ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 433I |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
63e jaargang |
Inhoud |
|
I Wetgevingshandelingen |
Bladzijde |
|
|
VERORDENINGEN |
|
|
* |
||
|
* |
|
|
II Niet-wetgevingshandelingen |
|
|
|
VERORDENINGEN |
|
|
* |
||
|
|
INTERINSTITUTIONELE AKKOORDEN |
|
|
* |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
I Wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
22.12.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
LI 433/1 |
VERORDENING (EU) 2020/2092 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 16 december 2020
betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 322, lid 1, punt a),
Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 106 bis,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van de Rekenkamer (1),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Unie berust op de in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) verankerde waarden, namelijk eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren. In Artikel 2 VEU wordt eraan herinnerd dat de lidstaten deze waarden gemeen hebben in een samenleving die gekenmerkt wordt door pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid van vrouwen en mannen. |
(2) |
In zijn conclusies van 21 juli 2020 heeft de Europese Raad verklaard dat de financiële belangen van de Unie moeten worden beschermd overeenkomstig de in de verdragen verankerde algemene beginselen, met name de in artikel 2 VEU vervatte waarden. Tevens benadrukte hij het belang van de bescherming van de financiële belangen van de Unie en het belang van de eerbiediging van de rechtsstaat. |
(3) |
De rechtsstaat vereist dat alle overheidsbevoegdheden worden uitgeoefend binnen de wettelijke beperkingen die daaraan zijn gesteld, overeenkomstig de democratische waarden en de eerbiediging van de grondrechten die zijn vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) en andere toepasselijke instrumenten, en onder controle van onafhankelijke en onpartijdige gerechten. Dit vereist met name dat de beginselen van legaliteit (3) hetgeen een transparante, controleerbare, democratische en pluralistische wetgevingsprocedure impliceert, van rechtszekerheid (4), van het verbod op willekeur van de uitvoerende macht (5), van effectieve rechtsbescherming, met inbegrip van toegang tot de rechter, door onafhankelijke en onpartijdige gerechten (6) alsmede van de scheiding der machten (7) in acht moeten worden genomen (8). |
(4) |
De toetredingscriteria, die in 1993 door de Europese Raad in Kopenhagen zijn vastgesteld en in 1995 door de Europese Raad in Madrid zijn aangescherpt, zijn de essentiële voorwaarden waaraan een kandidaat-lidstaat moet voldoen om een lidstaat van de Unie te worden. Deze criteria zijn thans verankerd in artikel 49 VEU. |
(5) |
Wanneer een kandidaat-lidstaat lidstaat wordt, sluit deze zich aan bij een juridische constructie die berust op de fundamentele premisse dat elke lidstaat met alle andere lidstaten een reeks gemeenschappelijke waarden deelt waarop de Unie berust, en dat elke lidstaat erkent dat de andere lidstaten deze waarden met hem delen, zoals is bepaald in artikel 2 VEU. Deze premisse impliceert en rechtvaardigt dat de lidstaten er onderling op vertrouwen dat de andere lidstaten deze waarden erkennen en het Unierecht, dat deze waarden ten uitvoer brengt, dus in acht nemen (9). De wetgeving en praktijken van de lidstaten moeten blijven voldoen aan de gemeenschappelijke waarden waarop de Unie gegrondvest is. |
(6) |
Hoewel er onder de Uniewaarden geen rangorde bestaat, is eerbiediging van de rechtsstaat essentieel voor de bescherming van de andere fundamentele waarden waarop de Unie berust, zoals vrijheid, democratie, gelijkheid en eerbiediging van de mensenrechten. De eerbiediging van de rechtsstaat is onlosmakelijk verbonden met de eerbiediging van de democratie en van de grondrechten. Democratie en eerbiediging van de grondrechten zijn niet mogelijk zonder eerbiediging van de rechtsstaat, en omgekeerd. |
(7) |
Bij de uitvoering door de lidstaten van de Uniebegroting, met inbegrip van de middelen die worden toegewezen via het herstelinstrument van de Europese Unie dat is ingesteld bij Verordening (EU) 2020/2094 van de Raad (10) en via leningen en andere door de Uniebegroting gegarandeerde instrumenten, is — ongeacht de wijze van uitvoering — eerbiediging van de rechtsstaat een essentiële voorwaarde voor naleving van het in artikel 317 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) verankerde beginsel van goed financieel beheer. |
(8) |
Goed financieel beheer kan enkel door de lidstaten worden verzekerd indien de overheidsinstanties overeenkomstig het recht handelen, indien gevallen van fraude, waaronder belastingfraude, belastingontduiking, corruptie, belangenconflicten of andere schendingen van het recht effectief door onderzoeks- en vervolgingsinstanties worden vervolgd en indien willekeurige of onwettige beslissingen van overheidsinstanties, met inbegrip van rechtshandhavingsinstanties, onderworpen kunnen worden aan effectieve rechterlijke toetsing door onafhankelijke gerechten en het Hof van Justitie van de Europese Unie. |
(9) |
De onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechterlijke macht moet te allen tijde worden gewaarborgd, en onderzoeks- en vervolgingsinstanties moeten hun taken naar behoren kunnen uitvoeren. De rechterlijke macht en onderzoeks- en vervolgingsinstanties moeten worden voorzien van toereikende financiële en personele middelen en procedures om effectief te kunnen optreden en op een wijze die het recht op een onpartijdig gerecht, met inbegrip van de eerbiediging van de rechten van de verdediging, volledig in acht neemt. Onherroepelijke rechterlijke uitspraken moeten daadwerkelijk worden uitgevoerd. Deze voorwaarden zijn vereist als minimale waarborg tegen onwettige en willekeurige besluiten van overheidsinstanties die de financiële belangen van de Unie zouden kunnen schaden. |
(10) |
De onafhankelijkheid van de rechterlijke macht veronderstelt met name dat de betrokken rechterlijke instantie haar rechtsprekende taken zowel volgens de toepasselijke voorschriften als in de praktijk volstrekt autonoom kan uitoefenen, zonder onderworpen te zijn aan enige hiërarchische beperkingen of ondergeschikt te zijn aan een andere instantie, en zonder van waar dan ook bevelen of instructies te ontvangen, en dat de betrokken rechterlijke instantie aldus beschermd is tegen tussenkomst of druk van buitenaf die de onafhankelijke oordeelsvorming van haar leden kan belemmeren en hun beslissingen kan beïnvloeden. Voor deze waarborgen van onafhankelijkheid en onpartijdigheid zijn regels nodig, met name met betrekking tot de samenstelling van de instantie en de benoeming, de ambtstermijn en de gronden voor wraking en afzetting van haar leden, teneinde bij rechtsonderhorigen elke redelijke twijfel weg te nemen wat betreft de invloed van externe factoren op deze instantie en haar neutraliteit ten opzichte van de in het geding zijnde belangen. |
(11) |
De eerbiediging van de rechtsstaat is niet alleen van wezenlijk belang voor burgers van de Unie, maar ook voor bedrijfsinitiatieven, innovatie, investeringen, economische, sociale en territoriale cohesie, en de goede werking van de interne markt, welke het meest zullen gedijen bij een gedegen juridisch en institutioneel kader. |
(12) |
Bij artikel 19 VEU, waarin de in artikel 2 VEU vastgestelde waarde van de rechtsstaat concrete invulling krijgt, worden de lidstaten verplicht om te voorzien in effectieve rechtsbescherming op de onder het Unierecht vallende gebieden, waaronder de gebieden die verband houden de uitvoering van de Uniebegroting. Het loutere feit dat wordt voorzien in effectieve rechterlijke toetsing om de naleving van het Unierecht te waarborgen, is het wezen van de rechtsstaat en vereist onafhankelijke gerechten (11). Het behoud van de rechterlijke onafhankelijkheid is van wezenlijk belang, zoals wordt bevestigd door artikel 47, tweede alinea, van het Handvest (12). Dit geldt in het bijzonder voor de rechterlijke toetsing van de geldigheid van maatregelen, overeenkomsten en andere instrumenten die tot openbare uitgaven of schulden leiden, onder meer in het kader van openbare aanbestedingsprocedures, die ook aan gerechten kunnen worden voorgelegd. |
(13) |
Er bestaat derhalve een duidelijk verband tussen de eerbiediging van de rechtsstaat en een doeltreffende uitvoering van de Uniebegroting overeenkomstig de beginselen van goed financieel beheer. |
(14) |
De Unie heeft een verscheidene instrumenten en processen ontwikkeld om de rechtsstaat en de toepassing ervan te bevorderen, waaronder financiële steun voor maatschappelijke organisaties, het Europees rechtsstaatmechanisme en het EU-scorebord voor justitie, en om de instellingen van de Unie effectief te laten reageren op schendingen van de rechtsstaat middels inbreukprocedures en de in artikel 7 VEU bepaalde procedure. Het in deze verordening bepaalde mechanisme vult deze instrumenten aan door de Uniebegroting te beschermen tegen schendingen van de beginselen van de rechtsstaat die gevolgen hebben voor het goed financieel beheer van de begroting of de bescherming van de financiële belangen van de Unie. |
(15) |
Schendingen van de beginselen van de rechtsstaat, met name die welke gevolgen hebben voor de behoorlijke werking van overheidsinstanties en effectieve rechterlijke toetsing, kunnen de financiële belangen van de Unie ernstig schaden. Dit geldt voor individuele schendingen van die beginselen en a fortiori voor wijdverspreide schendingen of schendingen die worden veroorzaakt door terugkerende praktijken of nalatigheden van overheidsinstanties, of door algemene maatregelen die door dergelijke instanties zijn vastgesteld. |
(16) |
Om schendingen van de beginselen van de rechtsstaat als dusdanig aan te merken, moet de Commissie een grondige kwalitatieve beoordeling verrichten. Die beoordeling moet objectief, onpartijdig en billijk zijn, en met inachtneming van relevante informatie uit beschikbare bronnen en van erkende instellingen, waaronder arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie, verslagen van de Rekenkamer, het jaarlijkse verslag over de rechtsstaat van de Commissie en het EU-scorebord voor justitie, verslagen van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (“OLAF”) en het Europees Openbaar Ministerie (EOM), naargelang het geval, en de conclusies en aanbevelingen van de betreffende internationale organisaties en netwerken, met inbegrip van de organen van de Raad van Europa zoals de Groep van Staten tegen Corruptie van de Raad van Europa (“Greco”) en de Commissie van Venetië, met name haar rechtsstaatcontrolelijst, de Europese netwerken van hoogste gerechtshoven en van raden voor justitie voor de rechtspraak. De Commissie moet indien nodig ter voorbereiding van een grondige kwalitatieve beoordeling het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten en de Commissie van Venetië zo nodig raadplegen. |
(17) |
De maatregelen van deze verordening zijn met name nodig bij gevallen waarin de Uniebegroting niet effectiever kan worden beschermd middels andere in Uniewetgeving vervatte procedures. In financiële wetgeving van de Unie en de toepasselijke sectorspecifieke en financiële regelgeving worden diverse mogelijkheden geboden om de Uniebegroting te beschermen, waaronder onderbrekingen, schorsingen of financiële correcties bij onregelmatigheden of ernstige tekortkomingen in beheers- en controlesystemen. Bepaald moet worden welke maatregelen moeten worden genomen bij schendingen van de rechtstaatbeginselen, alsook welke procedure daartoe moet worden gevolgd. Dergelijke maatregelen moeten onder meer de schorsing van betalingen en vastleggingen, de schorsing van betalingen van tranches of de vervroegde terugbetaling van leningen en een vermindering van de financiering in het kader van bestaande vastleggingen omvatten, alsook een verbod op het aangaan van nieuwe verbintenissen met ontvangers of nieuwe overeenkomsten over leningen of andere door de Uniebegroting gegarandeerde instrumenten. |
(18) |
Bij het bepalen van de te nemen maatregelen dient het evenredigheidsbeginsel van toepassing te zijn, waarbij met name rekening moet worden gehouden met de ernst van de situatie, de tijd die is verstreken sinds de betrokken gedragingen zijn begonnen, de duur en de herhaling van de gedraging, het oogmerk, de medewerking van de betrokken lidstaat bij het beëindigen van de schending van de beginselen van de rechtsstaat, alsmede met de gevolgen voor het goed financieel beheer van de Uniebegroting of de financiële belangen van de Unie. |
(19) |
Het is essentieel dat de legitieme belangen van de eindontvangers en begunstigden naar behoren worden gewaarborgd wanneer maatregelen worden genomen in het geval van schendingen van de beginselen van de rechtsstaat. Wanneer zij overweegt maatregelen te nemen, moet de Commissie rekening houden met de mogelijke gevolgen ervan voor eindontvangers en begunstigden. Aangezien betalingen in gedeeld beheer van de Commissie aan lidstaten juridisch losstaan van betalingen door nationale instanties aan begunstigden, mogen de passende maatregelen uit hoofde van deze verordening niet worden geacht afbreuk te doen aan de beschikbaarheid van financiering voor betalingen aan begunstigden volgens de betalingstermijnen die zijn bepaald in de toepasselijke sectorspecifieke en financiële regelgeving. Uit hoofde van deze verordening vastgestelde besluiten en in deze verordening bepaalde verplichtingen jegens eindontvangers of begunstigden maken deel uit van het toepasselijke Unierecht met betrekking tot de besteding van middelen in gedeeld beheer. De lidstaten waarop de maatregelen betrekking hebben moeten de Commissie regelmatig verslag doen over de naleving van hun verplichtingen jegens eindontvangers of begunstigden. De verslaglegging over de naleving van de in de toepasselijke sectorspecifieke en financiële regelgeving opgenomen betalingsverplichtingen jegens begunstigden moet de Commissie in staat stellen te verifiëren dat de besluiten uit hoofde deze verordening geen enkele directe noch indirecte gevolgen hebben voor betalingen die op grond van de toepasselijke sectorspecifieke en financiële regelgeving moeten worden gedaan. Om eindontvangers of begunstigden beter te beschermen, moet de Commissie op een website of internetportaal informatie en richtsnoeren verstrekken, alsook adequate instrumenten om de Commissie te kunnen informeren over elke schending van de wettelijke verplichting van overheidsdiensten en lidstaten om betalingen te blijven verrichten nadat maatregelen op grond van deze verordening zijn vastgesteld. De Commissie moet zorgen voor opvolging van dergelijke informatie om na te gaan of de toepasselijke voorschriften worden geëerbiedigd, met name artikel 63, artikel 68, lid 1, punt b), en artikel 98 van Verordening (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad van … houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel en migratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor grensbeheer en visa (13). Indien nodig moet de Commissie, om ervoor te zorgen dat door overheidsdiensten of lidstaten verschuldigde bedragen daadwerkelijk aan eindontvangers of begunstigden worden betaald, verrichte betalingen terugvorderen of, indien passend, een financiële correctie doorvoeren door de Uniesteun voor een programma te verminderen in overeenstemming met de toepasselijke sectorspecifieke en financiële regelgeving. |
(20) |
Teneinde de eenvormige toepassing van deze verordening te waarborgen en gezien het belang van de financiële gevolgen van op grond van deze verordening vastgestelde maatregelen, dienen aan de Raad uitvoeringsbevoegdheden te worden toegekend, die moet handelen op basis van een voorstel van de Commissie. |
(21) |
Alvorens voor te stellen een maatregel op grond van deze verordening vast te stellen, dient de Commissie de betrokken lidstaat mee te delen waarom zij van oordeel is dat er in die lidstaat wellicht sprake is van schendingen van de beginselen van de rechtsstaat. De Commissie dient het Europees Parlement en de Raad onverwijld op de hoogte te stellen van een dergelijke kennisgeving en van de inhoud ervan. De betrokken lidstaat dient de kans te krijgen opmerkingen in te dienen. De Commissie dient deze opmerkingen in aanmerking te nemen. |
(22) |
Bij het vaststellen van termijnen voor de betrokken lidstaat overeenkomstig deze verordening dient de Commissie rekening te houden met in het bijzonder de hoeveelheid verstrekte en gevraagde informatie, de complexiteit van de betrokken feiten en de beoordeling ervan, alsmede de administratieve capaciteit van de betrokken lidstaat. |
(23) |
Indien de Commissie na analyse van de opmerkingen van de betrokken lidstaat van oordeel is dat aan de voorwaarden voor de vaststelling van maatregelen is voldaan, moet zij bij de Raad een voorstel tot vaststelling van passende maatregelen indienen. De Raad moet binnen een termijn van één maand, uitzonderlijk verlengbaar met ten hoogste twee aanvullende maanden, door middel van een uitvoeringsbesluit reageren op het voorstel van de Commissie tot vaststelling van passende maatregelen. Opdat de Raad het besluit binnen deze termijnen neemt, moet de Commissie zo passend mogelijk gebruikmaken van haar rechten uit hoofde van artikel 237 VWEU en het reglement van orde van de Raad (14). |
(24) |
Na de vaststelling van maatregelen op grond van deze verordening dient de Commissie regelmatig toe te zien op de situatie in de betrokken lidstaat. De Commissie moet de situatie opnieuw beoordelen wanneer de betrokken lidstaat nieuwe corrigerende maatregelen neemt, of in ieder geval uiterlijk één jaar na de vaststelling van de maatregelen. |
(25) |
De Raad dient, op voorstel van de Commissie, maatregelen die een schorsende werking hebben op te heffen indien de situatie naar aanleiding waarvan deze maatregelen zijn opgelegd, voldoende is gecorrigeerd. |
(26) |
Bij de procedure voor de vaststelling en opheffing van de maatregelen moeten de beginselen van objectiviteit, non-discriminatie en gelijke behandeling van alle lidstaten worden geëerbiedigd, en moet een onpartijdige en op feiten gebaseerde aanpak worden gevolgd. Indien de betrokken lidstaat bij wijze van uitzondering van mening is dat sprake is van ernstige schendingen van deze beginselen, kan hij de voorzitter van de Europese Raad verzoeken de zaak voor te leggen aan de volgende bijeenkomst van de Europese Raad. In dergelijke uitzonderlijke gevallen mag geen besluit over de maatregelen worden genomen totdat de Europese Raad de zaak heeft besproken. Dit proces mag in de regel niet langer duren dan drie maanden nadat de Commissie haar voorstel bij de Raad heeft ingediend. |
(27) |
De Commissie dient het Europees Parlement op de hoogte te houden van maatregelen die op grond van deze verordening zijn voorgesteld, vastgesteld en opgeheven. |
(28) |
De Commissie dient aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit te brengen over de toepassing van deze verordening. Bij de verslaglegging aan het Europees Parlement en de Raad moet de Commissie naast de effectiviteit van de vastgestelde maatregelen ook de algemene effectiviteit van de in deze verordening bepaalde procedure en de complementariteit van dit instrument met andere instrumenten in aanmerking nemen. |
(29) |
Deze verordening mag geen afbreuk doen aan de bevoegdheid van het EOM of aan de verplichtingen van de lidstaten die niet deelnemen aan de bij Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad (15) ingestelde nauwere samenwerking, |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Onderwerp
Bij deze verordening worden de regels vastgesteld die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de Uniebegroting bij schendingen van de beginselen van de rechtsstaat in de lidstaten.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
a) |
“de rechtsstaat”: de in artikel 2 VEU verankerde waarde van de Unie. Het omvat de beginselen van legaliteit hetgeen een transparant, controleerbaar, democratisch en pluralistisch wetgevingsproces impliceert, van rechtszekerheid, van het verbod op willekeur van de uitvoerende macht, van effectieve rechtsbescherming, met inbegrip van toegang tot de rechter, door onafhankelijke en onpartijdige gerechten, ook ten aanzien van de grondrechten, van de scheiding der machten, en van non-discriminatie en gelijkheid voor de wet. De rechtsstaat wordt begrepen met inachtneming van de andere waarden en beginselen van de Unie die zijn verankerd in artikel 2 VEU; |
b) |
“overheidsdienst”: een overheidsinstantie, op eender welk bestuursniveaus, waaronder nationale, regionale en lokale overheden, alsook lidstaatorganisaties in de zin van artikel 2, punt 42, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (16) (het Financieel Reglement). |
Artikel 3
Schendingen van de beginselen van de rechtsstaat
Voor de toepassing van deze verordening kan het volgende wijzen op schendingen van de beginselen van de rechtsstaat:
a) |
het in gevaar brengen van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht; |
b) |
het niet voorkomen, corrigeren of bestraffen van willekeurige of onwettige beslissingen van overheidsinstanties, rechtshandhavingsinstanties inbegrepen, het onthouden van financiële en personele middelen waardoor de behoorlijke werking van die instanties wordt aangetast, of het niet voorkomen van belangenconflicten; |
c) |
het beperken van de beschikbaarheid en effectiviteit van rechtsmiddelen, onder meer door middel van restrictieve procedurele regels, het niet uitvoeren van rechterlijke uitspraken of het beperken van het effectief onderzoeken, vervolgen of bestraffen van rechtschendingen. |
Artikel 4
Voorwaarden voor de vaststelling van maatregelen
1. Er worden passende maatregelen genomen indien overeenkomstig artikel 6 wordt vastgesteld dat schendingen van de beginselen van de rechtsstaat in een lidstaat voldoende rechtstreeks gevolgen hebben of dreigen te hebben voor het goed financieel beheer van de Uniebegroting of de bescherming van de financiële belangen van de Unie.
2. Voor de toepassing van deze verordening hebben schendingen van de beginselen van de rechtsstaat betrekking op een of meer van de volgende zaken:
a) |
het behoorlijk functioneren van de overheidsinstanties die uitvoering geven aan de Uniebegroting, waaronder leningen en andere door de Uniebegroting gegarandeerde instrumenten, met name in het kader van openbare aanbestedings- of subsidieprocedures; |
b) |
het behoorlijk functioneren van de overheidsinstanties die de financiële controle, monitoring en audits uitvoeren, en de goede werking van effectieve en transparante systemen voor financieel beheer en verantwoording; |
c) |
het behoorlijk functioneren van onderzoeks- en vervolgingsinstanties met betrekking tot het onderzoek en de vervolging van fraude, waaronder belastingfraude, corruptie of andere schendingen van het Unierecht in verband met de uitvoering van de Uniebegroting of met de bescherming van de financiële belangen van de Unie; |
d) |
de effectieve rechterlijke toetsing door onafhankelijke gerechten van handelingen of nalatigheden door de in de punten a), b) en c) bedoelde overheidsinstanties; |
e) |
het voorkomen en bestraffen van fraude, waaronder belastingfraude, corruptie en andere schendingen van het Unierecht in verband met de uitvoering van de Uniebegroting of met de bescherming van de financiële belangen van de Unie, en het aan ontvangers opleggen van doeltreffende en afschrikkende sancties door nationale gerechten of administratieve autoriteiten; |
f) |
de terugvordering van onverschuldigd betaalde middelen; |
g) |
effectieve en tijdige samenwerking met OLAF en, mits de betrokken lidstaat eraan deelneemt, met het EOM bij hun onderzoeken of vervolgingen op grond van de toepasselijke Uniehandelingen overeenkomstig het beginsel van loyale samenwerking; |
h) |
andere situaties of gedragingen van overheidsinstanties die relevant zijn voor het goed financieel beheer van de Uniebegroting of de bescherming van de financiële belangen van de Unie. |
Artikel 5
Maatregelen ter bescherming van de Uniebegroting
1. Mits aan de in artikel 4 van deze verordening bepaalde voorwaarden is voldaan, kunnen, overeenkomstig de in artikel 6 van deze verordening bepaalde procedure, een of meer van de volgende passende maatregelen worden vastgesteld:
a) |
indien de Commissie de Uniebegroting in direct of indirect beheer uitvoert op grond van artikel 62, lid 1, punten a) en c), van het Financieel Reglement en indien de ontvanger een overheidsdienst is:
|
b) |
indien de Commissie de Uniebegroting in gedeeld beheer met de lidstaten uitvoert op grond van artikel 62, punt b), van het Financieel Reglement:
|
2. Tenzij het besluit tot vaststelling van de maatregelen anders bepaalt, doet het opleggen van passende maatregelen geen afbreuk aan de verplichtingen van de in lid 1, punt a), bedoelde overheidsdiensten of van de in lid 1, punt b), bedoelde lidstaten om uitvoering te geven aan het programma of het fonds waarop de maatregel betrekking heeft, en met name niet aan hun verplichtingen jegens eindontvangers of begunstigden, inclusief de verplichting om betalingen te doen op grond van deze verordening en de toepasselijke sectorspecifieke of financiële regelgeving. Bij de besteding van Uniemiddelen in gedeeld beheer brengen de lidstaten waarop de maatregelen op grond van deze verordening betrekking hebben, om de drie maanden na de vaststelling van die maatregelen verslag uit aan de Commissie over hun naleving van deze verplichtingen.
De Commissie verifieert of het toepasselijke recht is nageleefd en neemt zo nodig alle passende maatregelen om de Uniebegroting te beschermen, in overeenstemming met de sectorspecifieke en financiële regelgeving.
3. De genomen maatregelen zijn evenredig. Ze worden bepaald in het licht van de werkelijke of potentiële gevolgen van de schendingen van de beginselen van de rechtsstaat voor het goed financieel beheer van de Uniebegroting of de financiële belangen van de Unie. De aard, duur, ernst en omvang van de schendingen van de beginselen van de rechtsstaat worden naar behoren in aanmerking genomen. De maatregelen worden voor zover mogelijk gericht op de acties van de Unie waarop de schendingen betrekking hebben.
4. De Commissie verstrekt via een website of een internetportaal informatie en richtsnoeren ten behoeve van de eindontvangers of begunstigden over de in lid 2 bedoelde verplichtingen van de lidstaten. De Commissie stelt eindontvangers of begunstigden op dezelfde website of internetportaal ook passende instrumenten ter beschikking om de Commissie in kennis te stellen van elke schending van deze verplichtingen die volgens deze eindontvangers of begunstigden directe gevolgen voor hen heeft. Dit lid wordt zodanig toegepast dat de bescherming van personen die schendingen van het Unierecht melden, wordt gewaarborgd, in overeenstemming met de beginselen van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad (17). Informatie die overeenkomstig dit lid door eindontvangers of begunstigden wordt verstrekt, gaat vergezeld van bewijs dat de betrokken eindontvanger of begunstigde bij de relevante autoriteit van de betrokken lidstaat een formele klacht heeft ingediend.
5. Op basis van de informatie die door eindontvangers of begunstigden overeenkomstig lid 4 van dit artikel wordt verstrekt, stelt de Commissie alles in het werk om ervoor te zorgen dat alle door overheidsdiensten of lidstaten als bedoeld in lid 2 van dit artikel verschuldigde bedragen daadwerkelijk aan eindontvangers of begunstigden worden betaald, overeenkomstig met name artikel 63, artikel 68, lid 1, punt b), en artikel 98 van Verordening (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad van … houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel en migratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor grensbeheer en visa.
Artikel 6
Procedure
1. Indien de Commissie vaststelt dat zij gegronde redenen heeft om te oordelen dat aan de voorwaarden van artikel 4 is voldaan, zendt zij, tenzij zij van oordeel is dat zij de Uniebegroting door middel van andere procedures uit de Uniewetgeving effectiever kan beschermen, de betrokken lidstaat een schriftelijke kennisgeving toe met de feitelijke elementen en specifieke redenen waarop zij haar vaststelling baseert. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad onverwijld op de hoogte van een dergelijke kennisgeving en van de inhoud ervan.
2. Het Europees Parlement kan de Commissie in het licht van de op grond van lid 1 ontvangen informatie verzoeken om een gestructureerde dialoog over haar bevindingen.
3. Bij de beoordeling of aan de voorwaarden van artikel 4 is voldaan, houdt de Commissie rekening met relevante informatie uit beschikbare bronnen, waaronder besluiten, conclusies en aanbevelingen van instellingen van de Unie, andere relevante internationale organisaties en andere erkende instellingen.
4. De Commissie kan zowel voor als na het toezenden van de schriftelijke kennisgeving op grond van lid 1, verzoeken om aanvullende informatie die zij nodig heeft om de in lid 3 bedoelde beoordeling uit te voeren.
5. De betrokken lidstaat verstrekt de vereiste informatie en kan opmerkingen maken over de bevindingen in de in lid 1 bedoelde kennisgeving binnen een door de Commissie te stellen termijn van minimaal één maand en maximaal drie maanden vanaf de datum van kennisgeving van de bevindingen. In zijn opmerkingen kan de lidstaat voorstellen corrigerende maatregelen te nemen in reactie op de bevindingen in de kennisgeving van de Commissie.
6. Wanneer de Commissie besluit om al dan niet een voorstel voor een uitvoeringsbesluit inzake passende maatregelen te nemen, houdt zij rekening met de ontvangen informatie en de eventuele opmerkingen die de betrokken lidstaat heeft gemaakt, en gaat zij na of de eventueel voorgestelde corrigerende maatregelen adequaat zijn. De Commissie verricht haar beoordeling binnen een indicatieve termijn van één maand na ontvangst van enige informatie van de betrokken lidstaat of van diens opmerkingen of, indien geen informatie of opmerkingen zijn ontvangen, na het verstrijken van de overeenkomstig lid 5 gestelde termijn, en in ieder geval binnen een redelijke termijn.
7. Indien de Commissie voornemens is een voorstel overeenkomstig lid 9 in te dienen, stelt zij de lidstaat van tevoren in de gelegenheid binnen een maand zijn opmerkingen in te dienen, met name over de evenredigheid van de voorgenomen maatregelen.
8. Bij de beoordeling van de evenredigheid van de op te leggen maatregelen houdt de Commissie naar behoren rekening met de in lid 3 bedoelde informatie en richtsnoeren.
9. Indien de Commissie van mening is dat aan de voorwaarden van artikel 4 is voldaan en dat de corrigerende maatregelen die de lidstaat overeenkomstig lid 5 voorstelt, geen adequate reactie vormen op de bevindingen in de kennisgeving van de Commissie, dient zij binnen een maand na ontvangst van de opmerkingen van de lidstaat of, indien er geen opmerkingen zijn gemaakt, zonder onnodige vertraging en in ieder geval binnen een maand na de in lid 7 vastgestelde termijn, een voorstel voor een uitvoeringsbesluit inzake passende maatregelen in bij de Raad. Het voorstel bevat de specifieke gronden en feiten waarop de Commissie haar bevindingen heeft gebaseerd.
10. De Raad stelt het in lid 9 van dit artikel bedoelde uitvoeringsbesluit vast binnen een maand na de ontvangst van het voorstel van de Commissie. Indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen, kan de termijn voor de vaststelling van dit uitvoeringsbesluit met maximaal twee maanden worden verlengd. Opdat het besluit tijdig wordt vastgesteld, maakt de Commissie waar zij dat passend acht gebruik van haar rechten op grond van artikel 237 VWEU.
11. De Raad kan het voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid wijzigen en de aldus gewijzigde tekst door middel van een uitvoeringsbesluit vaststellen.
Artikel 7
Opheffing van maatregelen
1. De betrokken lidstaat kan te allen tijde nieuwe corrigerende maatregelen vaststellen en de Commissie een schriftelijke kennisgeving toezenden met bewijs dat aantoont dat niet langer aan de voorwaarden van artikel 4 is voldaan.
2. Op verzoek van de betrokken lidstaat of op eigen initiatief beoordeelt de Commissie, uiterlijk één jaar na de vaststelling van maatregelen door de Raad, de situatie in de betrokken lidstaat opnieuw, rekening houdend met door de lidstaten ingediende bewijzen en met de adequaatheid van nieuwe door de betrokken lidstaat vastgestelde corrigerende maatregelen.
Indien de Commissie van mening is dat niet langer aan de voorwaarden van artikel 4 is voldaan, dient zij bij de Raad een voorstel in voor een uitvoeringsbesluit tot opheffing van de vastgestelde maatregelen.
Indien de Commissie van oordeel is dat de situatie die tot de vaststelling van de maatregelen heeft geleid, gedeeltelijk is gecorrigeerd, dient zij bij de Raad een voorstel in voor een uitvoeringsbesluit tot aanpassing van de vastgestelde maatregelen.
Indien de Commissie van oordeel is dat de situatie die tot de vaststelling van de maatregelen heeft geleid, niet is gecorrigeerd, richt zij een met redenen omkleed besluit tot de betrokken lidstaat en stelt zij de Raad daarvan in kennis.
Indien de betrokken lidstaat de Commissie op grond van lid 1 een schriftelijke kennisgeving toezendt, dient de Commissie haar voorstel in of stelt zij haar besluit vast binnen een maand na ontvangst van die kennisgeving. Deze termijn kan in naar behoren gemotiveerde omstandigheden worden verlengd; in dat geval deelt de Commissie onverwijld de redenen voor de verlenging aan de betrokken lidstaat mee.
De procedure van artikel 6, leden 3, 4, 5, 6, 9, 10 en 11, is naargelang het geval van toepassing.
3. Indien maatregelen in verband met de opschorting van de goedkeuring van een of meer programma’s of wijzigingen van die opschorting als bedoeld in artikel 5, lid 1, punt b), onder i), of de schorsing van vastleggingen als bedoeld in artikel 5, lid 1, punt b), onder ii), worden opgeheven, worden de bedragen die overeenkomen met de opgeschorte vastleggingen, opgevoerd in de Uniebegroting onder voorbehoud van artikel 5 van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad (18). Vastleggingen die zijn opgeschort voor jaar n, kunnen na jaar n+2 niet opnieuw in de begroting worden opgevoerd.
Artikel 8
In kennis stellen van het Europees Parlement
De Commissie stelt het Europees Parlement onmiddellijk in kennis van maatregelen die krachtens de artikelen 5, 6 en 7 zijn voorgesteld, vastgesteld of opgeheven.
Artikel 9
Verslaglegging
Uiterlijk op 12 januari 2024 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van deze verordening, met name over de effectiviteit van de vastgestelde maatregelen.
Artikel 10
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 16 december 2020.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
D. M. SASSOLI
Voor de Raad
De voorzitter
M. ROTH
(1) PB C 291 van 17.8.2018, blz. 1.
(2) Standpunt van het Europees Parlement van 4 april 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 14 december 2020. Standpunt van het Europees Parlement van 16 december 2020 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(3) Arrest van het Hof van Justitie van 29 april 2004, Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen CAS Succhi di Frutta SpA, C-496/99 P, ECLI:EU:C:2004:236, punt 63.
(4) Arrest van het Hof van Justitie van 12 november 1981, Italiaanse Administratie van de Staatsfinanciën tegen Srl Meridionale Industria Salumi en anderen; Ditta Italo Orlandi & Figlio en Ditta Vincenzo Divella tegen Italiaanse Administratie van de Staatsfinanciën. Gevoegde zaken 212 tot en met 217/80, ECLI:EU:C:1981:270, punt 10.
(5) Arrest van het Hof van Justitie van 21 september 1989, Hoechst AG tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen, gevoegde zaken 46/87 en 227/88, ECLI:EU:C:1989:337, punt 19.
(6) Arrest van het Hof van Justitie van 27 februari 2018, Associação Sindical dos Juízes Portugueses tegen Tribunal de Contas, C-64/16 ECLI:EU:C:2018:117, punten 31, 40-41; arrest van het Hof van Justitie van 25 juli 2018, LM, C-216/18, PPU, ECLI:EU:C:2018:586, punten 63-67.
(7) Arrest van het Hof van Justitie van 10 november 2016, Kovalkovas, C-477/16, ECLI:EU:C:2016:861, punt 36; arrest van het Hof van Justitie van 10 november 2016, PPU Poltorak, C-452/16, ECLI:EU:C:2016:858, punt 35; en arrest van het Hof van Justitie van 22 december 2010, DEB, C-279/09, ECLI:EU:C:2010:811, punt 58.
(8) Mededeling van de Commissie “Een nieuw EU-kader voor het versterken van de rechtsstaat”, COM(2014) 0158 final, bijlage I.
(9) Advies 2/13, EU:C:2014:2454, punt 168.
(10) Verordening (EU) 2020/2094 van de Raad van 14 december 2020 tot vaststelling van een herstelinstrument van de Europese Unie ter ondersteuning van het herstel na de COVID-19-crisis (zie bladzijde 23 van dit Publicatieblad).
(11) Zaak C-64/16, punten 32-36.
(12) Zaak C-64/16, punten 40-41.
(13) Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.
(14) Besluit 2009/937/EU van de Raad van 1 december 2009 houdende vaststelling van zijn reglement van orde (PB L 325 van 11.12.2009, blz. 35).
(15) Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).
(16) Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
(17) Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (PB L 305 van 26.11.2019, blz. 17).
(18) Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (zie bladzijde 11 van dit Publicatieblad).
22.12.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
LI 433/11 |
VERORDENING (EU, Euratom) 2020/2093 VAN DE RAAD
van 17 december 2020
tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 312,
Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 106 bis,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement (1),
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Na raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité,
Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,
Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Omdat er voldoende voorspelbaarheid nodig is met het oog op de voorbereiding en uitvoering van de investeringen voor de middellange termijn, dient de looptijd van het meerjarig financieel kader (MFK) te worden vastgesteld op zeven jaar met ingang van 1 januari 2021. |
(2) |
De economische impact van de COVID-19-crisis noopt de Unie ertoe te zorgen voor een financieel langetermijnkader dat de weg vrijmaakt voor een eerlijke en inclusieve transitie naar een groene en digitale toekomst, de strategische autonomie van de Unie op langere termijn ondersteunt en haar bestand maakt tegen toekomstige schokken. |
(3) |
De jaarlijkse maxima voor vastleggingskredieten per uitgavencategorie en de jaarlijkse maxima voor betalingskredieten die bij deze verordening worden vastgesteld, moeten de toepasselijke maxima voor vastleggingskredieten en eigen middelen in acht nemen die worden vastgesteld overeenkomstig het vigerende besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie, dat is vastgesteld overeenkomstig artikel 311, derde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) (het “eigenmiddelenbesluit”). |
(4) |
Indien gebruik moet worden gemaakt van de garanties die zijn verleend binnen de algemene begroting van de Unie voor financiële bijstand aan lidstaten die is goedgekeurd overeenkomstig artikel 220, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (2) (het “financieel reglement”), dient het noodzakelijke bedrag ter beschikking te worden gesteld boven de maxima voor de vastleggings- en betalingskredieten van het MFK met inachtneming van het maximum van de eigen middelen. |
(5) |
In het MFK dient geen rekening te worden gehouden met de begrotingsonderdelen die worden gefinancierd met bestemmingsontvangsten in de zin van het financieel reglement. |
(6) |
Het MFK dient te worden vastgesteld in prijzen van 2018. De regels inzake de jaarlijkse technische aanpassing van het MFK voor het herberekenen van de maxima en de beschikbare marges dienen eveneens te worden vastgesteld. |
(7) |
Er moeten regels worden opgesteld voor andere situaties die een aanpassing van het MFK kunnen vergen. Dergelijke aanpassingen kunnen verband houden met de vertraagde vaststelling van nieuwe regels of programma’s in gedeeld beheer, met maatregelen in verband met goed economisch bestuur of met maatregelen die worden vastgesteld uit hoofde van de Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting. Ook moeten er regels worden vastgesteld voor een mechanisme voor programmaspecifieke aanpassingen. |
(8) |
Specifiek en maximale flexibiliteit moet worden gerealiseerd om de Unie in staat te stellen overeenkomstig artikel 323 van het VWEU aan haar verplichtingen te voldoen. |
(9) |
De volgende thematische speciale instrumenten zijn nodig om de Unie in staat te stellen op specifieke onvoorziene omstandigheden of gevolgen te reageren en aldus de begrotingsprocedure vlot te laten verlopen: het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, de reserve voor solidariteit en noodhulp en de reserve voor aanpassing aan de brexit. De reserve voor solidariteit en noodhulp is niet bedoeld voor het aanpakken van de gevolgen van marktgerelateerde crises die de landbouwproductie of -distributie treffen. |
(10) |
De volgende niet-thematische speciale instrumenten zijn nodig om voor nog meer flexibiliteit te zorgen: het enkelvoudig marge-instrument en het flexibiliteitsinstrument. Het enkelvoudig marge-instrument moet het mogelijk maken beschikbare marges onder de maxima voor vastleggings- en betalingskredieten over te dragen tussen begrotingsjaren en, wat de vastleggingskredieten betreft, tussen MFK-rubrieken, zonder de totale bedragen van de MFK-maxima voor vastleggings- en betalingskredieten voor de gehele periode van het MFK te overschrijden. Het flexibiliteitsinstrument moet de financiering mogelijk maken van specifieke onvoorziene uitgaven voor een bepaald jaar. |
(11) |
Er moet worden voorzien in een specifieke bepaling om vastleggingskredieten en bijbehorende betalingskredieten die de in het MFK vastgestelde maxima overschrijden, in de begroting te kunnen opvoeren indien speciale instrumenten moeten worden ingezet. |
(12) |
Herziening van het MFK moet mogelijk worden gemaakt in geval van herziening van de Verdragen met budgettaire gevolgen, van hereniging van Cyprus of van uitbreiding van de Unie, alsmede naar aanleiding van de uitvoering van de begroting. |
(13) |
Het kan wellicht ook nodig zijn deze verordening te herzien naar aanleiding van onvoorziene omstandigheden die niet kunnen worden verholpen binnen de in het MFK vastgestelde grenzen. Daarom moet in dergelijke gevallen een herziening van het MFK mogelijk worden gemaakt. |
(14) |
Verder zijn specifieke regels nodig in verband met grootschalige projecten waarvan de looptijd de periode die voor het MFK is vastgesteld, ruim overschrijdt. Er dienen maximumbedragen te worden vastgesteld voor de bijdragen uit de algemene begroting van de Unie aan deze projecten, opdat zij geen gevolgen hebben voor andere projecten die uit die begroting worden gefinancierd. |
(15) |
In de begrotingsprocedure dienen algemene regels voor interinstitutionele samenwerking te worden vastgelegd, met inachtneming van de in de Verdragen neergelegde budgettaire bevoegdheden van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (de “instellingen”) alsmede transparantievereisten. |
(16) |
De Commissie moet vóór 1 juli 2025 een voorstel voor een nieuw meerjarig financieel kader indienen, opdat de instellingen dit voorstel ruim vóór de aanvang van het volgende MFK kunnen aannemen. Overeenkomstig artikel 312, lid 4, VWEU blijven de maximumbedragen voor het laatste jaar van het MFK dat onder deze verordening valt, van toepassing indien vóór het verstrijken van het bij deze verordening vastgestelde MFK geen nieuw meerjarig financieel kader is vastgesteld, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK 1
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Meerjarig financieel kader
Deze verordening stelt het meerjarig financieel kader (MFK) voor de jaren 2021 tot en met 2027 vast.
Artikel 2
Inachtneming van de maxima van het MFK
1. Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (de “instellingen”) nemen tijdens elke begrotingsprocedure en tijdens de uitvoering van de begroting van het betrokken begrotingsjaar de in bijlage I vastgestelde jaarlijkse maximumbedragen aan uitgaven (de “MFK-maxima”) in acht.
Het submaximum van rubriek 3 als opgenomen in bijlage I wordt bepaald onverminderd de flexibiliteit tussen de twee pijlers van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). Het aangepaste maximum dat van toepassing is op pijler I van het GLB ten gevolge van de overdrachten tussen het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en de directe betalingen wordt vastgesteld in de desbetreffende rechtshandeling en het MFK zal dienovereenkomstig worden aangepast in het kader van de technische aanpassingen krachtens artikel 4 van deze verordening.
2. Indien een beroep moet worden gedaan op de middelen van de in de artikelen 8, 9, 10 en 12 bedoelde speciale instrumenten, worden in de begroting vastleggingskredieten en bijbehorende betalingskredieten opgenomen boven de desbetreffende MFK-maxima.
Indien een beroep moet worden gedaan op de middelen van het enkelvoudig marge-instrument als vastgelegd in artikel 11, worden in de begroting vastleggingskredieten en bijbehorende betalingskredieten opgenomen boven de desbetreffende MFK-maxima voor een bepaald jaar.
3. Indien gebruik moet worden gemaakt van een garantie voor financiële bijstand aan lidstaten die is goedgekeurd overeenkomstig artikel 220, lid 1, van het financieel reglement, wordt het benodigde bedrag ter beschikking gesteld boven de MFK-maxima.
Artikel 3
Inachtneming van het maximum van de eigen middelen
1. Voor elk van de jaren waarop het MFK betrekking heeft, mag het totaalbedrag van de benodigde kredieten voor betalingen, na jaarlijkse bijstelling en met inachtneming van de aanpassingen en herzieningen, en het bepaalde in artikel 2, leden 2 en 3, niet tot een hoger opvragingspercentage van de eigen middelen leiden dan het in het vigerende besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie dat is vastgesteld overeenkomstig artikel 311, derde alinea, VWEU (het “eigenmiddelenbesluit”) vastgestelde maximum.
2. Indien nodig worden de MFK-maxima verlaagd om ervoor te zorgen dat het in het eigenmiddelenbesluit vastgestelde maximum van de eigen middelen in acht wordt genomen.
HOOFDSTUK 2
AANPASSING VAN HET MFK
Artikel 4
Technische aanpassingen
1. Elk jaar brengt de Commissie, voorafgaand aan de begrotingsprocedure van jaar n+1, de volgende technische aanpassingen aan in het MFK:
a) |
een herberekening, tegen de prijzen van jaar n+1, van de maxima en de totaalbedragen van de vastleggings- en betalingskredieten; |
b) |
een berekening van de marge die onder het in het eigenmiddelenbesluit vastgestelde maximum van de eigen middelen beschikbaar blijft; |
c) |
een berekening van het bedrag aan vastleggingskredieten dat beschikbaar is in het kader van het in artikel 11, lid 1, eerste alinea, onder a), bedoelde enkelvoudig marge-instrument, alsmede van het in artikel 11, lid 2, eerste alinea, onder a), bedoelde totale maximumbedrag; |
d) |
een berekening van de aanpassing van het maximum voor de betalingskredieten in het kader van het enkelvoudig marge-instrument als bedoeld in artikel 11, lid 1, eerste alinea, onder b), en van het in artikel 11, lid 2, eerste alinea, onder b), bedoelde maximumbedrag; |
e) |
een berekening van de in artikel 5, lid 1, bedoelde extra toewijzingen voor specifieke programma’s en het resultaat van de in artikel 5, lid 2, bedoelde jaarlijkse aanpassing. |
2. De Commissie verricht de in lid 1 bedoelde technische aanpassingen op basis van een vaste deflator van 2 % per jaar.
3. De Commissie deelt de resultaten van de in lid 1 bedoelde technische aanpassingen en de eraan ten grondslag liggende economische prognoses mee aan het Europees Parlement en aan de Raad.
4. Onverminderd de artikelen 6 en 7 worden er geen andere technische aanpassingen aangebracht ten aanzien van het betrokken jaar, noch tijdens het begrotingsjaar, noch bij wijze van correctie achteraf in latere jaren.
Artikel 5
Programmaspecifieke aanpassing
1. Er wordt een bedrag beschikbaar gemaakt dat overeenkomt met de inkomsten uit geldboeten die krachtens Verordeningen (EG) nr. 1/2003 (3) en (EG) nr. 139/2004 (4) van de Raad door Unie-instellingen zijn opgelegd, dat in het jaar n-1 in de begroting is opgenomen overeenkomstig artikel 107 van het financieel reglement, na aftrek van het in artikel 141, lid 1, van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (5) bedoelde bedrag voor het jaar n-1, voor een extra toewijzing van:
a) |
vastleggingskredieten voor jaar n+1, voor de jaren 2022 tot en met 2027, voor de in bijlage II genoemde programma’s, volgens de percentages voor die programma’s in de kolom getiteld “Verdeelsleutel” van de tabel in bijlage II, en |
b) |
betalingskredieten voor jaar n+1, voor de jaren 2022 tot en met 2027. |
De totale extra toewijzingen voor de periode 2022 tot en met 2027 voor respectievelijk vastleggings- en betalingskredieten bedragen 11 000 miljoen EUR (in prijzen van 2018). Voor elk van de jaren 2022 tot en met 2026 bedragen de extra toewijzingen voor respectievelijk vastleggings- en betalingskredieten jaarlijks minstens 1 500 miljoen EUR (in prijzen van 2018) en hoogstens 2 000 miljoen EUR (in prijzen van 2018).
Het totale bedrag van extra toewijzingen voor vastleggingskredieten voor de programma’s in de periode 2022 tot en met 2027 is opgenomen in de kolom getiteld “Totale extra toewijzing van vastleggingskredieten uit hoofde van artikel 5” van de tabel in bijlage II.
2. De maxima voor vastleggingskredieten van de betrokken rubrieken voor jaar n+1, voor de jaren 2022 tot en met 2027 worden opwaarts aangepast met de bedragen die overeenkomen met de in lid 1 beschreven extra toewijzingen volgens de percentages voor die rubrieken in de kolom getiteld “Verdeelsleutel” in de tabel in bijlage II. Het maximum voor betalingskredieten voor jaar n+1 voor de jaren 2022 tot en met 2027 wordt automatisch opwaarts aangepast met de bedragen die overeenkomen met de in lid 1 beschreven extra toewijzingen.
Artikel 6
Aanpassingen betreffende maatregelen in verband met goed economisch bestuur of een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting
1. Ingeval een schorsing van vastleggingen met betrekking tot middelen van de Unie wordt opgeheven overeenkomstig de toepasselijke basishandelingen in het kader van maatregelen in verband met goed economisch bestuur of van maatregelen vastgesteld uit hoofde van de Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting, worden de bedragen van de geschorste vastleggingen naar de volgende jaren overgedragen en worden de desbetreffende MFK-maxima dienovereenkomstig aangepast.
2. De Commissie deelt het resultaat van de in lid 1 bedoelde aanpassingen mee aan het Europees Parlement en aan de Raad.
3. Vastleggingen die zijn geschorst voor jaar n, kunnen na jaar n+2 niet opnieuw op de algemene begroting van de Unie worden opgevoerd.
Artikel 7
Aanpassing naar aanleiding van nieuwe regels of programma’s in gedeeld beheer
1. Indien na 1 januari 2021 nieuwe regels of programma’s in gedeeld beheer voor de structuurfondsen, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, het Fonds voor asiel en migratie, het Fonds voor interne veiligheid en het instrument voor grensbeheer en visa in het kader van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer worden vastgesteld, worden de toegewezen bedragen die in 2021 niet zijn gebruikt, in gelijke delen naar elk van de jaren 2022 tot en met 2025 overgedragen en worden de betrokken MFK-maxima dienovereenkomstig aangepast.
2. De Commissie deelt het resultaat van de in lid 1 bedoelde aanpassingen mee aan het Europees Parlement en aan de Raad.
HOOFDSTUK 3
SPECIALE INSTRUMENTEN
AFDELING 1
Thematische speciale instrumenten
Artikel 8
Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering
1. Het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, waarvan de doelstellingen en het toepassingsgebied zijn vastgesteld in de Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, mag een jaarlijks maximumbedrag van 186 miljoen EUR (in prijzen van 2018) niet overschrijden.
2. De kredieten van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering worden als voorziening opgenomen in de algemene begroting van de Unie.
Artikel 9
Reserve voor solidariteit en noodhulp
1. De reserve voor solidariteit en noodhulp kan worden gebruikt ter financiering van:
a) |
hulp voor het reageren op noodsituaties als gevolg van grote rampen die gedekt zijn door het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, waarvan de doelstellingen en het toepassingsgebied zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad (6), en |
b) |
snelle reacties op specifieke dringende behoeften in de Unie of in derde landen ten gevolge van gebeurtenissen die bij de opstelling van de begroting niet te voorzien waren; het gaat hierbij met name om reacties in noodsituaties en hulpoperaties bij natuurrampen die niet onder a) vallen, door mensen veroorzaakte rampen, humanitaire crises, grootschalige bedreigingen voor de gezondheid van mens, dier of plant, en bijzonder prangende situaties aan de buitengrenzen van de Unie ten gevolge van migratiestromen, wanneer de omstandigheden zulks vereisen. |
2. De reserve voor solidariteit en noodhulp mag een jaarlijks maximumbedrag van 1 200 miljoen EUR (in prijzen van 2018) niet overschrijden. Elk in jaar n niet gebruikt deel van het jaarlijkse bedrag kan tot jaar n+1 worden gebruikt. Het deel van het jaarlijkse bedrag uit het voorgaande jaar wordt het eerst aangesproken. Elk deel van het bedrag van jaar n dat in jaar n+1 niet is gebruikt, vervalt.
3. De kredieten voor de reserve voor solidariteit en noodhulp worden als voorziening opgenomen in de algemene begroting van de Unie.
4. Op 1 oktober van elk jaar is ten minste een vierde van het in lid 2 bedoelde jaarlijkse bedrag nog beschikbaar om de behoeften te dekken die tot het einde van dat begrotingsjaar ontstaan.
Onverminderd de eerste alinea mogen maximaal de volgende percentages van het totale bedrag dat beschikbaar is tot 1 september van elk jaar ter beschikking worden gesteld:
— |
50 % voor bijstand in het kader van lid 1, onder a); het uit die berekening resulterende bedrag wordt verminderd met bedragen die in het voorgaande jaar ter uitvoering van lid 5 beschikbaar zijn gesteld; |
— |
35 % voor bijstand aan derde landen in het kader van lid 1, onder b); |
— |
15 % voor bijstand binnen de Unie in het kader van lid 1, onder b). |
Onverminderd de eerste alinea mag het overblijvende deel van het beschikbare bedrag vanaf 1 september van elk jaar worden gebruikt voor bijstand als bedoeld in de tweede alinea om de behoeften die tot het einde van dat jaar ontstaan te dekken.
5. In uitzonderlijke gevallen en indien de bedragen die nodig worden geacht voor de in lid 1, onder a), bedoelde hulp in het jaar waarin een ramp heeft plaatsgevonden als bedoeld in lid 1, onder a), niet op te brengen zijn uit de resterende beschikbare financiële middelen uit de reserve voor solidariteit en noodhulp, kan de Commissie voorstellen om het verschil te financieren via de jaarlijkse bedragen die beschikbaar zijn voor de reserve voor solidariteit en noodhulp in het volgende jaar, tot een maximumbedrag van 400 miljoen EUR (in prijzen van 2018).
Artikel 10
Reserve voor aanpassing aan de brexit
1. Een reserve voor aanpassing aan de brexit voorziet in hulp ter bestrijding van onvoorziene en negatieve gevolgen in de lidstaten en in de sectoren die het zwaarst getroffen worden door de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, volgens en overeenkomstig de voorwaarden van het betrokken instrument.
2. De reserve voor aanpassing aan de brexit mag maximaal 5 000 miljoen EUR bedragen (in prijzen van 2018).
3. De kredieten van de reserve voor aanpassing aan de brexit worden als voorziening opgenomen in de algemene begroting van de Unie.
AFDELING 2
Niet-thematische speciale instrumenten
Artikel 11
Enkelvoudig marge-instrument
1. Het enkelvoudig marge-instrument omvat:
a) |
vanaf 2022, de bedragen die overeenstemmen met beschikbare marges onder de maxima van het MFK voor vastleggingskredieten van jaar n-1, die beschikbaar zullen worden gesteld boven de maxima voor vastleggingskredieten van het MFK voor de jaren 2022 tot en met 2027; |
b) |
vanaf 2022, de bedragen die gelijk zijn aan het verschil tussen de uitgevoerde betalingen en het MFK-betalingsmaximum voor jaar n-1, om het maximum van de betalingen voor de jaren 2022 tot en met 2027 naar boven bij te stellen, en |
c) |
aanvullende bedragen die in een bepaald jaar boven de MFK-maxima beschikbaar kunnen worden gesteld voor vastleggings- of betalingskredieten, of beide, naargelang het geval, mits deze bedragen, wat betreft de vastleggingskredieten, volledig worden verrekend met de marges in een of meer rubrieken van het MFK voor het lopende of de toekomstige begrotingsjaren, en wat betreft de betalingskredieten, volledig worden verrekend met de marges onder het maximum voor betalingen voor toekomstige begrotingsjaren. |
Bedragen kunnen alleen op grond van de eerste alinea, onder c), ter beschikking worden gesteld, indien de bedragen die beschikbaar zijn op grond van die alinea, onder a) en b), naargelang het geval, ontoereikend zijn, en in ieder geval als laatste redmiddel om te reageren op onvoorziene omstandigheden.
Gebruikmaking van de eerste alinea, onder c), mag niet leiden tot overschrijding van de totale bedragen van de MFK-maxima voor vastleggings- en betalingskredieten voor het lopende begrotingsjaar en de toekomstige begrotingsjaren. De overeenkomstig dat punt verrekende middelen mogen daarom niet verder binnen het MFK worden aangewend.
2. Het gebruik van het enkelvoudig marge-instrument uit hoofde van lid 1, eerste alinea, onder a) en c), mag in een bepaald jaar niet hoger zijn dan in totaal:
a) |
0,04 % van het bruto nationaal inkomen van de Unie aan vastleggingskredieten, zoals berekend in de in artikel 4 bedoelde jaarlijkse technische aanpassing van het MFK; |
b) |
0,03 % van het bruto nationaal inkomen van de Unie aan betalingskredieten, zoals berekend in de in artikel 4 bedoelde jaarlijkse technische aanpassing van het MFK. |
Het gebruik van het enkelvoudig marge-instrument in een bepaald jaar is in overeenstemming met de in het eigenmiddelenbesluit vastgestelde maxima voor de eigen middelen.
3. Voor de jaren 2025 tot en met 2027 mogen de jaarlijkse aanpassingen bedoeld in lid 1, eerste alinea, onder b), in vergelijking met het oorspronkelijke betalingsmaximum voor de betrokken jaren niet hoger liggen dan de volgende maximumbedragen (in prijzen van 2018):
— |
2025 — 8 000 miljoen EUR; |
— |
2026 — 13 000 miljoen EUR; |
— |
2027 — 15 000 miljoen EUR. |
De bedragen bedoeld in artikel 5, lid 2, tweede alinea, vormen een aanvulling op de in de eerste alinea van dit lid bedoelde maximumbedragen.
Opwaartse aanpassingen worden volledig gecompenseerd met een overeenkomstige verlaging van het betalingsmaximum voor het jaar n-1.
4. De in lid 1, eerste alinea, onder a) en c), van dit artikel bedoelde bedragen kunnen door het Europees Parlement en de Raad in het kader van de in artikel 314 van het VWEU bedoelde begrotingsprocedure beschikbaar worden gesteld voor de financiering van uitgaven die niet kunnen worden gefinancierd binnen de grenzen van de betreffende MFK-maxima die in een bepaald jaar beschikbaar zijn.
De in lid 1, eerste alinea, onder b), van dit artikel bedoelde opwaartse aanpassing wordt met ingang van 2022 door de Commissie uitgevoerd als onderdeel van de in artikel 4 bedoelde technische aanpassing.
Artikel 12
Flexibiliteitsinstrument
1. Het flexibiliteitsinstrument kan worden gebruikt voor de financiering, voor een bepaald begrotingsjaar, van specifieke, onvoorziene uitgaven in vastleggingskredieten en de overeenkomstige betalingskredieten die niet op een andere wijze kunnen worden gefinancierd binnen de grenzen van de voor een of meer andere rubrieken beschikbare maxima. Het jaarlijks bedrag voor het flexibiliteitsinstrument bedraagt maximaal 915 miljoen EUR (in prijzen van 2018).
2. Het ongebruikte deel van het jaarlijks bedrag voor het flexibiliteitsinstrument kan worden aangewend tot en met jaar n+2. Delen van het jaarlijks bedrag uit voorgaande jaren worden het eerst gebruikt, te beginnen met het oudste. Delen van het bedrag van jaar n die in jaar n+2 niet zijn gebruikt, vervallen.
HOOFDSTUK 4
HERZIENING VAN HET MFK
Artikel 13
Herziening van het MFK
1. Onverminderd artikel 3, lid 2, en de artikelen 14 tot en met 17, kan het MFK in geval van onvoorziene omstandigheden worden herzien met inachtneming van het overeenkomstig het eigenmiddelenbesluit vastgestelde maximum van de eigen middelen.
2. Als algemene regel wordt een voorstel tot herziening van het MFK overeenkomstig lid 1 vóór het begin van de begrotingsprocedure voor het betrokken begrotingsjaar of het eerste van de betrokken begrotingsjaren ingediend en goedgekeurd.
3. Bij een voorstel tot herziening van het MFK overeenkomstig lid 1 worden de mogelijkheden onderzocht voor een herschikking van uitgaven tussen de programma’s die onder de rubriek vallen waarop de herziening betrekking heeft, met name op basis van een verwachte onderbesteding van de kredieten.
4. Bij elke herziening van het MFK overeenkomstig lid 1 wordt nagegaan in hoeverre een verhoging van het maximum van een rubriek kan worden gecompenseerd met een verlaging van het maximum van een andere rubriek.
5. Bij een herziening van het MFK overeenkomstig lid 1 wordt een passende verhouding tussen vastleggings- en betalingskredieten gehandhaafd.
Artikel 14
Herziening met betrekking tot de uitvoering
Wanneer de Commissie het Europees Parlement en de Raad in kennis stelt van de resultaten van de technische aanpassingen van het MFK, dient zij waar nodig tevens een voorstel in tot herziening van het totale bedrag van de betalingskredieten die zij in het licht van de uitvoering van de begroting nodig acht om een goed beheer van de jaarlijkse maxima voor de betalingskredieten en in het bijzonder de geordende ontwikkeling ervan ten opzichte van de vastleggingskredieten te waarborgen.
Artikel 15
Herziening in geval van herziening van de Verdragen
In geval van een herziening van de Verdragen met gevolgen voor de begroting, wordt het MFK dienovereenkomstig herzien.
Artikel 16
Herziening in geval van uitbreiding van de Unie
Indien een of meer nieuwe lidstaten tot de Unie toetreden, wordt het MFK herzien om met de daaruit voortvloeiende uitgaven rekening te houden.
Artikel 17
Herziening in geval van de hereniging van Cyprus
In geval van de hereniging van Cyprus wordt het MFK herzien om rekening te houden met de integrale regeling voor de kwestie-Cyprus en de bijkomende financieringsbehoeften die uit de hereniging voortvloeien.
HOOFDSTUK 5
BIJDRAGE AAN DE FINANCIERING VAN GROOTSCHALIGE PROJECTEN
Artikel 18
Bijdrage aan de financiering van grootschalige projecten
1. Een maximumbedrag van 13 202 miljoen EUR (in prijzen van 2018) is beschikbaar uit de algemene begroting van de Unie voor de periode 2021 tot en met 2027 voor grootschalige projecten in het kader van de Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het ruimtevaartprogramma van de Unie en het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma.
2. Een maximumbedrag van 5 000 miljoen EUR (in prijzen van 2018) is beschikbaar uit de algemene begroting van de Unie voor de periode 2021 tot en met 2027 voor de internationale thermonucleaire experimentele reactor (ITER).
HOOFDSTUK 6
INTERINSTITUTIONELE SAMENWERKING IN DE BEGROTINGSPROCEDURE
Artikel 19
Interinstitutionele samenwerking in de begrotingsprocedure
1. De instellingen nemen maatregelen om de jaarlijkse begrotingsprocedure vlot te doen verlopen.
2. De instellingen werken tijdens de gehele procedure te goeder trouw samen om hun standpunten op één lijn te brengen. Hierbij maken de instellingen in alle stadia van de procedure gebruik van passende interinstitutionele contacten om de voortgang van de werkzaamheden te monitoren en de mate van overeenstemming te analyseren.
3. De instellingen zorgen ervoor dat hun respectieve tijdschema’s zo veel mogelijk op elkaar worden afgestemd, zodat de besprekingen op samenhangende en convergente wijze kunnen worden gevoerd en leiden tot de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Unie.
4. Trialogen kunnen in alle stadia van de procedure en op verschillende niveaus van vertegenwoordiging worden gehouden, afhankelijk van de aard van de verwachte bespreking. Iedere instelling wijst overeenkomstig haar eigen reglement van orde de deelnemers aan elke bijeenkomst aan, stelt haar mandaat voor de onderhandelingen vast, en stelt de overige instellingen tijdig in kennis van de voor de bijeenkomsten getroffen regelingen.
Artikel 20
Eenheid van de begroting
De algemene begroting van de Unie omvat alle uitgaven en inkomsten van de Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, overeenkomstig artikel 7 van het financieel reglement, inclusief uitgaven ten gevolge van een besluit ter zake dat de Raad met eenparigheid van stemmen vaststelt, na raadpleging van het Europees Parlement, in het kader van artikel 332 VWEU.
HOOFDSTUK 7
SLOTBEPALINGEN
Artikel 21
Overgang naar het volgend meerjarig financieel kader
Vóór 1 juli 2025 dient de Commissie een voorstel in voor een nieuw meerjarig financieel kader.
Artikel 22
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 17 december 2020.
Voor de Raad
De voorzitter
S. SCHULZE
(1) Goedkeuring van 16 december 2020 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(2) Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
(3) Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1).
(4) Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de “EG-concentratieverordening”) (PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1).
(5) PB L 29 van 31.1.2020, blz. 7.
(6) Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (PB L 311 van 14.11.2002, blz. 3).
BIJLAGE I
MEERJARIG FINANCIEEL KADER (EU-27)
(miljoen EUR — prijzen van 2018) |
||||||||||
Vastleggingskredieten |
2021 |
2022 |
2023 |
2024 |
2025 |
2026 |
2027 |
Totaal 2021-2027 |
||
|
19 712 |
19 666 |
19 133 |
18 633 |
18 518 |
18 646 |
18 473 |
132 781 |
||
|
49 741 |
51 101 |
52 194 |
53 954 |
55 182 |
56 787 |
58 809 |
377 768 |
||
|
45 411 |
45 951 |
46 493 |
47 130 |
47 770 |
48 414 |
49 066 |
330 235 |
||
|
4 330 |
5 150 |
5 701 |
6 824 |
7 412 |
8 373 |
9 743 |
47 533 |
||
|
55 242 |
52 214 |
51 489 |
50 617 |
49 719 |
48 932 |
48 161 |
356 374 |
||
waarvan: marktgerelateerde uitgaven en directe betalingen |
38 564 |
38 115 |
37 604 |
36 983 |
36 373 |
35 772 |
35 183 |
258 594 |
||
|
2 324 |
2 811 |
3 164 |
3 282 |
3 672 |
3 682 |
3 736 |
22 671 |
||
|
1 700 |
1 725 |
1 737 |
1 754 |
1 928 |
2 078 |
2 263 |
13 185 |
||
|
15 309 |
15 522 |
14 789 |
14 056 |
13 323 |
12 592 |
12 828 |
98 419 |
||
|
10 021 |
10 215 |
10 342 |
10 454 |
10 554 |
10 673 |
10 843 |
73 102 |
||
waarvan: administratieve uitgaven van de instellingen |
7 742 |
7 878 |
7 945 |
7 997 |
8 025 |
8 077 |
8 188 |
55 852 |
||
TOTAAL VASTLEGGINGSKREDIETEN |
154 049 |
153 254 |
152 848 |
152 750 |
152 896 |
153 390 |
155 113 |
1 074 300 |
||
TOTAAL BETALINGSKREDIETEN |
156 557 |
154 822 |
149 936 |
149 936 |
149 936 |
149 936 |
149 936 |
1 061 058 |
BIJLAGE II
PROGRAMMASPECIFIEKE AANPASSING — LIJST VAN PROGRAMMA'S, VERDEELSLEUTEL EN TOTALE EXTRA TOEWIJZINGEN VAN VASTLEGGINGSKREDIETEN
(in miljoen EUR, prijzen van 2018) |
||||
|
Verdeelsleutel |
Totale extra toewijzingen van vastleggingskredieten op grond van artikel 5 |
||
|
36,36 % |
4 000 |
||
Horizon Europa |
27,27 % |
3 000 |
||
InvestEU-fonds |
9,09 % |
1 000 |
||
|
54,55 % |
6 000 |
||
EU4Health |
26,37 % |
2 900 |
||
Erasmus+ |
15,46 % |
1 700 |
||
Creatief Europa |
5,45 % |
600 |
||
Rechten en waarden |
7,27 % |
800 |
||
|
9,09 % |
1 000 |
||
Fonds voor geïntegreerd grensbeheer |
9,09 % |
1 000 |
||
TOTAAL |
100,00 % |
11 000 |
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
22.12.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
LI 433/23 |
VERORDENING (EU) 2020/2094 VAN DE RAAD
van 14 december 2020
tot vaststelling van een herstelinstrument van de Europese Unie ter ondersteuning van het herstel na de COVID-19-crisis
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 122,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Teneinde de verspreiding in te dammen van COVID-19, welke de Wereldgezondheidsorganisatie op 11 maart 2020 officieel tot pandemie heeft verklaard, hebben de lidstaten een reeks ongekende maatregelen getroffen. |
(2) |
De ongekende maatregelen die genomen zijn naar aanleiding van de door COVID-19 veroorzaakte uitzonderlijke situatie, die de lidstaten niet in de hand hebben, hebben tot een ernstige verstoring van de economische activiteiten geleid, die tot uiting komt in een scherpe daling van het bruto binnenlands product en significante gevolgen heeft voor de werkgelegenheid, de sociale omstandigheden, armoede en ongelijkheid. Met name hebben die maatregelen tot ontregeling van de aanvoerlijnen en de productie en tot arbeidsuitval geleid. Daarnaast kunnen tal van diensten niet of nauwelijks meer worden verleend. Tegelijk is de consumentenvraag gedaald. Vele bedrijven hebben te kampen met liquiditeitstekorten en hun solvabiliteit is in gevaar, terwijl de financiële markten roerige tijden kennen. Essentiële sectoren als reizen en toerisme zijn bijzonder hard geraakt. Meer in het algemeen hebben die maatregelen al geleid of zullen ze leiden tot een ernstige verslechtering van de financiële situatie van tal van bedrijven in de Unie. |
(3) |
De door COVID-19 veroorzaakte crisis heeft zich al snel verspreid in de Unie en in derde landen. Voor 2020 wordt voor de Unie gerekend op een forse economische krimp. Het risico bestaat dat het herstel van lidstaat tot lidstaat sterk uiteen zal lopen en de divergentie tussen de nationale economieën daardoor toeneemt. De eengemaakte markt en de sociale en territoriale samenhang lopen gevaar doordat niet alle lidstaten over even grote budgettaire mogelijkheden beschikken om financiële steun te bieden daar waar deze het meest nodig is om het herstel op gang te brengen, en doordat de maatregelen per lidstaat verschillen. |
(4) |
Er is een breed pakket maatregelen nodig voor economisch herstel. Dat pakket maatregelen vereist substantiële bedragen aan publieke en private investeringen op Europees niveau om de Unie op weg te helpen naar een duurzaam en veerkrachtig herstel, hoogwaardige banen te creëren, sociale inclusie te bevorderen en mee te helpen om de onmiddellijke schade als gevolg van de COVID-19-crisis te repareren, terwijl de groene en digitale prioriteiten van de Unie worden ondersteund. |
(5) |
De uitzonderlijke door COVID-19 veroorzaakte situatie, die de lidstaten niet in de hand hebben, vraagt om een samenhangende en verenigde aanpak op Unieniveau. Om een verdere verslechtering van de economie, de werkgelegenheid en de sociale samenhang te voorkomen en een duurzaam en veerkrachtig herstel van de economische activiteit te stimuleren, moet een uitzonderlijk, gecoördineerd economisch en sociaal steunprogramma worden opgezet, in een geest van solidariteit tussen de lidstaten, en met name voor de lidstaten die bijzonder zwaar zijn getroffen. |
(6) |
Aangezien deze verordening een uitzonderlijk antwoord vormt op tijdelijke, maar extreme omstandigheden, mag de steun uit hoofde van deze verordening alleen beschikbaar worden gesteld voor de aanpak van de negatieve economische gevolgen van de COVID-19-crisis of voor de onmiddellijke financieringsbehoeften om te voorkomen dat de COVID-19-crisis opnieuw oplaait. |
(7) |
De steun uit hoofde van het bij deze verordening vastgestelde instrument (het “instrument”) moet met name gericht zijn op maatregelen om de arbeidsmarkten en de sociale bescherming alsook gezondheidszorgstelsels te herstellen, om het potentieel voor duurzame groei en werkgelegenheid te versterken teneinde de cohesie tussen de lidstaten te bevorderen en hun transitie naar een groene en digitale economie te ondersteunen, om steun te verlenen aan bedrijven die te lijden hebben onder de gevolgen van de COVID-19-crisis, en met name kleine en middelgrote ondernemingen, evenals steun voor investeringen in activiteiten die essentieel zijn voor het versterken van duurzame groei in de Unie, met inbegrip van directe financiële investeringen in ondernemingen, op maatregelen voor onderzoek en innovatie in reactie op de COVID-19-crisis, op capaciteitsopbouw op Unieniveau om in de toekomst beter voorbereid te zijn op een crisis, op inspanningen om te zorgen voor een rechtvaardige transitie naar een klimaatneutrale economie, en op steun aan landbouw en ontwikkeling in plattelandsgebieden om de gevolgen van de COVID-19-crisis aan te pakken. |
(8) |
Met het oog op een duurzaam en veerkrachtig herstel in de Unie en om de verlening van economische steun te vergemakkelijken, moet gebruik worden gemaakt van de vaste uitgavenmechanismen die via de Unieprogramma’s binnen de meerjarige financiële kaders lopen. Steun in het kader van die programma’s moet worden verleend in de vorm van niet-terugbetaalbare steun, leningen en voorzieningen voor begrotingsgaranties. De toewijzing van financiële middelen moet afhangen van de mate waarin die programma’s kunnen bijdragen tot de doelstellingen van het instrument. Voor bijdragen aan die programma’s uit hoofde van dit instrument moeten de doelstellingen van het instrument die verband houden met het ondersteunen van het herstel na de COVID-19-crisis, strikt worden nageleefd. |
(9) |
Gezien de aard van de te financieren maatregelen moet het ene deel van de beschikbare bedragen uit hoofde van dit instrument worden gebruikt voor leningen aan lidstaten, en moet het andere deel van de bedragen externe bestemmingsontvangsten voor de toepassing van artikel 21, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (1) (het “Financieel Reglement”) vormen en gebruikt worden voor niet-terugbetaalbare steun, steun door middel van financiële instrumenten of voorzieningen begrotingsgaranties en bijbehorende uitgaven van de Unie. Daartoe is het passend dat, als onderdeel van de noodzakelijke maatregelen in het kader van deze verordening, op grond van artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement, als een basishandeling, een deel van de ontvangsten uit hoofde van de in het Besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2014/335/EU, Euratom van de Raad (2) (het “eigenmiddelenbesluit”) bepaalde uitzonderlijke en tijdelijke machtiging, kunnen worden toegewezen. |
(10) |
Hoewel artikel 12, lid 4, punt c), en artikel 14, lid 3, van het Financieel Reglement van toepassing zijn op vastleggings- en betalingskredieten die worden opgevoerd voor de externe bestemmingsontvangsten uit hoofde van deze verordening, mogen de uit die externe bestemmingsontvangsten voortvloeiende vastleggingskredieten, gelet op de termijnen die zijn vastgesteld voor de verschillende soorten steun, niet automatisch worden overgeheveld tot na de diverse einddatums, tenzij het gaat om vastleggingskredieten die nodig zijn voor technische en administratieve bijstand voor de toepassing van de in het instrument vastgelegde maatregelen. |
(11) |
Vastleggingskredieten voor niet-terugbetaalbare steun moeten automatisch worden opgevoerd tot het toegestane bedrag. De liquiditeit moet doeltreffend worden beheerd in die zin dat de middelen alleen worden aangesproken wanneer juridische verbintenissen door middel van corresponderende betalingskredieten moeten worden uitgevoerd. |
(12) |
Gegeven het belang van het gebruik van de bedragen gedurende de eerste jaren van de toepassing van het instrument is het passend de geboekte voortgang in de uitoefening van het instrument en het gebruik van de overeenkomstig deze verordening toegewezen steun te evalueren. Daartoe moet de Commissie uiterlijk op 31 oktober 2022 een verslag opstellen. |
(13) |
In artikel 135, lid 2, van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (3) (het “terugtrekkingsakkoord”) is bepaald dat wijzigingen van Besluit 2014/335/EU, Euratom die op of na de datum van inwerkingtreding van het terugtrekkingsakkoord worden vastgesteld, niet op het Verenigd Koninkrijk van toepassing moeten zijn voor zover die wijzigingen gevolgen hebben voor de financiële verplichtingen van het Verenigd Koninkrijk. De steun uit hoofde van deze verordening en de overeenkomstige verhoging van het maximum van de eigen middelen hebben gevolgen voor de financiële verplichtingen van het Verenigd Koninkrijk. Bij artikel 143, lid 1, van het terugtrekkingsakkoord is de aansprakelijkheid van het Verenigd Koninkrijk voor zijn aandeel in de voorwaardelijke financiële verplichtingen van de Unie beperkt tot de voorwaardelijke financiële verplichtingen van de Unie die voortvloeien uit financiële verrichtingen waartoe door de Unie is besloten vóór de datum van inwerkingtreding van het terugtrekkingsakkoord. Elke voorwaardelijke financiële verplichting van de Unie die voortvloeit uit steun uit hoofde van deze verordening, zal pas na de datum van inwerkingtreding van het terugtrekkingsakkoord ontstaan. Daarom mag deze verordening niet van toepassing zijn op en in het Verenigd Koninkrijk, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied
1. Om het herstel in de nasleep van de COVID-19-crisis te ondersteunen, wordt bij deze verordening het herstelinstrument van de Europese Unie (het “instrument”) vastgesteld.
2. Steun uit hoofde van het instrument financiert met name de volgende maatregelen om de negatieve economische gevolgen van de COVID-19-crisis of de onmiddellijke financieringsbehoeften om te voorkomen dat die crisis opnieuw oplaait te ondervangen:
a) |
maatregelen om de werkgelegenheid te herstellen en banen te creëren; |
b) |
maatregelen in de vorm van hervormingen en investeringen om het potentieel voor duurzame groei en werkgelegenheid te versterken teneinde de cohesie tussen lidstaten te bevorderen en hun veerkracht te verhogen; |
c) |
maatregelen voor bedrijven die de economische impact van de COVID-19-crisis ondervinden, en met name maatregelen ten behoeve van kleine en middelgrote ondernemingen, evenals steun voor investeringen in activiteiten die van essentieel zijn voor het versterken van duurzame groei in de Unie, met inbegrip van directe financiële investeringen in ondernemingen; |
d) |
maatregelen voor onderzoek en innovatie in antwoord op de COVID-19-crisis; |
e) |
maatregelen om ervoor te zorgen dat de Unie beter voorbereid is op een crisis en een snelle en doeltreffende reactie van de Unie in ernstige noodsituaties mogelijk maken, waaronder maatregelen als het aanleggen van voorraden van essentiële goederen en medische uitrusting en het verwerven van de nodige infrastructuur om snel te kunnen reageren op crises; |
f) |
maatregelen die ervoor zorgen dat een rechtvaardige transitie naar een klimaatneutrale economie niet wordt ondermijnd door de COVID-19-crisis; |
g) |
maatregelen om de gevolgen van de COVID-19-crisis voor landbouw en plattelandsontwikkeling op te vangen. |
3. De in lid 2 bedoelde maatregelen worden uitgevoerd in het kader van specifieke Unieprogramma’s en overeenkomstig de relevante Uniehandelingen met voorschriften voor die programma’s, terwijl de doelstellingen van het instrument strikt worden nagestreefd. Die maatregelen omvatten technische en administratieve bijstand voor de uitvoering ervan.
Artikel 2
Financiering van het instrument en toewijzing van middelen
1. Het instrument wordt gefinancierd tot en met een bedrag van 750 000 miljoen EUR in prijzen van 2018 op basis van de in artikel 5 van het eigenmiddelenbesluit bepaalde machtiging.
Met het oog op de toepassing onder de specifieke Unieprogramma’s wordt het in de eerste alinea bedoelde bedrag aangepast op basis van een vaste deflator van 2 % per jaar. Voor vastleggingskredieten is die deflator van toepassing op de jaarlijkse tranches.
2. Het in lid 1 genoemde bedrag wordt als volgt toegewezen:
a) |
steun van maximaal 384 400 miljoen EUR in prijzen van 2018 in de vorm van niet-terugbetaalbare steun en terugbetaalbare steun door middel van financiële instrumenten, wordt als volgt toegewezen:
|
b) |
maximaal 360 000 miljoen EUR in prijzen van 2018 aan leningen aan de lidstaten voor een programma tot financiering van het herstel en de economische en sociale veerkracht via steun voor hervormingen en investeringen. |
c) |
maximaal 5 600 miljoen EUR in prijzen van 2018 voor voorzieningen voor begrotingsgaranties en voor bijbehorende uitgaven voor programma’s gericht op ondersteunende investeringsverrichtingen op het gebied van intern beleid van de Unie. |
Artikel 3
Begrotingsuitvoeringsvoorschriften
1. Voor de toepassing van artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement bestaat 384 400 miljoen EUR in prijzen van 2018 van het in artikel 2, lid 1, bedoelde bedrag uit externe bestemmingsontvangsten voor de in artikel 2, lid 2, punt a), van deze verordening bedoelde Unieprogramma’s en bestaat 5 600 miljoen EUR in prijzen van 2018 van dat bedrag uit externe bestemmingsontvangsten voor de in artikel 2, lid 2, punt c), van deze verordening bedoelde Unieprogramma’s.
2. 360 000 miljoen EUR in prijzen van 2018 van het in artikel 2, lid 1, bedoelde bedrag wordt gebruikt voor leningen aan lidstaten uit hoofde van de in artikel 2, lid 2, punt b), bedoelde Unieprogramma’s.
3. De vastleggingskredieten voor de in artikel 2, lid 2, punten a) en c), bedoelde steun aan Unieprogramma’s worden automatisch beschikbaar gesteld tot de desbetreffende in die punten bedoelde bedragen vanaf de datum van inwerkingtreding van het eigenmiddelenbesluit dat voorziet in de in artikel 2, lid 1, van deze verordening bedoelde machtiging.
4. Juridische verbintenissen die aanleiding geven tot uitgaven voor steun als bedoeld in artikel 2, lid 2, punt a), en in voorkomend geval artikel 2, lid 2, punt c), worden uiterlijk op 31 december 2023 door de Commissie of door haar uitvoerende agentschappen aangegaan. Juridische verbintenissen van ten minste 60 % van het in artikel 2, lid 2, punt a), bedoelde bedrag worden uiterlijk op 31 december 2022 aangegaan.
5. Besluiten tot toekenning van de in artikel 2, lid 2, punt b), bedoelde leningen worden uiterlijk op 31 december 2023 vastgesteld.
6. De begrotingsgaranties van de Unie tot een bedrag dat overeenkomstig het in de desbetreffende basishandelingen vermelde relevante voorzieningspercentage overeenkomt met de in artikel 2, lid 2, punt c), bedoelde voorzieningen voor begrotingsgaranties, die afhankelijk is van de risicoprofielen van de gesteunde financierings- en investeringsverrichtingen, worden alleen toegekend voor verrichtingen die uiterlijk op 31 december 2023 door de tegenpartijen zijn goedgekeurd. De desbetreffende garantieovereenkomsten bevatten bepalingen die vereisen dat financiële verrichtingen voor ten minste 60 % van het bedrag van die begrotingsgaranties uiterlijk op 31 december 2022 door de tegenpartijen zijn goedgekeurd. Indien voorzieningen voor begrotingsgaranties wordt gebruikt voor niet-terugbetaalbare steun in verband met artikel 2, lid 2, punt c), bedoelde financierings- en investeringsverrichtingen worden de bijbehorende juridische verbintenissen uiterlijk op 31 december 2023 door de Commissie aangegaan.
7. De leden 4 tot en met 6 van dit artikel zijn niet van toepassing op de in artikel 1, lid 3, bedoelde technische en administratieve bijstand.
8. De kosten van technische en administratieve bijstand voor de toepassing van het instrument, zoals voorbereidings-, monitoring-, controle-, audit- en evaluatieactiviteiten, waaronder institutionele informatietechnologiesystemen voor de toepassing van deze verordening, worden uit de Uniebegroting gefinancierd.
9. De betalingen in verband met de juridische verbintenissen die zijn aangegaan, de vastgestelde besluiten en de overeenkomstig de leden 4 tot en met 6 van dit artikel goedgekeurde bepalingen ten aanzien van financiële verrichtingen worden uiterlijk op 31 december 2026 gedaan, met uitzondering van de in de artikel 1, lid 3, bedoelde technische en administratieve bijstand en van de gevallen waarin, bij wijze van uitzondering en hoewel de juridische verbintenis is aangegaan, het besluit dat is vastgesteld of de maatregel die is goedgekeurd, op voorwaarden die in overeenstemming zijn met de uit hoofde van dit lid geldende termijn, betalingen na 2026 noodzakelijk zijn voor de Unie om haar verplichtingen jegens derden na te komen, onder meer als gevolg van een definitieve rechterlijke uitspraak tegen de Unie.
Artikel 4
Verslaglegging
De Commissie dient uiterlijk op 31 oktober 2022 bij de Raad een voortgangsverslag in over de toepassing van het instrument en het gebruik van de overeenkomstig artikel 2, lid 2, toegewezen middelen.
Artikel 5
Toepasselijkheid
1. Deze verordening is niet van toepassing op of in het Verenigd Koninkrijk.
2. Verwijzingen naar “de lidstaten” in deze verordening mogen niet worden opgevat als verwijzingen naar het Verenigd Koninkrijk.
Artikel 6
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 14 december 2020.
Voor de Raad
De voorzitter
M. ROTH
(1) Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
(2) Besluit 2014/335/EU, Euratom van de Raad van 26 mei 2014 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (PB L 168 van 7.6.2014, blz. 105).
INTERINSTITUTIONELE AKKOORDEN
22.12.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
LI 433/28 |
INTERINSTITUTIONEEL AKKOORD TUSSEN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE EN DE EUROPESE COMMISSIE BETREFFENDE BEGROTINGSDISCIPLINE, SAMENWERKING IN BEGROTINGSZAKEN EN GOED FINANCIEEL BEHEER, ALSMEDE BETREFFENDE NIEUWE EIGEN MIDDELEN, MET INBEGRIP VAN EEN ROUTEKAART VOOR DE INVOERING VAN NIEUWE EIGEN MIDDELEN
INTERINSTITUTIONEEL AKKOORD
van 16 december 2020
tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen
HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE EN DE EUROPESE COMMISSIE,
hierna de “instellingen”,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 295,
ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:
1. |
Dit Interinstitutioneel Akkoord beoogt voor begrotingsdiscipline te zorgen, het verloop van de jaarlijkse begrotingsprocedure en de interinstitutionele samenwerking op begrotingsgebied te verbeteren, en goed financieel beheer te waarborgen, alsook een samenwerking tot stand te brengen en een routekaart op te stellen voor de invoering in de periode van het meerjarig financieel kader 2021-2027 (“MFK 2021-2027”) van nieuwe eigen middelen die voldoende zijn ter dekking van de terugbetaling van het herstelinstrument voor de Europese Unie vastgesteld bij Verordening (EU) 2020/2094 van de Raad (1) (de “EURI-verordening”). |
2. |
De begrotingsdiscipline als bedoeld in dit akkoord, geldt voor alle uitgaven. Dit akkoord is bindend voor de instellingen zolang het van kracht is. De bijlagen bij dit akkoord vormen een integraal deel hiervan. |
3. |
Dit akkoord houdt geen wijziging in van de respectieve begrotings- en wetgevingsbevoegdheden van de instellingen, zoals vastgelegd in de Verdragen, in Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad (2) (de “MFK-verordening”), in Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (3) (het “Financieel Reglement”), en in Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad (4) (het “eigenmiddelenbesluit”), en doet geen afbreuk aan de bevoegdheden van de nationale parlementen met betrekking tot de eigen middelen. |
4. |
Voor wijzigingen van dit akkoord is de gezamenlijke instemming van de instellingen nodig. |
5. |
Dit akkoord bestaat uit vier delen:
|
6. |
Dit akkoord treedt in werking op 16 december 2020 en vervangt het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (5). |
DEEL I
MFK EN BIJZONDERE INSTRUMENTEN
A. BEPALINGEN BETREFFENDE HET MFK
7. |
Behalve wat betreft de subrubriek “economische, sociale en territoriale samenhang”, zorgen de instellingen er tijdens de begrotingsprocedure en op het ogenblik van de goedkeuring van de algemene begroting van de Unie zo veel mogelijk voor dat, met het oog op een goed financieel beheer, onder de maxima van de verschillende rubrieken van het MFK toereikende marges beschikbaar blijven. |
Actualisering van de prognoses voor betalingskredieten
8. |
Ieder jaar actualiseert de Commissie de prognoses voor de betalingskredieten voor de periode tot ten minste 2027. Bij die actualisering wordt rekening gehouden met alle relevante informatie, met inbegrip van de daadwerkelijke uitvoering van begrotingskredieten voor vastleggingen en begrotingskredieten voor betalingen, alsmede de prognoses voor de uitvoering. Tevens beoordeelt de Commissie de regels die zijn vastgesteld om te waarborgen dat de betalingskredieten zich op een geordende wijze ontwikkelen ten opzichte van de vastleggingskredieten en van de groeiprognoses voor het bruto nationaal inkomen (bni) van de Unie. |
B. BEPALINGEN MET BETREKKING TOT DE THEMATISCHE EN DE NIET-THEMATISCHE BIJZONDERE INSTRUMENTEN
Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering
9. |
Indien is voldaan aan de in de betrokken basishandeling gestelde voorwaarden voor de terbeschikkingstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, dient de Commissie een voorstel in om die middelen ter beschikking te stellen, en het besluit om die middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering ter beschikking te stellen wordt gezamenlijk door het Europees Parlement en door de Raad genomen.
Tegelijk met haar voorstel voor een besluit tot terbeschikkingstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel in tot overschrijving naar de desbetreffende begrotingsonderdelen. Overschrijvingen betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering geschieden overeenkomstig het Financieel Reglement. |
Reserve voor solidariteit en noodhulp
10. |
Indien de Commissie van oordeel is dat is voldaan aan de voorwaarden voor het ter beschikking stellen van middelen uit de reserve voor solidariteit en noodhulp, dient zij bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel in tot overschrijving uit die reserve naar de corresponderende begrotingsonderdelen overeenkomstig het Financieel Reglement.
Het besluit om bedragen ter beschikking te stellen uit hoofde van artikel 9, lid 1, onder a), van de MFK-verordening, wordt gezamenlijk door het Europees Parlement en door de Raad genomen na een voorstel van de Commissie overeenkomstig de desbetreffende basishandeling. Voordat zij een voorstel tot overschrijving uit de reserve voor solidariteit en noodhulp voor bijstand uit hoofde van artikel 9, lid 1, onder b), van de MFK-verordening doet, onderzoekt de Commissie de mogelijkheden tot herschikking van kredieten. |
Reserve voor aanpassing aan de brexit
11. |
Indien is voldaan aan de in het desbetreffende instrument gestelde voorwaarden inzake de terbeschikkingstelling van middelen uit de reserve voor aanpassing aan de brexit, dient de Commissie bij het Europees Parlement en bij de Raad een voorstel in tot overschrijving naar de betrokken begrotingsonderdelen.
Overschrijvingen betreffende de reserve voor aanpassing aan de brexit geschieden overeenkomstig het Financieel Reglement. |
Enkelvoudig marge-instrument
12. |
De Commissie kan voorstellen de bedragen die overeenkomen met alle of een deel van de in artikel 11, lid 1, eerste alinea, onder a) en c), van de MFK-verordening bedoelde marges, ter beschikking te stellen met betrekking tot een ontwerpbegroting of een ontwerp van gewijzigde begroting. De terbeschikkingstelling van bedragen bedoeld in artikel 11, lid 1, eerste alinea, onder c), van die verordening wordt voorgesteld door de Commissie na een grondige analyse van alle andere financiële mogelijkheden.
Het Europees Parlement en de Raad kunnen die bedragen ter beschikking stellen in het kader van de in artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) beschreven begrotingsprocedure. |
Flexibiliteitsinstrument
13. |
De Commissie dient een voorstel in voor de terbeschikkingstelling van middelen uit het flexibiliteitsinstrument nadat zij alle mogelijkheden heeft onderzocht om kredieten te herschikken binnen de rubriek waarvoor aanvullende uitgaven vereist zijn.
In dat voorstel worden de behoeften waarin moet worden voorzien en het bedrag vermeld. Een dergelijk voorstel kan worden gedaan met betrekking tot een ontwerpbegroting of een ontwerp van gewijzigde begroting. Het Europees Parlement en de Raad kunnen middelen uit het flexibiliteitsinstrument ter beschikking stellen in het kader van de in artikel 314 VWEU beschreven begrotingsprocedure. |
DEEL II
VERBETERING VAN DE INTERINSTITUTIONELE SAMENWERKING IN BEGROTINGSZAKEN
A. PROCEDURE VOOR INTERINSTITUTIONELE SAMENWERKING
14. |
Het precieze verloop van de interinstitutionele samenwerking tijdens de begrotingsprocedure wordt beschreven in bijlage I. |
15. |
Conform artikel 312, lid 5, VWEU nemen de instellingen alle maatregelen die nodig zijn ter vergemakkelijking van de vaststelling van een nieuw MFK of een herziening ervan overeenkomstig de speciale wetgevingsprocedure bedoeld in artikel 312, lid 2, VWEU. Die maatregelen zullen regelmatige vergaderingen en informatie-uitwisseling tussen het Europees Parlement en de Raad omvatten, alsook, op initiatief van de Commissie, vergaderingen van de voorzitters van de instellingen als beschreven in artikel 324 VWEU om het overleg te bevorderen en de standpunten van de instellingen dichter bij elkaar te brengen. Indien een voorstel voor een nieuw MFK of voor een ingrijpende herziening is ingediend, zullen de instellingen ernaar streven in de loop van de vaststellingsprocedure specifieke regelingen voor samenwerking en dialoog vast te leggen. |
Budgettaire transparantie
16. |
De Commissie stelt een jaarverslag op te begeleiding van de algemene begroting van de Unie dat alle beschikbare niet-vertrouwelijke informatie bevat betreffende:
De in de eerste alinea, onder d) en e), bedoelde doeltreffende methodieken zullen waar mogelijk de bijdrage vermelden van de Uniebegroting aan de Europese Green Deal, die het “berokken geen schade”-beginsel omvat. De in de eerste alinea, onder d), bedoelde doeltreffende methodiek zal transparant, alomvattend, resultaatgericht en op prestaties gebaseerd zijn, zal jaarlijkse raadpleging van het Europees Parlement en van de Raad door de Commissie behelzen, en zal de relevante maatregelen bevatten die moeten worden genomen wanneer er onvoldoende vooruitgang is geboekt bij het verwezenlijken van toepasselijke doelstellingen. Geen van de in dit punt bedoelde methodieken zou mogen leiden tot buitensporige administratieve lasten voor projecthouders of voor begunstigden. |
17. |
De Commissie stelt een jaarverslag op over de uitvoering van het herstelinstrument voor de Europese Unie. In dat jaarverslag wordt beschikbare niet-vertrouwelijke informatie samengebracht over:
|
B. OPNEMING VAN FINANCIËLE BEPALINGEN IN WETGEVINGSHANDELINGEN
18. |
Wetgevingshandelingen betreffende meerjarenprogramma’s die overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure zijn vastgesteld, bevatten een bepaling waarin de wetgever de financiële middelen van het programma vaststelt.
Dit bedrag vormt voor het Europees Parlement en de Raad het voornaamste referentiebedrag tijdens de jaarlijkse begrotingsprocedure. Voor programma’s die worden genoemd in bijlage II bij de MFK-verordening, wordt het voornaamste referentiebedrag automatisch verhoogd met de extra toewijzingen bedoeld in artikel 5, lid 1, van de MFK-verordening. Het Europees Parlement en de Raad, en de Commissie wanneer zij de ontwerpbegroting opstelt, verbinden zich ertoe voor de gehele looptijd van het betrokken programma niet meer dan 15 % van dit bedrag af te wijken, behalve in het geval van nieuwe objectieve en langdurende omstandigheden waarvoor uitdrukkelijke en nauwkeurige redenen worden gegeven, waarbij rekening wordt gehouden met de bij de tenuitvoerlegging van het programma verwezenlijkte resultaten, met name op basis van evaluaties. Uit dergelijke afwijkingen voortvloeiende verhogingen blijven onder het voor de betrokken rubriek geldende maximum, zonder afbreuk te doen aan het gebruik van de in de MFK-verordening of in dit akkoord bedoelde instrumenten. De vierde alinea is niet van toepassing op de in de derde alinea bedoelde extra toewijzingen. Dit punt geldt niet voor kredieten in het kader van het cohesiebeleid die overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure zijn vastgesteld, van tevoren per lidstaat zijn toegewezen en die de financiële middelen voor de gehele duur van een programma regelen, noch voor de in artikel 18 van de MFK-verordening bedoelde grootschalige projecten. |
19. |
Juridisch bindende handelingen van de Unie betreffende meerjarenprogramma’s die niet overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure zijn vastgesteld, bevatten geen “noodzakelijk geacht bedrag”.
Mocht de Raad wensen een financieel referentiebedrag op te nemen, dient dat bedrag slechts ter indicatie van de wil van de wetgever en laat dat de in het VWEU vastgestelde begrotingsbevoegdheden van het Europees Parlement en de Raad onverlet. In alle juridisch bindende handelingen van de Unie waarin een dergelijk financieel referentiebedrag is genoemd, wordt daartoe een bepaling opgenomen. |
C. UITGAVEN BETREFFENDE VISSERIJOVEREENKOMSTEN
20. |
Voor uitgaven uit hoofde van visserijovereenkomsten gelden de volgende bijzondere regels.
De Commissie verbindt zich ertoe het Europees Parlement regelmatig op de hoogte te houden van de voorbereiding en het verloop van de onderhandelingen inzake visserijovereenkomsten, met inbegrip van de gevolgen van die overeenkomsten voor de begroting. Gedurende de wetgevingsprocedure betreffende visserijovereenkomsten verbinden de instellingen zich ertoe alles in het werk te stellen opdat alle procedures zo spoedig mogelijk worden afgewikkeld. Bedragen die in de begroting zijn voorzien voor nieuwe visserijovereenkomsten of voor de verlenging van visserijovereenkomsten, die in werking treden na 1 januari van het betrokken begrotingsjaar, worden opgenomen in de reserve. Indien de kredieten betreffende visserijovereenkomsten, met inbegrip van de reserve, ontoereikend blijken, verstrekt de Commissie het Europees Parlement en de Raad de nodige informatie over de oorzaken van die situatie en over maatregelen die volgens gevestigde procedures kunnen worden vastgesteld. Waar nodig stelt de Commissie passende maatregelen voor. Elk kwartaal verstrekt de Commissie het Europees Parlement en de Raad gedetailleerde informatie over de tenuitvoerlegging van geldende visserijovereenkomsten en een financiële prognose voor de rest van het jaar. |
21. |
Onverminderd de toepasselijke procedure voor onderhandelingen over visserijovereenkomsten verbinden het Europees Parlement en de Raad zich ertoe in het kader van de begrotingssamenwerking tijdig een akkoord te bereiken over de adequate financiering van visserijovereenkomsten. |
D. FINANCIERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK BUITENLANDS EN VEILIGHEIDSBELEID (GBVB)
22. |
Het totale bedrag van de beleidsuitgaven van het GBVB wordt volledig in een begrotingshoofdstuk opgenomen, met als titel GBVB. Dat bedrag voorziet in de voorspelbare reële behoeften, zoals geraamd bij de opstelling van de ontwerpbegroting, op basis van jaarlijks door de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (“de hoge vertegenwoordiger”) gemaakte prognoses. Er wordt voorzien in een redelijke marge ter dekking van onvoorziene acties. Er mogen geen middelen in een reserve worden opgenomen. |
23. |
Ten aanzien van de uitgaven van het GBVB die overeenkomstig artikel 41 van het Verdrag betreffende de Europese Unie ten laste van de Uniebegroting komen, streven de instellingen ernaar elk jaar in het in artikel 314, lid 5, VWEU bedoelde bemiddelingscomité en op basis van de door de Commissie opgestelde ontwerpbegroting overeenstemming te bereiken over het bedrag van de beleidsuitgaven en over de verdeling van dat bedrag over de artikelen van het GBVB-hoofdstuk van de begroting. Wordt geen overeenstemming bereikt, dan nemen het Europees Parlement en de Raad in de begroting het bedrag op dat in de voorgaande begroting was vastgelegd of, indien het lager is, het bedrag dat in de ontwerpbegroting wordt voorgesteld.
Het totale bedrag van de beleidsuitgaven van het GBVB wordt verdeeld over de artikelen van het GBVB-hoofdstuk van de begroting zoals voorgesteld in de derde alinea. Elk artikel heeft betrekking op reeds vastgestelde acties, op acties die zijn voorzien maar nog niet zijn vastgesteld en op bedragen voor toekomstige, d.w.z. niet-voorziene, acties die door de Raad in de loop van het betrokken begrotingsjaar worden vastgesteld. Binnen het GBVB-hoofdstuk van de begroting zouden de artikelen waaronder de GBVB-acties moeten worden ondergebracht, als volgt kunnen luiden:
Daar de Commissie krachtens het Financieel Reglement de bevoegdheid heeft autonoom kredietoverschrijvingen te verrichten tussen artikelen binnen het GBVB-hoofdstuk van de begroting, wordt derhalve de voor een snelle uitvoering van GBVB-acties vereiste flexibiliteit gewaarborgd. Indien het bedrag van het GBVB-hoofdstuk van de begroting gedurende het begrotingsjaar ontoereikend is om de noodzakelijke uitgaven te dekken, streven het Europees Parlement en de Raad op voorstel van de Commissie met spoed naar een oplossing. |
24. |
De hoge vertegenwoordiger raadpleegt het Europees Parlement jaarlijks over een uiterlijk op 15 juni van het betrokken jaar te verstrekken toekomstgericht document dat de voornaamste aspecten en de fundamentele keuzen van het GBVB behelst, met inbegrip van de financiële gevolgen ervan voor de Uniebegroting, een beoordeling van de in jaar n-1 gestarte maatregelen, alsmede een beoordeling van de coördinatie tussen en de complementariteit van het GBVB en andere externe financiële instrumenten van de Unie. Bovendien houdt de hoge vertegenwoordiger het Europees Parlement regelmatig op de hoogte door middel van gezamenlijke overlegvergaderingen die ten minste vijf keer per jaar in het kader van de gewone politieke dialoog over het GBVB plaatsvinden en die elk jaar uiterlijk op 30 november worden overeengekomen. Over de deelneming aan die vergaderingen wordt om beurten besloten door het Europees Parlement en door de Raad, rekening houdend met de doelstelling en de aard van de tijdens die vergaderingen uit te wisselen informatie.
De Commissie wordt uitgenodigd om aan deze vergaderingen deel te nemen. Wanneer de Raad een besluit op GBVB-gebied vaststelt dat uitgaven meebrengt, legt de hoge vertegenwoordiger het Europees Parlement onmiddellijk en in elk geval binnen vijf werkdagen daarna een schatting van de geraamde kosten (“financieel memorandum”) voor, met name de kosten inzake tijdsduur, personeel, gebruik van gebouwen en andere infrastructuur, vervoermiddelen, opleidingsvereisten en veiligheidsregelingen. De Commissie licht het Europees Parlement en de Raad eenmaal per kwartaal in over de uitvoering van de GBVB-acties en over de financiële prognoses voor de rest van het begrotingsjaar. |
E. BETROKKENHEID VAN DE INSTELLINGEN TEN AANZIEN VAN ONTWIKKELINGSBELEIDSKWESTIES
25. |
De Commissie zet een informele dialoog met het Europees Parlement op over ontwikkelingsbeleidskwesties. |
DEEL III
GOED FINANCIEEL BEHEER VAN DE MIDDELEN VAN DE UNIE
A. FINANCIËLE PROGRAMMERING
26. |
De Commissie dient tweemaal per jaar — de eerste maal samen met de documenten bij de ontwerpbegroting en de tweede maal na de vaststelling van de algemene begroting van de Unie — een volledige financiële programmering in voor de rubrieken 1, 2 (behalve voor de subrubriek voor “economische, sociale en territoriale samenhang”), 3 (voor “milieu en klimaatactie” en “maritiem beleid en visserij”), 4, 5 en 6 van het MFK. Die per rubriek, beleidsgebied en begrotingsonderdeel opgestelde programmering zou het volgende in kaart moeten brengen:
De Commissie zou moeten nagaan hoe er een kruisverwijzing tot stand kan worden gebracht tussen de financiële programmering en de betreffende wetgevingsprogrammering, opdat de prognoses nauwkeuriger en betrouwbaarder kunnen worden. Voor elk wetgevingsvoorstel zou de Commissie moeten vermelden of dit in de ten tijde van de voorstelling van de ontwerpbegroting of de na de definitieve vaststelling van de begroting meegedeelde programmering is opgenomen. De Commissie zou het Europees Parlement en de Raad met name in kennis moeten stellen van:
Indien nodig zou de Commissie melding moeten maken van de herprogrammering die de nieuwe wetgevingsvoorstellen noodzakelijk maken. |
B. AGENTSCHAPPEN EN EUROPESE SCHOLEN
27. |
Voordat zij een voorstel voor de oprichting van een nieuw agentschap indient, zou de Commissie een degelijke, volledige en objectieve effectbeoordeling moeten verrichten, waarin onder meer rekening wordt gehouden met de kritische massa aan personeel en vaardigheden, kosten-batenaspecten, subsidiariteit en evenredigheid, het effect op nationale en Uniewerkzaamheden en de budgettaire gevolgen voor de betrokken uitgavenrubriek. Het Europees Parlement en de Raad verbinden zich ertoe, op basis van die informatie en onverminderd de wetgevingsprocedures voor de oprichting van agentschappen, in het kader van de begrotingssamenwerking tijdig tot een akkoord te komen over de financiering van het voorgestelde agentschap.
De volgende procedurestappen worden daarbij gevolgd:
Dezelfde procedure zou worden gevolgd voor alle wijzigingen van een rechtshandeling betreffende een agentschap die een effect zouden hebben op de middelen van het betrokken agentschap. Mochten de taken van een agentschap ingrijpend worden gewijzigd zonder dat de rechtshandeling tot oprichting van het agentschap in kwestie wordt gewijzigd, stelt de Commissie het Europees Parlement en de Raad hiervan in kennis middels een herzien financieel memorandum, zodat het Europees Parlement en de Raad tijdig overeenstemming kunnen bereiken over de financiering van het agentschap. |
28. |
De relevante bepalingen van de gemeenschappelijke aanpak die is gehecht aan de op 19 juli 2012 ondertekende gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over de gedecentraliseerde agentschappen, zouden bij de begrotingsprocedure terdege in aanmerking moeten worden genomen. |
29. |
Wanneer de Raad van bestuur van de Europese scholen overweegt een nieuwe Europese school op te richten, wordt mutatis mutandis een soortgelijke procedure gevolgd om de budgettaire gevolgen voor de Uniebegroting vast te stellen. |
DEEL IV
BESCHERMING VAN DE UNIEBEGROTING: KWALITEIT EN VERGELIJKBAARHEID VAN GEGEVENS OVER BEGUNSTIGDEN
30. |
Overeenkomstig de verzoeken van het Europees Parlement en als antwoord op punt 24 van de conclusies van de Europese Raad van 17 tot en met 21 juli 2020 en om de Uniebegroting en het herstelinstrument voor de Europese Unie beter te beschermen tegen fraude en onregelmatigheden, komen de instellingen overeen dat er gestandaardiseerde maatregelen worden ingevoerd voor het verzamelen, vergelijken en aggregeren van informatie en cijfers over de uiteindelijke ontvangers en begunstigden van financiering door de Unie, met het oog op controle en audit. |
31. |
Om doeltreffende controles en audits te waarborgen, is het noodzakelijk gegevens te verzamelen over degenen die uiteindelijk, direct of indirect, begunstigd worden door Uniefinanciering in gedeeld beheer en door projecten en hervormingen die worden ondersteund in het kader van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een faciliteit voor herstel en veerkracht, met inbegrip van gegevens over de uiteindelijke begunstigden van de ontvangers van de financiering. De regels voor het verzamelen en verwerken van dergelijke gegevens zullen in overeenstemming moeten zijn met de toepasselijke gegevensbeschermingsvoorschriften. |
32. |
Om de Uniebegroting beter te beschermen, zal de Commissie een geïntegreerd, interoperabel informatie- en monitoringsysteem beschikbaar maken, met inbegrip van een centraal datamining- en risicoscore-instrument, om toegang te hebben tot de in punt 31 bedoelde gegevens en die gegevens te analyseren met het oog op een veralgemeende toepassing door de lidstaten. Dat systeem zou zorgen voor efficiënte controles op belangenconflicten, onregelmatigheden, gevallen van dubbele financiering, en om het even welk misbruik van de middelen. De Commissie, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en andere onderzoeks- en controleorganen van de Unie zouden de nodige toegang tot die gegevens moeten hebben, zodat zij hun toezichtfunctie kunnen uitoefenen met betrekking tot de controles en audits die de lidstaten in de eerste plaats moeten uitvoeren, met als doel onregelmatigheden op te sporen en administratief onderzoek te verrichten naar het misbruik van de betrokken Uniefinanciering, en om een gedetailleerd beeld te krijgen van de verdeling ervan. |
33. |
Onverminderd de prerogatieven van de instellingen op grond van de Verdragen, verplichten de instellingen zich ertoe om gedurende de wetgevingsprocedure betreffende de betrokken basishandelingen loyaal samen te werken opdat gevolg wordt gegeven aan de conclusies van de Europese Raad van 17 tot en met 21 juli 2020, overeenkomstig de in dit deel beschreven aanpak. |
Gedaan te Brussel, 16 december 2020.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
David Maria SASSOLI
Voor de Raad
De voorzitter
Michael ROTH
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Johannes HAHN
(1) Verordening (EU) 2020/2094 van de Raad van 14 december 2020 tot vaststelling van een herstelinstrument voor de Europese Unie ter ondersteuning van het herstel in de nasleep van de COVID-19-crisis (zie bladzijde 23 van dit Publicatieblad).
(2) Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (zie bladzijde 11 van dit Publicatieblad).
(3) Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
(4) Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad van 14 december 2020 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2014/335/EU, Euratom (PB L 424 van 15.12.2020, blz. 1).
(5) PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.
(6) Zoals is vastgesteld in het Intern Akkoord tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering van de steun van de Europese Unie binnen het meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020, overeenkomstig de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst, en betreffende de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van het vierde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing zijn (PB L 210 van 6.8.2013, blz. 1) en de voorgaande interne akkoorden.
BIJLAGE I
INTERINSTITUTIONELE SAMENWERKING TIJDENS DE BEGROTINGSPROCEDURE
Deel A. Tijdschema voor de begrotingsprocedure
1. |
De instellingen stellen ieder jaar lang genoeg vóór de aanvang van de begrotingsprocedure een pragmatisch tijdschema vast op basis van de huidige praktijk. |
2. |
Om ervoor te zorgen dat het Europees Parlement en de Raad hun begrotingsprerogatieven op effectieve wijze kunnen uitoefenen, worden begrotingsstandpunten, overschrijvingen of andere kennisgevingen waardoor termijnen worden geactiveerd, ingediend met inachtneming van eventuele recesperiodes; de instellingen brengen elkaar via hun respectieve diensten tijdig op de hoogte van de data van die recesperiodes. |
Deel B. Prioriteiten voor de begrotingsprocedure
3. |
Ruim voor de Commissie de ontwerpbegroting vaststelt, wordt een trialoog belegd voor het bespreken van de mogelijke begrotingsprioriteiten voor het komende begrotingsjaar en eventuele vragen die rijzen in verband met de uitvoering van de begroting van het lopende begrotingsjaar, op basis van de informatie die de Commissie overeenkomstig punt 37 heeft verstrekt. |
Deel C. Opstelling van de ontwerpbegroting en actualisering van de ramingen
4. |
De instellingen, met uitzondering van de Commissie, wordt verzocht hun raming vóór eind maart vast te stellen. |
5. |
De Commissie dient elk jaar een ontwerpbegroting in, die de werkelijke financieringsbehoeften van de Unie weergeeft.
De ontwerpbegroting houdt rekening met:
|
6. |
De instellingen vermijden zo veel mogelijk om in de begroting posten op te nemen met onbeduidende bedragen voor beleidsuitgaven. |
7. |
Het Europees Parlement en de Raad verbinden zich er ook toe rekening te houden met de evaluatie van de mogelijkheden voor de uitvoering van de begroting die de Commissie in haar ontwerpen en in verband met de uitvoering van de begroting voor het lopende begrotingsjaar heeft verricht. |
8. |
Ter wille van een goed financieel beheer en gelet op de gevolgen voor de rapporteringstaken van de Commissiediensten inzake dat beheer, van de in de titels en hoofdstukken van de begrotingsnomenclatuur aangebrachte wezenlijke veranderingen, verbinden het Europees Parlement en de Raad zich ertoe alle wezenlijke veranderingen tijdens de bemiddelingsprocedure met de Commissie te bespreken. |
9. |
Ter wille van loyale en deugdelijke samenwerking zeggen het Europees Parlement en de Raad toe gedurende de volledige begrotingsprocedure en met name gedurende de hele bemiddelingsprocedure geregelde en actieve contacten op alle niveaus te onderhouden door middel van hun respectieve onderhandelaars met het oog op het bereiken van een akkoord. Het Europees Parlement en de Raad verbinden zich ertoe tijdig en permanent op formeel en informeel niveau relevante informatie en documenten uit te wisselen en gedurende de bemiddelingsperiode in samenwerking met de Commissie, naargelang van de behoeften, technische of informele bijeenkomsten te houden. De Commissie zorgt ervoor dat het Europees Parlement en de Raad tijdige en gelijke toegang tot informatie en documenten krijgen. |
10. |
Tot de bijeenkomst van het bemiddelingscomité kan de Commissie overeenkomstig artikel 314, lid 2, VWEU indien nodig nota’s van wijzigingen van de ontwerpbegroting indienen, met inbegrip van een nota van wijzigingen waarin met name de ramingen van de landbouwuitgaven worden geactualiseerd. De Commissie verstrekt het Europees Parlement en de Raad ter overweging informatie over die actualiseringen, zodra die beschikbaar is. Zij verstrekt het Europees Parlement en de Raad alle naar behoren gemotiveerde redenen die zij noodzakelijk achten. |
Deel D. Begrotingsprocedure vóór de bemiddelingsprocedure
11. |
Vóór de lezing in de Raad wordt tijdig een trialoog belegd om de instellingen de gelegenheid te geven van gedachten te wisselen over de ontwerpbegroting. |
12. |
Om de Commissie in staat te stellen tijdig de uitvoerbaarheid te onderzoeken van de door het Europees Parlement en door de Raad beoogde wijzigingen waarbij nieuwe voorbereidende acties of proefprojecten in het leven worden geroepen of bestaande worden verlengd, geven het Europees Parlement en de Raad de Commissie kennis van hun voornemens dienaangaande, zodat een eerste bespreking daarvan reeds kan plaatsvinden tijdens die trialoog. |
13. |
Een trialoog kan worden belegd vóór de plenaire stemming in het Europees Parlement. |
Deel E. Bemiddelingsprocedure
14. |
Indien het Europees Parlement amendementen vaststelt op het standpunt van de Raad, neemt de voorzitter van de Raad tijdens diezelfde plenaire vergadering nota van de verschillende standpunten van beide instellingen en stemt hij ermee in dat de voorzitter van het Europees Parlement onmiddellijk het bemiddelingscomité bijeenroept. De brief waarbij het bemiddelingscomité wordt bijeengeroepen, wordt uiterlijk verzonden op de eerste werkdag van de week na het einde van de vergaderperiode van het Europees Parlement waarin de plenaire stemming heeft plaatsgevonden; de bemiddelingsperiode begint de daaropvolgende dag. De termijn van 21 dagen wordt berekend overeenkomstig Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad (1). |
15. |
Indien de Raad niet met alle door het Europees Parlement aangenomen amendementen kan instemmen, zou hij dit moeten bevestigen in een brief die wordt verzonden vóór de eerste in de bemiddelingsperiode geplande vergadering. In dat geval gaat het bemiddelingscomité volgens de in de onderstaande punten vastgestelde procedure te werk. |
16. |
Het voorzitterschap van het bemiddelingscomité wordt gezamenlijk bekleed door vertegenwoordigers van het Europees Parlement en van de Raad. De vergaderingen van het bemiddelingscomité worden voorgezeten door de medevoorzitter van de instelling waar de bijeenkomst plaatsvindt. Iedere instelling wijst, overeenkomstig haar eigen reglement van orde, haar deelnemers aan iedere bijeenkomst aan en stelt haar mandaat voor de onderhandelingen vast. Het Europees Parlement en de Raad worden op een passend niveau vertegenwoordigd in het bemiddelingscomité, zodanig dat elke delegatie haar respectieve instelling politiek kan binden en er werkelijk vooruitgang kan worden geboekt met het oog op een definitief akkoord. |
17. |
De Commissie neemt overeenkomstig artikel 314, lid 5, tweede alinea, VWEU deel aan de werkzaamheden van het bemiddelingscomité en neemt alle nodige initiatieven om de standpunten van het Europees Parlement en van de Raad nader tot elkaar te brengen. |
18. |
Trialogen vinden gedurende de gehele bemiddelingsprocedure plaats, op verschillende niveaus van vertegenwoordiging, om de openstaande problemen op te lossen en het bereiken van overeenstemming in het bemiddelingscomité voor te bereiden. |
19. |
De bijeenkomsten van het bemiddelingscomité en de trialogen vinden afwisselend plaats in de gebouwen van het Europees Parlement en die van de Raad, opdat de voorzieningen, waaronder de tolkenfaciliteiten, gelijkelijk worden gebruikt. |
20. |
De datums voor de bijeenkomsten van het bemiddelingscomité en de trialogen worden van tevoren overeengekomen door de instellingen. |
21. |
Het bemiddelingscomité krijgt een gemeenschappelijk dossier (de “basisdocumentatie”) ter beschikking gesteld waarin de verschillende fasen van de begrotingsprocedure worden vergeleken (2). Die documenten bevatten bedragen per begrotingsonderdeel, totaalbedragen per rubriek van het MFK en een geconsolideerd document met bedragen en opmerkingen betreffende alle begrotingsonderdelen die in technische zin nog niet als afgesloten worden beschouwd. Onverminderd het uiteindelijke besluit van het bemiddelingscomité wordt een specifiek document opgesteld met de lijst van alle begrotingsonderdelen die in technische zin als afgesloten worden beschouwd (3). Die documenten worden ingedeeld volgens de begrotingsnomenclatuur.
Ten behoeve van het bemiddelingscomité worden ook andere documenten aan de basisdocumentatie toegevoegd, waaronder een uitvoerbaarheidsnota van de Commissie over het standpunt van de Raad en de amendementen van het Europees Parlement en alle brieven van andere instellingen over het standpunt van de Raad of de amendementen van het Europees Parlement. |
22. |
Met het oog op een akkoord aan het einde van de bemiddelingsperiode worden in de trialoogvergaderingen de volgende aspecten behandeld:
Tijdens of onmiddellijk na elke trialoogvergadering worden gezamenlijk de voorlopige conclusies opgesteld en wordt er tegelijk overeenstemming over de agenda voor de volgende vergadering bereikt. De instelling waar de trialoogvergadering plaatsvindt, stelt die conclusies op schrift en zij worden geacht na 24 uur voorlopig te zijn goedgekeurd, behoudens het definitieve besluit van het bemiddelingscomité. |
23. |
Ter vergadering beschikt het bemiddelingscomité over de conclusies van de trialogen en over een document voor mogelijke bekrachtiging, met de begrotingsonderdelen waarover tijdens die trialogen voorlopige overeenstemming is bereikt. |
24. |
Het in artikel 314, lid 5, VWEU bedoelde gemeenschappelijk ontwerp wordt opgesteld door de secretariaten van het Europees Parlement en de Raad, met steun van de Commissie. Het ontwerp bestaat uit een begeleidende nota van de voorzitters van de twee delegaties aan de voorzitter van het Europees Parlement en de voorzitter van de Raad, waarin staat vermeld op welke datum het bemiddelingscomité een akkoord heeft bereikt, en uit bijlagen, die de volgende gegevens bevatten:
Het bemiddelingscomité kan tevens zijn goedkeuring hechten aan conclusies en eventuele gezamenlijke verklaringen met betrekking tot de begroting. |
25. |
Het gemeenschappelijk ontwerp wordt vertaald in de officiële talen van de instellingen van de Unie (door de diensten van het Europees Parlement) en ter goedkeuring voorgelegd aan het Europees Parlement en aan de Raad binnen een termijn van 14 dagen, te rekenen vanaf de datum waarop overeenstemming is bereikt over het in punt 24 bedoelde gemeenschappelijk ontwerp.
Nadat het gemeenschappelijk ontwerp is vastgesteld, wordt de begroting gereviseerd door de juristen-vertalers, waarbij de bijlagen bij het gemeenschappelijk ontwerp worden ingevoegd in de begrotingsonderdelen die tijdens de bemiddelingsprocedure niet zijn gewijzigd. |
26. |
De instelling waar de (trialoog- of bemiddelings)vergaderingen plaatsvinden, stelt tolkenfaciliteiten ter beschikking voor alle talen van de talenregeling zoals die geldt voor de vergaderingen van het bemiddelingscomité, alsmede vertolking op ad-hocbasis voor de trialogen.
De reproductie en de distributie van de vergaderdocumenten worden verzorgd door de instelling waar de vergadering plaatsvindt. De diensten van de instellingen werken samen bij het op schrift stellen van de resultaten van de onderhandelingen ten behoeve van de voltooiing van het gemeenschappelijk ontwerp. |
Deel F. Gewijzigde begrotingen
Algemene beginselen
27. |
Aangezien gewijzigde begrotingen vaak betrekking hebben op specifieke en soms dringende kwesties, komen de instellingen overeen de onderstaande beginselen toe te passen om in een gepaste interinstitutionele samenwerking te kunnen voorzien met het oog op een soepel en vlot verlopend besluitvormingsproces voor gewijzigde begrotingen, en daarbij voor zover als mogelijk te vermijden dat een bemiddelingsvergadering moet worden bijeengeroepen. |
28. |
De instellingen streven ernaar het aantal gewijzigde begrotingen zo veel mogelijk te beperken. |
Tijdschema
29. |
De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad vooraf in kennis van de mogelijke datums van aanneming van ontwerpen van gewijzigde begroting, wat de uiteindelijke datum van vaststelling onverlet laat. |
30. |
Het Europees Parlement en de Raad streven ernaar, elk overeenkomstig zijn reglement van orde, het door de Commissie voorgestelde ontwerp van gewijzigde begroting te bespreken kort nadat het door de Commissie is vastgesteld. |
31. |
Om de procedure te bespoedigen, stemmen het Europees Parlement en de Raad de planning van hun respectieve werkzaamheden zo veel mogelijk op elkaar af, met het oog op een samenhangend en convergerend verloop van de procedure. Daarom trachten zij zo snel mogelijk een indicatief tijdschema vast te stellen voor de diverse stappen die leiden tot de definitieve vaststelling van de gewijzigde begroting.
Het Europees Parlement en de Raad houden rekening met de relatieve urgentie van de gewijzigde begroting en de noodzaak die tijdig goed te keuren, wil deze nog nut hebben in het betrokken begrotingsjaar. |
Samenwerking tijdens de lezingen
32. |
De instellingen werken gedurende de gehele procedure te goeder trouw samen en doen er alles aan om de vaststelling van gewijzigde begrotingen in een vroeg stadium van de procedure mogelijk te maken.
In voorkomend geval, en waar er potentieel een verschillende zienswijze is, kunnen het Europees Parlement of de Raad, alvorens elk zijn definitieve standpunt in te nemen over de gewijzigde begroting, of de Commissie op enig moment, voorstellen een specifieke trialoog te beleggen om de verschillende zienswijzen te bespreken en te trachten een compromis te bereiken. |
33. |
Alle door de Commissie ingediende en nog niet definitief goedgekeurde ontwerpen van gewijzigde begroting worden stelselmatig op de agenda van de in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure geplande trialoogvergaderingen gezet. De Commissie licht de ontwerpen van gewijzigde begroting toe en het Europees Parlement en de Raad maken, voor zover mogelijk, hun respectieve standpunt bekend vóór de trialoog. |
34. |
Indien tijdens de trialoog een compromis wordt bereikt, verbinden het Europees Parlement en de Raad zich ertoe bij de bespreking van de gewijzigde begroting overeenkomstig het VWEU en hun reglement van orde rekening te houden met de resultaten van de trialoog. |
Samenwerking na de lezingen
35. |
Als het Europees Parlement het standpunt van de Raad zonder amendementen goedkeurt, is de gewijzigde begroting vastgesteld overeenkomstig het VWEU. |
36. |
Als het Europees Parlement met een meerderheid van zijn leden amendementen aanneemt, is artikel 314, lid 4, onder c), VWEU van toepassing. Vóór de bijeenkomst van het bemiddelingscomité wordt echter een trialoogvergadering belegd:
|
Deel G. Begrotingsuitvoering, betalingen en reste à liquider (RAL)
37. |
Aangezien voor een geordende ontwikkeling van de totale betalingskredieten ten opzichte van de vastleggingskredieten moet worden gezorgd teneinde een abnormale verschuiving van RAL van het ene jaar naar het andere te vermijden, komen de instellingen overeen nauwlettend toe te zien op de betalingsprognoses en de hoogte van de RAL, zodat het risico kan worden beperkt dat de uitvoering van de programma’s van de Unie aan het einde van de looptijd van het MFK wordt belemmerd door een gebrek aan betalingskredieten.
Om in alle hoofdstukken een houdbaar beheer en profiel van de betalingen te waarborgen, worden in alle rubrieken de vrijmakingsregels, en met name de regels inzake automatische vrijmakingen, strikt toegepast. Tijdens de begrotingsprocedure komen de instellingen regelmatig bijeen teneinde de stand van zaken en de vooruitzichten betreffende de uitvoering van de begroting in het lopende begrotingsjaar en in toekomstige begrotingsjaren gezamenlijk te beoordelen. Die beoordeling gebeurt in de vorm van specifieke interinstitutionele bijeenkomsten op het passende niveau, voorafgaand waaraan de Commissie per fonds en per lidstaat een gedetailleerde stand van zaken geeft met betrekking tot de uitvoering van betalingen, tot overschrijvingen, tot ontvangen terugbetalingsverzoeken en tot herziene prognoses, waaronder langetermijnprognoses, waar toepasselijk. Teneinde ervoor te zorgen dat de Unie overeenkomstig artikel 323 VWEU, aan al haar financiële verplichtingen kan voldoen die voortvloeien uit bestaande en toekomstige verbintenissen in de periode 2021-2027, analyseren en bespreken het Europees Parlement en de Raad de ramingen van de Commissie inzake de vereiste hoogte van betalingskredieten. |
Deel H. Samenwerking met betrekking tot het herstelinstrument voor de Europese Unie (4)
38. |
Uitsluitend met het oog op de aanpak van de gevolgen van de COVID-19-crisis zal de Commissie worden gemachtigd om namens de Unie maximaal 750 miljard EUR aan financiële middelen in prijzen van 2018 te lenen op de kapitaalmarkten, waarvan maximaal 390 miljard EUR in prijzen van 2018 kan worden gebruikt voor uitgaven en maximaal 360 miljard EUR in prijzen van 2018 kan worden gebruikt voor het verstrekken van leningen overeenkomstig artikel 5, lid 1, van het eigenmiddelenbesluit. Zoals bepaald in de EURI-verordening, vormen de voor uitgaven bestemde bedragen externe bestemmingsontvangsten voor de toepassing van artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement. |
39. |
De instellingen zijn het erover eens dat de rol van het Europees Parlement en van de Raad, indien zij handelen in hun hoedanigheid van begrotingsautoriteit, moet worden versterkt met betrekking tot de externe bestemmingsontvangsten uit hoofde van het herstelinstrument voor de Europese Unie, teneinde te zorgen voor goed toezicht op en betrokkenheid bij het gebruik van die ontvangsten, binnen de grenzen die zijn vastgesteld in de EURI-verordening en, in voorkomend geval, in de betrokken sectorale wetgeving. De instellingen zijn het er ook over eens dat volledige transparantie en zichtbaarheid moet worden gewaarborgd van alle middelen die onder het herstelinstrument voor de Europese Unie vallen. |
Externe bestemmingsontvangsten uit hoofde van het herstelinstrument voor de Europese Unie
40. |
Aangezien het Europees Parlement en de Raad op passende wijze moeten worden betrokken bij het beheer van externe bestemmingsontvangsten uit hoofde van het herstelinstrument voor de Europese Unie, zijn de drie instellingen het eens over de in de punten 41 tot en met 46 beschreven procedure. |
41. |
De Commissie zal in het kader van de begrotingsprocedure gedetailleerde informatie verschaffen over haar ontwerpramingen. Die informatie omvat gedetailleerde ramingen van de vastleggingskredieten en betalingskredieten en van de juridische verbintenissen, uitgesplitst per rubriek en per programma waaraan op grond van de EURI-verordening bestemmingsontvangsten worden toegekend. De Commissie zal alle aanvullende relevante informatie verstrekken waar het Europees Parlement of de Raad om verzoekt. De Commissie zal bij de ontwerpbegroting een document voegen waarin alle relevante informatie over het herstelinstrument voor de Europese Unie is opgenomen, met inbegrip van overzichtstabellen waarin begrotingskredieten en bestemmingsontvangsten uit hoofde van het herstelinstrument voor de Europese Unie bijeen worden gebracht. Dit document zal deel uitmaken van de in punt 44 bedoelde bijlage bij de algemene begroting van de Unie inzake externe bestemmingsontvangsten. |
42. |
De Commissie zal de in punt 41 bedoelde informatie regelmatig actualiseren in de loop van het begrotingsjaar en ten minste vóór elke in punt 45 bedoelde specifieke vergadering. De Commissie brengt de relevante informatie tijdig ter kennis van het Europees Parlement en de Raad, zodat over de betrokken planningsdocumenten zinvolle besprekingen en beraadslagingen kunnen worden gevoerd, ook voordat de Commissie besluiten ter zake neemt. |
43. |
De instellingen zullen in het kader van de begrotingsprocedure regelmatig bijeenkomen om de besteding van de externe bestemmingsontvangsten uit hoofde van het herstelinstrument voor de Europese Unie, en meer bepaald de stand van zaken en de vooruitzichten, gezamenlijk te beoordelen en om de samen met de respectieve ontwerpbegrotingen verstrekte jaarlijkse ramingen en de verdeling ervan te bespreken, met inachtneming van de beperkingen en voorwaarden die zijn vastgesteld in de EURI-verordening en, in voorkomend geval, in de betrokken sectorale wetgeving. |
44. |
Het Europees Parlement en de Raad zullen bij de algemene begroting van de Unie een document in de vorm van een bijlage voegen, met daarin alle begrotingsonderdelen die bestemmingsontvangsten uit hoofde van het herstelinstrument voor de Europese Unie ontvangen. Zij zullen bovendien gebruikmaken van de begrotingsstructuur voor de opneming van de bestemmingsontvangsten uit hoofde van het herstelinstrument voor de Europese Unie, en met name van de toelichting bij de begroting, om passende controle uit te oefenen op het gebruik van die ontvangsten. Overeenkomstig artikel 22 van het Financieel Reglement zullen het Europees Parlement en de Raad in de staat van uitgaven opmerkingen, waaronder algemene opmerkingen, invoegen, die aantonen in welke begrotingsonderdelen de kredieten kunnen worden opgenomen die overeenstemmen met de bestemmingsontvangsten die zijn toegewezen op grond van de EURI-verordening, en vermelden om welke bedragen het gaat. De Commissie verplicht er zich bij het uitoefenen van haar verantwoordelijkheid voor de besteding van de bestemmingsontvangsten toe om terdege rekening te houden met die toelichting. |
45. |
De instellingen komen overeen op het passende niveau specifieke interinstitutionele vergaderingen te organiseren ter beoordeling van de stand van zaken en van de vooruitzichten voor externe bestemmingsontvangsten uit hoofde van het herstelinstrument voor de Europese Unie. Die vergaderingen zullen ten minste drie keer in een begrotingsjaar plaatsvinden korte tijd vóór of na de begrotingstrialogen. Voorts komen de instellingen op ad-hocbasis bijeen indien een instelling daartoe een met redenen omkleed verzoek indient. Het Europees Parlement en de Raad kunnen te allen tijde schriftelijke opmerkingen indienen over de besteding van externe bestemmingsontvangsten. De Commissie verplicht zich ertoe terdege rekening te houden met eventuele opmerkingen en suggesties van het Europees Parlement en van de Raad. Tijdens die vergaderingen kunnen significante afwijkingen in de uitgaven voor het herstelinstrument voor de Europese Unie worden besproken, conform punt 46. |
46. |
De Commissie verstrekt, vóór een specifieke interinstitutionele vergadering als bedoeld in punt 45 en op ad-hocbasis in het geval van een significante afwijking, gedetailleerde informatie over iedere afwijking van haar oorspronkelijke prognoses. Een afwijking van geraamde uitgaven uit hoofde van het herstelinstrument voor de Europese Unie is significant indien de uitgaven met meer dan 10 % afwijken van de prognose voor een bepaald begrotingsjaar en voor een bepaald programma. In het geval van significante afwijkingen van de oorspronkelijke prognoses zullen de instellingen de kwestie bespreken, indien het Europees Parlement of de Raad binnen twee weken na de kennisgeving van een dergelijke significante afwijking daarom verzoekt. De instellingen zullen binnen drie weken na een verzoek om bespreking, de kwestie samen evalueren met het oog op het bereiken van overeenstemming daarover. De Commissie zal zo veel mogelijk rekening houden met de ontvangen opmerkingen. De Commissie verplicht zich ertoe geen besluit te nemen voordat de beraadslagingen zijn afgesloten of de termijn van drie weken is verstreken. In het laatste geval motiveert de Commissie haar besluit naar behoren. In dringende gevallen kunnen de instellingen overeenkomen de termijnen met één week te verkorten. |
Uit hoofde van het herstelinstrument voor de Europese Unie verstrekte leningen
47. |
Met het oog op volledige informatieverstrekking, transparantie en zichtbaarheid van de leningcomponent van het herstelinstrument voor de Europese Unie zal de Commissie, samen met haar ontwerpramingen, gedetailleerde informatie verschaffen over leningen die uit hoofde van het herstelinstrument voor de Europese Unie aan de lidstaten zijn verstrekt, waarbij bijzondere aandacht zal worden besteed aan gevoelige informatie die beschermd is. |
48. |
Informatie over leningen uit hoofde van het herstelinstrument voor de Europese Unie zullen in de begroting worden opgenomen overeenkomstig artikel 52, lid 1, onder d), van het Financieel Reglement, en zal ook de in punt iii) van dat punt bedoelde bijlage bevatten. |
(1) Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden (PB L 124 van 8.6.1971, blz. 1).
(2) De verschillende fasen zijn: de begroting van het lopende begrotingsjaar (met inbegrip van gewijzigde begrotingen); de oorspronkelijke ontwerpbegroting; het standpunt van de Raad met betrekking tot de ontwerpbegroting; de amendementen van het Europees Parlement op het standpunt van de Raad alsmede de door de Commissie ingediende nota’s van wijzigingen (indien nog niet volledig door de instellingen goedgekeurd).
(3) Een in technische zin afgesloten begrotingsonderdeel is een onderdeel waarover geen verschil van mening bestaat tussen het Europees Parlement en de Raad en waarvoor geen nota van wijzigingen is ingediend.
(4) Indien de Commissie op grond van artikel 122 VWEU een voorstel voor een handeling van de Raad indient met mogelijk aanzienlijke gevolgen voor de begroting, is de procedure als omschreven in de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 16 december 2020 inzake begrotingstoezicht op nieuwe voorstellen op basis van artikel 122 VWEU met mogelijk aanzienlijke gevolgen voor de Uniebegroting (PB C 444 van 22.12.2020, blz. 5) van toepassing.
BIJLAGE II
INTERINSTITUTIONELE SAMENWERKING INZAKE EEN ROUTEKAART VOOR DE INVOERING VAN NIEUWE EIGEN MIDDELEN
Preambule
A. |
De instellingen verplichten zich ertoe loyaal en transparant samen te werken en werk te maken van de tenuitvoerlegging van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen voor de duur van het MFK 2021-2027. |
B. |
De instellingen erkennen het belang van de context van het herstelinstrument voor de Europese Unie, waarin de nieuwe eigen middelen zouden moeten worden ingevoerd. |
C. |
Uitsluitend met het oog op de aanpak van de gevolgen van de COVID-19-crisis zal de Commissie op grond van artikel 5, lid 1, van het eigenmiddelenbesluit worden gemachtigd om namens de Unie maximaal 750 miljard EUR aan financiële middelen in prijzen van 2018 te lenen op de kapitaalmarkten, waarvan maximaal 390 miljard EUR in prijzen van 2018 mag worden gebruikt voor uitgaven overeenkomstig artikel 5, lid 1, onder b), van dat besluit. |
D. |
De terugbetaling van de hoofdsom van dergelijke middelen die dienen te worden gebruikt voor uitgaven uit hoofde van het herstelinstrument voor de Europese Unie en de daarmee samenhangende verschuldigde rente zullen moeten worden gefinancierd uit de algemene begroting van de Unie, onder meer middels voldoende opbrengsten uit nieuwe eigen middelen die na 2021 worden ingevoerd. Alle daarmee samenhangende verplichtingen zullen uiterlijk op 31 december 2058 volledig zijn terugbetaald, zoals bepaald in artikel 5, lid 2, tweede alinea, van het eigenmiddelenbesluit. De jaarlijkse te betalen bedragen zullen afhankelijk zijn van de looptijd van de uitgegeven obligaties en de schuldaflossingsstrategie, met inachtneming van de limiet voor de terugbetaling van de hoofdsom van de middelen bedoeld in de derde alinea van dat lid, die is vastgesteld op 7,5 % van het maximumbedrag dat moet worden gebruikt voor uitgaven als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder b), van dat besluit. |
E. |
De uitgaven uit de Uniebegroting ten behoeve van de terugbetaling van het herstelinstrument voor de Europese Unie zouden niet mogen leiden tot een onnodige vermindering van programma-uitgaven of investeringsinstrumenten uit hoofde van het MFK. Het is ook wenselijk de stijging van de bni-middelen voor de lidstaten te beperken. |
F. |
Om die reden, en om de geloofwaardigheid en duurzaamheid van het terugbetalingsplan voor het herstelinstrument voor de Europese Unie te vergroten, zullen de instellingen streven naar de invoering van voldoende nieuwe eigen middelen ter dekking van een bedrag dat overeenkomt met de verwachte uitgaven met betrekking tot de terugbetaling. In overeenstemming met het universaliteitsbeginsel betekent dit niet dat bepaalde eigen middelen worden bestemd of toegewezen om een specifiek soort uitgave te dekken. |
G. |
De instellingen erkennen dat de invoering van een pakket nieuwe eigen middelen de adequate financiering van uitgaven van de Unie in het MFK zou moeten ondersteunen en tegelijkertijd het aandeel nationale bni-bijdragen in de financiering van de jaarlijkse begroting van de Unie moet worden verminderd. De diversificatie van inkomstenbronnen zou er op haar beurt toe kunnen bijdragen dat uitgaven op Unieniveau meer worden toegespitst op prioritaire gebieden en op collectieve goederen met een grote efficiëntiewinst ten opzichte van nationale uitgaven. |
H. |
De nieuwe eigen middelen zouden daarom op de beleidsdoelstellingen van de Unie moeten worden afgestemd, de prioriteiten van de Unie — zoals de Europese Green Deal en een Europa dat klaar is voor het digitale tijdperk — ondersteunen, en bijdragen tot eerlijke belastingheffing en een intensievere bestrijding van belastingfraude en belastingontduiking. |
I. |
De instellingen komen overeen dat nieuwe eigen middelen bij voorkeur tot stand zouden moeten worden gebracht op een manier die het mogelijk maakt “vers geld” te genereren. Tegelijkertijd streven zij ernaar administratieve rompslomp en de lasten voor bedrijven, met name kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), en voor burgers te verminderen. |
J. |
Nieuwe eigen middelen zouden moeten voldoen aan de criteria eenvoud, transparantie, voorspelbaarheid en billijkheid. De berekening, overdracht en controle van de nieuwe eigen middelen zouden niet mogen leiden tot buitensporige administratieve lasten voor de Unie-instellingen en de nationale overheden. |
K. |
Gezien de zware procedurele vereisten voor de invoering van nieuwe eigen middelen komen de instellingen overeen dat de noodzakelijke hervorming van het stelsel van eigen middelen zouden moeten worden verwezenlijkt met een beperkt aantal herzieningen van het eigenmiddelenbesluit. |
L. |
De instellingen komen derhalve overeen in de periode 2021-2027 samen te werken op basis van de in deze bijlage geformuleerde beginselen, met als doel werk te maken van de invoering van nieuwe eigen middelen overeenkomstig de routekaart neergelegd in deel B en de daarin vermelde datums. |
M. |
De instellingen erkennen ook het belang van de instrumenten voor beter wetgeven die zijn geformuleerd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (1), en met name de effectbeoordeling. |
Deel A Beginselen voor de uitvoering
1. |
De Commissie zal de nodige wetgevingsvoorstellen indienen voor nieuwe eigen middelen en voor mogelijke andere nieuwe eigen middelen als bedoeld in punt 10, in overeenstemming met de beginselen van betere wetgeving. Zij zal in dat verband terdege rekening houden met de suggesties van het Europees Parlement en van de Raad. Die wetgevingsvoorstellen zullen vergezeld gaan van de desbetreffende uitvoeringswetgeving inzake eigen middelen. |
2. |
De instellingen komen de volgende leidende beginselen voor de invoering van een pakket nieuwe eigen middelen overeen:
|
3. |
Het Europees Parlement en de Raad zullen de in punt 1 bedoelde wetgevingsvoorstellen volgens hun interne procedures analyseren, bespreken en hieraan zonder onnodige vertraging een vervolg geven, teneinde een snelle besluitvorming te faciliteren. Nadat de Commissie haar voorstellen heeft ingediend, zullen leden van het Europees Parlement en vertegenwoordigers van de Raad in de loop van hun beraadslagingen in aanwezigheid van vertegenwoordigers van de Commissie bijeenkomen om elkaar te informeren over de stand van zaken. Voorts zullen de instellingen regelmatig met elkaar in dialoog gaan om de balans op te maken van de vorderingen met de routekaart. |
Deel B Routekaart naar de invoering van nieuwe eigen middelen
Eerste stap: 2021
4. |
In eerste instantie zullen vanaf 1 januari 2021 nieuwe eigen middelen worden ingevoerd en toegepast, die bestaan uit een deel inkomsten uit een nationale bijdrage berekend op basis van het gewicht van niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval, waarin het eigenmiddelenbesluit voorziet. Dat besluit zal naar verwachting in januari 2021 in werking treden, onder voorbehoud van goedkeuring door de lidstaten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen. |
5. |
De Commissie zal haar werkzaamheden bespoedigen en, na de in 2020 gestarte effectbeoordelingen, voorstellen indienen voor een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens en voor een digitale heffing, alsmede een begeleidend voorstel om uiterlijk in juni 2021 op die basis nieuwe eigen middelen in te voeren, met het oog op de invoering ervan uiterlijk op 1 januari 2023. |
6. |
De Commissie zal in het voorjaar 2021 het EU-emissiehandelssysteem herzien, en daarbij nagaan of het kan worden uitgebreid tot de lucht- en zeevaartsectoren. Zij zal tegen juni 2021 een voorstel doen voor eigen middelen op basis van het EU-emissiehandelssysteem. |
7. |
De instellingen zijn het erover eens dat het mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens en het EU-emissiehandelssysteem thematisch samenhangen en het derhalve gerechtvaardigd zou zijn deze in dezelfde geest te bespreken. |
Tweede stap: 2022 en 2023
8. |
Met naleving van de in de Verdragen opgenomen toepasselijke procedures en onder voorbehoud van goedkeuring door de lidstaten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen wordt beoogd deze nieuwe eigen middelen uiterlijk op 1 januari 2023 in te voeren. |
9. |
De Raad zal deze nieuwe eigen middelen uiterlijk op 1 juli 2022 bespreken, opdat deze uiterlijk op 1 januari 2023 kunnen worden ingevoerd. |
Derde stap: 2024-2026
10. |
De Commissie zal op basis van effectbeoordelingen aanvullende nieuwe eigen middelen voorstellen, waaronder eventueel een belasting op financiële transacties en een aan de bedrijfssector gekoppelde financiële bijdrage of een nieuwe gemeenschappelijke heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting. De Commissie streeft ernaar uiterlijk in juni 2024 een voorstel in te dienen. |
11. |
Met naleving van de in de Verdragen opgenomen procedures en onder voorbehoud van goedkeuring door de lidstaten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen, wordt beoogd deze aanvullende nieuwe eigen middelen uiterlijk op 1 januari 2026 in te voeren. |
12. |
De Raad zal deze nieuwe eigen middelen uiterlijk op 1 juli 2025 bespreken, opdat deze uiterlijk op 1 januari 2026 kunnen worden ingevoerd. |
(1) Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie van 13 april 2016 over beter wetgeven (PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1).