ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 431

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

63e jaargang
21 december 2020


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/2153 van de Commissie van 7 oktober 2020 tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad met betrekking tot de categorieën operationele persoonsgegevens en de categorieën betrokkenen van wie operationele persoonsgegevens door het Europees Openbaar Ministerie mogen worden verwerkt in de index van onderzoeksdossiers

1

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/2154 van de Commissie van 14 oktober 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de diergezondheids-, certificerings- en kennisgevingsvoorschriften voor verplaatsingen binnen de Unie van van landdieren afkomstige producten van dierlijke oorsprong ( 1 )

5

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/2155 van de Commissie van 14 oktober 2020 tot aanvulling van Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad door de vaststelling van een facultatieve gemeenschappelijke Unieregeling voor de waardering van de mate waarin gebouwen gereed zijn voor slimme toepassingen ( 1 )

9

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2156 van de Commissie van 14 oktober 2020 tot nadere bepaling van de technische modaliteiten voor de doeltreffende uitvoering van een facultatieve gemeenschappelijke Unieregeling voor de waardering van de mate waarin gebouwen gereed zijn voor slimme toepassingen ( 1 )

25

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2157 van de Commissie van 14 december 2020 tot goedkeuring van wijzigingen op het niveau van de Unie van het productdossier van een beschermde oorsprongsbenaming of een beschermde geografische aanduiding (Montello — Colli Asolani (BOB))

30

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2158 van de Commissie van 14 december 2020 tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een naam die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Chabichou du Poitou (BOB))

32

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2159 van de Commissie van 16 december 2020 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief

34

 

*

Verordening (EU) 2020/2160 van de Commissie van 18 december 2020 tot wijziging van bijlage XIV bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de stofgroep 4-(1,1,3,3-tetramethylbutyl)fenol, geëthoxyleerd (die duidelijk gedefinieerde stoffen en UVCB-stoffen, polymeren en homologen omvat) ( 1 )

38

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2161 van de Commissie van 18 december 2020 tot opening van een onderzoek naar de mogelijke ontwijking van de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/915 ingestelde antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van bepaalde aluminiumfolie op rollen van oorsprong uit de Volksrepubliek China, door de invoer van uit Thailand verzonden bepaalde aluminiumfolie op rollen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Thailand, en tot registratie van deze invoer

42

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2162 van de Commissie van 18 december 2020 tot opening van een onderzoek naar de mogelijke ontwijking van de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2384 en Uitvoeringsverordening (EU) 2017/271 ingestelde antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van bepaald bladaluminium van oorsprong uit de Volksrepubliek China, door de invoer van uit Thailand verzonden bladaluminium, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Thailand, en tot registratie van deze invoer

48

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2163 van de Commissie van 18 december 2020 betreffende de tenuitvoerlegging in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland van de in de preferentiële handelsregelingen van de Unie vastgelegde oorsprongsregels

55

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit van het Politiek en Veiligheidscomité (GBVB) 2020/2164 van 15 december 2020 tot verlenging van het mandaat van het hoofd van de missie van de Europese Unie voor de opbouw van capaciteit in Somalië (EUCAP Somalia) (EUCAP Somalia/1/2020)

59

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/2165 van de Commissie van 9 december 2020 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) 2018/1861 van het Europees Parlement en de Raad inzake de minimumnormen voor gegevenskwaliteit en de technische specificaties voor het invoeren van foto’s en dactyloscopische gegevens in het Schengeninformatiesysteem (SIS) op het gebied van grenscontroles en terugkeer (Kennisgeving geschied onder nummer C(2020) 8599)

61

 

*

Besluit (EU) 2020/2166 van de Commissie van 17 december 2020 betreffende de bepaling van de door de lidstaten te veilen aandelen in de periode 2021-2030 van het EU-emissiehandelssysteem (Kennisgeving geschied onder nummer C(2020) 8945)  ( 1 )

66

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/2167 van de Commissie van 17 december 2020 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1918 betreffende bepaalde beschermende maatregelen met betrekking tot Chronic Wasting Disease wat de verlenging van de toepassingsperiode betreft (Kennisgeving geschied onder nummer C(2020) 8802)  ( 1 )

70

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/2168 van de Commissie van 17 december 2020 betreffende de overeenstemming van het gezamenlijk voorstel van de betrokken lidstaten voor de uitbreiding van de Noordzee-Oostzeecorridor voor goederenvervoer per spoor met artikel 5 van Verordening (EU) nr. 913/2010 van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europese spoorwegnet voor concurrerend goederenvervoer (Kennisgeving geschied onder nummer C(2020) 8919)

72

 

 

AANBEVELINGEN

 

*

Aanbeveling (EU) 2020/2169 van de Raad van 17 december 2020 tot wijziging van Aanbeveling (EU) 2020/912 van de Raad over de tijdelijke beperking van niet-essentiële reizen naar de EU en de mogelijke opheffing van die beperking

75

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

21.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 431/1


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2020/2153 VAN DE COMMISSIE

van 7 oktober 2020

tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad met betrekking tot de categorieën operationele persoonsgegevens en de categorieën betrokkenen van wie operationele persoonsgegevens door het Europees Openbaar Ministerie mogen worden verwerkt in de index van onderzoeksdossiers

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (1), en met name artikel 49, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Europees Openbaar Ministerie (hierna “EOM” genoemd) is ingesteld voor het opsporen, vervolgen en voor de rechter brengen van daders van, en medeplichtigen aan, strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden.

(2)

Het casemanagementsysteem van het EOM omvat een index van alle onderzoeksdossiers. De index mag geen andere operationele persoonsgegevens bevatten dan die welke nodig zijn om zaken op te sporen en koppelingen tussen verschillende onderzoeksdossiers te maken.

(3)

De categorieën operationele persoonsgegevens en de categorieën betrokkenen van wie operationele persoonsgegevens in de index mogen worden verwerkt, moeten daarom worden vastgesteld.

(4)

Verordening (EU) 2017/1939 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in artikel 20, lid 4, van Verordening (EU) 2017/1939 bedoelde groep deskundigen is op 8 mei 2020 geraadpleegd.

(6)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming heeft op 31 juli 2020 een advies uitgebracht,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage bij deze verordening opgenomen tekst wordt als bijlage bij Verordening (EU) 2017/1939 gevoegd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel, 7 oktober 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1.


BIJLAGE

„BIJLAGE

Categorieën betrokkenen en categorieën operationele persoonsgegevens als bedoeld in artikel 49, lid 3

A.   Categorieën betrokkenen van wie operationele persoonsgegevens in de index mogen worden verwerkt:

a)

verdachten of beklaagden tegen wie een strafprocedure van het EOM loopt;

b)

personen die na de strafprocedure van het EOM zijn veroordeeld;

c)

natuurlijke personen die onder de bevoegdheid van het EOM vallende strafbare feiten hebben gemeld of die slachtoffer zijn van dergelijke feiten;

d)

personen die contact hebben of banden onderhouden met een onder a) of b) bedoelde persoon.

B.   Categorieën operationele persoonsgegevens die betrekking hebben op de in deel A, punten a) en b), bedoelde categorieën betrokkenen en in de index mogen worden verwerkt:

a)

naam, meisjesnaam, voornamen en eventuele bijnamen of valse namen;

b)

geboortedatum en -plaats;

c)

nationaliteit;

d)

geslacht;

e)

woonplaats, beroep en verblijfplaats van de betrokkene;

f)

socialezekerheidsnummers, ID-codes, rijbewijzen, identificatiedocumenten, paspoortgegevens, douanenummer en fiscaal identificatienummer;

g)

de beschrijving en de aard van de vermeende strafbare feiten, de datum waarop zij werden gepleegd en de strafrechtelijke kwalificatie;

h)

informatie betreffende rechtspersonen die verband houdt met geïdentificeerde of identificeerbare individuen tegen wie een onderzoek van het EOM loopt;

i)

de verdenking van lidmaatschap van een criminele organisatie;

j)

nadere gegevens van rekeningen bij banken en andere financiële instellingen;

k)

telefoonnummers, SIM-kaartnummers, e-mailadressen, IP-adressen, en accountnamen en gebruikersnamen die op onlineplatforms worden gebruikt;

l)

gegevens uit kentekenregisters;

m)

identificeerbare activa die eigendom zijn van of gebruikt worden door de persoon, zoals cryptoactiva en onroerend goed.

C.   Categorieën operationele persoonsgegevens die betrekking hebben op de in deel A, punt c), bedoelde categorieën betrokkenen en in de index mogen worden verwerkt, beperkt tot wat noodzakelijk en evenredig is om het EOM in staat te stellen zijn taken op het gebied van onderzoek en strafvervolging uit te voeren:

a)

naam, meisjesnaam, voornamen en eventuele bijnamen of valse namen;

b)

geboortedatum en -plaats;

c)

nationaliteit;

d)

geslacht;

e)

woonplaats, beroep en verblijfplaats van de betrokkene;

f)

ID-codes, identificatiedocumenten en paspoortgegevens;

g)

de beschrijving en de aard van de strafbare feiten waarbij de persoon was betrokken of die door de persoon zijn gemeld, de datum waarop zij werden gepleegd en de strafrechtelijke kwalificatie;

D.   Categorieën operationele persoonsgegevens die betrekking hebben op de in deel A, punt d), bedoelde categorieën betrokkenen en in de index mogen worden verwerkt, beperkt tot wat noodzakelijk en evenredig is om het EOM in staat te stellen zijn taken op het gebied van onderzoek en strafvervolging uit te voeren:

a)

naam, meisjesnaam, voornamen en eventuele bijnamen of valse namen;

b)

geboortedatum en -plaats;

c)

nationaliteit;

d)

geslacht;

e)

woonplaats, beroep en verblijfplaats van de betrokkene;

f)

ID-codes, identificatiedocumenten en paspoortgegevens.”


21.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 431/5


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2020/2154 VAN DE COMMISSIE

van 14 oktober 2020

tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de diergezondheids-, certificerings- en kennisgevingsvoorschriften voor verplaatsingen binnen de Unie van van landdieren afkomstige producten van dierlijke oorsprong

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidswetgeving”) (1), en met name artikel 166, lid 3, artikel 168, lid 3, en artikel 169, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EU) 2016/429 zijn regels vastgesteld betreffende onder meer de productie, de verwerking en de distributie binnen de Unie van van landdieren afkomstige producten van dierlijke oorsprong. De verordening voorziet ook in de vaststelling door de Commissie van gedelegeerde handelingen met betrekking tot nadere voorschriften ter aanvulling van de reeds in die verordening vastgestelde regels en met name op het gebied van preventieve maatregelen, met inbegrip van risicobeperkingsmaatregelen en beperkingen op de verplaatsingen van zendingen producten van dierlijke oorsprong van landdieren, alsook op het gebied van voorafgaande kennisgeving van dergelijke verplaatsingen, om te vermijden dat deze producten de in de lijst opgenomen ziekten of nieuwe ziekten binnen de Unie verspreiden.

(2)

Bovendien moeten de regels in deze handeling in overeenstemming zijn met de regels van de Unie inzake verplaatsingen binnen de Unie van zendingen van landdieren afkomstige producten van dierlijke oorsprong die in de vóór Verordening (EU) 2016/429 vastgestelde handelingen van de Unie zijn vastgesteld, en met name in Richtlijn 2002/99/EG van de Raad (2), aangezien zij doeltreffend zijn gebleken om de verspreiding van dierziekten in de Unie te bestrijden. De in deze handeling vastgestelde regels moeten ook in overeenstemming zijn met de ervaring die is opgedaan bij de toepassing van de regels van die eerdere handelingen, en de regels moeten op het nieuwe, in Verordening (EU) 2016/429 vastgestelde wetgevingskader voor diergezondheid zijn afgestemd.

(3)

Artikel 166 van Verordening (EU) 2016/429 bevat de algemene verplichtingen van de exploitanten op het gebied van diergezondheid in alle stadia van de productie, verwerking en distributie van van landdieren afkomstige producten van dierlijke oorsprong, met inbegrip van de verplaatsingen binnen de Unie van zendingen van die producten. In dat artikel zijn met name de verantwoordelijkheden van de exploitanten ten aanzien van de verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten en nieuwe ziekten vastgelegd, en meer in het bijzonder in gevallen waarin de bevoegde autoriteit op de plaats van productie of verwerking van deze producten noodmaatregelen of verplaatsingsbeperkingen heeft ingevoerd. Bijgevolg zijn niet alleen de exploitanten verantwoordelijk voor het tegengaan van de verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten en nieuwe ziekten, maar ook de bevoegde autoriteit. In deze verordening moet derhalve een duidelijke verplichting voor de exploitanten worden vastgesteld waardoor zij zendingen van dergelijke producten die op plaatsen waarvoor noodmaatregelen of verplaatsingsbeperkingen gelden, zijn geproduceerd of verwerkt, slechts mogen verplaatsen wanneer de bevoegde autoriteit daartoe toestemming heeft gegeven en onder de voor die toestemming gestelde voorwaarden.

(4)

In artikel 168 van Verordening (EU) 2016/429 zijn bepaalde informatievoorschriften vastgesteld met betrekking tot het diergezondheidscertificaat dat zendingen van landdieren afkomstige producten van dierlijke oorsprong moet vergezellen wanneer zij worden verplaatst, en wordt de Commissie de bevoegdheid verleend om gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van die informatie. Daarom moeten in deze verordening informatievoorschriften worden vastgesteld met betrekking tot het diergezondheidscertificaat dat zendingen van dergelijke producten die zijn geproduceerd of verwerkt op plaatsen waarvoor noodmaatregelen of verplaatsingsbeperkingen gelden, als bedoeld in artikel 166, lid 2, van Verordening (EU) 2016/429, moet vergezellen. De informatievoorschriften moeten onder andere betrekking hebben op informatie over de naleving van de voorwaarden die de bevoegde autoriteit met betrekking tot de verplaatsingen van die zendingen heeft vastgesteld. De in deze verordening vast te stellen informatievoorschriften moeten in aanmerking worden genomen in het model van het diergezondheidscertificaat voor producten van dierlijke oorsprong dat is vastgesteld in een afzonderlijke uitvoeringshandeling tot vaststelling van de regels voor de uniforme toepassing van Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad (3) en de Verordening (EU) 2016/429 (diergezondheidswetgeving) betreffende modellen van officiële certificaten, officiële verklaringen en modelverklaringen voor bepaalde categorieën landdieren en levende producten daarvan.

(5)

In artikel 169 van Verordening (EU) 2016/429 zijn de regels vastgesteld voor de voorafgaande kennisgeving van verplaatsingen van landdieren afkomstige producten van dierlijke oorsprong naar andere lidstaten en wordt de Commissie de bevoegdheid verleend om gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de informatievoorschriften voor een dergelijke voorafgaande kennisgeving en voor de noodprocedures om bij stroomonderbrekingen en andere storingen in Traces een voorafgaande kennisgeving te doen. In deze verordening moeten derhalve de informatieverplichtingen voor de exploitanten betreffende de voorafgaande kennisgeving worden vastgesteld. Om de in de voorafgaande kennisgeving verstrekte informatie te harmoniseren zodat de bevoegde autoriteit op de plaats van bestemming de nodige gegevens over de zending ontvangt, moeten in deze verordening ook de voorschriften worden vastgesteld betreffende de inhoud van de voorafgaande kennisgeving op basis van de situaties waarin dit op grond van Verordening (EU) 2016/429 is vereist, en de voorwaarden waaraan producten van dierlijke oorsprong moeten voldoen om naar andere lidstaten te mogen worden verplaatst en nadere gegevens over de noodprocedures voor dergelijke kennisgevingen.

(6)

Aangezien het Traces-systeem een integrerende component van het in de artikelen 131 tot en met 136 van Verordening (EU) 2017/625 genoemde informatiemanagementsysteem voor officiële controles (Imsoc) vormt, moeten de op grond van de regels van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1715 van de Commissie (4) vastgestelde noodregelingen voor Imsoc van toepassing zijn.

(7)

Bij deze verordening wordt een volledige reeks regels vastgesteld betreffende de diergezondheidsaspecten van de verplaatsingen binnen de Unie van zendingen van landdieren afkomstige producten van dierlijke oorsprong, de inhoud van het diergezondheidscertificaat dat dergelijke zendingen moet vergezellen en de verplichtingen inzake voorafgaande kennisgeving. Aangezien deze regels tegelijkertijd moeten worden toegepast en onderling verbonden zijn, moeten zij met het oog op transparantie, en om de toepassing ervan te vergemakkelijken en overlapping te voorkomen, in één enkele handeling worden vastgesteld, en niet in een afzonderlijke handelingen met tal van kruisverwijzingen. Deze aanpak is ook in overeenstemming met die van Verordening (EU) 2016/429.

(8)

Deze verordening moet overeenkomstig de in Verordening (EU) 2016/429 bepaalde toepassingsdatum vanaf 21 april 2021 van toepassing zijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

Deze verordening vormt een aanvulling op de in Verordening (EU) 2016/429 vastgestelde regels betreffende verplaatsingen binnen de Unie van zendingen van landdieren afkomstige producten van dierlijke oorsprong op het gebied van:

a)

verplichtingen voor exploitanten op het gebied van verplaatsingen binnen de Unie van zendingen van landdieren afkomstige producten van dierlijke oorsprong die in inrichtingen, levensmiddelenbedrijven of zones waarvoor noodmaatregelen of verplaatsingsbeperkingen gelden, als bedoeld in artikel 166, lid 2, van Verordening (EU) 2016/429, zijn geproduceerd of verwerkt;

b)

informatievoorschriften voor het in artikel 167, lid 1, van Verordening (EU) 2016/429 bedoelde diergezondheidscertificaat (diergezondheidscertificering);

c)

informatievoorschriften voor de voorafgaande kennisgeving van verplaatsingen van die zendingen naar andere lidstaten, zoals bedoeld in artikel 169, lid 1, van Verordening (EU) 2016/429 (voorafgaande kennisgeving);

d)

noodprocedures voor de voorafgaande kennisgeving van de verplaatsingen van die zendingen, zoals bedoeld in artikel 169, lid 1, van Verordening (EU) 2016/429, bij stroomonderbrekingen en andere storingen in Traces.

Artikel 2

Verplichtingen van exploitanten die zendingen producten van dierlijke oorsprong verplaatsen

Exploitanten mogen zendingen van landdieren afkomstige producten van dierlijke oorsprong waarvoor noodmaatregelen of verplaatsingsbeperkingen gelden, zoals bedoeld in artikel 166, lid 2, van Verordening (EU) 2016/429, slechts binnen de Unie verplaatsen indien:

a)

de bevoegde autoriteit van de plaats van oorsprong toestemming heeft gegeven voor de verplaatsingen, en

b)

de zendingen voldoen aan de voorwaarden voor de overeenkomstig punt a) vereiste toestemming.

Artikel 3

Diergezondheidscertificaat voor verplaatsingen van zendingen producten van dierlijke oorsprong

Naast de overeenkomstig artikel 168, lid 1, van Verordening (EU) 2016/429 vereiste informatie bevat het diergezondheidscertificaat de in de bijlage bij deze verordening vermelde informatie.

Artikel 4

Informatieverplichting voor exploitanten betreffende de voorafgaande kennisgeving van verplaatsingen van zendingen producten van dierlijke oorsprong tussen lidstaten

In de voorafgaande kennisgeving verstrekken de exploitanten de in de bijlage bij deze verordening vermelde informatie aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong, samen met de overeenkomstig artikel 168, lid 1, van Verordening (EU) 2016/429 vereiste informatie, en dit voor elke in artikel 1 van deze verordening bedoelde zending producten van dierlijke oorsprong.

Artikel 5

Noodprocedures

In geval van stroomonderbrekingen of andere storingen in Traces voldoet de bevoegde autoriteit van de plaats van oorsprong van de in artikel 1 van deze verordening bedoelde zendingen producten van dierlijke oorsprong die naar een andere lidstaat moeten worden verplaatst, aan de noodregelingen voor Traces en de nationale systemen van de lidstaten in het geval van een al dan niet geplande niet-beschikbaarheid, zoals voor het informatiemanagementsysteem voor officiële controles (Imsoc) in artikel 46 van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1715 is vastgesteld.

Artikel 6

Inwerkingtreding en toepasselijkheid

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 21 april 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 oktober 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1.

(2)  Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11).

(3)  Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1715 van de Commissie van 30 september 2019 tot vaststelling van regels inzake de werking van het informatiemanagementsysteem voor officiële controles en de systeemcomponenten ervan (“de Imsoc-verordening”) (PB L 261 van 14.10.2019, blz. 37).


BIJLAGE

De in het diergezondheidscertificaat voor verplaatsingen binnen de Unie van zendingen van landdieren afkomstige producten van dierlijke oorsprong op te nemen informatie

a)

de naam en het adres van de verzender en de ontvanger;

b)

de naam en het adres van de inrichting of plaats van verzending;

c)

de naam en het adres van de inrichting of plaats van bestemming;

d)

een beschrijving van het product van dierlijke oorsprong, met inbegrip van:

i)

de productcategorie, zoals gedefinieerd in artikel 2 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687:

vers vlees (met vermelding van de categorie, indien nodig),

vleesproducten,

casings,

rauwe melk, colostrum en producten op basis van colostrum,

zuivelproducten,

eieren,

eiproducten,

samengestelde producten (met vermelding van de ingrediënten van dierlijke oorsprong);

ii)

de diersoort waarvan het product van dierlijke oorsprong is verkregen;

iii)

de lidstaat of de regio van oorsprong van de grondstof;

iv)

de behandeling(en) die het product van dierlijke oorsprong heeft gekregen;

v)

de markering die, indien vereist, op het product van dierlijke oorsprong is aangebracht;

vi)

de plaats en datum van de productie of verwerking van het product;

e)

de hoeveelheid producten van dierlijke oorsprong;

f)

de datum en plaats van afgifte van het diergezondheidscertificaat, de naam, hoedanigheid en handtekening van de officiële dierenarts, en het stempel van de bevoegde autoriteit van de plaats van oorsprong van de zending;

g)

de naam van de in de lijst opgenomen ziekte of de nieuwe ziekte waarvoor de verplaatsingsbeperkingen in de inrichting, het levensmiddelenbedrijf of de zone op de plaats van verzending zijn ingevoerd;

h)

nadere gegevens over de naleving van de voorwaarden voor het verlenen van de toestemming als bedoeld in artikel 2 van deze verordening, en:

i)

de titel en de datum van de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie van de desbetreffende rechtshandeling van de Commissie waarin deze voorwaarden zijn vastgesteld, of

ii)

de verwijzing naar de rechtshandeling of instructie die de bevoegde autoriteit die de voorwaarden heeft opgelegd, heeft goedgekeurd en openbaar gemaakt.


21.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 431/9


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2020/2155 VAN DE COMMISSIE

van 14 oktober 2020

tot aanvulling van Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad door de vaststelling van een facultatieve gemeenschappelijke Unieregeling voor de waardering van de mate waarin gebouwen gereed zijn voor slimme toepassingen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (1), en met name artikel 8, lid 10,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2010/31/EU is, samen met Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) en Verordening (EU) 2017/1369 van het Europees Parlement en de Raad (3), de belangrijkste wetgeving op het gebied van energie-efficiëntie van gebouwen in het kader van de doelstellingen inzake energie-efficiëntie voor 2030. Richtlijn 2010/31/EU heeft twee complementaire doelstellingen, namelijk het versnellen van de renovatie van bestaande gebouwen tegen 2050 en het ondersteunen van de modernisering van alle gebouwen met slimme technologieën, zoals technologieën die gebruikmaken van kunstmatige intelligente en cloudgebaseerde diensten, en een duidelijkere koppeling met schone mobiliteit.

(2)

Om bij te dragen tot een consistente en transparante waardering van de mate waarin gebouwen gereed zijn voor slimme toepassingen, moet een gemeenschappelijke definitie van de indicator van gereedheid voor slimme toepassingen (smart readiness indicator of “SRI”) worden vastgesteld, alsook een gemeenschappelijke methode voor de berekening ervan.

(3)

Om de aanvaardbaarheid, bruikbaarheid en consistentie van de SRI-regeling te waarborgen, heeft de Commissie, in samenwerking met een grote groep belanghebbenden en in overleg met de lidstaten, een methode ontwikkeld voor de waardering van de mate waarin gebouwen gereed zijn voor slimme toepassingen overeenkomstig artikel 8, lid 10, van Richtlijn 2010/31/EU en bijlage I bis daarbij.

(4)

Deze methode zorgt voor een zekere mate van consistentie en vergelijkbaarheid in de hele EU bij de waardering van de gereedheid van gebouwen voor slimme toepassingen, maar laat voldoende ruimte om de berekening aan te passen aan specifieke omstandigheden.

(5)

Er moeten adequate controlemechanismen worden ingesteld voor de toepassing van de SRI-regeling.

(6)

Indien relevant moet het mogelijk zijn dat de eigenaar, de gebouwbeheerder of een andere met het gebouw verbonden belanghebbende zelf de SRI beoordeelt aan de hand van vrij beschikbare richtsnoeren en instrumenten.

(7)

Om dubbel werk en dubbele kosten voor de SRI-regeling en de bestaande verplichte regelingen te vermijden, moet de methode voor de waardering van de gereedheid van gebouwen voor slimme toepassingen het de lidstaten indien zij dat wensen mogelijk maken de SRI-regeling te koppelen aan of te integreren in bestaande nationale maatregelen voor energiecertificering en andere regelingen die zijn vastgesteld uit hoofde van Richtlijn 2010/31/EU.

(8)

De SRI moet zo worden ontworpen dat deze een weerspiegeling vormt van de mate waarin gebouwen en hun systemen gereed zijn voor slimme toepassingen, en moet worden gebruikt ter aanvulling — niet ter vervanging — van instrumenten die andere aspecten van gebouwen beoordelen, zoals hun energieprestatie of duurzaamheid.

(9)

De SRI mag geen indicator zijn voor de energieprestatie van een gebouw. Er moet aan de eigenaren van gebouwen worden uitgelegd dat de gereedheid voor slimme toepassingen die tot uiting komt in de SRI niet hetzelfde is als de energieprestatie van gebouwen die wordt uitgedrukt in energieprestatiecertificaten, en dus om andere maatregelen vraagt, al moet de gereedheid voor slimme toepassingen de energieprestaties helpen te verbeteren.

(10)

Als instrumenten voor de beoordeling van gebouwen samen worden gebruikt, zullen consumenten, gebruikers en eigenaren van gebouwen er maximaal voordeel uit halen doordat ze een breed inzicht verwerven in hun gebouwen en in de manieren waarop ze de algemene prestaties ervan kunnen verbeteren.

(11)

De SRI moet zowel voor bestaande gebouwen als voor nieuwe bouwprojecten beschikbaar zijn. Het gebruik van digitale modellen van gebouwen, zoals gebouwinformatiemodellen of digitale tweelingen, moet worden toegelaten om de berekening van de scores van gereedheid voor slimme toepassingen te vergemakkelijken.

(12)

Het gebruik van het kader voor de berekening van de SRI moet worden toegestaan voor alle soorten gebouwen en gebouwunits die onder Richtlijn 2010/31/EU vallen.

(13)

Met de SRI moet kunnen worden benadrukt welke extra voordelen geavanceerde slimme technologieën kunnen opleveren voor de eigenaren en gebruikers van gebouwen, bijvoorbeeld inzake energiebesparing en gereedheid voor klimaatverandering, of inzake inclusiviteit en toegankelijkheid, comfort en welzijn.

(14)

Wanneer de gereedheid van gebouwen en gebouwunits voor slimme toepassingen wordt beoordeeld in het kader van de SRI-regeling en met het oog op de afgifte van een SRI-certificaat, dan moet dit worden gedaan door gekwalificeerde of geaccrediteerde deskundigen.

(15)

Indien de lidstaten dit wenselijk achten, moet worden toegestaan dat deskundigen die zijn geaccrediteerd voor de energieprestatiecertificering van gebouwen, of voor de keuring van verwarming, airconditioning en gecombineerde verwarmings- of airconditioningsystemen en ventilatiesystemen overeenkomstig Richtlijn 2010/31/EU, of voor het uitvoeren van energieaudits uit hoofde van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad (4), bevoegd worden beschouwd voor de beoordeling van de gereedheid van gebouwen of gebouwunits voor slimme toepassingen.

(16)

De grotere mate van digitalisering en connectiviteit in gebouwen brengt meer cyberbeveiligings- en gegevensbeschermingsrisico’s mee en maakt gebouwen en hun systemen kwetsbaarder voor cyberdreigingen en misbruik van persoonsgegevens. De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725. De SRI moet helpen om eigenaren en gebruikers van gebouwen in kennis te stellen van dergelijke risico’s,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

Bij deze verordening wordt een facultatieve gemeenschappelijke Unieregeling voor de waardering van de gereedheid van gebouwen voor slimme toepassingen vastgesteld, d.w.z. de definitie van de indicator van gereedheid voor slimme toepassingen en een gemeenschappelijke methode voor de berekening ervan. De methode bestaat uit het berekenen van de scores van gereedheid voor slimme toepassingen van gebouwen of gebouwunits en het daaruit afleiden van een waardering van de gereedheid voor slimme toepassingen van gebouwen of gebouwunits.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.

“indicator van gereedheid voor slimme toepassingen” of “SRI” (“smart readiness indicator”): een indicator die overeenkomstig artikel 8, lid 10, van Richtlijn 2010/31/EU een waardering geeft van de mate waarin een gebouw of een gebouwunit gereed is voor slimme toepassingen;

2.

“SRI-regeling”: een systeem voor de certificering van de mate waarin een gebouw gereed is voor slimme toepassingen;

3.

“marktdeelnemer”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een gebouw op het grondgebied van een lidstaat bezit, of een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een op het grondgebied van een lidstaat gelegen gebouwunit bezit of gebruikt, en die om een SRI-certificaat voor dat gebouw of die gebouwunit verzoekt;

4.

“waardering van de gereedheid voor slimme toepassingen”: de waardering van het gebouw of de gebouwunit overeenkomstig de in deze verordening vastgestelde methode;

5.

“score van gereedheid voor slimme toepassingen”: de score van een gebouw of een gebouwunit als onderdeel van het proces inzake de waardering van de mate van gereedheid voor slimme toepassingen;

6.

“systeem”: een systeem dat in een gebouw te vinden is en dat relevant is voor het toepassingsgebied van de waardering van de gereedheid voor slimme toepassingen als bedoeld in Richtlijn 2010/31/EU, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, technische bouwsystemen zoals gedefinieerd in artikel 2 van Richtlijn 2010/31/EU;

7.

“essentiële functie inzake de gereedheid voor slimme toepassingen”: een van de drie in punt 2 van bijlage I bis bij Richtlijn 2010/31/EU bedoelde essentiële functies;

8.

“impactcriterium”: een belangrijke impact die wordt nagestreefd met het ontwerp van diensten die gereed zijn voor slimme toepassingen, zoals uiteengezet in deze verordening;

9.

“technisch domein”: een verzameling van diensten die gereed zijn voor slimme toepassingen en die samen een geïntegreerd en consistent deel van de van het gebouw of de gebouwunit verwachte diensten, zoals verwarming, vormen;

10.

“connectiviteit”: het vermogen van systemen om onderling gegevens uit te wisselen, en het vermogen van het gebouw of de gebouwunit om gegevens uit te wisselen met het net en daarmee verbonden entiteiten, zoals een aggregator, of met andere gebouwen;

11.

“interoperabiliteit”: het vermogen van een systeem om met een gemeenschappelijk doel op basis van gezamenlijk overeengekomen normen te interageren door informatie en gegevens uit te wisselen;

12.

“cyberbeveiliging”: de activiteiten die nodig zijn om netwerk- en informatiesystemen, alsook de gebruikers van dergelijke systemen, en andere personen die getroffen worden door cyberdreigingen, te beschermen;

13.

“technologie die gereed is voor slimme toepassingen”: een technologie, zoals gebouwautomatisering, die een of meer diensten die gereed zijn voor slimme toepassingen mogelijk maakt;

14.

“dienst die gereed is voor slimme toepassingen”: een functie of een bundeling van functies waarin een of meer technische componenten of systemen voorzien. Een dienst die gereed is voor slimme toepassingen maakt gebruik van technologieën die gereed zijn voor slimme toepassingen en brengt deze samen in functies op een hoger niveau;

15.

“SRI-certificaat”: een certificaat dat wordt erkend door een lidstaat of door een door deze lidstaat aangewezen rechtspersoon, waarin staat in welke mate een gebouw of gebouwunit gereed is voor slimme toepassingen, berekend volgens de in deze verordening vastgestelde methode;

16.

“functioneel niveau”: de mate waarin een dienst die gereed is voor slimme toepassingen, gereed is voor slimme toepassingen;

17.

“wegingsfactor”: een parameter die wordt gebruikt bij de berekening van de indicator van gereedheid voor slimme toepassingen om het belang van een bepaald technisch domein of een bepaald impactcriterium bij die berekening tot uitdrukking te brengen;

18.

“ventilatie”: een proces waarmee de aanvoer van buitenlucht wordt beheerd om de binnenluchtkwaliteit te handhaven en te verbeteren overeenkomstig de toepasselijke eisen;

19.

“energiebalans”: een benadering waarbij bepaalde wegingsfactoren kunnen worden aangepast aan de klimaatzone van het gebouw.

Artikel 3

Indicator van gereedheid voor slimme toepassingen (SRI)

1.   De SRI maakt het mogelijk dat de mate waarin een gebouw of gebouwunit gereed is voor slimme toepassingen een waardering krijgt en dat marktdeelnemers en andere belanghebbenden, met name planners en gebouwbeheerders, daarvan in kennis worden gesteld.

2.   De SRI laat een evaluatie toe van het vermogen van een gebouw of een gebouwunit om zijn werking aan te passen aan de behoeften van de gebruiker en aan het net, alsmede om de energie-efficiëntie en de algehele prestatie tijdens het gebruik ervan te verbeteren. De SRI is geschikt om de mogelijkheden voor grotere energiebesparingen in beeld te brengen, vergelijkingen te maken en flexibiliteit door te voeren, en bestrijkt geavanceerde functies en mogelijkheden die voortvloeien uit het gebruik van onderling verbonden en intelligente apparaten.

3.   De SRI omvat de waardering van de gereedheid voor slimme toepassingen van een gebouw of gebouwunit en een reeks scores van gereedheid voor slimme toepassingen die een weergave vormen van de mate waarin gebouwen, gebouwunits en bouwsystemen gereed zijn voor slimme toepassingen met betrekking tot vooraf bepaalde essentiële functies, impactcriteria en technische domeinen.

4.   De SRI bevat wanneer mogelijk extra informatie over de inclusiviteit en connectiviteit van het gebouw, over de interoperabiliteit en cyberbeveiliging van systemen en over gegevensbescherming.

Artikel 4

Methode voor de berekening van de SRI

1.   De methode voor de berekening van de SRI wordt gebaseerd op de beoordeling van diensten die gereed zijn voor slimme toepassingen die aanwezig zijn in een gebouw of gebouwunit of die in de ontwerpfase van een gebouw of gebouwunit worden gepland, en op de beoordeling van diensten die gereed zijn voor slimme toepassingen die voor dat gebouw of die gebouwunit relevant worden geacht.

2.   De scores van gereedheid voor slimme toepassingen worden berekend volgens een gemeenschappelijk methodologisch Uniekader, zoals uiteengezet in de bijlagen I tot en met VI.

3.   De in de bijlagen I tot en met VI beschreven standaardberekeningsmethode kan worden aangepast overeenkomstig bijlage VII, met name door deze te koppelen aan energieprestatieberekeningen in het kader van energieprestatiecertificering.

4.   De methode voor de berekening van de SRI wordt toegepast overeenkomstig de voorwaarden in deze verordening, met name wat de kwalificatie van deskundigen betreft.

Artikel 5

Waardering van de gereedheid voor slimme toepassingen

De waardering van de gereedheid voor slimme toepassingen van een gebouw of gebouwunit wordt gebaseerd op de voor het gebouw of de gebouwunit berekende scores van gereedheid voor slimme toepassingen, overeenkomstig bijlage VIII.

Artikel 6

Het facultatieve aspect van de regeling

1.   De SRI-regeling is een facultatieve gemeenschappelijke Unieregeling.

2.   De lidstaten kunnen beslissen of zij de SRI toepassen op hun grondgebied of delen daarvan. Zij kunnen er ook voor kiezen de regeling alleen toe te passen op bepaalde categorieën van gebouwen.

3.   Lidstaten die de SRI-regeling toepassen, kunnen ervoor kiezen deze op vrijwillige of verplichte basis toe te passen voor gebouwen of gebouwunits die zich op hun grondgebied bevinden.

4.   Lidstaten die besluiten de SRI-regeling op hun grondgebied, of delen daarvan, toe te passen, stellen de Commissie daarvan in kennis alvorens de regeling toe te passen.

5.   De lidstaten kunnen te allen tijde, zonder daarvoor een reden te geven, beslissen om de toepassing van de regeling te wijzigen, aan te passen of te beëindigen. Zij stellen de Commissie van een dergelijk besluit in kennis.

Artikel 7

SRI-certificaat

1.   De SRI van een gebouw of gebouwunit wordt in de vorm van een certificaat aan marktdeelnemers en andere belanghebbenden meegedeeld.

2.   Het SRI-certificaat bevat de in bijlage IX gespecificeerde informatie.

Artikel 8

SRI-deskundigen

1.   De lidstaten die beslissen de SRI toe te passen, zorgen ervoor dat wanneer de gereedheid voor slimme toepassingen van gebouwen of gebouwunits wordt beoordeeld met het oog op de afgifte van een SRI-certificaat, dit wordt gedaan door gekwalificeerde of geaccrediteerde deskundigen. De deskundigen kunnen als zelfstandige werken of werkzaam zijn bij overheidsinstanties of particuliere ondernemingen.

2.   De lidstaten die beslissen de SRI-regeling toe te passen, stellen vereisten vast voor de kwalificatie of accreditatie van SRI-deskundigen en zorgen ervoor dat die vereisten bekwaamheidscriteria omvatten, onder meer op het gebied van ICT.

Artikel 9

Controlesysteem voor de SRI-regeling

1.   De lidstaten die beslissen de SRI-regeling toe te passen, zetten een onafhankelijk controlesysteem voor SRI-certificaten op. In voorkomend geval kunnen die lidstaten zich baseren op reeds bestaande onafhankelijke controlesystemen, zoals die voor regelingen voor energieprestatiecertificaten.

2.   Het onafhankelijke controlesysteem waarborgt de geldigheid van de op het grondgebied van de lidstaat afgegeven SRI-certificaten.

Artikel 10

Herziening

Na raadpleging van de in artikel 23 van Richtlijn 2010/31/EU bedoelde deskundigen kan de Commissie deze verordening indien passend uiterlijk op 1 januari 2026 herzien en zo nodig voorstellen doen.

Artikel 11

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 oktober 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13.

(2)  Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10).

(3)  Verordening (EU) 2017/1369 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2017 tot vaststelling van een kader voor energie-etikettering en tot intrekking van Richtlijn 2010/30/EU (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 1).

(4)  Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).


BIJLAGE I

Berekening van de scores van gereedheid voor slimme toepassingen

1.   

De gereedheid van een gebouw of gebouwunit voor slimme toepassingen is een weergave van het vermogen van dat gebouw of die gebouwunit om zijn werking aan te passen aan de behoeften van de gebruikers en het net, alsmede om de energie-efficiëntie en de algehele prestatie tijdens het gebruik ervan te verbeteren.

2.   

De mate waarin een gebouw of gebouwunit gereed is voor slimme toepassingen, wordt bepaald op basis van de beoordeling van diensten die gereed zijn voor slimme toepassingen die aanwezig of gepland zijn in — of, in voorkomend geval, voor — een gebouw of gebouwunit, alsook van hun functionele niveau.

3.   

De mate waarin een gebouw of gebouwunit gereed is voor slimme toepassingen, wordt uitgedrukt met een waardering die wordt afgeleid van een algehele score van gereedheid voor slimme toepassingen, uitgedrukt als percentage, en die de verhouding weergeeft tussen de mate waarin het gebouw of de gebouwunit gereed is voor slimme toepassingen en diens maximaal bereikbare gereedheid voor slimme toepassingen.

4.   

De scores van gereedheid voor slimme toepassingen worden berekend op basis van vooraf vastgestelde wegingsfactoren in overeenstemming met de bijlagen III, V en VII, waarvan de waarde afhankelijk kan zijn van klimaatomstandigheden en andere relevante aspecten, zoals het type gebouw.

5.   

Om de gereedheid van een gebouw of gebouwunit voor slimme toepassingen tot uitdrukking te brengen, kunnen in de methode ook uitgesplitste scores van gereedheid voor slimme toepassingen, uitgedrukt als een percentage, worden gebruikt. De uitgesplitste scores kunnen een uitdrukking zijn van de mate van gereedheid voor slimme toepassingen op een of meer van de volgende gebieden:

a)

drie essentiële functies inzake de gereedheid voor slimme toepassingen, zoals beschreven in punt 2 van bijlage I bis bij Richtlijn 2010/31/EU:

1)

energieprestatie en werking;

2)

aanpassing aan de behoeften van de gebruikers, en

3)

energieflexibiliteit, waaronder de mogelijkheid om het gebouw of de gebouwunit deel te laten nemen aan vraagrespons;

b)

de impactcriteria inzake de gereedheid voor slimme toepassingen, zoals beschreven in bijlage II bij deze verordening;

c)

de technische domeinen inzake de gereedheid voor slimme toepassingen, zoals gedefinieerd in bijlage IV bij deze verordening.

6.   

Voor de berekening van de scores van gereedheid voor slimme toepassingen van gebouwen of gebouwunits wordt gekeken naar de beoordeling van de in het gebouw of de gebouwunit aanwezige of bij het ontwerp geplande diensten die gereed zijn voor slimme toepassingen, en van hun functioneel niveau. De beoordeling heeft tot doel met voldoende betrouwbaarheid vast te stellen welke diensten aanwezig of gepland zijn en wat het functionele niveau van elk van deze diensten is. Daartoe kunnen digitale modellen van gebouwen, zoals gebouwinformatiemodellen of digitale tweelingen, worden gebruikt indien deze beschikbaar zijn. De diensten die gereed zijn voor slimme toepassingen en die in een gebouw aanwezig kunnen zijn, zijn opgenomen in een vooraf vastgestelde catalogus, zoals beschreven in bijlage VI, en worden ingedeeld in vooraf vastgestelde technische domeinen zoals beschreven in bijlage IV.

7.   

De scores van gereedheid voor slimme toepassingen worden berekend volgens dit protocol:

a)

overeenkomstig de in bijlage VI bij deze verordening opgenomen catalogus van diensten die gereed zijn voor slimme toepassingen, worden voor elk technisch domein, zoals uiteengezet in bijlage IV bij deze verordening, de momenteel aanwezige diensten die gereed zijn voor slimme toepassingen beoordeeld en wordt voor elk daarvan het functioneel niveau bepaald aan de hand van de catalogus van diensten die gereed zijn voor slimme toepassingen;

b)

overeenkomstig de catalogus van diensten die gereed zijn voor slimme toepassingen en overeenkomstig het in bijlage II beschreven impactcriterium inzake de gereedheid voor slimme toepassingen, wordt de score I(d,ic) van elk technisch domein als volgt bepaald:

Image 1

waarbij

1)

d = het nummer van het desbetreffende technische domein;

2)

ic = het nummer van het betrokken impactcriterium;

3)

Nd = het totale aantal diensten in technisch domein d;

4)

Si,d = dienst i van technisch domein d;

5)

FL(Si,d) = het functionele niveau van dienst Si,d als beschikbaar in het gebouw of de gebouwunit;

6)

Iic(FL(Si,d)) = de score van dienst Si,d voor impactcriterium nummer ic, overeenkomstig het functionele niveau van de dienst;

c)

overeenkomstig de catalogus van diensten die gereed zijn voor slimme toepassingen, wordt voor elk impactcriterium de maximale score van ieder technisch domein Imax(d,ic) als volgt bepaald:

Image 2

waarbij

1)

FLmax(Si,d) = het hoogste functionele niveau dat dienst Si,d kan hebben volgens de catalogus van diensten die gereed zijn voor slimme toepassingen;

2)

Iic(FLmax(Si,d)) = de score voor het hoogste functionele niveau van dienst Si,d , d.w.z. de maximale score van dienst Si,d voor impactcriterium nummer ic;

d)

de score van gereedheid voor slimme toepassingen, uitgedrukt als een percentage voor elk impactcriterium SRic wordt als volgt bepaald aan de hand van de in bijlage V gespecificeerde weging:

Image 3

waarbij

1)

d = het nummer van het desbetreffende technische domein;

2)

N = het totale aantal technische domeinen (overeenkomstig bijlage IV);

3)

Wd,ic = de wegingsfactor, uitgedrukt als een percentage van technisch domein nummer d voor impactcriterium nummer ic;

e)

uitgaande van de drie in bijlage I bis, punt 2, bij Richtlijn 2010/31/EU vermelde essentiële functies worden de scores van gereedheid voor slimme toepassingen, SRf , als volgt bepaald aan de hand van de overeenkomstig bijlage III gespecificeerde wegingsfactoren:

Image 4

waarbij

1)

M = het totale aantal impactcriteria overeenkomstig bijlage II;

2)

Wf(ic) = de wegingsfactor uitgedrukt als een percentage van impactcriterium nummer ic voor essentiële functie f overeenkomstig bijlage III;

(3)

SRic = score van gereedheid voor slimme toepassingen voor impactcriterium nummer ic;

f)

de totale score van gereedheid voor slimme toepassingen SR kan als volgt worden berekend als gewogen som van de scores van gereedheid voor slimme toepassingen van de essentiële functies:

Image 5

waarbij

1)

SRf = de score van gereedheid voor slimme toepassingen voor essentiële functie f;

2)

Wf = het gewicht van essentiële functie f in de berekening van de totale scores van gereedheid voor slimme toepassingen, waarbij ΣWf = 1;

g)

voor elk impactcriterium kunnen de scores van gereedheid voor slimme toepassingen van technische domeinen SRd,ic als volgt worden berekend:

Image 6

waarbij

1)

I(d,ic) = de score van domein nummer d voor impactcriterium ic;

2)

Imax(d,ic) = de maximale score van domein nummer d voor impactcriterium ic.


BIJLAGE II

Impactcriteria inzake de gereedheid voor slimme toepassingen

Dit zijn de impactcriteria inzake de gereedheid voor slimme toepassingen die in het in bijlage I opgenomen berekeningsprotocol in aanmerking worden genomen:

a)

energie-efficiëntie,

b)

onderhoud en voorspelling van defecten,

c)

comfort,

d)

gebruiksgemak,

e)

gezondheid, welzijn en toegankelijkheid,

f)

informatie voor gebruikers,

g)

energieflexibiliteit en -opslag.


BIJLAGE III

Weging van impactcriteria in essentiële functies

1.   

Elk in bijlage II bij deze verordening opgenomen impactcriterium wordt slechts in aanmerking genomen voor een van de drie essentiële functies, zoals beschreven in de punten 2 tot en met 4. Voor elke essentiële functie stellen de lidstaten de respectieve wegingsfactoren van relevante impactcriteria vast.

2.   

Voor de essentiële functie “energieprestatie en werking” zijn de relevante impactcriteria “energie-efficiëntie” en “onderhoud en voorspelling van defecten”.

3.   

Voor de essentiële functie “aanpassing aan de behoeften van de gebruikers” zijn de relevante impactcriteria “comfort”, “gebruiksgemak”, “informatie voor gebruikers” en “gezondheid, welzijn en toegankelijkheid”.

4.   

Voor de essentiële functie “energieflexibiliteit” is het relevante impactcriterium “energieflexibiliteit en -opslag”.


BIJLAGE IV

Technische domeinen

Dit zijn de technische domeinen inzake de gereedheid voor slimme toepassingen die in het in bijlage I bij deze verordening opgenomen berekeningsprotocol in aanmerking worden genomen:

a)

verwarming,

b)

koeling,

c)

warm water voor huishoudelijk gebruik,

d)

ventilatie,

e)

verlichting,

f)

dynamische bouwschil,

g)

elektriciteit,

h)

oplading van elektrische voertuigen,

i)

toezicht en controle.


BIJLAGE V

Weging van technische domeinen

1.   

Elk technisch domein wordt voor elk impactcriterium gewogen en uit de wegingsfactoren blijkt de invloed van het technische domein op het impactcriterium.

2.   

De wegingsfactoren van de technische domeinen worden uitgedrukt als een percentage en voor elk impactcriterium is de som van de wegingsfactoren van de technische domeinen gelijk aan 100 %.

3.   

De standaardmethode voor de toewijzing van wegingsfactoren aan de technische domeinen is gebaseerd op:

a)

de energiebalans van de klimaatzone voor de wegingsfactoren van de technische domeinen “verwarming”, “koeling”, “warm water voor huishoudelijk gebruik”, “ventilatie”, “verlichting” en “elektriciteit” volgens de impactcriteria “energie-efficiëntie”, “onderhoud en voorspelling van defecten” en “energieflexibiliteit en -opslag”;

b)

voor alle andere gevallen: wegingsfactoren die vast of gelijk verdeeld zijn.

4.   

De lidstaten definiëren de klimaatzones die zij in voorkomend geval gebruiken om wegingsfactoren vast te stellen. De lidstaten gebruiken daartoe, indien beschikbaar, de desbetreffende richtsnoeren van de Unie.

5.   

De wegingsfactoren van technische domeinen kunnen voor bepaalde impactcriteria verschillen tussen woningen en niet voor bewoning bestemde gebouwen.

6.   

De lidstaten stellen de wegingsfactoren vast en worden aangemoedigd om, indien beschikbaar, de desbetreffende richtsnoeren van de Unie te gebruiken. Zij kunnen ook rekening houden met mogelijke gevolgen van klimaatverandering.


BIJLAGE VI

Catalogus van diensten die gereed zijn voor slimme toepassingen

1.   

Voor de berekening van de scores van gereedheid voor slimme toepassingen overeenkomstig de in bijlage I beschreven methode, stellen de lidstaten ten minste één catalogus van diensten die gereed zijn voor slimme toepassingen ter beschikking van deskundigen als basis voor de identificatie en beoordeling van diensten die gereed zijn voor slimme toepassingen.

2.   

Een catalogus van diensten die gereed zijn voor slimme toepassingen omvat de lijst van diensten die gereed zijn voor slimme toepassingen die in aanmerking moeten worden genomen bij de berekening van de score van gereedheid voor slimme toepassingen, de daarmee verband houdende functionele niveaus en de overeenkomstige individuele scores voor de impactcriteria.

3.   

De vaststelling en elke daaropvolgende bijwerking van catalogi van diensten die gereed zijn voor slimme toepassingen, zijn een weerspiegeling van de huidige stand van technologieën die klaar zijn voor slimme toepassingen.

4.   

De lidstaten worden aangemoedigd om deskundigen richtsnoeren te verstrekken om diensten die gereed zijn voor slimme toepassingen zo doeltreffend mogelijk te identificeren en te beoordelen, indien beschikbaar door gebruik te maken van de desbetreffende richtsnoeren van de Unie.

5.   

De lidstaten kunnen besluiten om verscheidene catalogi van diensten die gereed zijn voor slimme toepassingen beschikbaar te stellen, bijvoorbeeld voor verschillende soorten gebouwen.


BIJLAGE VII

Mogelijke aanpassing van het standaardberekeningsproces

1.   

Om te voorkomen dat een gebouw of een gebouwunit onterecht wordt benadeeld, kunnen sommige diensten die gereed zijn voor slimme toepassingen worden weggelaten uit de berekening van de scores van gereedheid voor slimme toepassingen indien deze diensten niet relevant zijn voor dat gebouw of die gebouwunit.

2.   

De lidstaten bepalen onder welke voorwaarden dergelijke aanpassingen relevant en toegestaan zijn.

3.   

De wegingsfactoren van de technische domeinen waarvoor de (klimaat)energiebalansbenadering op basis van de standaardberekening zou worden gebruikt, kunnen worden berekend op basis van het verbruik zoals beoordeeld in het energieprestatiecertificaat van het gebouw of de gebouwunit in kwestie.


BIJLAGE VIII

Waardering van de gereedheid voor slimme toepassingen

1.   

De waardering van de gereedheid voor slimme toepassingen wordt uitgedrukt op basis van zeven klassen van gereedheid voor slimme toepassingen, van de hoogste mate van gereedheid tot de laagste.

2.   

Elke klasse komt overeen met een van de volgende vorken waarbinnen de totale score van gereedheid voor slimme toepassingen valt: 90-100 %; 80-90 %; 65-80 %; 50-65 %; 35-50 %; 20-35 %; < 20 %.


BIJLAGE IX

Inhoud van het certificaat inzake de indicator van gereedheid voor slimme toepassingen (SRI)

De volgende informatie zit vervat in de SRI en wordt aan de eindgebruiker meegedeeld:

a)

het unieke identificatienummer van het certificaat;

b)

de afgiftedatum en vervaldatum van het certificaat;

c)

een informatieve tekst ter verduidelijking van het toepassingsgebied van de SRI, met name met betrekking tot energieprestatiecertificaten;

d)

algemene informatie over het gebouw of de gebouwunit (type gebouw of gebouwunit, oppervlakte, bouwjaar en, indien van toepassing, renovatiejaar, locatie);

e)

indien beschikbaar, de energieprestatieklasse van het gebouw of de gebouwunit zoals gespecificeerd in een geldig energieprestatiecertificaat;

f)

de klasse van gereedheid voor slimme toepassingen van het gebouw of de gebouwunit;

g)

eventueel de totale score van gereedheid voor slimme toepassingen van het gebouw of de gebouwunit;

h)

de scores van gereedheid voor slimme toepassingen met betrekking tot de drie essentiële functies die in bijlage I bij deze verordening worden genoemd;

i)

de score van gereedheid voor slimme toepassingen per impactcriterium;

j)

eventueel de scores van elk technisch domein voor elk impactcriterium;

k)

indien mogelijk de beschikbare informatie over connectiviteit, met name met betrekking tot het bestaan van voor hoge snelheid bestemde inpandige fysieke infrastructuur, zoals het vrijwillig te gebruiken “breedbandklaar”-keurmerk;

l)

indien mogelijk de beschikbare informatie over interoperabiliteit, cyberbeveiliging van systemen en gegevensbescherming, in voorkomend geval ook over conformiteit met gezamenlijk overeengekomen normen, en informatie over gerelateerde risico’s;

m)

een informatieve tekst waarin wordt verduidelijkt dat het certificaat de op de datum van afgifte bestaande gereedheid voor slimme toepassingen weerspiegelt en dat eventuele significante wijzigingen van het gebouw en de systemen ervan een invloed kunnen hebben op de mate van gereedheid voor slimme toepassingen, en dat daarom in dat geval een actualisering van de op het certificaat verstrekte informatie nodig is;

n)

eventueel aanbevelingen voor het verbeteren van de mate van gereedheid van het gebouw of de gebouwunit voor slimme toepassingen, waarbij in voorkomend geval rekening wordt gehouden met de erfgoedwaarde;

o)

eventueel aanvullende informatie over de aannamen die zijn gemaakt bij de berekening van scores, zoals wegingsfactoren van impactcriteria die zijn gehanteerd voor de berekening van de scores van gereedheid voor slimme toepassingen bij essentiële functies.


21.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 431/25


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/2156 VAN DE COMMISSIE

van 14 oktober 2020

tot nadere bepaling van de technische modaliteiten voor de doeltreffende uitvoering van een facultatieve gemeenschappelijke Unieregeling voor de waardering van de mate waarin gebouwen gereed zijn voor slimme toepassingen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (1), en met name artikel 8, lid 11,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/2155 (2) van de Commissie wordt een facultatieve gemeenschappelijke Unieregeling voor de waardering van de mate waarin gebouwen gereed zijn voor slimme toepassingen vastgesteld, d.w.z. de definitie van de indicator van gereedheid voor slimme toepassingen (“smart readiness indicator” — SRI) en een gemeenschappelijke methode voor de berekening van die indicator.

(2)

Die regeling is optioneel voor de lidstaten. De lidstaten die beslissen deel te nemen aan de gemeenschappelijk regeling dienen deze uit te voeren in overeenstemming met deze verordening en Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/2155.

(3)

De technische modaliteiten voor de doeltreffende uitvoering van die facultatieve gemeenschappelijke Unieregeling moeten nader worden uitgewerkt in een uitvoeringshandeling.

(4)

Wanneer de gereedheid van gebouwen en gebouwunits voor slimme toepassingen wordt beoordeeld in het kader van de SRI-regeling en met het oog op de afgifte van een SRI-certificaat, dan moet dit worden gedaan door gekwalificeerde of geaccrediteerde deskundigen die als zelfstandige werken of werkzaam zijn bij overheidsinstanties of particuliere ondernemingen.

(5)

Indien de lidstaten dit wenselijk achten, moet worden toegestaan dat deskundigen die zijn geaccrediteerd voor de energieprestatiecertificering van gebouwen, of voor de keuring van verwarmingssystemen, airconditioningsystemen en gecombineerde verwarmings- of airconditioningsystemen en ventilatiesystemen overeenkomstig Richtlijn 2010/31/EU, of voor het uitvoeren van energieaudits uit hoofde van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad (3), ook bevoegd worden geacht voor de beoordeling van de gereedheid van gebouwen of gebouwunits voor slimme toepassingen.

(6)

Lidstaten die besluiten de SRI-regeling toe te passen, moeten de mogelijkheid krijgen om een testfase in te stellen overeenkomstig de in deze verordening verstrekte voorschriften. Voor een dergelijke testfase wordt wetgeving niet nodig geacht, tenzij een lidstaat van mening is dat zijn nationale context dergelijke wetgeving vereist. Tijdens die testfase moet feedback kunnen worden verzameld om de uitvoeringsmodaliteiten van de regeling aan te passen en de herziening van deze verordening en van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/2155 voor te bereiden.

(7)

De toepassing van de SRI-regeling moet het voor de eigenaren van gebouwen of gebouwunits of voor andere met het gebouw of de gebouwunit gelieerde belanghebbenden zoals gebouwbeheerders, mogelijk maken om te beoordelen in welke mate hun gebouwen of gebouwunits gereed zijn voor slimme toepassingen. Een SRI-certificaat mag echter alleen worden afgegeven op basis van een dergelijke beoordeling wanneer de beoordeling wordt uitgevoerd door een gekwalificeerde of geaccrediteerde deskundige.

(8)

De in deze verordening opgenomen bepalingen zijn in overeenstemming met het advies van het in artikel 26 van Richtlijn 2010/31/EU bedoelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

Deze verordening biedt nadere bepalingen inzake de technische modaliteiten voor de doeltreffende uitvoering van de in Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/2155 vastgestelde facultatieve gemeenschappelijke Unieregeling voor de waardering van de mate waarin gebouwen gereed zijn voor slimme toepassingen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities in Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/2155.

De volgende definitie is eveneens van toepassing:

“SRI-modaliteiten”: de technische modaliteiten voor de doeltreffende uitvoering van de in Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/2155 vastgestelde facultatieve gemeenschappelijke Unieregeling voor de waardering van de mate waarin gebouwen gereed zijn voor slimme toepassingen.

Artikel 3

Accreditatie en kwalificatie van SRI-deskundigen

1.   Wanneer de lidstaten besluiten de SRI-regeling toe te passen, kunnen zij bepalen dat deskundigen die zijn geaccrediteerd of gekwalificeerd voor de afgifte van energieprestatiecertificaten of voor het uitvoeren van inspecties van verwarmingssystemen, airconditioningsystemen, gecombineerde verwarmings- of airconditioningsystemen en ventilatiesystemen overeenkomstig Richtlijn 2010/31/EU, of voor het uitvoeren van energieaudits overeenkomstig Richtlijn 2012/27/EU, ook bevoegd zijn voor de afgifte van SRI-certificaten. In dat geval kunnen de lidstaten besluiten dat deze deskundigen moeten voldoen aan aanvullende eisen, in het bijzonder met betrekking tot hun opleiding, om SRI-certificaten te mogen afgeven.

2.   De lidstaten stellen informatie over de kwalificaties van deskundigen die belast zijn met de beoordeling van de gereedheid voor slimme toepassingen, beschikbaar voor het publiek.

3.   In voorkomend geval kunnen de lidstaten regelmatig bijgewerkte lijsten van gekwalificeerde of geaccrediteerde deskundigen, dan wel regelmatig bijgewerkte lijsten van geaccrediteerde bedrijven die de diensten van dergelijke deskundigen aanbieden, voor het publiek beschikbaar stellen. De lidstaten kunnen daartoe dezelfde middelen gebruiken als voor deskundigen op het gebied van energieprestatiecertificering en -inspecties uit hoofde van artikel 17 van Richtlijn 2010/31/EU.

Artikel 4

Afgifte van het SRI-certificaat en voorwaarden voor het gebruik ervan

1.   Elke marktdeelnemer kan de in artikel 3 bedoelde deskundigen om een SRI-beoordeling en -certificaat voor het gebouw of de gebouwunit in kwestie verzoeken.

2.   De deskundige verifieert de betrouwbaarheid van de informatie die is verzameld met het oog op de beoordeling van de mate waarin het gebouw of de gebouwunit gereed is voor slimme toepassingen en met het oog op de afgifte van het SRI-certificaat.

3.   In voorkomend geval kan de deskundige bij de beoordeling van de mate waarin een gebouw of gebouwunit gereed is voor slimme toepassingen, rekening houden met andere regionale of nationale indicatoren en de bijbehorende beoordelingsmethoden.

4.   Een SRI-certificaat wordt uitsluitend afgegeven op basis van een beoordeling door een gekwalificeerde of geaccrediteerde deskundige.

5.   Het SRI-certificaat bevat de in bijlage IX bij Verordening (EU) 2020/2155 opgesomde elementen.

6.   Het SRI-certificaat is niet langer dan tien jaar geldig. Als in een gebouw of een gebouwunit echter een belangrijke wijziging plaatsvindt die gevolgen zou hebben gehad voor de initiële beoordeling van gereedheid voor slimme toepassingen, wordt een nieuw certificaat aanbevolen.

Artikel 5

Koppeling met regelingen voor energieprestatiecertificering en -inspecties

1.   Lidstaten die besluiten de SRI-regeling toe te passen, kunnen de afgifte van het SRI-certificaat koppelen aan hun regeling voor energieprestatiecertificering, aan hun regeling voor de keuring van verwarmingssystemen, airconditioningsystemen en gecombineerde verwarmings- of airconditioningsystemen en ventilatiesystemen overeenkomstig Richtlijn 2010/31/EU of aan hun regeling voor energieaudits overeenkomstig Richtlijn 2012/27/EU.

2.   De lidstaten kunnen besluiten tot een verplichte koppeling met die regelingen, waarbij een SRI-certificaat wordt afgegeven telkens wanneer een energieprestatiecertificaat moet worden afgegeven of wanneer een keuring of audit moet worden uitgevoerd, dan wel tot een vrijwillige koppeling, waarbij het SRI-certificaat uitsluitend op verzoek van de marktdeelnemer wordt afgegeven.

3.   Wanneer de lidstaten ervoor kiezen de SRI-regeling te koppelen aan hun regeling voor energieprestatiecertificering, keuring of energieaudit, kunnen zij voortbouwen op het reeds bestaande onafhankelijke controlesysteem van die regeling.

Artikel 6

Zelfbeoordeling

1.   De Commissie stelt uiterlijk op 1 april 2021 op haar website een kader ter beschikking aan de hand waarvan eigenaren, gebruikers en andere belanghebbenden van gebouwen kunnen beoordelen in welke mate een gebouw of gebouwunit gereed is voor slimme toepassingen. De lidstaten kunnen dit kader aanpassen of aanvullen voor gebruik in hun nationale context.

2.   Indien de mate waarin een gebouw of gebouwunit gereed is voor slimme toepassingen, door eigenaren, gebruikers of andere belanghebbenden van gebouwen wordt beoordeeld zonder tussenkomst van een deskundige, leidt dit niet tot de afgifte van een SRI-certificaat.

Artikel 7

Toezicht op en bevordering van de SRI-regeling

1.   Indien lidstaten besluiten de SRI-regeling toe te passen, bezorgen de deskundigen die actief zijn op het grondgebied van de betrokken lidstaat of lidstaten, de gegevens van de door hen afgegeven SRI-certificaten overeenkomstig de bijlage bij deze verordening aan de nationale of, in voorkomend geval, regionale autoriteiten van de respectieve lidstaten.

2.   De lidstaten die besluiten de SRI-regeling toe te passen, stellen de Commissie jaarlijks in kennis van het aantal op hun grondgebied afgegeven SRI-certificaten en de bijbehorende statistieken, zoals vastgesteld in de bijlage bij deze verordening.

3.   De Commissie houdt op basis van overleg met de lidstaten, deskundigen en belanghebbenden en op basis van de door de deskundigen verstrekte gegevens, toezicht op de invoering op de markt van de SRI-regeling.

4.   De lidstaten die beslissen de SRI-regeling toe te passen, kunnen aanvullende maatregelen nemen ter ondersteuning van de invoering van de regeling. Dergelijke maatregelen kunnen worden vastgesteld en gerapporteerd in het kader van de in artikel 2 bis van Richtlijn 2010/31/EU bedoelde langetermijnrenovatiestrategieën.

Artikel 8

Het testen van de SRI-regeling

1.   De lidstaten kunnen op nationaal niveau een niet-bindende testfase van de SRI-regeling uitvoeren.

2.   Nationale testfasen kunnen van start gaan vanaf de inwerkingtreding van deze verordening.

3.   Lidstaten die een nationale testfase uitvoeren, dienen maximaal zes maanden na het einde van de testfase een verslag in bij de Commissie over de ontvangen feedback.

4.   De lidstaten definiëren alle regelingen voor de nationale testfasen. Het gaat daarbij onder andere over de duur, de fasering, de betrokken types gebouwen en geografische gebieden, de geteste aspecten van het SRI-kader, afspraken voor het verzamelen van feedback, de criteria voor de keuze van de deskundigen die de SRI-beoordelingen uitvoeren, de beslissing om al dan niet een onafhankelijk controlesysteem op te zetten als onderdeel van de testfase, de beslissing om al dan niet certificaten af te geven en beschikbaar te stellen voor marktdeelnemers tijdens de testfase, en de aanwijzing van een derde partij voor het beheer van de testfase, indien van toepassing.

5.   Aan het einde van de nationale testfasen beoordelen de lidstaten de resultaten en beslissen zij of zij de SRI-regeling zullen toepassen.

6.   Lidstaten die een nationale testfase plannen, stellen de Commissie daarvan vóór de start van de testfase in kennis onder vermelding van de toepasselijke regelingen.

7.   De Commissie ondersteunt de lidstaten die op nationaal niveau een testfase instellen voor de SRI, door het in artikel 6 van deze verordening bedoelde kader ter beschikking te stellen en door de uitwisseling van informatie en goede praktijken te ondersteunen.

8.   De Commissie houdt, in overleg met de lidstaten, toezicht op de testfasen van de SRI-regeling.

9.   De lidstaten die ervoor kiezen de testfase uit te voeren, kunnen in hun verslag aan de Commissie een analyse of evaluatie van de door hun nationale deskundigen verzamelde gegevens opnemen. De Commissie neemt dergelijke nationale analyses of evaluaties in aanmerking met het oog op de verdere ontwikkeling van de indicator van gereedheid voor slimme toepassingen en de bijbehorende methodologie.

Artikel 9

Herziening

De Commissie kan deze verordening indien nodig uiterlijk op 1 januari 2026 herzien in het licht van de ervaring die is opgedaan en de vooruitgang die is geboekt bij de toepassing ervan.

Artikel 10

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 oktober 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/2155 van de Commissie van 14 oktober 2020 tot aanvulling van Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad door de vaststelling van een facultatieve gemeenschappelijke Unieregeling voor de waardering van de mate waarin gebouwen gereed zijn voor slimme toepassingen (zie bladzijde 9 van dit Publicatieblad).

(3)  Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).


BIJLAGE

Toezicht op de uitvoering van de SRI-regeling

1.   

Voor elk afgegeven certificaat verstrekken de deskundigen gegevens over de volgende categorieën, indien beschikbaar, aan de nationale of, in voorkomend geval, de regionale autoriteiten:

a)

het type gebouw of gebouwunit;

b)

de totale bruikbare vloeroppervlakte van het gebouw of de gebouwunit;

c)

de klasse van gereedheid voor slimme toepassingen;

d)

de totale score van gereedheid voor slimme toepassingen;

e)

de scores van gereedheid voor slimme toepassingen met betrekking tot de drie essentiële functies inzake de gereedheid voor slimme toepassingen, zoals bedoeld in bijlage I BIS bij Richtlijn 2010/31/EU en in Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/2155;

f)

de scores van gereedheid voor slimme toepassingen met betrekking tot de SRI-impactcriteria als bedoeld in bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/2155.

2.   

De lidstaten kunnen kiezen wat de meest doeltreffende aanpak is om deze gegevens te verzamelen. Zij kunnen zich, indien beschikbaar, baseren op hun databank van energieprestatiecertificaten.

3.   

De lidstaten brengen jaarlijks aan de Commissie verslag uit over de gegevens die overeenkomstig de voorschriften van punt 1 zijn verzameld. Het jaarverslag aan de Commissie bevat, indien beschikbaar, ten minste het volgende:

(a)

het totale aantal afgegeven SRI-certificaten, de algemene verdeling van de klassen van gereedheid voor slimme toepassingen, overeenkomstig bijlage VIII bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/2155, en statistieken over de energieprestatie van gebouwen en gebouwunits waarvoor SRI-certificaten zijn afgegeven;

(b)

statistieken over de gebouwen waarvoor in het verslagjaar SRI-certificaten zijn afgegeven, met vermelding van het aandeel van certificaten voor:

1)

woningen en niet voor bewoning bestemde gebouwen;

2)

eengezinswoningen;

3)

meergezinsappartementsgebouwen;

4)

niet voor bewoning bestemde gebouwen met een totale bruikbare vloeroppervlakte gelijk aan of kleiner dan 1 000 m2;

5)

niet voor bewoning bestemde gebouwen met een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 1 000 m2.

c)

De verdeling van de klassen van gereedheid voor slimme toepassingen overeenkomstig bijlage VIII bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/2155 voor elk van de volgende gebouwcategorieën:

1)

eengezinswoningen;

2)

meergezinsappartementsgebouwen;

3)

niet voor bewoning bestemde gebouwen met een totale bruikbare vloeroppervlakte gelijk aan of kleiner dan 1 000 m2;

4)

niet voor bewoning bestemde gebouwen met een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 1 000 m2.

4.   

Wanneer dit op grond van de beschikbare gegevens mogelijk is, kunnen de lidstaten meer gedetailleerde statistieken verstrekken, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen gebouwtypes zoals onderwijsgebouwen, gebouwen voor gezondheidszorg of erfgoedgebouwen.


21.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 431/30


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/2157 VAN DE COMMISSIE

van 14 december 2020

tot goedkeuring van wijzigingen op het niveau van de Unie van het productdossier van een beschermde oorsprongsbenaming of een beschermde geografische aanduiding (“Montello — Colli Asolani” (BOB))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/33 van de Commissie van 17 oktober 2018 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft aanvragen tot bescherming van oorsprongsbenamingen, geografische aanduidingen en traditionele aanduidingen in de wijnsector, de bezwaarprocedure, gebruiksbeperkingen, wijzigingen van productdossiers, de annulering van bescherming en de etikettering en presentatie (1), en met name artikel 15, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Commissie heeft de door Italië overeenkomstig artikel 105 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (2), in samenhang met artikel 15 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/33, doorgestuurde aanvraag tot goedkeuring van wijzigingen op het niveau van de Unie van het productdossier van de beschermde oorsprongsbenaming “Montello — Colli Asolani” onderzocht. De wijzigingen voorzien in een wijziging van de naam van “Montello — Colli Asolani” in “Asolo Montello”/“Montello Asolo”.

(2)

Overeenkomstig artikel 97, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 heeft de Commissie de aanvraag tot goedkeuring van de wijzigingen op het niveau van de Unie van het productdossier bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (3).

(3)

Bij de Commissie zijn geen bezwaren ingediend overeenkomstig artikel 98 van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

(4)

De wijzigingen op het niveau van de Unie van het productdossier moeten daarom worden goedgekeurd overeenkomstig artikel 99 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 in samenhang met artikel 15, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/33,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijziging van het productdossier met betrekking tot de naam “Montello — Colli Asolan” (BOB) wordt goedgekeurd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 december 2020.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Janusz WOJCIECHOWSKI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 9 van 11.1.2019, blz. 2.

(2)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).

(3)  PB C 325 van 2.10.2020, blz. 28.


21.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 431/32


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/2158 VAN DE COMMISSIE

van 14 december 2020

tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een naam die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (“Chabichou du Poitou” (BOB))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 53, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft de Commissie zich gebogen over de door Frankrijk ingediende aanvraag tot goedkeuring van een wijziging van het productdossier van de beschermde oorsprongsbenaming “Chabichou du Poitou”, die is geregistreerd bij Verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie (2), als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 159/2009 van de Commissie (3).

(2)

Bij brief van 4 december 2018 hebben de Franse autoriteiten aan de Commissie meegedeeld dat krachtens artikel 15, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 aan de op hun grondgebied gevestigde marktdeelnemers die aan de voorwaarden van dat artikel voldoen, overgangsperioden met een beperkte duur van twee tot vijf jaar zijn toegestaan bij het besluit van 7 november 2018 inzake de wijziging van het productdossier van de beschermde oorsprongsbenaming “Chabichou du Poitou”, dat op 14 november 2018 in het staatsblad van de Franse Republiek is bekendgemaakt (4). Bij brief van 28 januari 2020 hebben dezelfde autoriteiten de tekst meegedeeld van een nieuw besluit van 24 december 2019, dat op 10 januari 2020 is bekendgemaakt in het staatsblad van de Franse Republiek (5) en dat strekt tot wijziging van het besluit van 7 november 2018 en van de namen van de marktdeelnemers die voor de overgangsperiode in aanmerking komen. De lijst van die marktdeelnemers is als bijlage bij het productdossier gevoegd. In het kader van de nationale bezwaarprocedure hadden die marktdeelnemers, die “Chabichou du Poitou” ononderbroken gedurende ten minste vijf jaar vóór de indiening van de aanvraag legaal in de handel hadden gebracht, bezwaar aangetekend. Twee marktdeelnemers maakten bezwaar tegen de volgende bepaling in de rubriek “Werkwijze voor het verkrijgen van het product”: “Het vooraf laten uitlekken van de wrongel is niet toegestaan.” Twee marktdeelnemers maakten bezwaar tegen de volgende bepaling in de rubriek “Beschrijving van het product”: “De ”Chabichou du Poitou” wordt uitsluitend gemaakt van rauwe [volle] [geiten]melk”, en de volgende bepaling in de rubriek “Werkwijze voor het verkrijgen van het product”: “Er wordt rauwe geitenmelk gebruikt.” Honderd marktdeelnemers maakten bezwaar tegen de volgende bepaling in de rubriek “Werkwijze voor het verkrijgen van het product”: “Ten minste 75 % van het jaarlijkse rantsoen van de geiten van de kudde is afkomstig uit het geografische gebied, dat wil zeggen 825 kilo droge stof per geit per jaar.” 18 marktdeelnemers maakten bezwaar tegen de volgende bepaling in de rubriek “Werkwijze voor het verkrijgen van het product”: “Het rantsoen bestaat voor ten minste 55 % uit voedergewassen, dat wil zeggen 605 kilo droge stof per geit per jaar.” 86 marktdeelnemers maakten bezwaar tegen de volgende bepalingen in de rubriek “Werkwijze voor het verkrijgen van het product”: “Het aanvullende rantsoen bevat ten minste 150 kilo of 30 % graangewassen en/of oliehoudende gewassen en/of eiwithoudende gewassen die afkomstig zijn uit het geografische gebied”, “Het rantsoen per geit per jaar ten minste 200 kilo droge stof in de vorm van uit het geografische gebied afkomstige luzerne of peulvruchten” en “De voedergewassen worden volledig geproduceerd in het geografische gebied.”

(3)

Aangezien de betrokken wijziging niet minimaal is in de zin van artikel 53, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012, heeft de Commissie de wijzigingsaanvraag overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van die verordening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (6).

(4)

Aangezien de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft ontvangen, moet de wijziging van het productdossier worden goedgekeurd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijziging van het productdossier met betrekking tot de naam “Chabichou du Poitou” (BOB) wordt goedgekeurd.

Artikel 2

Voor de op grond van artikel 1 verleende bescherming geldt de overgangsperiode die Frankrijk krachtens artikel 15, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 aan de marktdeelnemers die aan de voorwaarden van dat artikel voldoen, heeft toegestaan bij de besluiten van 7 november 2018 en 24 december 2019 inzake de wijziging van het productdossier van de beschermde oorsprongsbenaming “Chabichou du Poitou”, die respectievelijk op 14 november 2018 en 10 januari 2020 in het staatsblad van de Franse Republiek zijn bekendgemaakt.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 december 2020.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Janusz WOJCIECHOWSKI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie van 12 juni 1996 betreffende de registratie van de geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen in het kader van de procedure van artikel 17 van Verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad (PB L 148 van 21.6.1996, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 159/2009 van de Commissie van 25 februari 2009 houdende goedkeuring van minimale wijzigingen van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Chabichou du Poitou (BOB)) (PB L 53 van 26.2.2009, blz. 8).

(4)  JORF nr. 0263 van 14 november 2018, tekst nr. 36.

(5)  JORF nr. 0008 van 10 januari 2020, tekst nr. 35.

(6)  PB C 251 van 31.7.2020, blz. 22.


21.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 431/34


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/2159 VAN DE COMMISSIE

van 16 december 2020

tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1), en met name artikel 9, lid 1, onder a) en b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 is een goederennomenclatuur vastgesteld (hierna de “gecombineerde nomenclatuur” of de “GN” genoemd) om te voldoen aan de eisen van het gemeenschappelijk douanetarief, de statistieken van de buitenlandse handel van de Unie en ander Uniebeleid op het gebied van de in- en uitvoer van goederen.

(2)

Bij die verordening is ook een geïntegreerd tarief van de Europese Unie (hierna “Taric” genoemd) vastgesteld dat voldoet aan de vereisten van het gemeenschappelijk douanetarief, de statistieken van de buitenlandse handel, het handels- en landbouwbeleid en ander Uniebeleid op het gebied van de in- en uitvoer van goederen.

(3)

Om de Unie in staat te stellen toezicht te houden op statistieken die uitsluitend betrekking hebben op de invoer van specifieke goederen, is het creëren van statistische onderverdelingen in Taric het meest geschikte instrument; dergelijke statistische Taric-codes zijn opgenomen in bijlage 10 “Statistische Taric-codes” van het derde deel “Bijlagen bij het tarief” van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87.

(4)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1369 van de Commissie (2) zijn nieuwe Taric-onderverdelingen voor beschermende mond- en neusmaskers opgenomen in bijlage 10 van het derde deel van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87. Om ervoor te zorgen dat deze nieuwe codes opnieuw worden opgenomen in de gecombineerde nomenclatuur die met ingang van 1 januari 2021 van toepassing is, moet bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 worden gewijzigd, aangezien deze met ingang van 1 januari 2021 wordt gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1577 van de Commissie (3).

(5)

In de huidige pandemische situatie hebben de Unie en de lidstaten moeite om de verspreiding van COVID-19 een halt toe te roepen. Er is in de lidstaten dan ook sprake van een grote en toenemende vraag naar bepaalde medische goederen, met name beschermende mond- en neusmaskers, reageermiddelen voor diagnose en diagnostische kits, en dit zal in de toekomst waarschijnlijk zo blijven. De invoer van dergelijke goederen brengt extra uitdagingen met zich mee voor de douaneautoriteiten.

(6)

Om de douanecontroles in de lidstaten te vergemakkelijken en te harmoniseren op Unieniveau, moeten aanvullende Taric-onderverdelingen worden gecreëerd, zodat de betrokken producten sneller kunnen worden onderscheiden van andere producten onder dezelfde onderverdeling en de gevolgen van mogelijke vertragingen in de toeleveringsketen tijdens de COVID-19-pandemie worden beperkt.

(7)

Gezien het belang van SARS-CoV-2-vaccins zou het passend zijn een GN-code in te voeren om ook toezicht te houden op de uitvoer ervan.

(8)

Er moeten aanvullende Taric-onderverdelingen worden gecreëerd om de handelsstromen van beschermende mond- en neusmaskers, reageermiddelen voor diagnose en diagnostische kits beter te kunnen volgen.

(9)

Dergelijke aanvullende Taric-onderverdelingen helpen ook de lidstaten bij de uitvoering van Besluit (EU) 2020/491 van de Commissie (4). Aangezien beschermende mond- en neusmaskers tot de meest ingevoerde medische producten behoren, zou de specifieke identificatie ervan in Taric een snellere aangifte mogelijk maken doordat deze producten worden onderscheiden van andere producten die momenteel onder dezelfde onderverdeling zijn ingedeeld.

(10)

Daarom dient bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(11)

Douaneautoriteiten en marktdeelnemers moeten de bij deze verordening vastgestelde wijzigingen van de gecombineerde nomenclatuur kunnen toepassen vanaf de datum van toepassing van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1577 om de continuïteit van de verzameling van statistische gegevens voor de betrokken goederen te kunnen waarborgen. Daarom moet deze verordening met spoed in werking treden en van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2021.

(12)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 december 2020.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Gerassimos THOMAS

Directeur-generaal

Directoraat-generaal Belastingen en Douane-unie


(1)  PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1369 van de Commissie van 29 september 2020 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 319 van 2.10.2020, blz. 2).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1577 van de Commissie van 21 september 2020 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 361 van 30.10.2020, blz. 1).

(4)  Besluit (EU) 2020/491 van de Commissie van 3 april 2020 waarbij vrijstelling van rechten bij invoer en van btw op invoer wordt verleend voor goederen die nodig zijn om de gevolgen van de COVID-19-uitbraak in 2020 te bestrijden (PB L 103 I van 3.4.2020, blz. 1).


BIJLAGE

Bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In het tweede deel, afdeling VI, hoofdstuk 30, worden de rijen van GN-codes 3002 13 00, 3002 14 00 en 3002 15 00 vervangen door:

“3002 13 00

— — immunologische producten, onvermengd, noch in afgemeten hoeveelheden noch opgemaakt voor de verkoop in het klein (*1)

vrij

-

3002 14 00

— — immunologische producten, vermengd, noch in afgemeten hoeveelheden noch opgemaakt voor de verkoop in het klein (*1)

vrij

-

3002 15 00

— — immunologische producten, in afgemeten hoeveelheden of opgemaakt voor de verkoop in het klein (*1)

vrij

-

2)

In het tweede deel, afdeling VI, hoofdstuk 30, wordt de rij van GN-code 3002 20 00 vervangen door:

 

“3002 20

— vaccins voor mensen:

 

 

3002 20 10

— — vaccins tegen aan SARS gerelateerde coronavirussen (SARS-CoV-soorten)

vrij

p/st (*2)

3002 20 90

— — andere

vrij

-

3)

In het tweede deel, afdeling VI, hoofdstuk 38, wordt de rij van GN-code 3822 00 00 vervangen door:

“3822 00 00

reageermiddelen voor diagnose of voor laboratoriumgebruik, op een drager, alsmede bereide reageermiddelen voor diagnose of voor laboratoriumgebruik, al dan niet op een drager, andere dan die bedoeld bij post 3002 of 3006; gecertificeerde referentiematerialen (*3)

vrij

-

4)

In het tweede deel, afdeling XI, hoofdstuk 63, worden de rijen van GN-codes 6307 90 93 en 6307 90 95 vervangen door:

“6307 90 93

— — - — - filtrerende gelaatstukken (FFP) overeenkomstig EN149; andere maskers die voldoen aan een soortgelijke norm voor maskers als ademhalingsbeschermingsmiddelen ter bescherming tegen deeltjes (*4)

6,3

p/st

6307 90 95

— — - — - andere  (*4)

6,3

p/st

5)

In het derde deel worden in bijlage 10 de volgende rijen ingevoegd:

“3002 13 00

— — immunologische producten, onvermengd, noch in afgemeten hoeveelheden noch opgemaakt voor de verkoop in het klein:

 

3002130010

— — - reageermiddelen voor diagnose van de soort die wordt gebruikt voor de diagnose van infecties door SARS-CoV-virussoorten

-

3002130090

— — - andere

-

3002 14 00

— — immunologische producten, vermengd, noch in afgemeten hoeveelheden noch opgemaakt voor de verkoop in het klein:

 

3002140010

— — - reageermiddelen voor diagnose van de soort die wordt gebruikt voor de diagnose van infecties van SARS-CoV-virussoorten

-

3002140090

— — - andere

-

3002 15 00

— — immunologische producten, in afgemeten hoeveelheden of opgemaakt voor de verkoop in het klein:

 

3002150010

— — - reageermiddelen voor diagnose van SARS-CoV-virussoorten, ook indien opgemaakt in de vorm van kits

-

3002150090

— — - andere

-”

“3822 00 00

Reageermiddelen voor diagnose of voor laboratoriumgebruik, op een drager, alsmede bereide reageermiddelen voor diagnose of voor laboratoriumgebruik, al dan niet op een drager, andere dan die bedoeld bij post 3002 of 3006 ; gecertificeerde referentiematerialen:

 

3822000010

— reageermiddelen voor diagnose van SARS-CoV-virussoorten, ook indien opgemaakt in de vorm van kits

-

3822000090

— andere

-”

 

“- — - — beschermende mondneusmaskers:

 

6307 90 93

— — - — - filtrerende gelaatstukken (FFP) overeenkomstig EN149; andere maskers die voldoen aan een soortgelijke norm voor maskers als ademhalingsbeschermingsmiddelen ter bescherming tegen deeltjes:

 

 

— — - — - — gebonden textielvlies:

 

 

— — - — - — - filtrerende gelaatstukken FFP2 en FFP3 overeenkomstig EN149 en soortgelijke maskers:

 

6307909311

— — - — - — - — filtrerende gelaatstukken FFP2 en FFP3 overeenkomstig EN149

p/st

6307909319

— — - — - — - — andere

p/st

6307909320

— — - — - — - andere

p/st

6307909390

— — - — - — andere

p/st

6307 90 95

— — - — - andere:

 

 

— — - — - — gebonden textielvlies:

 

 

— — - — - — - medische mondneusmaskers overeenkomstig EN14683; andere maskers die aan een soortgelijke norm voor medische mondneusmaskers voldoen:

 

6307909511

— — - — - — - — medische mondneusmaskers overeenkomstig EN14683

p/st

6307909519

— — - — - — - — andere

p/st

6307909520

— — - — - — - andere

p/st

 

— — - — - — andere:

 

6307909591

— — - — - — - met de hand vervaardigd

p/st

6307909595

— — - — - — - andere

p/st”


(*1)  Statistische Taric-codes: zie bijlage 10.”

(*2)  Dosis (voor recipiënten met meer dan een dosis, dosis voor volwassenen)”

(*3)  Statistische Taric-codes: zie bijlage 10.”

(*4)  Statistische Taric-codes: zie bijlage 10.”


21.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 431/38


VERORDENING (EU) 2020/2160 VAN DE COMMISSIE

van 18 december 2020

tot wijziging van bijlage XIV bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de stofgroep 4-(1,1,3,3-tetramethylbutyl)fenol, geëthoxyleerd (die duidelijk gedefinieerde stoffen en UVCB-stoffen, polymeren en homologen omvat)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (1), en met name de artikelen 58 en 131,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De coronavirusziekte (COVID-19) is een besmettelijke ziekte die door een nieuw ontdekt coronavirus wordt veroorzaakt. De Wereldgezondheidsorganisatie heeft de uitbraak van COVID-19 op 30 januari 2020 een “noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid van internationaal belang” genoemd en heeft COVID-19 op 11 maart 2020 omschreven als pandemie.

(2)

De stofgroep 4-(1,1,3,3-tetramethylbutyl)fenol, geëthoxyleerd (die duidelijk gedefinieerde stoffen en UVCB-stoffen, polymeren en homologen omvat) (“de stofgroep”) voldoet aan de criteria van artikel 57, onder f), van Verordening (EG) nr. 1907/2006 en is opgenomen in bijlage XIV bij die verordening.

(3)

De uiterste aanvraagdatum voor de stofgroep was 4 juli 2019 en de verbodsdatum is vastgesteld op 4 januari 2021. Overeenkomstig artikel 56, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 is het gebruik van de stofgroep na de verbodsdatum niet toegestaan, tenzij voor een bepaald gebruik een autorisatie is verleend, een autorisatieaanvraag voor een bepaalde toepassing vóór de laatste aanvraagdatum is ingediend maar er nog geen besluit over de aanvraag is genomen of het gebruik krachtens die verordening onder een vrijstelling valt.

(4)

De COVID-19-pandemie heeft geleid tot een ongekende noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid. Bovendien hebben de maatregelen die de lidstaten hebben moeten nemen om de verspreiding van COVID-19 tegen te gaan, de nationale economieën en de Unie in haar geheel sterk ontwricht.

(5)

Er wordt gewerkt aan de ontwikkeling van mogelijke behandelingen en vaccins om COVID-19 te bestrijden. De stofgroep wordt gebruikt bij de diagnose van COVID-19 en bij de productie van hulpmiddelen voor dat doel. Momenteel wordt het gebruikt voor de productie van kits voor in-vitrodiagnostiek. De stofgroep wordt ook gebruikt bij de ontwikkeling van vaccins ter bestrijding van COVID-19 en zal naar verwachting bij de productie ervan worden gebruikt. Bovendien kan niet worden uitgesloten dat de stofgroep wordt gebruikt voor de ontwikkeling en productie van werkzame farmaceutische bestanddelen en afgewerkte doseringsvormen ter bestrijding van COVID-19.

(6)

In deze noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid is het voor de Unie van groot belang dat veilige en doeltreffende geneesmiddelen en medische hulpmiddelen en toebehoren bij medische hulpmiddelen die veilig zijn en geschikt zijn voor de diagnose, behandeling of preventie van COVID-19 zo snel mogelijk in de Unie kunnen worden ontwikkeld, geproduceerd, beschikbaar gesteld en gebruikt.

(7)

Aangezien de laatste aanvraagdatum van 4 juli 2019 echter vóór het begin van de COVID-19-pandemie is verstreken, konden aanvragen voor de toelating van het gebruik van de stofgroep voor de diagnose, behandeling of preventie van COVID-19 niet vóór die datum worden ingediend, en kan dergelijk gebruik dus na de verbodsdatum niet rechtmatig worden voortgezet.

(8)

Daarom is het, als uitzonderlijke maatregel ter bescherming van de volksgezondheid, van het grootste belang ervoor te zorgen dat niet wordt verhinderd dat de stofgroep na de momenteel in bijlage XIV bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 vastgestelde verbodsdatum voor onderzoek, ontwikkeling en productie van geneesmiddelen, medische hulpmiddelen of toebehoren aan medische hulpmiddelen, met inbegrip van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek, wordt gebruikt, en in dergelijke medische hulpmiddelen of accessoires wordt gebruikt met het oog op het gebruik van die hulpmiddelen voor de diagnose, behandeling of preventie van COVID-19.

(9)

Het voortgezette gebruik van de stofgroep voor die specifieke doeleinden na 4 januari 2021 toestaan, zou bovendien bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de “EU-strategie voor COVID-19-vaccins” (2).

(10)

Daarom moeten de uiterste aanvraagdatum en de verbodsdatum die voor de stofgroep zijn vastgesteld met betrekking tot het gebruik voor het onderzoek, de ontwikkeling en de productie van geneesmiddelen, medische hulpmiddelen of toebehoren aan medische hulpmiddelen, met inbegrip van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek, voor de diagnose, behandeling of preventie van COVID-19 en voor gebruik in dergelijke medische hulpmiddelen of toebehoren, worden uitgesteld. De uiterste aanvraagdatum moet worden uitgesteld tot 18 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening om de voorbereiding van aanvragen voor toelating voor die toepassingen mogelijk te maken, en de verbodsdatum moet dienovereenkomstig worden uitgesteld tot 36 maanden na de inwerkingtreding ervan.

(11)

Verordening (EG) nr. 1907/2006 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(12)

De laatste aanvraagdatum voor de stofgroep is reeds vóór de uitbraak van COVID-19 verstreken; om een lacune te voorkomen in de periode waarin aanvragen voor gebruik voor onderzoek, ontwikkeling en productie van geneesmiddelen, medische hulpmiddelen of toebehoren voor medische hulpmiddelen, met inbegrip van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek, met het oog op het gebruik ervan voor de diagnose, behandeling of preventie van die ziekte en voor gebruik in dergelijke medische hulpmiddelen of toebehoren, geldig kunnen worden ingediend en het gebruik dus onder artikel 56, lid 1, onder d), van Verordening (EG) nr. 1907/2006 valt, is het dringend noodzakelijk om deze verordening met terugwerkende kracht in werking te doen treden, met ingang van 4 juli 2019. Bovendien moet deze verordening met spoed in werking treden en met terugwerkende kracht van toepassing zijn om ervoor te zorgen dat de stofgroep na 4 januari 2021 voor dezelfde toepassingen gebruikt kan blijven worden.

(13)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 133 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage XIV bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van donderdag 4 juli 2019.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 december 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.

(2)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad en de Europese Investeringsbank van 17 juni 2020 — EU-strategie voor COVID-19-vaccins (COM(2020) 245 final).


BIJLAGE

In de tabel in bijlage XIV bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 wordt vermelding 42 betreffende 4-(1,1,3,3 tetramethylbutyl)fenol, geëthoxyleerd (die duidelijk gedefinieerde stoffen en UVCB-stoffen, polymeren en homologen omvat) als volgt gewijzigd:

1)

de tekst van kolom 4 “Uiterste aanvraagdatum” wordt vervangen door:

“a)

4 juli 2019 (*);

b)

in afwijking van punt a), 22 juni 2022 voor gebruik als volgt:

voor het onderzoek, de ontwikkeling en de productie van geneesmiddelen die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2001/83/EG vallen of van medische hulpmiddelen of toebehoren van medische hulpmiddelen die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 93/42/EEG, Verordening (EU) 2017/745, Richtlijn 98/79/EG of Verordening (EU) 2017/746 van het Europees Parlement en de Raad ((**)) vallen, met het oog op het gebruik ervan voor de diagnose, behandeling of preventie van de coronavirusziekte (COVID-19);

in medische hulpmiddelen of toebehoren van medische hulpmiddelen die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 93/42/EEG, Verordening (EU) 2017/745, Richtlijn 98/79/EG of Verordening (EU) 2017/746 vallen, voor de diagnose, behandeling of preventie van COVID-19.

((**))  Verordening (EU) 2017/746 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek en tot intrekking van Richtlijn 98/79/EG en Besluit 2010/227/EU van de Commissie (PB L 117 van 5.5.2017, blz. 176).”;"

2)

de tekst van kolom 5 “Verbodsdatum” wordt vervangen door:

“a)

4 januari 2021(**);

b)

in afwijking van punt a), 22 december 2023 voor gebruik als volgt:

voor het onderzoek, de ontwikkeling en de productie van geneesmiddelen die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2001/83/EG vallen of van medische hulpmiddelen of toebehoren van medische hulpmiddelen die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 93/42/EEG, Verordening (EU) 2017/745, Richtlijn 98/79/EG of Verordening (EU) 2017/746 van het Europees Parlement en de Raad(**) vallen, met het oog op het gebruik ervan voor de diagnose, behandeling of preventie van de coronavirusziekte (COVID-19);

in medische hulpmiddelen of toebehoren van medische hulpmiddelen die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 93/42/EEG, Verordening (EU) 2017/745, Richtlijn 98/79/EG of Verordening (EU) 2017/746 vallen, voor de diagnose, behandeling of preventie van COVID-19.”.


((**))  Verordening (EU) 2017/746 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek en tot intrekking van Richtlijn 98/79/EG en Besluit 2010/227/EU van de Commissie (PB L 117 van 5.5.2017, blz. 176).”;”


21.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 431/42


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/2161 VAN DE COMMISSIE

van 18 december 2020

tot opening van een onderzoek naar de mogelijke ontwijking van de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/915 ingestelde antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van bepaalde aluminiumfolie op rollen van oorsprong uit de Volksrepubliek China, door de invoer van uit Thailand verzonden bepaalde aluminiumfolie op rollen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Thailand, en tot registratie van deze invoer

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) (“de basisverordening”), en met name artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5,

Na kennisgeving aan de lidstaten,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   VERZOEK

(1)

De Europese Commissie (“de Commissie”) heeft een verzoek ontvangen op grond van artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5, van de basisverordening om een onderzoek in te stellen naar de mogelijke ontwijking van de antidumpingmaatregelen die zijn ingesteld op de invoer van bepaalde aluminiumfolie op rollen van oorsprong uit de Volksrepubliek China en om de invoer van bepaalde aluminiumfolie op rollen verzonden uit Thailand, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Thailand, aan registratie te onderwerpen.

(2)

Het verzoek werd ingediend op 9 november 2020. De indiener van het verzoek heeft erom verzocht anoniem te blijven en dit in het verzoek naar behoren gemotiveerd. De Commissie is van mening dat er voldoende gronden zijn om vertrouwelijkheid ten aanzien van de identiteit van de indiener van het verzoek toe te kennen.

B.   PRODUCT

(3)

Het product waarop de mogelijke ontwijking betrekking heeft, is aluminiumfolie met een dikte van 0,007 mm of meer, maar minder dan 0,021 mm, niet op een drager, enkel gewalst, al dan niet gegaufreerd, op kleine rollen met een gewicht van maximum 10 kg, ingedeeld op de dag van de inwerkingtreding van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/915 van de Commissie (2) onder de GN-codes ex 7607 11 11 en ex 7607 19 10 (Taric-codes 7607111110 en 7607191010), van oorsprong uit de Volksrepubliek China (“het betrokken product”). Dit is het product waarop de thans geldende maatregelen van toepassing zijn.

(4)

Het onderzochte product is hetzelfde als het in de voorgaande overweging omschreven product, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7607 11 11 en ex 7607 19 10, maar verzonden vanuit Thailand, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Thailand (Taric-codes 7607111111 en 7607191011), (“het onderzochte product”).

C.   BESTAANDE MAATREGELEN

(5)

De thans geldende maatregelen die mogelijk worden ontweken, zijn de antidumpingmaatregelen die zijn ingesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/915 (“de bestaande maatregelen”).

D.   MOTIVERING

(6)

Het verzoek bevat voldoende bewijsmateriaal dat de antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van het betrokken product worden ontdoken door de invoer van het onderzochte product.

(7)

Uit het bewijsmateriaal in het verzoek blijkt het volgende.

(8)

Na de instelling van maatregelen ten aanzien van het betrokken product is een verandering opgetreden in de structuur van het handelsverkeer met betrekking tot de uitvoer uit de Volksrepubliek China en uit Thailand naar de Unie.

(9)

Deze verandering is kennelijk het gevolg van de verzending van het betrokken product via Thailand naar de Unie, nadat het in Thailand is geassembleerd. Uit het bewijsmateriaal blijkt dat die assemblage ontwijking inhoudt aangezien de assemblageverrichtingen sinds of kort vóór de opening van het antidumpingonderzoek zijn aangevangen of aanmerkelijk zijn toegenomen. Voorts maken de bij deze assemblage gebruikte onderdelen uit de Volksrepubliek China meer dan 60 % van de totale waarde van het geassembleerde product uit terwijl de tijdens de assemblage toegevoegde waarde minder dan 25 % van de fabricagekosten bedraagt.

(10)

Verder laat het bewijsmateriaal zien dat de corrigerende werking van de voor het betrokken product bestaande antidumpingmaatregelen door de hiervoor vermelde praktijken wordt ondermijnd, zowel wat de hoeveelheden als wat de prijzen betreft. Er blijken aanzienlijke volumes van het onderzochte product de EU-markt te zijn binnengekomen. Bovendien is er voldoende bewijs dat het onderzochte product tegen schadeveroorzakende prijzen wordt ingevoerd.

(11)

Tot slot blijkt uit het bewijsmateriaal dat de prijzen van het onderzochte product dumpingprijzen zijn ten opzichte van de normale waarde die eerder voor het betrokken product is vastgesteld.

(12)

Mocht in de loop van het onderzoek blijken dat er, afgezien van de bovenvermelde praktijken, nog andere in artikel 13 van de basisverordening vermelde ontwijkingspraktijken worden toegepast, dan kan het onderzoek tot die praktijken worden uitgebreid.

E.   PROCEDURE

(13)

Gezien het bovenstaande heeft de Commissie geconcludeerd dat er voldoende bewijsmateriaal is om overeenkomstig artikel 13, lid 3, van de basisverordening een onderzoek te openen en overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening de invoer van het onderzochte product aan registratie te onderwerpen.

(14)

Om de nodige informatie voor dit onderzoek te verkrijgen, verzoekt de Commissie alle belanghebbenden zo spoedig mogelijk, en in ieder geval binnen de in artikel 3, lid 2, van deze verordening vermelde termijn, contact met haar op te nemen. De in artikel 3, lid 2, van deze verordening vermelde termijn geldt voor alle belanghebbenden. Zo nodig kunnen ook inlichtingen worden ingewonnen bij de bedrijfstak van de Unie.

(15)

De autoriteiten van Thailand en de Volksrepubliek China zullen van de opening van het onderzoek in kennis worden gesteld.

a)   Schriftelijk en mondeling verstrekken van informatie

(16)

Alle belanghebbenden, met inbegrip van de bedrijfstak van de Unie, importeurs en relevante verenigingen, wordt verzocht hun standpunt schriftelijk uiteen te zetten en bewijsmateriaal te verstrekken, op voorwaarde dat deze opmerkingen binnen de in artikel 3, lid 2, vastgestelde termijn worden ingediend. Voorts kan de Commissie belanghebbenden horen, mits zij daar schriftelijk om verzoeken en kunnen aantonen dat er bijzondere redenen zijn om hen te horen.

b)   Verzoeken om vrijstelling

(17)

Overeenkomstig artikel 13, lid 4, van de basisverordening kan de invoer van het onderzochte product van maatregelen worden vrijgesteld als de invoer niet met ontwijking van de maatregelen plaatsvindt.

(18)

Aangezien de mogelijke ontwijking buiten de Unie plaatsvindt, kan overeenkomstig artikel 13, lid 4, van de basisverordening vrijstelling worden verleend aan producenten van het onderzochte product in Thailand die kunnen aantonen dat zij niet betrokken zijn bij ontwijkingspraktijken zoals beschreven in artikel 13, leden 1 en 2, van de basisverordening. Eventuele producenten die een vrijstelling wensen te krijgen, moeten zich binnen de in artikel 3, lid 1, van deze verordening vermelde termijn aanmelden. Exemplaren van de vragenlijst voor producenten-exporteurs in de Volksrepubliek China, de vragenlijst voor vrijstellingsaanvragen voor producenten-exporteurs in Thailand en vragenlijsten voor importeurs in de EU zijn beschikbaar in het dossier voor inzage door belanghebbenden en op de website van DG Handel (https://trade.ec.europa.eu/tdi/case_details.cfm?id=2503). De vragenlijsten moeten binnen de in artikel 3, lid 2, van deze verordening vermelde termijn worden ingediend.

F.   REGISTRATIE

(19)

Overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening moet de invoer van het onderzochte product worden geregistreerd zodat, indien bij het onderzoek blijkt dat er van ontwijking sprake is, een passend bedrag aan antidumpingrechten dat niet het door de Commissie bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/915 opgelegde residuele recht te boven gaat, kan worden geheven vanaf de datum waarop de registratie van de invoer verplicht werd.

G.   TERMIJNEN

(20)

Met het oog op een behoorlijk bestuur moeten termijnen worden vastgesteld waarbinnen:

belanghebbenden zich bij de Commissie kenbaar kunnen maken, vragenlijsten kunnen indienen, hun standpunt schriftelijk kunnen uiteenzetten en alle gegevens die zij voor het onderzoek nuttig achten, kunnen indienen;

de producenten in Thailand om vrijstellingen van registratie van de invoer of van de maatregelen kunnen verzoeken;

belanghebbenden schriftelijk kunnen verzoeken om door de Commissie te worden gehoord.

(21)

De aandacht wordt erop gevestigd dat de in de basisverordening vermelde procedurele rechten slechts kunnen worden uitgeoefend indien de betrokkenen zich binnen de in artikel 3 van deze verordening gestelde termijnen bij de Commissie kenbaar maken.

H.   NIET-MEDEWERKING

(22)

Indien een belanghebbende binnen de vastgestelde termijnen de toegang tot de nodige gegevens weigert of deze anderszins niet verstrekt of het onderzoek aanmerkelijk belemmert, kunnen overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening aan de hand van de beschikbare gegevens voorlopige of definitieve conclusies, zowel in positieve als in negatieve zin, worden getrokken.

(23)

Wanneer blijkt dat een belanghebbende onjuiste of misleidende inlichtingen heeft verstrekt, zullen deze overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening buiten beschouwing worden gelaten en kan van de beschikbare gegevens gebruik worden gemaakt.

(24)

Als een belanghebbende geen of slechts gedeeltelijk medewerking verleent en de conclusies daarom overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening op de beschikbare gegevens worden gebaseerd, kunnen de resultaten voor deze belanghebbende minder gunstig zijn dan wanneer hij wel medewerking had verleend.

I.   TIJDSCHEMA VAN HET ONDERZOEK

(25)

Het onderzoek wordt overeenkomstig artikel 13, lid 3, van de basisverordening uiterlijk negen maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening afgesloten.

J.   VERWERKING VAN PERSOONSGEGEVENS

(26)

Persoonsgegevens die in het kader van dit onderzoek worden verzameld, zullen worden behandeld overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1725 (3).

(27)

Een privacyverklaring die alle particulieren op de hoogte brengt van de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de handelsbeschermingsactiviteiten van de Commissie is beschikbaar op de website van DG Handel (http://ec.europa.eu/trade/policy/accessing-markets/trade-defence/).

K.   RAADADVISEUR-AUDITEUR

(28)

Belanghebbenden kunnen erom vragen dat de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures wordt ingeschakeld. Deze behandelt verzoeken om toegang tot het dossier, geschillen over de vertrouwelijkheid van documenten, verzoeken om termijnverlenging en alle andere verzoeken betreffende het recht van verweer van belanghebbenden en van derden die tijdens de procedure kunnen worden ingediend.

(29)

De raadadviseur-auditeur kan een hoorzitting beleggen en bemiddelen tussen de belanghebbende(n) en de diensten van de Commissie om te garanderen dat de belanghebbenden hun recht van verweer ten volle kunnen uitoefenen. Een verzoek om door de raadadviseur-auditeur te worden gehoord, moet schriftelijk worden ingediend en met redenen worden omkleed. De raadadviseur-auditeur onderzoekt de redenen voor de verzoeken. Deze hoorzittingen mogen enkel plaatsvinden indien de kwesties niet tijdig zijn opgelost met de diensten van de Commissie.

(30)

Elk verzoek moet tijdig en snel worden ingediend, zodat het ordelijk verloop van de procedure niet in gevaar wordt gebracht. Daartoe moet een verzoek om inschakeling van de raadadviseur-auditeur zo spoedig mogelijk na de gebeurtenis die een dergelijke inschakeling rechtvaardigt door de belanghebbenden worden ingediend. In beginsel gelden de in artikel 3, lid 3, van deze verordening vastgestelde termijnen voor verzoeken om door de diensten van de Commissie te worden gehoord, mutatis mutandis voor verzoeken om door de raadadviseur-auditeur te worden gehoord. Wanneer een verzoek om een hoorzitting niet binnen de desbetreffende termijn wordt ingediend, onderzoekt de raadadviseur-auditeur ook de redenen voor het laattijdige verzoek, de aard van de aan de orde gestelde kwesties en de gevolgen van die kwesties voor het recht van verweer, rekening houdend met het belang van behoorlijk bestuur en de tijdige voltooiing van het onderzoek.

(31)

Belanghebbenden die contact willen opnemen, vinden de nodige gegevens en nadere informatie op de pagina’s van de raadadviseur-auditeur op de website van DG Handel (http://ec.europa.eu/trade/trade-policy-and-you/contacts/hearing-officer/).

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Er wordt een onderzoek geopend op grond van artikel 13, lid 3, van Verordening (EU) 2016/1036, om vast te stellen of de invoer van aluminiumfolie met een dikte van 0,007 mm of meer, maar minder dan 0,021 mm, niet op een drager, enkel gewalst, al dan niet gegaufreerd, op kleine rollen met een gewicht van maximum 10 kg, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7607 11 11 en ex 7607 19 10, verzonden vanuit Thailand, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Thailand (Taric-codes 7607111111 en 7607191011), de maatregelen ontwijkt die zijn ingesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/915.

Artikel 2

1.   De douaneautoriteiten van de lidstaten nemen overeenkomstig artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5, van Verordening (EU) 2016/1036 passende maatregelen om de invoer van de in artikel 1 van deze verordening omschreven goederen te registreren.

2.   De registratie wordt negen maanden na de datum van inwerkingtreding van de onderhavige verordening beëindigd.

3.   De Commissie kan de douaneautoriteiten opdragen de registratie van de invoer te beëindigen voor producten die zijn vervaardigd door exporteurs/producenten die vrijstelling van registratie hebben aangevraagd en van wie is vastgesteld dat zij aan de voorwaarden voor vrijstelling voldoen.

Artikel 3

1.   Belanghebbenden moeten contact opnemen met de Commissie binnen 15 dagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

2.   Belanghebbenden die wensen dat bij het onderzoek met hun opmerkingen rekening wordt gehouden, moeten, tenzij anders bepaald, binnen 37 dagen na de datum van bekendmaking van deze verordening in het Publicatieblad van de Europese Unie hun standpunt schriftelijk uiteenzetten en de antwoorden op de vragenlijst en eventuele andere gegevens indienen wanneer een vrijstelling van de registratie of van maatregelen wordt gevraagd.

3.   Binnen dezelfde termijn van 37 dagen kunnen belanghebbenden ook vragen om door de Commissie te worden gehoord. Een verzoek om te worden gehoord over het beginstadium van het onderzoek moet uiterlijk 15 dagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening worden ingediend. Dit verzoek moet schriftelijk worden ingediend en met redenen worden omkleed.

4.   Informatie die aan de Commissie wordt verstrekt in het kader van handelsbeschermingsonderzoeken moet vrij zijn van auteursrechten. Alvorens aan de Commissie informatie en/of gegevens te verstrekken die onderworpen zijn aan het auteursrecht van derden, moeten belanghebbenden de houder van het auteursrecht specifiek verzoeken de Commissie uitdrukkelijk toestemming te verlenen om a) voor deze handelsbeschermingsprocedure gebruik te maken van de informatie en gegevens, en b) de informatie en/of gegevens te verstrekken aan belanghebbenden in dit onderzoek, in een vorm die hun de mogelijkheid biedt hun recht van verweer uit te oefenen.

5.   Alle schriftelijke opmerkingen (met inbegrip van de in deze verordening gevraagde informatie), ingevulde vragenlijsten en correspondentie die door de belanghebbenden worden verstrekt en waarvoor om een vertrouwelijke behandeling wordt verzocht, moeten zijn voorzien van de vermelding “Sensitive” (4). Belanghebbenden die in de loop van dit onderzoek informatie indienen, wordt verzocht hun verzoek om vertrouwelijke behandeling met redenen te omkleden.

6.   Belanghebbenden die informatie met de vermelding “Sensitive” verstrekken, moeten hiervan krachtens artikel 19, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 een niet-vertrouwelijke samenvatting indienen, voorzien van de vermelding “For inspection by interested parties”. Deze samenvatting moet gedetailleerd genoeg zijn om een redelijk inzicht te verschaffen in de wezenlijke inhoud van de als vertrouwelijk verstrekte gegevens.

7.   Als een belanghebbende die vertrouwelijke informatie verstrekt, geen geldige redenen voor het verzoek om een vertrouwelijke behandeling aanvoert of geen niet-vertrouwelijke samenvatting daarvan indient met de vereiste vorm en inhoud, kan de Commissie deze informatie buiten beschouwing laten, tenzij aan de hand van geëigende bronnen aannemelijk wordt gemaakt dat de informatie juist is.

8.   Belanghebbenden wordt verzocht alle opmerkingen en verzoeken, met inbegrip van gescande volmachten en certificaten, via het platform TRON.tdi (https://webgate.ec.europa.eu/tron/TDI) in te dienen.

Om toegang tot het platform TRON.tdi te krijgen, moeten belanghebbenden over een EU Login-account beschikken. Volledige instructies over het registreren voor en het gebruik van het platform TRON.tdi zijn beschikbaar op het adres https://webgate.ec.europa.eu/tron/resources/documents/gettingStarted.pdf

Door het platform TRON.tdi of e-mail te gebruiken, stemmen belanghebbenden in met de geldende voorschriften inzake elektronisch ingediende opmerkingen, die zijn vervat in het document “Correspondentie met de Europese Commissie in handelsbeschermingszaken” op de website van het directoraat-generaal Handel https://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2014/june/tradoc_152578.pdf

Belanghebbenden moeten hun naam, adres, telefoonnummer en een geldig e-mailadres vermelden en ervoor zorgen dat het verstrekte e-mailadres een actief, officieel en zakelijk e-mailadres is dat elke dag wordt gecontroleerd. Zodra contactgegevens zijn verstrekt, verloopt de communicatie van de Commissie met belanghebbenden uitsluitend per e-mail, behalve indien zij er uitdrukkelijk om verzoeken alle documenten van de Commissie via een ander communicatiemiddel te ontvangen, of het document wegens de aard ervan per aangetekend schrijven moet worden verzonden. Voor nadere voorschriften en informatie over de correspondentie met de Commissie, met inbegrip van de beginselen die van toepassing zijn op per e-mail verzonden opmerkingen, moeten belanghebbenden de genoemde instructies over communicatie met belanghebbenden raadplegen.

Correspondentieadres van de Commissie:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Handel

Directoraat G

Kamer CHAR 04/039

1049 Brussel

BELGIË

TRON.tdi: https://webgate.ec.europa.eu/tron/tdi

E-mail: TRADE-AC-ALUFOIL@ec.europa.eu

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 december 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/915 van de Commissie van 4 juni 2019 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde aluminiumfolie op rollen van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 146 van 5.6.2019, blz. 63).

(3)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(4)  Een “Sensitive”-documen wordt beschouwd als vertrouwelijk in de zin van artikel 19 van de basisverordening en artikel 6 van de WTO-overeenkomst betreffende de toepassing van artikel VI van de GATT 1994 (antidumpingovereenkomst). Het is ook een beschermd document krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).


21.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 431/48


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/2162 VAN DE COMMISSIE

van 18 december 2020

tot opening van een onderzoek naar de mogelijke ontwijking van de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2384 en Uitvoeringsverordening (EU) 2017/271 ingestelde antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van bepaald bladaluminium van oorsprong uit de Volksrepubliek China, door de invoer van uit Thailand verzonden bladaluminium, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Thailand, en tot registratie van deze invoer

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) (“de basisverordening”), en met name artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5,

Na kennisgeving aan de lidstaten,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   VERZOEK

(1)

De Europese Commissie (“de Commissie”) heeft een verzoek ontvangen op grond van artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5, van de basisverordening om een onderzoek in te stellen naar de mogelijke ontwijking van de antidumpingmaatregelen die zijn ingesteld op de invoer van bepaald bladaluminium van oorsprong uit de Volksrepubliek China en om de invoer van bepaald bladaluminium verzonden uit Thailand, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Thailand, aan registratie te onderwerpen.

(2)

Het verzoek werd ingediend op 9 november 2020. De indiener van het verzoek heeft erom verzocht anoniem te blijven en dit in het verzoek naar behoren gemotiveerd. De Commissie is van mening dat er voldoende gronden zijn om vertrouwelijkheid ten aanzien van de identiteit van de indiener van het verzoek toe te kennen.

B.   PRODUCT

(3)

Het product waarop de mogelijke ontwijking betrekking heeft, is bladaluminium met een dikte van 0,008 mm of meer doch niet meer dan 0,018 mm, niet op een drager, enkel gewalst, op rollen met een breedte van niet meer dan 650 mm en een gewicht van meer dan 10 kg, op de dag van inwerkingtreding van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2384 van de Commissie (2) ingedeeld onder GN-code ex 7607 11 19 (Taric-code 7607111910), bladaluminium met een dikte van 0,007 mm of meer doch niet meer dan 0,008 mm, ongeacht de breedte van de rollen, al dan niet gegloeid, op de dag van inwerkingtreding van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/271 van de Commissie (3) ingedeeld onder GN-code ex 7607 11 19 (Taric-code 7607111930), bladaluminium met een dikte van 0,008 mm of meer doch niet meer dan 0,018 mm en in rollen van meer dan 650 mm breed, al dan niet gegloeid, op de dag van inwerkingtreding van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/271 ingedeeld onder GN-code ex 7607 11 19 (Taric code 7607111940), bladaluminium met een dikte van 0,018 mm of meer doch niet meer dan 0,021 mm, ongeacht de breedte van de rollen, al dan niet gegloeid, op de dag van inwerkingtreding van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/271 ingedeeld onder GN-code ex 7607 11 19 (Taric-code 7607111950), en/of bladaluminium met een dikte van 0,021 mm of meer doch niet meer dan 0,045 mm, met tenminste twee lagen, ongeacht de breedte van de rollen, al dan niet gegloeid, op de dag van inwerkingtreding van Verordening (EU) 2017/271 ingedeeld onder GN code ex 7607 11 90 (Taric-codes 7607119045 en 7607119080), en van oorsprong uit de Volksrepubliek China (“het betrokken product”). Dit is het product waarop de thans geldende maatregelen van toepassing zijn.

(4)

Het onderzochte product is hetzelfde als het in de voorgaande overweging gedefinieerde product, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7607 11 19 (Taric-codes 7607111910, 7607111930, 7607111940, 7607111950) en ex 7607 11 90 (Taric-codes 7607119044, 7607119046, 7607119071, 7607119072), maar verzonden vanuit Thailand, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Thailand (Taric aanvullende code C601), (“het onderzochte product”).

C.   BESTAANDE MAATREGELEN

(5)

De thans geldende maatregelen die mogelijk worden ontweken, zijn antidumpingmaatregelen die zijn ingesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2384 en uitgebreid bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/271, laatstelijk gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2213 (“de bestaande maatregelen”).

D.   MOTIVERING

(6)

Het verzoek bevat voldoende bewijsmateriaal dat de bestaande antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van het betrokken product worden ontweken door de invoer van het onderzochte product.

(7)

Het bewijsmateriaal in het verzoek laat het volgende beeld zien.

(8)

Na de instelling van maatregelen ten aanzien van het betrokken product is een verandering opgetreden in de structuur van het handelsverkeer met betrekking tot de uitvoer uit de Volksrepubliek China en uit Thailand naar de Unie.

(9)

Deze verandering is kennelijk het gevolg van de verzending van het betrokken product via Thailand naar de Unie, nadat het in Thailand is geassembleerd. Uit het bewijsmateriaal blijkt dat die assemblage ontwijking inhoudt aangezien de assemblageverrichtingen sinds of kort vóór de opening van het antidumpingonderzoek zijn aangevangen of aanmerkelijk zijn toegenomen. Voorts maken de bij deze assemblage gebruikte onderdelen uit de Volksrepubliek China meer dan 60 % van de totale waarde van het geassembleerde product uit terwijl de tijdens de assemblage toegevoegde waarde minder dan 25 % van de fabricagekosten bedraagt.

(10)

Verder laat het bewijsmateriaal zien dat de corrigerende werking van de voor het betrokken product bestaande antidumpingmaatregelen door de hierboven beschreven praktijken wordt ondermijnd, zowel wat de hoeveelheden als wat de prijzen betreft. Er blijken aanzienlijke volumes van het onderzochte product de EU-markt te zijn binnengekomen. Bovendien is er voldoende bewijs dat het onderzochte product tegen schadeveroorzakende prijzen wordt ingevoerd.

(11)

Tot slot blijkt uit het bewijsmateriaal dat de prijzen van het onderzochte product dumpingprijzen zijn ten opzichte van de normale waarde die eerder voor het betrokken product is vastgesteld.

(12)

Mocht in de loop van het onderzoek blijken dat er, afgezien van de bovenvermelde praktijken, nog andere in artikel 13 van de basisverordening vermelde ontwijkingspraktijken worden toegepast, dan kan het onderzoek tot die praktijken worden uitgebreid.

E.   PROCEDURE

(13)

Gezien het bovenstaande heeft de Commissie geconcludeerd dat er voldoende bewijsmateriaal is om overeenkomstig artikel 13, lid 3, van de basisverordening een onderzoek te openen en overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening de invoer van het onderzochte product aan registratie te onderwerpen.

(14)

Om de nodige informatie voor dit onderzoek te verkrijgen, verzoekt de Commissie alle belanghebbenden zo spoedig mogelijk, en in ieder geval binnen de in artikel 3, lid 2, van deze verordening vermelde termijn, contact met haar op te nemen. De in artikel 3, lid 2, van deze verordening vermelde termijn geldt voor alle belanghebbenden. Zo nodig kunnen ook inlichtingen worden ingewonnen bij de bedrijfstak van de Unie.

(15)

De autoriteiten van Thailand en de Volksrepubliek China zullen van de opening van het onderzoek in kennis worden gesteld.

a)   Schriftelijk en mondeling verstrekken van informatie

(16)

Alle belanghebbenden, met inbegrip van de bedrijfstak van de Unie, importeurs en relevante verenigingen, wordt verzocht hun standpunt schriftelijk uiteen te zetten en bewijsmateriaal te verstrekken, op voorwaarde dat deze opmerkingen binnen de in artikel 3, lid 2, vastgestelde termijn worden ingediend. Voorts kan de Commissie belanghebbenden horen, mits zij daar schriftelijk om verzoeken en kunnen aantonen dat er bijzondere redenen zijn om hen te horen.

b)   Verzoeken om vrijstelling

(17)

Overeenkomstig artikel 13, lid 4, van de basisverordening kan de invoer van het onderzochte product van maatregelen worden vrijgesteld als de invoer niet met ontwijking van de maatregelen plaatsvindt.

(18)

Aangezien de mogelijke ontwijking buiten de Unie plaatsvindt, kan overeenkomstig artikel 13, lid 4, van de basisverordening vrijstelling worden verleend aan producenten van het onderzochte product in Thailand die kunnen aantonen dat zij niet betrokken zijn bij ontwijkingspraktijken zoals beschreven in artikel 13, leden 1 en 2, van de basisverordening. Eventuele producenten die een vrijstelling wensen te krijgen, moeten zich binnen de in artikel 3, lid 1, van deze verordening vermelde termijn aanmelden. Exemplaren van de vragenlijst voor producenten-exporteurs in de Volksrepubliek China, de vragenlijst voor vrijstellingsaanvragen voor producenten-exporteurs in Thailand en vragenlijsten voor importeurs in de EU zijn beschikbaar in het dossier voor inzage door belanghebbenden en op de website van DG Handel (https://trade.ec.europa.eu/tdi/case_details.cfm?id=2502). De vragenlijsten moeten binnen de in artikel 3, lid 2, van deze verordening vermelde termijn worden ingediend.

F.   REGISTRATIE

(19)

Overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening moet de invoer van het onderzochte product worden geregistreerd zodat, indien bij het onderzoek blijkt dat er van ontwijking sprake is, een passend bedrag aan antidumpingrechten kan worden geheven vanaf de datum waarop de registratie van de invoer verplicht werd, dat het residuele recht dat is ingesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2384 en uitgebreid bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/271, laatstelijk gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2213, niet te boven gaat.

G.   TERMIJNEN

(20)

Met het oog op een behoorlijk bestuur moeten termijnen worden vastgesteld waarbinnen:

belanghebbenden zich bij de Commissie kenbaar kunnen maken, vragenlijsten kunnen indienen, hun standpunt schriftelijk kunnen uiteenzetten en alle gegevens die zij voor het onderzoek nuttig achten, kunnen indienen;

de producenten in Thailand om vrijstellingen van registratie van de invoer of van de maatregelen kunnen verzoeken;

belanghebbenden schriftelijk kunnen verzoeken om door de Commissie te worden gehoord.

(21)

De aandacht wordt erop gevestigd dat de in de basisverordening vermelde procedurele rechten slechts kunnen worden uitgeoefend indien de betrokkenen zich binnen de in artikel 3 van deze verordening gestelde termijnen bij de Commissie kenbaar maken.

H.   NIET-MEDEWERKING

(22)

Indien een belanghebbende binnen de vastgestelde termijnen de toegang tot de nodige gegevens weigert of deze anderszins niet verstrekt of het onderzoek aanmerkelijk belemmert, kunnen overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening aan de hand van de beschikbare gegevens voorlopige of definitieve conclusies, zowel in positieve als in negatieve zin, worden getrokken.

(23)

Wanneer blijkt dat een belanghebbende onjuiste of misleidende inlichtingen heeft verstrekt, zullen deze overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening buiten beschouwing worden gelaten en kan van de beschikbare gegevens gebruik worden gemaakt.

(24)

Als een belanghebbende geen of slechts gedeeltelijk medewerking verleent en de conclusies daarom overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening op de beschikbare gegevens worden gebaseerd, kunnen de resultaten voor deze belanghebbende minder gunstig zijn dan wanneer hij wel medewerking had verleend.

I.   TIJDSCHEMA VAN HET ONDERZOEK

(25)

Het onderzoek wordt overeenkomstig artikel 13, lid 3, van de basisverordening uiterlijk negen maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening afgesloten.

J.   VERWERKING VAN PERSOONSGEGEVENS

(26)

Persoonsgegevens die in het kader van dit onderzoek worden verzameld, zullen worden behandeld overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (4).

(27)

Een privacyverklaring die alle particulieren op de hoogte brengt van de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de handelsbeschermingsactiviteiten van de Commissie is beschikbaar op de website van DG Handel (http://ec.europa.eu/trade/policy/accessing-markets/trade-defence/).

K.   RAADADVISEUR-AUDITEUR

(28)

Belanghebbenden kunnen erom vragen dat de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures wordt ingeschakeld. Deze behandelt verzoeken om toegang tot het dossier, geschillen over de vertrouwelijkheid van documenten, verzoeken om termijnverlenging en alle andere verzoeken betreffende het recht van verweer van belanghebbenden en van derden die tijdens de procedure kunnen worden ingediend.

(29)

De raadadviseur-auditeur kan een hoorzitting beleggen en bemiddelen tussen de belanghebbende(n) en de diensten van de Commissie om te garanderen dat de belanghebbenden hun recht van verweer ten volle kunnen uitoefenen. Een verzoek om door de raadadviseur-auditeur te worden gehoord, moet schriftelijk worden ingediend en met redenen worden omkleed. De raadadviseur-auditeur onderzoekt de redenen voor de verzoeken. Deze hoorzittingen mogen enkel plaatsvinden indien de kwesties niet tijdig zijn opgelost met de diensten van de Commissie.

(30)

Elk verzoek moet tijdig en snel worden ingediend, zodat het ordelijk verloop van de procedure niet in gevaar wordt gebracht. Daartoe moet een verzoek om inschakeling van de raadadviseur-auditeur zo spoedig mogelijk na de gebeurtenis die een dergelijke inschakeling rechtvaardigt door de belanghebbenden worden ingediend. In beginsel gelden de in artikel 3, lid 3, van deze verordening vastgestelde termijnen voor verzoeken om door de diensten van de Commissie te worden gehoord, mutatis mutandis voor verzoeken om door de raadadviseur-auditeur te worden gehoord. Wanneer een verzoek om een hoorzitting niet binnen de desbetreffende termijn wordt ingediend, onderzoekt de raadadviseur-auditeur ook de redenen voor het laattijdige verzoek, de aard van de aan de orde gestelde kwesties en de gevolgen van die kwesties voor het recht van verweer, rekening houdend met het belang van behoorlijk bestuur en de tijdige voltooiing van het onderzoek.

(31)

Belanghebbenden die contact willen opnemen, vinden de nodige gegevens en nadere informatie op de pagina’s van de raadadviseur-auditeur op de website van DG Handel (http://ec.europa.eu/trade/trade-policy-and-you/contacts/hearing-officer/),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Er wordt een onderzoek geopend op grond van artikel 13, lid 3, van Verordening (EU) 2016/1036, om vast te stellen of de invoer van bladaluminium met een dikte van 0,008 mm of meer doch niet meer dan 0,018 mm, niet op een drager, enkel gewalst, op rollen met een breedte van niet meer dan 650 mm en een gewicht van meer dan 10 kg, bladaluminium met een dikte van 0,007 mm of meer doch niet meer dan 0,008 mm, ongeacht de breedte van de rollen, al dan niet gegloeid, bladaluminium met een dikte van 0,008 mm of meer doch niet meer dan 0,018 mm en in rollen van meer dan 650 mm breed, al dan niet gegloeid, bladaluminium met een dikte van 0,018 mm of meer doch niet meer dan 0,021 mm, ongeacht de breedte van de rollen, al dan niet gegloeid, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 7607 11 19 (Taric-codes 7607111910, 7607111930, 7607111940, 7607111950), en/of bladaluminium met een dikte van 0,021 mm of meer doch niet meer dan 0,045 mm, met tenminste twee lagen, ongeacht de breedte van de rollen, al dan niet gegloeid, momenteel ingedeeld onder GN code ex 7607 11 90 (Taric-codes 7607119044, 7607119046, 7607119071, 7607119072), verzonden vanuit Thailand, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Thailand (aanvullende Taric-code C601), de maatregelen ontwijkt die zijn ingesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2384 van de Commissie en uitgebreid bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/271, laatstelijk gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2213.

Artikel 2

1.   De douaneautoriteiten van de lidstaten nemen overeenkomstig artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5, van Verordening (EU) 2016/1036 passende maatregelen om de invoer van de in artikel 1 van deze verordening omschreven goederen te registreren.

2.   De registratie wordt negen maanden na de datum van inwerkingtreding van de onderhavige verordening beëindigd.

3.   De Commissie kan de douaneautoriteiten opdragen de registratie van de invoer te beëindigen voor producten die zijn vervaardigd door exporteurs/producenten die vrijstelling van registratie hebben aangevraagd en van wie is vastgesteld dat zij aan de voorwaarden voor vrijstelling voldoen.

Artikel 3

1.   Belanghebbenden moeten contact opnemen met de Commissie binnen 15 dagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

2.   Belanghebbenden die wensen dat bij het onderzoek met hun opmerkingen rekening wordt gehouden, moeten, tenzij anders bepaald, binnen 37 dagen na de datum van bekendmaking van deze verordening in het Publicatieblad van de Europese Unie hun standpunt schriftelijk uiteenzetten en de antwoorden op de vragenlijst en eventuele andere gegevens indienen wanneer een vrijstelling van de registratie of van maatregelen wordt gevraagd.

3.   Binnen dezelfde termijn van 37 dagen kunnen belanghebbenden ook vragen om door de Commissie te worden gehoord. Een verzoek om te worden gehoord over het beginstadium van het onderzoek moet uiterlijk 15 dagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening worden ingediend. Dit verzoek moet schriftelijk worden ingediend en met redenen worden omkleed.

4.   Informatie die aan de Commissie wordt verstrekt in het kader van handelsbeschermingsonderzoeken, moet vrij zijn van auteursrechten. Alvorens aan de Commissie informatie en/of gegevens te verstrekken die onderworpen zijn aan het auteursrecht van derden, moeten belanghebbenden de houder van het auteursrecht specifiek verzoeken de Commissie uitdrukkelijk toestemming te verlenen om a) voor deze handelsbeschermingsprocedure gebruik te maken van de informatie en gegevens en b) de informatie en/of gegevens te verstrekken aan belanghebbenden in dit onderzoek, in een vorm die hun de mogelijkheid biedt hun recht van verweer uit te oefenen.

5.   Alle schriftelijke opmerkingen (met inbegrip van de in deze verordening gevraagde informatie), ingevulde vragenlijsten en correspondentie die door de belanghebbenden worden verstrekt en waarvoor om een vertrouwelijke behandeling wordt verzocht, moeten zijn voorzien van de vermelding “Sensitive” (5). Belanghebbenden die in de loop van dit onderzoek informatie indienen, wordt verzocht hun verzoek om vertrouwelijke behandeling met redenen te omkleden.

6.   Belanghebbenden die informatie met de vermelding “Sensitive” verstrekken, moeten hiervan krachtens artikel 19, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 een niet-vertrouwelijke samenvatting indienen, voorzien van de vermelding “For inspection by interested parties”. Deze samenvatting moet gedetailleerd genoeg zijn om een redelijk inzicht te verschaffen in de wezenlijke inhoud van de als vertrouwelijk verstrekte informatie.

7.   Als een belanghebbende die vertrouwelijke informatie verstrekt, geen geldige redenen voor het verzoek om een vertrouwelijke behandeling aanvoert of geen niet-vertrouwelijke samenvatting daarvan indient met de vereiste vorm en inhoud, kan de Commissie deze informatie buiten beschouwing laten, tenzij aan de hand van geëigende bronnen aannemelijk wordt gemaakt dat de informatie juist is.

8.   Belanghebbenden wordt verzocht alle opmerkingen en verzoeken, met inbegrip van gescande volmachten en certificaten, via het platform TRON.tdi (https://webgate.ec.europa.eu/tron/TDI) in te dienen.

Om toegang tot het platform TRON.tdi te krijgen, moeten belanghebbenden over een EU Login-account beschikken. Volledige instructies over het registreren voor en het gebruik van het platform TRON.tdi zijn beschikbaar op het adres https://webgate.ec.europa.eu/tron/resources/documents/gettingStarted.pdf

Door het platform TRON.tdi of e-mail te gebruiken, stemmen belanghebbenden in met de geldende voorschriften inzake elektronisch ingediende opmerkingen, die zijn vervat in het document “Correspondentie met de Europese Commissie in handelsbeschermingszaken” op de website van het directoraat-generaal Handel (http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2014/june/tradoc_152578.pdf).

Belanghebbenden moeten hun naam, adres, telefoonnummer en een geldig e-mailadres vermelden en ervoor zorgen dat het verstrekte e-mailadres een actief, officieel en zakelijk e-mailadres is dat elke dag wordt gecontroleerd. Zodra contactgegevens zijn verstrekt, verloopt de communicatie van de Commissie met belanghebbenden uitsluitend per e-mail, behalve indien zij er uitdrukkelijk om verzoeken alle documenten van de Commissie via een ander communicatiemiddel te ontvangen, of het document wegens de aard ervan per aangetekend schrijven moet worden verzonden. Voor nadere voorschriften en informatie over de correspondentie met de Commissie, met inbegrip van de beginselen die van toepassing zijn op per e-mail verzonden opmerkingen, moeten belanghebbenden de hierboven genoemde instructies voor de communicatie met belanghebbenden raadplegen.

Correspondentieadres van de Commissie:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Handel

Directoraat G

Kamer CHAR 04/039

1049 Brussel

BELGIË

TRON.tdi: https://webgate.ec.europa.eu/tron/tdi

E-mail: TRADE-AC-ALUFOIL@ec.europa.eu

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 december 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2384 van de Commissie van 17 december 2015 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaald bladaluminium van oorsprong uit de Volksrepubliek China en tot beëindiging van de procedure betreffende de invoer van bepaald bladaluminium van oorsprong uit Brazilië naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad (PB L 332 van 18.12.2015, blz. 63).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/271 van de Commissie van 16 februari 2017 tot uitbreiding van het definitieve antidumpingrecht dat bij Verordening (EG) nr. 925/2009 van de Raad is ingesteld op bepaald bladaluminium van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot de invoer van bepaald enigszins gewijzigd bladaluminium (PB L 40 van 17.2.2017, blz. 51) en gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2213 van de Commissie van 30 november 2017 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/271 van de Commissie tot uitbreiding van het definitieve antidumpingrecht dat bij Verordening (EG) nr. 925/2009 van de Raad is ingesteld op bepaald bladaluminium van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot de invoer van bepaald enigszins gewijzigd bladaluminium (PB L 316 van 1.12.2017, blz. 17).

(4)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(5)  Een Sensitive”-document wordt beschouwd als vertrouwelijk in de zin van artikel 19 van de basisverordening en artikel 6 van de WTO-overeenkomst betreffende de toepassing van artikel VI van de GATT 1994 (antidumpingovereenkomst). Het is ook een beschermd document krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).


21.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 431/55


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/2163 VAN DE COMMISSIE

van 18 december 2020

betreffende de tenuitvoerlegging in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland van de in de preferentiële handelsregelingen van de Unie vastgelegde oorsprongsregels

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (1), en met name artikel 66, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (hierna “het Terugtrekkingsakkoord” genoemd) werd namens de Unie gesloten bij Besluit (EU) 2020/135 van de Raad (2) en is op 1 februari 2020 in werking getreden.

(2)

In artikel 4 van het aan het Terugtrekkingsakkoord gehechte Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland (hierna “het Protocol” genoemd) wordt bevestigd dat Noord-Ierland deel uitmaakt van het douanegebied van het Verenigd Koninkrijk, en dat niets in het Protocol het Verenigd Koninkrijk ervan weerhoudt Noord-Ierland op te nemen in het territoriale toepassingsgebied van zijn aan de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel 1994 (“GATT 1994”) gehechte lijsten van concessies. Om die reden kunnen derde landen of groepen derde landen waarmee de Unie dergelijke preferentiële handelsregelingen onderhoudt, Noord-Ierland niet beschouwen als onderdeel van de Unie voor de toepassing van preferentiële handelsregelingen. Meer bepaald moeten voor de toepassing van de cumuleringsbepalingen goederen van oorsprong uit of waarvan de verwerking geschiedt in Noord-Ierland, niet worden beschouwd als goederen van oorsprong uit of waarvan de verwerking geschiedt in de Unie.

(3)

Artikel 13, lid 1, van het Protocol bepaalt evenwel dat elke verwijzing naar het douanegebied van de Unie in het Protocol en in de bepalingen van het recht van de Unie die krachtens het Protocol op en in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland van toepassing zijn, betrekking heeft op het vasteland van Noord-Ierland. Overeenkomstig artikel 5 van het Protocol zijn Verordening (EU) nr. 952/2013 en de verplichtingen die voortvloeien uit internationale overeenkomsten die zijn gesloten door de Unie, of door haar gezamenlijk optredende lidstaten, voor zover zij betrekking hebben op de handel in goederen tussen de Unie en derde landen, van toepassing op en in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland.

(4)

De bilaterale regelingen tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk in het kader van het Protocol creëren geen rechten of verplichtingen voor andere derde landen.

(5)

Overeenkomstig artikel 5, lid 2, en artikel 56, lid 2, onder d) en e), van Verordening (EU) nr. 952/2013, omvat de douanewetgeving van de Unie preferentiële tariefmaatregelen in het kader van overeenkomsten die de Unie met bepaalde landen of gebieden dan wel groepen van landen of gebieden buiten het douanegebied van de Unie heeft gesloten of unilateraal heeft vastgesteld.

(6)

Overeenkomstig artikel 64, lid 1, van Verordening (EU) nr. 952/2013, moeten voor goederen, om in aanmerking te komen voor de in artikel 56, lid 2, onder d) en e), van genoemde verordening bedoelde preferentiële tariefmaatregelen, de in artikel 64, leden 2 tot en met 5, bedoelde regels betreffende de preferentiële oorsprong worden nageleefd. Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie (3) bevat de procedureregels, zoals bedoeld in artikel 64, lid 1, om de vaststelling in de Unie van de preferentiële oorsprong van goederen te vergemakkelijken.

(7)

Gezien de speciale douane-gerelateerde situatie van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland, en om de preferentiële tariefmaatregelen toe te passen en de naleving te garanderen van de relevante oorsprongsregels na het einde van de overgangsperiode waarin in het Terugtrekkingsakkoord is voorzien, moeten specifieke procedureregels worden vastgesteld om de vaststelling van de preferentiële oorsprong van goederen in Noord-Ierland te vergemakkelijken.

(8)

De in deze verordening vastgestelde maatregelen hebben betrekking op de bewijzen van preferentiële oorsprong die moeten worden gebruikt voor goederen die in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland worden ingevoerd, de verificatie van de preferentiële oorsprong van dergelijke goederen en de voorwaarden om de preferentiële tariefmaatregelen toe te kennen en op te schorten.

(9)

Aangezien de overgangsperiode waarin het Terugtrekkingsakkoord voorziet, op 31 december 2020 afloopt, moet deze verordening met spoed in werking treden en van toepassing zijn op 1 januari 2021.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op goederen die worden ingevoerd in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland, met toepassing van de in artikel 56, lid 2, onder d) en e), van Verordening (EU) nr. 952/2013 bedoelde preferentiële tariefmaatregelen.

Artikel 2

Toepassing van de preferentiële oorsprongsregels in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland

1.   Voor de toepassing van de preferentiële tariefmaatregelen overeenkomstig artikel 1 van deze verordening in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland, zijn de regels betreffende de preferentiële oorsprong van artikel 64, lid 1, van het Verordening (EU) nr. 952/2013 op overeenkomstige wijze van toepassing in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland.

2.   De in de in lid 1 bedoelde regels opgenomen verwijzingen naar de Unie of de lidstaten worden tevens beschouwd als verwijzingen naar het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland. Het grondgebied van Noord-Ierland wordt echter niet beschouwd als onderdeel van de Unie in de derde landen of groepen derde landen waarmee de Unie preferentiële handelsregelingen onderhoudt, voor wat betreft de toepassing van de in die regels vervatte cumuleringsbepalingen, voor goederen van oorsprong uit of waarvan de verwerking geschied in de Unie, ten aanzien van de uitvoer naar het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland.

Artikel 3

Verplichtingen in verband met bewijzen van oorsprong in het kader van de preferentiële handelsregelingen die unilateraal door de Unie zijn vastgesteld

Onverminderd artikel 4 van deze verordening worden de bewijzen van oorsprong voor in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland ingevoerde producten afgegeven of opgesteld in derde landen of groepen derde landen die in aanmerking komen voor de in artikel 56, lid 2, onder e), van Verordening (EU) nr. 952/2013 bedoelde preferentiële tariefmaatregelen, onder dezelfde voorwaarden als die welke in de oorsprongsregels voor de toepassing van deze maatregelen voor de invoer van dergelijke goederen in de Unie zijn vastgesteld.

Artikel 4

Bewijzen van oorsprong

Op de bewijzen van oorsprong die zijn afgegeven of opgesteld in derde landen of groepen derde landen die in aanmerking komen voor de in artikel 1 bedoelde preferentiële tariefmaatregelen, wordt “Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland” vermeld voor producten die in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland worden ingevoerd in het kader van de in deze maatregelen opgenomen preferentiële handelsregelingen.

Artikel 5

Verificatie in het kader van de preferentiële handelsregelingen die unilateraal door de Unie zijn vastgesteld

De oorsprong van in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland ingevoerde producten die daar in aanmerking komen voor de in artikel 56, lid 2, onder e), van Verordening (EU) nr. 952/2013 bedoelde preferentiële tariefmaatregelen, wordt op verzoek van de bevoegde douaneautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland geverifieerd in de betrokken derde landen of groepen derde landen, onder dezelfde voorwaarden als die welke in de oorsprongsregels voor de toepassing van deze maatregelen voor de invoer van dergelijke goederen in de Unie zijn vastgesteld.

Artikel 6

Toekenning van preferenties in het kader van de preferentiële handelsregelingen

1.   De in artikel 1 bedoelde preferentiële tariefmaatregelen worden niet toegekend in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland tenzij de derde landen of de groepen derde landen die in aanmerking komen voor de in artikel 1 bedoelde preferentiële tariefmaatregelen, maatregelen hebben genomen en de Commissie dienovereenkomstig daarvan in kennis stellen, om bij uitvoer naar het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland te garanderen dat het volgende wordt nageleefd:

a)

de regels inzake de preferentiële oorsprong voor de producten;

b)

de regels inzake afgifte of opstelling van de bewijzen van oorsprong;

c)

de regels inzake de verificatie van de preferentiële oorsprong van de producten;

d)

de overige voorwaarden die zijn opgenomen in de relevante preferentiële handelsregelingen.

2.   Voor de toepassing van lid 1 publiceert de Commissie op haar website de datum waarop wordt aangenomen dat de derde landen of de groep derde landen maatregelen hebben genomen om deze regels in acht te nemen.

Artikel 7

Opschorting van preferenties in het kader van de preferentiële handelsregelingen

1.   De in artikel 1 bedoelde preferentiële tariefmaatregelen worden niet toegekend in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland indien overeenkomstig de leden 2 en 3 gevallen van fraude, onregelmatigheden of systematisch verzuim van naleving of handhaving van de regels inzake de preferentiële oorsprong van de producten en de desbetreffende procedures worden geconstateerd.

2.   Indien redelijke twijfel bestaat over het bestaan van fraude, onregelmatigheden of systematisch verzuim als bedoeld in lid 1, publiceert de Commissie een kennisgeving in het Publicatieblad van de Europese Unie waarin de gronden worden aangegeven die aanleiding geven tot dergelijke twijfel.

3.   Indien de fraude, de onregelmatigheden of het systematische verzuim niet binnen zes maanden na de publicatie van de kennisgeving worden verholpen, worden de preferentiële tariefmaatregelen niet toegepast in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland. De Commissie publiceert op haar website de datum met ingang waarvan de preferentiële tariefmaatregelen niet langer van toepassing zijn in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland.

4.   Met betrekking tot Noord-Ierland verstrekt het Verenigd Koninkrijk de Commissie alle informatie die relevant is voor de toepassing van dit artikel.

5.   De preferentiële tariefmaatregelen kunnen opnieuw van toepassing worden wanneer overeenkomstig artikel 6 de betrokken derde landen of groepen derde landen de noodzakelijke maatregelen nemen om de naleving van de regels te garanderen.

Artikel 8

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 december 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1.

(2)  Besluit (EU) 2020/135 van de Raad van 30 januari 2020 betreffende de sluiting van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB L 29 van 31.1.2020, blz. 1).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 558).


BESLUITEN

21.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 431/59


BESLUIT VAN HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ (GBVB) 2020/2164

van 15 december 2020

tot verlenging van het mandaat van het hoofd van de missie van de Europese Unie voor de opbouw van capaciteit in Somalië (EUCAP Somalia) (EUCAP Somalia/1/2020)

HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 38, derde alinea,

Gezien Besluit 2012/389/GBVB van de Raad van 16 juli 2012 betreffende de missie van de Europese Unie voor de opbouw van capaciteit in Somalië (EUCAP Somalia) (1), en met name artikel 9, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van artikel 9, lid 1, van Besluit 2012/389/GBVB wordt het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) gemachtigd, overeenkomstig artikel 38, derde alinea, van het Verdrag, de nodige besluiten te nemen met het oog op de uitoefening van het politieke toezicht op en de strategische aansturing van de missie van de Europese Unie voor de opbouw van capaciteit in Somalië (EUCAP Somalia), waaronder het besluit een hoofd van de missie te benoemen.

(2)

Het PVC heeft op 19 september 2019 Besluit (GBVB) 2019/1591 (2) vastgesteld, waarbij de heer Christopher REYNOLDS werd benoemd tot hoofd van de missie van EUCAP Somalia voor de periode van 10 september 2019 tot en met 31 december 2020.

(3)

De Raad heeft op 10 december 2020 Besluit (GBVB) 2020/2031 (3) vastgesteld, waarmee het mandaat van EUCAP Somalia werd verlengd tot en met 31 december 2022.

(4)

De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid heeft voorgesteld het mandaat van de heer Christopher REYNOLDS als hoofd van de missie EUCAP Somalia te verlengen van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het mandaat van de heer Christopher REYNOLDS als hoofd van de missie van de Europese Unie voor de opbouw van capaciteit in Somalië (EUCAP Somalia) wordt verlengd voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 15 december 2020.

Voor het Politiek en Veiligheidscomité

De voorzitter

S. FROM-EMMESBERGER


(1)  PB L 187 van 17.7.2012, blz. 40.

(2)  Besluit van het Politiek en Veiligheidscomité (GBVB) 2019/1591 van 19 september 2019 betreffende de benoeming van het hoofd van de missie van de Europese Unie voor de opbouw van capaciteit in Somalië (EUCAP Somalia) (EUCAP Somalia/1/2019) (PB L 248 van 27.9.2019, blz. 65).

(3)  Besluit (GBVB) 2020/2031 van de Raad van 10 december 2020 tot wijziging van Besluit 2012/389/GBVB betreffende de missie van de Europese Unie voor de opbouw van capaciteit in Somalië (EUCAP Somalia) (PB L 419 van 11.12.2020, blz. 26).


21.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 431/61


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2020/2165 VAN DE COMMISSIE

van 9 december 2020

tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) 2018/1861 van het Europees Parlement en de Raad inzake de minimumnormen voor gegevenskwaliteit en de technische specificaties voor het invoeren van foto’s en dactyloscopische gegevens in het Schengeninformatiesysteem (SIS) op het gebied van grenscontroles en terugkeer

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2020) 8599)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2018/1861 van het Europees Parlement en de Raad van 28 november 2018 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem (SIS) op het gebied van grenscontroles, tot wijziging van de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen en tot wijziging en intrekking van Verordening (EG) nr. 1987/2006 (1), en met name artikel 32, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Schengeninformatiesysteem (SIS) op het gebied van grenscontroles en terugkeer bevat signaleringen van personen met het oog op weigering van toegang en verblijf op het grondgebied van de lidstaten of controle op de naleving van een terugkeerbesluit, waardoor het migratiebeleid van de Unie wordt versterkt en wordt bijgedragen tot een hoog niveau van veiligheid in de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht.

(2)

Overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Verordening (EU) 2018/1861 en artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1860 van het Europees Parlement en de Raad (2) omvatten de categorieën gegevens die in een signalering in het SIS kunnen worden opgenomen foto’s, gezichtsopnamen en dactyloscopische gegevens (met inbegrip van vingerafdrukken en handpalmafdrukken). Overeenkomstig artikel 22, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1861 en artikel 4, lid 2, van Verordening (EU) 2018/1860 moeten dergelijke gegevens in het SIS worden opgenomen als deze beschikbaar zijn.

(3)

In artikel 32, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1861, dat ook van toepassing is op de werking van het SIS op het gebied van terugkeer overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) 2018/1860, is bepaald dat foto’s, gezichtsopnamen en dactyloscopische gegevens die in een signalering in het SIS worden opgenomen, aan een kwaliteitscontrole worden onderworpen om vast te stellen of zij aan de minimumnormen inzake gegevenskwaliteit en de technische specificaties voldoen.

(4)

Er moeten uitvoeringsmaatregelen worden vastgesteld waarin de minimumnormen inzake gegevenskwaliteit en de technische specificaties voor het invoeren en opslaan van dergelijke gegevens in het SIS worden gespecificeerd.

(5)

In de specificaties mag alleen het kwaliteitsniveau worden vastgesteld dat vereist is voor het invoeren en opslaan van foto’s in het SIS met het oog op de bevestiging van de identiteit van een persoon overeenkomstig artikel 33, lid 1, van die verordening. Het kwaliteitsniveau dat is vereist voor het invoeren en opslaan van foto’s en gezichtsopnamen in het SIS voor de identificatie van een persoon overeenkomstig artikel 33, lid 4, moet in een later stadium worden vastgesteld, wanneer aan de in dat artikel gestelde voorwaarden is voldaan.

(6)

In overleg met de SIS II-adviesgroep moet eu-LISA de technische details van de in dit besluit, het interfacebesturingsdocument van het SIS en de gedetailleerde technische specificaties vastgestelde normen en specificaties uitwerken en documenteren. De lidstaten, het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (“Europol”) en het Europees Grens- en kustwachtagentschap moeten hun systemen ontwikkelen overeenkomstig de specificaties in deze documenten.

(7)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, heeft Denemarken niet deelgenomen aan de vaststelling van Verordening (EU) 2018/1861 en is deze niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat. Omdat Verordening (EU) 2018/1861 echter voortbouwt op het Schengenacquis, heeft Denemarken overeenkomstig artikel 4 van dat protocol op 26 april 2019 zijn besluit meegedeeld dat het Verordening (EU) 2018/1861 in zijn nationale wetgeving zal omzetten. Denemarken is daarom krachtens internationaal recht verplicht dit besluit uit te voeren.

(8)

Dit besluit vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad (3). Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van dit besluit en dit is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(9)

Dit besluit vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad (4); dit besluit is derhalve niet bindend voor, noch van toepassing op het Verenigd Koninkrijk.

(10)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt dit besluit een ontwikkeling van bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (5) die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt G, van Besluit 1999/437/EG van de Raad (6).

(11)

Wat Zwitserland betreft, vormt dit besluit een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (7) die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt G, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad (8).

(12)

Wat Liechtenstein betreft, vormt dit besluit een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (9) die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt G, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad (10).

(13)

Wat Bulgarije en Roemenië betreft, vormt dit besluit een handeling die op het Schengenacquis voortbouwt of anderszins daaraan is gerelateerd in de zin van artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2005, en dient het te worden gelezen in samenhang met Besluiten 2010/365/EU (11) en (EU) 2018/934 (12) van de Raad.

(14)

Wat Kroatië betreft, vormt dit besluit een handeling die voortbouwt op het Schengenacquis of anderszins daaraan is gerelateerd in de zin van artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2011 en dient het te worden gelezen in samenhang met Besluit (EU) 2017/733 van de Raad (13).

(15)

Wat Cyprus betreft, vormt dit besluit een handeling die voortbouwt op het Schengenacquis of anderszins daaraan is gerelateerd in de zin van artikel 3, lid 2, van de Toetredingsakte van 2003.

(16)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (14) en heeft op 26 augustus 2020 een advies uitgebracht.

(17)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het comité SIS/Sirene (Grenzen),

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De invoer en opslag van foto’s en dactyloscopische gegevens in het SIS als bedoeld in artikel 32 van Verordening (EU) 2018/1861, dient te voldoen aan de minimumnormen voor gegevenskwaliteit en de technische specificaties als vermeld in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot:

1.

het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, de Republiek Kroatië, de Republiek Cyprus, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, Hongarije, de Republiek Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden;

2.

het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving en het Europees Grens- en kustwachtagentschap.

Gedaan te Brussel, 9 december 2020.

Voor de Commissie

Ylva JOHANSSON

Lid van de Commissie


(1)  PB L 312 van 7.12.2018, blz. 14.

(2)  Verordening (EU) 2018/1860 van het Europees Parlement en de Raad van 28 november 2018 betreffende het gebruik van het Schengeninformatiesysteem voor de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen (PB L 312 van 7.12.2018, blz. 1).

(3)  Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20).

(4)  Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43).

(5)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

(6)  Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31).

(7)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.

(8)  Besluit 2008/146/EG van de Raad van 28 januari 2008 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1).

(9)  PB L 160 van 18.6.2011, blz. 21.

(10)  Besluit 2011/350/EU van de Raad van 7 maart 2011 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis betreffende de afschaffing van controles aan de binnengrenzen en het verkeer van personen (PB L 160 van 18.6.2011, blz. 19).

(11)  Besluit 2010/365/EU van de Raad van 29 juni 2010 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Schengenacquis die betrekking hebben op het Schengeninformatiesysteem in de Republiek Bulgarije en Roemenië (PB L 166 van 1.7.2010, blz. 17).

(12)  Besluit (EU) 2018/934 van de Raad van 25 juni 2018 betreffende de inwerkingstelling van de resterende bepalingen van het Schengenacquis die betrekking hebben op het Schengeninformatiesysteem in de Republiek Bulgarije en in Roemenië (PB L 165 van 2.7.2018, blz. 37).

(13)  Besluit (EU) 2017/733 van de Raad van 25 april 2017 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Schengenacquis met betrekking tot het Schengeninformatiesysteem in de Republiek Kroatië (PB L 108 van 26.4.2017, blz. 31).

(14)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).


BIJLAGE

Minimumnormen voor gegevenskwaliteit en technische specificaties voor het gebruik van foto’s en dactyloscopische gegevens in het SIS.

1.   Dactyloscopische gegevens

1.1.   In het SIS gebruikte categorieën dactyloscopische gegevens

De volgende categorieën dactyloscopische gegevens mogen in het SIS worden gebruikt:

a)

platte vingerafdrukken, met inbegrip van platte slap-afdrukken van de duimen en platte slap-afdrukken van vier vingers;

b)

gerolde vingerafdrukken;

c)

handpalmafdrukken.

1.2.   Toegestane dactyloscopische gegevensformaten

De lidstaten kunnen aan het centrale SIS het volgende doorgeven:

a)

gegevens die op nationaal niveau zijn verkregen met behulp van live-scanapparatuur waarmee tot maximaal tien individuele vingerafdrukken genomen en gesegmenteerd kunnen worden; gerold, plat of beide;

b)

met behulp van inkt genomen vingerafdrukken en handpalmafdrukken; gerold, plat of beide, waarvan een digitale scan is verkregen met de relevante kwaliteit en resolutie.

Het geautomatiseerd vingerafdrukidentificatiesysteem van het centrale SIS (CS-SIS AFIS), zoals omschreven in artikel 33, lid 2, van Verordening (EU) 2018/1861, moet compatibel en interoperabel zijn met de onder a) en b) genoemde dactyloscopische gegevensformaten.

1.3.   Minimumnormen voor gegevenskwaliteit en technische specificaties

1.3.1.   Bestands- en compressieformaat (“dactyloscopisch containerbestand”)

Het invoerformaat voor de transmissie van dactyloscopische gegevens (“dactyloscopisch containerbestand”) naar het SIS moet in overeenstemming zijn met de op het binaire formaat ANSI/NIST gebaseerde SIS-NIST-norm (1).

Op het niveau van de technisch ondersteunende functie van het centrale SIS (CS-SIS) wordt een “SIS-NIST-controle” ingevoerd om na te gaan of het doorgezonden dactyloscopisch containerbestand voldoet aan de vastgestelde SIS-NIST-norm.

Dactyloscopische containerbestanden die niet aan de vastgestelde SIS-NIST-norm voldoen, worden door het CS-SIS AFIS geweigerd en worden niet in het centrale SIS opgeslagen. Indien een niet-conform bestand door het CS-SIS AFIS wordt geweigerd, stuurt het CS-SIS een foutmelding naar de lidstaat die de gegevens heeft doorgegeven.

1.3.2.   Beeldformaat en resolutie

De in punt 1.1, onder a), b) en c), bedoelde beelden van vingerafdrukken en handpalmafdrukken moeten een nominale resolutie hebben van ofwel 1 000 ppi ofwel 500 ppi met 256 grijstinten, om door het CS-SIS te kunnen worden verwerkt. 500 ppi-beelden worden ingevoerd in WSQ-formaat en 1 000 ppi-beelden in JPEG2000 (JP2).

1.3.3.   Kwaliteitsdrempels voor de opslag en het gebruik van beelden van vingerafdrukken en handpalmafdrukken in het CS-SIS AFIS

Dactyloscopische beelden moeten voldoen aan de kwaliteitsdrempels die zijn vastgesteld in het interfacebesturingsdocument van het SIS en de gedetailleerde technische specificaties om in het CS-SIS AFIS te kunnen worden opgeslagen en gebruikt.

De lidstaten wordt aanbevolen te controleren of de dactyloscopische beelden voldoen aan de kwaliteitsdrempels voordat zij naar het CS-SIS worden doorgegeven.

Conforme dactyloscopische containerbestanden die dactyloscopische beelden van vingerafdrukken of handpalmafdrukken bevatten die de kwaliteitsdrempels niet halen, worden niet opgeslagen in het CS-SIS AFIS en worden niet gebruikt voor biometrische zoekopdrachten. Dactyloscopische containerbestanden die dactyloscopische beelden bevatten die door het CS-SIS AFIS zijn geweigerd, mogen alleen worden gebruikt om de identiteit van een persoon te bevestigen overeenkomstig artikel 33, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1861. Het CS-SIS stuurt een foutmelding naar de lidstaat die de gegevens heeft doorgegeven wanneer een bestand door het CS-SIS AFIS is geweigerd vanwege de lage kwaliteit van de beelden.

1.4.   Biometrische zoekopdrachten

Het CS-SIS AFIS zal een biometrische zoekfunctie bieden voor alle soorten dactyloscopische beelden die voldoen aan de kwaliteitseisen van punt 1.3.3.

De prestatievereisten en biometrische nauwkeurigheid voor de verschillende categorieën biometrische zoekopdrachten in het CS-SIS AFIS zijn vastgelegd in het interfacebesturingsdocument van het SIS en de gedetailleerde technische specificaties.

2.   Foto’s

Bij het invoeren van foto’s in het SIS moet een minimumresolutie van 480 × 600 pixels met een kleurdiepte van 24 bits worden gebruikt.


(1)  American National Standard for Information Systems/National Institute of Standards and Technology.


21.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 431/66


BESLUIT (EU) 2020/2166 VAN DE COMMISSIE

van 17 december 2020

betreffende de bepaling van de door de lidstaten te veilen aandelen in de periode 2021-2030 van het EU-emissiehandelssysteem

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2020) 8945)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (1), en met name artikel 3 quinquies, lid 3, en artikel 10, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Wat de veiling van emissierechten betreft, is bij Richtlijn (EU) 2018/410 van het Europees Parlement en de Raad (2) artikel 10, lid 2, en bijlage II bis van Richtlijn 2003/87/EG gewijzigd voor de periode die op 1 januari 2021 aanvangt. Overeenkomstig artikel 10, lid 2, punt a), van Richtlijn 2003/87/EG wordt 90 % van de totale hoeveelheid te veilen aandelen die uit hoofde van hoofdstuk III van Richtlijn 2003/87/EG zijn verleend (“algemene emissierechten”) over de lidstaten verdeeld, waarbij elk aandeel identiek is aan het aandeel van de betrokken lidstaat in de geverifieerde emissies krachtens het EU-ETS voor 2005 of, als dit meer is, het gemiddelde voor de periode van 2005 tot en met 2007. Overeenkomstig artikel 10, lid 2, punt b), van Richtlijn 2003/87/EG wordt de resterende 10 % van de totale hoeveelheid te veilen algemene emissierechten met het oog op solidariteit, groei en interconnecties binnen de Unie over bepaalde lidstaten verdeeld, waardoor de hoeveelheid emissierechten die deze lidstaten veilen, wordt verhoogd met de in bijlage II bis bij Richtlijn 2003/87/EG vastgestelde percentages.

(2)

Op 1 februari 2020 is het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (3) in werking getreden. Bovendien is het protocol inzake Ierland/Noord-Ierland bij dat akkoord van toepassing na afloop van de in artikel 126 van dat akkoord vastgestelde overgangsperiode. Bij de vaststelling van de te veilen aandelen van de lidstaten moet rekening worden gehouden met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie en met het protocol inzake Ierland/Noord-Ierland.

(3)

Het aandeel van de lidstaten in de algemene emissierechten uit hoofde van artikel 10, lid 2, punt a), van Richtlijn 2003/87/EG in de periode 2021-2030 wordt bepaald op basis van dezelfde gegevens die voor de periode 2013-2020 zijn gebruikt, met uitzondering van de correcties in de geverifieerde emissies van de lidstaten voor 2005 of het gemiddelde van de periode 2005-2007, die in het EU-register zijn geregistreerd en vanaf 30 juni 2020 beschikbaar zijn in het EU-transactielogboek (EUTL) (4). Overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2066 van de Commissie (5) zijn de volledige, consistente, transparante en nauwkeurige monitoring en rapportage van broeikasgasemissies van fundamenteel belang voor het functioneren van het EU-ETS. Daarom is het voor de bepaling van de door de lidstaten te veilen aandelen in de algemene emissierechten passend gebruik te maken van de meest recente gegevens die in het EU-register zijn geregistreerd en in het EUTL beschikbaar zijn. Overeenkomstig artikel 35, lid 6, van Verordening (EU) nr. 389/2013 van de Commissie (6) kunnen de jaarlijkse geverifieerde emissies voor een installatie of een vliegtuigexploitant in het EU-register met terugwerkende kracht worden gecorrigeerd met het oog op de naleving van de artikelen 14 en 15 van Richtlijn 2003/87/EG. Sinds 2012 zijn dergelijke correcties in de geverifieerde emissies voor de periode 2005-2007 aangebracht op basis van nauwkeurigere gegevens die de EU-ETS-exploitanten in het EU-register hebben geregistreerd en die nu in het EUTL beschikbaar zijn.

(4)

Overeenkomstig artikel 3 quinquies, lid 3, van Richtlijn 2003/87/EG moet het aantal uit hoofde van hoofdstuk II van Richtlijn 2003/87/EG verleende emissierechten (“luchtvaartemissierechten”) dat door elke lidstaat moet worden geveild, evenredig zijn met het aandeel van die lidstaat in de totale hoeveelheid aan de luchtvaart toegewezen emissies voor alle lidstaten voor het desbetreffende referentiejaar. Voor de periode van 2021 tot en met 2030 is het referentiejaar 2018 en is het relevante toepassingsgebied het bij Verordening (EU) 2017/2392 van het Europees Parlement en de Raad (7) vastgestelde toepassingsgebied. De Commissie heeft de gegevens over de luchtvaartemissies in 2018 bij Eurocontrol opgevraagd om de door de lidstaten te veilen aandelen van luchtvaartemissierechten vast te stellen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de periode van 2021 tot en met 2030 zijn de in artikel 3 quinquies, lid 3, en artikel 10, lid 2, van Richtlijn 2003/87/EG bedoelde te veilen aandelen van de lidstaten als volgt in de bijlagen bij dit besluit opgenomen:

a)

bijlage I: te veilen aandelen van de lidstaten van de overeenkomstig hoofdstuk III van Richtlijn 2003/87/EG verleende emissierechten;

b)

bijlage II: te veilen aandelen van de lidstaten van de overeenkomstig hoofdstuk II van Richtlijn 2003/87/EG verleende emissierechten.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 17 december 2020.

Voor de Commissie

Frans TIMMERMANS

Uitvoerend vicevoorzitter


(1)  PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32.

(2)  Richtlijn (EU) 2018/410 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2018 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG ter bevordering van kosteneffectieve emissiereducties en koolstofarme investeringen en van Besluit (EU) 2015/1814 (PB L 76 van 19.3.2018, blz. 3).

(3)  Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB L 29 van 31.1.2020, blz. 7).

(4)  Ares(2020)4979599.

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2066 van de Commissie van 19 december 2018 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie (PB L 334 van 31.12.2018, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) nr. 389/2013 van de Commissie van 2 mei 2013 tot instelling van een EU-register overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad, Beschikkingen nrs. 280/2004/EG en 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 920/2010 en 1193/2011 van de Commissie (PB L 122 van 3.5.2013, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) 2017/2392 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2017 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG om de huidige beperkingen van het toepassingsgebied voor luchtvaartactiviteiten voort te zetten en de tenuitvoerlegging van een wereldwijde marktgebaseerde maatregel vanaf 2021 voor te bereiden (PB L 350 van 29.12.2017, blz. 7).


BIJLAGE I

Te veilen aandelen van de overeenkomstig hoofdstuk III van Richtlijn 2003/87/EG verleende emissierechten

Staat

Te veilen aandeel

Oostenrijk

1,549511512 %

België

2,570508102 %

Bulgarije

2,683627316 %

Kroatië

0,519852619 %

Cyprus

0,287177271 %

Tsjechië

5,021898139 %

Denemarken

1,394176362 %

Estland

0,853364580 %

Finland

1,861257204 %

Frankrijk

6,094561928 %

Duitsland

22,290594909 %

Griekenland

3,815882431 %

Hongarije

1,526557204 %

IJsland

0,043450983 %

Ierland

1,041937115 %

Italië

10,521550682 %

Letland

0,200953534 %

Liechtenstein

0,000972381 %

Litouwen

0,433065735 %

Luxemburg

0,122010786 %

Malta

0,111715994 %

Nederland

3,730700676 %

Noorwegen

0,865251836 %

Polen

13,000319671 %

Portugal

1,933850872 %

Roemenië

4,767806687 %

Slowakije

1,602124134 %

Slovenië

0,485701471 %

Spanje

9,519452381 %

Zweden

0,904220479 %

Verenigd Koninkrijk — Noord-Ierland

0,245945006 %


BIJLAGE II

Te veilen aandelen van de overeenkomstig hoofdstuk II van Richtlijn 2003/87/EG verleende emissierechten

Staat

Te veilen aandeel

Oostenrijk

2,124352274 %

België

2,884043556 %

Bulgarije

0,962095516 %

Kroatië

0,770787777 %

Cyprus

0,698769072 %

Tsjechië

1,021630732 %

Denemarken

2,589242238 %

Estland

0,269340406 %

Finland

2,141104211 %

Frankrijk

11,28357633 %

Duitsland

15,85911782 %

Griekenland

5,222468391 %

Hongarije

0,97207424 %

IJsland

0,912691877 %

Ierland

1,928162337 %

Italië

12,29799421 %

Letland

0,542686113 %

Litouwen

0,441761613 %

Luxemburg

0,354887922 %

Malta

0,599063928 %

Nederland

4,288464549 %

Noorwegen

4,219779278 %

Polen

2,95885866 %

Portugal

3,885085782 %

Roemenië

1,861835804 %

Slowakije

0,15910511 %

Slovenië

0,128561379 %

Spanje

14,8981547 %

Zweden

3,724304171 %


21.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 431/70


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2020/2167 VAN DE COMMISSIE

van 17 december 2020

tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1918 betreffende bepaalde beschermende maatregelen met betrekking tot Chronic Wasting Disease wat de verlenging van de toepassingsperiode betreft

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2020) 8802)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (1), en met name artikel 4, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 999/2001 bevat voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van overdraagbare spongiforme encefalopathieën (“TSE’s”) in de Unie. Deze verordening is van toepassing op de productie en het in de handel brengen van levende dieren en producten van dierlijke oorsprong, en in een aantal specifieke gevallen op de uitvoer daarvan. Ook voorziet de verordening onder andere in de vaststelling van vrijwaringsmaatregelen bij uitbraken van TSE’s.

(2)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1918 van de Commissie (2) stelt tijdelijke vrijwaringsmaatregelen met betrekking tot Chronic Wasting Disease (CWD) vast. Dat uitvoeringsbesluit is vastgesteld nadat in Noorwegen in 2016 zes gevallen van CWD bij hertachtigen zijn aangetroffen: vier bij rendieren en twee bij elanden. Dit was de eerste keer dat in Europa CWD werd vastgesteld en het betrof de eerste natuurlijk opgetreden gevallen bij rendieren ter wereld.

(3)

Tussen januari 2017 en september 2020 heeft Noorwegen de Commissie en de lidstaten in kennis gesteld van zestien bijkomende gevallen van CWD bij wilde rendieren, vijf bijkomende gevallen bij wilde elanden en van één geval van CWD bij een edelhert. Finland heeft in 2018 het eerste geval van CWD binnen de Unie vastgesteld en een bijkomend geval in november 2020. Zweden heeft in 2019 drie gevallen vastgesteld en een bijkomend geval in september 2020. Alle gevallen van CWD in Finland en Zweden werden vastgesteld bij wilde elanden.

(4)

Hoofdstuk A, deel III.A, van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 999/2001 voorziet in een driejarig programma van toezicht op CWD, voor de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2020. In overeenstemming met de technische specificaties van het programma van toezicht zal het verzamelen van gegevens echter gedeeltelijk in 2021 worden voortgezet, zodat uiteindelijk een grotere dataset voorhanden is. Hierdoor zal de wetenschappelijke beoordeling van de resultaten van het programma van toezicht, die nodig is voor de ontwikkeling van toekomstige beleidsopties inzake CWD, naar verwachting pas in 2022 beschikbaar zijn.

(5)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid heeft op 11 november 2019 het wetenschappelijk advies Update on Chronic Wasting Disease (CWD) III (3) (EFSA-advies) uitgebracht. Er is echter meer tijd nodig om na te gaan hoe de conclusies en aanbevelingen van het EFSA-advies in voorschriften van de Unie moeten worden weerspiegeld.

(6)

Rekening houdend met de vaststelling van nieuwe gevallen van CWD in Noorwegen, Finland en Zweden, en in afwachting van de resultaten van het driejarig programma van toezicht op CWD, en de wetenschappelijke beoordeling van de resultaten van het programma van toezicht die in 2022 wordt verwacht, en aangezien er meer tijd nodig is om zich te beraden over het advies van de EFSA, moet de toepassingsperiode van Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1918 worden verlengd tot en met 31 december 2022.

(7)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1918 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 4 van Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1918 wordt de datum “31 december 2020” vervangen door de datum “31 december 2022”.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 17 december 2020.

Voor de Commissie

Stella KYRIAKIDES

Lid van de Commissie


(1)  PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1918 van de Commissie van 28 oktober 2016 betreffende bepaalde beschermende maatregelen met betrekking tot Chronic Wasting Disease (PB L 296 van 1.11.2016, blz. 21).

(3)  https://doi.org/10.2903/j.efsa.2019.5863


21.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 431/72


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2020/2168 VAN DE COMMISSIE

van 17 december 2020

betreffende de overeenstemming van het gezamenlijk voorstel van de betrokken lidstaten voor de uitbreiding van de Noordzee-Oostzeecorridor voor goederenvervoer per spoor met artikel 5 van Verordening (EU) nr. 913/2010 van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europese spoorwegnet voor concurrerend goederenvervoer

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2020) 8919)

(Slechts de teksten in de Duitse, Estse, Franse, Letse, Litouwse, Nederlandse, Poolse en Tsjechische taal zijn authentiek)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 913/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 inzake het Europese spoorwegnet voor concurrerend goederenvervoer (1), en met name artikel 5, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 5, lid 5, van Verordening (EU) nr. 913/2010 hebben de ministeries die bevoegd zijn voor het spoorvervoer in België, Duitsland, Estland, Letland, Litouwen, Nederland, Polen en Tsjechië op 6 december 2019 twee intentieverklaringen naar de Commissie gestuurd. Daarin stellen zij voor om de Noordzee-Oostzeecorridor voor goederenvervoer per spoor te verlengen tot de Pools-Oekraïense grens te Medyka, enerzijds, en tot de havens van Zeebrugge en Gent/Terneuzen, anderzijds.

(2)

De bovengenoemde lidstaten hadden de Commissie reeds eerder voorgesteld de Noordzee-Oostzeecorridor uit te breiden tot de Pools-Oekraïense grens te Medyka. De Commissie heeft bevestigd dat dit voorstel in overeenstemming is met artikel 5 van Verordening (EU) nr. 913/2010 en heeft Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1111 van de Commissie (2) vastgesteld. Dat uitvoeringsbesluit is echter gewijzigd bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/178 van de Commissie (3), waarin de uitbreiding van de Noordzee-Oostzeecorridor voor goederenvervoer per spoor tot Medyka nog niet was opgenomen. Het amendement weerspiegelde het feit dat de spoorweginfrastructuur tussen Katowice en Medyka niet vóór 2020 operationeel zou zijn. Aangezien dat nu wel het geval is, moet opnieuw worden overwogen de Noordzee-Oostzeecorridor voor goederenvervoer per spoor te verlengen tot Medyka.

(3)

De Commissie heeft de voorstellen tot uitbreiding van de Noordzee-Oostzeecorridor voor goederenvervoer per spoor tot Medyka, enerzijds, en tot de havens van Gent/Terneuzen en Zeebrugge, anderzijds, onderzocht overeenkomstig artikel 5, lid 6, van Verordening (EU) nr. 913/2010 en is van oordeel dat deze in overeenstemming zijn met artikel 5 van die verordening.

(4)

Wat de uitbreiding van de goederencorridor tot Medyka betreft, blijven de overwegingen van Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1111 geldig.

(5)

De voor de uitbreiding tot de havens van Zeebrugge en Gent/Terneuzen voorgestelde lijnen maken reeds deel uit van de goederencorridor Noordzee-Middellandse Zee. Die lijnen maken deel uit van het kernnetwerk van het trans-Europees vervoersnetwerk (Antwerpen-Gent-Zeebrugge) en het uitgebreide netwerk (Gent-Terneuzen); de bestaande infrastructuur voldoet reeds volledig of gedeeltelijk aan de essentiële infrastructuureisen zoals elektrificatie, een toegestane aslast van 22,5 t, een lijnsnelheid van 100 km/u en geschikt voor treinen van 740 m.

(6)

De havens van Zeebrugge, Gent en Terneuzen zijn het vertrekpunt of de bestemming van diverse bestaande geregelde goederenvervoersdiensten per spoor op de Noordzee-Oostzeecorridor voor goederenvervoer per spoor vanuit of naar Duitsland, Tsjechië en Scandinavië (onder meer via de Scandinavisch-mediterrane goederencorridor). Vanuit de haven van Zeebrugge rijden goederentreinen naar een groot aantal bestemmingen in de Unie, wat wordt gestaafd door het feit dat het vervoer van nieuwe voertuigen een van de hoofdactiviteiten is van deze haven. De havenautoriteiten van Gent en Terneuzen zien potentieel voor nieuwe goederenverbindingen per spoor naar Schkopau (Duitsland) en Outokumpu (Finland), alsook naar derde landen, namelijk naar China, via Šeštokai (Litouwen).

(7)

Bovendien biedt de voorgestelde uitbreiding het voordeel dat exploitanten op de corridors voor goederenvervoer per spoor voor hun verkeer vanuit de havens Zeebrugge en Gent/Terneuzen een beroep zullen kunnen doen op de diensten van het in artikel 13 van Verordening (EU) nr. 913/2010 bedoelde bestaande éénloketsysteem van de Noordzee-Oostzeecorridor voor goederenvervoer per spoor. Dit zal aanvragers meer transparantie bieden en zou het proces van capaciteitstoewijzing kunnen vereenvoudigen door het wegvallen van de noodzaak om bepaalde treinpaden te coördineren met het enig loket van andere corridors voor goederenvervoer per spoor. De uitbreiding tot Zeebrugge zal rechtstreekse toegang bieden tot de haven, een belangrijk overslagpunt voor de automobielindustrie in alle lidstaten langs de corridor en met name Tsjechië, Duitsland en Polen.

(8)

Dankzij nieuwe verbindingen met het maritiem vervoer zal de uitbreiding van de corridor bijdragen tot de verbetering van het goederenvervoer per spoor op de Noordzee-Oostzeecorridor.

(9)

Overeenkomstig artikel 5, leden 5 en 6, van Verordening (EU) nr. 913/2010 heeft de Commissie bij haar beoordeling rekening gehouden met de relevante criteria van artikel 4 van die verordening voor de uitbreiding van de corridors voor goederenvervoer per spoor.

(10)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het comité dat is ingesteld bij artikel 62 van Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (4),

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De op 6 december 2019 door de voor het spoorvervoer bevoegde ministeries van België, Tsjechië, Duitsland, Estland, Letland, Litouwen, Nederland en Polen bij de Commissie ingediende intentieverklaringen betreffende de uitbreiding van de Noordzee-Oostzeecorridor voor goederenvervoer per spoor van Antwerpen tot de havens van Zeebrugge en Gent/Terneuzen, enerzijds, en van Katowice tot de Pools-Oekraïense grens bij Medyka, anderzijds, waarin de route

Wilhelmshaven/Bremerhaven/Hamburg/Amsterdam/Rotterdam/Zeebrugge — Gent (Terneuzen) — Antwerpen — Aken — Hannover/Berlijn — Warschau — Terespol (Pools-Belarussische grens)/Kaunas — Riga — Tallinn/Falkenberg — Praag/Wroclaw — Katowice — Medyka (Pools-Oekraïense grens)

wordt voorgesteld als hoofdroute voor de Noordzee-Oostzeecorridor voor goederenvervoer per spoor zijn in overeenstemming met artikel 5 van Verordening (EU) nr. 913/2010.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk België, de Tsjechische Republiek, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, de Republiek Letland, de Litouwse Republiek, het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Polen.

Gedaan te Brussel, 17 december 2020.

Voor de Commissie

Adina VĂLEAN

Lid van de Commissie


(1)  PB L 276 van 20.10.2010, blz. 22.

(2)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1111 van de Commissie van 7 juli 2015 betreffende de overeenstemming van het gezamenlijk voorstel van de betrokken lidstaten voor de uitbreiding van de Noordzee-Oostzeecorridor voor goederenvervoer per spoor met artikel 5 van Verordening (EU) nr. 913/2010 van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europese spoorwegnet voor concurrerend goederenvervoer (PB L 181 van 9.7.2015, blz. 82).

(3)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/178 van de Commissie van 31 januari 2017 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1111 betreffende de overeenstemming van het gezamenlijk voorstel van de betrokken lidstaten voor de uitbreiding van de Noordzee-Oostzeecorridor voor goederenvervoer per spoor met artikel 5 van Verordening (EU) nr. 913/2010 van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europese spoorwegnet voor concurrerend goederenvervoer (PB L 28 van 2.2.2017, blz. 71).

(4)  Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 32).


AANBEVELINGEN

21.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 431/75


AANBEVELING (EU) 2020/2169 VAN DE RAAD

van 17 december 2020

tot wijziging van Aanbeveling (EU) 2020/912 van de Raad over de tijdelijke beperking van niet-essentiële reizen naar de EU en de mogelijke opheffing van die beperking

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 77, lid 2, onder b) en e), en artikel 292, eerste en tweede zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 30 juni 2020 een aanbeveling aangenomen over de tijdelijke beperking van niet-essentiële reizen naar de EU en de mogelijke opheffing van die beperking (1) (“de aanbeveling van de Raad”). Op 16 juli 2020 heeft de Raad Aanbeveling (EU) 2020/1052 tot wijziging van Aanbeveling (EU) 2020/912 van de Raad over de tijdelijke beperking van niet-essentiële reizen naar de EU en de mogelijke opheffing van die beperking aangenomen (2). Op 30 juli 2020 heeft de Raad Aanbeveling (EU) 2020/1144 tot wijziging van Aanbeveling (EU) 2020/912 van de Raad over de tijdelijke beperking van niet-essentiële reizen naar de EU en de mogelijke opheffing van die beperking aangenomen (3). Op 7 augustus 2020 heeft de Raad Aanbeveling (EU) 2020/1186 tot wijziging van Aanbeveling (EU) 2020/912 van de Raad over de tijdelijke beperking van niet-essentiële reizen naar de EU en de mogelijke opheffing van die beperking aangenomen (4). Op 22 oktober 2020 heeft de Raad Aanbeveling (EU) 2020/1551 tot wijziging van Aanbeveling (EU) 2020/912 van de Raad over de tijdelijke beperking van niet-essentiële reizen naar de EU en de mogelijke opheffing van die beperking aangenomen (5).

(2)

De aanbeveling van de Raad stelt dat de lidstaten voor de ingezetenen van de in bijlage I bij de aanbeveling van de Raad genoemde derde landen de tijdelijke beperking van niet-essentiële reizen naar de EU vanaf 1 juli 2020 op gecoördineerde wijze geleidelijk zouden moeten opheffen. Voorts zou de Raad de lijst van derde landen in bijlage I om de twee weken na nauw overleg met de Commissie en de ter zake bevoegde EU-agentschappen en -diensten moeten evalueren — en zo nodig actualiseren — aan de hand van een algehele beoordeling op basis van de in de aanbeveling van de Raad bedoelde methodiek, criteria en informatie.

(3)

Sindsdien heeft de Raad, in nauw overleg met de Commissie en de ter zake bevoegde EU-agentschappen en -diensten, besprekingen gehouden over de evaluatie van de lijst van derde landen in bijlage I bij de aanbeveling van de Raad, met toepassing van de in de aanbeveling van de Raad vastgelegde criteria en methodiek. De lijst van derde landen in bijlage I zou derhalve moeten worden gewijzigd. Met name zou Uruguay van de lijst moeten worden geschrapt.

(4)

Grenstoezicht is niet alleen in het belang van de lidstaat aan de buitengrenzen waarvan het wordt uitgeoefend, maar ook in het belang van alle lidstaten die het grenstoezicht aan hun binnengrenzen hebben afgeschaft. De lidstaten zouden er derhalve voor moeten zorgen dat de aan de buitengrenzen genomen maatregelen worden gecoördineerd om de goede werking van het Schengengebied te garanderen. Daartoe zouden de lidstaten vanaf 16 december 2020 voor de ingezetenen van de derde landen die worden genoemd in bijlage I bij de Aanbeveling van de Raad, als gewijzigd bij deze aanbeveling, de tijdelijke beperking van niet-essentiële reizen naar de EU op gecoördineerde wijze moeten blijven opheffen.

(5)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze aanbeveling; deze is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat. Aangezien deze aanbeveling voortbouwt op het Schengenacquis, beslist Denemarken overeenkomstig artikel 4 van het bovengenoemde protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad heeft beslist over deze aanbeveling of het deze zal opvolgen.

(6)

Deze aanbeveling vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad (6). Ierland neemt derhalve niet deel aan de aanneming van deze aanbeveling en deze is niet bindend voor, noch van toepassing in Ierland.

(7)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze aanbeveling een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt A, van Besluit 1999/437/EG van de Raad (7).

(8)

Wat Zwitserland betreft, vormt deze aanbeveling een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt A, van Besluit 1999/437/EG (8), juncto artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad (9).

(9)

Wat Liechtenstein betreft, vormt deze aanbeveling een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt A, van Besluit 1999/437/EG (10), in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU (11),

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

Aanbeveling (EU) 2020/912 van de Raad, zoals gewijzigd bij Aanbeveling (EU) 2020/1052, bij Aanbeveling (EU) 2020/1144 en bij Aanbeveling (EU) 2020/1186, over de tijdelijke beperking van niet-essentiële reizen naar de EU en de mogelijke opheffing van die beperking wordt als volgt gewijzigd:

1)

In punt 1 van de aanbeveling van de Raad wordt de eerste alinea vervangen door:

“1.

Vanaf 16 december 2020 zouden de lidstaten voor de ingezetenen van de in bijlage I genoemde derde landen de tijdelijke beperking van niet-essentiële reizen naar de EU op gecoördineerde wijze geleidelijk moeten opheffen.”.

2)

Bijlage I bij de aanbeveling van de Raad wordt vervangen door:

“BIJLAGE I

Derde landen en speciale administratieve regio’s waarvan de ingezetenen niet zouden mogen vallen onder de tijdelijke beperking van niet-essentiële reizen naar de EU aan de buitengrenzen:

I.   STATEN

1.

AUSTRALIË

2.

JAPAN

3.

NIEUW-ZEELAND

4.

RWANDA

5.

SINGAPORE

6.

ZUID-KOREA

7.

THAILAND

8.

CHINA (*1)

II.   SPECIALE ADMINISTRATEVE REGIO’S VAN DE VOLKSREPUBLIEK CHINA

Speciale Administratieve Regio Hongkong  (*1)

Speciale Administratieve Regio Macau  (*1)

”.

Gedaan te Brussel, 17 december 2020.

Voor de Raad

De voorzitter

M. ROTH


(1)  PB L 208 I van 1.7.2020, blz. 1.

(2)  PB L 230 van 17.7.2020, blz. 26.

(3)  PB L 248 van 31.7.2020, blz. 26.

(4)  PB L 261 van 11.8.2020, blz. 83.

(5)  PB L 354 van 26.10.2020, blz. 19.

(6)  Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20).

(7)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

(8)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.

(9)  Besluit 2008/146/EG van de Raad van 28 januari 2008 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1).

(10)  PB L 160 van 18.6.2011, blz. 21.

(11)  Besluit 2011/350/EU van de Raad van 7 maart 2011 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis betreffende de afschaffing van controles aan de binnengrenzen en het verkeer van personen (PB L 160 van 18.6.2011, blz. 19).

(*1)  Onder voorbehoud van bevestiging van wederkerigheid.