie bevindt die objectief gezien door een derde partij als een belangenconflict kan worden beschouwd.

Indien een lid van de ethische commissie in een procedure door een ander lid van de ethische commissie ter discussie wordt gesteld, kan zijn of haar deelname aan de procedure worden geweigerd met een meerderheid van stemmen van de ethische commissie.

Het ter discussie gestelde lid is niet aanwezig bij de stemming.

7.   In geval van vermoedelijke overtreding van ethische normen door een volwaardig of reservelid van de ethische commissie, onthoudt het betrokken lid zich van deelname aan de procedure betreffende de vermoedelijke overtreding en wordt hij of zij onmiddellijk vervangen door een reservelid.

Indien de voorzitter aan het einde van de procedure tot de conclusie komt dat het betrokken lid ethische normen heeft overtreden en de opgelegde sanctie geen schriftelijke waarschuwing is, houdt het lid op volwaardig of reservelid van de ethische commissie te zijn.

In dat geval benoemt de voorzitter een vervangend lid voor de resterende duur van het tweeënhalfjarige mandaat. De benoeming wordt tijdens de volgende zitting door de voltallige vergadering bevestigd.

8.   De leden van de ethische commissie hebben een geheimhoudingsplicht.

9.   De leden van de ethische commissie krijgen bij het begin van hun mandaat een passende en verplichte opleiding.

DEEL III

PROCEDURE IN GEVAL VAN MOGELIJKE OVERTREDING VAN ETHISCHE NORMEN

Artikel 11

Inleiding van de procedure

1.   Iedere persoon, lid of werknemer, kan bij de ethische commissie een klacht indienen over het gedrag van een lid.

De beweringen worden met voldoende voorlopig bewijsmateriaal gestaafd om de opening van een onderzoek te rechtvaardigen.

2.   De ethische commissie stelt de voorzitter van het Comité in kennis van de ontvangst van de klacht, behalve wanneer de voorzitter zelf het voorwerp van de klacht is.

3.   De voorzitter doet het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) onverwijld alle informatie of bewijsstukken met betrekking tot de leden toekomen die hem of haar ter kennis komen en die op grond van de met het Bureau ondertekende administratieve regelingen aan OLAF moeten worden doorgegeven.

4.   Als zodanig erkende klokkenluiders hebben het recht op vertrouwelijkheid, bescherming, een verbod op represailles en ondersteunende maatregelen zoals bepaald in het EU-recht, met inbegrip van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie (2), het nationale recht en de interne regels van het EESC, naargelang het geval.

Artikel 12

Onderzoek

1.   Onverminderd artikel 17 opent de ethische commissie, wanneer zij van oordeel is dat er redenen zijn om aan te nemen dat een lid de in deze code vastgestelde ethische normen heeft overtreden, een onderzoek. De ethische commissie stelt de voorzitter en het betrokken lid onverwijld in kennis van het feit dat een onderzoek is geopend, mits dit niet schadelijk is voor het onderzoek of potentieel bewijsmateriaal.

2.   De ethische commissie onderzoekt de omstandigheden rond de vermoedelijke overtreding en zal het betrokken lid mondeling of schriftelijk horen.

Het betrokken lid mag zich laten bijstaan door een persoon van zijn of haar keuze.

3.   De ethische commissie heeft onderzoeksbevoegdheden en roept alle getuigen (leden, personeelsleden of derden) op die het nodig of nuttig acht om in het kader van het onderzoek te worden gehoord.

De ethische commissie ontvangt alle bestaande bewijzen, met inbegrip van correspondentie, en ontvangt alle informatie die het noodzakelijk of nuttig acht.

4.   De leden en voormalige leden werken onverwijld en volledig samen met de ethische commissie door alle benodigde relevante aanvullende informatie te verstrekken.

De leden mogen niet lobbyen bij de ethische commissie, de voorzitter of het bureau met het doel de behandeling van de zaak te beïnvloeden.

5.   Op basis van haar conclusies brengt de ethische commissie aan de voorzitter een met redenen omkleed verslag uit met aanbevelingen voor een eventueel besluit dat in voorkomend geval sancties kan omvatten. Het verslag wordt tegelijkertijd aan het lid in kwestie toegezonden.

Artikel 13

Met redenen omkleed besluit

1.   De voorzitter neemt een met redenen omkleed besluit op basis van het verslag van de ethische commissie, na het betrokken lid in kennis te hebben gesteld van al het bewijsmateriaal in het dossier en de aanbevelingen van de ethische commissie, en na het betrokken lid mondeling of schriftelijk te hebben gehoord, in aanwezigheid van de juridisch adviseur van het lid indien het lid daarom verzoekt.

2.   In het met redenen omklede besluit kan de voorzitter:

a)

besluiten dat tegen het lid geen bezwaar wordt gemaakt, of

b)

indien hij of zij tot de conclusie komt dat het betrokken lid de ethische normen van deze code heeft overtreden, een besluit nemen tot oplegging van een sanctie overeenkomstig artikel 14.

3.   De voorzitter stelt het betrokken lid onverwijld in kennis van het met redenen omklede besluit.

4.   In geval van vermoedelijke overtreding van ethische normen door de voorzitter van het Comité, neemt hij of zij niet deel aan de werkzaamheden en wordt hij of zij vervangen door de vicevoorzitter die de commissie Financiële en Begrotingsaangelegenheden voorzit, die de functie van voorzitter op zich neemt voor die specifieke procedure.

Artikel 14

Sancties

1.   Bij de beoordeling van het geconstateerde gedrag moet de hoogte van de opgelegde sancties in verhouding staan tot de ernst van de begane fouten en de hiërarchische positie van het lid.

Bij het bepalen van de ernst van de begane fout en van de te treffen sanctie wordt inzonderheid rekening gehouden met:

a)

de aard van de fout en de omstandigheden waarin de fout is gemaakt;

b)

de mate waarin de fout afbreuk doet aan de fysieke en/of morele integriteit van de leden en/of het personeel, de reputatie en/of de belangen van het Comité of de Europese Unie;

c)

de mate waarin de fout gepaard gaat met opzettelijke handelingen of nalatigheid, alsmede de mate van hiërarchische verantwoordelijkheid van het lid;

d)

het niveau van de taken en verantwoordelijkheden van het lid, alsmede de hiërarchische positie van het lid ten opzichte van de slachtoffers van het wangedrag;

e)

de omvang van de schade die is toegebracht aan de fysieke of morele integriteit van het slachtoffer of de slachtoffers, en

f)

de vraag of er sprake is van recidive.

2.   Afhankelijk van de ernst van het gedrag van het lid kan de sanctie bestaan uit een of meer van de volgende maatregelen:

a)

een schriftelijke waarschuwing (die openbaar kan worden gemaakt);

b)

een berisping (die openbaar kan worden gemaakt);

c)

het tijdelijke verlies van het recht op dagvergoeding gedurende een periode van twee tot dertig vergaderdagen, afhankelijk van de ernst van de fout;

d)

onverminderd het stemrecht in de plenaire zitting, tijdelijke uitsluiting van deelname aan alle of een deel van de werkzaamheden van het EESC of zijn organen, aan dienstreizen of aan werkzaamheden gedurende een periode van twee tot dertig vergaderdagen;

e)

een verbod om het EESC te vertegenwoordigen op een nationaal, interinstitutioneel of internationaal forum, voor een periode van maximaal een jaar;

f)

in geval van een schending van de vertrouwelijkheid, een beperking van het recht van toegang tot vertrouwelijke of gerubriceerde informatie van maximaal een jaar.

3.   Voorts kan de voorzitter volgens de procedure van artikel 16 bij het bureau een voorstel indienen voor:

g)

de tijdelijke schorsing van het lid uit een of meer van de functies van dat lid in het Comité, voor een periode van maximaal een jaar;

h)

het ontslag van het lid uit een of meer van de functies van dat lid in het Comité, of

i)

een verzoek aan de Raad om het lid uit te sluiten van het Comité.

4.   De tijdsduur van de in de leden 2 en 3, onder c) tot en met f) en g), van dit artikel vastgestelde maatregelen kan worden verdubbeld in geval van herhaalde overtredingen of indien het lid weigert een van de in lid 5 genoemde aanvullende maatregelen na te leven.

5.   Naast de in de leden 2 en 3 bedoelde sancties kunnen de volgende aanvullende maatregelen worden toegepast:

i)

het lid moet maatregelen nemen om zijn of haar situatie te regulariseren;

ii)

het lid moet persoonlijk zijn of haar verontschuldigingen aanbieden (hetzij privé, aan een specifieke persoon, of in het openbaar, tijdens de zitting);

iii)

het lid moet alle schade herstellen.

Artikel 15

Interne beroepsprocedure

1.   Het betrokken lid kan binnen twee weken na kennisgeving van de door de voorzitter krachtens artikel 14, leden 2, 4 en 5, opgelegde sanctie een intern beroep bij het bureau instellen.

Het beroep heeft onmiddellijk tot gevolg dat de toepassing van de sanctie wordt opgeschort.

2.   Het bureau hoort het betrokken lid mondeling of schriftelijk voordat een besluit wordt genomen, dat met redenen moet worden omkleed.

Het bureau kan uiterlijk vier weken na de instelling van het beroep of, indien het niet in die periode bijeenkomt, tijdens zijn volgende vergadering, de opgelegde sanctie intrekken, bevestigen of wijzigen.

3.   Het betrokken lid kan een beroep tot nietigverklaring instellen bij het Hof van Justitie van de Europese Unie binnen twee maanden na de kennisgeving van het definitieve besluit of binnen twee maanden na de datum waarop het bureau zijn besluit had moeten nemen, overeenkomstig artikel 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Artikel 16

Voortijdige ambtsontheffing

1.   In overeenstemming met zijn of haar met redenen omkleed besluit kan de voorzitter een voorstel krachtens artikel 14, lid 3, indienen bij het bureau.

2.   Het bureau kan met een meerderheid van twee derde van de uitgebrachte stemmen de voltallige vergadering voorstellen de ambtstermijn op te schorten of te beëindigen van de voorzitter, een vicevoorzitter, een groepsvoorzitter, een lid van het bureau, een quaestor, een voorzitter of vicevoorzitter van een afdeling of van enige andere in het Comité verkozen ambtsdrager, wanneer het van oordeel is dat het betrokken lid zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig wangedrag.

Bij wijze van uitzondering kan het bureau de voltallige vergadering voorstellen het lid uit te sluiten van het Comité.

Het bureau hoort het betrokken lid mondeling of schriftelijk voordat het overeenkomstig dit artikel bij de voltallige vergadering een voorstel indient.

3.   De voltallige vergadering beslist over dit voorstel met een meerderheid van twee derde van de uitgebrachte stemmen die de meerderheid van de leden van het Comité vertegenwoordigt.

Voordat het besluit wordt goedgekeurd, hoort de voltallige vergadering het met redenen omkleed verslag van de voorzitter van het Comité en vervolgens het betrokken lid, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk.

Indien een besluit tot uitsluiting wordt genomen, wordt het ter kennis van de Raad gebracht, zodat deze de vervangingsprocedure kan inleiden.

4.   Het betrokken lid kan een beroep tot nietigverklaring instellen bij het Hof van Justitie van de Europese Unie binnen twee maanden na de kennisgeving van het besluit van de voltallige vergadering, overeenkomstig artikel 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

DEEL IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 17

Onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)

1.   De in het Interinstitutioneel Akkoord (3) betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) vervatte gemeenschappelijke regeling houdende maatregelen ter bevordering van een goed verloop van de onderzoeken van OLAF is van toepassing.

2.   Wanneer het Comité op de hoogte is van mogelijke gevallen van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten die de belangen van de Europese Unie schaden en OLAF nog niet in kennis is gesteld of nog geen besluit heeft genomen om al dan niet een onderzoek in te stellen, opent de ethische commissie geen onderzoek naar dezelfde feiten, tenzij anders is overeengekomen met OLAF.

Zij schorst elke procedure in verband met de zaak en vermijdt activiteiten die potentieel bewijsmateriaal en het onderzoek van OLAF in gevaar kunnen brengen.

Artikel 18

Toepassing van de gedragscode

De voorzitter is verantwoordelijk voor de volledige en correcte toepassing van deze gedragscode.

In het kader van de toepassing van deze gedragscode kan de voorzitter zich te allen tijde tot de ethische commissie wenden voor advies over elke aangelegenheid.


(1)  Verordening nr. 31 (E.E.G.), nr. 11 (E.G.A.), tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB 45, 14.6.1962, blz. 1385) (https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:01962R0031-20200101&qid=1608019328072&from=NL).

(2)  Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 (https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:31968R0259).

(3)  Administratieve regelingen tussen het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Europees Bureau voor fraudebestrijding van 13 januari 2016.