ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 127

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

63e jaargang
22 april 2020


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/550 van de Commissie van 12 februari 2020 tot wijziging van de bijlagen II en IV bij Verordening (EU) nr. 978/2012 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de tijdelijke intrekking van de in artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 978/2012 bedoelde regeling voor bepaalde producten van oorsprong uit het Koninkrijk Cambodja

1

 

*

Verordening (EU) 2020/551 van de Commissie van 21 april 2020 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat International Financial Reporting Standard 3 betreft ( 1 )

13

 

 

BESLUITEN

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/552 van de Commissie van 20 april 2020 tot wijziging van de bijlagen I en II bij Beschikking 2003/467/EG wat betreft de erkenning van de regio Valle d’Aosta in Italië en de autonome regio Azoren in Portugal als officieel tuberculosevrij, en wat betreft de erkenning van verschillende delen van Portugal als officieel brucellosevrij (Kennisgeving geschied onder nummer C(2020) 2260)  ( 1 )

19

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/553 van de Commissie van 21 april 2020 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/167 wat betreft geharmoniseerde normen voor bepaalde apparatuur voor cellulaire netwerken voor internationale mobiele telecommunicatie

22

 

 

HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

 

*

Besluit Nr. 1/2018 van het Gemengd Veterinair Comité ingesteld bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten van 12 juni 2018 tot wijziging van bijlage 11, aanhangsel 6, bij de overeenkomst [2020/554]

26

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

22.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 127/1


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2020/550 VAN DE COMMISSIE

van 12 februari 2020

tot wijziging van de bijlagen II en IV bij Verordening (EU) nr. 978/2012 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de tijdelijke intrekking van de in artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 978/2012 bedoelde regeling voor bepaalde producten van oorsprong uit het Koninkrijk Cambodja

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 978/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 732/2008 van de Raad (1), en met name artikel 19, lid 10,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

(1)

Het Koninkrijk Cambodja (“Cambodja”) komt in aanmerking voor tariefpreferenties in het kader van de bijzondere regeling voor de minst ontwikkelde landen — “Alles behalve wapens” (“Everything But Arms” of “EBA”) — waarin is voorzien in artikel 1, lid 2, onder c), van Verordening (EU) nr. 978/2012 (de “SAP-verordening”). Het is ook opgenomen in de lijst van begunstigde landen van de algemene regeling van artikel 1, lid 2, onder a), van de SAP-verordening. Overeenkomstig artikel 18, lid 1, van de SAP-verordening bestaat de bijzondere regeling voor de minst ontwikkelde landen uit de schorsing van de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor alle producten die zijn opgenomen in de hoofdstukken 1 tot en met 97 van de gecombineerde nomenclatuur en die van oorsprong zijn uit Cambodja, behalve de in hoofdstuk 93 genoemde producten, namelijk wapens en munitie.

(2)

Overeenkomstig artikel 19, lid 1, onder a), van de SAP-verordening kunnen de in artikel 1, lid 2, van de SAP-verordening bedoelde preferentiële regelingen tijdelijk worden ingetrokken ten aanzien van alle, dan wel bepaalde producten van oorsprong uit een begunstigd land, wanneer sprake is van een ernstige en systematische schending van de beginselen die zijn vastgelegd in de in bijlage VIII, deel A, bij de SAP-verordening opgenomen verdragen (“VN/IAO-Verdragen betreffende fundamentele mensen- en arbeidsrechten”).

(3)

Op 11 februari 2019 heeft de Commissie een uitvoeringsbesluit met een bijlage vastgesteld (het “bericht van inleiding”) (2), waarmee overeenkomstig artikel 19, lid 3, van de SAP-verordening de procedure voor de tijdelijke intrekking van de aan Cambodja verleende tariefpreferenties (de “tijdelijke-intrekkingsprocedure”) werd ingeleid. Diezelfde dag heeft de Commissie het Europees Parlement en de Raad van dat uitvoeringsbesluit in kennis gesteld.

(4)

Uit de elementen waarover de Commissie destijds beschikte, bleek dat er voldoende gronden waren om de inleiding van de tijdelijke-intrekkingsprocedure te rechtvaardigen. In overweging 3 van het uitvoeringsbesluit en punt 5 van het bericht van inleiding werden met name elementen genoemd die wijzen op ernstige en systematische schendingen door Cambodja van beginselen die zijn vastgelegd in de volgende vier VN/IAO-Verdragen betreffende fundamentele mensen- en arbeidsrechten:

het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (1966) (“IVBPR”);

het Verdrag betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht (nr. 87) (1948) (“IAO-Verdrag nr. 87”);

het Verdrag betreffende de toepassing van de beginselen van het recht zich te organiseren en collectief te onderhandelen (nr. 98) (1949) (“IAO-Verdrag nr. 98”), en

het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (1966) (“IVESCR”).

(5)

In het bericht van inleiding heeft de Commissie Cambodja en derde partijen verzocht hun standpunt aan de Commissie kenbaar te maken. Binnen de in het bericht van inleiding gestelde termijn hebben dertien derde partijen zich kenbaar gemaakt en bij de Commissie schriftelijke opmerkingen ingediend.

(6)

Na de inleiding van de tijdelijke-intrekkingsprocedure heeft de Commissie toegezien op de tenuitvoerlegging door Cambodja van de vier in het bericht van inleiding vermelde verdragen en deze geëvalueerd. Overeenkomstig artikel 19, lid 4, onder b), van de SAP-verordening is de periode van toezicht en evaluatie op 12 augustus 2019 verstreken.

(7)

De Commissie heeft overeenkomstig artikel 19, lid 6, van de SAP-verordening alle nodige informatie verzameld, waaronder de beschikbare beoordelingen van de betrokken toezichthoudende instanties en het standpunt van Cambodja. De Commissie heeft in juni 2019 een waarnemingsmissie naar Cambodja gestuurd.

(8)

Tijdens de periode van toezicht en evaluatie heeft de Commissie Cambodja de gelegenheid geboden om mee te werken, standpunten en opmerkingen in te dienen en te worden gehoord. Zo heeft de Commissie Cambodja op 24 juli 2019 verzocht om schriftelijk zijn standpunt kenbaar te maken over de bevindingen die tot de inleiding van de tijdelijke-intrekkingsprocedure hebben geleid. Cambodja heeft de Commissie op 12 augustus 2019 geantwoord, waarbij het de gronden voor het besluit van de Commissie tot inleiding van de tijdelijke-intrekkingsprocedure betwistte. In zijn antwoord wees Cambodja ook op een aantal corrigerende maatregelen die waren gepland of reeds waren uitgevoerd, meestal voordat de tijdelijke-intrekkingsprocedure was ingeleid.

(9)

Op 12 november 2019 heeft de Commissie overeenkomstig artikel 19, lid 7, van de SAP-verordening bij Cambodja een verslag met haar bevindingen en conclusies ingediend (“het verslag”). Het verslag was gebaseerd op de door de Commissie tot en met 31 oktober 2019 verzamelde gegevens over de naleving van de beginselen die zijn vastgelegd in de vier VN/IAO-Verdragen betreffende fundamentele mensen- en arbeidsrechten, waaronder bewijsmateriaal en informatie afkomstig van Cambodja en de derde partijen bij de procedure.

(10)

Cambodja heeft zijn opmerkingen over het verslag ingediend op 12 december 2019.

(11)

Deze gedelegeerde verordening is gebaseerd op de bevindingen in het verslag en de daaraan ten grondslag liggende gegevens, de daaropvolgende evaluaties en beoordelingen in het licht van het antwoord van Cambodja en de feiten en ontwikkelingen die dateren van na 12 december 2019.

2.   ERNSTIGE EN SYSTEMATISCHE SCHENDINGEN VAN DE IN HET IVBPR NEERGELEGDE BEGINSELEN

2.1.    Recht op politieke participatie (artikel 25 van het IVBPR)

(12)

Artikel 25 van het IVBPR bepaalt dat iedere burger het recht heeft en in de gelegenheid moet worden gesteld, zonder dat het in artikel 2 bedoelde onderscheid wordt gemaakt en zonder onredelijke beperkingen:

a)

deel te nemen aan de behandeling van openbare aangelegenheden, hetzij rechtstreeks of door middel van vrijelijk gekozen vertegenwoordigers;

b)

te stemmen en gekozen te worden door middel van betrouwbare periodieke verkiezingen die gehouden worden krachtens algemeen en gelijkwaardig kiesrecht en bij geheime stemming, waardoor het vrijelijk tot uitdrukking brengen van de wil van de kiezers wordt verzekerd;

c)

op algemene voet van gelijkheid te worden toegelaten tot de overheidsdiensten van zijn land.

2.1.1.    Bevindingen

(13)

Cambodja heeft een aantal repressieve acties ondernomen tegen de belangrijkste oppositiepartij, de Cambodjaanse Nationale-Reddingspartij (“CNRP”), waardoor de politieke participatie en het kiesrecht in het land wordt beperkt. Die acties omvatten met name wijzigingen van de Wet inzake politieke partijen (“WPP”), de arrestatie van de voorzitter van de CNRP, Kem Sokha, en de door de rechter bevolen ontbinding van de CNRP.

(14)

In maart en juli 2017 heeft de Nationale Vergadering van Cambodja verschillende wijzigingen van de WPP goedgekeurd die het onwettig maakten dat iemand die strafrechtelijk is veroordeeld een politieke partij leidt. De gewijzigde WPP verleende het ministerie van Binnenlandse Zaken ook een ruime discretionaire bevoegdheid om de activiteiten van politieke partijen op te schorten en bij het Hooggerechtshof verzoeken tot ontbinding van een partij in te dienen. In oktober 2017 heeft de Nationale Vergadering aanvullende wijzigingen aangebracht in een reeks kieswetten die de procedure voor de herverdeling van de zetels van een ontbonden partij regelen.

(15)

Op 3 september 2017 werd de leider van de CNRP, Kem Sokha, gearresteerd op beschuldiging van verraad en samenzwering om de Cambodjaanse regering met de hulp van een vreemde mogendheid omver te werpen (3).

(16)

Na meer dan een jaar in voorlopige hechtenis werd Kem Sokha op 10 september 2018 op borgtocht vrijgelaten en onder gerechtelijk toezicht geplaatst. Op 10 november 2019 werd Kem Sokha van het gerechtelijk toezicht ontslagen. In afwachting van zijn proces was het hem echter nog steeds verboden politieke activiteiten uit te oefenen (4).

(17)

Op 16 november 2017 heeft het Cambodjaanse Hooggerechtshof de ontbinding van de CNRP bevolen en 118 leidinggevenden ervan vijf jaar lang uitgesloten van politieke activiteiten. De uitspraak van het Hooggerechtshof was met name gebaseerd op het gewijzigde artikel 44 van de WPP, op grond waarvan het Hooggerechtshof een politieke partij gedurende vijf jaar op non-actief kan stellen of kan ontbinden indien zij inbreuk maakt op artikel 6, lid 2, en artikel 7 van de WPP. De ontbinding van de CNRP door het Hooggerechtshof was ten dele gebaseerd op dezelfde beweringen als die welke door de onderzoeksrechter werden gebruikt in de aanhangige zaak tegen Kem Sokha (5).

(18)

De ontbinding van de CNRP leidde ook tot de ontzetting uit hun ambt van 5 007 gemeentelijke/plaatselijke raadsleden van de CNRP die in juni 2017 waren verkozen. De CNRP-leden van de Nationale Vergadering werden vervangen door niet-verkozen personen. Bij de daaropvolgende indirecte verkiezingen voor de Senaat van 25 februari 2018 won de regerende partij, de Cambodjaanse Volkspartij (“CPP”) alle zetels (6). Door de ontbinding van de CNRP had het land geen geloofwaardige oppositie in de aanloop naar de nationale verkiezingen van 29 juli 2018, waarbij de CPP alle 125 zetels in de Nationale Vergadering won, waardoor de facto een eenpartijstaat zonder parlementaire oppositie werd gecreëerd.

2.1.2.    Standpunt van Cambodja

(19)

Cambodja stelt dat de gewijzigde WPP zonder onderscheid geldt voor alle politieke partijen, voldoet aan alle basisvereisten waaraan elk democratisch land zich moet houden, en is bedoeld om misbruiken te voorkomen die niet stroken met de fundamentele democratische beginselen.

(20)

Cambodja rechtvaardigt de arrestatie van Kem Sokha met artikel 443 van het Strafwetboek, dat het misdrijf van samenzwering met een vreemde mogendheid bestraft, en verwijst naar vermeende bewijzen van de samenzwering van Kem Sokha om de regering omver te werpen (7). Aangezien hij voorzitter was van de CNRP, treft het verraad van Sokha ook zijn partij, die daarom is ontbonden.

(21)

Voorts stelt Cambodja dat het besluit van het Hooggerechtshof van 16 november 2017 waarbij de ontbinding van de CNRP werd gelast, het besluit van een soevereine staat is, en dat de handhaving van nationale rechterlijke beslissingen een interne aangelegenheid is van een soevereine staat die de rechtsstaat eerbiedigt.

(22)

Wat de verkiezingen van 29 juli 2018 betreft, beklemtoont Cambodja dat de registratie van 20 politieke partijen en de deelname van 6 956 900 kiezers een duidelijk bewijs is dat de wijzigingen van de WPP en de daaropvolgende herverdeling van de zetels de Cambodjanen hun recht om deel te nemen aan de behandeling van politieke aangelegenheden niet heeft ontnomen. Er is dan ook geen sprake van een inbreuk op artikel 25 van het IVBPR.

2.1.3.    Beoordeling

Wijzigingen van de wet inzake politieke partijen (WPP)

(23)

De wijzigingen van de WPP van 2017 betreffen onder meer bepalingen die een ruime discretionaire bevoegdheid verlenen ten aanzien van de ontbinding van politieke partijen en het aan partijleiders voor onbepaalde duur verbieden van politieke activiteiten zonder een eerlijk proces (8).

(24)

Krachtens artikel 38 van de WPP heeft het ministerie van Binnenlandse Zaken uitgebreide besluitvormingsbevoegdheden met betrekking tot politieke partijen en treedt het de facto op als hun beheerder. Het kan bijvoorbeeld besluiten de activiteiten van politieke partijen op te schorten en kan bij het Hooggerechtshof een verzoek tot ontbinding ervan indienen. Aangezien artikel 38 van de WPP geen duidelijke en transparante criteria voor dergelijke verzoeken bevat, heeft het ministerie van Binnenlandse Zaken een ruime discretionaire bevoegdheid om de ontbinding van een partij voor te stellen.

(25)

Volgens het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten (“OHCHR”) in Cambodja is de aanwijzing van het ministerie van Binnenlandse Zaken als beheerder van politieke partijen “in strijd met de internationale normen die regelgevende instanties vereisen die met het oog op het verzekeren van een gelijk politiek speelveld onafhankelijk zijn van de uitvoerende macht” (9). Zoals de speciale rapporteur van de VN heeft opgemerkt, hebben de wijzigingen van de WPP en de daaropvolgende herverdeling van de zetels bovendien “miljoenen Cambodjanen hun recht op politieke participatie ontnomen. Voor degenen die voor de CNRP hebben gestemd in de kiesdistricten waar de CNRP heeft gewonnen, zijn de kandidaten voor wie zij hebben gestemd in de verkiezingen voor de Nationale Vergadering van 2013 en de gemeenteraadsverkiezingen van 2017 vervangen door anderen die andere politieke partijen vertegenwoordigen, hetgeen weer gevolgen heeft gehad voor de verkiezing van de senatoren. Dit is een duidelijke schending van het recht van de Cambodjanen om deel te nemen aan de behandeling van politieke aangelegenheden, dat het recht impliceert om te worden vertegenwoordigd door gekozen vertegenwoordigers.” (10).

(26)

In januari 2019 heeft Cambodja artikel 45 van de WPP gewijzigd en de mogelijkheid gecreëerd dat personen die geen politieke activiteiten mogen uitoefenen, met een verzoek aan de premier vragen dat de koning hun politieke rechten herstelt. Deze wijziging maakt het echter niet mogelijk de politieke rechten van de betrokkenen volledig te herstellen, aangezien zij hun politieke activiteiten niet daadwerkelijk kunnen hervatten zolang de CNRP als zodanig ontbonden is. Bovendien berust het besluit om hun politieke rechten te herstellen niet bij een onafhankelijk orgaan, maar bij hun politieke tegenstanders. Tot slot biedt de wijziging van artikel 45 van de WPP geen oplossing voor de ontzetting van de 5 007 gekozen CNRP-gemeenteraadsleden uit hun ambt (11).

(27)

Op grond van een en ander meent de Commissie dat de WPP, zoals gewijzigd in 2017, bepalingen bevat die een schending van de beginselen van artikel 25 van het IVBPR inhouden.

Ontbinding van de CNRP en arrestatie van Kem Sokha

(28)

Cambodja stelt dat de CNRP is ontbonden omdat de leider ervan, Kem Sokha, schuldig was aan samenzwering met een vreemde mogendheid. De Commissie merkt echter op dat de CNRP werd ontbonden voordat het proces tegen Kem Sokha was begonnen. Er zij op gewezen dat de speciale rapporteur van de VN ernstige bezorgdheid heeft geuit over de bewijzen die ten grondslag lagen aan het besluit van het Hooggerechtshof om de CNRP te ontbinden (12) en over de ernst van de op die bewijzen gebaseerde beschuldiging (13).

(29)

Volgens de VN-werkgroep inzake willekeurige detentie was de vrijheidsbeneming van Kem Sokha politiek gemotiveerd (14) en het gevolg van de uitoefening van zijn recht op vrijheid van mening en meningsuiting en van het recht om deel te nemen aan het bestuur van zijn land en de behandeling van openbare aangelegenheden. Deze vrijheidsbeneming was dan ook in strijd met onder meer de artikelen 19 en 25 van het IVBPR (15). Ook de speciale rapporteur van de VN vreesde dat de arrestatie van Kem Sokha politiek gemotiveerd was in de aanloop naar de geplande verkiezingen van 2018 (16).

(30)

Door de ontbinding van de CNRP werd het recht van 118 van haar leden, 55 leden van de Nationale Vergadering en 5 007 lokale en gemeentelijke verkozenen die uit hun ambt zijn ontzet, om deel te nemen aan het openbaar bestuur beperkt. Zoals de speciale rapporteur van de VN heeft opgemerkt, roept de ontbinding van de CNPR en het verbod van politieke activiteiten door haar leden de vraag op of de verkiezingen van 29 juli 2018 wel eerlijk waren (17).

(31)

De waarnemingsinstanties van de VN hebben zich unaniem bezorgd getoond over deze situatie en hebben opgemerkt dat de herverdeling van de zetels van de CNRP aan andere partijen, met name op gemeentelijk niveau, de Cambodjanen hun rechten op politieke participatie ontneemt (18). In het verslag van de speciale rapporteur van de VN van 2018 wordt ook geconcludeerd dat de achteruitgang van de politieke rechten in Cambodja, met inbegrip van de wijzigingen van de grondwet waardoor een wet inzake majesteitsschennis is ingevoerd, een ernstige ontwikkeling is die ertoe strekt afwijkende stemmen te onderdrukken en de fundamentele vrijheden te beknotten (19).

(32)

Sinds de tijdelijke-intrekkingsprocedure in februari 2019 is ingeleid, is met betrekking tot de situatie van de politieke rechten in Cambodja weinig vooruitgang geboekt. Het politieke landschap in Cambodja wordt nog steeds gekenmerkt door de onderdrukking van politieke rechten. De CNRP is nog steeds verboden, de aanhangers en leden van de CNRP wordt nog steeds hun politieke rechten ontzegd, en de CPP heeft haar overweldigende machtspositie in de overheidsinstellingen geconsolideerd (20). De ambten van de burgemeesters en de gemeenteraadsleden die tot de CNRP behoren, zijn vrijwel volledig overgedragen aan niet-verkozen leden van de CPP (21). Hoewel oppositieleider Kem Sokha sinds 10 november 2019 niet langer onder gerechtelijk toezicht staat, is zijn zaak niet afgesloten en wordt hij nog steeds strafrechtelijk vervolgd. Bovendien mag hij geen politieke activiteiten uitoefenen.

2.1.4.    Conclusies over artikel 25 van het IVBPR

(33)

In het licht van alle bovenstaande overwegingen is de Commissie van oordeel dat de maatregelen die Cambodja sinds 2017 heeft genomen, met name de wijzigingen van de WPP, de ontbinding van de CNRP en de daaropvolgende herverdeling van de zetels van de CNRP in de Nationale Vergadering en in de lokale raden, een sterk negatief effect hebben op de democratie, de politieke participatie en het pluralisme in Cambodja. Die maatregelen wijzen op een politiek gemotiveerd programma van wetgevende, gerechtelijke en administratieve maatregelen om de politieke participatie en het kiesrecht te beperken, met name in de aanloop naar de verkiezingen van juli 2018. Die maatregelen hebben de volledige uitoefening van de politieke rechten door de Cambodjanen beperkt, inclusief het recht om deel te nemen aan de behandeling van openbare aangelegenheden, om te stemmen en gekozen te worden tijdens betrouwbare periodieke verkiezingen, en om op algemene voet van gelijkheid te worden toegelaten tot de overheidsdiensten van hun land, zoals bepaald in artikel 25 van het IVBPR.

(34)

De Commissie concludeert dat de aard van de geschonden rechten, de duur, de omvang en de gevolgen van de schendingen aantonen dat Cambodja zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige en systematische schendingen van de beginselen die zijn vastgelegd in artikel 25 van het IVBPR in de zin van artikel 19, lid 1, onder a), van de SAP-verordening.

2.2.    Recht op vrijheid van meningsuiting (artikel 19 van het IVBPR)

(35)

Artikel 19 van het IVBPR luidt:

“1.

Een ieder heeft het recht zonder inmenging een mening te koesteren.

2.

Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting; dit recht omvat mede de vrijheid inlichtingen en denkbeelden van welke aard ook te garen, te ontvangen en door te geven, ongeacht grenzen, hetzij mondeling, hetzij in geschreven of gedrukte vorm, in de vorm van kunst, of met behulp van andere media naar zijn keuze.

3.

Aan de uitoefening van de in het tweede lid van dit artikel bedoelde rechten zijn bijzondere plichten en verantwoordelijkheden verbonden. Deze kan derhalve aan bepaalde beperkingen worden gebonden, doch alleen beperkingen die bij de wet worden voorzien en nodig zijn:

a)

in het belang van de rechten of de goede naam van anderen;

b)

in het belang van de nationale veiligheid of ter bescherming van de openbare orde, de volksgezondheid of de goede zeden.”.

(36)

In haar algemene commentaar nr. 34 bij het IVBPR stelde het Comité voor de rechten van de mens dat de vrijheid van mening en die van meningsuiting nauw met elkaar verbonden rechten zijn, dat zij essentieel zijn voor elke samenleving en de fundamenten van een democratische en vrije samenleving vormen (22). Zij impliceren ook dat er een vrije pers bestaat en dat andere media zonder censuur of terughoudendheid commentaar kunnen leveren op publieke aangelegenheden en de publieke opinie kunnen informeren.

2.2.1.    Bevindingen

(37)

De Cambodjaanse wetgeving bevat een aantal bepalingen die in strijd zijn met de verplichtingen van Cambodja uit hoofde van artikel 19 van het IVBPR, met name veelomvattende en vage bepalingen die de Cambodjaanse autoriteiten in staat stellen om bij de uitvoering van die wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen een ruime discretionaire bevoegdheid uit te oefenen en om aanklachten in te dienen betreffende strafbare feiten in verband met de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting. Die wetgeving omvat: de wijzigingen van de Cambodjaanse grondwet van 2018, de clausule inzake majesteitsschennis in het Strafwetboek, de Perswet, de Kieswet, de Telecommunicatiewet, de Wet inzake verenigingen en niet-gouvernementele organisaties (“ngo-wet”), de Wet inzake politieke partijen, de Wet op de vakbonden en Prakas nr. 170 inzake de controle op de publicatie van websites en het gebruik van sociale media via het internet in het Koninkrijk Cambodja.

(38)

Daarnaast wijst de Commissie op de situatie dat journalisten kunnen worden gearresteerd, vastgehouden, aangeklaagd en veroordeeld, de sluiting van de krant The Cambodia Daily naar aanleiding van een belastingcontrole, de sluiting van de plaatselijke takken van Radio Free Asia en Voice of America, en de sluiting van andere radiozenders. Journalisten zijn in beschuldiging gesteld of worden vastgehouden om de enkele reden dat zij zich zouden hebben uitgesproken tegen de Cambodjaanse regering of dat zij zich bezighielden met lobbywerk.

(39)

Ook verschillende internationale waarnemingsinstanties hebben hun bezorgdheid over deze situatie uitgesproken. De speciale rapporteur van de VN riep Cambodja in haar verklaring bij de beëindiging van haar opdracht van 5 mei 2019 over de mensenrechtensituatie in Cambodja op om “meer ruimte te creëren voor een vrije pers, inclusief een ruimte waarin onafhankelijke journalisten kunnen werken”. In het verslag van de VN-werkgroep inzake de universele periodieke doorlichting van 2019 werd Cambodja opgeroepen om de personen die worden vastgehouden wegens de vreedzame uitoefening van hun recht op meningsuiting en vergadering, onmiddellijk vrij te laten; journalisten, verdedigers van de mensenrechten, leden van de politieke oppositie en vakbondsleden te beschermen tegen intimidatie, willekeurige arrestatie en fysieke aanvallen; zowel online als offline een vrije ruimte voor het maatschappelijk middenveld te waarborgen, waar vrij meningen kunnen worden geuit zonder dat behoeft te worden gevreesd voor vervolging op grond van het Strafwetboek of de Telecommunicatiewet (23). Op 18 april 2019 heeft Cambodja de meeste van deze aanbevelingen aanvaard.

(40)

De grote toename van het aantal gerechtelijke acties tegen voormalige leden van de CNRP in 2019 illustreert het ernstige en systematische gebruik en misbruik van wetten om personen tot mikpunt te maken, te intimideren en lastig te vallen omdat zij hun fundamentele vrijheden uitoefenen, met name het recht om zonder inmenging een mening te koesteren en het recht op vrijheid van meningsuiting. Cambodjaanse burgers die afwijkende stemmen laten horen, worden monddood gemaakt en beroofd van hun recht op vrije meningsuiting, in toenemende mate ook op sociale media en onlineplatforms. Zij worden bedreigd, geïntimideerd of strafrechtelijk vervolgd omdat zij een afwijkende mening uiten, onder meer door het gebruik van de bepaling inzake majesteitsschennis die meer dan een jaar geleden in het Strafwetboek is opgenomen (24).

2.2.2.    Standpunt van Cambodja

(41)

Cambodja stelt dat de hierboven beschreven maatregelen tegen journalisten en media gerechtvaardigd zijn door de toepassing van de nationale wet- en regelgeving inzake belastingen en omroepvergunningen. Het benadrukt het grote aantal mediaorganisaties dat momenteel in Cambodja is geregistreerd en actief is. Het merkt ook op dat het verschillende radiostations heeft toegestaan om hun activiteiten te hervatten en dat het radio-omroepen vergunningen heeft verleend om zendtijd ter beschikking te stellen.

(42)

Daarnaast verwijst Cambodja naar recente ontwikkelingen inzake de wetgeving, waaronder de instelling van een commissie die mogelijke wijzigingen van de Perswet moet onderzoeken en de lopende werkzaamheden op interministerieel niveau over een ontwerp van wet inzake toegang tot informatie.

2.2.3.    Beoordeling

(43)

Het gebruik van wetten ter beperking van de vrijheid van meningsuiting is een punt van grote zorg. Op 19 juni 2019 hebben VN-deskundigen, waaronder de speciale rapporteur voor de bevordering en bescherming van de vrijheid van mening en meningsuiting, hun bezorgdheid geuit over het gebruik van het strafrecht om zowel offline als online de vrije meningsuiting in te perken, en Cambodja eraan herinnerd dat de vrijheid van meningsuiting een van de essentiële fundamenten is van een democratische en rechtvaardige samenleving en dat beperkingen van de vrijheid van meningsuiting beperkt moeten zijn en strikt moeten worden gedefinieerd. Bovendien zijn de gerechtelijke stappen van de Cambodjaanse autoriteiten tegen personen die niets anders hebben gedaan dan steun betuigen aan politieke leiders, niet toegestaan op grond van artikel 19, lid 3, van het IVBPR en zijn het dus ongerechtvaardigde beperkingen. Het standpunt van Cambodja, met name de beschrijving van het medialandschap in het land, staat in schril contrast met zijn 143ste plaats op de wereldindex voor persvrijheid. Op 8 november 2019 heeft de speciale rapporteur van de VN voor de mensenrechtensituatie in Cambodja het land eraan herinnerd dat arrestaties wegens de uitoefening van de vrijheid van mening en van meningsuiting via het politieke debat en het reageren op openbare aangelegenheden niet zijn toegestaan.

(44)

In overeenstemming met talrijke beschikbare verslagen van het maatschappelijk middenveld en internationale mensenrechtenorganisaties stelt de Commissie ook vast dat Cambodja de vrijheid van meningsuiting heeft ingeperkt door gebruik te maken van wetgeving en gerechtelijke en administratieve maatregelen, met name maatregelen tegen journalisten, de pers en andere media, ngo’s en particulieren, waaronder verdedigers van de mensenrechten. Cambodja heeft niets gedaan om deze tekortkomingen te verhelpen, en heeft evenmin stappen ondernomen om daadwerkelijk uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de universele periodieke doorlichting betreffende de onafhankelijkheid van de media en de vrijheid van meningsuiting van journalisten (25), die het nochtans heeft aanvaard.

(45)

Dat Cambodja zich ertoe verbonden heeft sommige wetten te herzien en/of te wijzigen, onder meer naar aanleiding van de universele periodieke doorlichting van 2019, en sinds de aanvang van de tijdelijke-intrekkingsprocedure een aantal administratieve stappen daartoe heeft genomen, heeft tot dusver niet geleid tot tastbare vooruitgang om de wetgeving van Cambodja in overeenstemming te brengen met zijn internationale verplichtingen op het gebied van de mensenrechten, met name artikel 19 van het IVBPR.

(46)

De Commissie herinnert eraan dat hoewel de vrijheid van meningsuiting aan bepaalde beperkingen kan worden onderworpen, die beperkingen moeten voldoen aan de voorwaarden van artikel 19, lid 3, van het IVBPR, waaronder de voorwaarde dat elke beperking noodzakelijk is in een democratische samenleving en evenredig is. De Commissie stelt echter vast dat Cambodja onvoldoende heeft aangetoond dat de beperkingen van de vrijheid van meningsuiting in zijn rechtsstelsel en de toepassing ervan voldoen aan de voorwaarden van artikel 19 van het IVBPR.

2.2.4.    Conclusies over artikel 19 van het IVBPR

(47)

Gezien de aard van de geschonden rechten, de duur, de omvang en de gevolgen van de schendingen, is de Commissie van oordeel dat het gebruik door Cambodja van zijn wetten en zijn gerechtelijke en administratieve maatregelen om de vrijheid van meningsuiting te beknotten en het feit dat het niet de nodige stappen heeft ondernomen om een vrije ruimte voor de burger te waarborgen, neerkomen op een ernstige en systematische schending van de beginselen die zijn vastgelegd in artikel 19 van het IVBPR in de zin van artikel 19, lid 1, onder a), van de SAP-verordening.

2.3.    Recht op vrijheid van vereniging en vreedzame vergadering (artikelen 21 en 22 van het IVBPR)

(48)

Artikel 21 van het IVBPR bepaalt dat het recht van vreedzame vergadering wordt erkend. De uitoefening van dit recht kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die welke in overeenstemming met de wet worden opgelegd en die in een democratische samenleving geboden zijn in het belang van de nationale veiligheid of de openbare veiligheid, de openbare orde, de bescherming van de volksgezondheid of de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

(49)

Artikel 22 van het IVBPR luidt:

“1.

Een ieder heeft het recht op vrijheid van vereniging, met inbegrip van het recht vakverenigingen op te richten en zich bij vakverenigingen aan te sluiten voor de bescherming van zijn belangen.

2.

De uitoefening van dit recht kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die, welke bij de wet zijn voorgeschreven en die in een democratische samenleving geboden zijn in het belang van de nationale veiligheid of de openbare veiligheid, de openbare orde, de bescherming van de volksgezondheid of de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Dit artikel belet niet het opleggen van wettige beperkingen aan leden van de strijdmacht en van de politie in de uitoefening van dit recht.

3.

Geen bepaling in dit artikel geeft de Staten die partij zijn bij het Verdrag van 1948 van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht de bevoegdheid wettelijke maatregelen te treffen, die de in dat Verdrag voorziene waarborgen in gevaar zouden brengen, of de wet zodanig toe te passen dat deze in gevaar zouden worden gebracht.”.

2.3.1.    Bevindingen

(50)

In Cambodja geldt een wet inzake niet-gouvernementele organisaties (“ngo-wet”), die de registratie van verenigingen en hun activiteiten beperkt en hun uitgebreide rapportageverplichtingen oplegt. Meer in het bijzonder noemt artikel 8 van de ngo-wet een groot aantal gronden waarop de registratie van maatschappelijke organisaties kan worden beperkt. Artikel 9 van de ngo-wet vereist dat zij zich inschrijven alvorens zij enige activiteit mogen verrichten. Artikel 25 van de ngo-wet legt in combinatie met artikel 30 rapportageverplichtingen op, waarvan sommige onduidelijk zijn, waardoor maatschappelijke organisaties beperkingen ondervinden die verder gaan dan die welke op grond van artikel 22, lid 2, van het IVBPR zijn toegestaan. Bovendien is het neutraliteitsvereiste (26) van artikel 24 van de ngo-wet niet gedefinieerd en is de toepassing ervan onduidelijk. Ten slotte maakt de ngo-wet het mogelijk dat de registratie van een maatschappelijke organisatie wordt geschorst of geschrapt omdat de organisatie haar eigen statuten schendt, ook al levert dit naar Cambodjaans recht geen misdrijf op.

(51)

Naast de vaagheid en het gebrek aan duidelijkheid van zijn rechtskader op grond van de ngo-wet heeft Cambodja een aantal maatregelen genomen om de uitoefening van de vrijheid van vereniging te beknotten. Met name is de ruimte voor het maatschappelijk middenveld ten gevolge van arrestaties en detentie van belangrijke activisten van maatschappelijke organisaties, voor landrechten en het milieu, ondanks voorwaardelijke veroordelingen of koninklijke gratieverlening, ingeperkt (27). Hoewel de verplichting om drie dagen vooraf aanzegging te doen van evenementen van maatschappelijke organisaties in november 2018 is afgeschaft, heeft de Commissie, onder meer tijdens een missie naar Cambodja in juni 2019, van maatschappelijke organisaties vernomen dat zij nog steeds door de lokale politie, het leger en de rechterlijke macht in het oog worden gehouden en worden lastiggevallen. Sommige maatschappelijke organisaties hebben gemeld dat de overheid familieleden van hun leden controleert.

(52)

Dit wordt bevestigd door de conclusies en aanbevelingen van het verslag over de rol en de verwezenlijkingen van het OHCHR in Cambodja van juli 2019 (28), waarin het OHCHR bevestigt dat de politie nauwlettend toezicht houdt op de activiteiten van de maatschappelijke organisaties en Cambodja oproept de ruimte voor maatschappelijke organisaties uit te breiden. Ook in het verslag over de universele periodieke doorlichting van 2019 wordt bezorgdheid geuit. Cambodja heeft de aanbevelingen van de universele periodieke doorlichting, waarin het land wordt aangemoedigd te stoppen met alle vormen van lastigvallen, intimidatie, gebruik van geweld en willekeurige inmenging in de vrijheid van vereniging en vreedzame vergadering, aanvaard (29).

2.3.2.    Standpunt van Cambodja

(53)

Cambodja rechtvaardigt zijn optreden met het argument dat de lokale autoriteiten de veiligheid en de openbare orde moeten garanderen, en dat de betrokken maatschappelijke organisaties hun bevoegdheden te buiten gingen of boodschappen verspreidden die de wet overtraden.

(54)

Cambodja bevestigt zijn toezegging om de ngo-wet te herzien, en verklaart dat het overleg pleegt met de maatschappelijke organisaties en dat een dergelijk proces in elk democratisch land tijd vergt.

(55)

Cambodja voegt daaraan toe dat bij de voorbereidende werkzaamheden voor een ontwerp van wet inzake toegang tot informatie wordt samengewerkt met VN-organisaties zoals het OHCHR en het Unescokantoor in Phnom Penh. Voorts heeft Cambodja de termijnen voor de fiscale registratie en de fiscale verplichtingen voor maatschappelijke organisaties verlengd.

2.3.3.    Beoordeling

(56)

Bezorgdheid over de ngo-wet en de gevolgen ervan voor het vermogen van maatschappelijke organisaties en particulieren om de mensenrechten te verdedigen en om transparantie en verantwoordingsplicht te bevorderen, werd door het OHCHR reeds geuit in 2015 en door de woordvoerder van het OHCHR in augustus 2017. De tekortkomingen van de ngo-wet werden aan de orde gesteld door de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), onder meer tijdens de waarnemingsmissie van 2018, en door de internationale gemeenschap, bijvoorbeeld in de universele periodieke doorlichting van 2019 en door de secretaris-generaal van de VN en de speciale rapporteur van de VN.

(57)

Hoewel Cambodja sommige positieve stappen heeft gezet, zoals het opstarten van een proces voor de herziening van de ngo-wet, het organiseren van dialogen met maatschappelijke organisaties en de afschaffing van de verplichting om drie dagen vooraf aanzegging te doen van evenementen van maatschappelijke organisaties, is de Commissie op basis van haar bevindingen van mening dat deze stappen ontoereikend zijn om de bestaande tekortkomingen te verhelpen. Met name is het Cambodjaanse rechtskader niet gewijzigd en is geen concrete uitvoering gegeven aan het beleid en de verklaringen betreffende de bevordering en bescherming van de ruimte voor het maatschappelijk middenveld. Bovendien zijn er nog steeds berichten over het in de gaten houden, surveilleren, intimideren, arresteren en vasthouden van vertegenwoordigers en activisten van maatschappelijke organisaties (30).

(58)

Op 3 december 2018 heeft Cambodja een verklaring gepubliceerd waarin het zich ertoe verbindt een echt partnerschap met de maatschappelijke organisaties te bevorderen. In juli 2019 heeft de secretaris-generaal van de VN er nogmaals bij Cambodja op aangedrongen de garanties met betrekking tot het ongehinderd functioneren van de maatschappelijke organisaties te versterken en de speelruimte voor deze organisaties te consolideren en te vergroten. De secretaris-generaal van de VN wees in dat verband ook op het belang van de herziening van de ngo-wet (31).

(59)

Op basis van het internationaal mensenrechtenrecht en de jurisprudentie van het Comité voor de rechten van de mens stelt de Commissie vast dat de artikelen 8 en 25, samen met artikel 30 van de ngo-wet artikel 22, lid 2, van het IVBPR schenden. Ook de artikelen 9, 20 en 24 van de ngo-wet schenden artikel 22, lid 2, van het IVBPR, gezien de ernstige bezorgdheid over de toepassing ervan (32).

(60)

Meer in het bijzonder meent de Commissie dat de gronden voor het beperken van de registratie van verenigingen uit hoofde van artikel 8 van de ngo-wet verder gaan dan krachtens artikel 22, lid 2, van het IVBPR is toegestaan. De Commissie stelt ook vast dat artikel 25 van de ngo-wet in combinatie met artikel 30 de maatschappelijke organisaties rapportageverplichtingen oplegt die verder gaan dan krachtens artikel 22, lid 2, van het IVBPR is toegestaan. Bovendien voldoen de vage formulering en de onduidelijke toepassing van de in artikel 24 van de ngo-wet gestelde eis van neutraliteit niet aan de vereisten van artikel 22, lid 2, van het IVBPR.

2.3.4.    Conclusies over de artikelen 21 en 22 van het IVBPR

(61)

Gezien de aard van de geschonden rechten, de duur, de omvang en de gevolgen van de schendingen, is de Commissie van oordeel dat het gebruik door Cambodja van zijn wetten en zijn gerechtelijke en administratieve maatregelen om de vrijheid van vereniging en vreedzame vergadering te beknotten en het feit dat het geen doeltreffende stappen heeft ondernomen om een vrije ruimte voor de burger te waarborgen, een ernstige en systematische schending opleveren van de beginselen die zijn vastgelegd in de artikelen 21 en 22 van het IVBPR in de zin van artikel 19, lid 1, onder a), van de SAP-verordening.

(62)

De Commissie herinnert eraan dat hoewel de vrijheid van vereniging en vreedzame vergadering aan bepaalde beperkingen kan worden onderworpen, die beperkingen moeten voldoen aan de voorwaarden van artikel 22, lid 2, van het IVBPR, waaronder de voorwaarde dat elke beperking noodzakelijk is in een democratische samenleving en evenredig is. De Commissie stelt echter vast dat Cambodja onvoldoende heeft aangetoond dat de beperkingen van de vrijheid van vereniging en vreedzame vergadering waarin zijn wetgeving voorziet of die worden opgelegd, voldoen aan de voorwaarden van artikel 22 van het IVBPR (33).

3.   RESTERENDE KWESTIES IN HET KADER VAN DE IAO-VERDRAGEN Nr. 87 EN Nr. 98 EN HET IVESCR

3.1.    Arbeidsrechten — vrijheid van vereniging, recht om zich te organiseren en collectieve onderhandelingen te voeren (artikelen 2, 3, 4 en 7 van IAO-Verdrag nr. 87; artikelen 1 en 3 van IAO-Verdrag nr. 98; artikelen 19, 21 en 22 van het IVBPR; artikelen 7 en 8 van het IVESCR)

(63)

De Commissie neemt nota van de informatie en de bijwerking ervan die Cambodja heeft verstrekt over de in het bericht van inleiding vermelde problemen op het gebied van de arbeidsrechten.

(64)

De Commissie merkt op dat uit de maatregelen die Cambodja sinds de start van de tijdelijke-intrekkingsprocedure in februari 2019 heeft genomen, blijkt dat op het gebied van de arbeidsrechten enige vooruitgang is geboekt. Er blijven echter ernstige tekortkomingen en schendingen bestaan op twee gebieden, namelijk de beëindiging van de civiele en strafprocedures tegen vakbondsleiders en het onderzoek naar de moorden op vakbondsleiders, zoals aanbevolen door de IAO.

(65)

Volgens de Commissie moeten, ongeacht de aanzienlijke vooruitgang die is geboekt bij de schikking van de talrijke strafrechtelijke, civiele en niet opgeloste arbeidsgeschillen betreffende vakbondsleiders, activisten en werknemers, alle nog aanhangige zaken onverwijld worden opgelost. De schikking van veel zaken is weliswaar prijzenswaardig, maar doet niet af aan het feit dat arbitraire arrestaties hebben plaatsgevonden, ook al waren zij van korte duur.

(66)

De Commissie stelt vast dat er geen concrete resultaten zijn in de onderzoeken betreffende de moorden op vakbondsleiders in 2004 en 2007. Bovendien zijn die onderzoeken, ondanks de toezegging van Cambodja om de daders zo snel mogelijk voor de rechter te brengen en de door de Nationale Commissie voor de evaluatie van de toepassing van de door Cambodja geratificeerde internationale arbeidsverdragen in januari 2019 bijeengeroepen tripartiete ad-hocvergadering en de interministeriële vergadering van februari 2019, nog niet afgerond.

(67)

Volgens de Commissie leveren de onopgeloste civiele en strafzaken tegen vakbondsleiders en het niet beëindigen van het onafhankelijke onderzoek naar de moorden op vakbondsleiders een ernstige schending op van de beginselen van de vrijheid van vereniging die zijn verankerd in de fundamentele IAO-Verdragen nr. 87 en nr. 98 en van de artikelen 19, 21 en 22 van het IVBPR.

(68)

De Commissie is voorts van mening dat onverwijld een nieuwe onderhandelingsronde met de sociale partners moet worden geopend om de herziening van de Wet op de vakbonden voort te zetten. Bij de herziening moet prioriteit worden gegeven aan de uitbreiding van de werkingssfeer van de wet tot alle werknemers en ambtenaren, de aanvullende bepalingen om de registratie van vakbonden en werkgeversorganisaties te vergemakkelijken, en de bescherming tegen alle vormen van discriminatie van vakbondsleden, teneinde te zorgen voor de volledige overeenstemming van de wet met de IAO-Verdragen nr. 87 en nr. 98.

3.2.    Non-discriminatie, rechten inzake grond en huisvesting (artikel 2, lid 2, en artikel 11, lid 1, van het IVESCR)

(69)

De Commissie neemt nota van de informatie en de bijwerking ervan die Cambodja heeft verstrekt met betrekking tot eigendomsakten, waaronder de erkenning van de situatie van de inheemse volken in het land. De Commissie neemt er nota van dat Cambodja sinds de inleiding van de tijdelijke-intrekkingsprocedure tastbare vooruitgang heeft geboekt bij het oplossen van geschillen over economische grondconcessies in de suikersector. Er zijn echter nog tekortkomingen op het gebied van de registratie van gronden, de bepalingen inzake toewijzing van rechten en het gebrek aan een passende en onpartijdige toetsing, en van de aanpak van kwesties in verband met de rechten van inheemse gemeenschappen. Er zijn verdere inspanningen nodig om een passend rechtskader tot stand te brengen om te zorgen voor transparante en inclusieve mechanismen voor de beslechting van geschillen over gronden.

4.   CONCLUSIES

(70)

Overeenkomstig artikel 19, lid 1, onder a), van de SAP-verordening kunnen tariefpreferenties in het kader van de in artikel 1, lid 2, van die verordening bedoelde preferentiële regelingen tijdelijk worden ingetrokken wegens ernstige en systematische schending van beginselen die zijn vastgelegd in de VN/IAO-Verdragen betreffende fundamentele mensen- en arbeidsrechten.

(71)

Gezien de in de punten 2.1, 2.2 en 2.3 genoemde feiten en overwegingen, de aard van de geschonden rechten en de duur, de omvang en de gevolgen van het optreden en het verzuim van Cambodja, stelt de Commissie vast dat er sprake is van ernstige en systematische schendingen van de in de artikelen 19, 21, 22 en 25 van het IVBPR vastgelegde beginselen door Cambodja.

(72)

Bijgevolg is de Commissie, na de opmerkingen en standpunten van Cambodja in overweging te hebben genomen, van mening dat de aan Cambodja toegekende preferentiële regeling tijdelijk moet worden ingetrokken, totdat wordt besloten dat de redenen voor de intrekking niet langer gelden.

(73)

Bij de keuze van de producten die moeten worden getroffen, houdt de Commissie rekening met de economische ontwikkelingsbehoeften van Cambodja en met de doelstellingen van de SAP-verordening, met inbegrip van de noodzaak dat Cambodja zijn uitvoerbasis diversifieert. De Commissie houdt bovendien rekening met de sociaaleconomische gevolgen van de intrekking, onder meer voor werknemers en bedrijfstakken.

(74)

De Commissie houdt ook rekening met de vooruitgang die Cambodja sinds de inleiding van de tijdelijke-intrekkingsprocedure heeft geboekt. Ten slotte wijst de Commissie op de positieve samenwerking met Cambodja gedurende de hele procedure.

(75)

De Commissie concludeert derhalve dat de tariefpreferenties in het kader van de SAP-verordening moeten worden ingetrokken ten aanzien van bepaalde producten van oorsprong uit Cambodja. Deze producten vallen onder de volgende codes van het geharmoniseerd systeem (“GS”): 1212 93, 4201 00, 4202, 4203, 4205 00, 4206 00, 6103 41, 6103 43, 6103 49, 6105, 6107, 6109, 6115 10, 6115 21, 6115 22, 6115 29, 6115 95, 6115 96, 6115 99, 6203 41, 6203 43, 6203 49, 6205, 6207, 6211 32, 6211 33, 6211 39, 6211 42, 6211 43, 6211 49, 6212, 6403 19, 6403 20, 6403 40, 6403 51, 6403 59, 6403 91, 6403 99, 6405 en 6406.

(76)

De Commissie zal de situatie in Cambodja blijven volgen, onder meer wat de burgerrechten en politieke rechten, arbeidsrechten en rechten inzake grond en huisvesting betreft. De Commissie kan de intrekking van de tariefpreferenties wijzigen. Als Cambodja de in deze gedelegeerde verordening aan de orde gestelde kwesties tot tevredenheid behandelt, kan de Commissie overeenkomstig artikel 20 van de SAP-verordening de tariefpreferenties opnieuw invoeren,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) nr. 978/2012 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In bijlage II worden in de rubriek “Begunstigde landen van de algemene regeling, zoals bedoeld in artikel 1, lid 2, onder a), die tijdelijk van de lijst van begunstigden van dit stelsel zijn geschrapt voor alle of voor bepaalde producten van oorsprong uit deze landen” de tekst en de tabel vervangen door:

“Kolom A: lettercode volgens de nomenclatuur van landen en gebieden voor de statistiek van de buitenlandse handel van de Unie

Kolom B: naam

Kolom C: GS-codes van de producten ten aanzien waarvan de tariefpreferenties zoals bedoeld in artikel 1, lid 2, onder a), tijdelijk zijn ingetrokken

A

B

C

KH

Cambodja

4201 00 , 4202, 4203, 4205 00 , 4206 00 , 6103 41 , 6103 43 , 6103 49 , 6105, 6107, 6109, 6115 10 , 6115 21 , 6115 22 , 6115 29 , 6115 95 , 6115 96 , 6115 99 , 6203 41 , 6203 43 , 6203 49 , 6205, 6207, 6211 32 , 6211 33 , 6211 39 , 6211 42 , 6211 43 , 6211 49 , 6212, 6403 19 , 6403 20 , 6403 40 , 6403 51 , 6403 59 , 6403 91 , 6403 99 , 6405, 6406”

2)

In bijlage IV worden na de eerste tabel in de rubriek “Begunstigde landen van de bijzondere regeling voor de minst ontwikkelde landen als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder c)” de tekst en de tabel vervangen door:

“Begunstigde landen van de bijzondere regeling voor de minst ontwikkelde landen als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder c), die tijdelijk van de lijst van begunstigden van dit stelsel zijn geschrapt voor alle of voor bepaalde producten van oorsprong uit deze landen

Kolom A: lettercode volgens de nomenclatuur van landen en gebieden voor de statistiek van de buitenlandse handel van de Unie

Kolom B: naam

Kolom C: GS-codes van de producten ten aanzien waarvan de tariefpreferenties zoals bedoeld in artikel 1, lid 2, onder c), tijdelijk zijn ingetrokken:

A

B

C

KH

Cambodja

1212 93 , 4201 00 , 4202, 4203, 4205 00 , 4206 00 , 6103 41 , 6103 43 , 6103 49 , 6105, 6107, 6109, 6115 10 , 6115 21 , 6115 22 , 6115 29 , 6115 95 , 6115 96 , 6115 99 , 6203 41 , 6203 43 , 6203 49 , 6205, 6207, 6211 32 , 6211 33 , 6211 39 , 6211 42 , 6211 43 , 6211 49 , 6212, 6403 19 , 6403 20 , 6403 40 , 6403 51 , 6403 59 , 6403 91 , 6403 99 , 6405, 6406”

Artikel 2

De in artikel 1, punten 1 en 2, bedoelde tijdelijke intrekking is niet van toepassing op de invoer van producten die op 12 augustus 2020 reeds op weg zijn naar de Unie, mits de bestemming van die producten niet kan worden gewijzigd. In dat geval is een geldig bewijsstuk in de vorm van een cognossement vereist.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 12 augustus 2020.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 februari 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 303 van 31.10.2012, blz. 1.

(2)  PB C 55 van 12.2.2019, blz. 11.

(3)  Deze beschuldiging was gebaseerd op een video-opname uit 2013, waarin Kem Sokha een strategie besprak om met de hulp van buitenlandse deskundigen stemmen te winnen. Zie UA KHM 5/2017, 8 september 2017. Zie ook A/HRC/39/73/Add.1, 7 september 2018.

(4)  Op 9 december 2019 kondigde een Cambodjaanse rechtbank aan dat het proces van Kem Sokha op 15 januari 2020 zou beginnen.

(5)  A/HRC/39/73/Add.1, punt 20.

(6)  58 van de 62 zetels in de Senaat worden indirect gekozen door leden van de gemeenteraden. De vier resterende zetels in de Senaat worden vergeven door een benoeming door de koning en de Nationale Vergadering.

(7)  Cambodja stelt dat de handelingen van Kem Sokha blijken uit een video waarin hij zou hebben toegegeven dat hij had gehandeld in opdracht van een vreemde mogendheid en dat het zijn ultieme doel was om de leider van de regering te vervangen.

(8)  Zie Joint UNCT Cambodia Report in the context of Cambodia’s third UPR cycle, punt 11.

(9)  OHCHR, A human rights analysis of the amended law on political parties, 28 maart 2017.

(10)  Mensenrechtenraad, Report of the Special Rapporteur on the situation of human rights in Cambodia, A/HRC/39/73, punt 76 (2018).

(11)  A/HRC/42/60, punt 7.

(12)  A/HRC/39/73/Add.1, punt 20.

(13)  UA KHM 5/2017, 8 september 2017.

(14)  Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties, Adviezen van de werkgroep inzake willekeurige detentie tijdens zijn eenentachtigste zitting, 17-26 april 2018, A/HRC/WGAD/2018/9, punt 57.

(15)  A/HRC/WGAD/2018/9, punten 47 en 61.

(16)  UA KHM 5/2017, 8 september 2018.

(17)  A/HRC/39/73/Add.1, 15 augustus 2018, punt 87.

(18)  Id., punt 23 en punt 87.

(19)  A/HRC/39/73, punt 89.

(20)  Zie ook A/HRC/42/60, 27 augustus 2019, punt 71.

(21)  Id., punt 5.

(22)  VN-Comité voor de rechten van de mens, General Comment No. 34, Article 19, Freedoms of opinion and expression, CCPR/C/GC/34, 11 (12 september 2011).

(23)  Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties, Report of the Working Group on the Universal Periodic Review: Cambodia, A/HRC/41/17, blz. 11 e.v. onder meer aanbevelingen 110.12, 110.27, 110.29, 110.81, 110.83, 110.85, 110.87, 110.91, 110.93, 110.94, 110.96, 110.98 en 110.99 (5 april 2019).

(24)  Zie in dit verband de verklaring van de speciale rapporteur van de VN van 8 november 2019.

(25)  A/HRC/41/17/Add. 1.

(26)  Artikel 24 van de ngo-wet bepaalt dat maatschappelijke organisaties zich ten aanzien van de politieke partijen in het Koninkrijk Cambodja neutraal opstellen.

(27)  A/HRC/39/73/Add.1, blz. 9.

(28)  OHCHR (31 juli 2019) — Jaarverslag van het OHCHR betreffende zijn werkzaamheden in Cambodja.

(29)  Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties, Report of the Working Group on the Universal Periodic Review: Cambodia, A/HRC/41/17, acroniemen toegevoegd. In de universele periodieke doorlichting wordt met name aanbevolen de ngo-wet te wijzigen om haar in overeenstemming te brengen met de verplichtingen van de staten uit hoofde van het IVBPR, en een veilige en gunstige omgeving tot stand te brengen voor het maatschappelijk middenveld en de vakbonden (onder meer: aanbevelingen 110.12, 110.25 en 110.102); ngo’s te beschermen en ervoor te zorgen dat de administratieve bepalingen van de ngo-wet niet worden gebruikt om ngo’s te ontbinden, hun activiteiten op te schorten of hen op andere wijze te benadelen (aanbeveling 110.28); alle maatregelen te nemen om journalisten, mensenrechtenverdedigers, vakbondsleden, land- en milieuactivisten en andere activisten van het maatschappelijk middenveld te beschermen en te ondersteunen (aanbeveling 110.85), en de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de vrijheid van vergadering en vereniging niet wordt belemmerd door willekeurige beperkingen en/of buitensporig gebruik van geweld (aanbeveling 110.107).

(30)  Zie dienaangaande de verklaring van de speciale rapporteur van de VN van 8 november 2019 waarin de regering wordt opgeroepen de vrijheid van mening, meningsuiting en vergadering te eerbiedigen. Zie ook de brief van de gezamenlijke maatschappelijke organisaties aan de premier van Cambodja van 8 december 2019, waarin zij alarm slaan over de repressie die leidt tot het monddood maken van onafhankelijke en kritische stemmen en over het huidige klimaat voor pleitbezorgers van de rechten van werknemers, vakbondsleiders en activisten van maatschappelijke organisaties.

(31)  A/HRC/42/31 van 31 juli 2019.

(32)  Een analyse van de ngo-wet in het licht van de mensenrechtennormen is sinds 2015 beschikbaar op de website van het Bureau van het OHCHR in Cambodja. Zie bijvoorbeeld de conclusies van het OHCHR op bladzijde 17 en 18 dat artikel 24 de vrijheid van meningsuiting en andere mensenrechten schendt en dat artikel 25 in combinatie met artikel 30 de vrijheid van vereniging meer beperkt dan krachtens artikel 22, lid 2, van het IVBPR is toegestaan.

(33)  Id.


22.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 127/13


VERORDENING (EU) 2020/551 VAN DE COMMISSIE

van 21 april 2020

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat International Financial Reporting Standard 3 betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (1), en met name artikel 3, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie (2) werd een aantal op 15 oktober 2008 bestaande internationale standaarden en interpretaties goedgekeurd.

(2)

Op 22 oktober 2018 is de International Accounting Standards Board (IASB) overgegaan tot de publicatie van “Definitie van een bedrijf (Wijzigingen in IFRS 3)” om een antwoord te bieden op de punten van zorg die tijdens de Post-Implementation Review (PIR) van IFRS 3 Bedrijfscombinaties aan het licht waren gekomen met betrekking tot de uitdagingen om de definitie in de praktijk toe te passen. Het doel van de wijzigingen was de definitie van een “bedrijf” te verduidelijken zodat de praktische implementatie ervan wordt vergemakkelijkt.

(3)

Na overleg met de European Financial Reporting Advisory Group concludeert de Commissie dat de wijzigingen in International Financial Reporting Standard (IFRS) 3 Bedrijfscombinaties beantwoorden aan de in artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1606/2002 vastgestelde goedkeuringscriteria.

(4)

Verordening (EG) nr. 1126/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in deze verordening vastgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Regelgevend Comité voor financiële verslaglegging,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 wordt International Financial Reporting Standard (IFRS) 3 Bedrijfscombinaties gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Elke onderneming past de in artikel 1 bedoelde wijzigingen toe vanaf uiterlijk de aanvangsdatum van haar eerste boekjaar dat op of na 1 januari 2020 van start gaat.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 april 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie van 3 november 2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 320 van 29.11.2008, blz. 1).


BIJLAGE

Definitie van een bedrijf

Wijzigingen in IFRS 3

Wijzigingen in IFRS 3 Bedrijfscombinaties

Alinea 3, de definitie van het begrip “bedrijf” in bijlage A en de alinea’s B7, B8, B9, B11 en B12 worden gewijzigd. De alinea’s 64P, B7A, B7B, B7C, B8A en B12A tot en met B12D, en de kopjes boven de alinea’s B7A, B8 en B12 worden toegevoegd. Alinea B10 wordt verwijderd.

IDENTIFICATIE VAN EEN BEDRIJFSCOMBINATIE

3.

Een entiteit moet bepalen of een transactie of andere gebeurtenis een bedrijfscombinatie is door toepassing van de definitie in deze IFRS, die vereist dat de verworven activa en overgenomen verplichtingen een bedrijf vormen. Als de verworven activa geen bedrijf vormen, moet de verslaggevende entiteit de transactie of andere gebeurtenis administratief verwerken als een verwerving van activa. De alinea’s B5 tot en met B12D verschaffen leidraden voor de identificatie van een bedrijfscombinatie en de definitie van een bedrijf.

INGANGSDATUM EN OVERGANG

Ingangsdatum

 

64P.

De alinea’s B7A, B7B, B7C, B8A en B12A tot en met B12D zijn toegevoegd, de definitie van het begrip “bedrijf” in bijlage A is gewijzigd, de alinea’s 3, B7, B8, B9, B11 en B12 zijn gewijzigd en alinea B10 is verwijderd door Definitie van een bedrijf, uitgegeven in oktober 2018. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op bedrijfscombinaties waarvoor de overnamedatum valt op of na het begin van de eerste jaarlijkse verslagperiode die op of na 1 januari 2020 aanvangt, alsmede op verwervingen van activa die bij of na het begin van die periode plaatsvinden. Eerdere toepassing van deze wijzigingen is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.


Bijlage A

Definities

 

bedrijf

Een geïntegreerde reeks activiteiten en activa die kunnen worden uitgevoerd en beheerd teneinde goederen of diensten aan klanten te leveren, beleggingsinkomsten (zoals dividenden of rente) te genereren, dan wel andere inkomsten uit de normale bedrijfsvoering te genereren.

DEFINITIE VAN EEN BEDRIJF (TOEPASSING VAN ALINEA 3)

B7

Een bedrijf bestaat uit middelen en op die middelen toegepaste processen waarmee tot de totstandkoming van een productie kan worden bijgedragen. De drie elementen van een bedrijf worden als volgt gedefinieerd (zie de alinea’s B8 tot en met B12D voor leidraden voor de elementen van een bedrijf):

a)

Middelen: Alle economische middelen waarmee een productie tot stand komt of waarmee tot de totstandkoming van een productie kan worden bijgedragen wanneer er een of meer processen op worden toegepast. Voorbeelden zijn vaste activa (met inbegrip van immateriële activa of rechten om vaste activa te gebruiken), intellectuele eigendom, de mogelijkheid om toegang te krijgen tot de nodige materialen of rechten en werknemers.

b)

Proces: Alle systemen, standaarden, protocollen, afspraken of regels waarmee, wanneer ze op een of meer middelen worden toegepast, een productie tot stand komt of tot de totstandkoming van een productie kan worden bijgedragen. Voorbeelden zijn strategische beheerprocessen, operationele processen en resourcemanagementprocessen. Deze processen zijn gewoonlijk gedocumenteerd, maar het denkvermogen van een georganiseerd personeelsbestand dat de nodige vaardigheden en ervaring heeft en dat regels en afspraken volgt, kan de nodige processen verschaffen die op middelen kunnen worden toegepast om een productie tot stand te brengen. (Boekhoud-, facturerings-, loonlijst- en andere administratieve systemen zijn doorgaans geen processen die worden gebruikt om een productie tot stand te brengen.)

c)

Productie: Het resultaat van middelen en op die middelen toegepaste processen die goederen of diensten voor klanten opleveren, beleggingsinkomsten (zoals dividenden of rente) genereren, dan wel andere inkomsten uit de normale bedrijfsvoering genereren.

Facultatieve test om concentratie van reële waarde te onderkennen

B7A

In alinea B7B wordt een facultatieve test (de concentratietest) beschreven waarmee aan de hand van een vereenvoudigde beoordeling kan worden uitgemaakt of een overgenomen reeks activiteiten en activa geen bedrijf is. Het staat een entiteit vrij de test al dan niet uit te voeren. Een entiteit kan deze keuze afzonderlijk maken voor elke transactie of andere gebeurtenis. De concentratietest heeft de volgende gevolgen:

a)

indien aan de concentratietest is voldaan, is vastgesteld dat de reeks activiteiten en activa geen bedrijf is en hoeft er geen verdere beoordeling meer plaats te vinden;

b)

indien niet aan de concentratietest is voldaan of indien de entiteit ervoor kiest de test niet uit te voeren, dan moet zij overgaan tot de beoordeling die in de alinea’s B8 tot en met B12D is beschreven.


B7B

Aan de concentratietest is voldaan indien vrijwel de gehele reële waarde van de verworven brutoactiva geconcentreerd is in één enkel identificeerbaar actief of in één enkele groep soortgelijke identificeerbare activa. Voor de doeleinden van de concentratietest:

a)

mogen verworven brutoactiva geen geldmiddelen en kasequivalenten, uitgestelde belastingvorderingen en uit de effecten van uitgestelde belastingverplichtingen voortvloeiende goodwill omvatten;

b)

moet de reële waarde van de verworven brutoactiva enigerlei overgedragen vergoeding (vermeerderd met de reële waarde van enigerlei belang zonder zeggenschap en de reële waarde van enigerlei voorheen aangehouden belang) boven de reële waarde van de verworven identificeerbare nettoactiva omvatten. De reële waarde van de verworven brutoactiva kan in de regel worden vastgesteld als het totaal dat wordt verkregen door de som te maken van de reële waarde van de overgedragen vergoeding (vermeerderd met de reële waarde van enigerlei belang zonder zeggenschap en de reële waarde van enigerlei voorheen aangehouden belang) en de reële waarde van de overgenomen verplichtingen (met uitzondering van uitgestelde belastingverplichtingen), en daarvan vervolgens de in subalinea a) vermelde posten af te trekken. Indien de reële waarde van de verworven brutoactiva echter groter is dan dat totaal, kan soms een nauwkeuriger berekening noodzakelijk zijn;

c)

één enkel identificeerbaar actief moet een actief of groep activa zijn die in een bedrijfscombinatie als één enkel identificeerbaar actief zou worden opgenomen en gewaardeerd;

d)

indien een materieel actief verbonden is met en fysiek niet kan worden verwijderd en los kan worden gebruikt van een ander materieel actief (of van een onderliggend actief dat het voorwerp uitmaakt van een leaseovereenkomst, zoals gedefinieerd in IFRS 16 Leaseovereenkomsten), zonder significante kosten te maken of zonder dat het nut of de reële waarde van een van beide activa (bijvoorbeeld terreinen en gebouwen) aanzienlijk vermindert, dan moeten die activa als één enkel identificeerbaar actief worden beschouwd;

e)

bij de beoordeling of er van soortgelijke activa sprake is, moet een entiteit rekening houden met de aard van elk afzonderlijk identificeerbaar actief en met de risico’s die verbonden zijn aan het beheer en de totstandbrenging van een productie met behulp van de activa (dat wil zeggen de risicokenmerken);

f)

de volgende activa mogen niet als soortgelijke activa worden beschouwd:

i)

een materieel actief en een immaterieel actief;

ii)

materiële activa die tot verschillende categorieën behoren (bijvoorbeeld voorraden, fabrieksinstallaties en auto’s), tenzij zij op grond van het criterium van subalinea d) als één enkel identificeerbaar actief worden beschouwd;

iii)

identificeerbare immateriële activa die tot verschillende categorieën behoren (bijvoorbeeld merknamen, licenties en immateriële activa in ontwikkeling);

iv)

een financieel actief en een niet-financieel actief;

v)

financiële activa die tot verschillende categorieën behoren (bijvoorbeeld handelsvorderingen en beleggingen in eigenvermogensinstrumenten), en

vi)

identificeerbare activa die tot dezelfde categorie van activa behoren maar die sterk verschillende risicokenmerken vertonen.


B7C

De vereisten in alinea B7B brengen geen wijzigingen met zich mee in de in IAS 38 Immateriële activa vervatte leidraden voor soortgelijke activa; evenmin wijzigen zij de betekenis van de term “categorie” in IAS 16 Materiële vaste activa, IAS 38 en IFRS 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing.

Elementen van een bedrijf

B8

Hoewel bedrijven gewoonlijk een productie hebben, is dit geen vereiste opdat een geïntegreerde reeks activiteiten en activa in aanmerking komt als een bedrijf. Opdat een geïntegreerde reeks activiteiten en activa voor de in de definitie van een bedrijf vastgestelde doeleinden kan worden uitgevoerd en beheerd, zijn twee essentiële elementen nodig, namelijk middelen en op die middelen toegepaste processen. Een bedrijf hoeft niet alle middelen of processen te omvatten die de verkoper bij de exploitatie van dat bedrijf gebruikte. Om echter als een bedrijf te worden beschouwd, moet een geïntegreerde reeks activiteiten en activa ten minste een middel en een substantieel proces omvatten die samen een significante bijdrage leveren tot het vermogen om een productie tot stand te brengen. In de alinea’s B12 tot en met B12D wordt gepreciseerd hoe moet worden beoordeeld of een proces substantieel is.

B8A

Indien een overgenomen reeks activiteiten en activa een productie heeft, vormt een voortzetting van de opbrengsten op zich geen indicatie dat zowel een middel als een substantieel proces is verkregen.

B9

De aard van de elementen van een bedrijf verschilt naargelang van de sector en de structuur van de activiteiten van een entiteit, met inbegrip van het stadium van ontwikkeling van de entiteit. Gevestigde bedrijven hebben vaak verschillende soorten middelen, processen en producties, terwijl nieuwe bedrijven vaak weinig middelen en processen hebben en soms slechts één product produceren. Bijna alle bedrijven hebben ook verplichtingen, maar een bedrijf hoeft geen verplichtingen te hebben. Daarnaast kan een overgenomen reeks activiteiten en activa die geen bedrijf is, eventueel wel verplichtingen hebben.

B10

[verwijderd]

B11

De bepaling of een specifieke reeks activiteiten en activa een bedrijf is, moet worden gebaseerd op de vraag of de geïntegreerde reeks door een marktdeelnemer kan worden uitgevoerd en beheerd als een bedrijf. Bij de beoordeling of een bepaalde reeks een bedrijf is, is het dus niet relevant of een verkoper de reeks als een bedrijf exploiteerde en evenmin of de overnemende partij voornemens is de reeks als een bedrijf te exploiteren.

Beoordeling of een overgenomen proces substantieel is

B12

In de alinea’s B12A tot en met B12D wordt uitgelegd hoe kan worden beoordeeld of een overgenomen proces substantieel is als de overgenomen reeks activiteiten en activa geen productie heeft (alinea B12B) en als zij wel een productie heeft (alinea B12C).

B12A

Een voorbeeld van een overgenomen reeks activiteiten en activa die op de overnamedatum geen productie heeft, is een startende entiteit die nog geen opbrengsten is beginnen te genereren. Daarnaast wordt aangenomen dat indien een overgenomen reeks activiteiten en activa op de overnamedatum opbrengsten genereerde, zij op die datum een productie had, ook al zal zij daarna geen opbrengsten van externe klanten meer genereren, bijvoorbeeld omdat zij door de overnemer zal worden geïntegreerd.

B12B

Indien een reeks activiteiten en activa op de overnamedatum geen productie heeft, wordt een overgenomen proces (of groep processen) enkel substantieel geacht als:

a)

het proces (of de groep processen) van cruciaal belang is voor het vermogen om een verworven middel of verworven middelen tot een productie te ontwikkelen of in een productie om te zetten, en

b)

de verworven middelen zowel een georganiseerd personeelsbestand met de nodige vaardigheden, kennis of ervaring voor de uitvoering van dat proces (of deze groep processen) omvatten, als andere middelen die het georganiseerde personeelsbestand tot een productie kan ontwikkelen of in een productie kan omzetten. Deze andere middelen kunnen onder meer het volgende omvatten:

i)

intellectuele eigendom die kan worden gebruikt om een goed of dienst te ontwikkelen;

ii)

andere economische middelen die kunnen worden ontwikkeld om een productie tot stand te brengen, of

iii)

rechten om toegang te krijgen tot de nodige materialen of rechten waarmee een toekomstige productie tot stand kan worden gebracht.

Voorbeelden van de in de subalinea b), punten i), ii) en iii), genoemde middelen zijn onder meer technologie, lopende onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten, vastgoed en mijnbelangen.


B12C

Indien een reeks activiteiten en activa op de overnamedatum een productie heeft, wordt een overgenomen proces (of groep processen) substantieel geacht als het proces (of de groep processen) dat (die) op een verworven middel of verworven middelen wordt toegepast:

a)

van cruciaal belang is voor het vermogen om producten te blijven produceren en de verworven middelen een georganiseerd personeelsbestand met de nodige vaardigheden, kennis of ervaring voor de uitvoering van dat proces (of deze groep processen) omvatten, of

b)

een significante bijdrage levert tot het vermogen om producten te blijven produceren en:

i)

als uniek of schaars wordt aangemerkt, of

ii)

niet kan worden vervangen zonder dat dit aanzienlijke kosten, inspanningen of vertragingen in het vermogen om producten te blijven produceren met zich meebrengt.


B12D

De volgende aanvullende opmerkingen onderbouwen zowel alinea B12B als alinea B12C:

a)

een overgenomen contract is een middel en geen substantieel proces. Dat neemt evenwel niet weg dat een overgenomen contract (bijvoorbeeld een contract voor de uitbesteding van vastgoedbeheer of van vermogensbeheer) toegang kan bieden tot een georganiseerd personeelsbestand. Een entiteit moet beoordelen of een georganiseerd personeelsbestand waartoe via een dergelijk contract toegang wordt verkregen, een substantieel proces uitvoert waarover de entiteit zeggenschap heeft en dat zij dus heeft overgenomen. Factoren waarmee bij deze beoordeling rekening moet worden gehouden, zijn onder meer de duur van het contract en de voorwaarden voor de verlenging ervan;

b)

moeilijkheden bij de vervanging van een overgenomen georganiseerd personeelsbestand kunnen erop wijzen dat het overgenomen georganiseerd personeelsbestand een proces uitvoert dat van cruciaal belang is voor het vermogen om een productie tot stand te brengen;

c)

een proces (of groep processen) is niet van cruciaal belang als het proces (of de groep processen) bijvoorbeeld van ondergeschikt of gering belang is in de context van alle processen die vereist zijn om een productie tot stand te brengen.


BESLUITEN

22.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 127/19


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2020/552 VAN DE COMMISSIE

van 20 april 2020

tot wijziging van de bijlagen I en II bij Beschikking 2003/467/EG wat betreft de erkenning van de regio Valle d’Aosta in Italië en de autonome regio Azoren in Portugal als officieel tuberculosevrij, en wat betreft de erkenning van verschillende delen van Portugal als officieel brucellosevrij

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2020) 2260)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (1), en met name bijlage A, deel I, punt 4, en bijlage A, deel II, punt 7,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 64/432/EEG is van toepassing op het handelsverkeer in runderen binnen de Unie. Bij die richtlijn wordt bepaald onder welke voorwaarden een lidstaat of gebied daarvan officieel tuberculosevrij of officieel brucellosevrij kan worden verklaard ten aanzien van de rundveebeslagen.

(2)

Bij artikel 1, lid 2, van Beschikking 2003/467/EG van de Commissie (2) is vastgesteld dat de in bijlage I, hoofdstuk 2, bij die beschikking genoemde delen van lidstaten als officieel tuberculosevrij worden erkend ten aanzien van de rundveebeslagen.

(3)

Italië heeft bij de Commissie bewijsstukken ingediend waaruit blijkt dat de regio Valle d’Aosta voldoet aan de in Richtlijn 64/432/EEG vastgestelde voorwaarden om als officieel tuberculosevrij te worden erkend ten aanzien van de rundveebeslagen.

(4)

Portugal heeft bij de Commissie bewijsstukken ingediend waaruit blijkt dat de autonome regio Azoren, met uitzondering van het eiland São Miguel, voldoet aan de in Richtlijn 64/432/EEG vastgestelde voorwaarden om als officieel tuberculosevrij te worden erkend ten aanzien van de rundveebeslagen.

(5)

Op grond van de evaluatie van die bewijsstukken moeten de regio Valle d’Aosta in Italië en de autonome regio Azoren in Portugal, met uitzondering van het eiland São Miguel, als officieel tuberculosevrij worden erkend ten aanzien van de rundveebeslagen.

(6)

Bijlage I bij Beschikking 2003/467/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

Bij artikel 2, lid 2, van Beschikking 2003/467/EG is vastgesteld dat de in bijlage II, hoofdstuk 2, bij die beschikking genoemde delen van lidstaten als officieel brucellosevrij worden erkend ten aanzien van de rundveebeslagen.

(8)

Portugal heeft bij de Commissie bewijsstukken ingediend waaruit blijkt dat de administratieve regio’s (distritos) Aveiro, Viseu, Guarda, Coimbra, Leiria en Castelo Branco binnen de hogere administratieve eenheid (região) Centro voldoen aan de in Richtlijn 64/432/EEG vastgestelde voorwaarden om als officieel brucellosevrij te worden erkend ten aanzien van de rundveebeslagen.

(9)

Op grond van de evaluatie van die bewijsstukken moeten de administratieve regio’s (distritos) Aveiro, Viseu, Guarda, Coimbra, Leiria en Castelo Branco in Portugal als officieel brucellosevrij worden erkend ten aanzien van de rundveebeslagen.

(10)

Bijlage II bij Beschikking 2003/467/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(11)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen I en II bij Beschikking 2003/467/EG worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 20 april 2020.

Voor de Commissie

Stella KYRIAKIDES

Lid van de Commissie


(1)  PB 121 van 29.7.1964, blz. 1977/64.

(2)  Beschikking 2003/467/EG van de Commissie van 23 juni 2003 houdende erkenning van bepaalde lidstaten en delen van lidstaten als officieel tuberculosevrij, officieel brucellosevrij en officieel vrij van enzoötische boviene leukose ten aanzien van de rundveebeslagen (PB L 156 van 25.6.2003, blz. 74).


BIJLAGE

De bijlagen I en II bij Beschikking 2003/467/EG worden als volgt gewijzigd:

1)

In bijlage I, hoofdstuk 2, bij Beschikking 2003/467/EG worden de vermeldingen voor Italië en Portugal vervangen door:

 

“In Italië:

regio Abruzzo: de provincie Pescara,

de provincie Bolzano,

regio Emilia-Romagna,

regio Friuli-Venezia Giulia,

regio Lazio: de provincies Frosinone, Rieti en Viterbo,

regio Liguria,

regio Lombardia,

regio Marche: de provincies Ancona, Ascoli Piceno, Fermo en Pesaro-Urbino,

regio Piemonte,

regio Sardegna: de provincies Cagliari, Medio-Campidano, Ogliastra, Olbia-Tempio en Oristano,

regio Toscana,

de provincie Trento,

regio Umbria,

regio Valle d’Aosta,

regio Veneto.

 

In Portugal:

Região Algarve: alle distritos,

Região Autónoma dos Açores, met uitzondering van Ilha de São Miguel.”.

2)

In bijlage II, hoofdstuk 2, bij Beschikking 2003/467/EG wordt de vermelding voor Portugal vervangen door:

 

“In Portugal:

Região Algarve: alle distritos,

Região Autónoma dos Açores: de eilanden Corvo, Faial, Flores, Graciosa, Pico en Santa Maria,

Região Centro: de distritos Aveiro, Viseu, Guarda, Coimbra, Leiria en Castelo Branco.”.


22.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 127/22


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2020/553 VAN DE COMMISSIE

van 21 april 2020

tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/167 wat betreft geharmoniseerde normen voor bepaalde apparatuur voor cellulaire netwerken voor internationale mobiele telecommunicatie

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name artikel 10, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 16 van Richtlijn 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad (2) wordt radioapparatuur die conform is met geharmoniseerde normen of delen ervan, waarvan de referenties in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, geacht conform te zijn met de essentiële eisen van artikel 3 van die richtlijn, die door die normen of delen ervan worden bestreken.

(2)

Bij Uitvoeringsbesluit C(2015) 5376 (3) heeft de Commissie het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie en het Europees Instituut voor telecommunicatienormen (ETSI) verzocht om geharmoniseerde normen voor radioapparatuur op te stellen en te herzien ter ondersteuning van Richtlijn 2014/53/EU.

(3)

Op basis van het in Uitvoeringsbesluit C(2015) 5376 geformuleerde verzoek heeft het ETSI de geharmoniseerde normen EN 301 908-1 V11.1.1, EN 301 908-3 V11.1.3, EN 301 908-14 V11.1.2 en EN 301 908-18 V11.1.2 herzien. Dit heeft geleid tot de vaststelling van de geharmoniseerde normen EN 301 908-1 V13.1.1, EN 301 908-3 V13.1.1, EN 301 908-14 V13.1.1 respectievelijk EN 301 908-18 V13.1.1 betreffende de toegang tot het radiospectrum voor apparatuur voor cellulaire netwerken voor internationale mobiele telecommunicatie (IMT).

(4)

Samen met het ETSI is de Commissie nagegaan of die geharmoniseerde normen voldoen aan het in Uitvoeringsbesluit C(2015) 5376 geformuleerde verzoek.

(5)

De geharmoniseerde normen EN 301 908-1 V13.1.1, EN 301 908-3 V13.1.1, EN 301 908-14 V13.1.1 en EN 301 908-18 V13.1.1 voldoen aan de in Richtlijn 2014/53/EU opgenomen essentiële eisen die zij beogen te bestrijken. Daarom is het passend de referenties van deze normen bekend te maken in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(6)

De referenties van de geharmoniseerde normen die zijn opgesteld ter ondersteuning van Richtlijn 2014/53/EU, zijn bekendgemaakt in Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/167 van de Commissie (4). Om ervoor te zorgen dat de referenties van de ter ondersteuning van Richtlijn 2014/53/EU opgestelde geharmoniseerde normen in één handeling worden vermeld, moeten de referenties van de normen EN 301 908-1 V13.1.1, EN 301 908-3 V13.1.1, EN 301 908-14 V13.1.1 en EN 301 908-18 V13.1.1 in dat uitvoeringsbesluit worden opgenomen.

(7)

De geharmoniseerde normen EN 301 908-1 V13.1.1, EN 301 908-3 V13.1.1, EN 301 908-14 V13.1.1 en EN 301 908-18 V13.1.1 vervangen respectievelijk de geharmoniseerde normen EN 301 908-1 V11.1.1, EN 301 908-3 V11.1.3, EN 301 908-14 V11.1.2 en EN 301 908-18 V11.1.2, waarvan de referenties zijn bekendgemaakt in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie (5).

(8)

Derhalve moeten de referenties van de geharmoniseerde normen EN 301 908-1 V11.1.1, EN 301 908-3 V11.1.3, EN 301 908-14 V11.1.2 en EN 301 908-18 V11.1.2 uit de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie worden geschrapt. Bijlage III bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/167 bevat een lijst van de referenties van de ter ondersteuning van Richtlijn 2014/53/EU opgestelde geharmoniseerde normen die uit de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie zijn geschrapt. Daarom is het passend de eerstbedoelde referenties in die bijlage op te nemen. Om de fabrikanten voldoende tijd te geven zich voor te bereiden op de toepassing van de geharmoniseerde normen EN 301 908-1 V13.1.1, EN 301 908-3 V13.1.1, EN 301 908-14 V13.1.1 en EN 301 908-18 V13.1.1, moet de schrapping van de referenties van de geharmoniseerde normen EN 301 908-1 V11.1.1, EN 301 908-3 V11.1.3, EN 301 908-14 V11.1.2 en EN 301 908-18 V11.1.2 worden uitgesteld.

(9)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/167 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

Door naleving van een geharmoniseerde norm wordt een vermoeden van conformiteit gevestigd met de overeenkomstige essentiële eisen die in de harmonisatiewetgeving van de Unie zijn opgenomen vanaf de datum van bekendmaking van de referentie van deze norm in het Publicatieblad van de Europese Unie. Dit besluit moet derhalve in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/167 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij het onderhavige besluit.

Artikel 2

Bijlage III bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/167 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij het onderhavige besluit.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 21 april 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12.

(2)  Richtlijn 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van radioapparatuur en tot intrekking van Richtlijn 1999/5/EG (PB L 153 van 22.5.2014, blz. 62).

(3)  Uitvoeringsbesluit C(2015) 5376 van de Commissie van 4 augustus 2015 betreffende een normalisatieverzoek aan het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie en het Europees Instituut voor telecommunicatienormen met betrekking tot radioapparatuur ter ondersteuning van Richtlijn 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad.

(4)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/167 van de Commissie van 5 februari 2020 betreffende de ter ondersteuning van Richtlijn 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad opgestelde geharmoniseerde normen voor radioapparatuur (PB L 34 van 6.2.2020, blz. 46).

(5)  PB C 326 van 14.9.2018, blz. 114.


BIJLAGE I

In bijlage I bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/167 worden de volgende rijen toegevoegd:

Nr.

Referentienummer van de norm

“4.

EN 301 908-1 V13.1.1

IMT cellulaire netwerken — Geharmoniseerde EN voor toegang tot radiospectrum — Deel 1: Introductie en algemene eisen

5.

EN 301 908-3 V13.1.1

IMT cellulaire netwerken — Geharmoniseerde EN voor toegang tot radiospectrum — Deel 3: CDMA Direct Spread (UTRA FDD) — Basisstations (BS)

6.

EN 301 908-14 V13.1.1

IMT cellulaire netwerken — Geharmoniseerde EN voor toegang tot radiospectrum — Deel 14: Geëvolueerde Universele Aardse Radio Toegang (E-UTRA) — Basisstations (BS)

7.

EN 301 908-18 V13.1.1

IMT cellulaire netwerken — Geharmoniseerde EN voor toegang tot radiospectrum — Deel 18: E-UTRA, UTRA en GSM/EDGE Multi-Standaard Radio (MSR) — Basisstation (BS)”


BIJLAGE II

In bijlage III bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/167 worden de volgende rijen toegevoegd:

Nr.

Referentienummer van de norm

Datum van intrekking

“8.

EN 301 908-1 V11.1.1

IMT cellulaire netwerken — Geharmoniseerde EN onder artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2014/53/EU — Deel 1: Introductie en algemene eisen

22 oktober 2021

9.

EN 301 908-3 V11.1.3

IMT cellulaire netwerken — Geharmoniseerde EN onder artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2014/53/EU — Deel 3: CDMA Direct Spread (UTRA FDD) — Basisstations (BS)

22 oktober 2021

10.

EN 301 908-14 V11.1.2

IMT cellulaire netwerken — Geharmoniseerde EN onder artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2014/53/EU — Deel 14: Geëvolueerde Universele Aardse Radio Toegang (E-UTRA) — Basisstations (BS)

22 oktober 2021

11.

EN 301 908-18 V11.1.2

IMT cellulaire netwerken — Geharmoniseerde EN onder artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2014/53/EU — Deel 18: E-UTRA, UTRA en GSM/EDGE Multi-Standaard Radio (MSR) — Basisstation (BS)

22 oktober 2021”


HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

22.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 127/26


BESLUIT Nr. 1/2018 VAN HET GEMENGD VETERINAIR COMITÉ INGESTELD BIJ DE OVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE GEMEENSCHAP EN DE ZWITSERSE BONDSSTAAT INZAKE DE HANDEL IN LANDBOUWPRODUCTEN

van 12 juni 2018

tot wijziging van bijlage 11, aanhangsel 6, bij de overeenkomst [2020/554]

HET GEMENGD VETERINAIR COMITÉ,

Gezien de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten (1), en met name bijlage 11, artikel 19, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten (“de landbouwovereenkomst”) is op 1 juni 2002 in werking getreden.

(2)

Overeenkomstig bijlage 11, artikel 19, lid 1, bij de landbouwovereenkomst is het bij de landbouwovereenkomst opgerichte Gemengd Veterinair Comité (“het Gemengd Veterinair Comité”) belast met het onderzoeken van elke kwestie die betrekking heeft op die bijlage en de uitvoering daarvan, en neemt het bovendien alle taken in verband met deze bijlage op zich. Overeenkomstig lid 3 van dat artikel kan het Gemengd Veterinair Comité besluiten de aanhangsels bij die bijlage te wijzigen, met name om deze aan te passen en bij te werken.

(3)

Bij Besluit nr. 2/2003 van het Gemengd Veterinair Comité (2) zijn de aanhangsels 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 11 van bijlage 11 bij de landbouwovereenkomst voor het eerst gewijzigd.

(4)

Bij Besluit nr. 1/2015 van het Gemengd Veterinair Comité (3) zijn de aanhangsels 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 10 en 11 van bijlage 11 bij de landbouwovereenkomst voor het laatst gewijzigd.

(5)

Voor karkassen en vlees van gedomesticeerde mest- en slachtvarkens in slachthuizen met een geringe capaciteit heeft Zwitserland gedurende meerdere achtereenvolgende perioden mogen afwijken van het onderzoek op de aanwezigheid van Trichinella. In Zwitserland is al meer dan vijftig jaar geen enkel geval van Trichinella vastgesteld. Bovendien beschikt Zwitserland over een opsporingsprogramma dat werkt, en verplicht het zich ertoe dat het vlees van gedomesticeerde varkens dat in de Europese Unie in de handel wordt gebracht, altijd is onderzocht op de aanwezigheid van Trichinella. Er kan derhalve een einde worden gemaakt aan het tijdelijke karakter van de afwijking.

(6)

Teneinde te voorkomen dat bestaande en goed werkende praktijken worden stopgezet en te zorgen voor rechtscontinuïteit zonder voorzienbare negatieve gevolgen, is het passend dit besluit met terugwerkende kracht toe te passen vanaf 1 januari 2017.

(7)

Dit besluit moet in werking treden op de dag waarop het wordt vastgesteld.

(8)

Bijlage 11, aanhangsel 6, bij de landbouwovereenkomst moet derhalve worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Aanhangsel 6 van bijlage 11 bij de landbouwovereenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1)

Punten 4 tot en met 6 van het hoofdstuk “Bijzondere voorwaarden”, worden vervangen door:

“4)

De bevoegde autoriteiten van Zwitserland verplichten zich ertoe dat de karkassen en het vlees van gedomesticeerde varkens die in de Europese Unie in de handel wordt gebracht, zijn onderzocht op de aanwezigheid van Trichinella in de karkassen en het vlees van gedomesticeerde varkens.

5)

Voor de onderzoeken op de aanwezigheid van Trichinella worden in Zwitserland de in bijlage I, hoofdstukken I en II, bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1375 van de Commissie (*1) beschreven detectiemethoden gebruikt.

6)

Overeenkomstig de bepalingen van artikel 8, lid 1, onder a), en lid 3, van de verordening van het DFI van 23 november 2005 inzake de hygiëne bij het slachten van dieren (OHyAb; RS 817.190.1) en artikel 10, lid 8, van de verordening van het DFI van 16 december 2016 inzake levensmiddelen van dierlijke oorsprong (RS 817.022.108) zijn die karkassen en dat vlees van gedomesticeerde mest- en slachtvarkens alsook de daarvan afgeleide vleesbereidingen, vleesproducten en verwerkte vleesproducten die niet voor de markt van de Europese Unie bestemd zijn, voorzien van een gezondheidsmerk overeenkomstig bijlage 9, laatste alinea, van de verordening van het DFI van 23 november 2005 inzake de hygiëne bij het slachten van dieren.

Overeenkomstig artikel 10 van de Verordening van het DFI van 16 december 2016 mogen deze producten niet in het handelsverkeer met de lidstaten van de Europese Unie worden gebracht.

(*1)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1375 van de Commissie van 10 augustus 2015 tot vaststelling van specifieke voorschriften voor de officiële controles op Trichinella in vlees (PB L 212 van 11.8.2015, blz. 7).”."

2)

Punt 7 wordt geschrapt.

Artikel 2

Dit besluit, opgesteld in twee exemplaren, wordt ondertekend door de medevoorzitters of andere personen die gemachtigd zijn namens de partijen bij de landbouwovereenkomst op te treden.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Het is met terugwerkende kracht van toepassing vanaf 1 januari 2017.

Gedaan te Brussel, 12 juni 2018.

Voor de Europese Unie

Hoofd van de delegatie

Koen VAN DYCK

Voor de Zwitserse Bondsstaat

Hoofd van de delegatie

Hans WYSS


(1)  PB L 114 van 30.4.2002, blz. 132.

(2)  Besluit nr. 2/2003 van het bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten opgerichte Gemengd Veterinair Comité van 25 november 2003 tot wijziging van de aanhangsels 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 11 van bijlage 11 bij de overeenkomst (PB L 23 van 28.1.2004, blz. 27).

(3)  Besluit nr. 1/2015 van het bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten opgerichte Gemengd Veterinair Comité van 17 december 2015 tot wijziging van de aanhangsels 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 10 en 11 van bijlage 11 bij de overeenkomst (PB L 337 van 23.12.2015, blz. 128).