ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 125

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

63e jaargang
21 april 2020


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2020/545 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2020 betreffende de terbeschikkingstelling van middelen uit het flexibiliteitsinstrument ter financiering van onmiddellijke budgettaire maatregelen in het kader van de uitbraak van Covid‐19 en de versterking van het Europees Openbaar Ministerie

1

 

*

Besluit (EU) 2020/546 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2020 betreffende de terbeschikkingstelling van middelen uit het flexibiliteitsinstrument ter financiering van onmiddellijke budgettaire maatregelen in het kader van de uitbraak van Covid-19

3

 

*

Besluit (EU) 2020/547 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2020 over de mobilisering van de marge voor onvoorziene uitgaven in 2020 ter verstrekking van noodhulp aan de lidstaten en verdere versterking van het Uniemechanisme voor civiele bescherming/rescEU als antwoord op de Covid‐19-uitbraak

5

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

BESLUITEN

21.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 125/1


BESLUIT (EU) 2020/545 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 17 april 2020

betreffende de terbeschikkingstelling van middelen uit het flexibiliteitsinstrument ter financiering van onmiddellijke budgettaire maatregelen in het kader van de uitbraak van Covid‐19 en de versterking van het Europees Openbaar Ministerie

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (1), en met name punt 12,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Met het flexibiliteitsinstrument kunnen nauwkeurig bepaalde uitgaven worden gefinancierd die niet binnen de voor een of meer andere rubrieken beschikbare maxima zouden kunnen worden gefinancierd.

(2)

Het jaarlijks voor het flexibiliteitsinstrument beschikbare maximumbedrag is 600 000 000 EUR (prijzen 2011), zoals vastgesteld in artikel 11 van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (2), in voorkomend geval te verhogen met vervallen bedragen die ter beschikking worden gesteld overeenkomstig lid 1, tweede alinea, van dat artikel.

(3)

Er moeten dringend kredieten ter beschikking worden gesteld ter financiering van passende maatregelen in het kader van de uitbraak van Covid‐19. Tevens moet worden voorzien in de financiering van de noodzakelijke versterking van het Europees Openbaar Ministerie.

(4)

Nadat alle mogelijkheden tot herschikking van kredieten onder het uitgavenmaximum voor rubriek 3 (Veiligheid en burgerschap) zijn onderzocht, moeten middelen uit het flexibiliteitsinstrument ter beschikking worden gesteld ter aanvulling van de middelen op de algemene begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2020, te weten 73 300 000 EUR boven het maximum van rubriek 3, ter financiering van onmiddellijke maatregelen in het kader van de uitbraak van Covid‐19 en ter versterking van het Europees Openbaar Ministerie.

(5)

Op basis van het verwachte betalingsprofiel moeten de met het gebruik van het flexibiliteitsinstrument corresponderende betalingskredieten worden verdeeld over twee begrotingsjaren.

(6)

Dit besluit houdt verband met de financiering die is opgenomen in gewijzigde begroting nr. 1 bij de algemene begroting van de Europese Unie voor 2020. Met het oog op samenhang met die gewijzigde begroting, moet dit besluit van toepassing zijn vanaf de datum waarop het wordt vastgesteld,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Voor de algemene begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2020 wordt uit het flexibiliteitsinstrument 73 300 000 EUR aan vastleggingskredieten in rubriek 3 (Veiligheid en burgerschap) ter beschikking gesteld.

Dat bedrag wordt gebruikt ter financiering van onmiddellijke maatregelen in het kader van de uitbraak van Covid‐19 en voor de versterking van het Europees Openbaar Ministerie.

2.   Op basis van het verwachte betalingsprofiel worden de uit het gebruik van het flexibiliteitsinstrument voortkomende betalingskredieten als volgt verdeeld:

a)

43 300 000 EUR in 2020,

b)

30 000 000 EUR in 2021.

De specifieke bedragen van de betalingskredieten worden voor elk begrotingsjaar goedgekeurd in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing met ingang van 17 april 2020.

Gedaan te Brussel, 17 april 2020.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D. M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

G. GRLIĆ RADMAN


(1)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(2)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).


21.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 125/3


BESLUIT (EU) 2020/546 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 17 april 2020

betreffende de terbeschikkingstelling van middelen uit het flexibiliteitsinstrument ter financiering van onmiddellijke budgettaire maatregelen in het kader van de uitbraak van Covid-19

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (1), en met name punt 12,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Met het flexibiliteitsinstrument kunnen nauwkeurig bepaalde uitgaven worden gefinancierd die niet binnen de voor een of meer andere rubrieken beschikbare maxima zouden kunnen worden gefinancierd.

(2)

Het jaarlijks voor het flexibiliteitsinstrument beschikbare maximumbedrag is 600 000 000 EUR (prijzen 2011), zoals vastgesteld in artikel 11 van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 (2), in voorkomend geval te verhogen met vervallen bedragen die ter beschikking worden gesteld overeenkomstig lid 1, tweede alinea, van dat artikel.

(3)

Er moeten dringend kredieten ter beschikking worden gesteld ter financiering van passende maatregelen in het kader van de uitbraak van Covid-19.

(4)

Nadat alle mogelijkheden tot herschikking van kredieten onder het uitgavenmaximum voor rubriek 3 (Veiligheid en burgerschap) zijn onderzocht, moeten middelen uit het flexibiliteitsinstrument ter beschikking worden gesteld ter aanvulling van de middelen op de algemene begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2020, te weten 243 039 699 EUR boven het maximum van rubriek 3, ter financiering van onmiddellijke maatregelen in het kader van de uitbraak van Covid-19. Dit bedrag vult de financiering uit het flexibiliteitsinstrument aan die in het kader van de gewijzigde begroting nr. 1 bij de algemene begroting van de Unie voor 2020 ter beschikking is gesteld.

(5)

Op basis van het verwachte betalingsprofiel moeten de met het gebruik van het flexibiliteitsinstrument corresponderende betalingskredieten worden verdeeld over meerdere begrotingsjaren.

(6)

Dit besluit houdt verband met de financiering die is opgenomen in gewijzigde begroting nr. 2 bij de algemene begroting van de Unie voor 2020. Met het oog op samenhang met die gewijzigde begroting, moet dit besluit van toepassing zijn vanaf de datum waarop het wordt vastgesteld,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Voor de algemene begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2020 wordt uit het flexibiliteitsinstrument 243 039 699 EUR aan vastleggingskredieten in rubriek 3 (Veiligheid en burgerschap) ter beschikking gesteld.

Dit bedrag wordt gebruikt voor de financiering van onmiddellijke maatregelen om de huidige gezondheidscrisis in de Europese Unie ten gevolge van de Covid-19-uitbraak aan te pakken.

2.   Op basis van het verwachte betalingsprofiel worden de uit het gebruik van het flexibiliteitsinstrument voortkomende betalingskredieten als volgt verdeeld:

a)

123 950 247 EUR in 2020;

b)

71 453 672 EUR in 2021;

c)

23 817 890 EUR in 2022;

d)

23 817 890 EUR in 2023;

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing vanaf 17 april 2020.

Gedaan te Brussel, 17 april 2020.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D. M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

G. GRLIĆ RADMAN


(1)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(2)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).


21.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 125/5


BESLUIT (EU) 2020/547 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 17 april 2020

over de mobilisering van de marge voor onvoorziene uitgaven in 2020 ter verstrekking van noodhulp aan de lidstaten en verdere versterking van het Uniemechanisme voor civiele bescherming/rescEU als antwoord op de Covid‐19-uitbraak

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (1), en met name punt 14,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt,

(1)

Artikel 13 van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (2) voorziet in de vorming van een marge voor onvoorziene uitgaven van ten hoogste 0,03 % van het bruto nationaal inkomen van de Unie.

(2)

Overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 heeft de Commissie het absolute bedrag van deze marge voor onvoorziene uitgaven voor 2020 berekend (3).

(3)

Na alle andere financiële mogelijkheden te hebben onderzocht om op onvoorziene omstandigheden te reageren onder het maximum aan vastleggingskredieten voor 2020 van rubriek 3 (Veiligheid en burgerschap) van het meerjarig financieel kader, en na het volledige in 2020 beschikbare bedrag van 2 392 402 163 EUR van de overkoepelende marge voor vastleggingen te hebben gebruikt, evenals het volledige in 2020 beschikbare bedrag van 1 094 414 188 EUR van het flexibiliteitsinstrument, is het nodig gebruik te maken van de marge voor onvoorziene uitgaven om tegemoet te komen aan de behoeften in verband met de Covid‐19-uitbraak door de vastleggingskredieten van de algemene begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2020 te verhogen tot boven het maximum voor vastleggingskredieten van rubriek 3 van het meerjarig financieel kader.

(4)

Gezien deze zeer uitzonderlijke situatie, is voldaan aan de voorwaarde inzake het laatste redmiddel van artikel 13, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013.

(5)

Dit besluit houdt verband met de financiering die is opgenomen in gewijzigde begroting nr. 2 bij de algemene begroting van de Europese Unie voor 2020. Met het oog op samenhang met die gewijzigde begroting, moet dit besluit van toepassing zijn vanaf de datum waarop het wordt vastgesteld,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de algemene begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2020 wordt de marge voor onvoorziene uitgaven gebruikt om 714 558 138 EUR aan vastleggingskredieten te verstrekken boven het maximum aan vastleggingskredieten van rubriek 3 (Veiligheid en burgerschap) van het meerjarig financieel kader.

Artikel 2

Het in artikel 1 bedoelde totaalbedrag van 714 558 138 EUR wordt verrekend met de marge onder het vastleggingenplafond voor het begrotingsjaar 2020 van rubriek 5 (Administratie) van het meerjarig financieel kader.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing met ingang van 17 april 2020.

Gedaan te Brussel, 17 april 2020.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D. M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

G. GRLIĆ RADMAN


(1)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(2)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).

(3)  Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 15 mei 2019 over de technische aanpassing van het financieel kader voor 2020 in overeenstemming met de ontwikkeling van het bni (COM(2019) 310).